19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 2912 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juni 2022

Op 28 maart 2022 bracht het Ministerie van Buitenlandse Zaken het algemene ambtsbericht over Afghanistan uit1. Vanwege de onduidelijke situatie in Afghanistan na de machtsovername door de Taliban is op 11 augustus 2021 een besluit- en vertrekmoratorium afgekondigd2 dat ik op 23 februari jl. met een half jaar heb verlengd tot 25 augustus 20223.

Uit het ambtsbericht maak ik op dat het nog altijd lastig is om een compleet beeld te schetsen van de veiligheidssituatie in Afghanistan sinds de machtsovername door de Taliban. Op veel punten is het beeld niet compleet hoe de Taliban zal opereren. Wel is duidelijk dat het willekeurige geweld in grote mate is afgenomen. Doordat er geen strijd meer wordt gevoerd tussen de (toenmalige) regeringstroepen en de Taliban vallen hierdoor veel minder burgerslachtoffers. Op basis van het ambtsbericht kom ik tot de conclusie dat er geen sprake is van een van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn waarin de mate van willekeurig geweld dermate hoog is dat een burger louter door diens aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade.

Het ambtsbericht geeft aanleiding om de beslispraktijk te hervatten, waarmee het besluit- en vertrekmoratorium wordt beëindigd.

De beoordeling zal plaatsvinden op basis van de individuele omstandigheden afgezet tegen de zorgelijke veiligheids- en mensenrechtensituatie in Afghanistan. Bij de beoordeling van de individuele aanvragen houd ik tevens rekening met de omstandigheid dat het ambtsbericht geen compleet beeld heeft kunnen geven van de veiligheidssituatie in Afghanistan en de mate waarin de verklaringen van de vreemdeling passen in het beeld van de veiligheidssituatie in het algemeen en de positie van de groep waartoe de vreemdeling behoort in het bijzonder. In de praktijk betekent dit dat afhankelijk van het individuele geval de IND binnen de kaders van het beleid eerder aanleiding kan zien om het voordeel van de twijfel te geven en uit te gaan van de aannemelijkheid van de verklaringen en de gestelde vrees bij terugkeer naar Afghanistan.

Ik heb besloten om het landgebonden asielbeleid voor Afghanistan in belangrijke mate in lijn te houden aan het landgebonden asielbeleid zoals dit was voordat de Taliban de macht overnam. Daarbij is rekening gehouden met de wens van de Tweede Kamer4 om specifieke groepen als risicogroep aan te merken.

Op basis van de landeninformatie is voorts aanleiding gezien om familieleden die door de Taliban geassocieerd worden met de hoofdpersoon aan bepaalde bestaande beleidsgroepen toe te voegen.

Voor tolken die hebben gewerkt voor internationale militaire of politiemissies in Afghanistan zal groepsvervolging blijvend worden aangenomen. Familieleden die door de Taliban geassocieerd worden met de tolk zijn aangemerkt als risicogroep.

In het landgebonden asielbeleid voor Afghanistan zijn voorts de volgende groepen aangemerkt als risicogroep:

  • a) personen die actief zijn (geweest) in de journalistiek en media of op het gebied van de mensenrechten en de door de Taliban met hen geassocieerde familieleden.

  • b) vertegenwoordigers en medewerkers van de rechtelijke macht, politie, leger en ministeries ten tijde van het vorige regime en de door de Taliban met hen geassocieerde familieleden.

  • c) vrouwen die werkzaam zijn (geweest) in andere gebieden binnen de publieke arena dan genoemd onder a en b (met name non-gouvernementele organisaties, in het onderwijs en de gezondheidszorg).

  • d) burgers die geassocieerd worden met – of die beschouwd worden als ondersteunend aan – de voormalige Afghaanse autoriteiten, het Afghaanse maatschappelijk middenveld en de internationale gemeenschap in Afghanistan, waaronder internationale strijdkrachten, en dientengevolge extra risico lopen op gericht geweld van met name de Taliban en ISKP. Hieronder vallen ook medewerkers van Nederlandse of andere internationale ontwikkelingsprojecten, fixers van journalisten en mensen die hebben gewerkt voor de Nederlandse overheid of andere westerse landen (anders dan tolken) in Afghanistan5. Dit geldt tevens voor de door de Taliban met hen geassocieerde familieleden.

  • e) Vreemdelingen die (in het verleden) publiekelijk kritiek hebben geuit op de Taliban.

  • f) Hazara’s

  • g) vreemdelingen die afkomstig zijn uit een leefgebied waar zij tot een (gemarginaliseerde) etnische minderheid behoren, die aldaar ernstige problemen ondervindt.

  • h) vreemdelingen die afkomstig zijn uit een leefgebied waar zij tot een (gemarginaliseerde) religieuze minderheid behoren, die aldaar ernstige problemen ondervindt.

  • i) niet-(praktiserende)Moslims, waaronder bekeerlingen (tot het Christendom bekeerden), (toegedichte) afvalligen, Christenen, Bahai en Sikhs/Hindoes.

  • j) LHBT’s.

  • k) slachtoffers van Bacha Bazi misbruik.

Voor de groepen g, h en i geldt dat zij, conform het beleid van voor de machtsovername door de Taliban, blijven aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep.

Voorts zie ik aanleiding om bij de individuele beoordeling van een vreemdeling die behoort tot de categorie van (toegedicht) verwesterde vrouwen eerder het voordeel van de twijfel te geven. Dit vanwege de zeer zorgelijke situatie van vrouwen in Afghanistan en de onduidelijkheid die bestaat over de geldende normen en de feitelijke behandeling bij overschrijding van die normen.

Gelet op het geschetste beeld in het ambtsbericht ben ik van mening dat er niet mag worden verwacht dat er bescherming van de autoriteiten wordt ingeroepen in de zaken waarbij een gegronde vrees voor vervolging of ernstige schade wordt aangenomen. Ik heb ook besloten om in die zaken geen binnenlands beschermingsalternatief tegen te werpen.

Tenslotte zal de IND alert zijn op signalen die wijzen op contra indicaties waaronder een gevaar voor de nationale veiligheid en openbare orde, inclusief 1F-indicaties

Uit navraag bij andere EU-lidstaten blijkt dat in de verschillende landen de beslispraktijk ten aanzien van Afghanistan weer is hervat. In sommige landen worden ook negatieve beslissingen genomen op de asielverzoeken van Afghanen. Voor zover bekend lijkt (gedwongen) terugkeer vanuit die landen nog niet te hebben plaatsgevonden.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg


X Noot
1

Zie bijlage.

X Noot
2

Kamerstuk 19 637, nr. 2767.

X Noot
3

Kamerstuk 19 637, nr. 2825.

X Noot
4

Motie van het lid Belhaj c.s., Kamerstuk 27 925, nr. 788.

X Noot
5

Conform motie van het lid Belhaj c.s. (Kamerstuk 27 925, nr. 788) opgenomen in het landgebonden asielbeleid voor Afghanistan. Wel is er aanleiding gezien om dit enigszins aan te passen om dubbeling te voorkomen en het breder te trekken naar andere internationale ontwikkelingsprojecten en westerse landen.

Naar boven