19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 1774 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 januari 2014

Met deze brief informeer ik u over het beleidskader voor de beoordeling van asielaanvragen van Iraanse asielzoekers naar aanleiding van het nieuwe ambtsbericht over de algehele situatie in Iran dat op 24 december 2013 is uitgebracht door de Minister van Buitenlandse Zaken. Ik ga hierbij met name in op het asielbeleid ten aanzien van Iraanse lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LHBT's).

Ten gevolge van de inwerkingtreding op 1 januari jl. van de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening, is de mogelijkheid komen te vervallen om nog langer groepen asielzoekers uit een bepaald land van herkomst aan te duiden als een «specifieke» groep. Door de aanduiding als «specifieke groep» kwam een asielzoeker uitsluitend omwille van het behoren tot deze «specifieke» groep, in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder c van de Vw. Dit is van betekenis voor Iraanse LHBT’s omdat zij waren aangeduid als een dergelijke «specifieke» groep. Deze aanduiding komt te vervallen. Op basis van de informatie in het recente ambtsbericht dient nu te worden beoordeeld of er nog steeds aanleiding bestaat voor Iraanse LHBT’s een beleid te voeren waarbij enkel het aannemelijk maken van de seksuele gerichtheid volstaat om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel.

Blijkens het recente ambtsbericht lijkt zich een lichte positieve tendens voor te doen in de situatie van Iraanse LHBT’s. Iraanse LHBT’s worden niet onderworpen aan systematische vervolging door de autoriteiten. Zo staat in het ambtsbericht dat homoseksuelen vooral in Teheran hun eigen uitgaansgelegenheden hebben, en op het internet digitale ontmoetingsplaatsen hebben. De autoriteiten zijn hiervan op de hoogte, maar treden niet actief op. Op basis van een volgend ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken zal ik bezien of deze tendens zich bestendigt.

Tot die tijd zie ik evenwel aanleiding voor Iraanse LHBT’s eenzelfde beschermingsniveau te handhaven als voorheen. In het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Iran wordt daarom opgenomen dat Iraanse LHBT’s in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder a Vw. tenzij uit het individuele asielrelaas blijkt dat betrokkene niet zal worden blootgesteld aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een risico loopt op schending van artikel 3 EVRM.

Tot slot merk ik op dat het recente ambtsbericht verder geen aanleiding geeft tot aanpassingen in het geldende beleidskader voor de beoordeling van asielaanvragen van Iraanse asielzoekers. Dit betekent dat het beleid dat thans geldt voor Iraanse religieuze minderheden en dat ik op 2 november 20121 aan uw Kamer nader heb toegelicht, onverkort van kracht blijft.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Kamerstuk 19 637, nr. 1590.

Naar boven