19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 1990 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 april 2015

Met deze brief informeer ik uw Kamer over mijn beleidsbeslissing om het per 16 april 2015 afgelopen besluit- en vertrekmoratorium voor Iraakse asielzoekers afkomstig uit de provincies Bagdad, Anbar, Ninewa, Salaheddin, Ta’mim, Diyala en Babil, eenmalig te verlengen voor de duur van zes maanden. Hieronder licht ik deze beslissing nader toe.

Het besluit- en vertrekmoratorium voor Iraakse asielzoekers uit genoemde provincies trad in werking per 17 oktober 2014 voor de duur van een half jaar. Zoals toegelicht in de voorafgaande Kamerbrief van 7 oktober 2014 gaf – kort verwoord – de volatiele en onoverzichtelijke situatie in de desbetreffende provincies de aanleiding voor het instellen van de moratoria.1

Op 16 april 2015 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een nieuw ambtsbericht over de situatie in Irak uitgebracht. Het ambtsbericht beslaat de periode van medio september 2014 tot en met medio maart 2015. Relevante ontwikkelingen tot aan de publicatie van het ambtsbericht, medio april 2015, zijn zoveel mogelijk meegenomen. Het ambtsbericht meldt dat de veiligheidssituatie in Irak, vergelijkbaar is met de voorgaande verslagperiode. In een aantal steden en gebieden in de provincies Bagdad, Anbar, Ninewa, Diyala, Salaheddin, Kirkuk en Babil vinden hevige gevechten plaats tussen het Iraakse regeringsleger en de door ISIS geleide opstandelingen. In dergelijke steden en gebieden is geen sprake van effectieve controle door één van de partijen in het conflict, omdat:

  • geen van de partijen het gebied volledig kan innemen;

  • de controle geregeld overgaat van de ene naar de andere partij en er dus geenszins sprake lijkt te zijn van enige vastigheid; dan wel

  • de controle op enig moment weliswaar bij één partij ligt, maar hevig bevochten wordt door een andere.

Omdat naar verwachting voorlopig onzekerheid zal blijven bestaan over de veiligheidssituatie in Irak en op grond daarvan redelijkerwijs veelal niet kan worden beslist of aanvragen op één van de gronden van artikel 29, Vreemdelingenwet 2000, kunnen worden ingewilligd, heb ik besloten tot het verlengen van het besluitmoratorium voor de duur van een half jaar. Instelling van een besluitmoratorium geeft mij de wettelijke basis de beslistermijn voor individuele asielzaken die tot nu toe zijn ingediend en nog worden ingediend, te verlengen met één jaar. De periode waarvoor het besluitmoratorium geldt, geeft de mogelijkheid nadere ontwikkelingen en eventuele verduidelijking van de situatie af te wachten. Tevens zie ik hierin aanleiding het vertrekmoratorium met zes maanden te verlengen. Hiermee worden uitgeprocedeerde asielzoekers afkomstig uit Irak die onder het toepassingsgebied vallen van dit vertrekmoratorium, thans niet verplicht terug te keren naar Irak en wordt hen opvang geboden voor zover geen sprake is van openbare orde problematiek.

Het instellen van het besluitmoratorium betekent overigens niet dat in het geheel geen beslissingen kunnen worden genomen. In onder andere zaken waarin op basis van de Dublinverordening een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, en zaken waarin duidelijke aanwijzingen zijn voor toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag kan daarvan sprake zijn. In zaken waarin buiten twijfel is dat een vreemdeling in aanmerking komt voor een status, kan ook inwilligend worden besloten. Ik verwijs in dit verband naar de antwoorden op de Kamervragen van 24 november 2014.2

Het besluit- en vertrekmoratorium geldt niet voor Iraakse asielzoekers afkomstig uit de Koerdische Autonome Regio (KAR) en de zuidelijke provincies Karbala, Najaf, Wassit, Qadissiya, Maysan, Dhi-Qar, Muthanna en Basra. In deze gebieden vinden beduidend minder of geen gevechten plaats tussen het Iraakse regeringsleger en de door IS(IS) geleide opstandelingen en is de situatie minder fluïde en diffuus. Gelijk aan het vorige ambtsbericht meldt het ambtsbericht van april 2015 dat het in het overwegend sjiitische zuiden van Irak relatief rustig is, en de Koerdische veiligheidsdiensten de veiligheidssituatie in de KAR – over het algemeen – onder controle hadden. De informatie die het ambtsbericht verstrekt over deze provincies is voldoende om zorgvuldige beslissingen in individuele zaken te kunnen nemen. Voor vreemdelingen afkomstig uit deze provincies blijft het huidige asielbeleid van kracht waarin bijzondere aandacht bestaat voor religieuze minderheden, alleenstaande vrouwen en Iraakse vreemdelingen met een homoseksuele of biseksuele geaardheid en transgenders.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff


X Noot
1

Kamerstuk 19 637, nr. 1900.

X Noot
2

Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 673.

Naar boven