19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 3196 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 januari 2024

Op 26 oktober 2023 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen van de leden Piri en Kröger inzake een uitzondering toepassen en overgaan tot hervestiging van een aantal kwetsbare Jezidi-ontheemden vanuit Irak met hulp van UNHCR (Kamerstuk 19 637, nr. 3143).

In deze brief informeer ik uw Kamer over het kabinetsbesluit om de motie door te geven aan het opvolgende kabinet.

Het kabinet is zich ervan bewust dat de motie is aangenomen nadat ik bij brief van 28 september 20231 de Kamer heb geïnformeerd dat de motie niet kan worden uitgevoerd binnen de bestaande regelgeving.

Onder de bestaande beleidsregels2 voor hervestiging geldt een aantal criteria, waar de individueel gemotiveerde voordracht van UNHCR onderdeel van uitmaakt. UNHCR kan enkel personen voordragen voor hervestiging die hun herkomstland hebben verlaten en door UNHCR zijn aangemerkt als vluchteling. De motie is gericht op Jezidi ontheemden, dat wil zeggen Jezidi die zich nog in hun herkomstland Irak bevinden. Dit maakt het onmogelijk om de motie uit te voeren via hervestiging.

Omdat de motie nadrukkelijk verzoekt om kwetsbare Jezidi ontheemden te hervestigen met hulp van UNHCR, is aan UNHCR gevraagd welke ondersteuning UNHCR kan bieden. UNHCR heeft laten weten dat er geen hervestiging wordt uitgevoerd van Jezidi vanuit Irak en dat er geen basis is om deze groep voor te dragen voor hervestiging. Wel hebben enkele landen, onafhankelijk van UNHCR, een humanitair toelatingsprogramma opgezet voor Jezidi in Irak. UNHCR geeft aan dat het onwaarschijnlijk is dat UNHCR een rol kan spelen in andere vormen van overbrenging door Nederland zoals bijvoorbeeld een humanitair toelatingsprogramma. Op dit punt kan de motie evenmin worden uitgevoerd.

Zoals de Kamer al is bericht in eerdergenoemde brief van 28 september zal voor uitvoeren van de motie, in de zin van het overbrengen naar Nederland van een aantal kwetsbare ontheemde Jezidi in Irak, een nieuwe legale migratieroute moeten worden gecreëerd. Dit betekent een fundamentele wijziging in het Nederlands asiel/migratiebeleid zoals we dat nu kennen. Achtereenvolgende kabinetten inclusief het huidige demissionaire kabinet hebben het standpunt gehanteerd om geen vormen van humanitaire toelating te creëren naast hervestiging.

Uit een eerste inventarisatie is gebleken dat bij het ontwikkelen van een nieuwe migratieroute sprake is van een verscheidenheid van juridische en uitvoeringsvraagstukken die (nadere) besluitvorming vereisen.

Zo zal, onder meer, moeten worden besloten of de nieuwe route onder het asiel- of regulier toelatingskader moet worden ontwikkeld, moet nadere besluitvorming bepalen over welk aantal het gaat, welke Jezidi in aanmerking komen en welke niet en wat in dat licht onder «kwetsbare Jezidi» wordt verstaan. Ook moet worden besloten welke criteria en afbakening verder te stellen, onder andere om de vraag te kunnen beantwoorden waarom voor deze specifieke groep ontheemden (wel) een toelatingsroute wordt ontwikkeld en dit niet wordt gedaan voor andere specifieke groepen.

Met oog op de uitvoering, gelet op eerdergenoemde reactie van UNHCR, moet worden onderzocht op welke manier potentieel geschikte kandidaten kunnen worden gevonden en of daarvoor in Irak sprake is van een (andere) adequate en betrouwbare partner waarmee een samenwerkingsverband kan worden aangegaan.

Voorts moet worden besloten wat voor selectieproces voor de nieuwe migratieroute moet gaan gelden. Bijvoorbeeld, bij hervestiging is sprake van een zorgvuldige selectie waarbij voorafgaand aan overkomst naar Nederland wordt beoordeeld dat een over te brengen persoon in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning (incl. eventuele afwijzingsgronden). Daarbij wordt ook een inschatting gemaakt of sprake is van (complexe) gezinssituaties, nareizende gezinsleden, evenals wat nodig is voor een zorgvuldige landing in Nederland, zoals bepaalde opvang en (medische) zorg. Bij voorkeur en in de meeste hervestigingszaken doen IND en COA dit ter plekke in het opvangland. In dat verband is van belang dat de veiligheidssituatie in Irak volatiel is en dat op voorhand niet duidelijk is of het mogelijk zal zijn voor IND (en eventueel COA) om ter plekke een selectiemissie uit te voeren. Tegelijkertijd kunnen IND en COA deze zaken mogelijk niet adequaat beoordelen op afstand (d.w.z. op dossierbasis of via video-verbinding).

Verder zal het hier veelal gaan om personen die niet in het bezit zijn van een (geldig) reisdocument. Het gegeven dat betrokkenen in hun herkomstland verblijven is een belemmering om een laissez-passer te kunnen verstrekken voor de reis naar Nederland.3 Afhankelijk van de keuze voor een asiel- of regulier toelatingskader gelden verschillende regels of van een betrokkene c.q. niet of wel kan worden verlangd zich hiervoor te wenden tot de eigen autoriteiten, en daarmee ook of het mogelijk is hen naar Nederland over te brengen.

Daarbij is de keuze voor een asiel- of regulier toelatingskader ook bepalend voor de opvang van betrokken in Nederland en welk inburgeringstraject van toepassing is. COA heeft in principe alleen een rol bij asiel.

Tot slot moet er rekening mee worden gehouden dat met de ontwikkeling en uitvoering van het voor de motie benodigde nieuwe toelatingskader de nodige tijd en kosten zullen zijn gemoeid.

Het kabinet constateert dat de voor de uitvoering van de motie benodigde besluitvorming niet enkel bepalend is voor de nieuwe toelatingsroute als zodanig maar ook voor het Nederlandse asiel/migratiebeleid zoals we dat nu kennen. Dergelijke besluitvorming is niet aan een demissionair kabinet. De motie wordt daarom doorgegeven aan het opvolgende kabinet.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg


X Noot
1

Kamerstuk 19 637, nr. 3168.

X Noot
2

Vreemdelingencirculaire 2000, C1/4.7.

X Noot
3

Artikel 15 Paspoortwet.

Naar boven