Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 21501-02 nr. 2245 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 21501-02 nr. 2245 |
Vastgesteld 30 november 2020
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over o.a. de brief inzake de geannoteerde agenda voor de videoconferentie Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 23 november 2020 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2238).
De vragen en opmerkingen zijn op 16 november 2020 aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. Bij brief van 19 november 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, De Roon
Adjunct-griffier van de commissie, Meijers
Inhoudsopgave
I |
Vragen en antwoorden |
2 |
Algemeen |
2 |
|
Schuldenproblematiek en Financing for Development |
2 |
|
Gender |
19 |
|
AOB |
25 |
|
Verslag informele RBZ/Ontwikkelingssamenwerking van 29 september 2020 |
28 |
|
Overig |
32 |
|
II |
Volledige agenda |
35 |
Algemeen
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de toegezonden stukken. Zij hebben hier nog enkele vragen over.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken op de agenda. Zij hebben nog enkele vragen over de stand van zaken van de schuldverlichtingsinitiatieven en het Gender Action Plan III.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking. Door de coronacrisis staat jarenlange vooruitgang met betrekking tot de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDGs) onder zware druk. De punten op de agenda zijn van groot belang om de SDG-agenda in deze context verder te brengen. Deze leden hebben nog enige vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben hierover de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie danken de Minister voor de geannoteerde agenda en hebben deze met belangstelling gelezen. Mede gezien de recente ontwikkelingen hebben deze leden nog een aantal vragen.
Schuldenproblematiek en Financing for Development
De leden van de VVD-fractie lezen dat één van de onderwerpen bij de aanstaande videoconferentie de schuldenproblematiek van ontwikkelingslanden betreft. Hoe beoordeelt de Minister het «Common Framework» van de G20 en de Club van Parijs? Hoe beoordeelt zij de kansen op het slagen van een «multilaterale benadering» van schuldenverlichting waarbij daadwerkelijk alle crediteuren, waaronder alle crediteuren die aangesloten zijn bij de G20, zoals China, aangesloten zijn?
Het «Common Framework for Debt Treatments beyond the DSSI» is een belangrijke stap vooruit in de internationale architectuur voor het adresseren van schuldhoudbaarheidsproblemen. Het raamwerk komt in grote lijnen overeen met de gebruikelijke procedures van de Club van Parijs. Vernieuwend is dat de belangrijkste officiële crediteuren zich hieraan committeren via de G20, ook de landen die niet lid zijn van de Club van Parijs. Het Kabinet vindt het belangrijk dat alle crediteuren bijdragen aan schuldherstructureringen op basis van een aantal kernprincipes die nodig zijn voor tijdige en ordelijke schuldenmaatregelen en verwelkomt dan ook de aanname van het Common Framework. Het is een hoopvolle stap richting sterkere coördinatie tussen crediteuren in de Club van Parijs en de opkomende G20-crediteuren.
Deelt de Minister de opvatting van de voorgenoemde leden dat verlichting van schulden in de algemene zin in het verleden enkel heeft geleid tot het aangaan van nieuwe schulden? Zo ja, deelt zij de mening dat maatregelen op het gebied van schuldenproblematiek zich dienen te beperken tot het opschorten van rente of aflossingen?
Schuldfinanciering is een belangrijke manier voor landen om te investeren in economische ontwikkeling en het behalen van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s). Uiteraard is het daarbij wel van belang dat middelen inderdaad worden aangewend voor productieve investeringen, die de economische groei duurzaam vergroten en daarmee de schuldquota in balans houden. Goed beheer van de publieke financiën is daarbij essentieel.
Helaas zijn in een aantal landen die eerder schuldkwijtschelding kregen de schulden toch weer opgelopen richting onhoudbare niveaus. In sommige van deze landen zal het opschorten van rente en aflossingen naar verwachting onvoldoende zijn om een schuldencrisis te voorkomen, daarom zijn mogelijk verdergaande schuldmaatregelen nodig. Op basis van een schuldhoudbaarheidsanalyse van het IMF wordt bepaald of deze schuldmaatregelen nodig zijn. Dit is het bestaande proces dat door de Club van Parijs wordt gevolgd en ook het proces dat via het overeengekomen Common Framework zal blijven gelden.
Deelt de Minister de opvatting dat in de context van maatregelen om schuldenproblematiek aan te pakken het niet alleen wenselijk maar ook noodzakelijk is dat alle betrokken crediteuren hier op gelijke wijze bij betrokken zijn? Zo ja, deelt zij dan ook de mening dat schuldenverlichting waarbij deze betrokkenheid niet aanwezig is, onwenselijk is?
Het kabinet acht een brede deelname van crediteuren wenselijk om het effect van schuldherstructurering te vergroten, maar ook om de solidariteit en het draagvlak onder crediteuren te waarborgen. Nederland heeft de ontwikkeling van het «Common Framework» gesteund als belangrijke stap richting brede deelname van crediteuren in aankomende herstructureringen.
Voorgenoemde leden lezen dat het kabinet inzet op «aandacht voor groen en inclusief herstel», ook bij de aanpak van schuldenproblematiek. Kan de Minister toelichten wat het concreet betekent wanneer schuldenproblematiek «door de lens van groen en inclusief herstel» moet worden bekeken? Houdt dit in dat bij de keuze voor het aanpakken van problematiek rondom specifieke schulden met dit voornemen rekening gehouden wordt, of dat aan een dergelijke aanpak speciale voorwaarden verbonden worden die hiermee verband houden?
Nederland roept op om bij de aanpak van de schuldenproblematiek voldoende aandacht te hebben voor groen, duurzaam en inclusief herstel uit de crisis.
Nederland moedigt leidende internationale organisaties zoals de Wereldbank en het IMF, maar ook de EU en denktanks, aan om inventieve ideeën te ontwikkelen om dit concreet vorm te geven. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan het stellen van voorwaarden aan financiering ten behoeve van herstructurering en het blijven benadrukken dat budgettaire ruimte die hiermee wordt vrijgespeeld moet worden ingezet voor groen, duurzaam en inclusief herstel.
Ten aanzien van het bredere onderwerp van «groen» investeren in ontwikkelingslanden hechten de leden van de VVD-fractie er waarde aan het volgende te benadrukken. Het staat vast, onder ander op basis van rapporten van de VN, dat het grootste deel van de toenemende vraag aan energie afkomstig is van ontwikkelingslanden. Gezien het feit dat de economische ontwikkeling in deze landen sterker is en de levensstandaard en daarmee het gebruik van energie in deze landen sterker toeneemt, zal dat in de toekomst ook zo blijven. Tegelijkertijd staat eveneens vast dat als gevolg van de coronacrisis de (private) investeringen in de wereldwijde energiesector, op basis van schattingen van het Internationale Energieagentschap, met 20% zijn gedaald in 2020. Wanneer wordt besloten om geen investeringen van (ontwikkelings-)banken of fondsen in de fossiele energiesector in ontwikkelingslanden te doen, ook als het gaat om duurzamere varianten zoals aardgas, lopen deze landen daarmee het risico dat zij niet in staat zullen zijn om aan de groeiende vraag naar energie te voldoen en niet in staat zullen zijn een stabiele energieproductie te realiseren in hun transitie naar een duurzame energiemix. Dit heeft potentieel grote gevolgen voor de economische ontwikkeling van ontwikkelingslanden. Deelt de Minister in dit verband de mening van de voorgenoemde leden dat dergelijke investeringen in duurzamer vormen van fossiele energievoorziening, gezien het huidige investeringsklimaat en de noodzaak om ontwikkelingslanden te helpen om in de transitiefase naar duurzame energieproductie betrouwbare energievoorziening te realiseren, voorlopig noodzakelijk blijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is zij bereid om dit standpunt tijdens de videoconferentie naar voren te brengen?
Zoals beschreven in de Kamerbrief «Internationaal financieren in perspectief: kansen pakken, resultaten boeken» (Kamerstuk 34 952, nr. 44), zet het kabinet zich in om internationale publieke financiering in lijn te brengen met het klimaatakkoord van Parijs en de SDG-agenda. Dat betekent stimuleren van financiering op het gebied van hernieuwbare energie en energiebesparing, en uitfasering van fossiele brandstoffenfinancieringen. Het kabinet geeft specifieke prioriteit aan het mobiliseren van investeringen in toegang tot hernieuwbare energie voor diegenen die nog geen elektriciteit en moderne kookenergie hebben.
De huidige economische crisis, die ontwikkelingslanden hard raakt, heeft kwetsbaarheden blootgelegd die nadrukkelijk vragen om economisch herstel toekomstbestendig in te richten («building back better»). Het Sustainable Recovery Plan van het Internationale Energy Agentschap (IEA) en het Internationale Monetaire Fonds (IMF) laat zien dat het daartoe juist nodig is om de energietransitie wereldwijd te versnellen en scherper te kiezen voor hernieuwbare energie en energiebesparing. Afhankelijkheid van fossiele brandstoffen moet juist verminderd worden. Dit levert niet alleen een toekomstbestendiger energievoorziening op, maar resulteert ook op korte termijn al in substantiële extra economische groei en extra banen. Tijdens de aankomende Raad zal het kabinet daarom het belang onderschrijven van een focus op herstel in lijn met het klimaatakkoord van Parijs en investeringen die bijdragen aan duurzame economische groei.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat de meest actuele cijfers zijn omtrent de schuldenproblematiek van de Afrikaanse landen. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister welke financiële implicaties de betrokkenheid van Nederland bij de Europese aanpak van de schuldenproblematiek heeft. Het kabinet steunt een versterkte rol van de EU in de aanpak van de schuldenproblematiek, waarbij deze moet aansluiten bij besluitvorming in G20-verband, de Club van Parijs, IMF en de Wereldbank. Kan de Minister aangeven welke rol de Verenigde Staten daarin afgelopen jaar hebben gespeeld en of de verwachting is dat een nieuwe Amerikaanse regering van positie zal veranderen.
Het IMF en de Wereldbank verstrekken actuele cijfers omtrent de schuldenproblematiek van Afrikaanse landen. Zie bijvoorbeeld https://www.imf.org/external/pubs/ft/dsa/dsalist.pdf en https://openknowledge.worldbank.org/bitstream/handle/10986/34588/9781464816109.pdf?sequence=2&isAllowed=y ).
Land |
Risico op schuldencrisis1 |
Externe schuld / BNI 2019 (%)2 |
---|---|---|
Algerije |
3% |
|
Angola |
60% |
|
Benin |
Gemiddeld |
27% |
Botswana |
9% |
|
Burkina Faso |
Gemiddeld |
24% |
Burundi |
Hoog |
19% |
Kameroen |
Hoog |
34% |
Kaapverdië |
Hoog |
34% |
Centraal Afrikaanse Republiek |
Hoog |
37% |
Tsjaad |
Hoog |
32% |
Comoros |
Gemiddeld |
23% |
Democratische Republiek van de Congo |
Gemiddeld |
12% |
Djibouti |
Hoog |
74% |
Egypte |
39% |
|
Eswatini |
16% |
|
Ethiopië |
Hoog |
30% |
Gabon |
46% |
|
De Gambia |
Hoog |
41% |
Ghana |
Hoog |
41% |
Guinee |
Gemiddeld |
23% |
Guinee-Bissau |
Gemiddeld |
44% |
Ivoorkust |
Gemiddeld |
34% |
Kenia |
Hoog |
47% |
Lesotho |
Gemiddeld |
34% |
Liberia |
Gemiddeld |
50% |
Madagaskar |
Laag |
30% |
Malawi |
Gemiddeld |
33% |
Mali |
Gemiddeld |
30% |
Mauritanië |
Hoog |
72% |
Marokko |
47% |
|
Mozambique |
In schuldnood |
141% |
Niger |
Gemiddeld |
28% |
Nigeria |
13% |
|
Republiek van de Congo |
In schuldnood |
54% |
Rwanda |
Gemiddeld |
63% |
São Tomé en Príncipe |
In schuldnood |
59% |
Senegal |
Gemiddeld |
59% |
Sierra Leone |
Hoog |
49% |
Somalië |
In schuldnood |
- |
Zuid Afrika |
55% |
|
Zuid-Soedan |
In schuldnood |
|
Soedan |
In schuldnood |
122% |
Tanzania |
Laag |
32% |
Togo |
Gemiddeld |
36% |
Tunesië |
101% |
|
Oeganda |
Laag |
42% |
Zambia |
Hoog |
120% |
Zimbabwe |
In schuldnood |
62% |
Op basis van IMF LIC DSA overzicht 30 september 2020: https://www.imf.org/external/pubs/ft/dsa/dsalist.pdf
Op basis van Wereldbank International Debt Statistics 2021 publicatie: https://openknowledge.worldbank.org/bitstream/handle/10986/34588/9781464816109.pdf?sequence=2&isAllowed=y)
Een grotere rol voor de EU richt zich in eerste instantie op het meer gezamenlijk optrekken van de EU in de multilaterale fora waar over de schuldenproblematiek wordt gesproken. Dit heeft geen aanvullende financiële implicaties. Tevens zet het Kabinet erop in dat investeringen die volgen op eventuele schuldmaatregelen ten goede komen aan groen, duurzaam en inclusief herstel. Hierbij kan mogelijk gebruik worden gemaakt van het bestaande EU OS-instrumentarium, zonder additionele financiële implicaties.
De Verenigde Staten zijn lid van de Club van Parijs en de G20 en ondersteunen net als Nederland het DSSI en het «Common Framework for Debt Treatments beyond the DSSI». Het Kabinet verwacht de constructieve samenwerking op deze dossiers ook met de nieuwe regering voort te zetten.
Nederland zal hierbij het belang van transparantie en betrokkenheid van alle crediteuren bij schuldverlichtingsinitiatieven benadrukken. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister de transparantie realiseert en of de financiering alleen via multilaterale organisaties verloopt of ook bestaat uit coördinatie van bilaterale ondersteuningsprogramma’s en op welke manier de Kamer wordt geïnformeerd.
Schuldentransparantie is belangrijk voor zowel debiteuren als crediteuren om te zorgen dat het aangaan van schuldfinanciering verantwoord is, zowel qua impact die het heeft op de totale hoogte van de schuld als de voorwaarden waaronder landen lenen. Bovendien zorgt het ervoor dat dat alle stakeholders in een betrokken land de eigen regering verantwoordelijk kunnen houden voor de manier waarop de publieke financiën en schulden beheerd worden. Daarnaast is transparantie van groot belang om goed te kunnen bepalen of schuldposities houdbaar zijn. In het DSSI is daarom een transparantieverplichting als voorwaarde opgenomen. Nederland draagt al langere tijd bij aan technische assistentie via onder andere de Wereldbank en het IMF, zodat kwetsbare landen ondersteund worden bij versterking van hun begrotingsbeleid. Het vergroten van schuldentransparantie is daar een belangrijk onderdeel van.
Multilaterale organisaties zijn uitgesloten van schuldkwijtschelding onder het «Common Framework for Debt Treatments beyond DSSI». Bilaterale claims vallen wel binnen de reikwijdte van de regeling.
Er hebben de afgelopen jaren slechts beperkt schuldherstructureringen plaatsgevonden. De Club van Parijs communiceert hierover normaliter via haar website. De Kamer wordt in beginsel via de reguliere begrotingsverantwoording geïnformeerd over de budgettaire effecten van eventuele schuldherstructureringen.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd te lezen dat het kabinet een versterkte rol steunt van de EU in de aanpak van de schuldenproblematiek. Naast de EU hebben de G20, de Club van Parijs, het IMF en de Wereldbank een rol in de schuldverlichtingsinitiatieven. Kan de Minister toelichten hoe coördinatie van deze initiatieven plaatsvindt en hoe de rolverdeling is tussen de verschillende betrokken actoren? Kan de Minister daarnaast in het bijzonder toelichten welke rol de Verenigde Staten op zich nemen? Verwacht de Minister dat die rol geïntensiveerd zal worden met het aantreden van de Biden-regering?
De Club van Parijs en de G20 hebben in nauw overleg het «Common Framework on Debt Treatments beyond the DSSI» uitgewerkt. In het G20-overleg tussen Ministers van Financiën en gouverneurs van Centrale Banken van 14 november jl. is het document formeel aangenomen. Het IMF en de Wereldbank zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het uitvoeren van de schuldhoudbaarheidsanalyses (DSA's). Deze analyses worden gebruikt om te bepalen of schulden houdbaar zijn en daarmee of herstructurering van de schuld noodzakelijk zou zijn alvorens het IMF of de Wereldbank financiering kunnen verstrekken.
Bij herstructureringen in het kader van Club van Parijs en toekomstige herstructureringen onder het Common Framework is het een vereiste dat deze gepaard gaan met programma’s van het IMF waarin door middel van het stellen van voorwaarden wordt gewerkt aan structurele economische aanpassingen die het groeipotentieel van het betreffende land vergroten en duurzaam herstel van markttoegang bewerkstelligen. Zo wordt getracht een toekomstige schuldencrisis te voorkomen. De Wereldbank heeft daarnaast een belangrijke rol als anticyclische financier, zodat lage- en middeninkomenslanden ook in crisistijden geld kunnen lenen voor duurzame ontwikkeling. Het IMF en de Wereldbank verstrekken ten slotte ook technische assistentie en capaciteitsopbouw op het vlak van schuldenbeheer.
De Verenigde Staten zijn lid van de Club van Parijs en de G20 en ondersteunen net als Nederland het DSSI en het Common Framework for Debt Treatments beyond DSSI. Het Kabinet verwacht de constructieve samenwerking op deze dossiers ook met de nieuwe Amerikaanse regering voort te zetten.
De schuldverlichtingsinitiatieven zijn onderdeel van een bredere COVID-19 aanpak ter ondersteuning van ontwikkelingslanden. Heeft er inmiddels al een tussentijdse evaluatie plaatsgevonden van de Team Europe aanpak? Zo ja, in hoeverre is de aanpak tot nu toe voldoende gender-sensitief geweest en heeft het bijgedragen aan groen en inclusief herstel? Zo nee, is de Minister bereid te pleiten voor een tussentijdse evaluatie met in het bijzonder aandacht voor de gender-sensitiviteit van het noodpakket en de bijdrage aan groen en inclusief herstel?
Er heeft nog geen tussentijdse evaluatie plaatsgevonden over de Team Europe-aanpak. Het kabinet vindt het hier ook nog te vroeg voor. Net als andere EU-ontwikkelingssamenwerkingsprogramma’s, worden ook de programma’s van de Europese Commissie in het kader van de internationale COVID- response geëvalueerd. In de jaarlijkse brief over EU-OS uit juli 2019 ontving uw Kamer meer informatie over dergelijke evaluaties.1 In deze evaluaties is in meer of mindere mate aandacht voor gender en klimaat. Zo wordt in de monitoring reports over de implementatie van het EU Gender Action Plan ingegaan op gender-sensitiviteit van EU-ontwikkelingssamenwerking. Hetzelfde geldt voor de programma’s uitgevoerd door de Europese lidstaten en hun ontwikkelingsinstellingen en -banken, die ieder eigen evaluatieregimes hebben. Het kabinet is daarnaast van mening dat binnen Team Europe oog moet blijven voor geleerde lessen om de effectiviteit van de Europese samenwerking, ook post-COVID, verder te bevorderen. Het kabinet heeft hier aandacht voor gevraagd en zal dit ook blijven doen, met specifieke aandacht voor gendersensitiviteit en de mate waarin wordt bijgedragen aan en groen en inclusief herstel.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben grote zorgen over de schuldenproblematiek van ontwikkelingslanden. Wat is de appreciatie van het kabinet met betrekking tot de verlenging van het Debt Service Suspension Initiative (DSSI) tot juni 2021? Welk bedrag aan betalingen hebben de landen die voor DSSI in aanmerking komen gepland staan bij Nederland voor de periode van januari tot juni 2021?
Nederland heeft het DSSI en de verlenging daarvan gesteund om landen te voorzien van essentiële liquiditeit in de economische en financiële schok die de pandemie teweegbrengt, en om te voorkomen dat liquiditeitsproblemen leiden tot meer structurele schuldenproblemen. De verwachting is echter dat in sommige landen een meer substantiële schuldverlichting nodig is dan door het DSSI wordt geboden. Voor die groep landen is het recent aangenomen «Common Framework» ontwikkeld. In de periode dat het DSSI verlengd wordt, van 1 januari 2021 tot 30 juni 2021, staan betalingen van in totaal EUR 3,65 miljoen gepland aan Nederland van landen die voor het DSSI in aanmerking komen. Betalingen worden conform de voorwaarden van het DSSI uitgesteld wanneer een land een aanvraag doet bij Nederland.
Deze leden zijn blij dat er een eerste aanzet ligt voor een Common Framework, maar zijn wel bang dat ook de effectiviteit van dit instrument uiteindelijk zal tegenvallen. Wat is de verwachting van het kabinet met betrekking tot het Common Framework? Kan de Minister nader ingaan op de doelstellingen van het initiatief?
De doelstelling van het Common Framework is een gestructureerde aanpak te bewerkstelligen voor ontwikkelingslanden die ondanks het DSSI kampen met onhoudbare schuldenniveaus. Het kabinet ziet dit raamwerk als een hoopvolle stap naar betere coördinatie tussen traditionele crediteuren in de Club van Parijs en de opkomende G20-crediteuren, waarbij de gezamenlijke committering aan een aantal kernprincipes instrumenteel zal zijn in het bereiken van tijdige en ordelijke herstructureringen. De effectiviteit zal echter pas duidelijk worden als het raamwerk daadwerkelijk zal worden geïmplementeerd.
Het Common Framework betreft in principe alle publiek en publiek-gegarandeerde schulden, dus ook schulden aan private crediteuren. De leden van de GroenLinks-fractie delen het uitgangspunt van een gelijkwaardige bijdrage tussen de verschillende groepen crediteuren. Zij vragen zich echter af hoe dat zal worden afgedwongen. Het lijkt erop dat het Common Framework die taak vooral neerlegt bij het aanvragende ontwikkelingsland. Klopt dat, zo vragen deze leden? Zo ja, hoe realistisch is het om te verwachten dat een individueel ontwikkelingsland het voor elkaar krijgt dat onwelwillende crediteuren, zoals China of private crediteuren, aan tafel komen? Moet die druk niet direct vanuit de G20 worden opgevoerd, en niet via ontwikkelingslanden zelf, zo vragen deze leden?
In lijn met bestaand beleid van de Club van Parijs zullen schuldherstructureringen onder het Common Framework een zogenaamde «comparability of treatment» clausule bevatten. Deze clausule bepaalt dat het land dat schuldherstructurering aanvraagt bij alle crediteuren ten minste een gelijk niveau van schuldverlichting moet eisen. Nieuw aan deze regeling is dat naast de traditionele Club van Parijs-crediteuren ook China en andere opkomende crediteuren zich hier via de G20 aan gecommitteerd hebben. De Club van Parijs en G20 zijn daarnaast in doorlopend overleg met de private crediteuren, vertegenwoordigd door het Institute of International Finance, om ervoor te zorgen dat zij ook meedoen.
Deze leden zijn benieuwd in hoeverre China aan boord is bij het Common Framework en hoe wordt voorkomen dat er, net zoals bij het DSSI, onduidelijkheid ontstaat over de mate van betrokkenheid. Heeft China duidelijk toegezegd dat leningen van Chinese staatsbanken, zoals de Exim Bank en de China Development Bank, ook onder het Common Framework vallen? Gebruiken de EU en de lidstaten, en Nederland in het bijzonder, hun contacten met de Chinese autoriteiten om deze te wijzen op hun gedeelde verantwoordelijkheid met betrekking tot de schuldenproblematiek van ontwikkelingslanden? Is de Minister bereid om China hier direct op aan te spreken?
Er bestaat een aanhoudend verschil in zienswijze over de toepassing van de regeling voor de verschillende Chinese entiteiten die relevant is voor zowel het DSSI als het Common Framework. Het Kabinet is, net als veel andere landen, van mening dat de China Development Bank net als de China Exim Bank onder het Common Framework en DSSI valt, en deelt dit standpunt ook binnen de multilaterale context van de Club van Parijs. Indien opportuun, kan Nederland dit ook bilateraal opbrengen.
Dezelfde leden vragen zich ook af in hoeverre vertegenwoordigers van private crediteuren achter het Common Framework staan en welke drukmiddelen de Europese Unie en haar lidstaten inzetten om private crediteuren zover te krijgen dat zij het Common Framework ondersteunen en daar ook daadwerkelijk naar handelen.
Zie het antwoord op vraag 12. Het Common Framework is aangenomen door de officiële bilaterale crediteuren vertegenwoordigd in de Club van Parijs en G20. Gedurende de onderhandelingen over de uitwerking van het raamwerk heeft er overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de private crediteuren. Deze worden ook geacht de regeling desgevraagd uit te voeren. De Europese Unie is via een deel van haar lidstaten speler in deze discussie.
Deze leden vinden het een gemiste kans dat het Common Framework alleen betrekking heeft op landen die in aanmerking komen voor het DSSI-initiatief. Waarom kan het Common Framework niet net zo goed worden toegepast op middeninkomenslanden? In het verslag van het schriftelijk overleg Wereldbank (Kamerstuk 26 234, nr. 244) gaf het kabinet aan de zorgen met betrekking tot middeninkomenslanden te delen, maar dat het niet voor de hand zou liggen om het DSSI-initiatief uit te breiden naar deze groep, omdat een groter deel van hun schuld wordt gehouden door private crediteuren. Dit argument zou dan niet van toepassing zijn op het al dan niet betrekken van middeninkomenslanden bij het Common Framework. Deelt het kabinet deze opvatting? Is de Minister dan bereid om er bij de bespreking in de Raad op aan te dringen om het Common Framework ook van toepassing te laten zijn op middeninkomenslanden?
Zoals aangegeven ziet het kabinet solidariteit onder crediteuren als een voorwaarde voor herstructurering van schulden. Sinds grote historische regelingen als HIPC en MDRI is de crediteurensamenstelling van veel ontwikkelingslanden meer divers geworden, hetgeen coördinatie tussen crediteuren complexer maakt. Nederland ziet het Common Framework als een eerste stap naar nauwere samenwerking tussen crediteuren en richting debiteuren, en hoopt dat toepassing van het raamwerk in de toekomst kan worden uitgebreid tot een grotere groep debiteurenlanden.
In het schriftelijk overleg Wereldbank schreef het kabinet in antwoord op vragen van de GroenLinks-fractie dat «verdere schuldverlichtende maatregelen, als die al gepast zijn, slechts beperkt en onder strikte voorwaarden kunnen worden genomen». Hoe verhoudt dat antwoord zich tot het Common Framework, zo vragen deze leden?
Het Common Framework wordt op een case-by-case-basis toegepast, in die gevallen waar bestaande maatregelen, zoals het Debt Service Suspension Initiative (DSSI) en IMF-programma’s, niet voldoende zijn om schuldkwetsbaarheden aan te pakken. De parameters van de schuldherstructurering worden in overleg tussen G20- en Club van Parijs-crediteuren en in afstemming met de debiteur vastgesteld. Het Common Framework voorziet in een benadering die in principe alleen afschrijvingen of kwijtschelding toepast als uit de schuldhoudbaarheidsanalyse van het IMF en Wereldbank blijkt dat dit noodzakelijk is.
Het Common Framework bestaat zo voor een belangrijk deel uit bestaande processen en voegt hieraan geen aanvullende voorwaarden toe. Landen die van het raamwerk gebruik maken hebben nog steeds een IMF-programma met strikte voorwaarden nodig. Nederland zal ervoor blijven pleiten dat ook voorwaarden die moeten bijdragen aan een groen, inclusief en duurzaam herstel worden meegenomen.
Ook schreef het kabinet in het verslag van het schriftelijk overleg Wereldbank dat de vraag of schuldkwijtschelding gepast is, nu niet aan de orde is. Kan het kabinet dat verder toelichten, nu landen als Zambia en Suriname op het randje van faillissement balanceren? Wat vindt het kabinet ervan dat private crediteuren het Zambiaanse verzoek tot uitstel van betaling naast zich neer hebben gelegd? Hoe kan de Europese Unie Zambia ondersteunen in dit dossier?
Ontwikkelingslanden die kampen met onhoudbare schulden kunnen een aanvraag tot herstructurering doen die tot schuldverlichting kan leiden onder het onlangs overeengekomen Common Framework. Als voorwaarde geldt daarbij dat een land aantoonbaar bereid moet zijn om economische hervormingen door te voeren binnen een door het Internationaal Monetair Fonds goedgekeurd programma. Het is van groot belang dat alle crediteuren, inclusief private crediteuren, meedoen met een eventuele herstructurering, om de lasten gelijk te verdelen.
Zambia heeft reeds een aanvraag onder het DSSI ingediend. De EU kan Zambia ondersteunen via het EU OS-instrumentarium.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij om te lezen dat de Raad zal worden bijgewoond door Kristalina Georgieva, de Managing Director van het IMF. Deze leden vragen of het kabinet van de gelegenheid gebruik wil maken om twee andere, gerelateerde punten, aan te snijden. Allereerst zijn deze leden bezorgd dat, ondanks pleidooien van IMF-economen om de fout van excessieve bezuinigingsdrift na de crisis van 2008 niet te herhalen, en juist ruimte te zoeken voor extra publieke investeringen, analyse van recente IMF-programma’s erop wijst dat er in de praktijk nog weinig is veranderd. Oxfam bericht dat 76 van 91 onderzochte IMF-leningen sinds maart 2020 voorwaarden bevatten die landen juist richting bezuinigingen dirigeert. Is de Minister bereid om mevrouw Georgieva hierover te bevragen, en er op aan te dringen dat het IMF in haar leningen en programma’s nadrukkelijk aandacht besteedt aan de ruimte voor publieke investeringen?
Tijdens de Jaarvergadering van het IMF pleitte de Managing Director (MD), Kristalina Georgieva ervoor om in tijden van crisis steunpakketten niet te snel af te bouwen en daarmee het precaire herstel af te remmen. Een transitie van brede naar meer gerichte overheidssteun kan daarbij gunstig zijn. Nederland onderschrijft die analyse. MD Georgieva riep verder recent op te verzekeren dat landen voldoende ademruimte hebben om de crisis door te komen en erkende dat naast het schuldenmoratorium, het Debt Service Suspension Initiative (DSSI), en het Common Framework, meer ondersteuning aan lage-inkomenslanden noodzakelijk is. Er wordt door middel van schuldkwijtschelding aan het IMF via het Catastrophe Containment and Relief Trust (CCRT) voor een substantiële groep lage-inkomenslanden budgettaire ruimte vrijgemaakt voor crisisbestrijding, maar ook door concessionele leningen via de Poverty Reduction and Growth Trust.
Het overgrote deel van de IMF-leningen die sinds maart 2020 zijn goedgekeurd is noodfinanciering, waaraan geen ex-post conditionaliteit of volledig programma is gekoppeld. Wel is er sprake van lichte ex-ante conditionaliteit en moeten landen voldoen aan voorwaarden zoals adequate terugbetaalcapaciteit. Voor landen met een betalingsbalansproblematiek die IMF-programma’s nodig hebben geldt dat het doorvoeren van bezuinigingen nodig kan zijn om de overheidsfinanciën gezond te houden. Dit is onderdeel van een breder palet aan maatregelen, waarbij ook aandacht is voor groeibevorderende investeringen. Hierbij wordt gezocht naar de juiste balans, zodat overheden zo goed mogelijk de gevolgen van de COVID-19 schok kunnen opvangen terwijl zij de budgettaire druk van maatregelen beperken. Nederland zet zich met het IMF voor deze gebalanceerde aanpak in en brengt dit ter sprake in de geëigende fora.
Voorts vragen deze leden of het kabinet een update zou willen vragen aan mevrouw Georgieva met betrekking tot de schepping van extra Special Drawing Rights (SDRs). Wat is de stand van zaken op dit dossier? Welke mogelijkheden ontstaan er op dit vlak met de verkiezing van Joe Biden als president van de Verenigde Staten? Is het kabinet bereid om er in de Raad op aan te dringen dat de Europese Unie en haar lidstaten dit onderwerp aansnijden in gesprekken met Joe Biden en zijn transitieteam? Is het Nederlandse kabinet bereid om dat te doen?
In de Kamerbrief «Op-ed Financial Times – Pleidooi ter ondersteuning van kwetsbare Afrikaanse landen» (Kamerstuk 26 234, nr. 239 van 14 april 2020) van 14 april 2020 wordt toegelicht dat Nederland een breed pleidooi voor de aanpak van schuldproblematiek ondersteunt. In het stuk wordt ook opgeroepen om SDR’s te alloceren. Het is aan het IMF om een formeel voorstel te doen voor een dergelijke allocatie, waarna de leden hierover moeten beslissen. Het Fonds heeft een dergelijk voorstel nog niet gedaan en onderzoekt momenteel of er naast het bestaande instrumentarium aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om de problematiek aan te kunnen pakken.
Tot op heden was er binnen het IMFC geen consensus over een SDR-allocatie; onder meer de VS waren geen voorstander. Op dit moment is onbekend wat de verkiezingsoverwinning van President-Elect Joe Biden voor dit dossier betekent. Een eventueel voorstel voor een SDR-allocatie zal door Nederland bestudeerd worden. Dit laat onverlet de eerder aan de Kamer gedane toezegging dat wanneer er door de leden van het IMF daadwerkelijk wordt besloten tot een dergelijke SDR allocatie, de Kamer hierover geconsulteerd wordt en Nederland pas definitief kan instemmen wanneer de Kamer akkoord is met de ophoging van de daarmee gepaard gaande garanties op de begroting van het Ministerie van Financiën. De RBZ/OS is niet het geëigende forum om dergelijke stappen te bespreken, dit onderwerp staat dan ook niet op de agenda.
De leden van de SP-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de G20 en de Club van Parijs het betalingsmoratorium Debt Service Suspension Initiative hebben ingesteld. Zij steunen de Nederlandse deelname hieraan. Tijdens de COVID-19 pandemie is het namelijk uiterst noodzakelijk dat ontwikkelingslanden geen geld vrij hoeven te maken voor schuldafbetaling, zodat zij meer middelen kunnen vrijmaken voor de aanpak van de pandemie. Echter is deelname van multilaterale en private crediteuren hierbij ook zeer belangrijk, aangezien de kans anders bestaat dat het geld dat vrijkomt door het DSSI niet beschikbaar komt voor de COVID-aanpak, maar moet worden gebruikt voor de afbetaling van private en multilaterale schulden. Wat is de Minister van plan te doen om dit te voorkomen? Is zij bijvoorbeeld bereid om in de Raad meer aandacht te vragen voor het stimuleren van de deelname van private en multilaterale crediteuren aan het DSSI?
Het kabinet ziet een brede deelname van crediteuren als voorwaarde voor schuldverlichtingsinitiatieven en zal dit onderstrepen tijdens de aankomende Raad.
Multilaterale ontwikkelingsbanken worden in het Common Framework gevraagd opties te ontwikkelen voor de manier waarop zij het beste kunnen bijdragen aan de lange termijn financieringsnoden van ontwikkelingslanden. Dat is inclusief gebruikmaking van ervaringen uit het verleden, en met behoud van hun kredietbeoordeling en lage financieringskosten. Nederland steunt deze benadering, omdat multilaterale financiering al zeer concessioneel is en er in de crisis extra middelen beschikbaar zijn gesteld, bijvoorbeeld via de Poverty Reduction and Growth Trust (PRGT) van het IMF. Ook deelt Nederland de inschatting van onder andere de multilaterale banken en denktank ODI dat ontwikkelingslanden door deelname van multilaterale crediteuren aan het DSSI uiteindelijk netto niet geholpen worden. Private crediteuren worden wel geacht deel te nemen, conform de zogenaamde «comparability of treatment» clausule in regelingen van de Club van Parijs. Deze bepaalt dat het aanvragende land bij alle crediteuren die geen onderdeel van de regeling uitmaken ten minste een gelijk niveau van schuldverlichting moet eisen. Met hun aanvraag onder het DSSI stemmen ontwikkelingslanden in om de hiermee vrijkomende middelen te gebruiken voor uitgaven aan hun gezondheidszorg of sociale stelsels. Het IMF en de Wereldbank houden hier toezicht op.
De leden van de SP-fractie lezen daarnaast dat de G20 en de Club van Parijs inmiddels bezig zijn met een Common Framework om de solvabiliteitsproblemen van ontwikkelingslanden op te lossen. Zij delen de analyse dat het noodzakelijk is om een echte oplossing te vinden voor deze problemen. Zij willen daarom graag weten hoe de Minister het Common Framework voor zich ziet. In hoeverre is zij bijvoorbeeld bereid om schulden kwijt te schelden? Wat is zij van plan te doen om ervoor te zorgen dat er een brede groep crediteuren (inclusief private en multilaterale crediteuren) gaat deelnemen aan het Common Framework?
Voor de appreciatie van het Common Framework for Debt Treatments beyond the DSSI zie het antwoord op vraag 1. Indien het IMF middels een schuldhoudbaarheidsanalyse bepaalt dat een voor het DSSI in aanmerking komend land kampt met onhoudbare schulden en het betreffende land een aanvraag indient, dan zal Nederland dit verzoek positief bezien. Hierbij kan worden aangetekend dat sinds de grote schuldverlichtingsinitiatieven van begin deze eeuw Nederland slechts beperkt nieuwe leningen heeft verstrekt aan lage inkomenslanden. Zie verder het antwoord op vraag 20.
Zij lezen ook dat het kabinet een versterking van de rol van de EU in de aanpak van de schuldenproblematiek steunt. In welke opzichten vindt het kabinet dat de rol van de EU moet worden versterkt? Wat zijn hiervan de verwachte voor- en nadelen?
De EU-lidstaten kunnen gezamenlijk krachtiger optreden in de relevante multilaterale fora zoals de G20, Club van Parijs, IMF en de Wereldbank. Daarnaast kan de EU via het EU- ontwikkelingsinstrumentarium een belangrijke rol spelen door te zorgen dat nieuwe investeringen na eventuele schuldmaatregelen bijdragen aan groen, duurzaam en inclusief economisch herstel, waardoor landen minder snel terugvallen in schuldenproblematiek, en de mondiaal overeengekomen doelen van Agenda 2030 en het Parijs Klimaatakkoord behalen in 2030. Door gezamenlijk optrekken in EU-verband kan voorts tegenwicht geboden worden aan andere geopolitieke spelers. De Europese Commissie is echter geen crediteur en geen lid van het IMF of de Wereldbank.
De leden van de SP-fractie lezen dat het kabinet inzet op aandacht voor groen en inclusief herstel bij de multilaterale respons op de schuldenproblematiek. Zij steunen deze inzet, maar hebben hier nog wel enkele vragen over. Zo vragen zij zich af of het kabinet ook op andere beleidsterreinen maatregelen gaat nemen om een groen en inclusief herstel mogelijk te maken. De vele belastingverdragen die Nederland heeft gesloten met ontwikkelingslanden faciliteren bijvoorbeeld vaak belastingontwijking via Nederland. Dit is een groot probleem voor deze landen, dat hun inkomsten verkleint en daarmee bijdraagt aan de opbouw van schulden. Is de Minister het met de leden van de SP-fractie eens dat deze belastingverdragen om deze reden grondig moeten worden herzien, dan wel opgezegd dienen te worden?
Ons internationaal georiënteerde belastingstelsel kan onbedoeld aantrekkelijk zijn voor structuren waarmee belasting kan worden ontweken, bijvoorbeeld door geld via Nederland naar landen met een laag belastingtarief te laten stromen. Belastingontwijking gaat ten koste van de Nederlandse belastingopbrengsten, maar ook van de belastingopbrengsten in andere landen, waaronder die van ontwikkelingslanden. Het kabinet vindt belastingontwijking ongewenst, omdat het ervoor zorgt dat de kosten van algemene voorzieningen worden afgewenteld op burgers en bedrijven die geen belasting ontwijken. De aanpak van belastingontwijking is daarom een speerpunt van dit kabinet.
Nederland zet in op het opnemen van effectieve antimisbruikbepalingen in belastingverdragen om oneigenlijk gebruik van de belastingverdragen tegen te gaan. Daarnaast heeft het kabinet al vele maatregelen genomen of aangekondigd om belastingontwijking tegen te gaan. Tot die maatregelen behoren een conditionele bronbelasting op renten en royalty’s (per 1 januari 2021) en de aangekondigde bronbelasting op dividenden (per 1 januari 2024) naar laagbelastende jurisdicties. Deze maatregelen verhinderen multinationals om (bijvoorbeeld) vanuit ontwikkelingslanden, via Nederland, geldstromen onbelast te laten neerslaan in laagbelastende jurisdicties. Verder is het voor een effectieve aanpak van belastingontwijking noodzakelijk om in internationaal verband te werken aan maatregelen. Het kabinet moedigt daarom de strijd tegen belastingontwijking aan en wil, waar mogelijk, een voortrekkersrol vervullen. Nederland heeft zich steeds constructief opgesteld in de discussies over een herziening van het internationale winstbelastingsysteem die op dit moment worden gevoerd in het Inclusive Framework (IF)2 georganiseerd door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Op deze wijze zet dit kabinet zich actief en op meerdere fronten in om belastingontwijking te voorkomen.
In de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid (NFV 2011) is aangegeven dat Nederland rekening houdt met de bijzondere positie van ontwikkelingslanden. In relatie tot ontwikkelingslanden heeft Nederland daarom in de afgelopen jaren meer begrip getoond voor onder meer verzoeken om een uitgebreider begrip vaste inrichting in het belastingverdrag op te nemen of om relatief hoge bronbelastingtarieven in het belastingverdrag op te nemen. In de NFV 2020 is de bereidheid verwoord om (nog) meer heffingsrechten aan ontwikkelingslanden toe te kennen. Daarnaast hecht Nederland, zoals aangegeven, een groot belang aan het opnemen van antimisbruikbepalingen in belastingverdragen met ontwikkelingslanden zodat het ontwikkelingsland niet ten onrechte in zijn heffingsbevoegdheid wordt beperkt.
In het kader van de schuldenproblematiek van ontwikkelingslanden nam de Kamer afgelopen juni de gewijzigde motie van het lid Alkaya c.s. aan waarin de regering werd verzocht «zich in te zetten in alle relevante internationale instellingen, zoals de Wereldbank, IMF en de Club van Parijs, voor de verlenging van de bevriezing van de schuldafbetalingen zolang als noodzakelijk of voor een ander passend instrument al naar gelang de noodzaak, en zich tegelijkertijd in te zetten voor duurzame oplossingen van de schuldenproblematiek voor de meest kwetsbare landen» (Kamerstuk 33 625, nr. 313). De leden van de SP-fractie zouden graag van de Minister willen weten hoe het staat met de uitvoering van deze motie.
De leden van de Club van Parijs en G20 besloten 14 oktober jl. om het DSSI met een half jaar te verlengen tot en met 30 juni 2021. Tevens kwamen zij overeen om ten tijde van de voorjaarsvergaderingen van het IMF en de Wereldbank een besluit te nemen over een mogelijke verdere verlenging tot eind 2021. In lijn met de motie Alkaya c.s. heeft Nederland deze verlenging gesteund.
Zij lezen daarnaast dat het kabinet het van belang vindt dat landen worden gesteund in hun ontwikkeling op een uitgebreide lijst van gebieden. Hoewel de leden van de SP-fractie het belang van brede, inclusieve en duurzame ontwikkeling ook nadrukkelijk onderstrepen, stellen zij toch een aantal vraagtekens bij deze uitspraak van het kabinet. Hoe kan het dat het kabinet zich hier zo ambitieus opstelt op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, terwijl zij niet bereid is om hier voldoende geld voor vrij te maken in de Nederlandse begroting? Is de Nederlandse oproep voor een ambitieus ontwikkelingsbeleid op multilateraal niveau nog wel geloofwaardig als Nederland zelf bezuinigt op haar eigen ontwikkelingssamenwerkingsbudget?
Het kabinet heeft in de reactie op het AIV-advies «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» (Kamerstuk 33 625, nr. 320 van 10 juli 2020) aangegeven welke maatregelen worden genomen ter ondersteuning van het ODA-budget. In 2020 wordt in totaal EUR 500 miljoen uit de algemene middelen toegevoegd aan de BHOS-begroting, waarvan EUR 350 miljoen om de effecten van de krimp van het BNI op het ODA-budget op te vangen en EUR 150 miljoen voor aanvullende inspanningen om de coronacrisis in de meest kwetsbare landen te bestrijden. Op basis van deze keuzes is voor 2020 en 2021 een stabilisatie van het ODA-budget voorzien. Nederland is en blijft daarmee een relatief grote speler op het gebied van internationale samenwerking, ook onder de huidige moeilijke omstandigheden. Op basis van deze positie kan Nederland met recht pleiten voor een ambitieus ontwikkelingsbeleid op multilateraal niveau.
De leden van de SP-fractie lezen ook dat het kabinet pleit voor meer aandacht voor de aanpak van ontbossing en het uitfaseren van fossiele brandstoffen in ontwikkelingslanden. Gezien de ernst van de mondiale klimaatcrisis steunen zij deze inzet volkomen. Echter zouden zij graag zien dat deze punten ook meer worden meegenomen in het Nederlandse en Europese handelsbeleid. Zo ondersteunt Nederland door middel van exportkredietverzekeringen nog voor 4,4 miljard euro aan fossiele export. Deze ondersteuning werkt het uitfaseren van fossiele brandstoffen door ontwikkelingslanden tegen, doordat er hierdoor juist extra wordt geïnvesteerd in fossiele brandstoffen. Is het kabinet daarom bereid de exportkredietverzekeringen voor fossiele export zo snel mogelijk te stoppen?
Nederland zet internationaal, in EU en in OESO verband in op een ambitieuze agenda voor vergroening en het uitfaseren van ekv-dekking op fossiele transacties. Nederland heeft daarbij de ambitie om te komen tot een Europese positie voor het beperken van fossiele transacties en trekt daarbij op met landen als Frankrijk, Denemarken en Zweden. Daarnaast blijft Nederland inzetten op het stimuleren van meer groene ekv-transacties wereldwijd, inclusief ontwikkelingslanden. Zo zijn de voorwaarden voor groene ekv-transacties recentelijk verruimd (zie Kamerbrief 2020Z21711). Het nemen van unilaterale stappen bij het beperken van fossiele transacties heeft gelet op het gewenste level playing field niet de voorkeur van het kabinet. Dit zou immers kunnen leiden tot het verplaatsen van productie naar andere landen waardoor de Nederlandse export schade ondervindt, IMVO sturing vanuit Nederland verloren gaat en er geen klimaatwinst is.
Daarnaast werkt de Nederlandse steun aan het Europese handelsverdrag met Mercosur het doel van het tegengaan van ontbossing in ontwikkelingslanden tegen. In het Amazonegebied vindt namelijk op grote schaal ontbossing plaats, vaak ten gunste van de productie van landbouwproducten. Door de handel met Mercosur te bevorderen, kan het handelsverdrag ervoor zorgen dat de vraag naar deze producten toeneemt, wat verdere ontbossing stimuleert. Hoe verenigt de Minister de steun aan dit verdrag met de Nederlandse oproep om meer aandacht te hebben voor het tegengaan van ontbossing in ontwikkelingslanden? Is zij bereid om, in lijn met de aangenomen motie van het lid Ouwehand c.s., zich uit te spreken tegen het handelsverdrag tussen de EU en Mercosur (Kamerstuk 21 501–20, nr. 1517)?
Het kabinet zet zich in lijn met de Kamerbrief: »Internationale inzet bosbehoud en bosherstel» in om ontbossing wereldwijd te stoppen. Het behoud van de regenbossen in de Amazone en aanpalende gebieden zijn een cruciaal onderdeel van dit beleid (Kamerbrief van 9 Maart 2020 van de Ministers van BHOS en LNV, Kamerstukken 30 196 en 31793, nr. 708).
Zoals eerder is aangegeven, heeft het kabinet nog geen positie kunnen innemen over het voorgenomen associatieakkoord tussen de Europese Unie en de Mercosur-landen. De regering zal de balans opmaken van de voor- en nadelen van dit associatieakkoord als alle daartoe noodzakelijke stukken beschikbaar zijn, zoals de teksten van de akkoorden en de tariefcontingenten. Ook de uitkomsten van het EU Duurzaamheidseffecten onderzoek en van het gevraagde onderzoek naar aanleiding van de motie van het lid Voordewind c.s. (Kamerstuk 34 952, nr. 75 van 4 juli 2019) zijn hiervoor relevant.
De leden van de PvdA-fractie lazen met belangstelling in de geannoteerde agenda over de ontwikkelingen rond het Common Framework. Niet alleen de ongelijkheid tussen mensen maar ook de ongelijkheid tussen landen is tijdens de COVID-crisis vergroot. Sommige landen worstelen door de COVID-crisis met acute liquiditeitsproblemen. Maakt schuldsanering ook onderdeel uit van deze aanpak?
Nederland heeft het DSSI en de verlenging daarvan gesteund om te voorkomen dat liquiditeitsproblemen leiden tot structurele schuldenproblematiek. De verwachting is echter dat in sommige landen een meer substantiële schuldverlichting nodig is dan door het DSSI wordt geboden. Voor die groep landen is het recent aangenomen Common Framework ontwikkeld, waaronder schuldverlichting mogelijk is. Onder het huidige raamwerk wordt dit alleen voorzien als dit noodzakelijk is op basis van de schuldhoudbaarheidsanalyse van het IMF en de WB en de bereidheid van crediteuren.
De leden vragen zich verder af of de Minister bereid is bij haar pleidooi voor «groen, inclusief en duurzaam herstel» ook te pleiten voor het naleven van de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en ook in Europees verband strenger toe te zien op de daadwerkelijke naleving daarvan?
Het kabinet hecht eraan dat het Europese instrumentarium voor partnerlanden wordt ingezet ten behoeve van economisch herstel dat groen, inclusief en duurzaam is. Het kabinet is van mening dat IMVO, gebaseerd op de OESO richtlijnen, bijdraagt aan een duurzaam herstel van de coronacrisis naar een maatschappij met betere arbeidsomstandigheden wereldwijd en een geringere milieu en klimaatbelasting. Het kabinet zet daartoe actief in op een verplichting voor gepaste zorgvuldigheid (due diligence), bij voorkeur Europees, zoals aangegeven in de beleidsnota Van Voorlichten tot Verplichten (Kamerstuk 26 485, nr. 337). De Europese Commissie heeft aangegeven hiervoor in het tweede kwartaal van 2021 met een voorstel te zullen komen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Europese inzet rond het verbinden van investeringen en schuldverlichting aan de SDG-agenda. Kan de Minister aangeven welke concrete stappen hiertoe worden gezet, en is de Minister bereid er hierbij op aan te dringen om niet alleen te kijken naar de positieve impact van Europese investeringen, maar ook de negatieve impact op de wereldwijde SDG-agenda mee te nemen in de aanpak? Daarbij denken de leden in het bijzonder aan belastingontwijking- of ontduiking, milieuconsequenties en de impact op gender. Hoe zal de toetsing van de impact van Europese investeringen vooraf plaatsvinden? Welke partijen zijn hier actief bij betrokken?
Voorzitter van de Europese Commissie Von der Leyen riep dit voorjaar op om investeringen en schuldverlichting te verbinden aan de SDG’s en het kabinet steunt haar in die oproep. De achterliggende gedachte is dat wanneer schuldverlichting plaatsvindt, erop moet worden toegezien dat de investeringen die daarop volgen ten goede komen aan groen, inclusief en duurzaam economisch herstel en dus bijdragen aan de SDG’s en aan de klimaatdoelstellingen van het Akkoord van Parijs. Besluitvorming over schuldverlichting vindt plaats in het kader van de G20, de Club van Parijs en het IMF en bestaat tot nu toe uit het overeenkomen van het DSSI en het Common Framework zoals hierboven beschreven. Van grootschalige schuldverlichting is op dit moment geen sprake. Het kabinet roept de Commissie op om met voorstellen te komen om deze in de toekomst voorziene investeringen te verbinden aan inzet op de SDG’s. Het ligt daarbij voor de hand dat daarbij ook gebruik zal worden gemaakt van het EU-ontwikkelingsinstrumentarium en de daarbij behorende voorafgaande toetsingskaders.
Gender
De leden van de CDA-fractie onderstrepen het belang van het versterken van de positie van vrouwen en meisjes en zijn verheugd met de toenemende inzet op Europees niveau daaromtrent en de inzet van het kabinet. Deze leden vragen de Minister daarbij ook nadrukkelijk misstanden door hulpverleners te adresseren. Deze leden vragen de Minister of er op Europees niveau of in de genoemde samenwerkingsverbanden en projecten mogelijkheden bestaan voor internationale vervolging van hulpverleners die misbruik maken van de kwetsbaren in de samenleving, hetgeen vaak meisjes en vrouwen zijn. Deze leden vragen de Minister om dit te adresseren en indien nodig te verzoeken om op Europees niveau een onderzoek in te stellen naar internationale vervolgingsmethodes of het opstellen van zwarte lijsten. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister tevens in hoeverre mensen met een beperking deel uitmaken van deze programma’s.
De Nederlandse aanpak is sterk gericht op preventie van misbruik door hulpverleners. In dat kader wordt een aanpak aangemoedigd die bestaat uit meer effectieve screening vooraf bij rekrutering, alsook door data-uitwisseling van partnerorganisaties over misbruik. Indien sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit op basis van de nationale wetgeving kan aangifte worden gedaan. Data- en privacy wetgeving bemoeilijkt een internationale of Europese aanpak. Het VK lanceerde een pilot project dat wordt uitgevoerd door Interpol. In 2021 zullen resultaten beschikbaar zijn en kan een aanpak in breder internationaal verband opnieuw overwogen worden.
Datacollectie op SEAH in de hulpsector is vertrouwelijk en het samenstellen van geaggregeerde cijfers – ook inzake mensen met een beperking – is nog werk in uitvoering.
De leden van D66-fractie zijn verheugd te lezen dat het kabinet breed aandacht zal vragen voor gender en daarbij ook het belang van aandacht voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en de gelijke rechten van LHBTI-personen zal benadrukken. Een onderdeel daarvan is het mainstreamen van gender in alle programmering. In hoeverre verwacht de Minister dat het Gender Action Plan III (2021–2025) ook betrekking zal hebben op het EU-beleid ten opzichte van multilaterale instellingen? Is de Minister bereid ervoor te pleiten dat ook het mainstreamen van gender binnen alle programma’s van deze instellingen onderdeel van het actieplan wordt?
Het Actieplan bevat een doelstelling van dat 85% van alle nieuwe EU externe programma’s bijdragen aan gendergelijkheid. Deze doelstelling geldt daarom ook voor verschillende VN programma’s die de Europese Commissie financiert, waaronder het EU-VN Spotlight-initiatief.
De verwachting is dat de EU in GAP III haar leiderschapsrol op gendergelijkheid, vrouwenrechten en versterking van de positie van vrouwen wil versterken in multilateraal verband en internationale fora. Zo zal de Europese Commissie, samen met de EU-lidstaten, actief deelnemen aan de Generation Equality Forums ter viering van Beijing+25. Deze organiseert UN Women met Mexico en Frankrijk, in nauwe samenwerking met het maatschappelijk middenveld, de private sector en internationale organisaties. De Europese Commissie is tevens co-lead van de Generation Equality Action Coalition ter bestrijding van gender gerelateerd geweld.
De VN heeft eigen instrumenten om te werken aan het mainstreamen van gender binnen programma’s in partnerlanden, zoals het UN System-wide Action Plan on Gender Equality and the Empowerment of Women (SWAP) en het UN Country Team SWAP. Hiermee worden VN-organisaties gemonitord op hun bijdrage aan gendergelijkheid. Nederland onderstreept samen met andere VN- en EU-lidstaten in verschillende VN-bestuursorganen het belang van deze gendermainstreaming.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn tevreden met de kabinetsinzet op dit punt en danken de Minister voor de uitgebreide toelichting hierop in de geannoteerde agenda. Zij vragen zich af hoe de besluitvorming over het actieplan er uit zal zien in de Raad.
Het Gender Action Plan is een document van de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden. Naar verwachting wordt GAP III eind november gepubliceerd. Lidstaten nemen vervolgens naar verwachting Raadsconclusies aan over het Actieplan.
De leden van de SP-fractie lezen dat het kabinet handelsbeleid ziet als een platform om de economische empowerment van vrouwen te stimuleren. Tegelijkertijd stelt het kabinet zich afwachtend op bij het opstellen van wetgeving op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO), waardoor er nog steeds mensen worden uitgebuit in productieketens van Nederlandse multinationals. Deze uitbuiting is juist een blokkade voor de economische empowerment van mensen. Hoe verklaart de Minister deze tegenstelling?
Het klopt dat het kabinet het handelsbeleid als platform ziet om de economische empowerment van vrouwen te stimuleren. Dit kan, zoals uiteengezet in het non-paper over handel en gender, onder meer door samenwerking op het gebied van handel en gender te versterken onder EU-handelsakkoorden, waaronder via kennisuitwisseling over dataverzameling, het delen van best practices en bewustmaking. Het IMVO-beleid draagt eraan bij omdat het toewerkt naar het doel dat bedrijven risico’s voor mens en milieu in waardenketens van bedrijven voorkomen of aanpakken, ook voor vrouwen en meisjes. Het kabinet financiert de ontwikkeling van specifieke handreikingen voor bedrijven om gender te integreren in hun gepaste zorgvuldigheid (due diligence). Het kabinet zet in op ambitieuze brede due diligence wetgeving, bij voorkeur op Europees niveau, om dit doel te bereiken, zodat gezamenlijk meer impact gerealiseerd kan worden in derde landen.
De leden van de PvdA-fractie zijn erg blij met de inzet van het kabinet ten aanzien van het derde Gender Action Plan, dat eind deze maand zal verschijnen. Vanuit informele bronnen weten de genoemde leden dat er in verschillende drafts nadruk werd gelegd op inclusiviteit en intersectionaliteit, iets dat zij zeer waarderen. Zoals de Minister in haar brief al stelt, is het belangrijk dat de Raad het onderwerp «gender» breed benadert, en daarmee recht doet aan belangrijke en aan elkaar verbonden onderwerpen als gendergelijkheid, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), vrouwenrechten en de gelijke rechten van LHBTI-personen. Ook tegen de weerwil van een aantal andere conservatieve lidstaten, waarvan bekend is dat zij steeds beter georganiseerd en mondiger Europese beleidsstukken van een brede inzet op gendergelijkheid en vrouwenrechten proberen te ontdoen. Kan de Minister toezeggen dat zij compromisloos vasthoudt aan de progressieve inzet en taalgebruik van GAP III?
Het kabinet maakt zich zorgen om de wereldwijde pushback tegen o.a. gendergelijkheid, SRGR en vrouwenrechten. Nederland staat pal voor deze EU-kernwaarden. Het GAP III is een document van de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden. Naar verwachting zal GAP III een ambitieuze agenda bevatten, hetgeen het kabinet verwelkomt. Lidstaten besluiten niet over de inhoud van GAP III, maar zullen wel Raadsconclusies aannemen over GAP III. Nederland zal, zoveel mogelijk in coalitieverband, streven naar ambitieuze Raadsconclusies.
Verder is het belangrijk dat het (vervolg) voornemen in het GAP III dat 85% van alle nieuwe EU externe maatregelen bijdragen aan gendergelijkheid gewaarborgd blijft. De leden van de PvdA-fractie zouden daar wel aan willen toevoegen dat hiernaast ook programma’s met gender als primary target van belang blijven (in GAP II was dat 20%). Is de Minister bereid om zich hier ook sterk voor te maken?
Het huidige GAP II heeft een target van 85% van programma’s die bijdragen aan gendergelijkheid. Het GAP II heeft echter geen target voor programma’s met gender als hoofddoelstelling. De doelstelling van 85% genderrelevante programma’s zal in GAP III gewaarborgd blijven. Deze doelstelling is ook opgenomen in de Raadspositie over de verordening van het nieuwe EU Externe Financieringsinstrument voor het volgende Meerjarig Financieel Kader (2021–2027), het Neighbourhood, Development and International Cooperation Instrument (NDICI). In deze Raadspositie staat tevens een target van 5% voor programma’s die gendergelijkheid als hoofddoelstelling hebben. Het Europese Parlement streeft in de triloog een hogere target na.
Daarnaast zijn de leden van de PvdA-fractie verheugd om te lezen dat het kabinet onder andere het belang van (directe) steun aan vrouwenorganisaties zal benadrukken. De leden willen daar graag over meegeven dat het bij deze directe steun niet alleen om regionale en internationale organisaties moet gaan (hoezeer zij bijvoorbeeld ook de woorden over het EU-VN Spotlight-initiatief waarderen), maar vooral lokale gendergelijkheids- en vrouwenrechtenorganisaties directe steun behoeven. Dit ook ter bevordering van de autonomie van lokale gendergelijkheid- en vrouwenrechtenorganisaties, in zowel de interne als externe inzet vanuit GAP III – zeker in die Europese lidstaten waar gendergelijkheid en vrouwenrechten steeds openlijker onder druk komen te staan. Hoe ziet de Minister dit?
GAP III richt zich specifiek op de externe actie van de EU. Naar verwachting zal, net als binnen het huidige GAP II, er tevens in het GAP III aandacht zijn voor participatie van vrouwenrechtenorganisaties. De in maart 2020 gepubliceerde «Gender Equality Strategy 2020–2025» van de Europese Commissie richt zich op gendergelijkheid binnen de EU. In deze strategie staat dat specifieke financiering voor projecten ten behoeve van maatschappelijke organisaties en openbare instellingen die specifieke acties uitvoeren, waaronder het voorkomen en bestrijden van gender gerelateerd geweld, beschikbaar zal zijn via het programma Citizens, Equality, Rights and Values. Nederland dringt er binnen de EU op aan dat alle EU lidstaten zich inzetten voor het behalen van de doelstellingen op het gebied van gendergelijkheid, zowel intern als extern en benadrukt daarbij het belang van directe steun aan vrouwenrechtenorganisaties.
Zou de Minister zich met betrekking tot de betekenisvolle participatie van lokale gendergelijkheids- en vrouwenrechtenorganisaties, ervoor willen inzetten dat deze ook echt kunnen meepraten in alle fasen van implementatie van GAP III, met bijvoorbeeld het opstellen van implementatieplannen en gender analyses die hiervoor vooraf worden gedaan, evenals beleidsdialogen op landenniveau en tussentijdse evaluaties?
Nederland benadrukt het belang van betekenisvolle participatie en leiderschap van vrouwen en vrouwenrechtenorganisaties in EU-verband, en specifiek voor GAPIII. Naar verwachting zal, net als binnen het huidige GAP II, er tevens in het toekomstige GAP III aandacht zijn voor participatie van vrouwenrechtenorganisaties. Zo werkt de EU voor de uitvoering van programma’s in partnerlanden momenteel samen met een breed scala aan actoren, zoals lokale autoriteiten en maatschappelijke organisaties, waaronder vrouwelijke activisten, mensenrechtenverdedigers, jongeren, religieuze actoren en op geloof gebaseerde organisaties, media, culturele actoren en beïnvloeders. In de EU roadmaps voor EU-samenwerking met het maatschappelijk middenveld in partnerlanden wordt een genderperspectief geïntegreerd evenals participatie van lokale vrouwen- en jeugdorganisaties. De roadmaps bevorderen betekenisvolle participatie van het maatschappelijk middenveld, inclusief lokale gendergelijkheids- en vrouwenrechtenorganisaties, in besluitvorming.
Ook spreken de leden van de PvdA-fractie de hoop uit dat in GAP III sterk ingezet gaat worden op het beschermen van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers/ vrouwenrechtenactivisten. Zeker gezien de verder krimpende maatschappelijke, politieke en financiële ruimte waarin zij moeten opereren, terwijl de COVID-19 crisis laat zien waarom hun werk zo belangrijk is.
Het kabinet deelt de zorgen over krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld, die nog sterker onder druk is komen te staan door disproportionele crisismaatregelen en de regressieve wind ten aanzien van vrouwenrechten en verdedigers van deze rechten. Naar verwachting zal het bevorderen van een veilige omgeving, ook online, voor het maatschappelijk middenveld, inclusief meisjes- en vrouwenrechtenorganisaties, vrouwelijke mensenrechtenverdedigers, vredesbouwers, vrouwelijke journalisten en vertegenwoordigers van inheemse volkeren, onderdeel uitmaken van GAP III. Daarnaast blijft Nederland zich multilateraal inzetten voor de bescherming van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers.
Als het gaat om de verbinding van GAP III met andere EU-actieplannen en -beleidsstukken, is het goed te vernemen dat tijdens de consultaties er onder meer aandacht is besteed aan het integreren van GAP III met andere actieplannen. In hoeverre komen de doelstellingen van onder meer het EU Vrouwen Vrede en Veiligheid Actieplan terug in GAP III? Maken de Green Deal en de EU-strategie voor aanpassing aan klimaatverandering bijvoorbeeld integraal onderdeel uit van GAP III?
Een van de verwachte prioriteiten van GAPIII is om de synergie met de Women, Peace and Security (WPS)-agenda te borgen en beter te integreren. Ook is het de bedoeling dat de WPS- monitoring – en rapportage geleidelijk afgestemd zullen worden op GAPIII. Daarnaast heeft GAP III naar verwachting prioriteiten op het vlak van het aangaan van uitdagingen en benutten van kansen die worden geboden door de groene transitie en de digitale transformatie.
Tot slot over GAP III: het is fantastisch ook dat Nederland inzet op gender-responsive COVID-19 beleid en programma’s. Zou de Minister – in het licht van GAP-III maar ook in het kader van de «Build Back Better»-agenda – ook willen inzetten op gender transformatief beleid en programma’s? Dat wil zeggen dat de aanpak van de COVID-19 crisis niet alleen ten goede komt aan vrouwen, mannen en gender non-conforme mensen, maar ook bijdraagt aan – waar nodig – sociale transformatie om te komen tot gendergelijkheid.
De COVID-19 crisis vergroot bestaande genderongelijkheden en dreigt deze te bestendigen. Zwaarbevochten voortuitgang op dit terrein loopt het risico in snel tempo teniet te worden gedaan. Het is dan ook belangrijk dat COVID-19 beleid en programma’s zich er met een gender-sensitieve benadering minimaal voor inzetten dat dit voorkomen wordt. Waar mogelijk zet ik mij ook in voor gender transformatie, omdat het mijn ambitie is om een bijdrage te leveren aan het bereiken van gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen en meisjes (SDG5), als een van de prioriteiten in mijn beleidsagenda Investeren in Perspectief.
De leden van de PvdA-fractie verwelkomen de inzet van de Minister op gendermainstreaming in vrede en veiligheidsprocessen, onder andere via een nieuw Nationaal Actieplan 1325, en dat uitdraagt in EU verband. Een ander belangrijk element van het EU Actieplan over Vrouwen, Vrede en Veiligheid is accountability en rapportage van de inzet op deze agenda door EU-lidstaten. Publieke monitoring en rapportage is cruciaal om beleid en programma’s gericht op inclusieve vrede en veiligheid te kunnen volgen en bij te kunnen sturen of te intensiveren waar nodig. Lang niet alle EU-lidstaten – ook niet als zij wel een nationaal actieplan op Vrouwen, Vrede en Veiligheid hebben – monitoren hun inzet en/of maken dit inzichtelijk. Met als gevolg dat ook in Europa onvoldoende impact wordt gemaakt en we – 20 jaar na de aanname van VN Veiligheidsraad Resolutie 1325 – onderpresteren, terwijl geweld tegen vrouwelijke vredesactivisten toeneemt. Zou de Minister zich daarom eveneens hard willen maken voor betere accountability en rapportage door EU-lidstaten?
Ja. Nederland is voorstander van een transparant monitorings-en evaluatieproces. Het EU-Actieplan over Vrouwen, Vrede en Veiligheid is van vrij recente datum, juli 2019, en staat wat betreft rapportage en monitoring nog aan het begin van een structureel proces. Van belang is dat dit proces op een constructieve wijze plaatsvindt, zodat men van elkaars aanpak en beleid kan leren en vervolgens op basis van geleerde lessen kan verbeteren. Behalve de EU-lidstaten en de EU-instituties, zijn daarvoor ook de maatschappelijke organisaties van groot belang en zij worden hierbij dan ook door de Nederlandse overheid nauw betrokken. Een degelijk en transparant proces op het terrein van Monitoring, Evaluatie en Leren (MEL) en een constructieve samenwerking met maatschappelijke partners zal onze gezamenlijke (EU) en individuele (EULS) inzet op de volledige implementatie van de Vrouwen, Vrede en Veiligheidsagenda ten goede komen.
De leden van de PvdA-fractie vinden het belangrijk dat in het in de brief genoemde non-paper aan de Europese Commissie wordt gevraagd om gendergelijkheid en women’s economic empowerment op te nemen in de EU Trade Policy Review. Het non-paper bevat een aantal goede punten die, mits effectief in de praktijk gebracht, kunnen helpen. De vraag is hoe ze in praktijk gebracht gaan worden en hoe daadwerkelijke vooruitgang gemeten en gemonitord wordt. Is de Minister bereid om ook hier op goede monitoring in te zetten, ook met het oog op de schadelijke gevolgen van EU handelsbeleid op vrouwen en gendergelijkheid? Daar wordt in het non-paper namelijk nu niet op ingegaan.
Het kabinet zet zich in voor het in kaart brengen van gendergedifferentieerde effecten voorafgaand aan het afsluiten van handelsakkoorden en na de inwerkingtreding daarvan. Nederland heeft de Europese Commissie hiertoe opgeroepen door middel van de inbreng voor de Trade Policy Review en het non-paper over handel en gender. Als onderdeel van de Sustainability Impact Assessments worden ook mogelijke negatieve effecten van handelsakkoorden in kaart gebracht. Het is zaak om handelsbelemmeringen die de toegang van vrouwen tot internationale markten belemmeren en onderliggende oorzaken voor ongelijkheden te adresseren door middel van nationaal beleid. Een handelsakkoord kan daarbij een faciliterende rol spelen bijvoorbeeld door in dat kader best practices te delen.
Daarnaast ontbreken in het non-paper een aantal belangrijke punten, die wel in een in 2018 door het Europees Parlement aangenomen motie op gendergelijkheid in EU-handelsovereenkomsten terugkomen. Een aantal van de aanbevelingen in de motie zijn bijvoorbeeld dat handelsovereenkomsten een ambitieus en afdwingbaar trade and sustainable development (TSD) hoofdstuk moeten bevatten, dat handelsovereenkomsten nooit mensenrechten, vrouwenrechten of bescherming van het milieu mogen overrulen, en een aantal diensten – zoals water, educatie, openbaar vervoer, gezondheidszorg – niet zouden moeten worden geliberaliseerd. Kan de Minister hier op ingaan?
De afspraken over handel en duurzame ontwikkeling in bilaterale EU-handelsakkoorden zijn juridisch bindend. In deze hoofdstukken is ook het zogenaamde right to regulate vastgelegd wat gaat over het recht van verdragspartijen om nationaal beleid te voeren ten behoeve van milieubescherming en arbeidsrechten. Tevens voorzien handelsakkoorden in een eigen geschillenbeslechtingsmechanisme om de naleving van de afspraken over handel en duurzame ontwikkeling af te dwingen. Nederland roept in het Frans-Nederlandse non-paper over handel, duurzaamheid en sociaaleconomische ontwikkeling op tot effectieve implementatie van afspraken over handel en duurzame ontwikkeling (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1541).
Publieke diensten zijn in EU-handelsakkoorden beschermd. De EU spreekt in haar handelsakkoorden met derde landen af welke bestaande publieke diensten er over en weer zijn, zowel op nationaal als op lokaal niveau, en maakt de nodige afspraken ter bescherming daarvan. Daarnaast maakt de EU afspraken over mogelijk toekomstige publieke diensten die zowel op nationaal als op lokaal niveau als publieke diensten zouden kunnen worden beschouwd, en verdragspartijen behouden zich het recht voor die niet te liberaliseren. Overheden in de verdragspartijen krijgen daarbij het recht zelf te bepalen welke diensten publieke diensten zijn. De mogelijk toekomstige publieke diensten zijn niet limitatief bepaald. Het gaat bijvoorbeeld om diensten als milieudiensten, onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten, gezondheidsdiensten, transportdiensten, diensten op het gebied van sociale- en menswetenschappen en om diensten op het gebied van technische testen en analyses.
De Minister heeft eerder tijdens een door het ministerie, de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en de Wereldbank georganiseerde conferentie gezegd dat handelsbeleid een do no harm-principe zou moeten bevatten. Toch komt dit niet terug in het non-paper. Is de Minister bereid om dit – evenals de uitgangspunten van de eerdergenoemde EP-motie – ook een uitgangspunt te maken in de kabinetsinzet in de EU Trade Policy Review?
Het hanteren van het do no harm principe betekent in het kader van handelspolitiek dat verdragspartijen mogelijke negatieve effecten in kaart brengen en waar mogelijk mitigeren. Nederland heeft de Europese Commissie reeds opgeroepen tot het systematisch in kaart brengen van gendergedifferentieerde effecten van handelsakkoorden. Handel draagt bij aan het versterken van de positie van vrouwen bijvoorbeeld door het genereren van betere banen en het verhogen van lonen voor vrouwen. Wel kunnen met name niet- of laaggeschoolde vrouwen kwetsbaar zijn voor de gevolgen van toenemende concurrentie en van veranderende productieketens ten gevolge van handel. Het is van belang dat overheden deze risico’s mitigeren door nationaal flankerend beleid gericht op het verbeteren van de toegang van vrouwen tot onderwijs, financiële diensten en digitale technologieën.
AOB
Verder lezen de leden van de VVD-fractie dat tijdens de videoconferentie de lopende onderhandelingen over het Post-Cotonouverdrag en het nieuwe externe financieringsinstrument NDICI besproken zullen worden. Mede op basis van het verslag van de vorige, informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 29 september 2020, hebben zij hier enkele vragen over.
Voorgenoemde leden lezen dat Nederland bij de vorige RBZ/Ontwikkelingssamenwerking heeft aangedrongen op het verankeren van goede terugkeerafspraken in het akkoord. Zij delen deze inzet. Zij lezen tevens dat Nederland heeft aangegeven niet te willen buigen voor druk om de teksten in het akkoord over Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) af te zwakken. Ook deze inzet delen de leden. Deelt de Minister de opvatting dat evenmin voor politieke druk gebogen zou moeten worden om de teksten over migratieafspraken af te zwakken?
Het kabinet is van mening dat het EU-onderhandelingsmandaat moet worden gevolgd, zowel op het gebied van SRGR als op het gebied van migratie.
Daarnaast hechten voorgenoemde leden er waarde aan om te blijven benadrukken dat het van cruciaal belang is dat in het Post-Cotonouverdrag opgenomen wordt dat de partnerlanden een plicht hebben om hun eigen onderdanen, die zich illegaal bevinden op het grondgebied van de andere partij, zonder voorwaarden terug te nemen. Deze leden nemen op basis van eerdere antwoorden van de Minister aan dat zij dit belang eveneens onderstreept. Kan de Minister toelichten of dit het punt is binnen het onderwerp migratie waar op dit moment nog geen overeenstemming over is bereikt? Zo nee, welke andere concrete verschillen in de posities van de Europese landen en de partnerlanden zijn er op dit moment?
Het kabinet onderstreept inderdaad het belang van een herbevestiging in een vervolgverdrag van de plicht voor beide partijen om onderdanen, die zich illegaal bevinden op het grondgebied van de andere partij, zonder voorwaarden terug te nemen. Dit is een van de onderwerpen waarover nog geen overeenstemming met de ACP-groep is bereikt. Daarnaast wordt in de onderhandelingen nog gesproken over de te nemen stappen en consequenties bij het niet naleven van bepalingen uit het verdrag en over operationele afspraken op het gebied van terugkeersamenwerking. Op al deze punten is nog geen overeenstemming bereikt. Het kabinet zal een nieuw verdrag uiteindelijk in zijn geheel beoordelen.
Kan de Minister eveneens toelichten hoe het onderwerp migratie en meer specifiek de plicht tot terugkeer op dit moment is opgenomen in de conceptteksten? Wat is het standpunt van de Commissie ten aanzien van de wijze waarop omgegaan moet worden met de vaststelling van nationaliteit en de terugkeer van eigen onderdanen en op welk standpunt stellen de partnerlanden zich? Wat zijn in vergelijkbare zin de standpunten met betrekking tot de controle van het volgen van de uiteindelijk gemaakte afspraken en de sancties wanneer dit niet gebeurt?
Het kabinet hecht zeer aan het herbevestigen van de plicht tot het terugnemen van eigen onderdanen in het vervolgverdrag. In de onderhandelingen heeft de Europese Commissie dit belang ook consequent uitgedragen richting de partnerlanden, in lijn met het EU-onderhandelingsmandaat. Daarnaast wordt in de onderhandelingen nog gesproken over de te nemen stappen en consequenties bij het niet naleven van bepalingen uit het verdrag en over operationele afspraken op het gebied van terugkeersamenwerking. Op al deze punten is nog geen overeenstemming bereikt.
Daarnaast lezen de voorgenoemde leden dat ook binnen de onderhandelingen over NDICI er nog overeenstemming moet worden bereikt over het punt van migratie. Kan de Minister concreet toelichten welke standpunten op dit moment ten aanzien van dit onderwerp nog niet in overeenstemming zijn gebracht? Kan zij daarnaast inzichtelijk maken wat de voorgenomen hulp in het NDICI is voor de landen in Noord-Afrika?
In de triloog met het Europees Parlement wordt wat betreft de migratie-tekst nog overeenstemming gezocht over pre-ambule 30 en artikel 8.7, in het bijzonder over de hoogte van de spending-target voor migratie-gerelateerde uitgaven, over de mogelijke inzet van OS-middelen als positieve of negatieve prikkel richting partnerlanden, en over de referentie in recital 30 aan een faciliteit binnen het NDICI om flexibel in te kunnen spelen op onvoorziene omstandigheden.
Het is nog niet bekend hoeveel NDICI financiering verschillende landen toe zal komen. Wel staat in de Raadspositie over de NDICI verordening dat ten minste EUR 17,217 miljard (in prijzen van 2018) miljard geografische fondsen ten goede zal komen aan de Nabuurschapsregio, waaronder Noord-Afrika.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd of er inmiddels een eindakkoord over het NDICI is bereikt? Kan de Minister nader ingaan op de punten waar nog naar overeenstemming werd gezocht? Wat is de positie van het kabinet op die punten?
De Nederlandse inzet in de NDICI onderhandelingen is uiteengezet in een BNC fiche dat uw Kamer in augustus 2018 toekwam.3 Op 18 september jl. bereikten EU lidstaten overeenstemming over de volledige Raadspositie over de NDICI verordening. De triloog met het Europees Parlement is nog gaande. Het streven is dat de triloog voor het einde van het jaar wordt afgerond. Met name op de punten governance, de klimaattarget en migratie wordt op dit moment nog naar overeenstemming gezocht. De triloog wordt namens de Raad door het Duits EU voorzitterschap gevoerd, op basis van de Raadspositie.
In het verslag van de informele RBZ/Ontwikkelingssamenwerking van 29 september lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat er bij de Raad voor werd gepleit om kapitaalvlucht en belastingontduiking te bestrijden. Deze leden steunen dat pleidooi van harte, zeker ook in het licht van het recente rapport van UNCTAD, waarin wordt vastgesteld dat Afrika jaarlijks 89 miljard dollar misloopt door kapitaalvlucht. Hoe kijkt het kabinet hiernaar en wat doet Nederland concreet om dit probleem aan te pakken? Is de Minister bereid om er bij de Raad op aan te dringen om, samen met UNCTAD, te onderzoeken welke rol de EU en EU-lidstaten spelen in het faciliteren van deze kapitaalvlucht en concrete maatregelen voor te stellen om dit probleem aan te pakken?
Het kabinet vindt de kapitaalvlucht uit Afrika een belangrijk vraagstuk dat de economische ontwikkeling en het bereiken van de SDG’s ondermijnt. Om de kapitaalvlucht succesvol te bestrijden zullen Afrikaanse landen hun beleid tegen onder meer belastingontduiking, corruptie, illegale handel en witwassen, moeten versterken. Intensieve internationale samenwerking is nodig om hen daarbij te ondersteunen. Nederland werkt hier actief aan mee in organisaties zoals UNODC, FATF en OESO. Zo biedt Nederland technische assistentie ter versterking van instituties, zoals belastingdienst en douane, waardoor Afrikaanse landen beter in staat zijn om kapitaalvlucht te bestrijden. Het kabinet dringt er op aan dat deze onderwerpen ook op EU niveau blijvend de aandacht houden.
De leden van de SP-fractie lezen in het verslag van de informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 29 september 2020 dat er werd gepleit voor het voorkomen van kapitaalvlucht en belastingontduiking. Zijn hierbij nog concrete maatregelen voorgesteld om dit te doen? Zo nee, is de Minister bereid om erop toe te zien dat deze er alsnog komen?
Tijdens de Informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking in september werd gesproken over EU-Afrika relaties en de rol hierin van Team Europe. In dit kader pleitten verschillende EU-lidstaten voor een bredere benadering op overheidsinkomsten, onder meer via het voorkomen van kapitaalvlucht en belastingontduiking. Hiertoe zijn tijdens de Raad geen concrete maatregelen voorgesteld.
Om kapitaalvlucht te bestrijden, ondersteunt het kabinet, via organisaties als UNODC, FATF en OESO, Afrikaanse landen bij de versterking van onder meer beleid tegen belastingontduiking. Het kabinet zet zich ervoor in dat deze thema’s ook in EU-verband worden aangekaart.
Zij lezen daarnaast dat Zweden tijdens deze Raad heeft gepleit om de Europese steun voor de aanpak van COVID-19 in Wit-Rusland niet aan de overheid te geven, maar aan lokale maatschappelijke organisaties. Zij zijn het eens met deze oproep. EU-steun hoort niet terecht te komen bij corrupte regimes, zoals dat van Wit-Rusland. Zij willen daarom graag weten of Nederland deze oproep ondersteund heeft.
Ja, het kabinet is voorstander van het zoveel mogelijk afbouwen van steun aan de centrale overheid van Belarus ten behoeve van extra steun aan de bevolking, het maatschappelijke middenveld en de vrije pers in Belarus. Nederland heeft hier in EU-verband al meerdere keren voor gepleit. Zoals vastgelegd in de Raadsconclusies van de RBZ van 12 oktober jl. kiest de EU voor het zoveel mogelijk afbouwen van EU-steun aan de Belarussische autoriteiten op centraal niveau en voor meer steun aan het Belarussische volk en het maatschappelijk middenveld. De EU is op dit moment bezig met de herbestemming van de middelen die eerder naar de centrale overheid zouden gaan. De besluitvorming over deze herbestemming is momenteel gaande.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de COVID-crisis bestaande ongelijkheden heeft vergroot, waarbij de meest gemarginaliseerden vaak extra hard getroffen worden. Dat zou indirect betekenen dat van het grootste belang is dat de Europese COVID-inzet gendersensitief is. Kan de Minister aangeven of, en zo ja, hoe dat momenteel het geval is?
In de Team Europe benadering is de inzet op gendergelijkheid en het versterken van de positie van vrouwen en meisjes prioritair. Commissaris Urpilainen en de Hoge Vertegenwoordiger Borrell benadrukten eerder in een gezamenlijke verklaring dat de COVID-19 response inclusief en gendersensitief moet zijn en risico op gender-based violence moet mitigeren4. Hiertoe maakt de Commissie bijvoorbeeld gebruik van het EU-VN Spotlight Initiatief waarmee onder meer vrouwenrechtengroepen worden ondersteund bij hun bijdrage aan nationaal beleid op COVID-19 en negatieve effecten van de COVID-19 crisis op vrouwen en meisjes worden gemitigeerd.
In het algemeen heeft de EU de ambitie om gendersensitief op te treden, zoals uiteen is gezet in het EU Gender Action Plan. In het toekomstig EU extern financieringsinstrument onder het volgende Meerjarig Financieel Kader, het Neighbourhood, Development and International Cooperation Instrument (NDICI), wordt een gendersensitieve benadering van de EU gewaarborgd. In de Raadspositie over de NDICI verordening staat dat het instrument een overkoepelende gendertarget heeft; minstens 85% van de programma’s moeten 1 of 2 scoren op de OESO gender marker en hiervan moet 5% gender als principal objective hebben. Afhankelijk van de uitkomsten van de triloog met het Europees Parlement over de NDICI-verordening, zullen deze richtlijnen ook van toepassing zijn op de EU-programmering in het kader van de COVID-19 respons vanaf 2021.
In het verslag van de informele Raad schrijft de Minister dat de EU van onderop zou moeten werken aan empowerment van vrouwen, jeugd en kwetsbare groepen, zodat zij hun overheid ter verantwoording kunnen roepen. De leden van de PvdA-fractie steunen dit streven naar empowerment van vrouwen, jeugd en kwetsbare groepen van harte, en zouden de Minister willen vragen te bevestigen dat het doel van empowerment breder is dan alleen deze doelgroep in staat te stellen hun overheid ter verantwoording te roepen en hoe de Minister het traject naar het (uiteindelijke) doel voor ogen heeft.
Empowerment van vrouwen, jeugd en kwetsbare groepen dient meerdere doelen. Het draagt bij aan het vergroten van kansen voor deze groepen op bijvoorbeeld werk en inkomen, onderwijs en gezondheidszorg. Door middel van empowerment zijn deze groepen beter in staat voor zichzelf op te komen en hun rechten te claimen, onder meer door hun overheid ter verantwoording te roepen. Wanneer overheden verantwoording afleggen naar alle gelederen van hun eigen bevolking, dan draagt dat bij aan het versterken van de democratische rechtsstaat. Empowerment is daarmee goed voor mensen zelf en het verbeteren van hun rechtspositie, en voor de democratische en duurzame ontwikkeling van een land.
Ook de betrokkenheid van lokale organisaties is een cruciale voorwaarde voor het bereiken van de meest gemarginaliseerden. Kan de Minister aangeven hoe daar vanuit de Europese inzet werk van wordt gemaakt?
Het kabinet onderstreept het belang van lokale organisaties in het bereiken van de meest gemarginaliseerde groepen door hun legitimiteit, kennis van de betreffende context en effectieve strategieën. Ook binnen de EU is er aandacht voor het ondersteunen van en samenwerken met een lokaal maatschappelijk middenveld. De EU loopt internationaal voorop in haar financiering aan lokale organisaties middels bijvoorbeeld het Civil Societies and Local Authorities programma en European Instrument for Democracy and Human Rights. In het nieuwe Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 is de Europese Commissie tevens voornemens onder het financieringsinstrument Neighbourhood, Development and International Coooperation Instrument steun aan het maatschappelijk middenveld voort te zetten. Daarnaast staan EU delegaties in contact met maatschappelijke organisaties om van hen te horen wat er speelt en hen waar mogelijk ondersteuning te bieden. Het kabinet heeft zich bovendien met succes ingespannen voor aandacht voor een divers en lokaal maatschappelijk middenveld in het nieuwe EU actieplan Mensenrechten en Democratie.
De Minister pleitte tijdens de informele Raad eveneens voor meer aandacht voor cash transfers en sociale vangnetten in de EU-programmering om deze groepen te bereiken en hun kwetsbaarheid te verkleinen. De leden van de PvdA-fractie zijn erg blij met dit pleidooi en de inzet van de Minister met betrekking de meerwaarde van cashtransfer en sociale vangnetten. Ook de directeur van het World Food Program (WFP), dhr. Beasley gaf aan dat het WFP steeds meer aan cash transfers doet, momenteel ter waarde van USD 2,1 miljard, terwijl vroeger vrijwel alle voedselhulp in kind werd gegeven. Lokaal inkopen stimuleert lokale economieën en kleinschalige landbouw. Nederland riep op tot meer gezamenlijke actie; een verbeterde voedselzekerheid kan niet wachten en daartoe zijn meer investeringen nodig. Met name in stedelijke omgevingen zijn cash transfers een goed instrument. De leden van de PvdA-fractie vragen wat de achtergrond is van de zinsnede in het verslag: «Met name in stedelijke omgevingen zijn cash transfers een goed instrument.» Waarom meent de Minister dat met name in stedelijke omgevingen cash transfers een goed instrument zijn terwijl de WFP-directeur aangeeft dat cash transfers lokaal inkopen stimuleert, wat de lokale economieën stimuleert en de kleinschalige landbouw. Dat laatste vindt toch ook vooral buiten de stedelijke gebieden plaats? Hoe verhoudt zich de constatering dat met name in stedelijke omgevingen cash transfers een goed instrument zijn zich tot de lokale meerwaarde van cash tranfers?
Cash transfers kunnen inderdaad bijdragen aan versterking van de lokale economie en (voedsel-)landbouw indien daarmee begunstigden in staat worden gesteld om meer lokale producten aan te schaffen. Ook bij cash transfers voor de stedelijke bevolking zullen lokale (voedsel-) producenten kunnen profiteren. De opmerking over het specifieke nut van cash transfers in de stedelijke omgeving houdt verband met de analyse van onder meer het WFP en de Wereldbank dat de coronacrisis de informele sector in de steden onevenredig hard treft. Daarbij zijn in stedelijke gebieden doorgaans betere randvoorwaarden aanwezig voor het snel en op schaal opzetten van cash-transfer programma’s: mobiele telefonie en financiële dienstverlening zijn over het algemeen in stedelijke omgevingen beter beschikbaar dan op het platteland van ontwikkelingslanden.
Tijdens de informele raad heeft Nederland aangegeven dat COVID-19 de kwetsbaarheid van onze wereldwijde voedselzekerheid heeft aangetoond en de noodzaak voor meer robuuste en inclusieve voedselsystemen duidelijk heeft gemaakt. De VN Food System Summit van volgend jaar biedt een goede gelegenheid om een stap te zetten naar een meer duurzame voedselvoorziening. Het zou goed zijn als de EU daar met een proactieve en verenigde EU-boodschap komt, met aandacht voor coherentie, inclusief het handelsbeleid. De EU moet zich daarom hard blijven maken voor een open, duurzaam en inclusief handelssysteem, zo stelde Nederland. Kan de Minister aangeven hoe dit pleidooi is ontvangen en in welke fase een proactieve en verenigde EU-boodschap op het gebied van coherentie inclusief het handelsbeleid zich bevindt en hoe de Minister die coherentie in het handelsbeleid tot uitdrukking zou willen zien komen?
Tijdens de informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking heeft Nederland benadrukt dat open, duurzaam en inclusief handelsbeleid kan bijdragen aan duurzame ontwikkeling en voedselzekerheid. Tijdens de COVID-19 pandemie heeft een aantal overheden importbeperkende maatregelen op voedsel getroffen. Zulke maatregelen hebben een «multiplier effect»: het is voor andere landen aantrekkelijk om soortgelijke maatregelen te treffen. Het gevolg daarvan is dat prijzen snel kunnen stijgen, met grote gevolgen voor ontwikkelingslanden. De Nederlandse inbreng in brede zin werd tijdens de Raad verwelkomd.
De EU inzet voor de Food System Summit (FSS) wordt op dit moment voorbereid. In deze fase is nog niet geheel duidelijk welke elementen terug zullen komen in de top en in de EU positie. In aanloop naar de FFS zal de Raad naar verwachting conclusies aannemen over de top. Nederland verwacht dat coherentie, inclusief het handelsbeleid, onderdeel van de boodschap uitmaakt.
Tot slot zijn de leden van de PvdA-fractie benieuwd hoeveel lidstaten het in het verslag genoemde pleidooi van Zweden steunen en wat de inzet van Nederland hier was. Zweden stelde dat de 60 miljoen euro aan COVID-19 middelen niet bij de overheid van Wit-Rusland terecht zou moeten komen. In hoeverre is er voor het vergroten van EU-steun aan niet-statelijke actoren, in de erkenning dat de absorptiecapaciteit beperkt is, gezocht naar alternatieve kanalen en verwacht de Minister dat dit binnen afzienbare tijd tot concrete resultaten zal leiden?
Zoals vastgelegd in de Raadsconclusies van de RBZ van 12 oktober jl. kiest de EU voor het zoveel mogelijk afbouwen van EU-steun aan de Belarussische autoriteiten op centraal niveau en voor meer steun aan het Belarussische volk en het maatschappelijk middenveld. Nederland heeft dit in EU-verband meerdere keren gesteund. De EU is op dit moment bezig met de herbestemming van de middelen die eerder naar de centrale overheid zouden gaan. De besluitvorming over deze herbestemming is momenteel gaande.
Overig
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister welke implicaties de berichtgeving over een lagere economische krimp in 2020 dan aanvankelijk gedacht en geraamd heeft voor de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
De cijfers uit het conjunctuurbeeld van het CBS over de Nederlandse economie hebben geen directe implicaties voor de begroting van BHOS of het ODA-budget. Het ODA-budget is gekoppeld aan het BNI en wordt tweemaal per jaar (bij Voorjaarsnota en bij Miljoenennota) aangepast op grond van ramingen van het CPB. Mocht het CPB komend voorjaar een gunstigere economische ontwikkeling voorzien dan in de ramingen bij afgelopen Miljoenennota, dan vertaalt zich dat in de Voorjaarsnota 2021 in een hoger ODA-budget.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister welke reactie de EU onderneemt op de situatie in Tigray, het noorden van Ethiopië, waar een humanitaire ramp dreigt. Deze leden vragen de Minister of dit ter sprake zal komen in de Raad en Nederland bereid is bij te dragen aan humanitaire hulp en de regering van buurland Sudan kan ondersteunen in de opvang van vluchtelingen. De Hoge Vertegenwoordiger, Josep Borrell, noemt het gevaar van een «grote humanitaire ramp acuut». Deze leden vragen of de Minister dit onderschrijft en eveneens het gevaar ziet voor toenemende vluchtelingenstroom richting Europa. Deze leden vragen de Minister bovendien in hoeverre Nederlanders aanwezig zijn in deze regio. Indien dit niet wordt behandeld tijdens deze Raad, vragen deze leden de Minister deze situatie in Ethiopië te agenderen.
Het kabinet onderschrijft de zorgen over de humanitaire noden die ontstaan als gevolg van de gevechtshandelingen in Tigray, zowel in Tigray zelf als over de grens met Soedan. Nederland verwelkomt in dit licht de agendering van de situatie in Ethiopië op de Raad Buitenlandse Zaken van 19 november onder «current affairs». Nederland draagt via ongeoormerkte bijdragen aan het Central Emergency Response Fund (CERF) van de VN bij aan reeds lopende humanitaire respons. Verzoeken om bij te dragen aan aanvullende internationale noodhulpverlening zal Nederland op de gebruikelijke wijze in overweging nemen. Naast financiering is ook goede en veilige toegang voor humanitaire hulpverlening van groot belang. De vluchtelingen die in Soedan aankomen worden daar opgevangen door de VN en het Rode Kruis. Soedan en VN houden vooralsnog rekening met een toestroom tot wel 200.000 vluchtelingen. Op basis van beschikbare informatie bevinden zich naar schatting acht Nederlanders in het gebied.
In de geannoteerde agenda maakt de Minister geen notie van de aanstaande EU-Afrika top. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister welke Raad van Ministers van de EU de voorbereiding doet van deze Top. Tevens vragen deze leden de Minister met de Kamer te delen wat de Nederlandse inzet via de EU wordt voor deze Top.
Op 9 december zal er een bijeenkomst plaatsvinden tussen EU regeringsleiders en een aantal leiders van de Afrikaanse Unie. De zesde EU-AU Top die gepland stond voor oktober 2020 kon niet plaats vinden vanwege COVID-19 en zal naar verwachting in de eerste helft van 2021 alsnog plaatsvinden. Tijdens de Europese Raad van 15 en 16 oktober jl. werd de zogenaamde «EU-AU leaders» meeting» van 9 december voorbereid. Hierover werd uw Kamer geïnformeerd via de Geannoteerde Agenda voor de Europese Raad (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1611) en het verslag (Kamerstuk21 501-20, nr. 1620). Zoals hierin gedeeld is de Nederlandse inzet gericht op een breed partnerschap tussen de EU en Afrika, gebaseerd op gedeelde belangen en uitdagingen en gelijkwaardigheid (in lijn met Kamerstuk 21 501-20, nr. 1618 motie van het lid Leijten c.s.). Nederland vraagt daarbij met name aandacht voor versterkte samenwerking op het gebied van klimaat, banen en investeringen, landbouw en voedselzekerheid en migratie en mobiliteit. Ook pleit Nederland voor een gedegen voorbereiding van aanstaande bijeenkomsten waarbij ook het maatschappelijk middenveld goed betrokken wordt.
Tenslotte maken de leden van de GroenLinks-fractie zich grote zorgen over recente ontwikkelingen in twee belangrijke ontvangers van ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie en haar lidstaten, te weten Ethiopië en Mozambique. Kan de Minister nader ingaan op de conflictsituaties in deze twee landen, en is de Minister bereid hier nadrukkelijk aandacht voor te vragen in de Raad? Welke rol kunnen de Europese Unie en haar lidstaten, en Nederland in het bijzonder, spelen om te proberen bij te dragen aan de beëindiging van deze conflicten?
Het kabinet maakt zich grote zorgen over de escalatie van geweld in Ethiopië, en specifiek de militaire confrontatie in de Tigray regio. De gevechten leiden tot vele doden en gewonden, waaronder burgerslachtoffers. Nederland verwelkomt dan ook de bespreking van de situatie in Ethiopië onder «current affairs» op de Raad Buitenlandse Zaken van 19 november. In EU verband steunt Nederland de intensieve diplomatieke inspanningen van EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell, en steunt de EU de oproepen van Afrikaanse Unie en de regionale organisatie van landen in de Hoorn regio IGAD tot de-escalatie van het conflict, een staakt het vuren en het vinden van een uitweg middels dialoog. Vooralsnog heeft premier Abiy het aanbod voor bemiddeling van de Soedanese premier Hamdok, in zijn rol als voorzitter van IGAD, niet geaccepteerd. Aanhoudende diplomatieke druk van de EU en lidstaten kan bijdragen aan het vinden van openingen tot dialoog en beëindiging van het geweld.
Het kabinet maakt zich eveneens zorgen over het aanhoudende geweld in de provincie Cabo Delgado in Noord-Mozambique. Het kabinet moedigt de belangrijkste regionale spelers Zuid-Afrika en Tanzania aan actief mee te werken aan een oplossing van dit conflict. Het is van belang dat buurlanden maar ook regionale spelers als de Southern African Development Community (SADC) en de AU druk uitoefenen om tot stabilisering van de situatie en een einde aan het geweld te komen.
Naar aanleiding van een verzoek van de Mozambikaanse Minister van Buitenlandse Zaken voor steun overweegt de EU momenteel hoe die steun vorm te geven. Daartoe zal, wanneer COVID-19 dat toestaat, een fact finding missie naar de regio afreizen. De situatie is ook kort besproken tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 12 oktober jl.
Deze leden maken zich ook grote zorgen over berichten dat de opvang van vluchtelingen in de Mozambikaanse provincie Cabo Delgado ernstig tekortschiet, en zij vrezen dat er ook te weinig gebeurt om de grote vluchtelingenstroom die nu op gang begint te komen in Noord-Ethiopië op te kunnen vangen. Is de Minister bereid om er bij de Raad op aan te dringen om extra financiële middelen vrij te maken voor het ondersteunen van vluchtelingen als gevolg van deze twee conflictsituaties? Wat kan Nederland betekenen in dit opzicht?
In Ethiopië draagt de EU EUR 44,29 miljoen bij aan humanitaire projecten. Deze steun is ook voor hulpverlening aan ontheemden en vluchtelingen in Ethiopië. De EU volgt de humanitaire situatie in Tigray en de vluchtelingstroom naar Soedan nauwlettend. In Mozambique maakte de EU (ECHO) in juli van dit jaar EUR 5 miljoen extra vrij voor hulp aan vluchtelingen. In totaal is EUR 8 miljoen beschikbaar gesteld voor Cabo Delgado en de regio blijft een prioriteit voor ECHO in 2021. Zoals in antwoord op vraag 63 is aangeven, zal de EU in kaart brengen welke steun geboden kan worden in reactie op het verzoek van de Mozambikaanse regering.
Nederland zal nauw contact onderhouden met de Europese Commissie over de zich ontwikkelende humanitaire noden in de Tigray regio in Noord-Ethiopië, in Soedan waar vluchtelingen vanuit Tigray een veilig heenkomen zoeken en de Mozambikaanse provincie Cabo Delgado en pleiten voor een adequate bijdrage vanuit de EU.
Verzoeken om bij te dragen aan aanvullende internationale noodhulpverlening zal Nederland op de gebruikelijke wijze in overweging nemen.
Geannoteerde agenda voor de VTC Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 23 november 2020. Brief regering d.d. 12-11-2020, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2238)
Verslag informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 29 september 2020. Brief regering d.d. 09-10-2020, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2220)
Het OESO/G20 Inclusive Framework on BEPS is in 2016 gevormd met het oog op implementatie van de maatregelen uit het OESO/G20-project om grondslaguitholling en winstverschuiving tegen te gaan (het BEPS-project) en verdere internationale samenwerking op het gebied van belastingheffing. Binnen het Inclusive Framework werken lidstaten en niet-lidstaten van de OESO op gelijke voet samen. Het Inclusive Framework heeft op het moment van schrijven 137 leden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-02-2245.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.