22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 2682 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 augustus 2018

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij vier fiches, die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC). De onderhavige fiches maken onderdeel uit van het Meerjarig Financieel Kader (2021–2027).

Fiche: MFK – Raadsbesluit European Peace Facility (Kamerstuk 22 112, nr. 2681)

Fiche: MFK – Verordening instrument voor nabuurschap, ontwikkeling en internationale samenwerking

Fiche: MFK – Verordening tot vaststelling van een Europees instrument voor nucleaire veiligheid (Kamerstuk 22 112, nr. 2683)

Fiche: MFK – Verordening Instrument voor Pretoetredingssteun (IPA III) (Kamerstuk 22 112, nr. 2684)

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

Fiche: MFK – Verordening instrument voor nabuurschap, ontwikkeling en internationale samenwerking

1. Algemene gegevens

  • a) Titel voorstel

    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI)

  • b) Datum ontvangst Commissiedocument

    14 juni 2018

  • c) Nr. Commissiedocument

    COM (2018) 460

  • d) EUR-lex

    https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?qid=1531207184455&uri=CELEX:52018PC0460

  • e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing

    SWD (2018)337

  • f) Behandelingstraject Raad

    Raad Buitenlandse Zaken voor Ontwikkelingssamenwerking

  • g) Eerstverantwoordelijk ministerie

    Ministerie van Buitenlandse Zaken

  • h) Rechtsbasis

    Het voorstel is gebaseerd op de Artikelen 209, 212 en 322, lid 1, VWEU

  • i) Besluitvormingsprocedure Raad

    Gekwalificeerde meerderheid

  • j) Rol Europees Parlement

    Medebeslissing

2. Essentie voorstel

a) Inhoud voorstel

Dit voorstel is onderdeel van het pakket aan voorstellen dat de Commissie heeft uitgebracht in het kader van het Meerjarig Financieel Kader voor 2021–2027.

De Commissie heeft de relaties van de EU met de buurlanden en de rest van de wereld tot een van de prioriteiten van de Unie bestempeld. In een wereld van toegenomen complexiteit en uitdagingen, zoals migratie, conflicten, fragiliteit, ongelijkheid en klimaatverandering, dient de EU te beschikken over een gemoderniseerd budget om de externe dimensie van deze uitdagingen aan te kunnen gaan.

De Commissie stelt in het voorstel voor om verschillende bestaande externe financieringsinstrumenten (waaronder het ontwikkelingssamenwerkingsinstrument (DCI); nabuurschapsinstrument (ENI); Instrument voor mensenrechten en democratie (EIDHR), instrument voor stabiliteit en vrede (IcSP) als ook het fonds voor duurzame ontwikkeling (EFSD)) samen te voegen in een instrument voor het externe optreden: het Neighbourhood, Development and International Cooperation Instrument (NDICI). De Commissie stelt daarbij voor het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) onder de begroting te brengen en onderdeel te maken van het NDICI. Het samenbrengen van een aantal van de huidige externe financiële instrumenten in één instrument brengt volgens de Commissie de noodzakelijke flexibiliteit, zonder aan prioriteiten in te boeten. Daar hoort volgens de Commissie wel een hoger budget bij.

De Commissie stelt voor het instrument op te delen in drie pilaren: geografisch; thematisch en niet-geprogrammeerd. De geografische pilaar (EUR 68 miljard voor 2021–2027 in lopende prijzen) dekt alle landen en gebieden wereldwijd, behoudens de (potentiële) kandidaat-lidstaten van de EU en de Landen en Gebieden Overzee (LGO’s), waarvoor de CIE separate instrumenten voorstelt. Het zwaartepunt van het instrument ligt bij deze geografische programma’s, waarbij de nabuurschapsregio en Afrika prioritair blijven. De programma’s onder de thematische pilaar (EUR 7 miljard) zullen direct gelieerd worden aan de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDGs) en vallen in 4 thema’s uiteen: (a) mensenrechten en democratie (b) stabiliteit en vrede (c) mondiale uitdagingen en (d) maatschappelijk middenveld. De niet-geprogrammeerde pilaar (EUR 10.2 miljard) zal worden ingezet om snel in te kunnen spelen op onvoorziene omstandigheden, zoals post-conflict situaties waar extra ondersteuning vanuit de EU gewenst is, onder andere door ophoging van bovengenoemde pilaren. Het instrument beschikt naast de 3 pilaren ook over een reserve (10%)

De Commissie heeft ervoor gekozen om geen bedrag voor migratie te oormerken binnen het NDICI. Migratie zal als dwarsdoorsnijdend thema in de programmering terugkomen, waarvoor de Commissie voorstelt om minimaal 10% van de uitgaven onder het NDICI migratie-relevant te maken. Daarnaast stelt de Commissie dat 25% van de uitgaven van NDICI klimaatrelevant moeten zijn. Het is de bedoeling dat 92% van de uitgaven onder het instrument onder ODA vallen.

De Commissie stelt ook voor – gebaseerd op het European External Investment Plan en het European Fund for Sustainable Development – een externe investeringsarchitectuur in te stellen die ontwikkelingsrelevante financiering moet genereren, waaronder meer private financiering. Uit dit raamwerk worden hiertoe o.a. garanties gefinancierd. De Europese Investeringsbank zal hierbij een belangrijke rol vervullen. Dit investeringsraamwerk moet maximaal 60 miljard euro genereren voor de periode 2021–2027.

Het instrument voorziet daarnaast in ondersteuning van capaciteitsopbouw van militaire actoren ten behoeve van ontwikkeling en veiligheid voor ontwikkeling. Hierbij is de samenwerking met het ontvangende land een belangrijke voorwaarde. Uitgesloten worden (a) terugkerende militaire uitgaven (b) aankoop van wapens en munitie of enig ander materiaal voor lethal force en (c) training voor gevechtscapaciteit van armed forces. In het voorstel voor een European Peace Facility kan dergelijke ondersteuning wel gefinancierd worden.

b) Impact assessment Commissie

Begin dit jaar heeft de CIE een impact assessment uitgevoerd (SWD (2018) 337) gericht op de grootste verandering ten opzichte van de financiering onder het huidig MFK: het samenvoegen van diverse externe instrumenten. Een van de uitkomsten was dat budgettering van het EOF onder de begroting voor de hand ligt, mits de huidige African Peace Facility, vanwege het militaire karakter, buiten de begroting blijft. Over de beheersstructuur en politieke sturing door Commissie/EDEO van dit nieuwe instrument, kwam uit deze analyse weinig informatie. Basis van deze impact assessment was de Mid-Term Review van de instrumenten onder het huidige Meerjarige Financiële Kader (2014–2020) waarin ook werd aangegeven dat het samenvoegen van de huidige instrumenten onder een instrument wenselijk zou kunnen zijn.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Zoals vastgelegd in de Kamerbrief van 1 juni 2018 over de Kabinetsappreciatie van het Commissie MFK-voorstel, richt de Nederlandse onderhandelingspositie op het MFK zich op een modern en financieel houdbaar MFK (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1349). Nieuwe uitdagingen vragen om een herijking van de invulling en prioriteiten van de EU-begroting opdat het MFK nieuwe prioriteiten zoals onderzoek en innovatie, veiligheid, migratie en klimaat sterker reflecteert. Dit vraagt een ambitieus gemoderniseerde begroting die de EU in staat stelt gezamenlijke uitdagingen adequaat en tijdig te adresseren en die effectief en efficiënt optimale Europese toegevoegde waarde genereert. Brexit vereist een neerwaartse bijstelling van het MFK; een kleinere EU vraagt om een kleiner budget. De inzet is om via bezuinigingen op bestaand beleid versterkte of nieuwe prioriteiten te financieren, als ook de financiële gevolgen van het vertrek van het Verenigd Koninkrijk op te vangen. Voorkomen moet worden dat Brexit leidt tot een onevenredig hoge rekening voor andere lidstaten en een stijging van de afdrachten. De financiering van het MFK moet rechtvaardig, transparant en simpel waarbij de lasten eerlijk moeten worden verdeeld. De Nederlandse netto betalingspositie dient ook in het komende MFK in lijn te zijn met de positie van lidstaten met een vergelijkbaar welvaartsniveau.

Het Nederlands beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking staat vastgelegd in de beleidsnota Investeren in Perspectief1. Met betrekking tot de EU-ontwikkelingsfinanciering is Nederland altijd voorstander geweest van het onder de begroting brengen van het Europees ontwikkelingsfonds.

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

De Nederlandse inzet op het vlak van ontwikkelingssamenwerking staat vastgelegd in de beleidsnota Investeren in Perspectief waarvoor de SDGs de internationale leidraad zijn. Het EU-ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, de EU Consensus on Development, is ook in lijn gebracht met de SDGs en is dan ook de leidraad voor het voorgestelde NDICI. Het kabinet verwelkomt dit. In lijn met de nota verwelkomt het kabinet de centrale aandacht in het voorstel voor de nabuurschapslanden en Afrika. Nederland onderschrijft daarnaast de prioriteit voor het thema migratie binnen het instrument. Wel zal Nederland verzoeken om verheldering ten aanzien van de mainstreaming benadering. Met deze benadering stelt de Commissie voor migratie als thema te integreren in alle geografische en thematische programma’s. Deze benadering heeft als voordeel dat fondsen met een migratiedoelstelling flexibel zijn, onderdeel vormen van een geïntegreerde benadering in het partnerland en complementair zijn aan andere thema’s en fondsen, waardoor zij effectief kunnen worden ingezet. Het kabinet vindt evenwel dat er ook fondsen specifiek voor migratie gereserveerd moeten worden. In dit kader zal er duidelijkheid moeten komen over het voorbestaan van specifieke fondsen voor migratie, zoals het EU Trustfonds voor Afrika.

Nederland heeft als inzet dat het gehele MFK consistent moet zijn met doelen uit het Akkoord van Parijs («Paris proofing»). Het kabinet is dan ook positief over het voorstel om het percentage klimaatrelevante uitgaven te verhogen van 20% naar 25%. Hiermee erkent de Commissie dat het mondiale ambitieniveau op klimaat omhoog moet om de Parijs doelen te halen en dat dit gepaard moet gaan met voldoende financiering voor ontwikkelingslanden. Het kabinet ziet het gestelde percentage van 25% dan ook als minimum.

Nederland verwelkomt daarnaast de voorgestelde modernisering van de externe financieringsinstrumenten door middel van het samenvoegen van instrumenten en budgettering van het EOF. Dit bevordert beleidscoherentie, efficiëntie, flexibiliteit en transparantie. Ook onderschrijft Nederland net als de Commissie het belang van de samenhang tussen interne en externe componenten van huidige uitdagingen zoals migratie en veiligheid. Het kabinet is van mening dat deze inzet een nauwe afstemming behoeft tussen de inzet van middelen hiervoor bij het externe beleid (H6) en de fondsen die daarvoor intern beschikbaar zijn (met name in H3 en H5).

Nederland is daarnaast van mening dat er ingezet moet worden op verdergaande differentiatie bij de inzet van ODA-middelen: officiële ontwikkelingshulp moet primair worden ingezet in de minst ontwikkelde landen en landen die te maken hebben met conflict en fragiliteit. Met rijkere landen, met name die in Latijns-Amerika en Azië, dient de EU de samenwerking op een meer gelijkwaardige leest te stoelen, gericht op het behalen van de SDG’s. Met landen die volgens de OESO/DAC-regels niet meer in aanmerking komen voor ODA (hogere inkomenslanden), kan bij uitstek thematisch samengewerkt worden, waarbij het wederzijds belang leidend is.

Coördinatie en coherentie in de uitvoering moeten goed gewaarborgd worden. Dit geldt ook voor de geïntegreerde benadering, inclusief aandacht voor stabiliteit en conflictpreventie, die de EU en Nederland voorstaan, en de samenhang met andere externe financiële instrumenten, de voorgestelde European Peace Facility en het GBVB-budget. Nederland zal hier scherp op toezien en verschillende voorstellen ook in samenhang beoordelen.

Aandacht voor mensenrechten en rechtsstatelijkheid dient centraal te blijven en daar moeten voldoende middelen voor worden vrijgemaakt. Nederland acht het van belang dat mensenrechten niet alleen in de landenprogramma’s worden opgenomen, maar dat er ook voldoende ruimte blijft voor thematische programma’s, voor bijvoorbeeld mensenrechtenverdedigers. In het bijzonder ziet Nederland graag dat de modaliteiten, zoals de mogelijkheid om individuen te ondersteunen of om binnen 24 uur geld over te kunnen maken, van het bestaande EU-mensenrechtenfonds worden overgenomen om kritische stemmen te kunnen blijven ondersteunen.

Nederland zal zich er daarnaast voor inzetten dat de verworvenheden van het EU-nabuurschapsbeleid behouden blijven in het nieuwe instrument. Het gaat hierbij om een gerichte, geïntegreerde en gelijkwaardige benadering van de partnerlanden, waarbij op basis van in Partnership Priorities vastgelegde politieke prioriteiten, vervolgens de concrete programma’s en projecten worden voorgesteld. In dit licht zal Nederland zich ervoor inzetten dat de lessons learned uit de positieve evaluatie van het nabuurschapsbeleid worden meegenomen in de samenwerking met andere landen.

Dat dit instrument ook voldoende middelen bevat om investeringen in ontwikkelingslanden te bevorderen is een goede zaak. Nederland heeft dan ook de oprichting van het External Investment Plan aangemoedigd en verwelkomt de stappen die de Commissie zet op dit vlak. De Commissie stelt voor externe investeringsstructuur in te stellen, waarvoor het huidige European Fund for Sustainable Development en het Extern Leenmandaat de basis zijn. Nederland heeft twijfels of de Commissie over voldoende expertise beschikt om de regie van het voorgestelde raamwerk volledig in handen te hebben. Hierover is meer verduidelijking nodig, daarbij ook over de governance-structuur.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

Een aantal lidstaten verwelkomt net als Nederland de vereenvoudiging van de instrumenten, waaronder het onder de begroting brengen van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), dat tot een flexibeler inzet van de instrumenten moet leiden. Andere lidstaten benadrukken juist belang te hechten aan het behoud van een apart instrument voor het Nabuurschap en plaatsen vraagtekens bij het onder de begroting brengen van het EOF.

De versterking van de focus op migratie en veiligheid kan op brede steun rekenen. Een aantal lidstaten streeft in dit kader naar verdere vergroting van de omvang van de externe financiële instrumenten, in het bijzonder middelen ten behoeve van Afrika.

4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

a) Bevoegdheid

De Commissie baseert het voorstel op artikel 209 VWEU (ontwikkelingssamenwerking), 212 VWEU (economische, financiële en technische samenwerking met derde landen) en 322, lid 1, VWEU. Nederland zich kan vinden in de voorgestelde rechtsgrondslagen. Op het terrein van ontwikkelingssamenwerking is er sprake van een parallelle bevoegdheid (zie art. 4, lid 4, VWEU). De uitoefening van deze bevoegdheid door de Unie belet de lidstaten niet hun eigen bevoegdheid uit te oefenen. Op het terrein van economische, financiële en technische samenwerking is er sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de Unie en de lidstaten.

b) Subsidiariteit

Het subsidiariteitsoordeel is positief. Ontwikkelingssamenwerking is een parallelle bevoegdheid tussen de EU en haar lidstaten. Voor Nederland is het gewenst om mondiale uitdagingen mede in Europees verband het hoofd te bieden. Zo vallen bij de aanpak van grondoorzaken van migratie, instabiliteit, klimaatverandering en het behalen van de Sustainable Development Goals de Nederlandse belangen samen met de Europese. Wel acht Nederland het van belang dat het optreden van de EU op extern beleid van toegevoegde waarde is en zal daar ook op toezien.

c) Proportionaliteit

Het oordeel over proportionaliteit is een deels positief, met kanttekening. Dat het oordeel in beginsel positief is, heeft te maken met de vormgeving en keuze van het instrument. Door de samenvoeging van een groot aantal instrumenten wordt de flexibiliteit voor externe Europese inzet verhoogd. Het instrument op zich is hiermee proportioneel aan de gestelde doelen.

Volgens Nederland gaat de voorgestelde verhoging mogelijk verder dan noodzakelijk om de doelstellingen van het programma te bereiken (zie 3b) zal hierover kritische vragen stellen.

5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

a) Consequenties EU-begroting

Ten opzichte van de huidige periode (2014–2020) stelt de Commissie een stijging van 27% tot 89,5 miljard euro (lopende prijzen). Dit is inclusief de budgettering van het EOF. Hierbij is rekening gehouden met een EU-uittreding van het VK, door de uitgaven van het EU in het VK voor het huidige MFK af te trekken van de totale uitgaven.

Zoals vastgelegd in de Kamerbrief van 1 juni 2018 over de Kabinetsappreciatie van het Commissie MFK-voorstel, maken de onderhandelingen over de toekomst van NDICI voor wat betreft de financiële aspecten, integraal onderdeel uit van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027. Nederland hecht eraan dat besprekingen over de toekomst van NDICI niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming betreffende het MFK. De beleidsmatige inzet van Nederland bij de NDICI zal ondersteunend moeten zijn aan de Nederlandse inzet in de MFK-onderhandelingen zoals hierboven toegelicht, te weten een ambitieus gemoderniseerd en financieel houdbaar MFK. Dit vraagt scherpe keuzes, én bezuinigingen. Om het vertrek van het Verenigd Koninkrijk op te kunnen vangen en nieuwe prioriteiten te kunnen financieren moeten substantiële bezuinigingen worden doorgevoerd. Het kabinet streeft naar substantiële bezuinigingen binnen traditionele beleidsterreinen zoals het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en het cohesiebeleid, waarmee een aanvullende Nederlandse bijdrage als gevolg van Brexit vermeden kan worden en die ruimte bieden voor de financiering van nieuwe beleidsprioriteiten. Binnen dit kader blijft vanzelfsprekend de ruimte bestaan om op de inhoud actief in te spelen op het verloop van de onderhandelingen.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden

De budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het/de beleidsverantwoordelijk (e) departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline.

c) Betreft het financiële gevolgen (incl. personele) voor decentrale overheden?

Geen

d) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger

Nederlandse organisaties en het Nederlands bedrijfsleven kunnen in aanmerking komen voor uitvoering van de programma’s onder het NDICI. Dit kan onder andere via delegated cooperation of reguliere aanbestedingen. Daarnaast kan het bedrijfsleven profiteren van het voorgenomen EFSD+.

e) Gevolgen voor concurrentiekracht

Geen

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

Geen

b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan

Artikel 3, lid 9, van het voorstel geeft de Commissie de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen. Het betreft een bevoegdheid tot wijzigingen van de bijlagen II, III en IV (samenwerkings- en interventiegebieden). Voorts bevat artikel 26, lid 4 van het voorstel de bevoegdheid om de voorzieningspercentages via gedelegeerde handelingen aan te vullen of te wijzigen. Op grond van art. 27, lid 9 krijgt de Commissie de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling of wijzigingen van de prioriteitsgebieden van de Europees Fonds voor Duurzame Ontwikkeling+ (EDFO+) operaties zoals opgesomd in Annex V en de governance van EFDO+ in Annex VI. Tot slot voorziet artikel 31, lid 9, van het voorstel in de bevoegdheid voor de Commissie om de indicatoren in Annex VII waar nodig te herzien of aan te vullen met bepalingen inzake de vaststelling van een toezichts- en evaluatiekader. De gedelegeerde bevoegdheden worden aan de Commissie toegekend voor de looptijd van de verordening.

Een aantal van deze gedelegeerde handelingen treffen we ook al in het huidige instrumentarium aan. Nederland kan zich hierin vinden voor zover ze de flexibiliteit en efficiëntie bij de uitvoering ten goede komen. Over het algemeen ligt het gebruik van gedelegeerde handelingen juridisch gezien voor de hand, omdat het bevoegdheden betref tot wijziging of aanvulling van de verordening. Nederland ziet echter niet direct noodzaak om verder te gaan dan de huidige praktijk van gedelegeerde handelingen en zal erop toezien dat de CIE in de separate annexes niet de huidige situatie ongewenst oprekt door meer zeggenschap naar zich toe te trekken. Speciale aandacht gaat hierbij uit naar de Annex VI, waarin het beheer (strategische raad) van de garanties onder het EFDO+ wordt geregeld. Het kabinet vindt dit een essentieel onderdeel van de verordening en plaatst derhalve vraagtekens bij het voorstel om deze bijlage via gedelegeerde handeling te kunnen wijzigen of aan te vullen, mede omdat hierin ook relaties met derde partijen zoals de Europese Investeringsbank – waarin Nederland ook aandeelhouder is – wordt geregeld.

Voorts voorziet artikel 14 van het voorstel in de bevoegdheid voor de Commissie om meerjarige indicatieve programma’s vast te stellen en te herzien door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld door middel van de onderzoeksprocedure. Op grond van grond van art. 14, lid 5 kan de Commissie om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie, zoals bij crises of onmiddellijke bedreigingen voor de democratie, de rechtstaat, de mensenrechten of de fundamentele vrijheden de meerjarige indicatieve programma’s herzien door uitvoeringshandelingen vast te stellen via de spoedprocedure.

Daarnaast voorziet artikel 21, lid 1 in de bevoegdheid voor de Commissie om actieplannen en maatregelen vast te stellen via uitvoeringshandelingen. Op grond van art. 21, lid 4, kan de Commissie ook hier in geval van naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie, zoals crises, met inbegrip van door de natuur of door de mens veroorzaakte rampen, onmiddellijke bedreigingen voor de democratie, de rechtstaat, de mensenrechten of de fundamentele vrijheden, kan de Commissie actieplannen en maatregelen of wijzigingen van de bestaande actieplannen en maatregelen vaststellen in de vorm van onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen.

De keuze voor het gebruik van uitvoeringshandelingen voor de vaststelling/herziening van de meerjarige indicatieve programma’s en actieplannen en maatregelen ligt volgens het kabinet voor de hand, omdat deze gericht zijn om de uitvoering van de verordening volgens eenvormige voorwaarden. De mogelijkheid om deze uitvoeringshandelingen in gevallen van naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie via de spoedprocedure te kunnen vaststellen, acht het kabinet wenselijk.

c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

Voor deze verordening geldt dat deze van toepassing zal zijn vanaf 1 januari 2021 is. Dat is de eerste dag van het nieuwe Meerjarig Financieel Kader (2021–2027). Het oordeel over de haalbaarheid van de inwerkingtreding is positief.

d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

Op grond van art. 32, lid 1 wordt een tussentijdse evaluatie van de verordening uitgevoerd zodra voldoende informatie beschikbaar is over de uitvoering van de verordening, maar uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het instrument is begonnen. Aan het einde van de uitvoering van de verordening, voert de commissie een eindevaluatie uit. Voorts beoordeelt de Commissie uiterlijk op 31 december 2025, overeenkomstig de specifieke rapportagebepalingen van het Financieel Reglement, de inzet en de werking van de garantie voor extern optreden. Het kabinet kan instemmen met deze evaluatiebepalingen.

7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving

De Commissie en EDEO zijn belast met de uitvoering van dit instrument voor extern beleid. Daar het een breed instrument is, dat diverse externe terreinen beslaat – zowel geografisch als thematisch – waar diverse Commissarissen bij betrokken zijn, is een goede taakverdeling en regie onontbeerlijk. Lidstaten houden hun invloed zoals nu ook het geval via de beheerscomités. Hier zal via de huidige regels van comitologie worden besloten. Voor Nederland is het van belang dat de Commissie niet meer zeggenschap naar zich toehaalt dan onder de huidige beheersstructuur. De huidige comitologieregels hoeven voor Nederland niet aangepast te worden.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Hoofddoel van het beleid van de Unie op het gebied van ontwikkelingssamenwerking is de «weerbaarheid»2 van de landen die ondersteuning van de EU ontvangen te vergroten door o.a. de armoede terug te dringen en uiteindelijk uit te bannen. Het NDICI is het belangrijkste EU-instrument hiervoor. De EU Consensus for Development (2016) is hierbij leidend en bevat diverse elementen waar de Commissie bij de implementatie van dit instrument aan gehouden is, waaronder de duurzame ontwikkelingsdoelen en het Parijs Akkoord.

Naar boven