19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 1866 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 juni 2014

Op 13 december 2013 heb ik uw Kamer bericht1 over het initiatief van de gemeente Amsterdam om een bed, bad en brood-voorziening in te richten in de voormalige penitentiaire inrichting in de Havenstraat voor een groep uitgeprocedeerde vreemdelingen. Het initiatief eindigde, conform de gemaakte afspraken, op 31 mei jl. Op 28 mei jl. heeft de burgemeester van Amsterdam de evaluatie van dit initiatief aan de gemeenteraad gestuurd. Hierbij doe ik u een afschrift van deze evaluatie toekomen2.

Het initiatief aan de Havenstraat was erop gericht om de groep vreemdelingen vanuit een stabiele omgeving, onder begeleiding van vrijwilligers en professionals, te laten werken aan een oplossing voor hun situatie. De gemeente Amsterdam heeft de randvoorwaarden gecreëerd om de bewoners aan te sporen tot terugkeer zodat dit een geslaagd initiatief zou kunnen worden.

Met de burgemeester van Amsterdam stel ik vast dat er een grote groep is, zonder zicht op verblijf in Nederland, die geen gebruik heeft gemaakt van de geboden kansen en niet bereid is te werken aan terugkeer. Daarmee heeft het initiatief, ondanks de enorme inzet van de gemeente Amsterdam en andere betrokken partijen, niet het gewenste resultaat opgeleverd. Zoals in de evaluatie is vermeld, zijn twee personen teruggekeerd en daarnaast zijn momenteel nog circa acht mensen bezig om vrijwillige terugkeer te realiseren.

Het tegenvallende resultaat laat opnieuw zien dat de opstelling en terugkeerbereidheid van de vreemdeling van doorslaggevende betekenis is, zeker in het geval gedwongen terugkeer (op korte termijn) niet mogelijk is. Het bieden van onderdak kan onder omstandigheden een middel vormen om die terugkeerbereidheid te stimuleren, maar lijkt op zichzelf daar slechts een beperkt effect op te hebben.

Op 1 juni is het initiatief in de Havenstraat stopgezet. In het kader van een verantwoorde en zorgvuldige afbouw van dit initiatief heeft de gemeente Amsterdam besloten voor een beperkte periode van zes maanden vervolgopvang beschikbaar te stellen voor twee duidelijk omschreven groepen. Deze vervolgopvang is in de eerste plaats beschikbaar voor bewoners uit het pand in de Havenstraat die voornemens zijn op korte termijn terug te keren naar het land van herkomst. Daarnaast is deze vervolgopvang ook toegankelijk voor bewoners die als gevolg van hun medische situatie als bijzonder kwetsbaar zijn gekwalificeerd. Deze afbouw vindt plaats in goed overleg met mijn diensten, in het bijzonder de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Het is nog niet duidelijk hoeveel personen voor deze vervolgopvang in aanmerking zullen komen.

Ik heb begrip voor deze aanpak van de gemeente Amsterdam. Het is begrijpelijk dat de gemeente Amsterdam de bewoners die terug willen en hier actief aan werken, nog in beeld wil blijven houden ten behoeve van het realiseren van de terugkeer. Daar wil ik de gemeente Amsterdam ook nog kortstondig bij faciliteren. Daarnaast wil ik ook wel enige ruimte geven aan de gemeente voor de keuze om medisch kwetsbare vreemdelingen opvang te bieden in het kader van deze zorgvuldige afbouw. Ik beschouw de opvangperiode van zes maanden als een maximale termijn. Steeds wordt individueel bezien of gedurende deze termijn nog opvang geïndiceerd is. Dit hangt samen met de inspanningen en medewerking van de vreemdeling zelf aan de terugkeer en van de ontwikkeling van de medische situatie.

Inmiddels heeft de gemeente Amsterdam ook een kort geding aangespannen tegen de bewoners van het pand in de Havenstraat om het pand te kunnen ontruimen. Op 4 juli aanstaande zal de rechter hierover uitspraak doen.

Ik heb uw Kamer eerder gemeld dat ik met het oog op het realiseren van terugkeer bereid ben te kijken naar wat werkt. In dat verband blijf ik open staan voor nieuwe initiatieven. De weinig positieve uitkomsten van het initiatief aan de Havenstraat zal ik wel meenemen en meewegen in de beoordeling van eventuele toekomstige voorstellen.

De uitvoering van het terugkeerbeleid blijkt dus wederom weerbarstig en complex. Ik blijf daarbij steeds staan voor een open en realistische benadering van de terugkeerproblematiek in goed overleg met alle betrokken partijen.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Kamerstuk 19 637, nr. 1765.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven