Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 juni 2013
De situatie in het oosten van de Democratische Republiek Congo (DRC) is al sinds lange
tijd zorgwekkend. Daarom wordt de situatie in het oosten van de DRC (de provincies
Noord- en Zuid-Kivu en de regio’s Haut- en Bas-Uélé) aangemerkt als een situatie zoals
beschreven in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn (situatie van algemeen geweld
die zodanig is dat een ieder die terugkeert, louter op basis van zijn aanwezigheid
aldaar, een reëel risico loopt op een met artikel 3 EVRM strijdige behandeling).
Omdat de situatie in overige delen van het land, met name in de hoofdstad Kinshasa,
veel rustiger is, geldt er thans een vestigingsalternatief in Kinshasa voor personen
afkomstig uit de 15c-gebieden in het oosten.
Recentelijk is uit diverse openbare bronnen, zoals krantenberichten en berichten op
internet van onder andere de BBC, de VN en ngo’s, gebleken dat de gevechten in het
oosten van de DRC, sinds het verschijnen van het laatste ambtsbericht over de DRC
in juni 2012, nog verder zijn toegenomen. Rebellenbewegingen, met name M23, zijn actief.
De rebellenbeweging M23 wordt voornamelijk gedomineerd door Tutsi’s.
Het valt niet uit te sluiten dat de oplaaiende gevechten invloed hebben op de bejegening
van Tutsi’s elders in het land, omdat zij als rebellen worden beschouwd. In de DRC
worden zij, zeker sinds de aanvang van de conflicten in het oosten in de jaren «90,
niet gezien als Congolezen maar als Rwandezen, en als aanstichters van de conflicten.
In het verleden is er daarom bijzonder beleid gevoerd voor Tutsi’s afkomstig uit de
DRC. Zij werden aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep. Sinds enkele jaren is hun
positie in de DRC verbeterd en daarom is dit bijzondere beleid in 2011 beëindigd.
Ik beschik niet over recente betrouwbare informatie over de positie van Tutsi’s in
overige delen van de DRC, met name Kinshasa dat geldt als vestigingsalternatief voor
personen afkomstig uit de 15c-gebieden in het oosten, nu de conflicten in
het oosten weer zijn opgelaaid. Daarom vind ik het niet langer verantwoord om een
vestigingsalternatief in Kinshasa tegen te werpen aan Tutsi’s1 uit de gebieden waarvoor een 15c-kwalificatie geldt.
Aan de minister van Buitenlandse Zaken heb ik verzocht om in het nieuwe ambtsbericht
over de DRC specifiek aandacht te besteden aan de positie van Tutsi’s, met name in
Kinshasa en overige delen van het land die niet onder de 15c-kwalificatie vallen.
Naar verwachting verschijnt dit ambtsbericht in het najaar van 2013.
In afwachting van de resultaten van dit onderzoek heb ik besloten een besluit- en
vertrekmoratorium in te stellen voor de duur van een jaar voor asielzoekers van Tutsi-afkomst
die gevlucht zijn vanwege de 15c-situatie in het oosten van de DRC. Instelling van
een besluitmoratorium geeft mij de wettelijke basis de beslistermijn voor individuele
asielzaken die tot nu toe zijn ingediend en nog worden ingediend, te verlengen met
een jaar. Met een vertrekmoratorium worden uitgeprocedeerde asielzoekers van Tutsi-afkomst
uit de 15c-gebieden in de DRC die onder het toepassingsgebied vallen van dit vertrekmoratorium,
thans niet verplicht terug te keren naar de DRC en wordt hen opvang geboden.
Etniciteit en herkomstgebied worden beoordeeld aan de hand van de verklaringen van
de vreemdeling en/of aan de hand van taalanalyse.
Voor zover Tutsi’s op individuele gronden in aanmerking komen voor bescherming op
grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Vw 2000, staat het besluitmoratorium
niet aan vergunningverlening in de weg.
Uiterlijk na ommekomst van genoemde termijn, of wanneer ik daartoe eerder
aanleiding zie, zal ik u nader informeren over mijn beleid ten aanzien van
asielzoekers van Tutsi-afkomst uit de 15c-gebieden in de DRC.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven