21 501-03 Begrotingsraad

Nr. 177 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 juli 2023

Tijdens het plenaire debat over de Europese Raad op 28 juni jl. (Handelingen II 2022/23, nr. 99, items 4 en 7) heeft het Kamerlid Omtzigt een motie1 ingediend over de herziening van het Europees begrotingsraamwerk. Deze motie verzoekt de regering om met Duitsland cum suis op te trekken en niet in te stemmen met voorstellen die geen kwantitatieve criteria bevatten voor de jaarlijkse reductie van de te hoge overheidsschulden. Met deze brief geef ik u een appreciatie van de motie, zodat de Kamer dit kan meewegen tijdens de stemmingen.

De motie lijkt te doelen op een jaarlijkse sturing op schuldreductie binnen het nieuwe raamwerk. Een jaarlijkse sturing op schuldreductie past volgens het kabinet niet binnen de anticyclische benadering van het nieuwe raamwerk. Daarbij vindt de jaarlijkse sturing plaats op basis van een uitgavenpad, dat zo wordt berekend dat het moet zorgen voor een geloofwaardige schuldafbouw. Het kabinet vindt het daarom onverstandig om in te zetten op jaarlijkse sturing op schuldreductie. Deze inzet is eerder met uw Kamer gedeeld in het BNC-fiche2 en beantwoording van het schriftelijk overleg over het BNC-fiche3.

Daarnaast roept de motie op om met een specifieke groep lidstaten op te trekken. Het kabinet vindt dat niet verstandig. Het kabinet blijft optrekken met een brede groep lidstaten om tot een effectief begrotingsraamwerk te komen. Daarbij trekt het kabinet ook zeker op met onder andere Duitsland.

Het kabinet deelt de inzet op ambitieuze schuldreductie voor lidstaten met hoge schulden. Het kabinet verkent verschillende opties voor een waarborg voor het ambitieniveau van schuldreductie in het nieuwe raamwerk. Daarbij vindt het kabinet het van belang dat de waarborg past binnen de anticyclische, landspecifieke en risicogebaseerde benadering. Dit kan bijvoorbeeld door de waarborg mee te nemen als criterium in de berekening van het uitgavenpad.

Vanwege voornoemde redenen ontraad ik deze motie.

De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag


X Noot
1

Kamerstuk 21 501-20, nr. 1965.

X Noot
2

Kamerstuk 22 112, nr. 3699.

X Noot
3

Kamerstuk 22 112, nr. 3743.

Naar boven