20 454 Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen

Nr. 148 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 26 september 2019

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 11 juni 2019 over de beantwoording van vragen van de commissie over de evaluatie Uitkeringsregeling Backpay en de subsidieregeling collectieve erkenning Indisch en Moluks Nederland (Kamerstuk 20 454, nr. 146).

De vragen en opmerkingen zijn op 17 juli 2019 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 25 september 2019 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Lodders

Adjunct-griffier van de commissie, Krijger

Inhoudsopgave

blz.

     

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II.

Reactie van de Staatssecretaris

7

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van de vragen over de evaluatie Uitkeringsregeling Backpay en de subsidieregeling collectieve erkenning Indisch en Moluks Nederland. Zij hebben hierover nog enkele vragen.

In het antwoord op vraag 2 schrijft de Staatssecretaris dat er 31 keer een beroep is ingediend en dat dit «in geen geval» heeft geleid tot toekenning. Kan de Staatssecretaris, zonder in te gaan op individuele gevallen, toelichten wat doorgaans de reden is voor een beroep en waarom de inhoud van een bezwaarschrift doorgaans niet voldoende is om tot een positieve beslissing te leiden? Welke bezwaren worden in de regel ingebracht?

In het antwoord op vraag 13 constateert de Staatssecretaris dat hij de Kamer verkeerd heeft geïnformeerd en schrijft hij dit te betreuren, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Onduidelijk is hoe dit verkeerd informeren heeft kunnen gebeuren. Genoemde leden vernemen graag de oorzaak hiervan. Tevens vernemen deze leden graag bij wie het probleem lag, hoe de fout is ontdekt en waarom de Kamer hier pas zo laat over kon worden geïnformeerd. Daarnaast vernemen deze leden graag of de Staatssecretaris van mening is dat dit incident aanleiding zou kunnen of moeten zijn om de regeling toch opnieuw open te stellen.

Tot slot hebben de leden van de VVD-fractie kennisgenomen van het antwoord op de vraag over de uitgaven in het kader van de Sophiahof. Genoemde leden vragen of de Staatssecretaris kan toelichten waarom de makelaarskosten zo hoog waren, in het bijzonder in verhouding tot het totaalbedrag.

Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van de vragen van de commissie over de evaluatie Uitkeringsregeling Backpay en de subsidieregeling collectieve erkenning Indisch en Moluks Nederland. Deze leden hebben naar aanleiding van de antwoorden nog enkele vragen.

De Staatssecretaris heeft aan de Kamer gemeld dat de Backpayregeling van rechtswege is gesloten, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Bestaat nog steeds de gelegenheid voor indieners (van eerder afgewezen aanvragen voor de Backpayregeling) om een herziening van hun aanvraag te verzoeken, wanneer er nieuwe ondersteunende stukken zijn, die op het moment van hun eerdere aanvraag nog niet bekend waren? Waar moeten deze mensen zich melden met hun nieuwe bewijsstukken?

De Backpayregeling heeft een aantal jaren bestaan voordat deze van rechtswege is gesloten. De leden van de PVV-fractie vragen of er nog gelegenheid bestaat om in het uitzonderlijke geval dat er mensen zijn die aan de criteria voor de Backpayregeling voldoen, maar die niet eerder in beeld zijn geweest bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB), om een aanvraag in te dienen. Waar moeten deze mensen zich melden?

De leden van de PVV-fractie vragen of de Staatssecretaris ervan op de hoogte is dat de naam van mevrouw van L. van B. voorkomt in besloten (niet openbare!) archieven in Nederland en in Australië. Zijn deze archieven al onderzocht? Zo ja, door wie? Zo nee, waarom niet? Wat gaat de Staatssecretaris hiermee doen?

De leden van de PVV-fractie vragen of de Staatssecretaris intern onderzoek op zijn departement heeft gedaan, toen hij hoorde dat een hoge ambtenaar van VWS in 2007 een ronde heeft gemaakt langs Kamerleden en over dit onderwerp aan hen meldde dat de onderzoeken van het NIOD (Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies): «Indische Rekening»1 en «Sporen van vernieling»2, de Backpaykwestie ontkrachtten en dat de vertegenwoordigers van het Indisch Platform «gekkies» waren die dachten 2 miljard euro van de Nederlandse staat te kunnen vragen. Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de uitkomst? Deze leden vragen bovendien of het de Staatssecretaris bekend is dat dit bedrag van 2 miljard euro bevestigd is door de SVB.

De leden van de PVV-fractie vragen of de Staatssecretaris ervan op de hoogte is dat in 2007 de woordvoerders Oorlogsgetroffenen in de Kamer na deze ronde van deze hoge ambtenaren bij meerderheid (niet unaniem) besloten om genoemde NIOD-onderzoeken maar niet te bespreken in de Kamer omdat dat te gênant voor de betrokkenen zou zijn.

De leden van de PVV-fractie vragen de Staatssecretaris of hij ervan op de hoogte is dat de Backpaykwestie pas weer vanaf 2012 in de Kamer werd geagendeerd, nadat een beleidsmedewerker genoemde onderzoeken in een reces alsnog gelezen had en concludeerde dat deze onderzoeken de Backpaykwestie juist ondersteunden in plaats van ontkrachtten.

De leden van de PVV-fractie vragen naar de opvatting van de Staatssecretaris over de dwaling die deze hoge ambtenaar veroorzaakte. Zij vragen of de Staatssecretaris niet net als deze leden van mening is dat de onderste steen boven moet komen bij deze misleiding. Zo nee, waarom heeft de Staatssecretaris tot nu toe niets ondernomen?

Uit de onderzoeken is gebleken, zo concluderen de leden van de PVV-fractie, dat het «roerige tijden waren en niet alles en iedereen geregistreerd stond». Nu hebben zich mannen gemeld die als «leerling» in dienst traden, omdat militair personeel nodig was (vanwege de tekorten), maar die hierdoor geen officiële papieren hadden. Zij ontvingen ook geen salaris, waar zij toch recht op hadden (citaat velen). Hoeveel mensen zijn hiervoor afgewezen? Genoemde leden vragen voorts in hoeverre zij kunnen aannemen dat ook deze mensen in dienst waren van het Nederlands Indisch Gouvernement, zonder «officieel» geregistreerd te zijn. Staat de Staatssecretaris ervoor open met hen een persoonlijk gesprek te voeren – al dan niet met de kinderen, als blijkt dat vader inmiddels is overleden en hen de opdracht heeft gegeven door te gaan en voor zijn rechten op te komen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PVV-fractie vragen of de Staatssecretaris ermee bekend is dat veel betrokkenen geen «papertrail» hebben van de periode dat ze aanspraak zouden moeten kunnen maken op de Backpayregeling (1940–1945), omdat er bijvoorbeeld geen loonstroken zijn uit de tijd dat deze mensen nu juist geen bezoldiging kregen. Snapt de Staatssecretaris dat het vaak voorkomt dat betrokkenen en/of nabestaanden alle paperassen die ze hebben, dus ook die van na de oorlog, maar voor de repatriëring, dan maar opsturen en het heel zuur is als ze dan worden afgewezen omdat wordt beweerd dat ze er pas na 1945 waren, terwijl dat niet het geval is?

Waarom zijn de betrokkenen geconfronteerd met een bewijslast (wie heeft de bewijsstukken nog, 75 jaar na dato, als die er al zijn?), terwijl het kabinet wist dat het om 1020 personen ging, zo vragen de leden van de PVV-fractie. Waarom zijn deze 1020 personen of hun nabestaanden niet gewoon actief benaderd? Geneert de Staatssecretaris zich ook zo voor deze aanpak van de Nederlandse overheid, 75 jaar na alles wat er gebeurd is?

Heeft de Staatssecretaris degenen die zijn afgewezen voor de backpay en toch melden dat ze er recht op hebben, persoonlijk gesproken (fysiek)? Dit om zichzelf ervan te overtuigen dat papier en registratie iets anders zijn dan een gesprek over wat werkelijk gebeurd is?

Volgens de Staatssecretaris is met het museum: «een nieuwe woning gebouwd». (…), er is plaats voor iedereen. Er is ruimte voor pijn en verdriet, maar ook voor schoonheid en eigenheid en mooie herinneringen».3 Er is ruimte voor nieuwe initiatieven. Er zijn (volgens een schatting van de SVB) nog ruim 50.000 mensen in leven die de oorlog hebben meegemaakt. Volgens onderzoeken naar de Sophiahof is er voldoende draagvlak voor de collectieve erkenning als sluitstuk voor de jarenlange strijd van diverse stichtingen (74 jaar lang) voor individuele én collectieve verzoeken van mensen om betalingen van salarissen en claims van oorlogsschade. De leden van de PVV-fractie vragen of de Staatssecretaris duidelijk kan maken hoe het kwantitatieve en kwalitatieve onderzoek en de uitkomsten zich verhouden tot de NIOD-onderzoeken (morele oplossing voor individuele backpay salaris én morele oplossing individuele oorlogsschade 2005/2006 in opdracht van Kamer). Met andere woorden, luistert de Staatssecretaris genoeg naar meldingen vanuit meldpunt Indische Kwestie, Indisch Platform 2.0 en neemt hij dit mee naar de Kamer?

Z.M. de Koning heeft op 27 juni 2019 na de opening van Sophiahof speciaal geluisterd naar de informatie, verstrekt door de daarvoor aanwezige demonstranten. Deze uitingen hebben ook de landelijke pers gehaald. De leden van de PVV-fractie vragen of de Staatssecretaris de aanwezige betrokkenen ook gehoord en aangesproken heeft. Zo nee, waarom niet?

De leden van de PVV-fractie vragen hoe het kan dat de stichtingen die betrokken zijn bij Sophiahof tijdens de opening geen luisterend oor hebben gehad voor hun «doelgroep», die zich niet gehoord voelt en niets voelt voor een collectieve erkenning. Online en offline treedt niemand van die stichtingen met hen in gesprek. Wat gaat de Staatssecretaris daaraan doen, zodat hij een duidelijk beeld heeft van wat er écht leeft en nog beter geïnformeerd raakt?

De leden van de PVV-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven waarom na het uitgebrachte onderzoek in 2006 van de heer Robin Linschoten over het Indisch Huis geen strafrechtelijke vervolging heeft plaatsgevonden naar de verantwoordelijke personen. Z.M. de Koning werd hier tijdens de demonstratie nog over aangesproken door een van de voormalige betrokkenen van het oude Indisch Huis.

Genoemde leden vragen tevens naar de reden van het onderzoek in 2012 door adviesbureau Boer & Kroon naar het Indisch Herinneringscentrum (IHC). Waarom heeft de Staatssecretaris de mogelijkheden laten voorbijgaan om het IHC definitief op te heffen? Dit in verband met de onmeetbare resultaten?

De leden van de PVV-fractie vragen wie het risico draagt bij deze collectieve erkenning in de vorm van een pleisterplaats, daar deze pleisterplaats als morele genoegdoening moet gelden voor alle individuen (!) die al 74 jaar de mening zijn toegedaan dat deze (inmiddels morele) genoegdoening hen persoonlijk moet treffen. Met andere woorden, hoe wordt de effectiviteitsmeting gedaan?

Uit een document van VWS, zo lezen de leden van de PVV-fractie, blijkt dat de pleisterplaats een feit zou worden als de voorzitter van het Indisch Platform een handtekening zou zetten. Wat ook gebeurt is. De Staatssecretaris was op dat moment op de hoogte van de splitsing binnen de delegatie en de scheuring van het platform. Heeft de Staatssecretaris zich op dat moment ook gerealiseerd dat het draagvlak van deze Stichting Indisch Platform toen al ter discussie stond, want dat deze stichtingen inmiddels bestonden uit tachtigers met géén of nauwelijks opvolging en dat de papieren van de Kamer van Koophandel van de diverse stichtingen niet in orde waren en zijn?4

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de lijst met vragen en antwoorden naar aanleiding van de evaluatie Uitkeringsregeling Backpay en de subsidieregeling collectieve erkenning Indisch en Moluks Nederland.

In de antwoorden kunnen genoemde leden lezen dat in 2017, anders dan waarover zij eerder waren geïnformeerd, vijf zaken hebben geleid tot een toekenning.

De leden van de CDA-fractie willen graag weten hoe het heeft kunnen gebeuren dat het aantal aangepast heeft moeten worden. Waren er inhoudelijke redenen om aan te nemen dat degenen niet in aanmerking zouden komen?

De leden van de CDA-fractie spreken de hoop uit dat er meer overeenstemming tussen de verschillende belangenorganisaties van Indische Nederlanders kan ontstaan.

In het antwoord op vraag 23 geeft de Staatssecretaris aan gesprekken met Indisch Platform 2.0 te hebben gevoerd. Kan hij aangeven wat de aard en de sfeer van deze gesprekken zijn geweest?

Ten slotte zouden de leden van de CDA-fractie willen weten wat de stand van zaken rond de subsidieregeling collectieve erkenning Indisch en Moluks Nederland is. Genoemde leden vragen of er voldoende aanvragen zijn. Klopt dat deze middelen ook bestemd kunnen zijn voor projecten die hun wortels hebben in Nieuw-Guinea?

Deze leden vragen daarnaast of de Staatssecretaris het idee heeft dat de aangevraagde projecten voldoende recht doen aan de verscheidenheid van de voormalige inwoners van Nederlands-Indië.

Deze leden vragen of de Staatssecretaris criteria heeft waarop nagegaan kan worden of meer Nederlanders weet hebben van dit deel van onze geschiedenis.

Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van de vragen van de commissie over de evaluatie Uitkeringsregeling Backpay en de subsidieregeling collectieve erkenning Indisch en Moluks Nederland. Genoemde leden hebben nog enkele vragen over de beantwoording.

Beroep

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat in totaal 260 keer bezwaar is ingediend, wat in slechts drie gevallen heeft geleid tot een toekenning volgens de Backpayregeling. Genoemde leden vragen of de Staatssecretaris in hoofdlijnen aan de Kamer kan rapporteren op basis van welke gronden deze drie casussen alsnog zijn toegekend. Deze leden vragen of er geen overeenkomsten zijn met de 257 bezwaren die niet alsnog zijn toegekend. Deze leden willen de Staatssecretaris eraan herinneren dat bij aanvang van de regeling het kabinet uitging van circa 1.020 rechthebbenden voor de Backpayregeling en dat dat aantal met 594 rechthebbenden niet eens bij benadering is gehaald. In hoeverre heeft het subsidieplafond (20 miljoen euro) meegespeeld in het al dan niet honoreren van de bezwaren, zo vragen deze leden.

Informeren van de Kamer

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Staatssecretaris zijn excuses heeft aangeboden voor het onzorgvuldig informeren van de Kamer. Genoemde leden vragen wat de oorzaak van dit onzorgvuldig informeren is. Betreft het een menselijke fout, of was de juiste informatie wel voorhanden maar heeft deze informatie de Staatssecretaris nooit bereikt?

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van de vragen van de commissie over de evaluatie Uitkeringsregeling Backpay en de subsidieregeling collectieve erkenning Indisch en Moluks Nederland. Genoemde leden hebben naar aanleiding van de beantwoording onderstaande opmerkingen en vragen.

Het blijft voor de leden van de SP-fractie van belang te constateren dat de Backpayregeling onder een grote groep betrokkenen tot een (grote) teleurstelling heeft geleid. Het tonen van begrip en het niet willen wekken van verkeerde verwachtingen vanwege leeftijd en geschiedenis van de mensen klinkt mooi, maar zal de betrokkenen niet verder helpen, zeker gezien het feit dat zij al zeventig jaar wachten op compensatie. Genoemde leden vragen daarom nogmaals waarom gekozen is voor een dergelijke rigide aanpak. Van het beschikbare budget is van elke 25 euro 1 euro naar de SVB gegaan om de regeling uit te voeren. Deze leden vragen of dat niet een erg groot deel is.

De leden van de SP-fractie constateren dat de inhoud van de evaluatie van de Backpayregeling niet is besproken in de Kamer maar enkel is medegedeeld, zoals ook in de beantwoording van vraag 8 wordt toegegeven. Genoemde leden willen dan ook benadrukken dat zij noch de Kamer hebben ingestemd met de keuze om de evaluatie alleen te richten op de totstandkoming van de regeling en niet op de inhoud van de regeling. Deze leden vragen in dat kader of een nieuwe evaluatie van de Backpayregeling, waarin wél aandacht wordt besteed aan de inhoud van de regeling, wellicht tot de mogelijkheden behoort. Het oordeel dat de «regeling goed is uitgevoerd» (in antwoord op vraag 18) vinden de leden van de SP-fractie dan ook wel wat kort door de bocht geformuleerd. Dat een regeling is uitgevoerd volgens de vooraf eenzijdig opgestelde criteria, is volgens genoemde leden niet de juiste kern van het probleem. De grote vraag zou moeten zijn of de regeling volgens de juiste criteria is uitgevoerd en die vraag wordt niet beantwoord. Deze leden ontvangen hierover graag een nadere beschouwing.

II. Reactie van de Staatssecretaris

Beroepszaken

De VVD-fractie vraagt met betrekking tot de Backpay-regeling wat doorgaans de reden is voor een beroep, waarom de inhoud van een bezwaarschrift doorgaans niet voldoende is om tot een positieve beslissing te leiden en welke bezwaren in de regel worden ingebracht.

Van de 31 beroepszaken hadden er 25 betrekking op het vereiste van de datum van in leven zijn op 15 augustus 2015 en zes op het ontbreken van een voor de regeling relevant dienstverband.

De zaken die betrekking hadden op de peildatum van 15 augustus 2015 zijn door de bestuursrechter ongegrond verklaard omdat de Backpay-regeling een bovenwettelijke, onverplichte tegemoetkoming betreft. Daarbij komt de overheid een grote mate van vrijheid toe, waaronder bij het bepalen van een peildatum. De bestuursrechter oordeelde dat de peildatum slechts zeer terughoudend getoetst kon worden en dat in de voorliggende beroepszaken het recht niet was geschonden door de keuze van 15 augustus 2015. In de hoger beroepszaken heeft de Centrale Raad van Beroep een nog striktere toetsing uitgevoerd en geoordeeld dat de bestuursrechter het bestaan en de inhoud van dergelijk beleid als een gegeven dient te aanvaarden – en de peildatum in het geheel niet mag toetsen – en dat de rechterlijke toetsing beperkt is tot de vraag of het bestuursorgaan het beleid consistent heeft toegepast.

Van de zes overige beroepszaken zijn er twee niet-ontvankelijk verklaard, één is ingetrokken en de overige drie hebben niet tot een toekenning geleid, omdat er buiten de eigen verklaring alleen bewijzen waren van een naoorlogs dienstverband.

In elf van de 31 beroepszaken is hoger beroep aangetekend, waarvan negen tegen de vereiste datum van in leven zijn. Van deze elf zijn er twee (tegen de datum van in leven zijn) ingetrokken, alle overige zaken zijn ongegrond verklaard. Dit verklaart tevens waarom de bezwaarschriften in de aan de beroepszaak voorafgaande bezwaarprocedure niet tot een positieve beslissing hebben geleid.

Informatie aan de Tweede Kamer

De leden van VVD fractie willen graag de oorzaak vernemen van het verkeerd informeren van de Kamer. Ook willen zij weten bij wie het probleem lag, hoe de fout is ontdekt en waarom de Kamer hier pas zo laat over kon worden geïnformeerd. Ten slotte vragen zij of dit incident aanleiding geeft om de regeling toch opnieuw open te stellen. Ook de leden van de CDA-fractie willen weten hoe het heeft kunnen gebeuren en of er inhoudelijke redenen waren om aan te nemen dat degenen niet in aanmerking zouden komen. De fractie van GroenLinks vraagt eveneens naar de oorzaak en vraagt of het een menselijke fout betreft of dat de informatie de Staatssecretaris niet bereikt heeft.

Ik kan u melden dat er geen inhoudelijke overwegingen ten grondslag lagen aan het feit dat bij het antwoord op de vraag (naar aanleiding van het jaarverslag VWS 2017, Kamerstuk 34 950 XVI, nr. 7) naar het aantal mensen dat in 2017 gebruik heeft gemaakt van de Backpay-regeling een onjuist aantal is genoemd. Binnen VWS, bij het interne proces van het formuleren en afstemmen van het antwoord, is iets mis gegaan en is per abuis geen gebruik gemaakt van de op dat moment meest actuele gegevens van de SVB.

Bij het formuleren van de antwoorden op de vragen van uw commissie zoals aan uw Kamer verstuurd op 11 juni jl. (Kamerstuk 20 454, nr. 146) is deze eerdere fout geconstateerd toen, ten behoeve van het antwoord op vraag 13, nogmaals de data van aanvraag en toekenning van de in 2017 toegekende uitkeringen aan mij werden gepresenteerd. Op dat moment werd mij duidelijk dat mijn eerdere antwoord feitelijk onjuist was en heb ik alsnog het juiste aantal in het antwoord opgenomen en Uw Kamer meteen van de fout op de hoogte gesteld.

Zoals in datzelfde antwoord verwoord, concludeer ik dat in 2017 vijf nieuwe zaken hebben geleid tot een toekenning (twee ambtshalve en drie op basis van een aanvraag) en vervolgens geen enkele zaak die in 2018 is ingediend, kon worden toegekend. Op basis van die feiten blijf ik bij mijn standpunt dat het opnieuw openstellen van de mogelijkheid om aanvragen in te dienen, zal leiden tot nieuwe onrealistische verwachtingen bij de doelgroep. Dat neemt niet weg dat in bijzondere situaties alsnog een toekenning kan plaatsvinden. Ik verwijs daarvoor naar de derde alinea hierover op pagina 3 onder het kopje «Herzieningsverzoeken».

Makelaarskosten

De VVD-fractie wil weten waarom de makelaarskosten van de Sophiahof zo hoog waren in verhouding tot het totaalbedrag.

Er is zorgvuldig gezocht naar een huurpand dat aan multifunctionele eisen kon voldoen, met mogelijkheden tot ontmoetingsruimte, tentoonstellingsruimtes, vergaderruimtes et cetera. De eenmalige makelaarskosten zijn een marktconform percentage van de jaarlijkse huurprijs geweest. Het genoemde bedrag in de voorgaande vragen van uw commissie hierover (Kamerstuk 20 454, nr. 146) betrof mijn bijdrage aan de totale jaarlijkse huurprijs.

Herzieningsverzoeken

De leden van de fractie van de VVD hebben gevraagd of nog steeds de mogelijkheid bestaat om een herziening van een aanvraag in te dienen ingeval de aanvraag is afgewezen, maar er nu nieuwe ondersteunende stukken zijn. De leden van de PVV-fractie willen weten of iemand die niet eerder in beeld is geweest bij de SVB, maar wel aan de criteria van de regeling voldoet, toch nog een aanvraag kan indienen.

Indien een aanvrager die in een eerder stadium is afgewezen, nieuwe stukken vindt die eerder niet bekend waren, kan deze aanvrager op grond van artikel 4:6 Awb, met deze stukken een herzieningsverzoek indienen bij de SVB. De SVB zal deze stukken beoordelen, om te bezien of inderdaad sprake is van nieuwe informatie. Op basis van deze beoordeling zal de SVB vervolgens een nieuw besluit over het al dan niet toekennen van een Backpay-uitkering nemen.

Voor potentieel rechthebbenden die mogelijkerwijs niet eerder in beeld zijn geweest bij de SVB en ook anderszins niet bij de SVB bekend zijn, vind ik het, gelet op het morele karakter van de Backpay-regeling, belangrijk zorgvuldig om te gaan met hun situatie. Indien deze personen over stukken beschikken die volgens hen kunnen dienen als bewijs, kunnen zij zich met deze stukken melden bij de SVB. De SVB zal beoordelen of deze personen inderdaad niet eerder ambtshalve zijn onderzocht en, indien dit niet het geval is, toetsen of hier ambtshalve nog een toekenning kan plaatsvinden.

Besloten archieven

De leden van de PVV-fractie hebben gevraagd of onderzocht is of mevrouw Van de L. van B. voorkomt in besloten archieven in Nederland en Australië.

De Nederlandse archieven waarop waarschijnlijk wordt gedoeld betreffen de archieven van de Netherlands Forces Intelligence Service (NEFIS). Dit archief bevindt zich bij het Nationaal Archief te Den Haag. Voornoemd archief is niet besloten, maar beperkt openbaar met een A-beperking. In het kader van de Archiefwet betekent dit dat de archieven voor een ieder te raadplegen zijn en dat kopieën gemaakt mogen worden.

Een eerste onderzoek door het Nationaal Archief heeft geen resultaten op naam van mevrouw Van L. van B. opgeleverd. Dit kan verklaard worden doordat het NEFIS archief een personeelslijst bevat van personen die in 1944 en 1945 in dienst waren bij de inlichtingendienst in Australië. Het bevat geen informatie over mensen die in Nederlands-Indië verbleven gedurende de oorlog en die niet deelnamen aan spionagewerkzaamheden vanuit Australië. Mocht Mevrouw Van de L. van B. behoefte hebben aan nader onderzoek, dan kan zij haar belangenbehartigers namens haar onderzoek laten doen in deze archieven, deze archieven zijn immers beperkt openbaar.

Het is mij niet duidelijk welk archief in Australië wordt bedoeld. Mogelijk is dit hetzelfde archief; het NEFIS opereerde tijdens de Tweede Wereldoorlog immers vanuit Australië.

Intern onderzoek

De leden van de PVV-fractie vragen verder of ik een intern onderzoek in mijn departement heb gedaan naar aanleiding van vermeende uitspraken van een hoge ambtenaar van VWS in 2007 over de NIOD-onderzoeken «Indische Rekening» en «Sporen van vernieling» en het Indisch Platform. Ook vragen de leden van de PVV-fractie of ik niet van mening ben dat bij misleiding de onderste steen boven moet komen.

Ik heb geen intern onderzoek gedaan en zie daar ook geen aanleiding toe.

De NIOD-onderzoeken waren voor mijn ambtsvoorganger mede aanleiding om opnieuw met het Indisch Platform te bezien of een oplossing denkbaar zou zijn voor de Backpay-kwestie. Dat heeft geresulteerd in de Backpay-regeling die van 2015 tot en met 2017 van kracht was, gevolgd door de drie programmalijnen van de collectieve erkenning.

Impactanalyse SVB

Voorts vragen de leden van de PVV-fractie of het mij bekend is dat het door het Indisch Platform genoemde bedrag van € 2 miljard door de SVB is bevestigd.

Het is mij bekend dat de SVB destijds een impactanalyse heeft uitgevoerd naar een voorstel van het Indisch Platform voor een Ex Gratia regeling ten aanzien van de Backpay, waarbij, afhankelijk van de gekozen variant, de kosten varieerden tussen de € 1.7 miljard en enkele miljarden.

NIOD-onderzoeken

De leden van de PVV-fractie vragen of ik ervan op de hoogte ben dat in 2007 de woordvoerders Oorlogsgetroffenen bij meerderheid (niet unaniem) besloten om genoemde NIOD-onderzoeken maar niet te bespreken in de Kamer omdat dat te gênant voor de betrokkenen zou zijn.

Dat is mij niet bekend.

Voorts vragen de leden van de PVV-fractie of ik ervan op de hoogte ben dat de Backpay-kwestie pas weer vanaf 2012 in de Kamer werd geagendeerd, nadat een beleidsmedewerker genoemde onderzoeken in een reces alsnog gelezen had en concludeerde dat deze onderzoeken de Backpay-kwestie juist ondersteunden in plaats van ontkrachtten.

Ook in 2011 vond een debat plaats over oorlogsgetroffenen en de Backpay-kwestie met toenmalig Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner.

Afwijzing van «leerlingen» in dienst

De leden van de PVV-fractie vragen verder hoeveel mensen zijn afgewezen die als «leerling» in dienst traden, maar geen officiële papieren hadden. Genoemde leden vragen voorts in hoeverre zij kunnen aannemen dat ook deze mensen in dienst waren van het Nederlands Indisch Gouvernement, zonder «officieel» geregistreerd te zijn. Ook vragen zij of ik er voor open sta om met deze mensen of de kinderen van hen in gesprek te gaan.

Het al dat niet leerling zijn was geen criterium in de regeling. Het criterium voor toekenning op dit punt was dat sprake moest zijn van een dienstverband met het Nederlands-Indisch Gouvernement (casu quo het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger) met bezoldiging direct voorafgaand aan de periode van 8 maart 1942 tot 15 augustus 1945 waarin het salaris niet of niet volledig is uitbetaald. Met als voorwaarde dat hiervan voldoende bevestiging beschikbaar is (bijvoorbeeld op basis van de bij de SVB beschikbare bronnen5, bewijsstukken of een begin van bewijs). Bovendien mocht geen sprake zijn geweest van compensatie achteraf van niet uitgekeerd salaris.

Het al dan niet leerling zijn was daarbij niet relevant. Het ging om de eis van een dienstverband met het Nederlands-Indisch Gouvernement. Bij bevestiging van een dergelijk dienstverband met het Nederlands-Indisch Gouvernement is door de SVB niet getreden in de vraag of iemand in het bezit was van de «officiële papieren» voor de betreffende functie. Afwijzingen zijn dus gebaseerd op het ontbreken of het niet bevestigd zijn van een dienstverband met het Nederlands-Indisch Gouvernement. Ik zie dan ook geen aanleiding hierover nu alsnog in gesprek te gaan.

Mensen zonder «papertrail»

De leden van de PVV-fractie vragen of ik ermee bekend ben dat veel betrokkenen geen «papertrail» hebben, omdat er bijvoorbeeld geen loonstroken zijn uit de tijd dat deze mensen juist geen bezoldiging kregen en dat het heel zuur is als ze dan worden afgewezen, omdat beweerd wordt dat ze pas na 1945 in dienst waren.

Toekenningen van de Backpay-regeling hebben, juist vanwege het feit dat veel mensen geen papieren meer hebben over de periode 1940–1945, nagenoeg geheel plaatsgevonden op basis van door de SVB gevonden bewijzen in archivale bronnen of gevonden aanwijzingen in eerder afgegeven verklaringen voor andere wetten en regelingen, zoals de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945. In de meeste gevallen vond dus toekenning plaats zonder aanvraag (ambtshalve toekenning), maar ook de beoordeling en verificatie van schriftelijke aanvragen heeft op dezelfde manier plaats gevonden.

In het evaluatierapport over de Backpay-regeling (zie Kamerstuk 20 454, nr. 130, pag. 12) wordt beschreven dat bij complexe zaken de Commissie van Advies werd ingeschakeld die deze zaken in principe ruimhartig beoordeelde, waarbij de grenzen van de regeling zijn opgezocht: «Wanneer een zaak werd gezien als «een dubbeltje op zijn kant», kon de aanvrager het voordeel van de twijfel worden gegund. Eén enkel relevant document of detail in het betoog van de betrokken aanvrager kon hierbij als doorslaggevend worden beschouwd. Bijvoorbeeld aanvragers die de werksituatie (in detail) beschreven en daarbij relevante namen van leidinggevenden en/of collega’s noemden (…). Een ander genoemd voorbeeld is een aanvankelijk afgewezen aanvraag (omdat het bij de aanvraag genoemde dienstverband onvoldoende aannemelijk kon worden gemaakt), die naderhand toch werd toegekend omdat een andere (later door de Commissie van Advies in behandeling genomen) aanvrager verklaarde een dienstverband bij dezelfde werkgever te hebben gehad en daarbij de eerst beschreven afgewezen aanvrager als collega benoemde».

Schatting van 1.020 mensen

Waarom zijn de betrokkenen geconfronteerd met bewijslast, terwijl het kabinet wist dat het om 1.020 personen ging, zo vragen de leden van de PVV-fractie. Waarom zijn deze 1.020 personen of hun nabestaanden niet gewoon actief benaderd? Ook vragen zij of ik mij geneer voor deze aanpak van de Nederlandse overheid. De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook waarom het aantal van 1.020 niet is gehaald met 594 rechthebbenden en of het subsidieplafond hierbij een rol heeft gespeeld.

In het proces van het voorbereiden en uitwerken van de regeling heeft mijn ambtsvoorganger aan de SVB gevraagd een uitvoeringstoets te doen. Ten tijde van de uitvoeringstoets door de SVB in 2015 was geen specifieke informatie voorhanden over het mogelijk aantal rechthebbenden. De SVB heeft daarom, op basis van een aantal aannames, een schatting gemaakt. Het aantal van 1.020 was dus een schatting. Deze schatting was onder meer gebaseerd op aannames over het aantal op 15 augustus 2015 nog in leven zijnde personen uit voormalig Nederlands-Indië dat ten tijde van de oorlog de leeftijd had voor een relevant dienstverband en binnen die groep het mogelijk aantal personen met een daadwerkelijk dienstverband bij het KNIL of Gouvernement. Ook werd door de SVB in de uitvoeringstoets rekening gehouden met een mogelijk aantal personen dat niet bij de SVB bekend was op basis van de Nederlandse pensioen- en uitkeringswetten of andere regelingen. Het aantal van 1.020 mogelijk rechthebbenden was de optelsom van een schatting van 600 ambtelijke toekenningen, 320 retour gestuurde formulieren (uitgaande van 400 verstuurde formulieren en 20% non-respons) en 100 aanvragen van personen die niet in bestaande bestanden voorkwamen.

In de praktijk bleken minder mensen nog in leven te zijn op 15 augustus 2015 dan vooraf ingeschat. Van de personen die in leven waren, bleken minder mensen een dienstverband te hebben gehad bij het KNIL of Gouvernement.

Er is geen sprake geweest van een subsidieplafond.

Zoals ook uit de evaluatie van de Backpay-regeling bleek heeft de SVB, afgaande op de hoeveelheid bronnen die zijn betrokken in haar onderzoek, de voorlichtingsactiviteiten en de ervaringen van de geïnterviewde organisaties, alles in het werk gesteld om potentieel belanghebbenden te bereiken. Mede op basis van de evaluatie constateer ik dat dit een zorgvuldig ingericht en uitgevoerd proces is geweest.

Persoonlijke gesprekken met personen die zijn afgewezen

Voorts vragen de leden van de PVV-fractie zich af of ik degenen die zijn afgewezen voor de Backpay-regeling en toch melden dat ze er recht op hebben, persoonlijk heb gesproken.

De uitvoering van de Backpay-regeling was gemandateerd aan de SVB. Mensen die het niet eens waren met de motivatie van de afwijzing, konden gebruik maken van de bezwaar- en beroepsprocedures. Dat is de gangbare manier om een afwijzing te laten heroverwegen en eventueel later door de rechter te laten toetsen. Bij uitzondering heb ik naar aanleiding van het Algemeen Overleg van 8 november 2018 contact gehad met mevrouw Van de L. en haar zoon (zie het antwoord op vraag 30, Kamerstuk 20 454, nr. 146). Ik blijf echter van mening dat in het algemeen persoonlijke gesprekken hier niet passen en mogelijkerwijs onterechte verwachtingen kunnen scheppen.

Luisteren naar Platform 2.0

De leden van de PVV-fractie vragen in het kader van het draagvlak voor de Sophiahof of ik duidelijk kan maken hoe de collectieve erkenning zich verhoudt tot de NIOD-onderzoeken, of ik genoeg luister naar meldingen vanuit het Indisch Platform 2.0 en dit meeneem naar de Kamer.

Zoals ook in het antwoord op de vraag over de NIOD-onderzoeken en in eerdere brieven aan uw Kamer gemeld waren deze onderzoeken voor mijn ambtsvoorganger mede aanleiding om opnieuw met het Indisch Platform (leden van het Indisch Platform 2.0 maakten hier toen nog deel vanuit) te bezien of een oplossing denkbaar zou zijn voor de Backpay-kwestie. Dat heeft geresulteerd in de Backpay-regeling gevolgd door de drie programmalijnen van de collectieve erkenning. De «pleisterplaats» Sophiahof is één van die drie programmalijnen. Het IP 2.0 heeft mij in de gesprekken die ik met hen heb gevoerd ook laten weten zich niet verbonden te voelen met de Sophiahof. Tegelijkertijd is de Sophiahof voor zeer veel verschillende Indische en Molukse organisaties en voor velen die zich daarmee verbonden voelen wél een betekenisvolle plek die een verbindende rol vervult.

Speken met demonstranten

Z.M. de Koning heeft op 27 juni 2019 na de opening van de Sophiahof speciaal geluisterd naar de informatie, verstrekt door de daarvoor aanwezige demonstranten. De leden van de PVV-fractie vragen of ik de aanwezige betrokkenen ook gehoord en aangesproken heb.

Ik heb na afloop van de opening van de Sophiahof niet met demonstranten gesproken. Ik spreek echter met verschillende organisaties uit de Indische gemeenschappen, ook het Indisch Platform 2.0.

Communicatie binnen Indische gemeenschap

De leden van de PVV-fractie vragen mij hoe het kan dat stichtingen die betrokken zijn bij de Sophiahof tijdens de opening geen luisterend oor hebben gehad voor hun «doelgroep», die zich niet gehoord voelt en niets voelt voor de collectieve erkenning en wat ik doe om mij te informeren wat er leeft.

Het is niet aan mij, maar aan de organisaties die betrokken zijn bij de Sophiahof om te bepalen hoe zij communiceren met hun achterban en doelgroep. Om op de hoogte te blijven van wat er leeft spreek ik periodiek met verschillende organisaties uit de Indische gemeenschappen.

Indisch Huis

De leden van de PVV hebben gevraagd waarom na het onderzoek inzake het Indisch Huis door de heer Linschoten in 2006 geen strafrechtelijke vervolging heeft plaatsgevonden van de verantwoordelijke personen.

De eindconclusie in het onderzoeksrapport van de heer Linschoten gaf destijds geen aanleiding om aangifte te doen van strafbare feiten. Wel was de conclusie van het onderzoek reden voor de toenmalig Staatssecretaris om de subsidie aan het Indisch Huis stop te zetten.

IHC

De leden van de PVV-fractie vragen tevens naar de reden van het onderzoek in 2012 door adviesbureau Boer & Croon naar het Indisch Herinneringscentrum en waarom de Staatssecretaris de mogelijkheden voorbij heeft laten gaan om het IHC definitief op te heffen.

Het Ministerie van Defensie heeft destijds, onder andere naar aanleiding van financiële taakstellingen en de uitwerking van de nieuwe Veteranenwet, aan Boer & Croon gevraagd een scenarioanalyse te maken ten behoeve van de positionering van het landgoed Bronbeek zelf. Van opheffing van het IHC, dat de herinnering levend houdt aan de gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië, de Bersiap en de daarop volgende dekolonisatie, is nooit sprake geweest.

Sophiahof als pleisterplaats

De leden van de PVV-fractie vragen verder wie het risico draagt bij deze collectieve erkenning in de vorm van een pleisterplaats, daar deze pleisterplaats als morele genoegdoening moet gelden voor alle individuen die al 74 jaar de mening zijn toegedaan dat deze (inmiddels morele) genoegdoening hen persoonlijk moet treffen. Ook vragen zij hoe de effectiviteitsmeting wordt gegaan.

De organisaties die samen verantwoordelijk zijn voor de Sophiahof en de op te richten Beheerstichting Sophiahof ontvangen subsidie van VWS. Zij moeten zich conform de geldende financierings- en verantwoordingssystematiek verantwoorden. VWS staat daarbij garant voor de huur.

Hoewel de Sophiahof beoogt een ontmoetingscentrum voor allen te zijn, zullen er uiteraard ook mensen zijn die zich er niet mee verbonden voelen. Het is niet aan VWS om in kaart te brengen hoeveel mensen zich verbonden voelen aan deze pleisterplaats.

Indisch Platform

Verder vragen de leden van de PVV-fractie zich af of de toenmalig Staatssecretaris zich gerealiseerd heeft dat het draagvlak van de Stichting Indisch Platform al ter discussie stond ten tijde van het realiseren van de pleisterplaats.

Het is altijd bekend geweest, ook bij mijn voorgangers, dat binnen de Indische gemeenschappen verschillende opvattingen bestaan en dat niet iedereen zich herkent in de regelingen die zijn getroffen in het kader van de collectieve erkenning, waaronder de Sophiahof.

De leden van de CDA-fractie spreken de hoop uit dat er meer overeenstemming tussen de verschillende belangenorganisaties van Indische Nederlanders kan ontstaan. Zij vragen of ik in dat kader kan aangeven wat de aard en de sfeer van de gesprekken met het Indisch Platform 2.0 zijn.

Zoals bekend is de geschiedenis van Nederlands-Indië een gedeelde, maar bijzonder complexe geschiedenis die zijn sporen ook anno 2019 nog nalaat. Bij een deel van de gemeenschap is sprake van boosheid en teleurstelling, achterdocht jegens de overheid en een gevoel dat onvoldoende naar hen wordt geluisterd, dat hen onvoldoende recht wordt gedaan en dat onvoldoende rekening wordt gehouden met hun visie en standpunten. Andere delen van de Indische gemeenschap kunnen zich vinden in de getroffen individuele en collectieve regelingen.

Door het Indisch Platform 2.0 word ik stevig aangesproken, maar het is hun goed recht ook hun mening te laten horen.

CEWIN-regeling

De leden van de CDA-fractie willen graag weten wat de stand van zaken rond de subsidieregeling collectieve erkenning Indisch en Moluks Nederland is. Genoemde leden vragen of er voldoende aanvragen zijn en of het klopt dat deze middelen ook bestemd kunnen zijn voor projecten die hun wortels hebben in Nieuw-Guinea.

Daarnaast vragen deze leden of ik het idee heb dat de aangevraagde projecten voldoende recht doen aan de verscheidenheid van voormalige inwoners van Nederlands-Indië en of ik criteria heb waarop nagegaan kan worden of meer Nederlanders weet hebben van dit deel van de geschiedenis.

In de eerste aanvraagronde van de Subsidieregeling Collectieve Erkenning Indisch Moluks Nederland zijn 71 aanvragen ingediend waarvan 12 projecten zijn gehonoreerd. Vanwege de grote belangstelling en vanwege de viering van 75 jaar vrijheid heb ik eind 2018 besloten om de beschikbare middelen in 2019 en 2020 te verhogen tot 1 miljoen per jaar.

Tijdens de tweede aanvraagperiode begin 2019, zijn 83 aanvragen ingediend waarvan 21 aanvragen zijn gehonoreerd. Dit jaar is de regeling geëvalueerd en is bezien hoe de huidige wijze van subsidieverlening verbeterd kan worden. In de voortgangsrapportage oorlogsgetroffenen die gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen naar uw Kamer wordt gestuurd, zal ik u hierover informeren.

Het klopt dat projecten met wortels in Nieuw-Guinea ook in aanmerking kunnen komen voor subsidie op basis van de subsidieregeling Collectieve erkenning Indisch Moluks Nederland. Elke rechtspersoon zonder winstoogmerk kan een aanvraag indienen, mits de aanvraag bijdraagt aan de collectieve erkenning, waarbij «collectieve erkenning» begrepen wordt als de ambitie om de Indisch Molukse identiteit te waarderen en te vieren en het erfgoed te verankeren in de Nederlandse samenleving. Met de term «Indisch en Moluks Nederland» wordt gedoeld op iedereen met wortels in voormalig Nederlands-Indië, die zelf of van wie de voorouder(s) door oorlogsgeweld en naoorlogse ontwikkelingen vanaf 15 augustus 1945 tot 1967 naar Nederland zijn gekomen. Nieuw-Guinea hoort daarbij.

Een deel van de gehonoreerde projecten heb ik gezien tijdens de officiële opening van de Sophiahof op 27 juni 2019. In de toegekende projecten komt een grote variëteit naar voren. Op allerlei manieren wordt invulling gegeven aan de domeinen van de subsidieregeling: scholing en educatie, museale- en kennisfunctie en culturele activiteiten. De gehonoreerde projecten met een korte beschrijving zijn terug te vinden op internet (https://www.dus-i.nl/subsidies/collectieve-erkenning-van-indisch-en-moluks-nederland/documenten/publicaties/2018/11/08/informatie-over-afhandeling-aanvragen-cewin).

Uitgangspunt bij deze subsidieregeling is dat de gemeenschap zelf bepaalt hoe de collectieve erkenning vorm moet krijgen. Daarom past het mij niet om de resultaten van deze projecten te meten. Voor zover ik weet zijn er op dit moment ook geen criteria geformuleerd waarmee nagegaan kan worden of meer Nederlanders weet hebben van dit deel van onze geschiedenis. Wel financier ik een onderzoek waarin in kaart wordt gebracht welke positie Tweede Wereldoorlog-educatie inneemt in het onderwijs, met daarin als specifieke vraag hoe de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië daarin een rol speelt.

Bezwaar Backpay-regeling

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat in totaal 260 keer bezwaar is ingediend, wat in slechts drie gevallen heeft geleid tot een toekenning volgens de Backpay-regeling. Genoemde leden vragen of ik in hoofdlijnen aan de Kamer kan rapporteren op basis van welke gronden deze drie casussen alsnog zijn toegekend. Deze leden vragen of er geen overeenkomsten zijn met de 257 bezwaren die niet alsnog zijn toegekend.

De betreffende toekenningen in bezwaar vonden plaats op de volgende gronden:

  • Aannemelijk gemaakte inzet in het onderwijs ter vervanging van een gemilitariseerde onderwijzer;

  • Aannemelijk gemaakte rekrutering tot deelname aan de kernbezetting van de Luchtbeschermingsdienst op grond van een specifieke opleiding;

  • Aannemelijk gemaakt dat er een dienstverband bij de gouvernementsmarine is geweest en niet bij de Koninklijke Marine.

Er zijn geen overeenkomsten met de 257 niet-toegewezen bezwaarschriften omdat meer dan 80% hiervan alleen was gericht tegen het vereiste van de datum van in leven zijn op 15 augustus 2015. De overige gevallen van afwijzingen in bezwaar betroffen onvoldoende gemotiveerde of niet tijdig ingediende bezwaarschriften, evidente naoorlogse dienstverbanden en verzoeken op basis van internering zonder vooroorlogse dienstverbanden.

De vraag van de fractie van GroenLinks over het al dan niet honoreren van de bezwaren in relatie tot het subsidieplafond is ook beantwoord bij de vragen over de schatting van 1.020 mensen door de SVB: de regeling kende geen subsidieplafond.

De leden van de SP-fractie constateren dat de Backpay-regeling onder een grote groep betrokkenen tot een teleurstelling heeft geleid. Genoemde leden vragen daarom nogmaals waarom is gekozen voor een rigide aanpak. Zij constateren verder dat de inhoud van de evaluatie niet is besproken in de Kamer maar enkel is medegedeeld. Deze leden vragen in dat kader of een nieuwe evaluatie van de Backpay-regeling waarin wel aandacht wordt besteed aan de inhoud van de regeling, wellicht tot de mogelijkheden behoort. Zij stellen dat de regeling is

uitgevoerd volgens vooraf eenzijdig opgestelde criteria en vragen zich af of de regeling volgens de juiste criteria is uitgevoerd. Deze leden ontvangen hierover graag een nadere beschouwing.

De regeling – inclusief de criteria, zoals de gekozen peildatum – is niet eenzijdig tot stand gekomen, maar na intensief overleg door mijn ambtsvoorganger met het Indisch platform en met uw Kamer. Tijdens het debat met uw Kamer waarin de regeling werd besproken, was er waardering, ook van de SP, voor de bereikte doorbraak en de Backpay-regeling zoals die door mijn ambtsvoorganger gepresenteerd werd.

Dat neemt niet weg dat tijdens de uitvoering van de regeling gaandeweg bleek dat er onvrede ontstond, zoals ook in de evaluatie naar voren kwam, in het bijzonder over de gekozen peildatum van 15 augustus 2015. Die peildatum was gekozen als symbolische datum, nadat al eerder overeen gekomen was dat de regeling bestemd was voor mensen die ten tijde van de totstandkoming van de regeling nog in leven waren. Omdat de regeling tot stand kwam in nauw overleg met het Indisch Platform en tevens voorafgaand aan en na de uitvoering van de regeling uitvoerig besproken is met uw Kamer, ben ik van oordeel dat er geen aanleiding is voor een nieuwe evaluatie gericht op de inhoudelijke criteria van de regeling.

Uitvoeringskosten SVB

Van het beschikbare budget is van elke 25 euro 1 euro naar de SVB gegaan om de regeling uit te voeren. De leden van de SP-fractie vragen of dat niet een erg groot deel is.

De uitvoeringskosten van de SVB bedroegen € 0,8 miljoen. Dat was passend bij de aard en omvang van de opdracht.


X Noot
1

Dr. Hans Meijer, Indische rekening. Indië, Nederland en de backpay-kwestie 1945–2005 (Amsterdam, 2005).

X Noot
2

Dr. Peter Keppy, Oorlogsschade, roof en rechtsherstel in Indonesië 1940–1957 (Amsterdam, 2006).

X Noot
3

Toespraak van Staatssecretaris Blokhuis bij de opening van museum Sophiahof op 27 juni 2019 te Den Haag.

X Noot
5

Zie op pagina 11 van de evaluatie van de regeling (Kamerstuk 20 454, nr. 130, pag. 11) een opsomming van de 18 bronnen die door de SVB zijn gebruikt bij het verifiëren van dienstverbanden.

Naar boven