21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 1486 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 28 april 2015

De vaste commissie voor Europese Zaken, de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, de vaste commissie voor Defensie en de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie hebben op 11 maart 2015 overleg gevoerd met Minister Koenders van Buitenlandse Zaken over:

  • de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 13 februari 2015 houdende het verslag van de Raad Algemene Zaken d.d. 10 februari 2015 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1459);

  • de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 6 maart 2015 houdende de agenda van de Raad Algemene Zaken d.d. 17 maart 2015 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1464).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Azmani

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Eijsink

De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie, Ten Broeke

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Ypma

De griffier van de vaste commissie voor Europese Zaken, Van Keulen

Voorzitter: Azmani

Griffier: Van Keulen

Aanwezig zijn vier leden der Kamer, te weten: Azmani, Van Bommel, Maij en Van 't Wout,

en Minister Koenders van Buitenlandse Zaken, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 14.32 uur.

De voorzitter: Ik heet de Minister van harte welkom, alsmede zijn staf, alle mensen op de publieke tribune, de luisteraars en natuurlijk mijn collega-Kamerleden. In het bijzonder heet ik de heer Van 't Wout welkom. Hij zal namens de VVD-fractie het woord voeren. Dit is zijn eerste algemeen overleg in deze commissie.

De spreektijden bedragen vier minuten. Ik zal de interrupties niet beperken; er zijn drie woordvoerders dus volgens mij kan dat wel.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Ik heet onze nieuwe collega namens de SP-fractie van harte welkom. Deze commissie moet goed bemenst zijn zodat we de ingewikkelde problematiek van Europa gezamenlijk te lijf kunnen gaan, al was het maar omdat er soms ongelukjes gebeuren met nieuwe functionarissen. Ik vraag mij af of de woorden van Commissievoorzitter Juncker met betrekking tot het Europees leger worden gesteund door de Nederlandse regering. Anders moeten we toch vrezen dat we binnen de kortste keren een Europees leger hebben. Gezien de verschillende crises in Europa zullen sommige mensen misschien denken dat dit een goed idee is, maar de SP-fractie gelooft daar helemaal niet in, zeker omdat er geen gemeenschappelijk buitenlands beleid is op grond waarvan je tot een gemeenschappelijke inzet van een krijgsmacht zou kunnen komen en waaraan je dus soevereiniteit zou kunnen overdragen. Ik krijg hierop graag een reactie van de Minister. Gezien de serieuze veiligheidsvraagstukken in Europa kun je niet meer ongestraft aan gevaarlijke luchtfietserij doen. Dat is toch wel de opvatting van de SP over deze uitgesproken wensen. Wij zouden graag zien dat de Minister er afstand van neemt.

Op de agenda staat de energie-unie. Men kent de SP als een voorstander van verduurzaming en van samenwerking en afstemming, maar zij is tegen het afstaan van nationale autonomie als het gaat om energie. Dat laatste wordt wel geïmpliceerd met de energie-unie. Deelt de Minister de opvatting dat nationale autonomie moet worden behouden als het gaat om energie? Anders kunnen we onze eigen publieke diensten op het gebied van energie niet meer garanderen. We kunnen de toch min of meer gedwongen liberalisering van de markt niet meer tegenhouden. Als we op dat punt een eigen beleid wensen te voeren, moet Nederland protesteren tegen deze energie-unie. Gaat de Minister dat doen?

Als het gaat over het Oostelijk Partnerschap praten we impliciet eigenlijk ook over veiligheidsvraagstukken. Het gaat niet alleen over economische samenwerking en over verdragen die je sluit op dat vlak. Ondertussen zien we dat Letland volloopt met Amerikaanse militairen en wapentuig en dat er openlijk discussie wordt gevoerd over het bewapenen van Oekraïne. Het Oostelijk Partnerschap moet niet worden bedoeld als instrument tegen Rusland, maar de relatie met Rusland wordt door de landen van het Oostelijk Partnerschap natuurlijk wel in dat kader gezien. Deze landen liggen tussen Rusland en de Europese Unie in. De relatie met beide is natuurlijk een hoofdpunt op de agenda, waaraan wij ons niet kunnen onttrekken. Daarover moet dus wel worden gesproken.

Ten aanzien van Armenië moet nog worden gerefereerd aan de eerdere intentie om te komen tot een alternatief voor het associatieverdrag. Hoe staat het daarmee? De Kamer gaat in mei naar Armenië. Dat is heel goed, maar gaat de regering nog naar Armenië, bijvoorbeeld voor de genocideherdenking? Veel hooggeplaatste politici uit de hele wereld gaan naar de honderdste herdenking van de Armeense genocide. Gaat Nederland ook?

Met betrekking tot Roemenië en Bulgarije zeg ik het volgende. Het Coöperatie en Verificatie Mechanisme (CVM) is uit nood geboren. Helaas moet achteraf toch de les worden getrokken dat Roemenië en Bulgarije niet klaar waren voor de Europese Unie. Ze zijn er wel bijgekomen. Dan moeten we achteraf maar verdergaan met de controle. Is dat ook de les die is geleerd door de Nederlandse regering? De rapporten tonen aan dat Roemenië en Bulgarije nog een lange weg te gaan hebben als het gaat om goed bestuur en democratie. Ministers blijven na een strafklacht gewoon zitten, parlementariërs doen dat zelfs na een veroordeling wegens corruptie. Ik roep de collega van de VVD op om de goede praktijk die de VVD op dit punt heeft ontwikkeld, via de interparlementaire contacten over te dragen aan de zusterpartijen, die in Roemenië en Bulgarije heel sterk zijn, zodat ook daar het zelfreinigend vermogen toeneemt en in de praktijk wordt gebracht.

We moeten vaststellen dat de hervormingen in Roemenië duurzamer zijn dan in Bulgarije. Betekent dit dat het Europese beleid ten aanzien van Bulgarije moet worden aangepast?

Mijn laatste punt betreft de vluchtelingen. Griekenland dreigt de grens te openen, waardoor er per jaar 50.000 mensen kunnen binnenkomen die aankloppen bij de Turks-Griekse grens. De Task Force Middellandse Zeegebied schiet ernstig tekort. Velen verdrinken; we zien verschrikkelijke beelden. Eurocommissaris Avramopoulos pleit voor meer financiële steun aan relevante landen en voor een eerlijke verdeling van de vluchtelingen over de Europese Unie voor opvang. Is de Minister bereid om die uitgangspunten te steunen?

Mevrouw Maij (PvdA): Voorzitter. Dit is een debat ter voorbereiding van de Raad Algemene Zaken van 17 maart. Om te beginnen ga ik in op het Europese semester 2015. De eerste fase daarvan zal worden afgesloten op de Europese Raad. De Partij van de Arbeid is tevreden met de wijze waarop de regels van het Stabiliteits- en Groeipact worden toegepast. Het is goed als landen in slechte tijden iets meer ruimte krijgen om te investeren. Zo kan de groei worden aangejaagd en de werkgelegenheid worden gestimuleerd. Met die tevredenheid constateert de Partij van de Arbeid tegelijkertijd dat de meeste lidstaten de afgelopen tijd stappen hebben gezet om hun economie te verbeteren en dat de Europese economie uit het dal klimt. Dat geldt zowel voor Nederland als voor andere lidstaten. De recente goede economische cijfers in Nederland tonen dat Nederland inmiddels beter presteert dan gemiddeld in Europa.

Duidelijk is ook dat Frankrijk meer moet doen. De Commissie is hierover helder. De PvdA kan leven met uitstel voor Frankrijk, maar niet onvoorwaardelijk. Landen moeten een degelijk begrotingsbeleid blijven voeren en in goede tijden sneller hun schuld kunnen terugbrengen. Frankrijk moet op korte termijn werk maken van de bezuinigingsopdracht die het land is gegeven. Nog belangrijker is het dat Frankrijk de juiste maatregelen neemt om het land weer aantrekkelijk te maken voor investeerders, de werkloosheid terug te dringen en de economie niet te laten vastlopen. Niemand is gebaat bij stagnatie in Frankrijk, in het hart van Europa. Wat is de visie van het kabinet in dezen? Wat gaat de regering doen om Frankrijk te bewegen hiervan serieus werk te maken?

Mijn collega sprak al over het Coöperatie en Verificatie Mechanisme van de Commissie ten aanzien van de voortgang van de hervormingen in Bulgarije en Roemenië. Net zoals de SP hebben wij gezien dat er bij de toetreding van deze twee landen tot de Europese Unie afspraken zijn gemaakt over het versterken van de rechtsstaat en het aanpakken van de corruptie en de georganiseerde misdaad. De Commissie schetst een gemengd beeld. Het rapport is relatief positief over Roemenië. De samenwerking is goed en er wordt vooruitgang geboekt, maar die moet wel worden geconsolideerd. Over Bulgarije is de Commissie veel minder te spreken, maar eventueel zou een nieuwe Bulgaarse regering wat voortvarender kunnen zijn in het zoeken naar vooruitgang op de terreinen die nodig zijn. Het kabinet geeft aan dat het zich ervoor wil inzetten dat in de Raadsconclusies over Bulgarije en Roemenië ook wordt verwezen naar fundamentele waarden van de Unie. In dit laatste kan de PvdA zich natuurlijk zeer vinden. De Europese Unie is wat haar betreft een waardengemeenschap waarin vrijheid, democratie en rechtsstaat vooropstaan. Wanneer bij lidstaten op deze punten tekortkomingen zijn, moeten we elkaar daarop kunnen aanspreken. Het blijkt dat dat in ieder geval bij Roemenië en Bulgarije nog het geval is. Kan nader inzicht worden gegeven in de wijze waarop het kabinet dit graag tot uitdrukking gebracht ziet in de Raadsconclusies?

Ik kom kort te spreken over het Comité van de Regio's. Bij het vorige AO RAZ is het kabinet gevraagd naar de mogelijkheden om het functioneren van het Comité van de Regio's te bezien. Naar aanleiding hiervan wil het kabinet de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) verzoeken om een onderzoek te doen. Dit onderzoek zal gericht zijn op de inhoudelijke match tussen de Europese agenda en de regionale agenda. Tevens zal het functioneren van het Comité van de Regio's bij de onderzoeken worden betrokken. Is die onderzoeksopdracht al verstrekt? Zo ja, wanneer kunnen de uitkomsten van zo'n onderzoek worden verwacht? Is het kabinet voornemens om het onderwerp vervolgens aan te kaarten in EU-verband?

Ik heb nog een laatste, korte vraag over het interinstitutioneel akkoord (IIA). Naar verwachting komt de Commissie in april met nadere voorstellen voor de herziening van het IIA. In hoeverre kunnen we verwachten dat de inzet van het kabinet en die van de landen die op dit punt samen met Nederland optrekken, hierin terug te zien is? Wat gebeurt er na de presentatie van de voorstellen in de verdere procedure? Is de regering bijvoorbeeld bereid om bij de Europese Commissie erop aan te dringen dat de Eurocommissarissen zich frequenter laten zien in nationale parlementen om hun voorstellen toe te lichten? Dat gebeurde recentelijk al toen we in de Tweede Kamer twee Eurocommissarissen hebben gezien.

De heer Van 't Wout (VVD): Voorzitter, ik dank u en mijn collega's voor het warme welkom dat mij ten deel viel. Het is voor mij enigszins onverwacht om hier te zitten als woordvoerder Europa. Tot vorige week mocht ik mij met het zeer mooie en complexe beleidsterrein van de zorg bezighouden. Daar heeft Europa weinig mee van doen en dat moeten we wat de VVD betreft ook vooral zo houden. Het moge duidelijk zijn – dat wil ik toch gezegd hebben – dat de directe aanleiding voor de portefeuillewissel geen plezierige is, vooral vanwege het persoonlijke drama dat het vertrek van collega Verheijen voor hem is. Ik kende hem al heel lang. Desondanks heb ik veel zin om me met de Europese portefeuille bezig te houden. Ik zie uit naar de samenwerking hier en met onze collega's.

Voorzitter. Namens de VVD-fractie maak ik een aantal opmerkingen en stel ik een aantal vragen over de Raad Algemene Zaken. De VVD-fractie steunt de inzet van het kabinet om ten aanzien van het Europees semester 2015 het Stabiliteits- en Groeipact strikt te handhaven en om in te zetten op gezonde overheidsfinanciën, structurele hervormingen en een verdere verdieping van de interne markt. Wat ons betreft geldt dat ook zeer voor Frankrijk. Ik hoor graag van het kabinet hoe verder zal worden omgegaan met Frankrijk in dit kader. Wat is straks de inzet in de Raad?

De VVD-fractie steunt de inzet van het kabinet inzake het interinstitutioneel akkoord Beter Wetgeven. Vooral de opmerking dat de Raad en daarmee ook de nationale parlementen vroegtijdig worden betrokken bij het werkprogramma van de Commissie is een belangrijke pijler voor de VVD. Ik sluit mij verder aan bij de vragen van collega Maij. Hoe gaat deze discussie verder? Wat gaat er precies gebeuren tijdens de Raad?

In het vorige AO heeft de VVD-fractie gevraagd om eens te bekijken hoe het functioneren van het Comité van de Regio's onder de loep kan worden genomen. We zijn blij dat de Minister dit heeft opgepakt. De AIV zal dit onderzoeken. Ook wordt onderzocht hoe de regionale agenda en de agenda van het Comité van de Regio's meer op elkaar kunnen worden afgestemd. Wanneer kunnen wij dit onderzoek verwachten? Wat is het tijdpad? Wij zijn zeer benieuwd hiernaar.

Minister Koenders: Voorzitter. Ook ik zou de heer Van 't Wout graag welkom heten namens de regering. Dat kan ik echter niet doen, want ik ben maar een gast van deze commissie. Niettemin spreek ik uit dat ik uitkijk naar de samenwerking met hem als woordvoerder Europese Zaken.

Laat ik direct ingaan op de vragen over de verschillende onderwerpen. Ik zal de Kamerleden aflopen, met misschien hier en daar een kleine uitweiding in de richting van wat algemenere thema's. De heer Van Bommel stelde een vraag over de uitspraken van Commissievoorzitter Juncker over een Europees leger. Het kabinetsbeleid, dat is neergelegd in de beleidsbrief over internationale veiligheid, is dat we gezien de toenemende onveiligheid in de wereld – en vooral in de directe nabijheid van Europa – vinden dat ook de Europese Unie een actieve bijdrage moet leveren aan veiligheid in de regio, samen met NAVO-partners en anderen. De uitspraken van Commissievoorzitter Juncker sluiten hierop aan waar het gaat om de versterking van de Europese veiligheid- en defensiesamenwerking, waaronder het GVDB (gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid). Artikel 42 van het EU-verdrag geeft de basismogelijkheid tot gemeenschappelijke defensie, zoals het wordt genoemd in de verdragen. Verdieping in de vorm van het door Juncker bepleite streven naar een Europees leger lijkt mij op dit moment eerlijk gezegd niet erg waarschijnlijk. Je zou kunnen zeggen dat de Commissievoorzitter een beetje voor de muziek uit loopt, terwijl het orkest zich nog niet helemaal heeft gevormd. Zo heeft de Europese Raad al eerder geconcludeerd dat het Verdrag van Lissabon niet voorziet in de vorming van een Europees leger. Ik verwijs in dit kader naar de conclusies van juni 2009, waarin juist is gewezen op het GVDB. Ik denk dat daarmee voor de voorziene toekomst het intergouvernementele karakter behouden wordt, zowel op politiek-strategisch niveau, dus de controle van de lidstaten via de Raad, als op operationeel niveau. De deelname van Nederlandse militaire operaties vindt plaats conform de artikel 100-procedure. De lidstaten, inclusief nationale parlementen, blijven dus verantwoordelijk. Over de opmerkingen van de heer Juncker wil ik dus zeggen dat ze een beetje voor de muziek uit gaan. Op zich vind ik het geen enkel probleem dat naar aanleiding van het rapport van de heer Solana ook goed wordt gekeken naar de defensiecapaciteiten en naar samenwerking op het terrein van defensie, gezien de grote risico's. Ik zeg er echter direct bij wat ik heb gezegd, namelijk dat we uiteraard het verdrag volgen, alsmede de parlementaire betrekkingen die we kennen op het gebied van defensie-uitzendingen.

De heer Van Bommel (SP): Ik wil dan even naar de feiten. Resumerend hoor ik de Minister zeggen dat het verdrag voorziet in een gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid. Akkoord; er is aanleiding om serieus daarnaar te kijken. Voor de vorming van een Europese krijgsmacht die onder bevel en politieke besluitvorming van Europa staat, biedt het verdrag echter geen basis. Wanneer je zoiets zou wensen, zou je tot een verdragswijziging moeten komen. Alles wat Juncker zegt met betrekking tot een Europees leger kan dus alleen na een verdragswijziging. Mag ik de woorden van de Minister zo weergeven? Klopt dat?

Minister Koenders: Ja, dat is juist. Dat antwoord is helder, maar voordat er een misverstand over ontstaat, merk ik ook even op dat Juncker heeft gezegd dat op termijn een eigen leger nodig is. In interviews ontstaat soms onduidelijkheid. De uitspraak dat op termijn een eigen leger nodig is, is een uitspraak die uiteraard legitiem is. Er zou echter inderdaad een verdragswijziging voor nodig zijn als we bijvoorbeeld een opperbevelhebber zouden willen die ook Nederlandse militairen zou aansturen in het kader van het EU-verdrag.

De heer Van Bommel en andere woordvoerders hebben gesproken over de Energie-unie. Volgens mij is dat een heel belangrijk onderwerp waarover wij ook hier al herhaaldelijk hebben gesproken. Ook hierbij is geen sprake van soevereiniteitsoverdracht; laat ik dat ook maar direct duidelijk zeggen. De bevoegdheid om de nationale energiemix te bepalen, blijft gegarandeerd op nationaal niveau liggen. De mededeling over de

Energie-unie betreft met name een oproep om bestaande wetgeving nu daadwerkelijk te implementeren. Dat maakt die mededeling overigens niet minder belangrijk. Gezamenlijke inkoop is voor het kabinet alleen acceptabel wanneer dit op vrijwillige basis gebeurt en in lijn is met WTO- en EU-mededingingsrecht. Daarmee geef ik dus de limieten aan, gehoord de vragen die hierover zijn gesteld. Uiteraard krijgt de Kamer in een fiche nog een formele standpuntbepaling over deze mededeling. Er liggen nu ook nog geen teksten ter besluitvorming voor. Laat ik er echter direct bij zeggen dat de versterking van de Europese samenwerking waarover in die mededeling sprake is, wel van groot belang is. Iedereen die volgt wat er geostrategisch op dit moment gebeurt op energiegebied, realiseert zich dat dit wel een vernieuwing is sinds de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van 1951, nog even los van verdragsrechtelijke elementen. Wij zijn ook wel tegen een «renationalisering» van het energiedebat. Ik bedoel dit niet in verdragsrechtelijke zin en ik heb het daarbij niet over soevereiniteit. Het heeft echter nadelen als iedere lidstaat individueel zijn energiepolitiek uitvogelt. Ik doel bijvoorbeeld op het belang van regionale samenwerking. Er is samenwerking tussen Spanje en Frankrijk, tussen Nederland en Duitsland. In dat laatste land is sprake van een Energiewende. Er zijn allerlei mogelijkheden en zelfs noodzakelijkheden op dit terrein voor een betere samenwerking vanuit Europa. Het zou om twee redenen het mooiste zijn als je dat vanuit een Europees strategisch niveau zou kunnen doen. De eerste reden betreft iets waar we overigens wel aan gehouden zijn, namelijk de klimaatafspraken. Die hangen direct samen met de energiepolitiek. Daarbij is de nationale mix een nationale mix. Die hebben we hier bepaald in het energieakkoord. Daarbij is ook een inzet gepleegd in de Europese Unie. De uitkomsten daarvan waren bepaalde klimaatdoelen. Die zullen we hopelijk straks weten te verduurzamen en vergroten doordat er in Parijs akkoorden over worden afgesloten.

De tweede reden waarom de samenwerking van belang is, is uiteraard de energieafhankelijkheid. Uit de stukken die nu voorliggen, blijkt dat het de bedoeling is dat de Europese Unie als geheel een effectieve en betaalbare energievoorziening heeft. Wat de Europese Commissie betreft gaat het daarbij om voorzieningszekerheid, solidariteit, de interne energiemarkt, vermindering van de vraag naar energie, het CO2-vrij maken van de EU-energiemix en onderzoek en innovatie in de energiesector. Ik zal nu niet op alle details ingaan, omdat dit nog terugkomt. Dit is echter wel een enorm belangrijk punt. Daarbij is ook gecoördineerde inzet nodig. Voor je het weet gaan allerlei landen namelijk verschillende subsidies geven. Dan ontstaat er een slechte verhouding met de interne markt. Tegelijkertijd zeg ik, onder andere tegen de heer Van Bommel, dat dit niet betekent dat Nederland niet de eigen soevereiniteit houdt over energieakkoorden en de manier waarop het die wil invullen. Dit is dus wel een vrij precieze afbakening. Het is echter duidelijk dat we nu, gezamenlijk en op Europees niveau veel scherper moeten nadenken over vermindering van energieafhankelijkheid. We moeten daar niet alleen over nadenken, maar ook ideeën daarover gewoon uitvoeren. Dat gebeurt op dit moment uiteraard al. Alle internationale onderhandelingen hierover, bijvoorbeeld met Noord-Afrika en met Centraal-Azië, hebben daar natuurlijk direct mee te maken. Daaraan zitten ook aspecten die te maken hebben met de concurrentieverhouding. Ik noem de comparatieve voordelen die de Verenigde Staten nu hebben door het schaliegas. Daardoor betalen wij in Europa veel meer voor onze energie. Dat is ook nogal een punt voor de economische groei en voor de werkgelegenheid in Europa.

De Kamer is al geïnformeerd over het feit dat de Nederlandse regering bij de herdenking van de Armeense genocide zal worden gerepresenteerd door de Nederlandse ambassadeur in Jerevan. Ik meen dat we dat al hebben geschreven in de antwoorden op schriftelijke vragen.

Mevrouw Maij en andere woordvoerders hebben gesproken over het Europees semester. We spreken hier vaak over en ik merk dat het voor mensen vaak moeilijk te volgens is. Wat gebeurt er nou eigenlijk in dat Europees semester? Toen ik daarover voor het eerst hoorde, dacht ik eerder aan een soort studieclub van de universiteit. De Kamerleden die al langer lid zijn van de commissie voor Europese Zaken, weten dat het nu al de vijfde keer is dat wij dit proces doorlopen. Dit Europees semester is wel van belang, want het geeft precies aan waar Europese lidstaten staan in de Europese economische strategie. Ook hierbij zeg ik direct: dit moet meer worden gestroomlijnd. Dit moet echt over hoofdzaken gaan. In die semesters moeten wat betreft de Nederlandse regering niet allerlei details van het sociaaleconomisch beleid worden besproken. Sinds december is gesproken over het Europees semester 2015. De Commissie schrijft dan een Annual Growth Survey. Daarbij komt die bijna heilige drie-eenheid weer om de hoek kijken waarover hier ook vaak is gesproken, van gezonde overheidsfinanciën, structurele hervormingen en investeringen. Daaraan worden in de Annual Growth Survey natuurlijk dingen gekoppeld, bijvoorbeeld versterking van de digitale markt, harmonisatie van consumentenbescherming, afschaffing van roamingtarieven et cetera. Het is van belang dat het Europees semester ook aandacht gaat besteden aan de betrouwbaarheid en kwaliteit van nationale stelsels voor een toekomstbestendige Europese monetaire unie. Dat is natuurlijk een belangrijk onderwerp, want vertrouwen in elkaars nationale stelsels vormt volgens mij altijd de kern bij Europese samenwerking. Als er vertrouwen is, kunnen landen beter onderling samenwerken. Tijdens de RAZ zullen we op basis van een syntheserapport de tot nu toe in Raadsverband gevoerde discussies over het Europees semester bespreken. Het rapport is gisteravond binnengekomen, maar de rode lijn daarin is duidelijk, namelijk dat in de Europese Unie met structurele hervormingen en gezonde overheidsfinanciën verder moet worden doorgepakt na een periode waarin daarmee vooruitgang is geboekt. Over dat laatste mag geen misverstand bestaan. De kern ligt bij een aantal punten die te maken hebben met de interne markt, zoals het vrijmaken van financiën voor investeringen. Ik meen dat er gisteravond een algemene oriëntatie is gekomen over de verordening van het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI), dus de groeistrategie van Juncker. Daarover is gisteren in de Ecofin-Raad overeenstemming bereikt. Dat is belangrijk.

De Kamer heeft uiteraard al gesproken over de positie van Frankrijk. De heer Van 't Wout heeft er in de eerste termijn ook over gesproken. Ik moet daarover misschien nog een aantal opmerkingen maken. Eind november heeft de Commissie over elke nationale conceptbegroting voor 2015 een opinie gepubliceerd. Daarbij kreeg elk ingediend plan de kwalificatie «compliant», «broadly compliant» of «risk of non-compliance». Bij de laatste van deze drie kwalificaties is het natuurlijk niet best met het voldoen aan de regels die zijn afgesproken. Nederland zit oké; de Nederlandse plannen waren «compliant». Bij zeven lidstaten was er spraken van een «risk of non-compliance». De Commissie zei in november dat zij haar positie ten aanzien van de ingediende begroting van drie lidstaten, namelijk Frankrijk, Italië en België, begin maart nader zou herzien. De Commissie stelde op 25 februari Frankrijk voor om als nieuwe doelstelling te kiezen voor het in 2017 bereiken van de norm van 3% begrotingstekort, conform de regels van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). De Commissie stelde verder voor dat Frankrijk voor 2015 een hervormingsinspanning zou leveren die leidt tot een verbetering van het structureel saldo van 0,5% van het bbp. Volgens de huidige raming zal het structureel saldo in 2015 echter slechts met 0,3% verbeteren. Daar zit natuurlijk het pijnpunt. Daarom hebben alle landen, inclusief Nederland, natuurlijk direct gezegd: dit kunnen we niet accepteren, want op deze manier wordt er toch wel met twee maten gemeten. Voor de helderheid zeg ik dat hier de Commissie overigens over gaat. Om het gat te dichten heeft de Commissie de extra maatregel van 0,2% in 2015 noodzakelijk geacht. De Ecofin-Raad heeft daar gisteren of eergisteren mee ingestemd. Frankrijk moet dus voor eind april de extra 0,2% specificeren en implementeren. De Commissie moet echt zien of dat gebeurt. Op 10 juni wordt opnieuw bekeken of procedurele stappen of financiële sancties nodig zijn onder het SGP. Zo werkt het. Er zijn dus nog stappen te zetten. Er is zelfs in de volgende twee maanden al een stap te zetten. De expliciete additionele eis voor 2015 is een korte deadline voor Frankrijk om in actie te komen. Hierdoor, en door de druk om te komen tot structurele hervormingen, waarborgt de Commissie de afspraken die gemaakt zijn, althans wat Nederland betreft. Wat Nederland betreft is die nieuwe aanbeveling voor Frankrijk voldoende. Binnen de tevens in februari gepubliceerde landenrapporten onder de macro-economische onevenwichtighedenprocedure kwam Frankrijk al in een hogere categorie terecht op basis van buitensporig tekort. Er zal in mei dus ook nog gekeken worden naar wat men de «correctieve arm» noemt, dus of er maatregelen nodig zijn op basis van een nieuw hervormingsplan.

Wat gaan we doen om Frankrijk te bewegen dit ook werkelijk te doen en hiervan serieus werk te maken, vroeg mevrouw Maij mij. Door die expliciete additionele eis voor 2015, de korte deadline voor Frankrijk om in actie te komen en de druk om te komen tot structurele hervormingen, waarborgt de Commissie in haar aanbeveling voor Frankrijk volgens mij op zich het SGP voldoende. Toch is er geen twijfel over mogelijk dat in alle contacten met Frankrijk, tot op het hoogste niveau, wordt gesproken over het belang dat Frankrijk zich hier inderdaad ook aan houdt en dat een en ander daadwerkelijk gebeurt. Dit geldt overigens niet alleen voor Frankrijk, maar voor alle lidstaten.

Er zijn ook vragen gesteld over het interinstitutioneel akkoord. Soms denk je, volgen we de afkortingen nog wel? Maar volgens mij geldt dat ook in de zorg, zeg ik tegen de heer Van 't Wout. Ik vind dat we toch altijd moeten proberen om goed uit te leggen wat er in zo'n overleg gebeurt. Zeker in het internationale werk komt een en ander natuurlijk ook altijd voort uit de behoefte om met heel veel landen en instellingen samen consensus te vinden. Dan krijgt een en ander altijd automatisch een beetje een technisch karakter. Waar gaat het nu eigenlijk om bij dit interinstitutioneel akkoord? De Nederlandse inzet is erop gericht, ervoor te zorgen dat de regelgeving van de Europese Unie niet alleen beter wordt, maar dat daarbij ook het uitgangspunt wordt gehanteerd dat de Europese Commissie zich richt op hoofdzaken, en minder op kleine zaken. De burger moet zich hier ook gewoon beter in herkennen. Wij hebben er in de Kamer regelmatig over gesproken waarom dit echt een probleem is. Dit heeft op zich niets te maken met deregulering of met de opinie dat er meer of minder regels rond een bepaald onderwerp moeten komen. Je ziet namelijk een algemene beweging om steeds maar nieuwe regels te maken. Die neiging hebben instituties, parlementariërs in Europa, Europese instituties en net zo goed soms de Raad zelf. In plaats daarvan zou gekeken moeten worden waar we nu eigenlijk het beleid op moeten vastleggen in de komende jaren. De Kamer kent de prioriteiten. Dit vergt nogal wat ambtelijk en politiek handwerk, maar ik vind dat er nu op dit vlak wel heel veel vooruitgang is geboekt. Daarbij is een aantal punten van belang. In de eerste plaats noem ik de institutionele balans tussen de verschillende instituties. Het gaat dus niet alleen om het Europees parlement en de Europese Commissie, maar vooral ook om de Raad, die de Kamercommissie hier nu controleert. Die instituties zitten in dat pakket om tot een interinstitutioneel akkoord te komen. Nederland heeft daar zeer hard aan getrokken, samen met Denemarken in Finland. Nederland was daar de vorige keer succesvol mee. Er waren toen wat heet de «non-papers», maar goed, er wordt dan ook bekeken hoe je dat zo snel mogelijk heel precies kunt maken, zodat dit gedaan wordt op een manier die past binnen een akkoord over een aantal prioriteiten. Wat de inhoud van het non-paper precies was, zal ik de leden onthouden, tenzij zij daarover nadere vragen stellen. Daarin gaat het over zaken als betere regelgeving, maar ook over de belangrijke rol bij het besluitvormingsproces van nationale parlementen. Nationale parlementen kunnen namelijk wetgevende voorstellen toetsen op subsidiariteit. Dat is neergelegd in de protocollen I en II. Nationale parlementen moeten verder goed worden geïnformeerd over het wetgevingsproces. Ook moet de Commissie zich inzetten voor een politieke dialoog met de parlementen. Ik wil graag bijdragen aan die mogelijkheid, om te zien of de Commissarissen zich frequenter laten zien. Ik vind echt dat de legitimatie voor Europa ligt in de combinatie van de nationale parlementen en het Europees parlement. Het is daarom van belang dat de Commissarissen regelmatig in de Tweede Kamer komen. Nu weet ik wel dat dit voor mij makkelijk gezegd is. Die Commissarissen hebben immers niet alleen de Tweede Kamer te bezoeken, maar ook de parlementen in 27 andere landen. Maar niettemin is het goed dat Commissaris Timmermans hier is geweest. En er komt nog iemand. Wie is het ook weer? We gaan eens even voor de leden van de commissie uitzoeken wanneer de mensen komen. Ik geloof dat mijnheer Timmermans hier regelmatig is. Hij is natuurlijk geen «Nederlandse Commissaris» want zo mag je dat niet zeggen, maar hij komt hier natuurlijk weleens in de buurt, dus dat is meegenomen. «Katainen» hoor ik mijn ambtenaren zeggen. Ja, dat is de Commissaris die binnenkort komt. Ik stel voor dat we daarover met elkaar nauw contact onderhouden, ook via het commissiesecretariaat. Op die manier kunnen we ervoor zorgen dat als die mensen hier komen, of als ze door de commissie zijn uitgenodigd, ze de leden van de commissie ook zien.

Mevrouw Maij (PvdA): Ik dank de Minister voor de uitleg over de inzet van Nederland met Finland en Denemarken met het non-paper. Naar verwachting komt er echter ook een stuk van de Commissie dat hierover gaat. Heeft de Minister daar enig inzicht in? Is dat een beetje in lijn met wat hij zelf graag wil?

Minister Koenders: Ik moet eerlijk bekennen dat we dat gewoon niet weten, omdat de Commissie daar zelf nog lang niet mee klaar is. Nou ja, nog lang niet; de Commissie moet er in april wel mee komen. Ik heb er echter verder nog geen inzage in. Echter, gezien de manier waarop ons non-paper is ontvangen, en gezien de richting van de beweging ook bij de Commissie, ben ik hierover vrij optimistisch. Maar goed, de duivel is in de details. Zo spoedig mogelijk nadat we dit hebben gekregen, zullen we dit uiteraard met de Kamer delen.

Mevrouw Maij (PvdA): Ik hoop niet dat de Commissie dat in splendid isolation doet. De Commissie zal hierover toch ook wel overleggen met bijvoorbeeld de medewerkers van de Minister, en met anderen?

Minister Koenders: Ja, daarom is het van belang dat we nu die Raad Algemene Zaken hebben. Dat is natuurlijk best een lastige Raad omdat het daarin vaak gaat over procedurele elementen en zaken van coördinatie. Het is echter juist op dit punt van belang. Vorige maand hebben we in de Raad een vrij fors oordeel gegeven aan de Commissie over wat we hiermee willen. Dat zullen we komende week weer doen. Daarvoor zijn ook de non-papers bedoeld. Dit doet de Commissie dus niet in splendid isolation. Wel is het natuurlijk zo dat de Commissie het recht van initiatief heeft en ook een eigen methode heeft om daarmee om te gaan. Volgens mij hoeft mevrouw Maij zich hierover echter geen zorgen te maken. En als er een probleem ligt, zullen we daar fors op reageren. Als zou blijken dat de zaak al heel snel weer verwatert, dan zal de Commissie Nederland wel weer op haar weg vinden. Daarbij zal Nederland overigens optreden met een aantal volgens mij heel goede bondgenoten.

Voorzitter. Ik kom nu toe aan het CVM, de jaarlijkse rapportage van de Commissie over de vooruitgang in Roemenië en Bulgarije bij de hervorming van de rechterlijke macht. Deze gang van zaken is bij de toetreding afgesproken. Ik moet tegen de heer Van Bommel en mevrouw Maij zeggen dat de rapportage een gemengd beeld oplevert, maar dat er wel tekenen van vooruitgang zijn. Je moet eerlijk durven toegeven dat er heel hard wordt gewerkt, zowel in Bulgarije als in Roemenië. Als je met mensen praat, merk je dat men zich inspant om een fors verschil te maken op de bestaande tekortkomingen op de bekende gebieden. Dat laat onverlet dat een aantal dingen nog helemaal niet goed zijn, zie de genoemde voorbeelden. In de conclusies zal naar voren komen dat het ons om een eerlijk beeld gaat. Dat bekent bijvoorbeeld ook dat we het nu helemaal niet zullen hebben over de toetreding tot Schengen; het staat ook niet op de agenda van de JBZ-Raad. We gaan eerst de conclusies over het rapport formuleren.

In Roemenië is een alliantie gevormd die echt aan hervormingen werkt. Met «alliantie» bedoel ik niet alleen de regering, maar ook de verschillende structuren in het land. Het management van het hervormingsproces is substantieel verbeterd. Er is verder groot draagvlak onder de bevolking, wat belangrijk is voor die hervormingen. Al met al zie je dat er in Roemenië een alliantie is en dat het in de publieke opinie om dit soort dingen gaat. Ik heb onlangs met mijn Roemeense collega over dit soort zaken gesproken. Ik ga er binnenkort ook heen, juist om met hen hierover te spreken. Waar staan we nu eigenlijk precies? Verder wil ik dan ook met de bevolking en de instituties spreken, niet om na te gaan of wat in het rapport staat, klopt want daar twijfel ik niet aan, maar om te voelen of de dynamiek op een positieve manier wordt vastgehouden. Er zijn duidelijke tekenen van duurzaamheid van de genomen maatregelen, met name bij de aanpak van corruptie en de professionalisering van het justitieel stelsel van Roemenië. Verder is er verbetering te zien bij de aanpak van integriteitskwesties, de onafhankelijkheid van het justitieel apparaat, de consistentie van de jurisprudentie en de efficiëntie van het juridische stelsel. Er zijn aandachtspunten; die zijn er altijd. In het rapport wordt daar mijns inziens vrij direct en eerlijk over gesproken. Het betreft de benoemingsprocessen van een aantal functionarissen, de afronding van de implementatie van de nieuwe wetboeken van strafrecht en strafvordering, de consistentie van gerechtelijke uitspraken en de afhandeling van de vervolging van parlementariërs. Over dat laatste punt heeft de heer Van Bommel een terechte opmerking gemaakt, want uit het rapport blijkt dat daar nog steeds zorgen over zijn.

De heer Van Bommel (SP): Dat is niet zozeer mijn punt als wel een punt uit het rapport zelf. Het gaat daarbij om de oude praktijk in Roemenië dat niet alleen parlementariërs maar ook Ministers die zich schuldig maken aan corruptie, zichzelf vrijpleiten en op hun post blijven zitten. Mijn oproep aan de VVD deed ik met een knipoog, maar die had ook een serieuze kant. Wij hebben in Nederland het Nederlands Instituut voor Meerpartijendemocratie, waarvoor partijen actief zijn die zich verbinden aan hun zusterpartijen in Azië en andere delen van de wereld. Met subsidies proberen wij onze zusterpartijen in die zich ontwikkelende landen praktijken bij te brengen die horen bij een rechtsstaat en een democratie. Waarom zouden we dat niet ook in Europa zelf doen? In het verleden bestonden er stichtingen die Oost-Europese partijen in staat stelden om in samenwerking met Nederlandse politieke partijen te komen tot democratische ontwikkeling. Kennelijk is dat nog steeds nodig. Als de stok achter de deur van Europa niet werkt, laten we het dan op een vriendschappelijke manier proberen via onze zusterpartijen. Ik zou de Minister toch om aandacht willen vragen voor deze serieuze mogelijkheid.

Minister Koenders: De heer Van Bommel stelt eigenlijk impliciet via de regering een vraag aan de VVD, want ik denk dat de regering niet helemaal de juiste adressant voor deze vraag is. Maar voor zover hij mij een vraag heeft gesteld, zou ik willen zeggen dat het inderdaad van belang is. Zowel voor Bulgarije als Roemenië is het belangrijk dat ze een echte hervormingsgerichte regering hebben. Ik zal daar zo nog iets over zeggen in verband met Bulgarije, omdat dat land een nieuwe regering heeft. Verder zijn allianties voor verandering inderdaad heel belangrijk, zowel voor de bestrijding van corruptie als voor de versterking van de rechterlijke macht. Dat is immers breder dan alleen een discussie tussen regeringen. Het gaat dan namelijk ook over de organisaties waarover de heer Van Bommel sprak. Daarom hebben we daar de afgelopen jaren ook zo veel in geïnvesteerd. Nu er een zekere vooruitgang te constateren is, moet we die zeker positief benoemen. We hoeven zeker niet alleen maar te zeggen wat er allemaal nog niet goed is, want dat moeten we benoemen en bespreken in allianties met politieke partijen, de civil society en uiteraard de regering.

De heer Van Bommel (SP): Het onderwerp werkt bij mij ook een beetje op de lachspieren – ik zie de Minister ook glimlachen – maar het gaat er natuurlijk wel om dat Nederland hiervoor eigen beleid heeft. Wij hebben in het verleden de Matra-programma's gehad. Dat waren programma's om maatschappelijke transformatie te bevorderen in landen die uit een dictatoriaal regiem kwamen en die moesten wennen aan democratie. Politieke partijen en nieuwe actoren mogen dan niet langer voertuigen zijn voor vriendjespolitiek. Wat wij corruptie noemen, noemen ze daar «elkaar helpen». Dat is gewoon een verschil van opvatting. Die houding moet via programma's afgeleerd worden; laat ik het maar zo simpel zeggen. Die programma's zijn afgeschaft. Zo is de stekker uit Matra getrokken. Ziet de Minister voor Nederland een taak om op de een of andere wijze partners – ik bedoel niet per se politieke partijen – een steuntje in de rug te geven? Dat is mijns inziens gewoon echt nodig.

Minister Koenders: Er zitten twee elementen in deze vraag. De eerste betreft datgene wat er gebeurt in de betreffende landen. Ik wil mij nu beperken tot Roemenië en Bulgarije. Er is een aantal landen met een nabuurschapsakkoord waar we op dit moment negatieve en zorgwekkende ontwikkelingen zien, bijvoorbeeld Macedonië. Laat we ons nu beperken tot Roemenië en Bulgarije. Laat ik beginnen met op te merken dat heel veel programma's, ook programma's die bilateraal door Nederland zijn ingezet, hun vruchten beginnen af te werpen. Dat laat onverlet dat er nog steeds problemen zijn, want ik noemde het niet voor niets een eerlijk rapport. Zoals afgesproken tijdens de toetredingsonderhandelingen wordt er op grote punten vooruitgang geboekt. Het is nu wel een eigen verantwoordelijkheid van deze landen. Ik denk niet dat geld van de Nederlandse belastingbetalers of de SP-kiezers direct zou moeten worden gebruikt om opnieuw niet-gouvernementele organisaties in Roemenië en Bulgarije te steunen. Ik geloof ook niet dat dat nog nodig is, want die fase zijn we voorbij. Voor zover het nog wel nodig is, bestaan er Nederlandse programma's. Zo is er een rechtsstaatsinitiatief. Sorry, dat is het woord niet: er is een rule-of-lawprogramma met Roemenië. In die zin voel ik wel een beetje met de heer Van Bommel mee, maar dat laat onverlet dat we nu in een andere fase zitten dan in de fase met pre-accessiesteun direct na de Koude Oorlog. Daar zijn de veranderingen inmiddels te groot voor.

Voorzitter. Afrondend wil ik nog iets zeggen over Bulgarije. Daar is een nieuwe hervormingsgezinde regering aangetreden. In korte tijd is er een gedetailleerde justitiële hervormingsstrategie opgesteld die in de komende periode dient te worden geïmplementeerd. Je ziet nu al een aantal positieve veranderingen bij belangrijke instanties als de openbare aanklager en de hoge raad. Je ziet ook een groter vertrouwen van de bevolking in de rol van de Europese Unie bij de hervormingen. Ik denk dat dit belangrijk is, juist omdat de discussie een tijdlang over de vraag ging of hervormingen nog wel nodig waren nu men was toegetreden. Die discussie speelt niet meer, want een groot deel van de bevolking is achter die nieuwe hervormingsgezinde regering in Bulgarije gaan staan. Eerlijk gezegd neemt dat niet weg – laat ik daar open over zijn – dat er bij de justitiële onafhankelijkheid en objectiviteit nog een lange weg te gaan is, gezien het tegenvallende aantal veroordelingen in corruptiezaken. Vandaar dat ik denk dat het een rapport is met plussen en minnen.

In de concept-Raadsconclusies is mede op aandringen van Nederland een verwijzing opgenomen naar het belang van de fundamentele waarden voor het functioneren van de Unie. Ik zeg dat in de richting van de Partij van de Arbeidfractie. Het kabinet stond en staat op het standpunt dat lidstaten elkaar kunnen en moeten aanspreken op tekortkomingen van elkaars rechtsstaat, teneinde het goed functioneren van de Unie te waarborgen. Dat is ook überhaupt de reden dat we dit Coöperatie en Verificatie Mechanisme hebben. Maar goed, als het aan Nederland ligt, moet er dus voor worden gezorgd dat de fundamentele waarden expliciet worden benoemd in de conclusies over dit rapport.

Voorzitter. In eerdere debatten zijn terecht ook al vragen gesteld over het Comité van de Regio's. Los van de discussie over het Comité is het natuurlijk wel zo dat die regio's heel belangrijk zijn. Er wordt in Europa steeds meer op regionaal niveau samengewerkt op het terrein van energie en diploma's. Bij de diploma's loopt de Benelux overigens zeker voor op de andere lidstaten. Verder wordt er steeds meer regionaal samengewerkt op het terrein van de arbeidsmarkt. Dat alles is zeker ook een gevolg van de tendens om steeds meer te decentraliseren en te regionaliseren. Het is inderdaad wel waar dat dit voor je het weet een beetje een potpourri wordt. Volgens mij is het ook de grote zorg van de Kamer dat er enorm veel verschillende initiatieven zijn en dat de regio's langzamerhand als een soort middeleeuwse kaart op Europa worden geplakt. Dat is ook de reden voor de vraag om te kijken naar wat we in Europa doen en of we de hoofdlijnen daarbinnen niet kunnen versterken en gebruiken als inspiratie voor de regionale agenda.

Verder zouden we moeten kijken naar mogelijke verbeterpunten in een Europese werkwijze die aansluit bij die regels. Het Comité van de Regio's zullen we daar op een goede manier bij moeten betrekken. In het werkprogramma van de AIV voor 2015 zal dit thema worden opgenomen. Wanneer dat programma klaar is, wordt het uiteraard naar de Kamer gestuurd, net als de uitgewerkte adviesaanvraag zelf. Wij hebben het nu aan de AIV overgedragen en ik weet niet precies wanneer de AIV klaar zal zijn. Ik wil dat best een keer navragen, maar de AIV is wel pas onlangs begonnen met de inventarisatie. Misschien dat wij in een volgend overleg kunnen spreken over de vraag hoe snel de Kamer dat advies wil hebben. U zult zeggen «liever gisteren dan morgen», maar we moeten de AIV natuurlijk wel de kans geven om het serieus aan te pakken. Ik kan me daarom voorstellen dat we een termijn gebruiken die aansluit op het Nederlandse voorzitterschap; we kunnen in ieder geval vragen of het advies daarvoor af kan zijn. Dit is natuurlijk wel een suggestie die ik eerst met de AIV zal moeten bespreken.

Er zijn een aantal vragen gesteld over de uitspraken van Griekse Ministers over het openstellen van de grenzen. Laat er geen misverstand over bestaan: het is voor het kabinet onacceptabel dat Griekenland zijn grenzen open zou zetten om te zien wat er dan allemaal binnenkomt. Het is natuurlijk al helemaal onacceptabel dat dit wordt gebruikt als een instrument om politiek te bedrijven. Wij hebben dat inmiddels overgebracht aan de Griekse autoriteiten. Griekenland is gewoon verplicht om afdoende toezicht te houden op de buitengrenzen van de Europese Unie. Overigens is er nog geen enkele aanleiding om te denken dat de grenzen ook echt zijn geopend. Het ligt nu allemaal nog op het niveau van uitspraken. Ik geloof dat de direct verantwoordelijke Staatssecretaris zich er ook nog niet over heeft uitgelaten. Gelukkig maar, zou ik zeggen. Uiteraard kunnen er in het kader van de Schengenafspraken stappen worden gezet. Vanmiddag worden de vragen die hierover zijn gesteld, door Minister Blok beantwoord. Maar die antwoorden gaan in de richting van wat ik zojuist hierover heb gezegd.

Voorzitter, volgens mij ben ik daarmee gekomen aan het einde van mijn beantwoording van de vragen van de Tweede Kamer.

De voorzitter: Ik zie aan de gelaatsuitdrukking van de heer Van Bommel dat hij nog een puntje heeft.

De heer Van Bommel (SP): Inderdaad, voorzitter, want er is een vraag van mij blijven liggen. In het verleden is er in verband met Armenië gesproken over een alternatief voor het associatieakkoord. De oriëntatie van Armenië is oostwaarts: Rusland en de Euraziatische Unie. Daarom zou er een aan een alternatief gewerkt worden. Ik heb er sindsdien eigenlijk niets meer over gehoord. Wordt daar nog aan gewerkt? Wordt daar nog op gestudeerd? Ik kan me er wel iets bij voorstellen en daarom zou ik graag horen wanneer het concreet vorm krijgt.

Minister Koenders: Het is waar wat de heer Van Bommel zegt. Het is de bedoeling om in het kader van de Raad van april en op de top zelf met Armenië op zoek te gaan naar een andere vorm van overeenkomst dan een associatieovereenkomst. Armenië zal overigens niet deelnemen aan de top, maar we zullen wel met ze spreken. Er wordt dus naar gekeken en over gesproken. Ik neem aan dat Armenië niet op de top zelf aanwezig zal zijn, maar ter voorbereiding van de top zal zeker met Armenië worden gesproken.

De voorzitter: Verder zijn er geen vragen van de zijde van de Kamer blijven liggen. Er is ook geen behoefte aan een tweede termijn.

Ik sluit de vergadering, maar niet voordat ik de toezeggingen heb herhaald:

  • De Minister zegt toe in de geannoteerde agenda voor de komende Raad terug te komen op de verwachte termijn van afronding van het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken over de rol van de regio's in Europa.

Sluiting 15.20 uur.

Naar boven