19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 1744 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 oktober 2013

Tijdens het dertigledendebat op donderdag 12 september (Handelingen II 2012/13, nr. 110, debat over de opvang van vluchtelingen uit Syrië) heb ik in reactie op de motie van het lid Voordewind c.s.1 en de motie van het lid Maij2 toegezegd de juridische mogelijkheden te zullen verkennen van een tijdelijke verblijfsregeling voor uit Syrië afkomstige familieleden van in Nederland verblijvende personen en de Kamer hierover binnen vier weken te informeren. De motie Voordewind c.s. «verzoekt de regering om ruimhartig om te gaan met verzoeken van Syriërs om familie in Nederland te bezoeken, zodat zij hier tijdelijk opvang kunnen krijgen.» De motie Maij verzoekt de regering om, de regels voor verblijf van gevluchte Syriërs bij familieleden tot en met de tweede graad in Nederland zo te verruimen dat zij op humanitaire gronden tijdelijk en in beginsel maximaal een jaar bij familie in Nederland kunnen verblijven. Beide moties zijn naar aanleiding van mijn toezegging in het debat aangehouden. Op 7 oktober jl. heb ik u laten weten dat ik uw Kamer niet binnen de door mij toegezegde termijn kon informeren (Kamerstuk 19 637, nr. 1725).

Ik heb inmiddels de mogelijkheden voor tijdelijke opvang van gevluchte Syriërs bij familieleden tot en met de tweede graad in Nederland verkend. Dit brengt mij tot het oordeel dat ik gelet op de juridische risico’s en uitvoeringsimplicaties een bijzondere verblijfsregeling voor een specifieke groep gevluchte Syrische familieleden niet verantwoord acht.

Allereerst wil ik benadrukken dat ik de visie van de indieners van de moties deel dat de humanitaire crisis in Syrië bijzonder ernstig is en noopt tot hulp vanuit de internationale gemeenschap. Ook vanuit de Syrische gemeenschap is mij te kennen gegeven dat men zich grote zorgen maakt om het lot van familieleden die voor het geweld op de vlucht zijn. Ik heb daar begrip voor. Beide moties vragen evenwel om een tijdelijke regeling en er is geen regeling denkbaar waarin de tijdelijkheid van het verblijf kan worden gewaarborgd. De Syrische familieleden zullen naar verwachting, gelet op de situatie in Syrië, na afloop van het reguliere verblijfsrecht veelal een asielaanvraag indienen. Gezien de situatie in Syrië zal dit vaak tot inwilliging leiden. Ook met het bieden van langduriger regulier verblijfsrecht kan niet voorkomen worden dat men alsnog asiel aanvraagt.

Afgezien daarvan levert het treffen van een bijzondere verblijfsregeling voor deze specifieke groep ook een aantal uitvoeringsrisico’s op. Het zal wegens het ontbreken van documenten bijvoorbeeld niet goed mogelijk zijn om de familieband en eerdere vestiging in Syrië vast te stellen. In het geval van bewijsnood moet ik afgaan op de eigen verklaring van de vreemdeling, wat de deur openzet voor misbruik. Ook is er een risico dat 1F-aspecten eerst na aankomst in Nederland blijken en personen die zich schuldig hebben gemaakt aan mensenrechtenschendingen en op grond van artikel 3 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens niet kunnen worden teruggestuurd naar Syrië.

Omdat de motie Maij spreekt van familieleden tot en met de tweede graad3 kan voorts niet worden uitgesloten dat het om een substantiële groep gaat. Er is sprake van een forse uitbreiding ten opzichte van de doelgroep van het nareisbeleid. Volgens het CBS verblijven circa 11.500 personen met een Syrische achtergrond in Nederland, verdeeld over circa 4.500 huishoudens. Het is niet precies bekend hoeveel Syrische familieleden van hen zich nog in de regio bevinden en voor verblijf in Nederland in aanmerking willen komen. Volgens een eerste voorzichtige inschatting van de Syrisch-Orthodoxe kerk in Nederland zou het, voor zover het hun gemeenschap betreft, kunnen gaan om een groep van tegen de 5.000 personen.

Het bieden van de mogelijkheid tot familiebezoek impliceert dat familieleden in eerste instantie in eigen kring worden opgevangen. Dit is in veel gevallen praktisch niet goed mogelijk, bijvoorbeeld omdat de Syrische (asiel)statushouder die familie wil laten overkomen zelf nog in de opvang verblijft, of omdat men zelf niet over voldoende woonruimte beschikt om gedurende langere tijd meerdere familieleden op te vangen. Dit kan leiden tot onwenselijke overbewoning, voor te lange tijd.

Afhandeling van een substantieel aantal extra aanvragen heeft gevolgen voor de inzet van beperkte capaciteit van de IND. Dit resulteert in het verder oplopen van behandeltermijnen voor reguliere aanvragen. Daarnaast heeft dit, zodra men alsnog een beroep doet op asiel, tot gevolg dat er achterstanden ontstaan bij de afhandeling van asielaanvragen. Op dit moment is er al een stijging van het totaal aantal asielaanvragen en ben ik genoodzaakt om extra capaciteit in te zetten om deze stijging op te vangen. Als deze groep ook is aangewezen op COA-opvang gedurende een eventuele asielprocedure, leidt dit tot verdere bezetting van de opvangcapaciteit, die daarvoor niet toereikend is. Na eventuele inwilliging, heeft dit ook weer gevolgen voor de taakstelling aan gemeenten om asielstatushouders te huisvesten. Ik wijs in dit verband ook op het belang om te voorkomen dat Nederland door achterstanden in het asielproces aantrekkelijker wordt als eindbestemming voor mensensmokkelroutes, wat tot verdere vertraging van het asielproces zou leiden.

Het bovenstaande neemt niet weg dat het kabinet van mening is dat humanitaire hulp geboden is. Zoals ik reeds mede namens de Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heb aangegeven in mijn brief van 11 september jl.4 behoort Nederland met 59 miljoen euro tot de vijf grootste humanitaire hulpdonoren voor de Syrische regio binnen de EU.

Met deze brief bericht ik uw Kamer tevens op welke wijze ik uitvoering geef aan de motie5 van het lid Voordewind van de ChristenUnie waarbij is verzocht om de hervestiging van 250 Syrische vluchtelingen los te koppelen van het bestaande quotum. Ik heb uw Kamer eerder meegedeeld dat ik bereid ben gehoor te geven aan de wereldwijde oproep van UNHCR om 2000 Syrische vluchtelingen te hervestigen. Ik geef hieraan invulling door in 2013 en 2014 250 Syrische vluchtelingen toe te laten op grond van hervestiging. Dit betreft 50 voor 2013 en 200 voor 2014. Dit is ruim 10% van het wereldwijd gevraagde aandeel.

Mijn prioriteit ligt nu bij de uitvoering van de reeds geplande missies in 2013 en 2014. Dit gebeurt uiteraard op voordracht van en in overleg met de VN vluchtelingenorganisatie (UNHCR). Ik zal UNHCR vragen prioriteit te geven aan de hervestigingsmissies voor Syrische vluchtelingen.

In 2012 bedroeg het totaal aantal eerste asielaanvragen van Syriërs ongeveer 450. In de afgelopen twaalf maanden is sprake van een stijgend aantal asielaanvragen uit Syrië, oplopend tot 319 per maand in september. In totaal zijn in 2013 tot en met september ongeveer 1490 eerste asielaanvragen ingediend, waarmee Syriërs na Somaliërs de grootste groep vormen. De stijging van het aantal asielaanvragen uit Syrië is een belangrijke oorzaak voor de toename van het totaal aantal asielaanvragen. Ook de inwilligingen zijn bijzonder hoog. Van de Syrische asielaanvragen wordt 76 tot 100% ingewilligd. In het overgrote deel van de afwijzingen gaat het om Dublin-claims, waarbij een andere Europese lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.

Elke euro die we in de regio besteden aan hulp ter plaatse bereikt meer mensen en is doelmatiger besteed dan kosten die we in Nederland zouden maken voor opvang en asielverlening aan de in de moties bedoelde doelgroep.

Hoe zeer ik mij de zorgen van de indieners van de moties en de Syrische gemeenschap in Nederland ook kan voorstellen, op grond van bovenstaande argumenten en uitvoeringsconsequenties acht ik een bijzondere verblijfsregeling voor deze specifieke groep niet wenselijk.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Kamerstuk 19 637, nr. 1713.

X Noot
2

Kamerstuk 19 637, nr. 1719.

X Noot
3

Hier wordt onder verstaan: ouders en kinderen (eerste graad) respectievelijk broers, zusters, grootouders en kleinkinderen (tweede graad) van de hoofdpersoon.

X Noot
4

Kamerstuk 19 637, nr. 1709.

X Noot
5

Kamerstuk 19 637, nr. 1715.

Naar boven