19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 2192 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 mei 2016

Met deze brief informeer ik uw Kamer over het nieuwe ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken betreffende Zuid- en Centraal Somalië. Dit algemeen ambtsbericht, dat op 31 maart jl. werd gepubliceerd, is gebaseerd op informatie uit openbare en vertrouwelijke bronnen. Hierbij is onder andere gebruik gemaakt van het recente EASO rapport over de veiligheidssituatie in Somalië. Het ambtsbericht geeft aanleiding om het landenbeleid Somalië, zoals dat voorafgaand aan het besluit- en vertrekmoratorium voor Somalië gold, enigszins aan te passen. Deze aanpassingen betreffen het toelatingsbeleid ten aanzien van vreemdelingen die afkomstig zijn uit gebieden waar Al-Shabaab aan de macht is en het beleid ten aanzien van alleenstaande vrouwen.

Aanleiding huidig besluit- en vertrekmoratorium

Uit het vorige ambtsbericht, van december 2014, bleek onvoldoende duidelijk welke risico’s Somalische vreemdelingen lopen bij terugkeer naar gebieden die onder controle staan van Al-Shabaab. Het ambtsbericht gaf aan dat, als bekend raakt dat iemand is teruggekeerd, hij het gevaar loopt door Al-Shabaab als terugkeerder te worden herkend en te worden beschuldigd van verraad of spionage. Mensen die hiervan worden beschuldigd lopen het gevaar te worden geëxecuteerd. Met name was niet duidelijk of dit gold voor alle terugkeerders naar Al-Shabaab gebied of dat er individuele factoren nodig zijn om aannemelijk te maken dat iemand als terugkeerder wordt herkend en in verband daarmee gevaar loopt. Dit was de reden om met ingang van 20 april 2015 een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen, dat met ingang van 20 oktober 2015 werd verlengd voor een periode van maximaal 6 maanden, in afwachting van het nieuwe ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Nieuw ambtsbericht

Gebieden in Zuid- en Centraal Somalië waar Al-Shabaab niet aan de macht is (inclusief Mogadishu)

De veiligheid in Mogadishu is onvoorspelbaar en complex. Door het Ministerie van Buitenlandse Zaken geraadpleegde bronnen die in 2015 aanzienlijke perioden in Mogadishu doorbrachten geven aan dat Mogadishu voor het merendeel van de uit Nederland terugkerende Somaliërs echter niet te onveilig is. Somaliërs in Mogadishu hebben hun veiligheid voor een belangrijk deel in eigen hand. Wie werkt voor of frequent contact heeft met de overheid loopt het meeste risico. Er zijn in Mogadishu geen wijken meer in handen van Al-Shabaab. Al-Shabaab pleegt nog wel aanslagen, waar de buitenwijken van Mogadishu het meest kwetsbaar voor zijn. De aanslagen zijn gericht op de overheid in alle hoedanigheden, inclusief toeleveranciers, contractanten en hotels en restaurants die door overheidsmedewerkers vaak bezocht worden, internationale organisaties en voorts andere «ongelovigen» en «indringers». Ook journalisten, studenten en hogere onderwijsinstellingen vormen een doelwit, zij het minder frequent. Tijdens de verslagperiode was er sprake van een aanzienlijke daling van het aantal incidenten en een lichte daling van het aantal slachtoffers. De slachtoffers waren vrijwel uitsluitend personen die werken voor de federale overheid.

Het EHRM heeft in een uitspraak van 10 september 2015 geoordeeld dat de situatie in Mogadishu niet zodanig is dat een ieder die naar Mogadishu terugkeert een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op grond hiervan overeenkomstig geoordeeld1. Op basis van de informatie in het ambtsbericht bestaat geen aanleiding om hierover anders te oordelen. Het ambtsbericht geeft evenmin aanleiding om voor de andere gebieden in Zuid- en Centraal Somalië die niet onder controle staan van Al-Shabaab een dergelijke situatie aan te nemen. De vreemdeling zal individuele feiten en omstandigheden aannemelijk moeten maken om voor verblijf in aanmerking te komen. Als het gebied bereikt kan worden zonder door Al-Shabaab gebied te reizen is de situatie in principe niet te onveilig om terug te keren. Als wel over land gereisd moet worden door Al-Shabaab gebied is er een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM. Wel kan dan onder voorwaarden een vestigigingsalternatief worden tegengeworpen. De in het beleid gedefinieerde risicogroepen blijven gehandhaafd. De risicogroepen betreffen overheidsfunctionarissen, leden van het gerechtelijk apparaat, leden van de Afrikaanse vredesmacht AMISOM, personen werkzaam voor internationale organisaties of internationale delegaties, personen die er door Al-Shabaab van worden verdacht te spioneren voor de overheid en journalisten. Voor de risicogroepen geldt dat zij door middel van geringe indicaties hun vrees aannemelijk kunnen maken.

Gebieden waar Al-Shabaab aan de macht is

Op basis van het ambtsbericht moet worden aangenomen dat terugkeerders uit het Westen herkenbaar zijn. Tevens is de mensenrechtensituatie in de gebieden waar Al-Shabaab aan de macht is zodanig dat aanleiding bestaat te oordelen dat er voor iedere terugkeerder een gegronde vrees bestaat voor vervolging dan wel dat er een reëel risico bestaat op een met artikel 3 EVRM strijdige behandeling. Er is sprake van een systematische schending van mensenrechten. Burgers staan dagelijks bloot aan geweld, onderdrukking en afpersing. Dit betekent echter niet dat aan alle personen afkomstig uit deze gebieden een verblijfsvergunning moet worden verleend. Aan asielzoekers afkomstig uit deze gebieden kan onder voorwaarden2 een vestigingsalternatief worden tegengeworpen in een gebied waar Al-Shabaab niet aan de macht is.

Er is hiermee sprake van een aanpassing van het beleid dat gold voorafgaand aan het besluit- en vertrekmoratorium. Op basis van het toen geldende beleid werd beoordeeld of iemand zich na terugkeer zou kunnen handhaven onder Al-Shabaab, waarbij onder andere een toets op verwestersing plaatsvond.

Beleid alleenstaande vrouwen

Het huidige beleid beschouwt een vrouw in ieder geval als alleenstaand, indien de huwelijksband met de echtgenoot is verbroken of als zij ongehuwd is en de gezinsband van het gezin waartoe zij ten tijde van haar vertrek uit Somalië behoorde is verbroken. Het ambtsbericht geeft aan dat met name alleenstaande vrouwen zonder sociaal netwerk kwetsbaar zijn. Gelet hierop, in combinatie met jurisprudentie van het EHRM en de Afdeling bestuursrechtspraak, is er aanleiding om de definitie van alleenstaande vrouw in het beleid enigszins aan te passen: indien aannemelijk is geworden dat een vrouw beschikt over een mannelijk familielid in de derde graad in haar herkomstgebied, dan wordt zij niet aangemerkt als alleenstaande vrouw. Indien een dergelijk familielid niet beschikbaar is en uit de individuele verklaring valt niet af te leiden dat er overigens een sociaal netwerk beschikbaar is, zal de alleenstaande vrouw voor verblijf in aanmerking komen omdat er dan een reëel risico bestaat op een met artikel 3 EVRM verboden behandeling.

Dit sluit aan bij de jurisprudentie van het EHRM in de zaak R.H. tegen Zweden waarin het EHRM tot het oordeel is gekomen «that a single woman returning to Mogadishu without access to protection from a male network would face a real risk of living in conditions constituting inhuman or degrading treatment under article 3 of the Convention». In deze zaak kwam het EHRM tot het oordeel dat er geen sprake was van een artikel 3 EVRM schending nu klaagster nog een broer en oom had in Mogadishu.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff


X Noot
1

uitspraak van 22 april 2016, nr. 201600098/1/V2.

X Noot
2

voorwaarden beschreven in Staatscourant 2015; nr. 14541 par. 23.5.2.

Naar boven