27 588
Regels tot vaststelling van een structuur voor de uitvoering van taken met betrekking tot de arbeidsvoorziening en socialeverzekeringswetten (Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen)

27 665
Invoering van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen)

nr. 38e
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Vastgesteld 2 november 2001

Na lezing van de memorie van antwoord had de commissie nog behoefte tot het stellen van enkele nadere vragen en het maken van enkele nadere opmerkingen.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hadden met erkentelijkheid kennis genomen van de snelheid waarmede de veelheid van vragen was beantwoord. Niettemin moest worden geconstateerd, dat de zorgvuldigheid hier en daar onder deze snelheid had geleden. Zo bleef de vraag welke artikelen nu per 1 januari 2002 in werking zullen treden en welke niet (met de voorziene ingangsdatum) in feite onbeantwoord.

Wel werd uitgelegd, dat de inwerkingtreding van de Suwi-wetsvoorstellen per 1 januari 2002 van groot belang is en voor welke onderwerpen reeds een later tijdstip van inwerkingtreding was voorzien.

Ook moest door deze leden worden geconstateerd, dat eerst bij het invoerings KB – SUWI – op basis van een grondige risico-analyse – voor bepaalde onderdelen van de wet duidelijkheid zal worden gegeven. De leden van de CDA-fractie wilden dan ook de hierboven gestelde vraag alsnog zo concreet mogelijk beantwoord zien en herhalen – ter onderbouwing – tegen welke achtergrond deze vragen werden gesteld.

Van burgers mag worden verwacht, dat zij de wet naleven en tevens het in de voorliggende wetsvoorstellen neergelegde appèl op de eigen verant-woordelijkheid nakomen. De overheid daarentegen moet de wetten zo inrichten, dat deze vanaf de inwerkingtreding een wetsuitvoering in overeenstemming met de wet- en regelgeving mogelijk maken en derhalve ook kunnen worden gehandhaafd. Een herkenbaar toezicht op de naleving is hierbij eveneens noodzakelijk.

In dit kader diende naar het oordeel van deze leden te worden voorkomen, dat de uitvoeringsorganisaties nog niet gereed zijn om de inwerking getreden wet of artikelen daarvan metterdaad naar letter en geest uit te 1 voeren. Dan immers zou er sprake zijn van nalatigheid. Waarom dan nalatigheid door werkgevers, werknemers en cliënten eveneens niet gedoogd? Ook dat kan niet de bedoeling zijn. Kortom, in afwachting van aangekondigde wetten konden bepaalde situaties uiteraard wel tijdelijk worden aanvaard, maar na aanvaarding en inwerkingtreding van deze wetten kan dat niet langer het geval zijn. Vanaf de eerste dag behoort de aanvaarde wet- en regelgeving ook toezichtbaar te zijn en dient de minister op zijn verantwoordelijkheid te kunnen worden aangesproken. Deze leden wilden dan ook uitspreken, dat de risico-analyse vóór de plenaire behandeling beschikbaar dient te zijn. Gaarne zagen deze leden een reactie op deze stellingname tegemoet.

Toezicht

De leden van de CDA-fractie wilden ook terugkomen op de problematiek rond het onafhankelijk toezicht. Op zich waren deze leden, zo werd in de inbreng gemeld, voorstander van een onafhankelijk toezicht via een z.b.o., maar ook mocht niet worden getornd aan de wijze, waarop het toezicht op de gemeenten dient te worden uitgeoefend. Dit betekende voor deze leden – na een moeilijke afweging – toch de keuze voor een I.W.I., mits volstrekte onafhankelijkheid ook dan kon worden gegarandeerd. In dit kader waren de leden van de CDA-fractie toch wel geschrokken van de toelichting in de memorie van antwoord rond de benoeming van de inspecteur-generaal, die de inrichting en organisatie van de Inspectie, met inachtneming van alle fusie-spelregels, moet waarmaken.

Dit gaf aanleiding tot de navolgende vragen: welke tijdelijke voorziening is ten behoeve van de aansturing van het integratietraject getroffen en zal er per 1 januari a.s. een toezichtsplan voor het toezicht op de SUWI-wetsvoorstellen beschikbaar zijn, alsnog kunnen zijn? Deze leden betwijfelden dit in hoge mate, gelet op de tot dusverre bekende informatie en na analyse van de gegeven antwoorden. Een beroep op het niet mogen zetten van onomkeerbare stappen, die blijkbaar tot de nodige vertraging hebben geleid, oordeelden de leden van de CDA-fractie wel erg ver gezocht. Immers, zowel in het kader van de voorbereidingen voor de C.W.I. als voor de U.W.V. zijn zeer vroegtijdig kwartiermakers ofwel managers aangesteld. Waarom dan voor de IWI niet dezelfde weg bewandeld? Welke beslissing het parlement hier ook neemt, er zal altijd sprake moeten zijn van een heldere integrale toezichtsstructuur. Hiervoor is bekwame aansturing nodig, een management dat in de beide vormen – z.b.o. of IWI – in staat is tezamen met een hierop afgestemde organisatie aan een onafhankelijk toezicht metterdaad inhoud te geven.

De CDA-fractie zal er dan ook geen halszaak van maken wanneer in de Eerste Kamer, gelet op alle gerezen twijfels, alsnog voor een z.b.o. wordt gekozen. Dit temeer, omdat over de bestuurlijke en staatsrechtelijke bezwaren van een z.b.o. toch genuanceerd wordt gedacht. Een halszaak is voor deze leden wel een aanpak die welhaast onvermijdelijk moet leiden tot een vleugellamme toezichthouder op 1 januari a.s. Alleen een volstrekt helder antwoord is hier op zijn plaats. Dit bracht de leden nog bij een andere vraag, n.l. wie er in feite toezicht houdt op de overgangssituatie en op welke wijze hierover zal worden gerapporteerd? Er mag, nu deze taak niet aan het Ctsv is toevertrouwd, beslist geen leemte ontstaan. Tenslotte achtten deze leden het van uitermate groot belang dat na 1 jaar wordt geëvalueerd hoe het onafhankelijk toezicht zich in de praktijk ontwikkelt en heeft ontwikkeld.

Doelstellingen

Met de bewindslieden waren de leden van de CDA-fractie het eens dat de SUWI-wetsvoorstellen een uitzonderlijk grote veranderingsoperatie inhouden. Steeds meer bekroop deze leden echter de vrees, dat eerst op zeer lange termijn de beoogde doelstellingen zullen worden bereikt. Vandaar de vraag welke doelstellingen willen de bewindslieden nu concreet bereiken en op welke termijn? Ongetwijfeld zullen als doelstellingen – naast rechtmatigheid, doelmatigheid en werk boven inkomen – in ieder geval worden genoemd: een grotere kostenbeheersing (de schaalvoordelen van het UWV worden herhaaldelijk genoemd), een betere dienstverlening (cliënt centraal, etc.) en een aanzienlijke kwaliteitsslag (de kwaliteit van de wetsuitvoering is nog steeds verre van ideaal).

Deze leden meenden echter op basis van de huidige stand van zaken, zoals geschetst in de memorie van antwoord in combinatie met praktijkvoorbeelden, waarbij hun bevindingen sterk bleven afwijken van de door de bewindslieden beschreven werkelijkheid, het navolgende te moeten constateren. Van de beoogde kostenbeheersing bij de UWV zal de eerste 5/6 jaar geen of nauwelijks sprake kunnen zijn, gelet op alle noodzakelijke investeringen. Mede gelet op wat met de staande organisatie mogelijk is, was er in het eerste bedrijfsplan dan ook sprake van een kostentoename. In het tweede bedrijfsplan is wel sprake van een aanzienlijke daling van de uitvoeringskosten. Hoe reëel is deze – politiek beoogde – daling, gelet bijv. op het feit, dat de beoogde automatiseringsslag hoge investeringslasten met zich zal meebrengen en vermoedelijk ook een inkrimping van personeel, met de noodzakelijke kosten in het kader van het sociaal plan?

Een betere dienstverlening zal reëel door de cliënt moeten kunnen worden beleefd. Hoe zal deze worden gemeten en valt de nul-meting hier samen met de ingangsdatum van 1 januari 2002?

Het perspectief op een betekenisvolle kwaliteitsslag lijkt ook voorlopig nog niet aanwezig: «Het management van het UWV i.o. heeft aangegeven de ambitie te hebben voor 2002 hetzelfde kwaliteitsniveau als in 2001 te realiseren».

Naar de inschatting van deze leden zal er in januari a.s. slechts sprake kunnen zijn van overwegend formele constructies en nauwelijks van de beoogde operationele uitvoering van de SUWI-wetsvoorstellen.

In dit licht is het van belang hoeveel CWI's werkelijk op die datum volledig operationeel zullen zijn voor alle taken, inclusief de uitkeringsintake. Is dan een aantal van 4 tot 10 niet veel te beperkt, ook al is dat in overeenstemming met de werkelijkheid? Ook zonder de diverse publicaties in o.m. het Financieel Dagblad, zowel voor de CWI als voor de UWV, waren deze leden al tot hun stellingname gekomen.

Zij hadden echter geen enkele behoefte de voorziene moeilijkheden te maximaliseren, maar evenmin hadden zij er behoefte aan om straks de uitvoeringsorganisaties de schuld te geven van niet gehaalde doelstellingen, die de wetgever hen op oneigenlijke gronden heeft opgedrongen en waardoor ook het vertrouwen van cliënten én van de samenleving in de wetgever kan worden ondermijnd. Kon het verschil van inzicht tussen de bewindslieden en de CDA-fractie wellicht zijn ontstaan door voor de bewindslieden gefilterde informatie vanuit de werkvloer/het werkveld?

Gemeenten

Wat de integratie van de gemeenten in het CWI betreft, de leden van de CDA-fractie zagen hun mening bevestigd in de uitspraak in de memorie van antwoord «met een aantal gemeenten wordt nog overlegd, maatwerk is hierbij geboden».

Achten de bewindslieden het van elke realiteitszin gespeend, dat gemeenten er moeite mee hebben om de oude schoenen (het uitkeringsintakegesprek) in te ruilen voor de nieuwe schoenen, die op z'n minst nog enige tijd moeten worden ingelopen? Daarop doelden deze leden met hun eerdere vraagstelling: òf dubbele intakegesprekken als een niet-klantvriendelijke benadering òf een niet geheel adequate uitkeringsintake door het CWI. Een andere keuze is er toch niet?

CWI

Waarop baseren overigens de bewindslieden een andere uitspraak, n.l. dat de werkzaamheden bij de CWI vanaf 1 januari 2002 tenminste even efficiënt kunnen verlopen als thans het geval is?

De leden van de CDA-fractie hadden voorts begrepen dat de voortzetting van de uitvoering van het convenant met het MKB over minderheden door het CWI eerder als uitzondering dan als regel moest worden gezien. Hoe moesten deze leden dan de uitspraak in de memorie van antwoord verstaan, n.l. «de CWI's zullen een rol spelen bij de bevordering, ondersteuning en uitvoering van sectorale of categorale reïntegratie-projecten». Bevordering en ondersteuning laten zich nog denken, uitvoering daarentegen niet. Schept deze uitspraak opnieuw geen onhelderheid over de taakverdeling?

ICT

Met betrekking tot de ICT hadden deze leden het toch goed begrepen dat eerst in de loop van 2002 elektronische data-uitwisseling met de partners in de keten mogelijk is? Achten de bewindslieden het niet van meet af aan kunnen beschikken over deze data-uitwisseling niet een risico-factor van wezenlijk belang? Wordt dit gegeven ook meegenomen in de risico-analyse, die ten behoeve van de invoerings-KB plaatsvindt?

Ditzelfde gold ook voor de realisatie van het sectorbeleid voor de gemeenten dat niet tijdig gereed zal kunnen zijn.

UWV

Met betrekking tot de geïntegreerde Uvi-aanpak resteerde de vraag wanneer deze in de tijd is voorzien en hoe lang dus in feite de Uvi-gewijze aanpak moet worden gehandhaafd.

Het antwoord over de geloofwaardigheid van het UWV ten opzichte van het uitbrengen van de second opinion heeft deze leden verbaasd, aange-zien in de vragen werd aangehaakt bij een uitspraak van de staatssecretaris n.l. «De UVI's staan veel te ver van de individuele bedrijven af» en juist voor een second opinion is grote kennis van de situatie in de individuele bedrijven noodzakelijk, want het gaat hier, zoals eerder opgemerkt, om een zwaarwegend advies van een onafhankelijke derde.

Als één van de voordelen van de SUWI-voorstellen wordt aan de leden van deze fractie voorgehouden, dat het stelsel bovenal klantgericht is. Dat werd door deze leden op onderdelen ook niet ontkend. Dit geldt met name voor de eerste opvang en wanneer «werk voor inkomen» met directe bemiddeling zonder enige vorm van traject kan worden waargemaakt. In alle andere gevallen zal verwijzing naar andere «loketten» – al is het in hetzelfde gebouw- noodzakelijk blijven. De werkzoekenden worden dan naar diverse andere instanties verwezen. In de praktijk zal de één-loket-gedachte dan ook van een geringe importantie blijken te zijn en gaat het er om de overdrachtsmomenten vloeiend te laten verlopen.

Klantmanager

Ook de beantwoording van de door de PvdA-fractie gestelde vragen over de klantmanager riepen bij deze leden nog een vraag op. Zo wordt enerzijds gesteld, dat vanuit één punt bij de uitvoeringsorganisatie de dienstverlening voor de cliënt wordt gecoördineerd; anderzijds wordt de indruk bevestigd, dat bij elk der organisaties klantmanagers zullen worden aangewezen, waarbij afstemming tussen de werkprocessen, de overdrachtsmomenten en de belangen van de klant (ketendienstverlening) voorop staan. Kunnen er in de praktijk derhalve meerdere klantmanagers voor een-en-dezelfde cliënt zijn? Nog gekker zou het worden wanneer binnenéén organisatie, bijv. in het specialistenmodel, over meerdere klantmanagers wordt gesproken, bijv. een klantmanager werk en een klantmanager zorg. Moet niet duidelijk worden vastgelegd, dat er sprake moet zijn van integraal klantmanagement, zo vroegen deze leden zich af.

Reïntegratiemarkt

Met betrekking tot de reïntegratiemarkt geven de bewindslieden een overzicht in de memorie van antwoord van o.m. belangrijke verbeterpunten ten aanzien van de marktwerking. Ook de aanbestedingsprocedure op zich is door het Lisv transparanter gemaakt. Deze leden waardeerden deze verbeteringen positief. Niettemin wilden deze leden ook opmerken dat niet geheel en al is voldaan aan het voorkomen dat trajecten zullen worden uitgevoerd door «preferred suppliers». Vinden de bewindslieden het bijv. juist, dat ook mag worden gegund op basis van «voldoende ervaring in de eigen sector?» Dat riekt op z'n minst naar aanbesteding bij een «preferred supplier». Wat denken de bewindslieden hiertegen te doen?

Voorts vroegen de leden van de CDA-fractie zich af of de bewindslieden bij een nu al weer toenemend aantal werkzoekenden niet beducht zijn voor onvoldoende aandacht voor de werkelijk zwakke groepen op de reïntegratiemarkt. In hoeverre zal hier pro-actief worden gestuurd? Kunnen de te stellen kwaliteitseisen hierop inspelen?

Met dank voor de toezending van het evaluatie-rapport Persoonsgebonden Reïntegratiebudgetten, hadden de leden van de CDA-fractie er behoefte aan hun bezorgdheid over de uitkomst te uiten. Ongenoegen ook over de wijze waarop door de proefregio's aan de gegeven beleidsvrijheid inhoud is gegeven. De verontschuldigende opmerking over het moeten uitvoeren van de experimenten in een tijdvak van ingrijpende veranderingen, sprak deze leden niet aan.

Het lijkt er nu op, dat de landelijke regeling weer een veel duidelijker inkadering met ook een aantal aangescherpte eisen zal krijgen in tegen-stelling tot de huidige regelluwe en zeer ruime experimentregeling.

Deze leden zouden hierop bij de plenaire behandeling willen terugkomen, maar wilden nu reeds aangeven voor een duidelijk cliëntgerichte regeling te opteren.

Deze leden hadden ook nog om een toelichting gevraagd op de uitspraak «als werkendeweg mocht blijken, dat het beter is dat onderwerpen van AmvB's of ministeriële regelingen in de wet worden geregeld, dan zullen wij dit ook doen». In die zin of er zicht op was aan welke onderwerpen dan werd gedacht?

Hierbij vroegen deze leden zich ook af welke afspraken met de uitvoeringsorganisaties over dit «werkendeweg» zijn gemaakt.

Tenslotte, de beantwoording van een aantal belangrijke vraagpunten zal eerst plaatsvinden in de derde voortgangsrapportage die nog vóór de plenaire behandeling mag worden verwacht. Een aantal zaken blijft dan ook thans bewust buiten bespreking.

De leden van de fractie van de PvdA dankten voor de uitvoerige memorie van antwoord. Om de plenaire behandeling niet te belasten, wilden zij enkele aanvullende vragen stellen en een enkele onbeantwoorde vraag herhalen. Veel is immers afhankelijk van de vraag of de in deze wetsvoorstellen vastgelegde structuur van de uitvoeringsorganisatie werk en inkomen ook in de praktijk zal kunnen leiden tot het beoogde resultaat. Op de aspecten in de Invoeringswet die betrekking hebben op het wetsvoorstel Verbetering Poortwachter wordt, op een enkele uitzondering na, aldaar ingegaan.

Wetgevingstraject

Allereerst waren de aan het woord zijnde leden wat betreft de formele kant van het wetgevingstraject enigszins de draad kwijtgeraakt. Zij hadden begrepen dat het kabinet meent dat de voorhangprocedure voor de drie AMvB's reeds is afgerond met de besluitvorming in de Eerste Kamer over de wetsvoorstellen SUWI en Invoeringswet SUWI. De Tweede Kamer heeft op 9 oktober 2001 over de concept-teksten overleg gepleegd, waarna één concept-AMvB is gewijzigd. Deze leden vroegen waarom is afgeweken van de hoofdregel dat een AMvB niet eerder wordt vastgesteld dan nadat de wet waarop deze is gebaseerd, is vastgesteld (Aanwijzingen voor de regelgeving 34a, lid 1). Welke uitzonderlijke situatie (Ar 34b, lid 2) maakt dat deze procedure wordt gevolgd? Wanneer wordt nu geacht de voorhangperiode voor de Eerste Kamer te zijn aangevangen: eind augustus of op 12 oktober?

En wanneer adviseert de Raad van State?

Wanneer kan de regeling voor subsidieverstrekking voor activiteiten die zijn gericht op de bevordering van inschakeling van uitkeringsgerechtigden en werkzoekenden in het arbeidsproces tegemoet worden gezien? De memorie van antwoord stelt immers dat deze op hetzelfde moment in werking moet treden als de wetsvoorstellen SUWI en Invoeringswet SUWI, terwijl deze regeling in beide Kamers der Staten-Generaal zal worden voorgehangen? Deze leden zagen niet in dat op de invoeringsdatum van 1 januari 2002 van de wetten alle noodzakelijke lagere regelgeving volgens de reguliere procedures ook in werking kunnen treden.

Verantwoordelijkheid minister voor reïntegratie

De leden van de fractie van de PvdA hadden met genoegen kennisgenomen van het feit dat het kabinet hun uitgangspunt deelt dat ook bij publieke uitvoering de overheid verantwoordelijk blijft voor de kwaliteit van de met publieke middelen gefinancierde reïntegratiedienstverlening. Zij hadden ook kennisgenomen van het feit dat het kabinet verwacht dat door concurrentie de kwaliteit van de dienstverlening zal verbeteren. Zij vroegen hoe zich dit verhoudt met de gunning van contracten aan bedrijven met de economisch meest voordelige aanbieding (MvA, getypte versie, p. 35). Hoe wordt gelijke behandeling gegarandeerd en afroming van de markt voorkomen? Geen antwoord hadden zij gekregen op hun vraag of, en hoe, er een «terug» (naar het publieke domein) mogelijk en uitvoerbaar is als de resultaten van deze privatisering tegenvallen.

UWV

Hoe verhoudt de continuering van uitvoering van bovenwettelijke taken door het UWV, in navolging van de uvi's, zich met het op 13 oktober 2001 bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel Markt en Overheid (28 050)?

RWI

De leden van de fractie van de PvdA hadden in het voorlopig verslag gevraagd naar de begrotingssystematiek die voortvloeit uit het beleidskader en de termijnen die hiermee gemoeid zijn. De RWI komt met concrete voorstellen over de omvang en verdeling van de reïntegratiemiddelen op centraal, regionaal en sectoraal niveau (REA-middelen, ESF-middelen, gelden voor de sluitende aanpak, scholings- en activeringsbudget WIW en middelen voor de subsidieregeling RWI). Deze gaan naar de minister en worden vervolgens het financiële kader voor CWI, gemeenten en UWV. Is het waar dat in deze begrotingscyclus een vertraging zit van minimaal één jaar?

Betekent de subsidieregeling dat initiatieven uit regio's en sectoren eerst beoordeling behoeven van de RWI? Wat betekent dat voor de beleidsvrijheid van de CWI-managers? En welke rol spelen de regionale platforms waar het gaat om de besteding van reïntegratiemiddelen (MvA, getypte versie, p. 28)?

CWI

Op de vraag naar de functie van het CWI naar WAZ-gerechtigden hadden zij enigszins verwarrende antwoorden gekregen (MvA getypte versie, p. 10 resp. 21).

Hadden zij het – meer in het algemeen – goed begrepen dat, waar een arbeidshandicap aan de orde is, alléén het UWV dan wel de gemeente (dan wel de werkgever in het kader van Poortwachter) actief is bij de bemiddeling en dat het CWI voor arbeidsgehandicapten geen activiteiten verricht?

Op welke wijze (en door wie) wordt voorzien dat gemeenten REA-toetsen gaan (laten) uitvoeren? Hoe wordt gecontroleerd dat hierbij dezelfde criteria worden gehanteerd (gelijke behandeling)?

Wat is de ratio achter de regel dat de verantwoordelijkheid van de werk-gever voor de reïntegratie van een (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte werknemer zich uitstrekt tot de WW-component? En waarom is er in zo'n geval zo'n merkwaardige (halfslachtige) rol voor het CWI weggelegd?

Overigens vroegen zij in dit verband nog naar de positie van werknemers in het primair en secundair onderwijs. Al sinds 2001 treedt de minister van Onderwijs op als (fictieve) werkgever waar het gaat om WW-reïntegratie. Is die praktijk, gezien deze bestaande praktijk en financieringssystematiek, te continueren gezien de Invoeringswet die immers ziet op de individuele werkgever en de minister strikte genomen geen werkgever is?

Rechten en plichten

De aan het woord zijnde leden hadden geconstateerd dat in de opsomming ten aanzien van de positie van de cliënt (MvA, getypte versie, p. 30) de WAZ wederom ontbreekt, met name wat betreft de mogelijkheid van een PRB. Zij hadden met instemming kennis genomen van het feit dat de mogelijkheden voor inkoop van een traject voor een arbeidsgehandicapte werknemer, gericht op werkhervatting als zelfstandige, zijn verruimd door aanpassing van het concept-besluit SUWI. Zij vroegen alsnog een antwoord op hun vraag of arbeidsgehandicapte WAZ-gerechtigden van dezelfde mogelijkheid gebruik kunnen maken om hun eigen bedrijf zo te reorganiseren dat zij hun bestaan als zelfstandige daarna op aangepaste wijze weer kunnen continueren.

Positie van de cliënt ten opzichte van het reïntegratiebedrijf

De leden van de fractie van de PvdA hadden gevraagd hoe gegarandeerd kan worden dat de Wet boeten en maatregelen voor iedereen gelijkelijk wordt uitgevoerd als de publieke opdrachtgever afhankelijk is van de informatie van het reïntegratiebedrijf.

Uit het antwoord maakten zij op dat het besluit om al dan niet een boete of sanctie op te leggen wordt genomen door het uitkeringsorgaan op basis van door het reïntegratiebedrijf verstrekte gegevens. Hierop had hun vraag juist betrekking. Komt er een eenduidig protocol voor alle informatieverstrekking in dit opzicht, zodat de rechtsgelijkheid is gewaarborgd? Dient aan de informatieverstrekking aan het uitkeringsorgaan altijd een geschillenprocedure tussen cliënt en reïntegratiebedrijf vooraf te gaan?

Betekent het antwoord op de vraag naar de WMK (MvA, getypte versie, p. 33) dat het antwoord luidt: Nee?

Klantmanager

De aan het woord zijnde leden hadden met teleurstelling kennisgenomen van het feit dat er géén sprake is van één klantmanager die de cliënt begeleidt langs alle organisaties van begin tot einde van het traject. Dit doet naar hun mening afbreuk aan het streven naar het ene, klantgerichte loket. Er zal in de «ketendienstverlening» sprake zijn van wisseling van klantmanager bij alle overdrachtsmomenten. Zagen zij dit juist?

Kwaliteit reïntegratiediensten

Hoe verhoudt zich het feit dat het kabinet vooralsnog het initiatief voor het stellen van kwaliteitscriteria ten aanzien van private reïntegratiebedrijven bij de branche zelf heeft gelegd (MvA, getypte versie, p. 36) met de door het kabinet onderschreven verantwoordelijkheid van de overheid hiervoor (MvA, getypte versie, p. 7)?

De toelichting op het verschil in kwaliteitseisen tussen arbodiensten (certificeringsvereisten) en reïntegratiebedrijven (geen) kwam hun als uiterst kunstmatig voor. Hoezo kan bij reïntegratiediensten de kwaliteit in termen van resultaat beter worden vastgesteld dan bij arbodiensten?

Persoongebonden reïntegratiebudget

Hoe verhouden de beperkingen van het persoonsgebonden reïntegratiebudget in verband met het starten van een eigen bedrijf zich met de (wettelijke) regeling ten aanzien van experimenten in de WW met hetzelfde doel? Kan een (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte met een WW-uitkering voor zijn restcapaciteit daar dan wel een beroep op doen?

Toezicht

De leden van de fractie van de PvdA hadden geconstateerd dat hun inbreng in het verslag op dit punt grotendeels in het ongerede was geraakt.

Kortheidshalve vroegen zij alsnog om een reactie, met name waar het gaat om de (on)afhankelijkheid van het IWI ten opzichte van het beleid. Waarom en op welke wijze neemt de inspecteur-generaal bijvoorbeeld deel aan het overleg met de secretaris-generaal met de directeuren-generaal? Zij verwezen naar hun inbreng in het voorlopig verslag.

Brief Ctsv van 29 oktober 2001

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid verzocht de bewindslieden van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tenslotte haar hun reactie te doen toekomen op de brief van het Ctsv van 29 oktober 20011, waarvan zij een afschrift hadden ontvangen.

De voorzitter van de commissie,

Kneppers-Heijnert

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling: Ginjaar (VVD), Jaarsma (PvdA), Van Leeuwen (CDA), Van den Berg (SGP), Hofstede (CDA), Bierman (OSF), Hessing (D66), Ruers (SP), Wolfson (plv. voorzitter) (PvdA), Lodders-Elfferich (CDA), Swenker (VVD), Kneppers-Heijnert (VVD) (voorzitter), De Wolff (GL) en De Vries (ChristenUnie).

XNoot
1

Deze brief ligt ter inzage op het centraal informatiepunt onder griffie nr. 125104.08.

Naar boven