19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 1769 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 januari 2014

Uw Kamer is per brief van 4 juni 20131 geïnformeerd over het besluit tot het instellen van een besluit-en vertrekmoratorium voor Tutsi’s afkomstig uit het oosten van de Democratische Republiek Congo (DRC). Aanleiding voor het instellen van het besluit- en vertrekmoratorium was dat in het voorjaar van 2013 uit diverse openbare bronnen bleek dat de gevechten in het oosten van de DRC, sinds het verschijnen van het laatste ambtsbericht over de DRC in juni 2012, nog verder waren toegenomen. De in het oosten van de DRC actieve rebellenbeweging M23 werd voornamelijk gedomineerd door Tutsi’s. Het viel niet uit te sluiten dat de oplaaiende gevechten invloed hadden op de bejegening van Tutsi’s elders in het land, omdat zij als rebellen werden beschouwd. Er was echter geen recente betrouwbare informatie beschikbaar over de positie van Tutsi’s in overige delen van de DRC, met name Kinshasa dat geldt als vestigingsalternatief voor personen afkomstig uit de «15c-gebieden» in het oosten van de DRC. Van een situatie als genoemd in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn is sprake wanneer een ieder die zich in een bepaald land of regio bevindt een reëel risico loopt om geconfronteerd te worden met een 3 EVRM schending, veroorzaakt door willekeurig geweld.

Met het instellen van het besluit- en vertrekmoratorium heb ik aan de minister van Buitenlandse Zaken verzocht om in het nieuwe ambtsbericht over de DRC specifiek aandacht te besteden aan de positie van Tutsi’s. In genoemde brief aan uw Kamer heb ik aangegeven dat uw Kamer na ommekomst van genoemde termijn, of wanneer ik daartoe eerder aanleiding zou zien, nader geïnformeerd zou worden over het beleid ten aanzien van asielzoekers van Tutsi-afkomst uit de 15c-gebieden in de DRC.

Uit het recente ambtsbericht over de DRC2 blijkt dat er in de DRC geen sprake is van een systematische, structurele en georganiseerde discriminatie van Tutsi’s. Evenmin is er sprake van structureel geweld tegen de Tutsi bevolking of andere Congolezen met een Tutsi achtergrond. Tutsi groepen kunnen bescherming krijgen van de autoriteiten. Ze zijn goed vertegenwoordigd in de politiek en nationale instituties zoals het leger en de politie. De Tutsi’s in Kinshasa zijn tijdens de verslagperiode niet betrokken bij geweldsincidenten. Ze wonen vooral in de relatief veilige villawijken van Kinshasa. De recente ontwikkelingen hebben voor hen geen vermeldenswaardige gevolgen gehad.

Op basis van de informatie uit het recente ambtsbericht heb ik dan ook besloten om het besluit- en vertrekmoratorium ten aanzien van Tutsi’s op te heffen. Een vreemdeling die behoort tot de bevolkingsgroep van de Tutsi’s kan nog steeds in aanmerking komen voor individuele bescherming.

Met het opheffen van het besluit- en vertrekmoratorium is het wel weer mogelijk om aan Tutsi’s die afkomstig zijn uit de 15c-gebieden in de DRC, mits zij niet in aanmerking komen voor individuele bescherming, een vestigingsalternatief tegen te werpen in andere delen van de DRC, indien de vrees een gevolg is van de uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Voor het overige blijft het landenbeleid DRC ongewijzigd. Dit betekent dat het zogenoemde 15c-beleid blijft gelden voor de provincies Noord- en Zuid-Kivu alsmede de regio’s Haut- en Bas Uélé.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Kamerstuk 19 637 nr. 1674

X Noot
2

Het algemeen ambtsbericht beslaat de periode van juli 2012 tot en met oktober 2013.

Naar boven