19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 3097 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 april 2023

Tijdens het commissiedebat van 23 februari jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 3079) heb ik uw Kamer toegezegd om een terugkoppeling te geven van het gesprek dat ik zou hebben met Protestantse Kerken in Nederland (PKN) en de Commissie Plaisier. Dit gesprek heeft op 30 maart jl. plaatsgevonden.

In het gesprek heb ik gesproken over de inzet die de IND reeds pleegt op het bevorderen van de deskundigheid van medewerkers op het gebied van bekeringsthema’s en op het betrekken van externe expertise hierbij. Op 4 november 2022 heb ik uw Kamer middels een brief1 geïnformeerd over deze inzet en hoe de IND invulling geeft aan de uitwerking van de passage in het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) dat hier aan gewijd is. Verder heb ik met PKN en de Commissie Plaisier gesproken over de inbreng en weging van derdenverklaringen, de kennisbevordering van IND medewerkers met behulp van externe expertise, en de mogelijkheid om de IND actief externe expertise in te laten winnen. In het vervolg van deze brief reflecteer ik daarom op deze drie punten.

Allereerst, het gewicht dat de beslismedewerker van de IND geeft aan een ingebracht rapport van derden is afhankelijk van de individuele casus. De Werkinstructie 2022/3 schrijft daarbij voor dat de beslismedewerker kenbaar moet motiveren hoe een dergelijke verklaring is meegewogen in de besluitvorming over de asielaanvraag. Bij het ongeloofwaardig achten van het asielrelaas nadat een derdenverklaring is ingediend dient duidelijk gemotiveerd te worden om welke reden de verklaringen van derden niet opwegen tegen de ongeloofwaardig geachte verklaringen die de vreemdeling ten overstaan van de IND heeft afgelegd. In de Werkinstructie 2022/3 staat dat de verklaringen van derden niet zichtbaar zijn meegewogen in een beschikking «met de enkele stelling dat het aan de vreemdeling is om zijn bekering aannemelijk te maken middels zijn verklaringen».2 De IND ziet er op toe en zal erop blijven toezien dat duidelijk wordt gemotiveerd hoe een derdenverklaring wordt gewogen. Uiteindelijk is het aan de IND om een eigen afweging en conclusie over de geloofwaardigheid van een asielrelaas te maken.

Ten tweede hebben we tijdens het gesprek besproken hoe de IND haar kennis kan bevorderen door gebruik te maken van de expertise van externen. In bovengenoemde brief heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd dat de IND externe experts waar relevant consequenter zal betrekken bij het ontwikkelen van trainingen en zullen er bijeenkomsten worden georganiseerd met externe experts en de bekeringscoördinatoren. Voor de Covid-19 pandemie heeft de IND dergelijke bijeenkomsten voor coördinatoren op het gebied van bekering met de Commissie Plaisier georganiseerd. Vorig jaar heeft de IND ook dergelijke bijeenkomsten georganiseerd voor de LHBTI-coördinatoren, maar nog niet voor de bekeringscoördinatoren. De IND zal dergelijke bijeenkomsten weer gaan inplannen.

Tot slot heb ik met PKN en de Commissie Plaisier besproken of het mogelijk moet zijn voor de IND om actief op individuele basis, in eerste aanleg, de Commissie Plaisier in te roepen. Hier ben ik geen voorstander van omdat enerzijds de expertise t.a.v. het beoordelen van de geloofwaardigheid van verklaringen in het kader van asielaanvragen in de breedte bij de IND ligt. Anderzijds omdat dit een omkering van de bewijslast betekent waarbij niet de vreemdeling gebruik kan maken van de mogelijkheid om een derdenverklaring in te brengen maar de IND actief externe expertise moet inwinnen om een besluit te kunnen nemen over de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Indirect zou dit betekenen dat de Commissie Plaisier een bepalendere rol krijgt in de oordeelsvorming over de asielaanvraag terwijl de Commissie Plaisier in het gesprek van 30 maart jl. juist heeft aangegeven dat zij niet de expertise hebben om een oordeel te geven over de asielaanvraag. Bovendien, uit jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie blijkt dat, ook als deskundigen worden geraadpleegd, de eindbeslissing bij de verantwoordelijke autoriteit blijft. Het Hof oordeelde dat de beslissingsautoriteit haar besluit niet uitsluitend mag baseren op de conclusies van een deskundigenverslag en daar ook niet aan gebonden is. Dit betekent dat de IND in alle gevallen tot een eindoordeel moet komen op de asielaanvraag.3 De IND heeft niet alleen de expertise, maar ook de wettelijke taak de asielaanvraag te beoordelen.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg


X Noot
1

Kamerstuk 19 637, nr. 3003.

X Noot
3

C-473/16, 25-01-2018; ECLI:EU:C:2018:36 CURIA – Documents (europa.eu).

Naar boven