20 454
Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen

nr. 82
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 januari 2007

Met deze brief informeer ik u over de reactie van het kabinet op de resultaten van de onderzoeken naar de Indische backpay-kwestie («Indische rekening: Indië, Nederland en de backpay-kwestie 1945–2005» door Hans Meijer, 2005) en de problematiek rond Indische oorlogsschade, roof en rechtsherstel («Sporen van vernieling: oorlogsschade, roof en rechtsherstel in Indonesië 1940–1957» door Peter Keppy, 2006) die in opdracht van de regering zijn uitgevoerd door het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD).

Naar het oordeel van het kabinet bieden de resultaten van beide onderzoeken geen nieuwe feiten of gezichtspunten die aanleiding zijn het gevoerde beleid te wijzigen of om op eerdere afspraken terug te komen. Deze reactie is op 12 januari 2007 door een delegatie van het kabinet onder voorzitterschap van de Minister-President aan het Indisch Platform verwoord en toegelicht.

De regering heeft in 2000 erkend dat het na-oorlogs Indisch rechtsherstel – terugkijkend met de ogen van nu – kil en bureaucratisch is verlopen, tekortkomingen heeft gekend en dat dit tot teleurstellingen heeft geleid. Dit morele besef is vergezeld gegaan van een financiële tegemoetkoming in de vorm van een bedrag dat inmiddels is uitgekeerd ten behoeve van eenmalige individuele uitkeringen (€ 158 823 076) en een bedrag voor collectieve doelen ten behoeve van de Indische gemeenschap (€ 15 882 308). Met dit «gebaar» wenste de regering finaal recht te doen aan de kritiek op de bejegening van de slachtoffers in het na-oorlogse rechtsherstel.

Naast het financiële gebaar, achtte de regering het wenselijk om langs twee lijnen nader onderzoek te laten uitvoeren.

Ten eerste naar de mogelijkheden naar aanvullend onderzoek naar eigendommen en goederen die tijdens de Japanse bezetting verloren of beschadigd zijn geraakt. Dit onderzoek is uitgevoerd door de Technische Commissie Haalbaarheidsonderzoek Indische Tegoeden. Uit dit onderzoek– dat zich heeft uitgestrekt van archiefonderzoek in Nederland, de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Singapore, Maleisië, Indonesië en Japan – is gebleken, dat het reconstrueren van op individueel niveau geleden schade niet mogelijk is.

Ten tweede heeft de regering het door het Indisch Platform gewenste onderzoek laten uitvoeren om geconstateerde leemten in de geschiedschrijving rond de periode van de Japanse bezetting en dekolonisatie op te vullen. Hiertoe is een breed historisch onderzoek opgestart naar de sociale en economische gevolgen van de Japanse bezetting en de daaropvolgende Bersiap- en revolutietijd alsmede het dekolonisatieproces voor de verschillende bevolkingsgroepen in de verschillende regio’s in Nederlands-Indië/Indonesië. Dit heeft geresulteerd in de twee hierboven genoemde studies. Er zullen nog enkele studies volgen. Het is bij de opzet van dit breed historisch onderzoek duidelijk geweest dat de resultaten hiervan niet zouden leiden tot heroverweging van het gevoerde beleid.

De onderzoeken naar de «backpay» en de afwikkeling van schade en rechtsherstel hebben geleid tot een verbreding, verdieping en vooral een systematisering van de historische kennis. Door het uitvoeren van onderzoek naar oorlogsschade en rechtsherstel in Nederlands-Indië en de «backpay» is een wezenlijke bijdrage geleverd aan het invullen van deze hiaten in de Nederlandse geschiedschrijving. Naast de historisch-wetenschappelijke waarde van deze onderzoeken, geven zij inzicht in de sociaal-psychologische processen die zich binnen de Nederlands-Indische gemeenschap hebben voltrokken.

De onderzoeken zijn tevens van groot belang voor de Indische gemeenschap. De bevindingen van deze onderzoeken bieden voor de direct betrokkenen de mogelijkheid om hun verleden verder te reconstrueren. Binnen de chaotische situatie die tijdens en na de Japanse bezetting in Nederlands-Indië geheerst heeft, was het lange tijd moeilijk hierin inzicht te krijgen. De beide studies voorzien nu in informatie waaraan binnen de Indische gemeenschap behoefte bestaat.

Uit de studies blijkt verder op welke wijze de onderscheiden overheden, de rechterlijke macht en de Kamers met deze onderwerpen zijn omgegaan.

Het rechtsherstel was een door de Nederlands-Indische regering, naar het model van het vergelijkbare rechtsherstel in Nederland, in het leven geroepen bijzondere wettelijke regeling om de tijdens de oorlog en Japanse bezetting verstoorde eigendomsverhoudingen te herstellen. Het Indische rechtsherstel was dus geen ongenormeerde schadevergoedingsregeling. Uit het onderzoek blijkt dat de uitvoering van de juridische voorschriften van het stelsel van het Indische rechtsherstel niet optimaal is verlopen als gevolg van diverse omstandigheden zoals de Bersiap, de repatriëring en valutarestricties. Verificatie bleek daardoor niet altijd mogelijk, zodat er tekortkomingen en mogelijke tekortkomingen (na vele jaren niet meer te reconstrueren) hebben plaatsgevonden.

De backpay-kwestie betreft het standpunt van de na-oorlogse autoriteiten – zowel in Nederlands-Indië als in Nederland – geen volledige salarissen uit te keren die de voormalig civiele gouvernementsambtenaren en militairen behorend tot het Koninklijk Nederlands-Indisch leger, tijdens de Japanse bezetting hadden gederfd.

Op grond van rechterlijke uitspraken stelde de Hoge Raad in 1956 en 1958 in cassatie vast dat de Staat der Nederlanden hiervoor niet financieel verantwoordelijk kan worden gesteld, omdat de juridische verplichtingen op dit punt met de soevereiniteitsoverdracht zijn overgegaan op de Indonesische Staat.

Regering en Kamer hebben dit toen aanvaard en hebben nadien geen ander standpunt ingenomen.

Het kabinet is zich er zeer van bewust dat de afhandeling van rechtsherstel en backpay-kwestie velen diep emotioneel heeft geraakt, en hoe dit ook in meerdere generaties gevoelens van teleurstelling heeft opgeroepen. Er zijn fouten en tekortkomingen geconstateerd waarvoor de regering al in 2000 de genoemde financiële tegemoetkoming beschikbaar heeft gesteld. In een algemeen overleg op 8 februari 2001 (25 839, nr. 23), waarin de reactie van de regering is besproken, heeft de Tweede Kamer positief gereageerd op het standpunt van de regering dat de onderzoeksresultaten geen aanleiding vormen voor hernieuwde onderhandelingen met de Indische gemeenschap over een aanvullende claim.

Met het verschijnen van deze studies wordt eens te meer duidelijk dat het boek over de gebeurtenissen in Nederlands-Indië tijdens de bezetting, de Bersiap-periode en de gebeurtenissen nadien, nooit gesloten wordt en dat dit ook voor de toekomst van belang blijft. Het kabinet hecht er ook aan nog eens te benadrukken dat de bijzondere plaats van de Indische gemeenschap en de uitzonderlijke lotgevallen van degenen die afkomstig zijn uit Nederlands-Indië onderwerp van zorg en aandacht zijn geweest en zullen blijven. De specifieke problematiek van rechtsherstel en backpay is, zo blijkt ook uit de studies, nauw verbonden met bredere sociale en psychologische processen die hun oorsprong vinden in oorlog, bezetting, repatriëring en opvang. Hieraan heeft de overheid in de afgelopen decennia gepoogd recht te doen door algemene en specifieke maatregelen, zowel van materiële als immateriële aard.

Het kabinet blijft daarom, op grond van de bijzondere solidariteit, de materiële (met name op basis van de wetten voor oorlogsgetroffenen) en immateriële zorg voor oorlogsgetroffenen uit het voormalig Nederlands-Indië garanderen. Ook ziet het kabinet het mede als haar verantwoordelijkheid ook voor de toekomst de herinnering aan en voorlichting over de gebeurtenissen in Nederlands-Indië te blijven faciliteren. Een belangrijk aspect hierbij vormt het tot stand brengen van een Indisch herinneringscentrum.

Per brief van 7 december 2006 (20 454/25 839, nr. 81) heb ik u geïnformeerd over de wijze waarop het beleid op het gebied van het Erfgoed van de Tweede Wereldoorlog de komende jaren gestalte gaat krijgen. De Indische nalatenschap van de Tweede Wereldoorlog krijgt hierin als eerste aandacht en een prominente plaats.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C. I. J. M. Ross-van Dorp

Naar boven