19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 3112 BRIEF VAN DE EN STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 mei 2023

Op 3 mei 2023 hebben de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV), de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) en de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) (hierna: «Inspecties») een brief gepubliceerd over kinderen in de noodopvang en crisisnoodopvang. In deze brief zal ik mede namens de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid reageren op de conclusies en aanbevelingen.

Aanleiding

Op 16 juni 2022 hebben de IJenV en IGJ hun zorgen geuit over het welzijn en de veiligheid van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (hierna »amv») en kinderen in gezinnen in de asielopvang. De inspecties constateerden dat de opvang van kinderen op diverse terreinen nog steeds niet voldoet aan minimale kwaliteitsnormen. Daarmee is de leefbaarheid in de opvanglocaties onder de maat en kunnen de rechten en veiligheid van amv en andere kinderen in de asielopvang niet kunnen worden gewaarborgd. In hun brief van 3 mei jl. geven de inspecties aan dat er nog steeds geen concreet vooruitzicht is op duurzame verbetering van de situatie op korte termijn.

Bevindingen en conclusies

De Inspecties hebben onder meer bevonden dat de druk op de COA-opvanglocatie voor amv in Ter Apel hoog blijft. De leefomstandigheden in locaties voor crisisnoodopvang (CNO) en noodopvang (NO) voorzien niet in de specifieke behoeften van kinderen in gezinnen of amv en het verblijf in deze locaties vaak langdurig is. Ook hebben ze bevonden dat de medewerkers van de opvanglocaties onvoldoende zijn toegerust op hun taak. Het gebrek aan informatie en perspectief onder de asielzoekerskinderen leidt tot onrust. Bovendien is de toegang tot onderwijs en zorg niet gegarandeerd. Daarnaast bestaat er volgens de Inspecties onduidelijkheid ten aanzien van de aansturing en governance van de (crisis)noodopvanglocaties.

Naar aanleiding van de bevindingen doen de inspecties een oproep om rechtszekerheid te bieden door de situatie van kinderen in opvanglocaties zo snel als mogelijk te laten voldoen aan de geldende wettelijke normen en hiervoor realistische termijnen te stellen en tijdens deze overbruggingsperiode gebruik te maken van – nog vast te stellen – kwaliteitskaders. Ook hebben zij geadviseerd om in ieder geval zeer concreet te maken hoe zorg wordt gedragen dat kinderen in beeld blijven, hoe hun veiligheid wordt gegarandeerd en hoe er optimale inzet is voor scholing en ontwikkelkansen. De Inspecties vragen voorts om rechtsgelijkheid te bieden door asielzoekerskinderen niet langer anders te behandelen dan ontheemde kinderen uit Oekraïne. Tot slot is geadviseerd om het toezicht op de kwaliteit van de voorzieningen in gemeentelijke opvanglocaties helder te beleggen, nu en naar de toekomst.

Reactie op de bevindingen en conclusies

Allereerst ben ik de inspecties erkentelijk voor het benoemen van knelpunten en het aandragen van aanbevelingen. Dankzij de onvermoeibare inzet van met name het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en medeoverheden heeft op dit moment iedereen een opvangplek. Door de aanhoudende druk op de opvangcapaciteit is het helaas nog altijd zo dat asielzoekerskinderen in zowel CNO- als NO-locaties opgevangen moeten worden. Dit heeft uiteraard niet de voorkeur, aangezien deze locaties afwijken van het reguliere kwaliteitsniveau. Dat betreur ik ten zeerste.

Er wordt hard gewerkt om zo spoedig mogelijk terug te keren naar een situatie waar het COA beschikt over voldoende reguliere en duurzaam inzetbare opvangcapaciteit. Randvoorwaardelijke aspecten als medewerking van gemeenten aan de realisatie van opvanglocaties, zoals de doelgroepbeperking en de doorlopende beschikbaarheid van voldoende personeel, waardoor minder wisseling of uitval van ervaren personeelsleden door werkdruk plaatsvindt, spelen daarbij mee. Over het realiseren van de benodigde opvangcapaciteit heb ik uw kamer meermaals geïnformeerd.1 Het kabinet realiseert zich tegelijkertijd dat dit tegen de achtergrond van een toenemende opvangbehoefte niet van de één op de andere dag is gerealiseerd.2

In algemene zin onderschrijf ik dat de kwaliteit van de opvang een punt van aandacht en, op onderdelen, zorg is. Medewerkers van zowel het COA als gemeenten zetten zich aanhoudend in om iedereen van een opvangplek met de benodigde voorzieningen te verzekeren. Dit geldt met name voor personen met specifieke opvangbehoeften zoals kinderen. Tegelijkertijd verschilt de situatie per locatie, met name als het gaat om CNO-locaties. Zo worden de leefomstandigheden van kinderen onder meer bepaald door het soort gebouw waarin opvang wordt geboden, de kennis en ervaring van de medewerkers en de duur van het verblijf. Hieronder ga ik in op specifieke punten en aanbevelingen van de Inspecties.

Leefomstandigheden CNO

Bij het verzoek om de inzet van CNO te verlengen heb ik de Veiligheidsregio´s gevraagd om aandacht te hebben voor het verbeteren van de leefomstandigheden in CNO-locaties.3 Hoewel ik begrip heb voor het advies van de Inspecties om dergelijke inzet te omkleden met een overbruggingskader ten aanzien van toezichts- en veiligheidsaspecten, gaat de voorkeur uit naar verbetering door praktische ondersteuning. Dit houdt concreet in dat gemeenten en Veiligheidsregio´s een beroep kunnen doen op de kennis en expertise van het COA. De minimumvereisten zoals neergelegd in wet- en regelgeving worden dan als leidraad gebruikt.

AMV-opvang in Ter Apel

Specifiek voor de situatie van amv in Ter Apel geldt dat de inzet van zowel het COA als mijzelf erop gericht is om het aantal amv op deze locatie terug te dringen naar 55 amv. Er is de afgelopen periode hard gewerkt om de situatie aldaar te verbeteren, zoals de inspecties hebben geconstateerd. De bezetting van de locatie in Ter Apel blijft echter precair als gevolg van de hoge instroom van amv die per week verschilt, maar al langere tijd aanhoudt. Maar ook de doorlooptijden bij de IND en de beperkte mogelijkheden tot doorstroom bij zowel het COA als Nidos zijn hierop van invloed. Bij onvoldoende doorstroom is sprake van een verhoogde druk op Ter Apel. Het COA en Nidos blijven zich onvermoeid inzetten voor het vinden van nieuwe locaties. Dit kunnen zij echter niet alleen. Ik doe hiertoe aanhoudend een beroep op de gemeenten. Zolang doorstroom beperkt mogelijk is, zie ik mij genoodzaakt maatregelen te treffen zodat een ieder een opvangplek kan worden geboden. Zoals het plaatsen van amv die de leeftijd van 17 jaar en negen maanden hebben bereikt op reguliere opvanglocaties. Ik heb uw Kamer daar meest recent over geïnformeerd op 22 februari jl.4

Toegang tot onderwijs

Wanneer kinderen nieuw zijn in Nederland, moeten zij zo snel mogelijk naar school, volgens internationale afspraken binnen ten minste drie maanden. Onder meer door de toename van het aantal CNO- en NO-locaties, de verplaatsingen van kinderen en het lerarentekort wordt het steeds moeilijker om het nieuwkomersonderwijs binnen drie maanden te organiseren. Het Ministerie van OCW werkt daarom aan een spoedwet om daar waar er in een gemeente sprake is van een noodsituatie, het nieuwkomersonderwijs tijdelijk op een andere manier te organiseren. Hiervoor bereidt de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs een wet voor, waarover hij nog voor de zomer met uw Kamer in gesprek zal gaan. De inzet blijft echter om zoveel als mogelijk regulier nieuwkomersonderwijs te organiseren. Daarbij helpt het als schoolbesturen tijdig op de hoogte zijn van de komst van een opvanglocatie. Het Ministerie van OCW ondersteunt samen met LOWAN (het expertisecentrum voor nieuwkomersonderwijs) gemeenten en schoolbesturen bij het inrichten van het onderwijs, zowel bij het adviseren op het inrichtingsvraagstuk als onderwijsinhoudelijk.

Daarnaast is gebleken dat de voorkeur van gemeenten om gezinnen in CNO- en NO-locaties op te vangen gevolgen heeft voor de scholen bij bestaande opvanglocaties. Hierdoor zijn er steeds minder asielzoekerskinderen voor de basisscholen nabij de asielzoekercentra, terwijl daar wel de plekken én de benodigde expertise voor deze doelgroep beschikbaar is. Ik doe daarom nogmaals de oproep aan gemeenten om geen restricties te hanteren ten aanzien van de te plaatsen doelgroep op dergelijke locaties. Een ander knelpunt is gelegen in de vele verhuisbewegingen van kinderen als gevolg van de tijdelijke duur van locaties. Dit is zeer onwenselijk. Het voorkomen van onnodige verhuizingen is van belang om een onderbroken ontwikkeling en leerlijn te kunnen verzekeren. Het kabinet en het COA streven ernaar om het aantal verhuizingen zo snel als mogelijk weer te doen afnemen. Tot slot, verkent het Ministerie van OCW met het COA op welke wijze asielzoekerskinderen in het onderwijs beter gevolgd kunnen worden om te borgen dat er meer zicht is op deze kinderen.

Toegang tot zorg

Wanneer een opvanglocatie wordt geopend kijkt het COA met de GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) hoe de toegang tot de huisartsenzorg op of in de nabijheid van de locatie kan worden georganiseerd. Dat geldt in beginsel ook voor CNO-locaties. Daarbij wordt onder andere gebruik gemaakt van lokale zorgpartners. Daar waar het GZA het niet lukt om deze toegang te organiseren, kan een beroep worden gedaan op Just4Care, Arts & Specialist en soms de lokale huisarts. Hierdoor is in beginsel op alle locaties de toegang tot huisartsenzorg geborgd. Op veel locaties is ook de laagdrempelige toegang tot de (preventieve) praktijkondersteuner GGZ geregeld. Via de huisarts kan eenieder worden doorverwezen naar de tweedelijnszorg. Dit neemt niet weg dat de huidige situatie ook uitdagingen met zich meebrengt. In mijn brief van 24 april jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 3098) ben ik hier nader op ingegaan.

Toerusting medewerkers

De Inspecties constateren een enorme inzet bij medewerkers in de opvanglocaties, maar dat de meeste medewerkers onvoldoende toegerust zijn om hun taak goed uit te voeren. Zo hebben medewerkers in de (crisis)noodopvanglocaties vaak geen specifieke opleiding gehad voor het werken met de doelgroep en geven ze aan kaders en richtlijnen te missen.

Dit is een zorgelijke situatie die noopt tot acties op de korte termijn. De Minister van SZW onderschrijft de conclusie van de inspecties dat werknemers (waaronder uitzendkrachten en stagiaires) voorlichting en onderricht moeten krijgen over de werkzaamheden die zij uitvoeren en de daaraan verbonden arbeidsrisico’s. Volgens de Arbowet is de werkgever hiervoor verantwoordelijk. Via een risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) dienen werkgevers de arbeidsrisico’s, zoals werkdruk of ongewenst gedrag, ook in kaart te brengen en te mitigeren met een bijbehorend plan van aanpak met maatregelen. De NLA houdt de komende tijd daarom de vinger aan de pols als het gaat om het gezond en veilig werken in de opvanglocaties.

Daarnaast is goed werkgeverschap een speerpunt van dit kabinet en mag juist van deze organisaties, die in de praktijk te maken hebben met zeer kwetsbare doelgroepen, verwacht worden dat zij zorgen voor een goed werkklimaat. Het kabinet moedigt de inzet van stagiaires aan, maar alleen als zij een additionele plek op de werkvloer invullen. Het doel van een stage is immers om te leren. Daarom is het ook belangrijk om dat zij bij het uitvoeren van bepaalde handelingen altijd begeleid worden.

Ten slotte benadruk ik dat op alle fronten wordt gewerkt aan het wegnemen van knelpunten die de realisatie van voldoende kwantitatieve en kwalitatieve opvang in de weg staan. Dit is een proces van de lange adem dat alleen met betrokkenheid van een veelheid aan partijen kan worden volbracht. Daartoe moet de komende periode nog veel werk verzet worden. Ik ben ervan overtuigd dat iedereen zich, net als ik, onverminderd blijft inzetten om de situatie in de asielopvang te verbeteren en te verduurzamen.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg


X Noot
1

Kamerstuk 19 637, nrs. 3064, 3065, 3070 en 3078 en Kamerstuk 36 333.

X Noot
2

Kamerstuk 19 637, nr. 3100.

X Noot
3

Kamerstuk 19 637, nr. 3070.

X Noot
4

Kamerstuk 27 062, nr. 132.

Naar boven