21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 2389 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 jul 2021

Conform mijn toezegging tijdens het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken van 16 juni jl. informeer ik u hierbij over de voortgang van internationaal onafhankelijk onderzoek naar eventuele schendingen van het humanitair oorlogsrecht en/of mensenrechtenschendingen in het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan. Op 7 december jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2254) informeerde mijn voorganger uw Kamer over de voortgang van de uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Omtzigt en Van Helvert (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2234). Deze brief vormt een aanvulling daarop. Ik informeer u hierbij ook over de uitvoering van de motie van het lid Eppink c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2370) over de vrijlating van Armeense krijgsgevangenen en gedetineerde burgers. Tenslotte kom ik in deze brief terug op de vraag van het lid Agnes Mulder over het verloop van de grens tussen beide landen.

Onderzoek

Het kabinet is van mening dat het vaststellen van feiten rondom eventuele schendingen van het humanitair oorlogsrecht en/of mensenrechtenschendingen, en daarmee de ontwikkeling van een gezamenlijke visie op een conflict, van groot belang is voor de verwerking en langere termijn oplossing van conflicten. Eventuele oorlogsmisdadigers moeten worden vervolgd. Mijn voorganger heeft tijdens het debat waarin deze motie werd ingebracht benadrukt dat het kabinet hier wel de route van de OVSE Minsk Groep wil bewandelen. De Minsk Groep covoorzitters zijn namelijk aan zet wat betreft bemiddeling; zij blijven het enige internationaal erkende bemiddelingsformat. Ik heb mij, net als mijn voorganger, verschillende malen hard gemaakt voor een dergelijk onderzoek naar aanleiding van het conflict in en rond Nagorno-Karabach. Ook op ambtelijk niveau worden deze boodschappen overgebracht, zowel multilateraal als bilateraal, waaronder in gesprekken met de OVSE Minsk Groep.

Zoals u weet is dit onderzoek (nog) niet tot stand gekomen. In de gesprekken die het kabinet hierover recentelijk nog naar aanleiding van de gedane toezegging heeft gevoerd komt duidelijk naar voren dat gesprekspartners het te vroeg vinden voor een dergelijk onderzoek en, zoals in de brief van 7 december beschreven, het nu uitvoeren daarvan zelfs contraproductief. Op dit moment bestaat hiervoor onvoldoende steun. Het zou het (achter de schermen) werk van de bemiddelaars van de Minsk Groep verder compliceren, aldus gesprekspartners. Ook bestaat gerede twijfel of de uitdrukkelijke instemming van beide betrokken partijen, die voor een dergelijk onderzoek nodig is, op dit moment verkregen zal worden. Daarbij wordt als voorbeeld verwezen naar de moeilijke discussie omtrent het opzetten van een missie door UNESCO vanwege beschuldigingen van beschadiging en vernietiging van cultureel en religieus erfgoed. Goed onderzoek zou alleen mogelijk zijn na een besluit van de VN Veiligheidsraad op basis van hoofdstuk VII van het VN-Handvest, en dat is niet realistisch, aldus gesprekspartners. Zij wijzen erop dat het ook zonder een formeel internationaal onafhankelijk onderzoek duidelijk is dat het humanitair oorlogsrecht zeer waarschijnlijk is geschonden, door zowel Armenië als Azerbeidzjan. Zowel Armenië als Azerbeidzjan heeft bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een interstatelijke klacht ingediend, tegen de ander. Het getuigt van een gedeelde drang naar accountability. Het kabinet volgt ook deze ontwikkelingen nauwgezet.

Uit het bovenstaande volgt dat het kabinet zich zal blijven hardmaken voor waarheidsvinding en vervolging van eventuele oorlogsmisdaden. Er is echter een geringe kans dat een dergelijk onderzoek in de nabije toekomst zal worden verwezenlijkt. Gesprekspartners wijzen ook op het einddoel van een duurzame oplossing van dit conflict dat voor ogen moet worden gehouden. Het kabinet zal niettemin aandacht blijven vragen voor het belang van een onafhankelijk internationaal onderzoek.

Motie Eppink c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2370)

Zoals tijdens het debat van 16 juni aangegeven blijft het kabinet zich inzetten voor de vrijlating van de Armeense krijgsgevangenen. Het onderwerp staat hoog op de agenda’s. Ook in de afgelopen weken heb ik hierover gesproken in gesprekken op ministerieel niveau. Dit zal het kabinet blijven doen. Op 3 juli jl. was er opnieuw een kleine stap vooruit: 15 krijgsgevangen zijn vrijgelaten in ruil voor kaarten waarop de locaties staan van landmijnen. Nederland en de EU zullen blijven oproepen tot volledige vrijlating van alle gevangenen.

Vraag lid Agnes Mulder

In reactie op de vraag van het lid Agnes Mulder over de verwijzing naar «nieuwe grens» in de brief d.d. 16 juni jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2375) die volgens lid Mulder «gekleurd» zou zijn, zou ik graag enige verduidelijking geven. Het betreft een «nieuwe grens» in die zin dat na de eerste Karabach-oorlog (1988–1994) er een contactlijn was die ver in het Azerbeidzjaanse grondgebied lag. Nu de Azerbeidzjaanse gebieden terug onder Azerbeidzjaanse controle staan, is deze (internationale) grens weer relevant. Deze grens is nog niet afgebakend, mede omdat vóór de eerste Karabach-oorlog Armenië en Azerbeidzjan beide onderdeel uitmaakten van de Sovjet-Unie, en er derhalve geen internationale grens was. Er bestaan tegenstrijdige visies over waar deze grens precies loopt. Het kabinet steunt het EU-standpunt dat de grensafbakening aan de onderhandelingstafel moet worden opgelost.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A.M. Kaag

Naar boven