2 Vragenuur: Vragen Kuik

Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 12.3 van het Reglement van Orde.

Vragen van het lid Kuik aan de minister van Justitie en Veiligheid over het bericht "Oost-Nederland krijgt te weinig agenten, de Randstad juist relatief veel".

De voorzitter:

Aan de orde is het mondelinge vragenuur. Ik heet de minister van Justitie en Veiligheid van harte welkom, evenals de woordvoerders, de mensen op de publieke tribune en de mensen die het mondelinge vragenuur op een andere manier volgen. Ik wil mevrouw Kuik van het CDA uitnodigen om haar mondelinge vraag te stellen aan de minister over het bericht "Oost-Nederland krijgt te weinig agenten, de Randstad juist relatief veel". Het woord is aan mevrouw Kuik van het CDA.

Mevrouw Kuik (CDA):

Voorzitter, dank. We hebben allemaal in de berichtgeving kunnen zien dat de verdeling van politieagenten over het land scheef is. Elke inwoner van Nederland moet zich veilig voelen, of die nou in het noorden, in het oosten, in Limburg of in de Randstad woont. Elke agent die in de frontlinie staat, moet zich ook gesterkt weten van voldoende collega's om hem heen om veilig zijn werk te kunnen doen.

Voorzitter. We constateerden al eerder dat er in Nederland op allerlei punten, op allerlei verschillende onderwerpen, veel regionale verschillen zijn die leiden tot regionale ongelijkheid. Landelijke gebieden en grensprovincies delven vaak het onderspit als er middelen en voorzieningen moeten worden toegekend. Dat blijkt onder andere uit het sluiten van politiebureaus en de lange aanrijtijden, maar ook uit de verdeling van politieagenten over Nederland. Die verdeling is namelijk scheef, zo bleek ook uit het onderzoek van de NOS. Bij de verdeling trekken regio's in het oosten en in het noorden aan het kortste eind. Zij krijgen in de praktijk veel minder agenten dan waar ze volgens de verdeelsleutel, volgens het budgetsysteem, recht op hebben. Dat is oneerlijk. Het is ook gevaarlijk, want als we dit niet goed hebben georganiseerd, ontstaat er een waterbedeffect. Criminelen kunnen daar natuurlijk van profiteren. Daar waar het minste toezicht is, kunnen zij zich natuurlijk goed vestigen. Het CDA wil een eerlijke verdeling van de politiecapaciteit over het land, waarbij er oog is voor zowel de noden in de grote steden, in het westen, als voor die op het platteland.

Ik vraag de minister op basis van welke norm de agenten en de politiebudgetten nu over het hele land zijn verdeeld. Dat is eigenlijk de allereerste en de belangrijkste vraag die ik de minister wil stellen.

De voorzitter:

Dank u wel. Het woord is aan de minister.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dank u wel, voorzitter. Iedere Nederlander moet zich veilig kunnen voelen in ons land. Mevrouw Kuik zei dat al heel erg terecht. De politiecapaciteit is per definitie schaars. Die schaarste wordt in alle eenheden gevoeld. Iedere regio kampt weer met andere problematiek. Op het platteland is er sprake van andere problematiek dan in stedelijk gebied. Ook daar wordt de schaarste gevoeld. Dat weten we en daar hebben we het ook vaak met elkaar over. Wanneer er nieuwe sterkte te verdelen is, bijvoorbeeld op basis van een regeerakkoord, dan willen alle eenheden daar uiteraard van kunnen profiteren. Dat is ook voorstelbaar, want er is overal in het land heel veel werk voor de politie te doen.

Ik ga richting het antwoord op de vraag van mevrouw Kuik, maar ik leg eerst even de systematiek uit van hoe we het nu met elkaar hebben ingericht. Als minister van Justitie en Veiligheid ken ik formatie toe aan de politie. Ik stel de verdeling van de formatie over de eenheden vast. Formatie betekent: geld voor personeel. Met andere woorden, ik verdeel het geld voor politiepersoneel over de regionale eenheden. Om dat zo eerlijk mogelijk te doen, hanteer ik in principe het Besluit verdeling sterkte en middelen politie, dat we met elkaar hebben vastgesteld. Aan de hand daarvan kan worden bekeken hoe die verdeling eruitziet. Van dat besluit kan ook worden afgeweken als er vanwege urgente problematiek politiecapaciteit aan een specifiek onderdeel van de politietaak wordt toegekend. Zo is er specifiek extra geld, extra sterkte gekomen wat betreft zeden, ondermijning en bewaken en beveiligen. Hierover is uw Kamer natuurlijk ook steeds geïnformeerd. De exacte verdeling van de politieformatie over de eenheden komt daardoor niet altijd een-op-een overeen met het Besluit verdeling sterkte en middelen politie.

Voorzitter. Ik schets daarbij nog een heel klein beetje context. Ik denk dat ik de vraag dan zo volledig mogelijk heb beantwoord. Als er in een bepaald gebied binnen een eenheid veel krapte wordt gevoeld, dan kan de sterkte altijd binnen die eenheid worden herverdeeld. Dat is dus niet iets wat ik zelf bepaal; dat is aan het lokale gezag, de burgemeesters en het Openbaar Ministerie. Die sterkteverdelingssystematiek is verouderd. Daarom heb ik eind vorig jaar, onder andere naar aanleiding van vragen van de ChristenUnie uit 2021 en een motie van de BoerBurgerBeweging van vorig jaar, aangegeven dat we de systematiek gaan vernieuwen. Dat was overigens ook een vraag van veel burgemeesters. Bij het vernieuwen van de sterkteverdelingssystematiek zal gekeken worden naar de werklast in de regionale eenheden, maar bijvoorbeeld ook naar demografische ontwikkelingen, de beschikbaarheid en de bereikbaarheid van de politie. We zullen ervoor zorgen dat we u — ik denk aan het eerstvolgende commissiedebat over de politie — informeren over het hele proces, over hoe we het gaan inrichten. Dat is niet van vandaag op morgen geregeld, maar er komt uiteindelijk een nieuwe verdelingssystematiek uit.

Mevrouw Kuik (CDA):

Ik hoor de minister zeggen: "We kijken ook naar specifieke regio's. Wat is daar nodig?" Ik denk dat dat heel erg belangrijk is. Ik was gisteren toevallig in Limburg met een politieteam mee, samen met Michael Theuns. Daar zagen we dat er heel veel internationale rechtshulpverzoeken zijn, omdat het natuurlijk een grensregio is. 40% komt terecht in dat team. Kan de minister hierop ingaan? Dat is toch niet evenredig in vergelijking met andere provincies? Ziet zij daar ook het probleem en de noodzaak tot versterking?

Ik kom nog even op het punt van de minister: ik besluit op basis van hoe ik de middelen verdeel, het besluit van de middelen. Maar dat is gebaseerd op het huidige verdeelsysteem. Is het juist dat het huidige verdeelsysteem stamt uit 2010?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Om met dat laatste te beginnen: ja, dat is juist. Dat is ook de reden waarom burgemeesters, maar ook verschillende fracties in de Kamer en mevrouw Kuik nu, terecht zeggen: dat is verouderd. Althans, ik vul het even voor mevrouw Kuik in, maar het lijkt mij eerlijk gezegd ook verouderd. We gaan het herzien. We zijn nu met de regioburgemeesters aan het kijken hoe het proces eruit zou kunnen zien. Het inrichten van dat hele proces klinkt iets makkelijker dan het is. Dan moet je daar namelijk weer ophalen wat de criteria zijn, wat leeft, wat we objectiveerbaar mee moeten kunnen wegen en hoe we het daarna gaan inrichten. We hebben eind vorig jaar gezegd: dat proces gaan we starten. Ik zal ervoor zorgen dat ik het eerstvolgende politiedebat uitleg hoe dat proces er vervolgens uit zal zien.

Mevrouw Kuik (CDA):

De minister geeft aan: het is verouderd, dus het moet geactualiseerd worden. Het lijkt mij heel belangrijk om dat te doen. Maar is het in de praktijk überhaupt ooit toegepast? In den beginne werd gezegd: er moet een betere verdeling komen, ook richting het landelijk gebied.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ja, dat is aan de hand van verschillende criteria. Dat is op basis waarvan de politiesterkte wordt verdeeld. Maar er kunnen wel expliciete aandachtspunten zijn, waaronder het internationale aspect — de eerste vraag in de tweede set van mevrouw Kuik ging daarover, maar die was ik even vergeten te beantwoorden — die bij een nieuwe verdelingssystematiek heel goed meegewogen kunnen worden. Ik ga die niet zelf bepalen. Dat moeten we allemaal niet willen. We moeten aan de burgemeesters vragen: hoe ziet de werklast eruit? Daarna moeten we er wetenschappers en onderzoekers op loslaten, die met een goed en objectiveerbaar verhaal kunnen komen. Maar het systeem wordt toegepast, ook bij het verdelen van nieuwe sterkte, tenzij we het een en ander vanuit het regeerakkoord heel specifiek inrichten, bijvoorbeeld als het gaat over zeden of de aanpak van ondermijning.

Ik wil graag een paar voorbeelden noemen. Mevrouw Kuik stelt terecht vragen over de politiesterkte, maar er is natuurlijk meer te zeggen over veiligheid en de aspecten waarin wij investeren. Kijk naar drugsafval. Je ziet dat de grootste problematiek zich voordoet op het platteland. Daar is veel aandacht voor gevraagd vanuit de Kamer. Daar hebben we middelen voor vrijgemaakt. Maar je kunt ook denken aan het versterken van de Regionale Informatie- en Expertise Centra, de RIEC's. Dat is echt op de regio gericht. Maar denk bijvoorbeeld ook aan de bijdrage aan een weerbaar platteland. Daarbij helpen en ondersteunen we boerengezinnen die bijvoorbeeld te maken hebben met criminelen die aan de deur komen en zeggen: ik zeg dat je schuur leegstaat; die ga ik opeisen. Op al dat soort plekken en momenten is er ook extra aandacht voor specifieke problematiek.

Mevrouw Kuik (CDA):

Dan heb ik nog wel de vraag: op welke normen is het besluit nou precies gebaseerd? Ik heb namelijk begrepen dat het bevroren is. We zien criteria op basis van etniciteit. Volgens mij moeten we dat niet willen en moeten we kijken naar de sociale samenhang in wijken. Ook daarbij heb ik de vraag: aan de hand van welke criteria wordt de capaciteit daadwerkelijk bepaald? Dat is mij echt onduidelijk.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik kan prima bij de politiebrief die ik richting het volgende politiedebat verstuur nog eens goed uitschrijven hoe die voormalige systematiek van 2010 eruitziet. Als ik mij niet vergis, is dat debat in april. Dan gaan we het proces inrichten om tot de nieuwe systematiek te komen. In 2018 en 2019 is er wel nog gekeken of de systematiek geüpdatet moest worden, maar er is toen aan de hand van de onderzoeken besloten om dat niet te doen. Het WODC heeft daar bijvoorbeeld onderzoek naar gedaan. Ik denk dat we nu twaalf jaar verder met elkaar concluderen dat het goed is dat we daar wel opnieuw naar kijken. Als mevrouw Kuik dat goedvindt, zal ik zorgen dat we al die criteria opnemen bij die teksten en uitleggen hoe die tot stand zijn gekomen. Ook zal ik in die brief ingaan op de inrichting van het proces om tot een nieuwe systematiek te komen, zonder dat we vanuit de Kamer alvast gaan invullen welk criterium moet meetellen en hoe de systematiek eruit moet zien. Dat laten we namelijk afhangen van wat er vanuit de praktijk komt.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Kuik.

Mevrouw Kuik (CDA):

Dank. Ik hoor de minister dus aangeven dat de verdeelsleutel opnieuw wordt gemaakt en dat er anders naar wordt gekeken. Er wordt dus ook gekeken naar een eerlijkere verdeling over het hele land, maar ze heeft nog niet gereageerd op het punt over de etniciteit. Daar krijg ik graag nog een antwoord op.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ja, dat heeft nog te maken met de systematiek van 2010. Dat is als volgt gegaan. Regioburgemeesters hebben input gegeven over de werklast. Uiteindelijk hebben onderzoekers criteria geformuleerd. Vervolgens hebben wij, dus onze voorgangers destijds, die criteria met elkaar vastgesteld. Daar valt de niet-westerse migratieachtergrond nu onder; daar hebben we het hier vorig jaar ook over gehad. Maar we gaan het nieuwe systeem inrichten. Mevrouw Kuik zei ook al dat ze zich kan voorstellen dat er andere criteria gaan gelden, zoals bijvoorbeeld sociaal-economische achtergrond en de daarbij behorende dynamiek. Ik kan me ook zomaar voorstellen dat zo'n criterium bruikbaarder is dan het criterium van de niet-westerse migratieachtergrond. Ik mag namelijk hopen dat we in twaalf ook wel wat geleerd hebben. Maar ik zou dit graag in ieder geval in dezelfde stappen willen doen zoals we altijd hebben gedaan, namelijk dat we eerst uit het veld informatie ophalen over de werklast en dat we vervolgens onderzoekers daarover om advies vragen. Op die manier laten we het objectiveerbaar invullen. Dan komen we namelijk het dichtstbij de behoefte. Laat ik daar nog één ding aan toevoegen. Ik kan dus geen uitspraken doen over of het een forse nieuwe herverdeling zal worden of dat die dichtbij hetzelfde uitkomt; dat weet ik niet. Dat zeg ik even los van de criteria en om niet valse verwachtingen te scheppen richting iedereen in het land. Ik weet niet wat eruit komt, maar volgens mij moeten we dit ook vooral bij de praktijk ophalen om vervolgens te kijken hoe we daar zo dicht mogelijk bij kunnen aansluiten.

Mevrouw Kuik (CDA):

Tot slot: ziet de minister ook dat het niet eerlijk is als ze kijkt hoe het er nu uitziet en hoe de verdeling is?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

De vraag is dus of je dat wel kunt stellen. Ik zei "herverdeling", maar dat moet ik niet doen. We gaan natuurlijk niet shuffelen met mensen, maar het gaat over de verdeling van de nieuwe systematiek. Het is ooit tot stand gekomen doordat er bij regioburgemeesters informatie opgehaald is over hoe de werklast eruitziet. Door onderzoekers zijn er vervolgens criteria bij geformuleerd en wij hebben die vastgesteld. Daar waar extra aandacht nodig is, doen we bijvoorbeeld de verdeling van het regeerakkoord. We verdelen het, maar dat doen wij niet zelf. Dat doet de Kamer niet en ook ik niet. Dat gebeurt in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie, het LOVP, waar ook de regioburgemeesters in zitten. Dat is wel de verdeling waar we dan met elkaar op uitkomen. Dat de verdeling niet voor iedereen optimaal is, zie ik ook, maar "niet eerlijk" zou betekenen dat al die burgemeesters dat ook niet eerlijk hebben verdeeld. Ik weet niet of ik zo ver zou willen gaan, maar dat het schuurt en dat er schaarste is, deel ik volledig met mevrouw Kuik.

De voorzitter:

Het commissiedebat Politie is op 19 april. Er is een aantal vervolgvragen. Graag kort. Allereerst is de heer Van Baarle van DENK.

De heer Van Baarle (DENK):

DENK is echt geschokt dat er blijkbaar een verdeelsystematiek is waarbij de afkomst van de mensen in een gebied maakt hoeveel politie er wordt toebedeeld. Blijkbaar is de redenering bij de politie en de regering: als er mensen met een bepaalde afkomst in een gebied wonen, is daar meer politie nodig, want die mensen zijn criminelen. Nou, dat is onzin; dat weten we. Maar het is ook racistisch. De minister geeft aan: we passen dit toe. Maar ik zou van de minister willen weten of zij ook vindt dat het niet deugt om die relatie tussen criminaliteit en afkomst te leggen en dat we daar per direct mee moeten stoppen.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Gelukkig is dat ook niet het geval. Er zijn criteria vastgesteld, al twaalf jaar geleden. Die worden al twaalf jaar gehanteerd. Vanuit de Kamer, de ChristenUnie, BBB en nu het CDA, wordt gezegd dat er een nieuwe systematiek nodig is. Het is niet zo dat er is gezegd: er is een causaal verband en daardoor moet daar meer politie naartoe. Ik licht graag toe hoe het de afgelopen jaren is gegaan, in de brief die ik zojuist heb toegezegd aan mevrouw Kuik. We hebben vorig jaar met elkaar gezegd: het is tijd voor een nieuwe systematiek; daar gaan we naar kijken. Dat gaan we nu ook gewoon inrichten.

De heer Van Baarle (DENK):

Het maakt mij eerlijk gezegd helemaal niet uit of er bij de politie iemand rondloopt met het krankjorume idee dat er blijkbaar een verband is tussen afkomst en criminaliteit. Het zit in dat model. Ik zou van deze minister willen weten of zij bereid is om dat per direct op non-actief te zetten. Want het zit in dat model. Wij hebben immers met elkaar afgesproken dat artikel 1 van de Grondwet ons belangrijkste artikel is en dat we mensen niet beoordelen op afkomst. Is de minister dus bereid om per direct dat onderdeel van het model, namelijk de afkomst van Nederlanders, eruit te gooien en dat op non-actief te stellen, omdat het niet deugt?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Maar zo zit het niet. Als iets op die manier niet aanwezig is, is het een beetje lastig om het te stoppen. Het is op basis van de werklast gebeurd. Er is aan de regioburgemeesters gevraagd wat de werklast is. Daarbij is bekeken welke omgevingsfactoren, gebaseerd op CBS-data, rekenkundig bruikbaar zijn om die vervolgens te verklaren. Dat is een algemene formule voor alle eenheden. Er zitten heel veel criteria onder, waarvan dit er één is. Op basis daarvan is die verdeling al gemaakt. Wij zeggen nu met elkaar: voor die nieuwe systematiek gaan wij hier opnieuw naar kijken. Dat is precies wat we gaan doen. Zo kun je het dan veranderen. Als er extra middelen vanuit het regeerakkoord worden vrijgemaakt, bijvoorbeeld voor extra wijkagenten, dan wordt er ook in het LOVP weer gekeken wie wat waar het meeste nodig heeft. Dan is het echt niet zo dat er vervolgens wordt gezegd: o, niet-westerse migratieachtergrond, dat zal een crimineel zijn dus daar gaat meer geld naartoe. Zo zit de systematiek gelukkig niet in elkaar. Maar ik zei al richting mevrouw Kuik dat ik me zomaar kan voorstellen dat dit criterium straks niet meer terugkomt. Dat is denk ik ook een goed signaal richting DENK op basis van deze vragen.

Mevrouw Van der Werf (D66):

Meer inwoners met een migratieachtergrond betekent volgens dit model meer politie-inzet. Nu heeft het kabinet naar aanleiding van de toeslagenaffaire de opdracht gekregen van de Kamer om de systemen door te lichten op discriminerende factoren. Die doorlichting, waarvan de resultaten naar de Kamer zijn gestuurd, ging onder andere over de politie. Deze minister heeft daarin echter met geen woord gerept over dit model. Dus ik vraag me af waarom die informatie niet tot ons is gekomen.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Omdat hier werklast van de politie het uitgangspunt was, ingegeven door de burgemeesters. Dit was een van de vele criteria. Het causaal verband dat hier wordt gelegd, is niet aan de orde. Het is niet zo dat iemand wordt beoordeeld op basis van afkomst en dan als crimineel wordt weggezet. Als dit zo wordt gekoppeld aan het model, neem ik daar echt afstand van. Het is een model waar we al twaalf jaar mee werken, en we gaan er nu overigens een nieuw advies over vragen. Hoe kom je tot nieuwe, objectiveerbare omgevingscriteria? Dan gaan we kijken welke meetellen.

Mevrouw Van der Werf (D66):

Het kan natuurlijk niet allebei tegelijk waar zijn. Enerzijds zegt de minister dat dit model is gebaseerd op werklast. Maar in het model staat dat het gebaseerd is op niet-westerse allochtonen. De minister zegt net ook: in het volgende model komt die indicator niet meer te staan. Dus dat vind ik een beetje een gek antwoord. Mijn vraag is: heeft u de Kamer voldoende geïnformeerd? Ik constateer namelijk dat de Kamer dit verzoek heeft gedaan, dat u die doorlichting wel heeft gestuurd, maar dat er niks over deze discriminerende factoren in dat stuk staat.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik denk dat hier een aantal dingen door elkaar gehaald worden. Ik heb gezegd dat op basis van de input van de werklast destijds, dus twaalf jaar geleden, dit uiteindelijk als een van de criteria door onderzoekers is opgevoerd. In 2021 is door de ChristenUnie al gezegd: het wordt tijd voor een nieuwe systematiek en een nieuwe verdeling. Die zijn we nu aan het inrichten. Volgens mij bijt dat elkaar niet. Ik heb overigens ook niet gezegd: ik bepaal nu dat dit criterium wel terugkomt en het andere niet. Ik heb gezegd: we hebben ook in twaalf jaar veel geleerd. Mevrouw Kuik verwees al naar een ander criterium, bijvoorbeeld sociaal-economische achtergrond. Ik kan me ook voorstellen dat dat een veel nuttiger criterium is dan deze. Maar dit moet ik hier niet gaan invullen en dat moet de Kamer ook niet doen; dat moeten we juist bij de burgemeesters en de politie ter plekke ophalen. We moeten onafhankelijke onderzoekers objectiveerbare criteria laten formuleren. En dan moeten we met elkaar bekijken wat eruit komt.

De heer Bisschop (SGP):

In de Politiewet is bepaald dat er ten minste op 5.000 inwoners 1 wijkagent is. In de wet heet het "wijkagent", maar lees: "agent". Als je dan een dergelijk bericht onder ogen krijgt, denk je: hè, hoe kan het nou dat het platteland onderbezet is? Voor het platteland geldt die norm immers ook. Dan ga je eens even grasduinen. Ik heb hier in mijn hand een hele stapel moties. Ik heb alleen de moties uitgezocht waarvan de SGP de eerste ondertekenaar is.

De voorzitter:

Wat is uw vraag, meneer Bisschop?

De heer Bisschop (SGP):

De meeste zijn unaniem aangenomen. Een enkele keer vergist een collega zich en stemt toch tegen zo'n motie, maar dat gebeurt zelfden. De meeste zijn unaniem aangenomen, en er gebeurt gewoon helemaal niks. De minister zegt nu toe dat we het systeem gaan herzien, enzovoort. Ja, dat is allemaal mooi en best, maar hoe gaat de minister nu borgen dat die wettelijke bepaling ook gewoon uitgevoerd wordt?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Wij hebben dit gesprek al een paar keer gehad, zeg ik richting de SGP. De norm van 1 wijkagent op 5.000 inwoners is weer iets anders dan waar we het net over hadden met mevrouw Kuik. Die norm wordt ruimschoots gehaald. Dat weet de heer Bisschop ook, want dat heb ik namelijk in verschillende brieven als antwoord op zijn vragen hierover gegeven en geschreven. En we hebben dat ook met elkaar besproken in de commissiedebatten over de politie. Dat doe ik met plezier nog een keer. De norm wordt gehaald en het gaat over wijkagenten. Dat zijn weer andere agenten dan alle agenten waar ik het met mevrouw Kuik over had. Dat zijn natuurlijk allerlei soorten agenten. Bij de wijkagenten gaat het over 1 op 5.000. Die norm wordt gehaald.

De heer Bisschop (SGP):

Dit gesprek hebben we inderdaad vaker gehad. Ik blijf daarop hameren. Inderdaad, als je naar het gemiddelde kijkt, dan klopt het wel. Maar dat staat er niet. In de wet staat "ten minste 1 wijkagent op 5.000 inwoners". Dan kun je zeggen dat je de wijkagenten los moet zien van het totale politieapparaat en dat je dat dus apart van elkaar moet zien, maar dat heeft wél alles met elkaar te maken. Mijn vraag aan de minister is hoe zij die zaken zodanig gaat verbinden dat er een waarborg is dat dit goed geregeld gaat worden.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Het is goed geregeld. Het gaat over ten minste 1 wijkagent op 5.000 inwoners. Dat wordt ruimschoots gehaald. Maar het gesprek dat wij nu met elkaar hebben, gaat eigenlijk over iets anders. Dat gaat erover dat we vinden dat er genoeg politiecapaciteit moet zijn, dat we de krapte moeten aanpakken en dat we — volgens mij zitten de SGP en ik daarin helemaal op één lijn — fors moeten blijven investeren in onze politie. Dat deel ik volledig. Ik wil niet de boodschap afgeven en uitstralen dat de norm van 1 wijkagent op 5.000 inwoners ruimschoots wordt gehaald en dat het daarmee klaar is. Ik heb net richting mevrouw Kuik gezegd dat ik de uitdagingen en de krapte zie. Sterker nog, daar zijn we met elkaar mee bezig. Ik vraag alleen om die dingen niet door mekaar te halen. Dat wil nog niet zeggen dat we geen krapte hebben en dat we niet fors moeten blijven investeren in de politie en moeten blijven zorgen dat het op den duur wel op sterkte is. Net als alle Kamerleden hier spreek ik bijna dagelijks met politieagenten. Ik weet wat voor uren ze draaien, hoe zwaar ze het hebben en wat voor schaarste er is. Daar vinden we elkaar. Alleen, dat gaat niet per se over deze cijfers, want die halen we. Het gaat erom wat men in de praktijk en op straat meemaakt. Daarin sta ik zij aan zij met de heer Bisschop.

De heer Eppink (JA21):

Het platteland in Nederland kent veel kleine dorpen met minder dan 5.000 mensen. Die zijn steeds meer kwetsbaar geworden. Ik heb een boekje geschreven over de problemen op het platteland. Ik zou dat graag aan de minister willen aanbieden. Ik heb er ook een essay over gemaakt in Elsevier. Mijn vraag is de volgende. De ontvolking van het platteland zorgt ervoor dat er steeds meer weerloze dorpen en dorpjes komen. Die mensen kunnen zich niet verdedigen, dus dan is de aanrijtijd voor de hulp van politie heel belangrijk. Nou kom ik zelf uit de Achterhoek. De aanrijtijd is daar veel te lang.

De voorzitter:

Het boekje wordt door de bode overhandigd aan de minister, waarvoor dank.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dank voor het boekje en ook dank voor de vraag. Het is natuurlijk een wezenlijk punt. De politie streeft ernaar om in 90% van alle gevallen binnen een kwartier ter plaatse te zijn. Dat is een hele scherpe doelstelling. We weten dat de aanrijtijden in de buitengebieden doorgaans langer zijn door de grotere afstanden. Daarbij gaat het ook over de infrastructurele en geografische kenmerken. Die kunnen bijdragen aan de langere afstanden. De politie-inzet op de reactietijden wordt in de lokale driehoeken besproken — dat is iets wat lokaal plaatsvindt — en afgezet tegen andere veiligheidsproblemen. Waar nodig wordt in onderling overleg lokaal maatwerk toegepast en worden specifieke verbetermaatregelen getroffen. Ik heb zelf in een gemeente gehoord hoe men zegt: we hebben zo'n specifiek probleem dat we het nu anders hebben ingericht. Zodra dat iets meer gemitigeerd is, kunnen ze dat misschien weer anders inrichten. Maar ik deel met de heer Eppink dat dit een uitdaging blijft. Vandaar dat ik ook richting mevrouw Kuik een aantal andere voorbeelden noemde die we ook doen om juist de mensen die in die gemeenten wonen te versterken en de hulp te bieden. Daartoe is er bijvoorbeeld de bijdrage aan het programma voor een weerbaar platteland. Dat is echt een heel succesvol programma, waarbij je heel dicht op de mensen kunt staan, die ook zeggen: ik ervaar een best grote drempel om naar de politie te stappen, maar ik wil hier wel hulp vragen. Daarvoor hebben ze bijvoorbeeld vertrouwenspersonen. Dat soort functies werken heel erg goed. Het is dus een combinatie van elementen.

De heer Eppink (JA21):

Er is nog een specifiek punt. Dat gaat over drugscriminaliteit op het platteland. Je ziet dat steeds meer bendes boerderijen uitzoeken en zich daar vestigen om vervolgens te produceren en afval weg te gooien enzovoort. De mensen in de buurt durven natuurlijk niks te zeggen. Dat maakt veel dorpen en veel gemeenschappen zeer kwetsbaar. Wat gaat u daaraan doen?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dat is bijvoorbeeld het programma dat ik zojuist noemde. Dat is van ZLTO, de organisatie voor boeren en tuinders. ZLTO heeft daar echt een heel mooi programma voor. Wij financieren dat. Op die manier kunnen ze boeren helpen, zowel aan de voorkant, met voorlichting en preventie, als op het moment dat ze zeggen "hé, hier gebeurt iets wat niet deugt" of "ik word onder druk gezet". Zij hebben natuurlijk nauwe contacten met de politie. Die kunnen ze ook inschakelen. Wat we verder doen, is het versterken van de Regionale Informatie en Expertise Centra, de RIEC's. Die zitten precies op dit soort onderwerpen. We hebben onlangs, vorig jaar, op verzoek van de VVD en meerdere partijen hier, extra middelen beschikbaar gesteld voor het opruimen van drugsafval. Dat gebeurt vaak in het landelijk gebied. Hier moet ook aandacht voor blijven. Ik noem dit niet om te zeggen "we hebben het dus allemaal wel gedaan" en "er is niks meer aan de hand", zeker niet. De criminelen weten deze mensen namelijk te vinden. Wij zetten alles op alles om daar eerder te zijn.

Mevrouw Mutluer (PvdA):

De burgemeester van Maastricht noemde de berekening "wereldvreemd". Ik onderschrijf dat. Ik snap dat er meer capaciteit bij moet. We moeten sowieso naar een andere verdeelsleutel zonder discriminerende criteria. Mijn vraag is de volgende. De regio's hebben minder politiemensen ter beschikking gehad dan waar zij op grond van een geldende verdeelsleutel en vooral de behoefte in de praktijk recht op hebben. Wat betekent dit voor de aanpak van de criminaliteit in de regio's en voor de aanrijtijden? Is de minister bereid om dat via haar Kamerbrief inzichtelijk te maken aan de Kamer, zodat we daar een gedegen debat over kunnen voeren?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dat laatste lijkt me sowieso goed, dus dat ik aan de brief toevoeg hoe dat eruitziet en wanneer je afwijkt van die verdeling. Want de vraag is hoe dat eruitziet en op basis waarvan dat gebeurt. Dat gebeurt niet doordat ik op kantoor een rekensom maak en denk: zo ziet de wereld eruit. Dat doen we gezamenlijk met de burgemeesters naar aanleiding van de specifieke problematiek. Dat is dus een verdeelsleutel, maar het is geen recht op iets. Het is een methode. Met die methode gaan we dan vervolgens met de burgemeesters, waarmee ik heel vaak in overleg ben, kijken hoe dat landelijk wordt ingericht. Dat licht ik graag toe in de brief. Dan kunnen we het daar verder over hebben. Op het moment dat je daarvan afwijkt, zie het er op die manier uit.

Mevrouw Mutluer (PvdA):

Ik wil vragen of mijn vraag goed is begrepen. Mijn vraag was of de minister bereid is om in de Kamerbrief duidelijk aan te geven wat het feit dat bepaalde regio's minder politieagenten ter beschikking hebben gekregen betekent voor de aanpak van criminaliteit in die regio's en de aanrijtijden. Dat was mijn concrete vraag. Is ze bereid om dat in de Kamerbrief inzichtelijk te maken?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik heb de vraag gehoord. Het is een hele brede vraag over criminaliteit in algemene zin. Ik zal samen met de burgemeesters kijken wat voor data we daar met elkaar over hebben — want de regioburgemeesters moeten die data natuurlijk geven — en wat we daarover kunnen zeggen. Het hangt ontzettend van de lokale problematiek af. Dat is ook de reden dat je afwijkt, omdat het gaat over lokale problematiek. Ik zal kijken hoeveel ik daarover kan vinden. Maar omdat ik niet over al die onderdelen ga, blijf ik een slag om de arm houden. Ik zal het toelichten in de brief als ik het niet heb kunnen aanleveren.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Of je nou in Amsterdam, Assen of Aalten woont, je moet altijd op de politie kunnen rekenen. Dat knelt overal; dat snappen we. Maar het is extra pijnlijk dat de politiecapaciteit juist onder druk staat in de gebieden waar je ziet dat de bushaltes en de bibliotheken onder druk staan. Mevrouw Kuik vroeg hoe de verdeelsleutel er nú uitziet, dus niet tien of twaalf jaar terug. Zij vroeg hoe er nu gewheeld en gedeald wordt ten aanzien van de extra gelden voor de maatschappelijk urgente thema's die de minister noemde. Daar heb ik volgens mij nog geen duidelijkheid over gehad. Het is duidelijk dat er een nieuwe verdeelsleutel moet komen; daar heeft de ChristenUnie het kabinet vorig jaar ook toe opgeroepen.

De voorzitter:

Misschien kunt u uw vraag aan de minister even heel concreet stellen.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Mijn vraag is de volgende. Ik vermoed dat er gesprekken over zijn en dat er in zekere zin lobby is over hoe je dat geld verdeelt. Kan de minister nu, of in een Kamerbrief, inzichtelijk maken hoe de extra gelden op dit moment verdeeld worden? Ik kan me namelijk niet aan de indruk onttrekken dat daar gesprekken en lobby's vanuit de grote steden aan voorafgaan, en dat de minister daar duidelijkheid over kan scheppen.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Sterker nog, het zijn onder andere de coalitiepartijen en de ChristenUnie zelf die in het regeerakkoord bepalen waar het naartoe moet. Dat zijn de extra middelen die komen. Dat is precies wat het is. De verdeling is zoals die is. Vervolgens kijk je naar de extra middelen die komen; neem de 700 wijkagenten op basis van de motie-Hermans die bijna iedereen in de Kamer heeft gesteund. Dan gaan de regioburgemeesters met elkaar kijken hoe die verdeling eruitziet. Uiteindelijk komen zij tot een balans. Ik ga niet zeggen: jij krijgt er twee; jij krijgt er vijf. Dat zou raar zijn. Er ligt een methode onder. Maar vervolgens gaan de regioburgemeesters met elkaar kijken hoe het wordt ingericht. Dat gebeurt in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie. Als er al ergens sprake zou zijn van een vermeende lobby, is dat dus het gesprek dat daar plaatsvindt, in het LOVP. Dat is dus met alle regioburgemeesters, die kijken wat bijvoorbeeld een nieuw coalitieakkoord of een nieuwe onderhandeling over een voorjaarsnota heeft opgeleverd en hoe de sterkte wordt verdeeld. Dat wordt altijd ook weer gecommuniceerd. Wij hebben bijvoorbeeld twee keer per jaar halfjaarberichten naar de politie. Bijvoorbeeld daar kunt u dat dan allemaal terugzien. Wij rapporteren daar dus ook over en daar is het ook allemaal inzichtelijk.

Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):

Ik zou graag beginnen met de opmerking dat ik het ontzettend jammer vind dat wij hier in deze ruimte niet spreken over het vernietigende OVV-rapport. Ik denk dat dat rapport om aandacht vraagt en zeker om een plenair debat in deze Kamer. Ondanks meerdere pogingen daartoe is dat helaas nog niet gelukt.

De voorzitter:

Uw vraag over dit onderwerp.

Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):

Mijn vraag over dit onderwerp heeft daarmee te maken, want als ik één conclusie uit dat OVV-rapport mag trekken, is dat dat het beleid van deze minister aan heel veel kanten rammelt. Op 6 juli en op 4 oktober van het vorige jaar heeft deze minister ons geïnformeerd naar aanleiding van vragen. Zij heeft een rapportage met ons gedeeld en heeft daarbij gezegd dat het een JenV-breed antwoord geeft op vragen naar rechtmatig en behoorlijk gebruik van afkomstgerelateerde indicatoren, in het bijzonder risicomodellen.

De voorzitter:

Uw vraag nu?

Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):

Ik ga eigenlijk een vraag herhalen die al eerder aan deze minister gesteld is. Vindt zij dat zij met die twee brieven dan wel rapportages de Kamer voldoende heeft geïnformeerd nu wij weten dat dit soort profielen gebruikt worden en dat de minister de Kamer daar niet eerder over geïnformeerd heeft?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Om te beginnen met het OVV-rapport: dat is nog geen zeven dagen geleden verschenen. De Kamer heeft mij zes tot acht weken gegeven om met een reactie te komen. Dat debat is al aangevraagd door D66. Daar is toen bij gezegd: je hebt zes tot acht weken. Ik heb al aangegeven dat ik hoop dat ik veel minder dan dat nodig heb om met een reactie te komen. Volgens mij is het redelijk dat je van een rapport waar bijna twee jaar over is gedaan en dat gaat over drie moorden, in ieder geval kennisneemt om met een gedegen inhoudelijke reactie te komen en daar vervolgens meteen met elkaar over te debatteren. Ik kan mevrouw Simons dus meegeven dat ik de zes tot acht weken die ze me heeft gegeven, niet nodig ga hebben.

Dan de concrete vraag die hierover gaat. De niet-westerse migratieachtergrond als criterium naar aanleiding van de werklast die door de burgemeesters is ingediend, die sinds 2010 wordt gehanteerd, is niet een risicoprofiel op basis waarvan bijvoorbeeld individuen, burgers, geprofileerd worden. Dat is niet aan de orde; dat is niet aan de orde. Nogmaals, dit is niet iets geheims. Dit was bekend. Sterker nog, er liggen verzoeken van burgemeesters vanuit de ChristenUnie en BBB om dit te herzien. Dat is ook veelvuldig gedeeld met de Kamer en we gaan dit nu ook herzien. Ik deel dus volledig dat het ongemakkelijk is en ik zei net ook tegen mevrouw Kuik dat ik er zomaar van uitga dat het niet meer terugkomt. Het lijkt me ook iets moois dat we het gaan veranderen of in ieder geval gaan kijken waar de objectiveerbare criteria op uitkomen.

De voorzitter:

Ja, dat heeft u gezegd.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Maar daar is niet veel meer anders aan de hand dan …

Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):

Nou, misschien kan ik helpen, want ik krijg nu weer antwoord op een vraag die ik niet stelde.

De voorzitter:

Misschien kunt u uw vraag dan heel kort stellen.

Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):

Vindt de minister dat zij de Kamer juist geïnformeerd heeft als zij twee keer informatie deelt met de Kamer waarin geen enkele keer wordt verwezen naar de aanwezigheid van een verdeelsleutel die bepaalt dat regio's waar meer mensen met een niet-westerse migratieachtergrond wonen, meer capaciteit nodig zouden hebben? Mijn vraag is dus een ja- of neevraag: vindt de minister dat zij de Kamer juist, volledig, tijdig, gewoon volgens de regels en netjes heeft geïnformeerd, ook al hebben wij twee keer informatie van haar gekregen waarin met geen woord gerept wordt over deze verdeelsleutel?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Zoals ik al zei: ik vind dat mevrouw Simons hier dingen door elkaar haalt. Met een verdeelsleutel waarbij dit een van de criteria is, worden mensen niet geprofileerd. Op basis van wat mij vorig jaar gevraagd is en van wat wij daarover hebben gedeeld, vind ik dus dat we transparant hebben gedeeld wat wij daarover hadden. Dit, wat al algemeen bekend was en wat we aan het veranderen zijn, staat daar echt los van, omdat je hiermee geen individuen profileert. Zo heb ik die informatie gedeeld. Dan zal mijn antwoord dus ja zijn.

De voorzitter:

Mevrouw Michon-Derkzen, van de VVD. Nee, mevrouw Simons.

Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):

Ik krijg geen antwoord op mijn vragen. Dan mag ik toch twee keer dezelfde vraag stellen?

De voorzitter:

Ja, maar de minister gaat over haar eigen beantwoording. Dat heeft zij gedaan: zij heeft antwoord gegeven. U bent het daar niet mee eens. Mevrouw Michon-Derkzen, van de VVD.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):

Het is hier vanmiddag al een paar keer gezegd: waar je ook woont in Nederland, je moet veilig zijn. Ik kijk zeer uit naar de informatie over hoe we het systeem gaan aanpassen. Ik zou de minister willen vragen om daar vooral ook het perspectief van de bewoners bij te betrekken. Want je zal maar in Gelderland wonen: de aanrijtijden zijn lang en er is in geen velden of wegen een bureau te bekennen. En dat nou net in Gelderland, waar ook 1.500 zaken zijn geseponeerd. Dus hoe zorgen we er nou voor dat we in dat nieuwe systeem vanuit het perspectief van de inwoners duidelijk maken waar je op kunt rekenen? Wanneer komt de politie? Hoe zorg je ervoor dat je nog naar een loket kunt? En hoe weet je nou dat je, als je daar woont, je gewoon voldoende veilig kunt wanen? Want dat zou voor iedereen in dit land moeten gelden.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Terecht. Het moeten wel objectiveerbare criteria zijn. We zijn dit proces aan het inrichten met elkaar. Ik ga daarom ook het gesprek aan met de burgemeesters over de vraag hoe we tot dit proces en deze criteria komen. Ik neem de vragen van mevrouw Michon-Derkzen daar graag in mee. Ik denk dat de burgemeesters het uiteindelijk goed moeten vertalen richting alle overleggen en gremia die we hebben, richting mij en richting de onderzoekers. Maar ik neem graag mee dat we extra aandacht besteden aan hoe je die ervaringen daarbij betrekt, aan hoe je straks, als je tot een nieuwe systematiek bent gekomen, communiceert hoe dat eruitziet, wat dat betekent en, inderdaad, hoe je je in je eigen buurt altijd veilig moet kunnen voelen.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):

Het moet me toch eerst van het hart dat de reactie van de minister op de vraag van mevrouw Simons over het OVV-rapport echt niet kan. Natuurlijk moet de minister zorgvuldig onderzoek doen en met een zorgvuldige reactie komen, maar de oorverdovende stilte van de minister, die dagenlang duurde, is ook bij mijn fractie echt verkeerd gevallen.

Mijn vraag gaat over de agenten, die ondervertegenwoordigd zijn in een deel van Nederland. Maar hij gaat niet alleen daarover, want het is een symptoom. Het is een symptoom van beslissingen die VVD-ministers, ook vóór deze minister, jarenlang op dit departement hebben genomen.

De voorzitter:

Uw vraag?

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):

Mijn vraag is: erkent de minister dat we agenten al jarenlang van hun dienst moeten plukken om ander werk te doen? Erkent de minister dat we al wisten dat we een tekort aan agenten zouden hebben en dat we daar eerder op konden anticiperen? Want we zagen gewoon een vergrijzing. Erkent de minister dat we vorige week met het OVV-rapport tot een dramatisch dieptepunt zijn gekomen? Het heeft gewoon letterlijk levens gekost. De minister is een VVD-minister en de VVD wil graag tamboereren op veiligheid, maar zou het niet passend zijn als de VVD een toontje lager zou zingen als het gaat om de resultaten die op het gebied van veiligheid zijn behaald?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dat zijn een hoop vragen ineen.

De voorzitter:

Ik tel ze ook als twee interrupties.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Het waren er meer dan twee, maar dat maakt niet uit, want het zijn relevante vragen die ik als VVD'er heel graag beantwoord. We zijn inmiddels, de afgelopen vijf à zes jaar, fors aan het investeren in de politie. De Politieacademie heeft de programma's aangepast, heeft ervoor gezorgd dat de opleidingen verkort zijn, waardoor mensen nu in twee jaar capabel zijn om op straat te staan. Er wordt heel veel geïnvesteerd — onder andere D66 vraagt daar veel aandacht voor — in de zijinstroom en in zorgen dat je mensen binnen houdt. Daar doen we met elkaar heel veel aan. Ik ben ongelofelijk trots op de agenten, die er ondanks de krapte wel dag en nacht voor ons staan, die er voor onze veiligheid staan. Dus als de vraag is of ik er als VVD'er trots op kan zijn, zeg ik: ik kan heel erg trots zijn op al die mensen die dat werk doen. Ik ben er niet klaar mee. Ik ben er zeker niet klaar mee. Daarom ziet u mij hier regelmatig staan, gelukkig met grote steun van het grootste deel van de Kamer, om te blijven investeren in veiligheid.

Een van de redenen dat we mensen hebben moeten wegplukken van de straat, is dat er liquidaties zijn geweest. Daar ging het rapport over. Dat is ongelofelijk pijnlijk. Dat is ongelofelijk zwaar voor alle betrokkenen, van de nabestaanden tot de betrokkenen bij OM en politie en overal. We hebben honderden agenten van de straat moeten plukken, omdat die acuut in de persoonsbeveiliging moesten. Sindsdien zijn we ook weer fors aan het investeren in bewaken en beveiligen, om ervoor te zorgen dat al die beveiligers paraat staan en de mensen weer terug kunnen op straat, waar ze graag als wijkagent willen werken.

Het zijn dus niet de makkelijkste tijden, maar ik ben wel ongelofelijk trots dat we dit vorm kunnen geven met deze mensen.

Mevrouw Leijten (SP):

Sorry hoor, maar wat is dit voor een gênante poging om van een zeer ernstig onderwerp zendtijd voor politieke partijen te maken. Het gaat erom dat de aanrijtijden van de politie niet worden gehaald. Er zijn overal politiebureaus gesloten. Politieagenten kunnen hun werk dus ook niet veilig doen, omdat ze onvoldoende collega's hebben. Dan durft de minister hier een VVD-praatje te houden. Je moet maar durven. Als je de optelsom maakt van jarenlange bezuinigingen en het niet inlopen van die bezuinigingen … Niet iedere agent die de straat verlaat door pensioen of overbelasting, wordt 100% vervangen. Dat weet deze minister ook. Daar kan ze allerlei reclamepraatjes overheen plakken, maar daar maakt ze het niet mooier mee. Waarom maakt deze minister er dan een prioriteit van om een discussie te voeren over het privatiseren van politietaken, in plaats van om de politie op sterkte te brengen?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Misschien mag ik … Ik wil niet dat dit mevrouw Leijten een vraag kost, maar ik kan de vraag niet volgen. Privatiseren van politietaken?

De voorzitter:

Mevrouw Leijten, misschien kunt u het kort toelichten.

Mevrouw Leijten (SP):

De minister weet dondersgoed waar dit over gaat. Daar heb ik namelijk al eerder naar gevraagd en ik heb er Kamervragen over gesteld. Deze minister wil een herijking van de politietaken. Ze wil samen met de geprivatiseerde veiligheidsbranche, waar al die VVD'ers in zitten, bekijken welke taken de politie nog moet uitvoeren. Daarvoor wil ze met burgemeesters om tafel, en zelfs met de Kamer als stakeholder. Ze komt dus niet met een visie maar gaat achter de schermen politietaken privatiseren.

De voorzitter:

Uw vraag is helder.

Mevrouw Leijten (SP):

Waarom zet ze daarop in en niet op het versterken van de politie op straat?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Het herijken van de politietaak is een gedeelde wens. Ik heb dat met de Kamer gedeeld. Toen heeft de Tweede Kamer gezegd: wij willen dat je eerst met ons in gesprek gaat. Dat heb ik niet zelf bedacht. Ik zei: ik kom met een visie. Toen heeft de Kamer gezegd: wacht, wij willen graag betrokken worden bij die visieontwikkeling. Ik meen ook dat de SP daarbij was, maar andere Kamerleden hebben dat in ieder geval heel duidelijk uitgesproken. Ik heb op verzoek van de Kamer het proces dus omgedraaid en gezegd: we gaan met het hele land in gesprek en hebben twee ijkmomenten met de Kamer. Daarom kom ik, volgens de wens van de Kamer, niet al met een afgebakende visie naar de Kamer. Het lijkt mij dus op zich niet een heel gekke beweging dat ik de Kamer erbij betrek, omdat het een eis was van de Kamer zelf. Zo heb ik het ingericht. Als de Kamer zegt dat het toch niet meer hoeft, doen we het andersom, maar ik doe het heel graag samen met de Kamer.

De voorzitter:

Dank u wel.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Nog één ding, voorzitter. Ik neem er absoluut afstand van dat ik bezig zou zijn met een of andere geheime agenda vanwege VVD'ers weet-ik-veel-waar — over campagnepraatjes gesproken. Even realistisch, en even terug naar waarover het gaat: een meerderheid van de Kamer heeft gezegd te willen dat ik bekijk welke taken van de politie ook door andere partijen gedaan kunnen worden. Het gaat dan niet om taken die ervoor zorgen dat het monopolie bij de politie weggaat. De Kamer heeft dat aan mij gevraagd. Ik zei: ik wil graag bekijken wat we extra kunnen doen, bijvoorbeeld als de politie ontlast kan worden bij het uitlezen van camerabeelden bij bepaalde objecten, zonder het geweldsmonopolie van de politie te raken. Ik doe dit dus volledig conform de wensen van de Kamer. Als die veranderen, dan hoor ik dat ook graag.

Mevrouw Leijten (SP):

De minister weet allerlei mensen verantwoordelijk te maken voor haar eigen beleidskeuzes. Natuurlijk is de Kamer geen stakeholder maar een controleur van de regering. De regering hoort te komen met informatie over de positie van de herijking van de politietaken. Waar gaat de minister van uit en waarover gaat zij in gesprek? Simpele Kamervragen daarover zijn niet beantwoord. Dat had de minister makkelijk kunnen doen. Integendeel, want daarna kregen wij een uitnodigingsbriefje om op het ministerie te komen bedisselen hoe de Kamer het ziet. De Kamer is geen stakeholder. De Kamer is een controleur van de regering. Wij vragen om een visie en niet om het wegmoffelen van het privatiseren van de politie op het ministerie en in de achterkamertjes.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Volgens mij is mevrouw Leijten hier echt een heleboel dingen aan het shuffelen, maar als de Kamer het gesprek niet wil aangaan ... Het was mijn idee om met een visie te komen, maar toen zei de Kamer: wacht, want wij willen graag meepraten. Nu hoor ik in ieder geval één Kamerlid zeggen dat ze niet wil meepraten en dat ze mijn visie wil zien. Dat vind ik prettig en prima, maar ik heb het verzoek gekregen om de Kamer bij het proces te betrekken. De Kamer vroeg: als jij met burgemeesters en in brede zin met allerlei andere partners in het land gaat praten, betrek ons daar dan tijdig bij, zodat we niet een afgesloten politievisie krijgen met een strik erom, want daarvoor is het te belangrijk. De voorzitter van die commissie kan dit ongetwijfeld ook meegeven aan mevrouw Leijten. Ik verzin dit niet zelf.

De voorzitter:

Kort, mevrouw Leijten.

Mevrouw Leijten (SP):

Deze minister moet een lesje staatsrecht krijgen. Zij kan de Kamer betrekken voordat zij haar visie opschrijft, maar dat doet ze dan wel met een hoofdlijnenbrief. Wij vergaderen hier openbaar en transparant. Dat gebeurt om een reden. Dat staat namelijk in de Grondwet. De Kamer is geen stakeholder die ze kan uitnodigen op het ministerie. Dan zit zij staatsrechtelijk verkeerd. Dat moet zij dan niet terugleggen bij de Kamer. Als het al een verzoek van de Kamer was, hoort de minister te zeggen: zo kan ik dat staatsrechtelijk niet aanvliegen, beste Kamer. Ze had het dan moeten terugleggen, en niet de Kamer moeten uitnodigen op het ministerie voor achterkamertjesoverleg.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik krijg het net binnen: de heer Van Nispen deed dit verzoek. Ik geef dat mee aan mevrouw Leijten.

De voorzitter:

Nee, we gaan het niet over en weer ...

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Het lijkt mij goed om hierover een openbaar rondetafelgesprek te houden als een meerderheid van de Kamer het nog steeds wil. Als de SP dit opeens niet meer wil, vind ik dat ook prima, en hoor ik het graag bij het commissiedebat. Maar de heer Van Nispen wilde dit. Heel eerlijk: ik begrijp niet wat ik hier nu aan het doen ben.

De voorzitter:

Ik zou zeggen: praat het met elkaar uit of bespreek het in de procedurevergadering. Ook gezien de tijd zeg ik: we zijn nu lang genoeg ingegaan op dit onderwerp. Ik heb u al de kans gegeven om nog een toelichtende vraag te stellen, mevrouw Leijten. We gaan nu luisteren naar mevrouw Kuik van het CDA.

Mevrouw Kuik (CDA):

De Nederlandse Politiebond wijst er terecht op dat er in alle regio's schaarste is en dat opleiden tijd kost. En we moeten er natuurlijk voor zorgen dat er voor héél Nederland voldoende agenten zijn. Zijn er creatieve oplossingen denkbaar, waarbij we bijvoorbeeld in grensregio's mensen inzetten die de Duitse of Belgische nationaliteit hebben, maar die wel de taal vaardig zijn? Dat kan nu niet. Dat wordt nu niet gedaan. Wordt er ook naar die creatieve oplossingen gekeken?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ja, daar kijken we naar. Daarmee wil ik niet zeggen dat ik ze allemaal al zomaar binnen heb. Alle ideeën en oplossingen zijn dus welkom, met name natuurlijk vanuit de praktijk. Laat ik dat dus langs deze weg nog eens zeggen. We zijn ook heel erg aan het kijken naar hoe je bijvoorbeeld in die grensregio's de politie veel meer kan laten samenwerken. Daarvan heeft de AP nu gezegd: we moeten nog eens kritisch bekijken of dat kan. Dat zijn we nu dus ook samen aan het doen. Maar we zoeken naar al die manieren. Daar blijf ik ook voor openstaan, dus als mevrouw Kuik vanuit de praktijk dit soort ideeën krijgt, laat het dan alsjeblieft weten.

De voorzitter:

Dan wil ik de minister bedanken. Nee, mevrouw Leijten, u heeft nu drie vragen gehad. Dus ook met het oog op de tijd gaan we nu over naar de volgende mondelinge vraag. U heeft zelf ook nog een mondelinge vraag. Daar wil ik ook graag tijd aan besteden. Nee, mevrouw Leijten. Laten we het op een andere manier oplossen.

Mevrouw Leijten (SP):

Voorzitter, de minister zegt hier iets over iemand die zich niet kan verdedigen. Mijn collega Van Nispen kent het staatsrecht supergoed. En als mijn collega Van Nispen zegt dat hij niet wil dat de minister een besluit neemt voordat er met de Kamer is gesproken, is dat geen uitnodiging voor een achterkamertje. Als de minister dat idee heeft gehad, zit ze ernaast. Dit wil ik graag even rechtzetten voor mijn collega Van Nispen.

De voorzitter:

En ook voor de Handelingen. Dan geef ik ook de minister de kans om daar weer op te reageren en daarna gaan we naar mevrouw Dekker-Abdulaziz, D66.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik doe niet aan achterkamertjes. Dan kan de SP hoog en laag springen en allerlei frames verzinnen waardoor het zou lijken alsof dat zo is, maar ik doe niet aan achterkamertjes. Wil de Kamer betrokken worden bij besluitvorming? Meer dan welkom. Wil men op kantoor of op het ministerie langskomen voor technische briefings? Meer dan welkom. Wil men openbare rondetafelgesprekken? Meer dan welkom. Ik wil dit alleen maar gezamenlijk doen. Dit gaat over forse zaken, die ons hele land aangaan en die de politieagenten aangaan. Ik doe niet aan achterkamertjes. Ik neem daar afstand van. Laten we het debat gewoon op de inhoud voeren en niet op dit soort flauwe frames.

De voorzitter:

Dank. U heeft dit voldoende met elkaar uitgewisseld.

Naar boven