Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | nr. 26, item 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | nr. 26, item 7 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
- het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2023 ( 36200-VIII ).
De voorzitter:
Aan de orde is de voortzetting van de begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. We hebben voor de lunch al het eerste deel van de sprekerslijst gehad. Ik moet wel bekennen dat we nog niet halverwege zijn, dus dat belooft nog een mooie middag te worden. De eerste spreker van de zijde van de Kamer is de heer De Hoop namens de PvdA. Ik nodig hem graag uit om te komen spreken. Degenen die nieuwsgierig zijn naar het aantal interrupties dat zij nog hebben, kunnen zich melden. Dan zullen wij dat aan hen doorgeven.
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Dat gezegd hebbend, geef ik de heer De Hoop namens de PvdA het woord.
De heer De Hoop (PvdA):
Voorzitter. Vier volle Johan Cruijff ArenA's vol kinderen groeien op in armoede. Dat zijn 300.000 kinderen. Laat dat even op je inwerken! Dat zijn meer kinderen in armoede dan dat er mensen in heel Utrecht leven. Het is een stille ramp in ons eigen land. En door geldgebrek gaan steeds meer kinderen zonder ontbijt naar school. Leraren zien hoe ze in ongewassen kleding en op kapotte schoenen aankomen. Ik vind het dan ook goed dat het kabinet geld heeft vrijgemaakt voor gratis schoolontbijten en -lunches. Alleen wordt deze optie nog niet altijd benut, ook niet in kwetsbare wijken. Kinderen uit een minder welvarende wijk zien op het Jeugdjournaal hoe kinderen in rijke wijken gezellig samen zitten te lunchen op school. Het gebeurt! De goede intentie van dit kabinet mag niet leiden tot een soort "hunger games" op school.
Het aanpakken van armoede gaat om veel meer dan alleen eten. Het gaat ook om onderwijskansen. Om de problematiek beter scherp te krijgen, wordt er in verschillende gemeenten al gewerkt met een brugfunctionaris. Ik heb tijdens een werkbezoek in Zaanstad mee mogen lopen met een van hen. Dat was Jasmin. Op zeven basisscholen in Poelenburg en Peldersveld is zij een van de speciale professionals die als juridisch dienstverlener letterlijk de brug slaat tussen de school en de ouders thuis. Dat is een groot succes. Wat mij betreft, zou dat ook onderdeel moeten zijn van de aanpak van de armoedeproblematiek in het onderwijs. Dus pleit ik vandaag ook voor de uitbreiding van de inzet van de brugfunctionaris. Ziet de minister de brugfunctionaris ook als een mogelijk belangrijke factor in de aanpak van armoedebeleid?
Voorzitter. De Partij van de Arbeid vindt dat ieder kind recht heeft op vrolijk en veilig onderwijs, met de beste kansen, maar de aanpak van kansengelijkheid begint niet pas op school, naar mijn stellige overtuiging, maar al veel eerder. Als ouders je vaker voorlezen voor het slapengaan, dan helpt dat je taalontwikkeling. Nieuwe ervaringen en indrukken opdoen helpt je vormen. Ik ben dus ook blij dat het kabinet kiest voor gratis kinderopvang. Dat vind ik een goede stap, maar ik mis hierbij de aandacht voor gelijke kansen. De opvang van een kind moet niet gericht zijn op het vrijmaken van de handen van de ouders om naar het werk te kunnen, maar moet juist gezien worden als een kans op een vroege educatie, zodat elk kind dezelfde start krijgt. Hoe gaat de minister bij de kinderopvang de focus verleggen van de aanpak van deeltijdwerken naar het bieden van gelijke kansen en een eerlijke start aan ieder kind?
Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):
Bij het SZW-debat over kinderopvang heb ik het hier ook even over gehad met uw collega Kathmann. Onze collega Kathmann, moet ik zeggen, maar van uw partij. Ik heb haar mijn excuses gemaakt voor mijn cynisme. Ik denk dat wij allen de wens delen voor kansengelijkheid, maar ik vraag mij af hoe groot de rol is die de kinderopvang daarin speelt. Ik heb het met haar ook gehad over de zogenaamde thirty million word gap, het idee dat kinderen die worden opgevoed door laagopgeleide ouders 30 miljoen woorden minder horen voor hun vierde levensjaar dan kinderen die opgevoed worden door hoogopgeleide ouders. Kan kinderopvang daartegen opboksen? Hoe groot is de rol die kinderopvang kan spelen in kansengelijkheid en is dat niet iets wat voor het grootste gedeelte bij de ouders ligt en wat we dus ook via de ouders moeten oplossen als we dat willen?
De heer De Hoop (PvdA):
Ik zei net zelf al dat het natuurlijk een grote rol speelt als je thuis wordt voorgelezen door ouders. Je kunt er als kind natuurlijk niet zo veel aan doen dat het bij jou thuis net niet gebeurt, terwijl het bij een ander kind wel zo is. Ik denk dat het zeker helpt om kinderen eerder met elkaar in aanraking te laten komen en bijvoorbeeld te kiezen voor de vroegschoolse educatie vanaf 2 jaar, in plaats van de kinderopvang vanaf 2,5 jaar, zodat je nog eerder bij de wortel ervoor zorgt dat kinderen eerder met elkaar in aanraking komen, meer vroegschoolse educatie krijgen, meer woorden leren en meer worden voorgelezen. Ik denk zeker dat dit helpt bij de opvoeding van een kind. Voorkomen we dan alle ongelijkheid die vanaf het begin van de start van het leven van een kind ontstaat? Nee, maar ik denk wel dat het enorm helpt, juist met de uitdaging die we met betrekking tot laaggeletterdheid hebben. Ik zou het echt zonde vinden als we de kinderopvang alleen richten op die kant van de arbeidsmarkt en het aspect van gelijke kansen vergeten.
Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):
Dank voor het antwoord. Ik snap in ieder geval de gedachtegang. Of ik het er helemaal mee eens ben, weet ik nog niet, maar daar ga ik even over nadenken.
De heer De Hoop (PvdA):
Dat is uw goed recht.
Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):
Daar zou ik nog een vraag aan willen toevoegen. Als we zeggen "we doen het niet alleen maar als een soort stalling voor kinderen omdat de ouders zo nodig moeten werken, maar het gaat juist om het toevoegen van kwaliteit aan de vroege opvoeding van kinderen", is het dan niet een heel slecht idee om het gratis te maken? Je gaat een veel grotere aanwas krijgen van kinderen dan er nu al is. We hebben nu al hele grote tekorten in de kinderopvang. De kwaliteit staat nu al onder druk, domweg doordat we de mensen niet hebben. Als die aanwas van kinderen bij de kinderopvang straks nog groter gaat worden doordat het minder kost, komt dan die kwaliteit niet juist nog meer onder druk te staan?
De heer De Hoop (PvdA):
Ik vind dat een goede vraag, omdat ik mij bij het plan van het kabinet zorgen maak over de vraag wat het stijgende aanbod kan doen qua prijs. Je ziet ook onderzoeken waaruit blijkt dat juist de meest welvarende ouders er minder last van hebben en de ouders met wat minder geld straks misschien wel meer moeten betalen voor de kinderopvang. Er moet dus heel goed over nagedacht worden. Het wordt nu wel meer een SZW-debat, terwijl ik het vanuit de onderwijskant probeer in te steken, maar ik begrijp wat mevrouw Pouw-Verweij zegt.
Tegelijkertijd zie ik echt een kans om kinderen eerder met elkaar in aanraking te laten komen en om voor die voorschoolse educatie te zorgen, juist voor die gelijke kansen voor kinderen. Al die haken en ogen die aan het plan van het kabinet zitten, zie ik ook. Maar ik wil in ieder geval meer de nadruk op de kansengelijkheid leggen en minder op het aspect van de arbeidsmarkt. En ja, er zijn tekorten in de kinderopvang, net als bij de leraren. Daar moeten we misschien integraal naar kijken, waarbij je het pedagogische aspect breder oppakt, bij de kinderopvang en de school samen. Er zijn dus genoeg uitdagingen, maar volgens mij was mijn boodschap helder.
Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):
Hartelijk dank voor de uitgebreide reactie. De heer De Hoop heeft gelijk: ik zal mevrouw Kathmann lastigvallen met mijn SZW-vragen. Dank.
De voorzitter:
Kijk eens aan. Dank u wel. Vervolgt u uw betoog.
De heer De Hoop (PvdA):
Voorzitter. We struikelen bijna over het aantal berichten in de krant over vierdaagse schoolweken, schoolsluitingen en onbevoegden voor de klas vanwege het lerarentekort, een lerarentekort dat ons als samenleving zo veel kost. Talent gaat verloren omdat onze toekomstige beroepsbevolking steeds slechter wordt opgeleid. Dat zien we nergens zo duidelijk als bij laaggeletterdheid. Een kwart van de 15-jarigen dreigt als functioneel analfabeet de school te verlaten. De stijgende ongelijkheid als gevolg van het lerarentekort zal onvermijdelijk leiden tot nog meer druk op de bestaanszekerheid van kwetsbare kinderen. Dat vind ik echt onacceptabel.
Voorzitter. Dit kabinet doet de grootste onderwijsinvestering ooit. Maar is het genoeg? Ik vraag het me af. We hebben het te vaak over de tekorten in het onderwijs, maar te weinig over waar de kansen liggen. De tekorten in het onderwijs leiden tot een steeds groter wordend fenomeen: het schaduwonderwijs. Kinderen van hoogopgeleide ouders die buiten schooltijd dure bijlessen krijgen, terwijl de andere kinderen de prijs betalen van het lerarentekort. Vind ik dat ieder kind gratis bijles zou moeten krijgen? Ja, natuurlijk, maar stel je nou de vraag: hoe kan het dat eigenlijk iedereen bijles nodig heeft? Wat zegt dat over de staat van ons onderwijs? We mogen niet accepteren dat aan het eind van een schoolcarrière het inkomen van je ouders de kansen bepaalt voor de rest van je leven. Dat staat op gespannen voet met het ideaal dat het onderwijs kansen moet bieden voor ieder kind. Onderwijs is onze emancipatiemotor en het fundament voor vooruitgang van eenieder.
Om het lerarentekort, dat de ongelijkheid nog verder vergroot, aan te pakken zijn er volgens de Partij van de Arbeid een aantal zaken nodig. Het is mijns inziens een denkfout dat de instroom verhoogd zou worden door de normen te verlagen. Wat de Partij van de Arbeid betreft gaan we niet klooien met bevoegdheden of eisen voor de lerarenopleiding. Die lat moet juist omhoog, niet omlaag. De urennorm in Nederland is echt idioot hoog ten opzichte van andere landen. Wat voorop moet staan, is kiezen voor meer tijd en ruimte voor de leraar. Deeltijd is voor de gemiddelde leraar fulltime, en fulltime is voor de gemiddelde leraar nog veel meer dan dat. Waarom starten we niet met de rijksacademie voor leraren met de beste docenten of een volledige dualisering van de lerarenopleiding, zodat studenten werken en leren tegelijk en hiermee de inzet van onbevoegden voor de klas wordt teruggedrongen? Hoe kijkt u naar meer regie op regionale samenwerking, zodat overschotten en tekorten in fte's uitgewisseld kunnen worden en het oplopend percentage tijdelijke contracten kan worden gekenterd?
Voorzitter, dan over het praktijkonderwijs. Dat is van groot belang voor de leerlingen die daarnaartoe gaan. Het is waarschijnlijk ook het enige onderwijs dat deze groep jongeren zal krijgen in hun leven. Voor veel van de leerlingen in het praktijkonderwijs is op een veilige en fijne manier naar school kunnen gaan van cruciaal belang. Ook gaat hier het leerlingenvervoer helaas niet altijd even goed. Wat de Partij van de Arbeid betreft houden we vanaf nu ook een jaarlijks debat enkel over praktijkonderwijs, zodat het niet langer ondersneeuwt. Heeft de minister hier genoeg aandacht voor, vraag ik hem. Waarom is het praktijkonderwijs geen onderdeel van de aanpak jeugdwerkloosheid?
Voorzitter, dan over het hoger onderwijs. Met de terugkeer van de basisbeurs werd gehoopt studenten met minder financiële zorgen te belasten. Maar de wereld verandert rap en ook studenten voelen dat in hun portemonnee. Studenten hebben geen recht op compensatie van de energierekening, de rente loopt op en de motie-Vos over compensatie van de leenstelselgeneratie wordt niet uitgevoerd. Waarom weigert het kabinet dit? En is de minister bereid rekening te houden met de inflatie bij de vaststelling van het collegegeld voor 2024-2025?
Voorzitter. Ik heb het al heel veel gehad over het bieden van gelijke kansen. Toch moet ik nu wel bekennen dat ikzelf steeds meer ongemak voel bij de term "kansengelijkheid". Het wekt te veel de indruk dat je alles in eigen hand hebt. "Hard werken, dan red je het wel", hoor ik liberalen vaak zeggen. De realiteit is echter dat die harde werkers veelal structureel geholpen worden in hun leven, door het inkomen van hun ouders, extra huiswerkbegeleiding, een sterk netwerk en als je bijna samen wilt wonen nog effe een jubeltonnetje.
Voorzitter. Vooruitgang betekent voor mij niet dat elk kind naar het vwo gaat. Het betekent dat ieder kind zijn vaardigheden kan ontwikkelen en een opleiding van wereldklasse krijgt. Te lang hebben we niet de keerzijde gezien van het grote belang dat werd gehecht aan hoger onderwijs. Meer mensen aanmoedigen om te studeren is op zich goed en het universitair onderwijs toegankelijker maken voor iedereen nog veel beter, maar het heeft wel een schadelijk bijeffect: de gestage uitholling van de maatschappelijke status van mensen die niet die universitaire studie hebben gedaan.
Het wordt tijd voor een volwaardige emancipatie van het mbo. Het wordt tijd voor de herwaardering van onmisbaar werk en het onderwijs dat mensen daarop voorbereidt. We hebben het vaak over het belang van mbo-banen voor de arbeidsmarkt. Ik doe dat nu ook. Het is namelijk terecht. Die banen zijn noodzakelijk. Die zijn noodzakelijk om fijn te kunnen wonen, om de zorg overeind te houden, en om de infrastructuur voor elkaar te krijgen waar onze economie op gestoeld is. Ik ben ervan overtuigd dat het milieu gebaat is bij windmolens en zonnepanelen, maar nog veel meer bij deze generatie mbo-studenten. Zij gaan namelijk technieken verzinnen waar wij met onze knappe koppen helemaal niet bij kunnen komen. We doen deze studenten echter stuk voor stuk tekort als we waarde hechten aan de beroepen maar niet aan hen.
Mbo'ers krijgen daarbovenop ook nog continu te maken met uitsluiting. Ik vind sowieso dat iedere mbo-student een buitenlandse stage of een bestuursjaar zou moeten kunnen doen. Die kans verdient eenieder. De fundamentele discriminatie die naast het missen van deze kansen plaatsvindt, is echter zo verwerpelijk dat ik die niet langer meer accepteer. Ze krijgen geen toegang tot de studentenkroeg. Ze lopen kortingen op hun verzekering mis. Dat is toch gewoon niet oké? Daarom doen wij, de Partij van de Arbeid en GroenLinks, een voorstel om discriminatie op basis van opleidingsniveau te verbieden door deze grond toe te voegen aan de Algemene wet gelijke behandeling. Zo kunnen we voorkomen dat mbo-studenten ooit nog uitgesloten worden vanwege hun opleiding.
Voorzitter. Daarnaast zou ik op het gebied van het mbo nog een aantal zaken aan de minister willen voorleggen. Wat de Partij van de Arbeid betreft verdient burgerschap veel meer aandacht in ons onderwijs, met name op het mbo. Je bent namelijk maar 8 uur per dag leerling, en je bent 24 uur per dag burger. Wil de minister bijvoorbeeld in Europees verband uitzoeken hoe Erasmus voor mbo'ers toegankelijk en mogelijk gemaakt kan worden? Zij verdienen die kans namelijk ook. Gaat de minister nu eindelijk zorgen voor een onafhankelijk meldpunt stagediscriminatie?
Voorzitter. De uitsluiting waar mbo'ers tegenaan lopen en de erkenning die zij niet krijgen, komen helaas thuis ook al voor. Onderwijs, bonden en bestuurders zien steeds vaker hoogopgeleide ouders die een rechtszaak beginnen tegen een school, omdat hun kind een te laag schooladvies krijgt. Het is werkelijk niet te geloven! Het gaat hier om ouders die gewoon niet kunnen accepteren dat hun kind naar het vmbo gaat, terwijl daar juist zo veel kansen liggen. Er is zo veel mogelijk als we de talenten zien, als we kansen bieden aan de generatie die zo veel kan.
Voorzitter. Ik maak mij grote zorgen over armoede op school. Ik maak mij zorgen over onderwijskansen. Ik hoop dat vandaag in mijn betoog duidelijk is geworden dat dat heel erg hand in hand gaat. We moeten daar echt goed naar kijken. Alleen dan kunnen we ervoor zorgen dat elk kind in dit land vrolijk, fijn en veilig onderwijs krijgt.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer De Hoop namens de PvdA. Anders dan op de sprekerslijst staat, is nu het woord aan mevrouw Van der Plas namens BBB. Als het goed is, heeft iedereen daarmee ingestemd. Ik zie mevrouw Westerveld instemmend knikken. Het woord is aan mevrouw Van der Plas.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Dank u wel. Dank aan de collega's om mij even voorrang te geven, vanwege andere werkzaamheden in de Kamer. Ik moet een beetje heen en weer hoppen vandaag. Het is een beetje druk.
Voorzitter, inwoners van Nederland en de mensen op de tribune. We hebben de laatste weken veel debatten gehad over het onderwijs. We hebben het gehad over het belang van mbo-onderwijs, vakmensen en vakopleidingen. We hebben het gehad over hoe belangrijk die zijn voor onze arbeidsmarkt. Dat is hier vandaag ook besproken, evenals andere onderwerpen. Denk aan het lerarentekort, het zorgen voor studenten, de basisbeurs en goed onderwijs op de basisschool. Dat zijn allemaal onderwerpen die mij aan het hart gaan. Daar spreek ik dan ook vaak over.
Ik wil niet herhalen wat hier de hele dag al is gedeeld en nog zal worden gedeeld. Daarom wil ik mij vandaag specifiek richten op het belang van onze maakindustrie, op het ambacht, en vooral op de steun die het ambacht verdient. Een student die van het mbo af komt, kan een hbo-opleiding gaan volgen of starten aan zijn of haar eerste baan. In de praktijk ontwikkelt hij of zij zich van een startbekwaam naar een vakbekwaam medewerker. Voor wie een ambacht wil leren, gaat dat niet op. Ambachtslieden zijn meestal als zelfstandig beroepsbeoefenaar werkzaam en hebben geen of nauwelijks personeel in dienst. De weg om via een werkgever vakbekwaam te worden in een specialistisch ambacht is dus bijna niet mogelijk. Wat zijn dan bijvoorbeeld ambachten? Rietdekkers, pianostemmers, lijstenmakers, fietsherstellers, glazeniers, haarwerkspecialisten, goud- en zilversmeden, kledingreparateurs, meubelstoffeerders, meubelmakers, orthopedisch-schoenherstellers, muziekinstrumentenmakers, hoefsmeden, noem maar op. Het zijn beroepen van mensen die ervoor zorgen dat wij zelf in Nederland onze eigen spullen van hoge kwaliteit kunnen maken en diensten van hoge kwaliteit kunnen leveren, producten en diensten waar al dan niet letterlijk "made in Nederland" op staat, in plaats van "made in China". Beroepen die ervoor zorgen dat wij minder afhankelijk hoeven te zijn van het buitenland, beroepen die ervoor zorgen dat als het buitenland niet kan leveren, wij toch onze eigen spullen hebben. Beroepen ook waar vele mensen grote voldoening uit halen, beroepen waarmee mensen een ommekeer in hun leven konden maken. Mensen die niet meer mee wilden in de rat race van het bedrijfsleven of tegen een burn-out aan zaten in het onderwijs. Vele mensen hebben zich via de Ambachtsacademie laten omscholen en hebben nu, behalve goedlopende bedrijven, weer zingeving in hun leven. Ze zijn gelukkiger geworden en we weten allemaal dat geestelijke gezondheid een positief effect heeft op lichamelijke gezondheid.
Voorzitter. Ik vind dan ook dat we ons er hard voor moeten maken om het ambacht in Nederland te houden. Daarvoor dien ik samen met mevrouw Pouw-Verweij een amendement in. AmbachtNederland heeft een opleidingsstructuur ingericht die ervoor zorgt dat vakbekwame ondernemers in het specialistische ambacht aan de slag gaan. De Tweede Kamer heeft deze opleidingsstructuur meerdere malen unaniem gesteund. Het zou heel zonde zijn als dit zou verdwijnen. Dat moeten we met elkaar ook niet willen. We hebben de komende jaren heel veel vakmannen en vakvrouwen nodig. Dit zijn niet mijn woorden, maar de woorden van minister Wiersma in november 2018. Het is nu tijd om boter bij de vis te doen.
Voorzitter. Het afgelopen jaar zijn er gesprekken en briefwisselingen geweest tussen diverse ministeries en de Ambachtsacademie. In de gesprekken en brieven ging het vooral over waarom verdere subsidies niet konden, en niet over wat er wél zou kunnen. Wel of geen steun geven is vaak een politieke keuze, want als je iets echt graag wil, dan kan er heel veel. Dit kabinet wilde bijvoorbeeld heel graag het Rembrandtschilderij De Vaandeldrager en daar werd het afgelopen jaar zonder blikken of blozen 150 miljoen euro voor uitgetrokken. En dat is mooi wat mij betreft, want ik vind ook dat we onze oude meesters in Nederland moeten hebben, maar dit is wel een voorbeeld van "als je iets maar graag genoeg wil".
Voorzitter. De Ambachtsacademie is het afgelopen jaar van het kastje naar de muur gestuurd. Het ministerie van SZW kan het niet meer financieren en verwijst naar het ministerie van OCW. Dat geeft vervolgens aan dat het niet past binnen de kaders, wat dat ook moge betekenen. Kan de minister dit uitleggen? Er wordt in de Tweede Kamer vaak de loftrompet gestoken over onze vakmensen, en terecht. Zonder hen staat Nederland stil. Maar je kunt nog zo hard op de trom slaan of zo hard toeteren op de loftrompet, lovende woorden zijn niets waard als dit geen uitvoering krijgt. Als er een opleidingsstructuur is die bewezen vakbekwame beroepsbeoefenaars kan opleiden, dan moeten wij niet kijken óf dit binnen OCW toegepast kan worden, maar hóé dit toegepast kan worden. Zoals het ministerie van OCW op zijn website schrijft: het ministerie werkt elke dag aan een slim, vaardig en creatief Nederland. Laat de minister dit omarmen en er op een slimme, vaardige en creatieve manier voor zorgen dat de Ambachtsacademie wel gefinancierd kan worden. Als daarvoor de kaders aangepast moeten worden, dan zij het zo. Het is maar net hoe graag je iets wilt.
Voorzitter, tot slot. Johan Remkes, inmiddels onze wijsgeer des vaderlands, bracht in 2019 een stikstofrapport uit, getiteld Niet alles kan overal. Op 5 oktober 2022 bracht hij in opdracht van het kabinet een nieuw stikstofrapport uit. De titel luidde: Wat wel kan. Laten we met die titel in ons achterhoofd kijken naar het behoud van ambachten in Nederland. Is de minister daartoe bereid?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van der Plas, voor uw inbreng. Dan is het woord aan mevrouw Westerveld. O, met excuus, mevrouw Van der Plas, u heeft nog een interruptie.
De heer El Yassini (VVD):
Excuses, voorzitter. Ik rende omdat ik even iets wilde verifiëren. Ik kom er niet helemaal uit. Ik heb een vraag over het amendement van mevrouw Van der Plas en mevrouw Pouw-Verweij over de Ambachtsacademie. Ik draag die een zeer warm hart toe, maar ik zie in het amendement dat u aangeeft: indieners stellen voor om het vrije deel te gebruiken als dekking voor de middelen van de subsidiëring van de Ambachtsacademie gedurende een bepaalde periode. Wat bedoelt u exact met "het vrije deel"? Is het niet zo dat u graag wil dat de dekking komt uit de lumpsum van de mbo-scholen? Of zie ik dat verkeerd?
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Nee, vanuit het vrije deel. Dat is ook waarom het er staat. Ik wil ook heel graag de appreciatie van de minister afwachten. Misschien kunnen we daar nog iets anders mee doen. Maar ik heb eerlijk gezegd goede hoop dat — o, mevrouw Pouw-Verweij zit te knikken — dit amendement op deze manier doorgang kan vinden.
De heer El Yassini (VVD):
Dus als ik het goed begrijp, is het niet zo dat u dekking zoekt vanuit de lumpsum die zelf al naar mbo-scholen gaat? Maar dat gaat over … U zegt: in het vrije deel van de begroting. U bedoelt dan onder artikel 4, denk ik?
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Maar dit gaat niet over de mbo-scholen, hè? Dit gaat over de Ambachtsacademie. Dit gaat dus niet over …
De heer El Yassini (VVD):
Excuses, voorzitter. De dekking voor de Ambachtsacademie moet ergens uit de begroting worden gehaald.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ja.
De heer El Yassini (VVD):
Dat geld moet binnen de begroting gezocht worden. Voor de zekerheid vraag ik even of u de dekking uit het vrije deel haalt of dat het een onderdeel is van de lumpsum die normaal gesproken naar mbo-scholen gaat. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat dat ten koste gaat van de bekostiging voor onze mbo-scholen. Ik wilde dat even weten of verifiëren.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
We willen het uit het vrije deel halen. Je hebt dat altijd met keuzes maken, hè. Je haalt ergens iets vandaan en dan zal er ergens anders iets af moeten. Maar voor ons is het belangrijk om dit wel goed te kunnen bekostigen. Het is niet alleen belangrijk om zo die ambachten te behouden, maar ook omdat veel mensen via de Ambachtsacademie weer een vak leren en bijvoorbeeld een bedrijf kunnen beginnen. Die mensen liepen vast in bijvoorbeeld het bedrijfsleven of het onderwijs, of ze liepen bij de deur; ze wisten niet goed wat ze met hun leven aan moesten. We hebben dat ook gehoord van mensen die bij de Ambachtsacademie betrokken zijn. U heeft daar vast ook wel over gehoord.
De voorzitter:
Dank u wel. Volgens mij ging de interruptie niet over het nut en de noodzaak, maar vooral over dekking. Dat gelet op de tijd.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik denk dat ik dat heb uitgelegd.
De heer El Yassini (VVD):
Ik wil dan wel nog wat zeggen over het nut en de noodzaak, want dat punt werd nu ook opgegooid. In 2016 hebben het CDA en de VVD juist ook het voorstel ingediend dat uiteindelijk de geboorte van de Ambachtsacademie heeft gecreëerd. Dus als iemand het nut en de noodzaak wel ziet, zijn dat het CDA en de VVD; die hebben daar toen geld voor vrijgemaakt via het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Mevrouw Van der Plas zegt dat je keuzes maakt als je ergens een deel weghaalt. Ik ben het daar helemaal mee eens, maar ik wil het volgende even zeker weten. Onze roc's en vakscholen, die bekostigd zijn, zijn ook ambachtsscholen waar we ongelofelijk trots op zijn.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Zeker.
De heer El Yassini (VVD):
Daar leren ze die ambachten ook. Ik moet overwegen wat we wel en niet kunnen doen. Maar ik moet ook rekening houden met het volgende feit. Om wat weg te kunnen halen bij een ambachtsschool, wat dan toevallig een vakschool is, en dat vervolgens aan de Ambachtsacademie te geven, moet ik een overweging maken. Daarom vraag ik of het een onderdeel is van de lumpsum.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Volgens mij heb ik dat antwoord gegeven. Complimenten voor CDA en VVD voor het creëren van deze Ambachtsacademie. Nu is het nog zaak om die Ambachtsacademie in stand te houden. Het punt is dat de vakken die ik heb genoemd, juist niet worden gegeven op de mbo-scholen. Het is wel heel erg belangrijk dat die vakken ook behouden blijven voor Nederland.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van der Plas. U heeft uw inbreng al gedaan, dus we gaan de inbreng niet nog op een creatieve manier verlengen. Volgens mij is de vraag over de dekking beantwoord, dus ik wil nu toch doorgaan naar de volgende spreekster van de zijde van de Kamer: mevrouw Westerveld.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Goed.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ik had zin in vandaag, want nu er eindelijk een Onderwijsbegroting ligt met investeringen, kunnen we het debat mooi over de inhoud voeren. In voorgaande jaren was het natuurlijk altijd onze oproep, samen met een heel groot deel van de linkse coalitie, om te gaan investeren omdat het onderwijs dat nodig heeft. Nu is mijn oproep: laten we er ook met elkaar voor zorgen dat dat geld op de juiste plek terechtkomt. Er is namelijk nogal wat aan de hand in het onderwijs. We hebben al jaren een enorm lerarentekort, de groepen zijn te groot, kinderen lezen en schrijven steeds slechter, schoolgebouwen zijn verouderd en de coronacrisis heeft de nodige sporen achtergelaten. Tegelijkertijd zien we dat er geld wegstroomt naar bijlesbureaus en naar privaat onderwijs en staan de miljarden op de bankrekening van besturen en samenwerkingsverbanden. Ik begrijp heel erg goed dat als je eenmalig geld investeert, schoolbesturen dat niet makkelijk wegzetten. Dat begrijp ik heel erg goed. Maar dat bijvoorbeeld de financiële reserve van samenwerkingsverbanden nog steeds fors is, terwijl we er met elkaar, ook in de Kamer, al jaren op aandringen om daar betere afspraken over te maken, begrijp ik dan weer niet. Graag een reactie van de minister.
Voorzitter. Er is ook wat anders aan de hand, want de kloof in de samenleving wordt steeds groter. Ook dat begint bij ons. Wij vinden het namelijk vooral heel vanzelfsprekend om van alles te regelen voor mensen en ook voor jongeren die het toch al best wel goed hebben. Dat begint echt hier. We hebben met de samenleving een verkeerde afslag genomen, aangezet door het neoliberalistische denkpatroon, waarbij rendementsdenken de ideologie werd en waarbij onderwijs niet meer werd gezien als een collectief goed van ons allemaal, maar succes van het individu het uitgangspunt werd, ook in het beleid. Dat zien we bijvoorbeeld al terug in het Lissabonakkoord uit 2003, waarin percentages over het aantal hoger opgeleiden werden genoemd, alsof een beroepsopleiding niet goed genoeg is. Denk ook aan bijvoorbeeld huidig premier Mark Rutte. Hij wilde eerder als staatssecretaris een hoger collegegeld vragen voor de betere opleidingen, zodat studenten met rijke ouders ook een betere opleiding konden betalen. Gelukkig is dat allemaal niet doorgegaan dankzij verzet uit het onderwijsveld zelf. Maar we zien dit ook terug bij voormalig staatssecretaris Sander Dekker, die in het funderend onderwijs bezig was met het predicaat excellente scholen, terwijl tegelijkertijd de invoering van passend onderwijs voor kinderen met een handicap of een leerachterstand helemaal niet goed verliep.
Voorzitter. De druk op prestatie zien we ook terug in de samenleving. Kinderen worden al voor de eindtoets in groep 8 van de basisschool onder druk gezet om een zo hoog mogelijke score te halen. Als ze dat niet lukt, zie je helaas inderdaad vaak ouders boos op de spreekwoordelijke stoep van de leraar staan. We zien dat jongeren van wie de ouders het kunnen betalen, met bijlessen, huiswerkbegeleiding en examentrainingen havo of vwo moeten doen. Zij worden al die jaren gepusht en vervolgens staan ze ook onder druk om toch maar naar de hogeschool en het allerliefst naar de universiteit te gaan. Individualistisch gezien is dat heel logisch, want mensen die het goed voor elkaar hebben, leven gemiddeld zeven jaar langer en leven vijftien jaar langer in goede gezondheid. Je kunt wat eerder een huis betalen dan anderen. Je verdient over het algemeen meer. Je klopt minder vaak aan bij de voedselbank. Je hoeft minder vaak een beroep te doen op bijvoorbeeld jeugdhulpinstanties of schuldhulpverlening. Het is dus individueel gezien eigenlijk heel logisch dat mensen proberen om allemaal naar de universiteit te gaan. Tegelijkertijd is het natuurlijk een schande dat je opleidingsniveau uiteindelijk voor een heel groot deel je gezondheid bepaalt.
Voorzitter. Ook voor het collectief is dit desastreus, allereerst voor jongeren zelf. Er is een enorme prestatiedruk, die al vanaf jonge leeftijd wordt opgelegd. Kinderen kampen met stress- en burn-outklachten, en net zo erg is dat ze vaak niet op de goede plek terechtkomen. Het zorgt soms ook voor een minderwaardigheidsgevoel van jongeren die een beroepsopleiding doen, terwijl dat net zo waardevol is. Het is ook desastreus voor het onderwijs zelf, want waar havo- en vwo-klassen steeds groter worden, verliezen beroepsopleidingen studenten en barsten universiteiten tegelijkertijd uit hun voegen. En het is desastreus voor de arbeidsmarkt. Er komen steeds meer managers, consultants en bureaubanen bij, terwijl alle beroepen die vakkrachten nodig hebben, mensen tekortkomen.
Voorzitter. Onze dringende oproep vandaag in de Kamer is om dat tij te keren. Daar hebben we de hele samenleving voor nodig, maar ook wij zijn hier aan zet. Er zijn heel veel dingen die we met elkaar heel normaal vinden, maar die, als je goed nadenkt, eigenlijk heel raar zijn. Daarom vraag ik om een reflectie van de bewindspersonen op de volgende punten. Ik wil hun vragen of het niet dubieus is dat we veel meer investeren in jongeren die nu al de meeste kansen hebben. Zij hebben de meeste onderwijsjaren, maar er gaat bijvoorbeeld zo'n €30.000 meer naar iemand die een afgeronde wo-bachelor heeft dan naar een jongere die een mbo 2-opleiding afrondt. Waarom is bijvoorbeeld het bedrag voor begeleiding van jongeren naar de arbeidsmarkt geschrapt op het praktijkonderwijs en in het voortgezet speciaal onderwijs, terwijl juist deze groep extra steun kan gebruiken? We hebben daarover een amendement ingediend. Waarom hebben jongeren op het praktijkonderwijs en de vavo geen recht op een ov-kaart, terwijl dit er juist voor kan zorgen dat zij op hun eigen praktijkschool de opleiding kunnen afmaken? Ook hierover hebben we een amendement ingediend. Waarom gaan nog steeds zo'n 10.000 kinderen met een handicap niet naar school? Waarom worden initiatieven zoals Samen naar School-klassen niet beter ondersteund?
De voorzitter:
Voordat u uw betoog vervolgt, is er een interruptie van de heer El Yassini, VVD.
De heer El Yassini (VVD):
Ik heb even een vraag aan mevrouw Westerveld van GroenLinks. Ik hoor haar zeggen dat het belangrijk is dat er veel meer aandacht is voor bepaalde banen, met name voor tekortbanen, en dat de zoveelste manager niets bijdraagt. Ik ben blij met zulke teksten, want zoals mevrouw Westerveld weet, hebben wij met name in het mbo een probleem als het gaat om opleidingen die een hele lage macrodoelmatigheid — zo noemen ze dat — kennen. Neem bijvoorbeeld de opleiding tot administratief medewerker. Er zijn rapporten uitgekomen dat die een matig tot zeer slecht arbeidsmarktperspectief heeft. Kan ik mevrouw Westerveld aan mijn zijde vinden in februari als ik richting het kabinet bijvoorbeeld voorstel: zorg er samen met de taskforce van Lodewijk Asscher, Kansrijk Opleiden, voor dat we opleidingen die niet opleiden met een goed arbeidsmarktperspectief, op een gegeven moment gaan terugschroeven?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Mijn collega Bouchallikh gaat dadelijk nog een pleidooi houden voor het mbo, maar ik ken deze discussie natuurlijk ook goed. Die hebben we de afgelopen jaren wel vaker gevoerd. Je zou inderdaad een verschil kunnen maken tussen jongeren die een beroepsopleiding doen en jongeren die een opleiding doen die wat algemener van aard is, zoals op de universiteiten. Er is een Commissie macrodoelmatigheid mbo. Ik heb die debatten niet zelf gedaan. Collega's hebben die gedaan. Maar ik weet dat er ieder jaar opnieuw een discussie over was of je dat niet verder zou moeten aanscherpen. We hebben in al die debatten gezegd: zorg nou voor hele goede voorlichting, want niemand wil een opleiding doen als je weet dat je daarna niet aan de bak komt. Licht jongeren goed voor. Verbeter de voorlichting. We hebben de afgelopen jaren vaker samen opgetrokken met bijvoorbeeld Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs, JOB. Die heeft er ook vaak een punt van gemaakt dat juist de voorlichting goed op orde moet zijn. Dus ik weet niet met welk voorstel de heer El Yassini gaat komen, maar we hebben hier de afgelopen jaren regelmatig discussie over gevoerd en zijn daar ook altijd eerlijk over geweest.
De voorzitter:
De heer El Yassini, kort.
De heer El Yassini (VVD):
Ik zal het direct concreet maken, en ik zal het kort houden. Mevrouw Westerveld zegt dat de Commissie macrodoelmatigheid heeft gezegd dat de opleiding administratief medewerker een gering tot zeer slecht arbeidsmarktperspectief heeft. Is GroenLinks bereid om de VVD te steunen om daar ook een numerus fixus op te gooien?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dat weet ik niet, want ik ken deze specifieke uitspraak niet, dus het lijkt mij niet verstandig om hier allerlei uitspraken te doen over dingen die ik niet ken, en die bovendien niet in mijn portefeuille zitten, maar in die van mijn collega. Maar wat in ieder geval gedaan zou kunnen worden, als de Commissie macrodoelmatigheid dat zegt: licht dan die studenten goed voor; zorg voor studiedagen, zodat studenten te horen krijgen dat ze deze opleiding kunnen gaan doen, maar dat de kans heel erg groot is dat ze dan straks geen baan vinden op de arbeidsmarkt. Dat is dan in ieder geval een eerste stap.
De heer El Yassini (VVD):
Ik zal nog een interruptie bij mevrouw Bouchallikh plegen over dit onderwerp.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer El Yassini. Vervolgt u uw betoog.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ja, voorzitter. Ik was gebleven bij de verschillen die we hebben. En ik wilde een laatste oproep doen aan ons allemaal, en ook een vraag stellen aan de collega's hier. Dat is niet een vraag omdat ik met de vinger wil wijzen, maar wel omdat we hierover met elkaar moeten nadenken. Want waarom komen wij in de Kamer bijvoorbeeld wel massaal met elkaar opdagen bij debatten over de terugkeer van de basisbeurs? Ik vind dat een heel belangrijk onderwerp. Ik ben daar ook. Maar ik zie diezelfde passie bij heel veel collega's niet terug als we het bijvoorbeeld hebben over jongeren die niet eens een dak boven hun hoofd hebben. Waarom vinden we het, als we dat gaan doen voor studenten, ook niet heel vanzelfsprekend dat we dan ook zorgen dat jongeren die niet de kans krijgen om te studeren, die niet een opleiding volgen maar de arbeidsmarkt opgaan, ook gesteund worden die eerste jaren? Want dat is juist de groep die nog veel harder een steun in de rug nodig heeft.
Die laatste vraag laat ook zien dat het probleem breder zit, in al ons beleid. Als we kijken naar de Onderwijsbegroting, dan zien we dat er beurzen en subsidies zijn voor jongereninspraak. Ontzettend belangrijk; ik heb het zelf ook gedaan, heel veel van geleerd. Maar die beurs is niet beschikbaar voor jongeren die niet studeren. Er is een hele grote groep jongeren die bijvoorbeeld jongeren vertegenwoordigen die in de jeugdzorg zitten of zwerfjongeren vertegenwoordigen. Die kunnen niet bij ons aankloppen. Die worden niet gefaciliteerd om bij ons aan te kloppen, terwijl voor jongeren in het hoger onderwijs — nogmaals, ontzettend belangrijk; dat heb ik zelf gedaan — wel die beurs beschikbaar is, dus alleen voor hen. En dat is één voorbeeld. Ik kan er nog heel veel noemen, maar onze tijd is beperkt.
Voorzitter, ik wil afsluiten. Ik wil afsluiten met de oproep dat we er echt voor moeten zorgen dat ons onderwijs niet gaat om het individualistische streven naar het hoogste, maar dat we kijken naar het collectieve goed, zodat we jongeren die praktijkonderwijs doen net zo waarderen als jongeren die een opleiding op de universiteit doen, en dat we alle jongeren leren hun dromen na te jagen. Want het gaat om wie je bent, en niet welke opleiding je hebt gedaan. Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Westerveld. Dan is nu het woord aan uw collega van GroenLinks, mevrouw Bouchallikh.
Mevrouw Bouchallikh (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. "Ik ben meer dan alleen mijn beroep over een paar jaar." Dat zei een mbo-student tegen mij en Habtamu de Hoop toen wij de afgelopen periode studenten naar de Kamer uitnodigden om te praten over de status van het mbo-onderwijs. En deze student heeft ontzettend gelijk. De afgelopen periode hebben wij hier in verschillende debatten vele mooie woorden gehoord over het belang van het mbo, maar te vaak wordt die waardering nog gekoppeld aan de waarde op de arbeidsmarkt, terwijl de krimp van het mbo en de onderwaardering van mbo-studenten juist het gevolg zijn van die koppeling in het beleid.
Ik ga terug naar 2006. De regering rechtvaardigde toen het streven naar meer hbo-studenten en wo-studenten met, ik citeer: "De arbeidsproductiviteit neemt toe omdat hogeropgeleiden gecompliceerdere werkzaamheden kunnen verrichten dan lageropgeleiden". Wat een onzin. En dat zien we nu ook echt in de praktijk. Dus mijn oproep aan de bewindspersonen is; laten we die fout alsjeblieft niet nog een keer gaan maken; laten we alle studenten gelijkwaardig behandelen, niet om wat ze toevoegen aan de arbeidsmarkt, maar gewoon om wie ze zijn. Ik zag dat de minister afgelopen maandag bij zijn lezing ook een aantal treffende zaken heeft gezegd over de ongelijkheid als het gaat om mbo-studenten en andere studenten. Mijn complimenten daarvoor. Dat wordt vaak over het hoofd gezien. Zoals eerder aangekondigd door collega De Hoop zullen wij een motie indienen om juist die gelijkwaardigheid zo veel mogelijk te borgen.
Voorzitter. Dan stagediscriminatie. Ik hoop dat we het daar echt nooit meer over hoeven te hebben. We hebben hier in de afgelopen weken reeds over gesproken met de minister. Toen hebben we het gehad over Ranija, die bij Nieuwsuur vertelde wat het met je doet als je als student structureel wordt gediscrimineerd. Uiteindelijk denk je dan: weet je wat, die samenleving moet mij niet, dus ik zie het gewoon niet meer zitten. Het is de hoogste tijd om daar iets aan te gaan doen. Ik zie dat deze minister daar stappen in wil gaan zetten, bijvoorbeeld door stagematching. Daar hebben we het vorige week al vrij uitgebreid over gehad. Er komt bijvoorbeeld ook een meldpunt bij elke mbo-instelling.
Maar wij willen er toch even voor waarschuwen dat de zaken er op papier in principe best goed uitzien — dat wil ik wel zeggen — maar dat de complexe werkelijkheid toch anders kan uitpakken. Dat merk ik ook in de gesprekken die ik met studenten voer. Daarom wil ik graag de volgende twee vragen nog stellen. Waar kunnen studenten terecht als ze zich ondanks het meldpunt niet gehoord voelen door hun stagebegeleider op de instelling? Die verhalen hoor ik helaas nog te vaak. Ik heb er reeds naar gevraagd in een eerder debat. Toen zei de minister dat hij natuurlijk heel erg de vinger aan de pols zou houden, maar dat vind ik echt onvoldoende. Het is een hardnekkig probleem dat al jarenlang speelt. Onderzoek na onderzoek wijst weer uit dat er stagediscriminatie aan de orde is. Juist omdat mbo-instellingen, bedrijven en studenten in een soort afhankelijkheidspositie zitten, waarbij de student soms het onderspit kan delven, wil ik graag voor hen een mogelijkheid creëren om te escaleren, ook als de rest tegenzit. Op dit punt overweeg ik ook een motie.
Tot slot. Uit de Werkagenda mbo blijkt dat de minister de komende jaren veel wil doen op het mbo-dossier. Ik heb daarvan twee aspecten uitgekozen, onder andere vanwege de tijd, maar ook omdat ik het allemaal nog even wil zien. Ik kijk dus van harte uit naar de uitwerking van al deze ideeën. Wij zullen sterk scherp toe blijven kijken en meedenken, zodat het geld terecht komt bij de studenten, de docenten en het onderwijs.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Bouchallikh. Dan is nu het woord aan de heer Segers, van de ChristenUnie.
De heer Segers (ChristenUnie):
Mevrouw de voorzitter. Zoals we allemaal weten, is de vrijheid van onderwijs een groot goed. Die geeft op een buitengewoon liberale manier ruimte aan diversiteit, geeft keuzevrijheid aan ouders en leerlingen en levert betere scholen op dan genationaliseerd staatsonderwijs. Maar wat in deze tijd minstens zo belangrijk is, naast de vrijheid ván onderwijs, is de vrijheid vóór onderwijs. Ik proef hier in Den Haag soms een sentiment dat het onderwijs alleen maar beter wordt als wij nou maar meer regels bedenken, vaker controleren en meer wettelijk vastleggen. Ik waag dat te betwijfelen.
Scholen zijn gemeenschappen, en leraren en schoolleiders zijn mensen met een roeping. Die floreren bij vertrouwen en ruimte. Om een gemeenschap te laten floreren, moet iedereen de ruimte krijgen om betrokken te zijn, zeker ook leerlingen, maar nog altijd zijn er scholen die geen leerlingenraad hebben of niet eens weten of ze er eentje hebben. Zouden niet alle leerlingen, op alle scholen, een stem moeten hebben?
Ook ouders dragen de school, als voorleesvaders en luizenmoeders en in besturen en medezeggenschapsraden. Daar hebben ze soms hulp bij nodig. Klopt het dat het programma Sterk Medezeggenschap dit jaar afloopt? Gaat de minister dit programma evalueren en bij een goed resultaat ook voortzetten?
Bij voor- en vroegschoolse educatie is de rol van ouders ook cruciaal. Krijgen kinderen bijvoorbeeld wel of niet voorgelezen? Ziet de minister een kans om de ouderbetrokkenheid ook bij voor- en vroegschoolse educatie te stimuleren?
Een groep die vertrouwen verdient, maar het steeds minder is gaan krijgen, zijn schoolleiders. Scholen die goed presteren kenmerken zich door goede schoolleiders, maar toch hoor ik terug dat schoolleiders zich gewantrouwd voelen, terwijl schoolleiders cruciaal zijn voor een goed functionerende school. Schoolleiders zijn bezig om hun accreditatie op orde te krijgen, maar de minister wil het nu wettelijk regelen. Waarom is dat nodig? Dat doen we in de zorg ook niet. Ik ben bang dat het bijdraagt aan een sfeer van wantrouwen en het getuigt niet van heel veel vrijheid voor onderwijs. Graag een toelichting op dat punt.
Ook in zijn brief over de curriculumherziening bespeur ik bij de minister de neiging tot centrale sturing. We komen er nog over te spreken, maar ik wil de minister graag aanmoedigen om veel vertrouwen te geven en te gaan voor vrijheid vóór onderwijs.
Een onderdeel van dat curriculum is het burgerschapsonderwijs. Wat mij betreft is daarin ook een plek voor de bestrijding van antisemitisme. Het delen van persoonlijke verhalen over de Tweede Wereldoorlog helpt hierbij. Stichting Na de Oorlog doet dit op een indrukwekkende manier, door hele persoonlijke familieverhalen in de klas te vertellen. We willen dat bereik graag vergroten. Samen met collega Ellian van de VVD-fractie heb ik hiervoor een amendement ingediend.
Tot slot. De maatschappelijke diensttijd is bij uitstek een middel om scholen te helpen om een echte gemeenschap te zijn, die ook dienstbaar is aan de samenleving. Ik heb daar drie vragen over. Kunnen we die meer verbinden met de tekortsectoren in de samenleving? Denk aan de zorg. Denk aan het onderwijs zelf, maar ook aan de politie en Defensie. Twee. Ziet de minister mogelijkheden om de maatschappelijke diensttijd breder in te zetten, ook in het mbo en het hbo? En als laatste, scholen ervaren het hele aanvraagproces als zeer bureaucratisch en heel tijdrovend. Past het huidige aanvraagproces nog wel bij het enthousiasme vanuit het veld? Moeten we dat niet laagdrempeliger maken?
Tot zover, mevrouw de voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Voordat u vertrekt, heeft u nog een interruptie van de heer De Hoop, PvdA.
De heer De Hoop (PvdA):
Ik wil graag iets aan de heer Segers voorlezen. Dit komt uit een identiteitsverklaring van de school Pieter Zandt: "Seksualiteit heeft in de Bijbel te maken met het vormen van een onverbrekelijke verbintenis in een huwelijk tussen één man en één vrouw, en krijgt in het licht hiervan een plaats. (…) God wil dat wij ons lichaam, dat wij van Hem ontvangen hebben, aanvaarden en ook als tempel van de Heilige Geest zuiver en heilig bewaren. Ook in ons uiterlijk laten wij het in de schepping gelegde onderscheid tussen man en vrouw tot uitdrukking komen." Dit is niet een van de weinige identiteitsverklaringen, helaas. Uit onderzoek van Pointer afgelopen jaar is gebleken dat het aantal antihomoverklaringen het afgelopen jaar zelfs is toegenomen in het onderwijs in Nederland. Ik weet dat de heer Segers en ik het niet op alle punten eens zijn met betrekking tot de vrijheid van onderwijs, maar ik vraag de heer Segers of hij zich als 13-jarige homoseksueel die net verliefd is geworden, of als iemand die zich niet helemaal thuis voelt in het lichaam dat hij heeft, veilig zou voelen op een school die aan ouders vraagt om dit te tekenen of die dit op de website heeft staan.
De heer Segers (ChristenUnie):
Het is een interessant onderwerp dat de heer De Hoop nu aansnijdt. We hebben het geregeld gehad over de identiteitsverklaringen, de ouderverklaringen, waarin scholen hun identiteit hebben opgegeven omdat dat nodig was omdat zij een personeelsbeleid voeren waarbij die docenten de dragers zijn van identiteit. Dan was het nodig om dat te expliciteren. Het was dus bijna een verzoek vanuit de politiek om daar expliciet, om daar duidelijk over te zijn. Want dat geeft je de vrijheid om een personeelsbeleid te voeren. Dus het is meer een vraag die is gekomen vanuit de politiek om tot zo'n identiteitsverklaring te komen, dan dat die scholen het zelf hebben bedacht. In het verleden zijn er identiteitsverklaringen geweest waarin werd gezegd: wij wijzen homoseksualiteit af. Daarmee werd dan bedoeld het feit dat mensen een homoseksuele relatie aangaan. Dat is geschrapt omdat het afwijzen van homoseksualiteit kan impliceren, kan worden gepercipieerd als het afwijzen van mensen. En daar mag geen ruimte voor zijn, op geen enkele school. Het afwijzen van mensen is onbestaanbaar. Daar is afscheid van genomen. Ik ken die verklaring niet. Ik ken de school wel, maar ik ken die verklaring niet. Deze school zegt: we hebben een visie op het huwelijk. Dat mag. Dat mag niet gepaard gaan met het afwijzen van mensen. Als we het toch persoonlijk maken … U zegt: stel je voor dat je zelf in zo'n situatie zou zitten. Nou, dat is moeilijk voorstelbaar want ik heb die oriëntatie niet. Maar ik kan het in die zin persoonlijk maken dat ik een zus heb die op zo'n reformatorische school werkt in het zorgteam en die daarmee te maken heeft. Dat is een school die expliciet tot doel heeft om een homovriendelijke school te zijn, om een veilige plek te zijn voor jonge homo's om uit de kast te komen, om te zeggen wie ze zijn, om erover te praten. En daar moet alle veiligheid voor zijn. Dat is niet altijd zo geweest, maar daar is heel hard aan gewerkt. Van heel dichtbij weet ik dat men op die school daar heel hard aan werkt. Ik sta voor de vrijheid om een bepaalde visie op het huwelijk te hebben. Dat is deze visie. Die vrijheid is er. We leven in een pluriform land. Dat mag. Ik sta niet voor de vrijheid om mensen af te wijzen. Daar mag geen ruimte voor zijn, maar ik weet in de praktijk dat deze scholen heel hard werken aan een veilig klimaat en daar steun ik ze in.
De voorzitter:
Uw laatste vraag van vandaag, meneer De Hoop.
De heer De Hoop (PvdA):
Ik snap ook de zoektocht van de heer Segers. Ik begrijp dat op het moment dat je die vrijheid van onderwijs heel belangrijk vindt, je daar ook de ruimte voor wil bieden als school. Maar op het moment dat je 12, 13 jaar bent, dan moet je jezelf nog ontdekken. Ik vind het dan heel ongemakkelijk dat wij dan nog steeds ruimte bieden voor antihomoverklaringen en dat ouders die mogen tekenen. Uit een onderzoek van Pointer blijkt dat er nu een toename is van dat soort verklaringen. Ik vind dat voor de veiligheid van een kind onacceptabel. Ik denk dat dit kinderen schade toebrengt. Ik zou graag met de heer Segers op zoek willen gaan — ik verwacht niet dat hij mijn wetsvoorstel over artikel 23 steunt — naar hoe dat kan en hoe we ervoor kunnen zorgen dat die antihomoverklaringen toch minder worden. We zien namelijk zelfs een stijging de afgelopen jaren. We zullen elkaar niet overal in vinden, maar ik zou graag aan de heer Segers een handreiking willen doen. Laten we samen naar zo'n reformatorische school gaan — ik ben zelf op het Pieter Zandt geweest — om te kijken hoe we zonder dat we het met elkaar eens worden over artikel 23, toch een afname van dit soort verklaringen op scholen kunnen krijgen.
De heer Segers (ChristenUnie):
Dat laatste lijkt me heel mooi. Dat zou ik heel graag met u willen doen. Er kan geen sprake zijn van antihomoverklaringen. Daar is geen ruimte voor. Punt. We hebben een antidiscriminatiewet in Nederland. We hebben het verbod op discriminatie. We hebben de grondwettelijke gelijkheid van iedereen. Daar kan geen twijfel over bestaan, op geen enkele school. Alleen, als een school zegt een bepaalde visie op het huwelijk te hebben, dan vind ik het heel onheus om daar een antihomoverklaring van te maken. Er zijn kerken met een opvatting. Er zijn moslims met een bepaalde opvatting over het huwelijk. Er zijn allerlei verschillende opvattingen. Ik hoef mijn kind niet naar die school te sturen. U hoeft dat niet te doen. Er is een enorme keuzevrijheid. Een ding moet als een paal boven water staan: elk kind moet op elke school veilig zijn. Dat is wellicht niet altijd zo geweest. Nog een keer, heel persoonlijk, en daarom vind ik het heel vervelend als u het vernauwt, in de zin dat dit antihomobeleid zou zijn. Ik weet van mijn eigen zus hoe ze daarover denkt, hoe ze daaraan werkt, hoe ze gesprek na gesprek heeft. Ze weet heel goed hoe tieners daarmee worstelen en hoe ingewikkeld dat soms is. Zij staat naast hen. Dat is een veilige plek. Daar waar het nog niet veilig genoeg is, wordt daar heel hard aan gewerkt. Ik ga heel graag met u naar zo'n school. Misschien moeten we samen naar mijn zus toe gaan en daar eens over doorpraten. Maar ik vind het onheus om van een bepaalde visie op het huwelijk, waar alle ruimte voor is in dit vrije land, een antihomoverklaring te maken. Dat is echt onheus. Dat is het niet. Daar waar het mis zou gaan, ga ik graag met u op zoek of het gesprek aan of wat dan ook. Daar waar er verschil is, zou ik zeggen: laat er ruimte zijn voor verschil, met absolute garandering van de veiligheid van elk kind om te zijn wie het is. Dat is Nederland.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Segers namens de ChristenUnie. De volgende spreekster is ook van de ChristenUnie, namelijk mevrouw Van der Graaf.
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Mevrouw de voorzitter, heel hartelijk dank voor het woord. Collega's zeiden het al: we investeren met deze begroting heel veel extra geld in onderwijs. Dat is goed. Dat is ook heel belangrijk om talenten van jongeren echt tot bloei te laten komen.
De ChristenUnie is blij met de investeringen in het beroepsonderwijs, waarover we vorige week nog een heel mooi debat hebben gevoerd. Daarbij zit de structurele ondersteuning voor het expertisecentrum specialistisch vakmanschap. Dat is bedoeld om ambachten te behouden en voor het opleiden van vakmensen. Dat was een belangrijke wens van de ChristenUnie. We zien dat nu ook terug in de begroting. We zijn ook blij met de structurele investeringen in de levensbeschouwelijke universiteiten. En we hebben er lang voor gestreden, maar de basisbeurs keert terug. Over een paar weken gaan we die wet behandelen. Dat is een belangrijke stap om studenten te helpen en niet langer met schulden op te zadelen vanuit het systeem.
Voorzitter. Ademruimte is nodig voor studenten, want hun mentale gezondheid staat onder druk. Recent publiceerde koningin Máxima een brief hierover op haar sociale media. Daarin schreef ze: "Niet elke dag hoeft een 10 te zijn". Ik ben het daarover met haar eens. Ik schrik ook van de verhalen van studenten. Recent hebben we in deze zaal nog meer dan 80 studenten van christelijke studentenverenigingen uit het hele land mogen ontvangen, die ook deelden hoe die mentale problemen in de dagelijkse studietijd een rol spelen. Meer aandacht van de onderwijsinstellingen, specifiek de mbo's, de hbo's en de universiteiten, is voor hen eigenlijk een nieuw thema. Dat merk ik. Dat vraagt extra aandacht als het gaat om kennis en kunde met betrekking tot het signaleren van en het gesprek voeren over mentaal welzijn, dreigende depressieve gevoelens en suïcidale gedachten. Daarom overweeg ik een amendement in te dienen om hiervoor extra geld beschikbaar te stellen. Geestelijk verzorgers kunnen hierbij een rol spelen. Dat zie ik terug op verschillende instellingen.
Voorzitter. Ik ben heel blij met de inzet van de minister om te praten over de zogenoemde "waaier" in plaats van over "het hoger en lager onderwijs". Internationaal gezien heeft een hbo-bachelor een gelijke waarde als een wo-bachelor, maar de een heeft een toegepast en praktijkgericht karakter en de ander een theoretisch en wetenschappelijk karakter. Maar met de maatschappelijke uitdagingen die we voor ons hebben liggen en de grote transities die we moeten ondergaan, hebben we veel belang bij sterke praktijkgerichte masters. Is de minister bereid op de hogescholen deze praktijkgerichte masters te versterken? Wat zou hij daarvoor willen doen? En hoe krijgt deze waaier een plek in de toekomstverkenning van het onderwijs? De Kamer heeft zich in 2019 in een motie-Bruins erover uitgesproken dat we af moeten van de opwaartse druk. Ik ben heel erg benieuwd hoe deze minister daarnaar kijkt.
Voorzitter, ik rond af. Hoe zijn de gesprekken die de minister met het Nibud voert over de koopkrachtplaatjes? De ChristenUnie wil graag dat studenten daarin weer worden meegenomen. Gaat het Nibud dat doen? En hoe houdt de minister zicht op de financiële situatie van studenten?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van der Graaf namens de ChristenUnie. Ik zie de volgende spreker al staan. Dat is de heer Wassenberg namens de Partij voor de Dieren.
De heer Wassenberg (PvdD):
Dank, voorzitter. Leraren hebben het zwaar. Ze zijn met te weinig, ze hebben het te druk, ze moeten soms onzinnige dingen doen, ze hebben te weinig invloed op hun eigen agenda en ze worden overstelpt met schadelijke nepinformatie. Ik heb het met de voorganger van de minister vaker gehad over die zeer onwenselijke beïnvloeding van kinderen in het primair en voortgezet onderwijs door schadelijke industrieën en bedrijven. Ik noem de vliegtuiglobby, de fossiele industrie en de vleesindustrie. Er zijn sectoren die de wereld, het klimaat en de natuur om zeep helpen en tegelijkertijd scholen proberen binnen te dringen, vaak met succes.
Ik geef een voorbeeld. De olie- en gasindustrie biedt lespakketten aan voor het primair en voortgezet onderwijs. Daar zitten docentenhandleidingen bij en pakketten voor de leerlingen. Ik heb die pakketten eens goed bekeken. Dan heb ik het dus over een lespakket — een lespakket — van de olie- en gasindustrie met nul, nada, niets, helemaal geen enkele informatie over klimaatverandering, niets over vervuiling, niets over aardbevingen in Groningen door gaswinning, echt helemaal geen enkele informatie over de minder fraaie kanten van de industrie. Ik vraag de minister of hij ook even aandacht wil besteden aan dit verhaal.
Deze informatie wordt nog steeds aangeboden, ook online, compleet met filmpjes. Ik pak dat lespakket er even bij. Je moet het echt zien om het te geloven. Op deze afbeelding zien we Erik. Erik werkt in de olie- en gasindustrie. Hij houdt van status, zoals status door een mooie leidinggevende functie. Hij vindt een mooi huis belangrijk. Hij vindt een mooie auto belangrijk. Ik verzin dit niet. Dit staat dus letterlijk in dit pakket. Op de afbeelding zie je de mooie auto en Erik. Dit is de docentenhandleiding voor het voortgezet onderwijs. De vraag aan de leerlingen is: "Herken je dit? Wil je dit ook? Zou je dit werk willen doen?" Zo slijmt die handleiding nog pagina's door met nog veel meer stuitende voorbeelden.
Voorzitter. Ik zou dit lespakket — "lespakket" spreek ik hier met moeite uit — via de bode aan de minister willen geven. Ik ben benieuwd of hij vindt dat dit bijdraagt aan de ontwikkeling van kinderen op school. Als dit reclame zou zijn, zou het worden veroordeeld door de Reclame Code Commissie, maar omdat dit lesmateriaal wordt genoemd, mag dit verspreid worden op scholen. Erik met zijn mooie auto staat er ook in.
Voorzitter. Dit is niet greenwashing, maar brainwashing. Dit is geen les, maar echt hersenspoelen. We hebben net een mislukte COP27 achter de rug, omdat de belangen van de olie-industrie daar zwaarder wogen dan het belang van een leefbare aarde. De minister kan toch niet toestaan dat scholieren dit soort propaganda als les krijgen voorgeschoteld? Ik vraag de minister wat hij gaat doen om te voorkomen dat kinderen met dit soort verwerpelijke reclame gevoed worden onder het mom van lessen. Laat de minister alstublieft niet zeggen dat hij dat aan de docenten overlaat. De minister is er voor docenten en leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs. Je kunt dan niet zeggen: ik laat deze bagger uitstorten over kinderen en de docent moet maar ingrijpen. U helpt docenten door het filter eerder in te stellen. Ik heb echt veel vertrouwen in docenten, maar de werkdruk is daar immens. Er is een groot lerarentekort en een hoge werkdruk. Als we de docenten ook nog deze rotzooi laten screenen, zijn ze veel meer tijd kwijt aan allerlei onzinnige klussen. Laat de onderwijsinspectie ernaar kijken. Dat vraag ik de minister.
Voorzitter. Dan het lerarentekort. Ik noemde het al. De minister kwam met een voorstel voor een fulltimebonus, maar dat gaat het probleem niet oplossen. Eergister lazen we bij de NOS dat er inmiddels vijftien aanmeldingen voor de proef met de voltijdbonus zijn. Nou, dan gaat het ongeveer om 0,2% van de besturen … Ik hoor dat meneer Wiersma "236 scholen" zegt. Dan is dat in elk geval wat achterhaald.
De voorzitter:
De minister zegt "236", zeg ik ook voor de Handelingen.
De heer Wassenberg (PvdD):
Dat is al aanmerkelijk meer. Maar ik denk dat dat het probleem niet gaat oplossen. Een goed salaris is inderdaad essentieel, maar de randvoorwaarden zijn misschien nog wel belangrijker. Het stopt niet bij een pot met geld; daar begint het mee. Hoe kan de minister het onderwijs aantrekkelijker maken? Een van de problemen is namelijk dat startende docenten geen enkel perspectief hebben op een vaste aanstelling. Ze missen ook begeleiding en ontwikkelingsmogelijkheden. Daardoor stromen ze heel snel weer uit. De minister heeft de getallen zelf in zijn brief genoemd. Een kwart stroomt heel snel weer uit. Bijlesbureaus zijn vaak een aantrekkelijker werkgever dan een school. De werkdruk van docenten is veel te hoog. Ze moeten zich bezighouden met allerlei randzaken, zoals het invullen van voortgangsrapportages maar ook het kopen van rood crêpepapier voor de kerst. Dat verzin ik niet. Dat moet anders. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat docenten meer tijd aan hun echte taak kunnen besteden, namelijk lesgeven? Kan hij ervoor zorgen dat docenten beter ondersteund worden bij randzaken, die ook belangrijk zijn, maar niet door een docent hoeven te worden gedaan?
Voorzitter. Dan heb ik nog een vraag over de studiefinanciering en de pechgeneratie. Daar komen we binnenkort uitgebreid over te spreken, als we de herinvoering van de basisbeurs behandelen. Daarom houd ik het kort. Begin deze maand werd door de Eerste Kamer de motie-Koffeman aangenomen die vroeg om de pechgeneratie ruimhartiger te compenseren, zeker ook vanwege de stijging van de rente op afgesloten leningen. Daar heeft het kabinet nog niet op gereageerd. Kan de minister daar nu al wat over zeggen?
Voorzitter. Tot slot wil ik een paar vragen stellen over het BPRC, het apenproefdiercentrum. In 2016 heeft de Kamer de regering ertoe opgeroepen om het aantal proeven met apen in het BPRC zo snel mogelijk af te bouwen naar nul. De voorganger van de minister heeft daar een heel eigen draai aan gegeven door het BPRC te vragen om te krimpen met 40% tot 2025; "als eerste stap", schreef de minister daarbij. Maar goed, de Kamer vroeg dus om meer. Het BPRC mocht toen zelf het afbouwplan opstellen en is toen gaan sjoemelen met de cijfers door zelf voor te stellen om het aantal gehouden apen terug te brengen van 1.400 — dat was het aantal in 2019 — naar 1.000. De voorganger van deze minister nam dat cijfer over. Maar als je 1.400 apen hebt en dat aantal met 40% terugbrengt, dan kom je niet uit op 1.000, maar op 840. Dat zou dan het aantal moeten zijn in 2025. Ik hoef de minister geen rekenles te geven, maar andersom hoeft het ook niet. Ik hoor graag van de minister of 1.400 min 40% inderdaad neerkomt op 840 en niet op 1.000. Graag een reactie.
Hetzelfde geldt voor het aantal proeven. Ook daarmee sjoemelt het BPRC door te stellen dat het aantal experimenten met apen wordt teruggebracht tot 150. Maar ook dat was niet de opdracht. Het aantal proeven met apen moet ook met 40% zijn teruggebracht in 2025. Laten we dan ook even kijken naar de cijfers uit het ambitieplan van het BPRC. Op bladzijde 13 van dat plan staat dat het BPRC in vijf jaar tijd ruim 1.000 experimenten met apen deed, namelijk 1.034. Dat waren er dus gemiddeld 207 per jaar. In de tienjaarperiode waren het 2.234 proeven. Dat zijn er dan 223 per jaar. Dat zijn gemiddelden. Een reductie van 40% betekent dan geen 150 proeven met apen vanaf 2025, maar 124 tot 134, afhankelijk van welk cijfer je gebruikt. Het voorstel van het BPRC komt niet neer op een reductie van 40%, maar op een reductie van slechts 30%. Daar kan de minister toch geen genoegen mee nemen? Ook daar krijg ik graag een reactie op. Kan de minister een update geven van het aantal proeven met apen dat in 2021 in het BPRC is gedaan?
Ten slotte. De Kamer heeft de wens uitgesproken dat het aantal proeven met apen in het BPRC naar nul moet. Een reductie van 7% moet in 2025 gerealiseerd zijn. En dan? Wanneer komt de minister met een voorstel voor het verder afbouwen van het aantal proeven met apen? Dat moet zo snel mogelijk naar nul, want dat is wat de Kamer heeft gevraagd.
Als allerlaatste thema de subsidies. Het komende jaar subsidieert het ministerie het BPRC met 11 miljoen euro. Wanneer wordt dat bedrag afgebouwd? Is de minister voor nu in elk geval bereid om een deel van dit bedrag specifiek te oormerken voor proefdiervrij onderzoek en proefdiervrije innovaties?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Wassenberg. Dank ook dat u niet alleen de heer Van Meenen scherp houdt op de getallen, maar ook het kabinet. Dan is het woord nu aan de volgende spreker en dat is de heer Dekker van Forum voor Democratie. Voor de oplettende mensen: hij is inderdaad toegevoegd aan de sprekerslijst.
De heer Dekker (FVD):
Dank u wel, voorzitter. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beslaat een enorm aandachtsgebied. Het omvat voor 2023 een totaalbedrag van circa 53 miljard euro. Het overgrote deel daarvan wordt besteed aan onderwijs en dan vooral aan basisonderwijs. Op zichzelf lijkt dat een goede zaak. Het opleiden van onze kinderen, en dan vooral het bijbrengen van noodzakelijke basisvaardigheden als lezen, schrijven en rekenen, is van het grootste belang. De problemen die in het veld spelen, zoals de gestaag afnemende geletterdheid van schoolverlatende kinderen en het nijpende tekort aan leraren, krijgen in de begrotingsstukken terecht veel aandacht.
Voorzitter. In mijn bijdrage wil ik mij concentreren op een ander onderwerp. Dat is in financiële termen een relatief klein onderdeel van deze begroting. Maar het is wel een onderdeel dat snel aan maatschappelijk belang wint. Dat onderwerp is de wetenschap, de W uit de OCW-afkorting. Aan wetenschappelijk onderwijs op de universiteiten geven wij op jaarbasis 6,7 miljard euro uit. Voor onderzoek en wetenschapsbeleid is dat nog eens ongeveer 1,5 miljard. Dat is veel geld natuurlijk, maar in de context van de bedragen die hier aan de orde zijn, komt het op mij bescheiden over. Want er wordt dezer dagen, meer dan ik mij van het verleden kan herinneren, bij voortduring een beroep gedaan op de wetenschap als bron van onbetwistbare, objectieve waarheid. Dat is belangrijk in een samenleving waarin de meningsverschillen groter en dieper lijken te worden en waarin de polarisatie lijkt toe te nemen. Vandaar bijvoorbeeld de factchecking van allerlei beweringen op sociale media of de desinformatie- en misinformatiebestrijdingscampagnes van overheden. Wat geen des- of misinformatie is, moet vaak de wetenschap uitmaken. En ook als rechtvaardiging van overheidsbeleid, ingrijpend beleid vaak, wordt de wetenschap opgevoerd met een hoofdletter als bron van vaststaande en bewezen feiten. Het publiekelijk in twijfel trekken daarvan is eigenlijk not done. Dat maakt je een wetenschapsontkenner, een vreemde snuiter of een complotdenker.
Met de tegenwoordige betekenis van de wetenschap als universele, maatschappelijke toetssteen in het achterhoofd las ik de begrotingsstukken van het ministerie van OCW. De inleidende paragrafen met de beleidsagenda en beleidsprioriteiten geven een indruk van de hoofdrichtingen. Het trof mij dat zelfs voorafgaand aan deze beleidspunten in de stukken nadrukkelijk wordt vermeld dat de activiteiten passen in een internationale context, alsof Nederland een dependance is van een grotere, internationale organisatie. Ik citeer: Het ministerie is verantwoordelijk voor de nationale uitvoering van SDG 4 onderwijs, targets 4.1 tot en met 4.7; SDG 5 gendergelijkheid, onder andere targets 5.1, 5.4 en 5.5; en SDG 16 vrede, justitie en sterke publieke diensten, onder andere targets 16.6, 16.7 en 16.10.
Het kan aan mij liggen, maar het geeft mij het gevoel dat het ministerie van OCW hier te lande de opdracht heeft enkele deeltaken uit te voeren van een veel breder internationaal programma dat elders wordt bepaald. Hier in het parlement, dat de hoogste instantie in Nederland zou moeten zijn, heb ik de diepgaande, plenaire discussie en besluitvorming over de SDG's, de Sustainable Development Goals, die we blijkbaar aan het uitvoeren zijn, gemist. Is de minister het met mij eens dat dat eigenlijk alsnog zou moeten gebeuren?
Voorzitter. Ik keer terug naar de wetenschap. In mijn vroege jeugd was het voltooien van een universitaire opleiding, wetenschappelijk onderwijs, vooral iets voor de hogere klasse. Soms lukte het om mensen uit het gewone volk te verheffen tot dit ijle niveau, maar dat was relatief zeldzaam. Dat is echt snel veranderd. Toen ik zelf universitair werd opgeleid in de jaren zeventig, was dat een massaal gebeuren geworden, en was het helemaal niet meer iets voor de happy few. Tegenwoordig is zo'n 15% van de volwassenen wetenschappelijk opgeleid met een afgeronde masteropleiding of zelfs een wetenschappelijke promotie. Wanneer we de definitie van wetenschappelijk iets oprekken met hbo en bachelor, komen we zelfs uit op 25% à 30%. De magie van de wetenschap als domein voor bollebozen uit de betere kringen is met deze geslaagde volksverheffing geheel verdwenen, zou je zeggen. Iedereen heeft wel iemand in de familie of kennissenkring die een wetenschappelijke opleiding heeft genoten of zelfs als doctor in het wetenschappelijke veld werkzaam is.
Dus aan de ene kant wordt aan de wetenschap een steeds belangrijke rol toegedicht, wordt de wetenschap op een voetstuk geplaatst en worden wetenschappers in toenemende mate opgevoerd als bepalende deskundigen. Soms worden ze zelfs opgevoerd als beslissende arbiters bij maatschappelijk gewichtige kwesties. En aan de andere kant is een wetenschappelijke opleiding of titel niets bijzonders meer en boezemt deze veel minder ontzag in dan in vroegere tijden gebruikelijk was. Misschien is mijn fractie in deze Kamer wel een aardig voorbeeld. De voltallige fractie is wetenschappelijk opgeleid en meer dan de helft ervan is gepromoveerd. Een hiermee verband houdende eerbiedige benadering door de rest van de Kamer is mij niet opgevallen. Een paradox!
Voorzitter, even in alle ernst. Misschien is de verhoogde verwijzing naar de wetenschap met een hoofdletter als beslissende bron van waarheid in combinatie met het afgenomen ontzag ervoor wel een van de redenen voor de toegenomen argwaan en polarisatie in ons land. Het beeld van de wetenschap dat wordt opgeroepen, is nog steeds een beetje dat van een verstrooide, belangeloze waarheidszoeker, een beetje wereldvreemd, die jarenlang met onbegrijpelijke dingen zijn gang kan gaan en dan op een goede dag met keiharde bewijzen nieuwe wetenschappelijke inzichten aantoont die de wereld veranderen. Een wetenschap die je in staat stelt om voorspellingen te doen over de werkelijkheid die je zonder die wetenschap nooit had kunnen bevroeden. Die precies uitkomen en die als experiment succesvol kunnen worden herhaald, met dezelfde uitkomst.
Dit romantische beeld van de wetenschap is tegenwoordig eigenlijk totaal bezijden de waarheid. De verstrooide, enigszins autistische professor annex uitvinder is uitgestorven. Vandaag moet er funding gegenereerd worden en moeten er relaties worden onderhouden met allerlei betrokkenen, van medewerkers tot ondernemingsraad tot en met redacteuren van wetenschappelijke tijdschriften, collega-onderzoekers in hetzelfde veld, maatschappelijke groeperingen en financiële beslissers. Er moet gerapporteerd worden over de wetenschappelijke voortgang, maar ook over de financiën, de medewerkerstevredenheid, diversiteit en duurzaamheid.
De verstrooide professor is een stakeholdermanager geworden. De ideologische invloed wordt sterker. De heersende opinie is die van de SDG's. Dat geldt bijna wereldwijd. Alleen onderzoek dat deze visie kan bevestigen, is welkom. Van deze politisering van de wetenschap zijn er hilarische voorbeelden. Vaak hebben opdrachtgevers direct of indirect belang bij onderzoeksresultaten. Dit geldt wanneer overheidsbeleid wordt gekoppeld aan de wetenschappelijke uitkomsten, maar ook wanneer er ideologische of financiële belangen spelen. Dit zagen we recentelijk bij de diverse COVID-19-gerelateerde onderzoeken. Of het nu ging over de besmetting via oppervlakken, de vermeende bescherming door mondkapjes, of het vermeende gevaar van hydroxychloroquine en ivermectine, onderzoeksresultaten die pasten bij het gewenste verhaal om aan te sturen op massavaccinatie werden meteen in prominente wetenschapsmagazines geplaatst, ook al was de basis ongehoord wankel en moest The Lancet het artikel over hydroxychloroquine schielijk intrekken.
In de wetenschapsfilosofie wordt vaak Karl Popper aangehaald, The Logic of Scientific Discovery. Daarin stelt hij dat wetenschap altijd falsifieerbaar moet zijn en voortdurend naar falsificatie zou moeten streven. Bij elke theorie moet het volstrekt ondubbelzinnig zijn welke bevinding vereist is om hem volledig te ontkrachten. Eenieder moet actief op zoek gaan naar deze bevinding om zijn eigen theorie te ontkrachten. Dat is de gouden standaard van de objectieve wetenschap. In de praktijk werkt het natuurlijk niet zo. Wanneer veel mensen overtuigd zijn van een theorie en daar zelfs hun bestaanszekerheid aan ontlenen, zullen ze er alles aan doen om deze theorie juist te versterken en niet aan te vallen. De hele wetenschappelijke methode is er in de praktijk juist op gericht om de dominante theorie, het heersende paradigma, met hand en tand te verdedigen. De peer review, het aan een vakgenoot voorleggen van een concept van een wetenschappelijk artikel alvorens tot publicatie over te gaan, wordt gezien als de ultieme kwaliteitsgarantie, maar versterkt in zekere zin juist dat proces van paradigmaverdediging.
Al deze uitdagingen in de wetenschappelijke praktijk zijn al jaren bekend. Mijn indruk is dat ze erger worden en dat de druk verder toeneemt. De verdraagzaamheid tegenover alternatieve visies wordt snel minder en deze worden steeds fanatieker bestreden. De polarisatie neemt toe. Een merkwaardig fenomeen is dat de stelligheid groter wordt en de verdedigingstoon schriller naarmate het onderwerp minder zichtbaar en meetbaar wordt. Dat viel me twintig jaar geleden al op, toen ik mij intensief met het onderwerp global warming ging bezighouden. De apocalyptische voorspellingen waren legio. Scepsis over dit moeilijk meetbare en onzichtbare onderwerp leverde woedende reacties op: beschuldigingen van "denier" en "door big oil omgekochte marionet." De beschikbaar gekomen climate gate e-mails lieten zien hoe hysterisch het wetenschapsestablishment zijn paradigma verdedigde, door wetenschappers geen platform te bieden, uit wetenschappelijke tijdschriften te houden en te cancelen. De politiek deed samen met het bedrijfsleven mee. De onschuldige gloeilamp werd verbannen, weet u het nog? De enige partij die daar blij van werd, was Philips.
Iets soortgelijks zagen we gebeuren rondom COVID-19. Een onzichtbaar virus, dat ongekende ellende zou veroorzaken, met een massale inenting als enige oplossing. Eenieder die de ernst van de dreiging betwijfelde of aarzelingen uitsprak over de voorgestelde remedie, werd verketterd en zelfs vervolgd. Ondertussen werden de overheidsuitspraken en -maatregelen steeds extremer en wisselvalliger. Zo langzamerhand komt de discussie nu op gang over de vraag of er überhaupt wel sprake is geweest van een crisis en of de maatregelen, inclusief de prikken, niet meer kwaad dan goed hebben gedaan. Nog steeds is het aan de orde stellen van dit onderwerp riskant en slecht voor de carrière.
Toen ik enige jaren geleden van het concept "safe spaces" hoorde en van het de-platformen van sprekers met onwelgevallige opvattingen, zoals de psycholoog Jordan Peterson aan universiteiten in Canada en Amerika, kon ik me daar als nuchtere Hollander niets bij voorstellen. Naar mijn idee was wetenschap een battle of ideas: bestook elkaar met argumenten in een ideeënstrijd. Onderzoek alles en behoud het goede. Nu zijn dit soort fenomenen ook hier gemeengoed. Niks nuchtere Hollanders of ideeënstrijd. We lopen gewoon met de stroom gekkigheid mee en we geven bij de universiteiten eredoctoraten aan activisten en politici. Wetenschappers die nog een eigen geluid durven te laten horen op de terreinen COVID-19 en vaccinaties, klimaatverandering en energietransitie, of stikstof en natuur, zijn er nog steeds, maar worden in hun voortbestaan bedreigd. Het volharden in hun eigen mening, die niet meeloopt met het geaccepteerde verhaal, is mijns inziens een kracht die moet worden beloond, maar het wordt zwaar ontmoedigd. Cancelling en de-platforming liggen voor deze mensen op de loer. Hun toekomstmogelijkheden worden afgesneden.
Wanneer ik de volgzame, politiek correcte toon en de brave verwijzing naar de elders vastgestelde SDG's in de stukken tot me laat doordringen, ben ik er niet gerust op. Dan vrees ik dat wij met de wetenschap wegglijden met de obligate, volgzame lijn die lijkt te zijn ingezet en waar geen ruimte is voor andersdenkenden. Met de voortgaande internationalisering wordt deze trend steeds dwingender, lijkt het. Dat moeten we niet laten gebeuren, niet nu de spanning oploopt, er steeds openlijker wordt getwijfeld aan de betrouwbaarheid en objectiviteit van de wetenschap en officiële wetenschap steeds minder wordt geaccepteerd als ultieme bron van wijsheid.
Wij stellen voor om juist ruimte te maken voor contraire geluiden, voor fundamenteel andere inzichten, de luis in de pels, de advocaat van de duivel, om een plaats in te richten die langdurig een academische vrijplaats is, een broedplaats waar volop de ideeënstrijd wordt aangegaan, waar academische tegendraadsheid wordt gewaardeerd en niet leidt tot cancellation, waar alles gezegd mag worden en geen verstikkende politieke correctheid heerst. Een plaats uniek in de wereld, waar nieuwe ideeën vandaan komen, voor een echte onafhankelijke visie, waardoor unieke, eigenzinnige talenten worden aangetrokken, een waarlijk alternatief en tegelijk een veiligheidsventiel, waar stoom kan worden afgeblazen. Het fonds onderzoek en wetenschap zou het huis voor deze nieuwe vrijplaats kunnen zijn. Daartoe ontwikkelen wij graag concrete voorstellen, voor een verheffing van Nederland in de vaart der volkeren. Ik hoor graag de reflectie van de minister hierover.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Dekker. Voor u vertrekt: u heeft een interruptie van de heer Van Meenen, D66.
De heer Van Meenen (D66):
Ja, voorzitter. Als ik het goed heb, heb ik er nog drie, hè? Die ga ik graag aan dit onderwerp besteden. De eerste is de vraag: weet de heer Dekker wat er in SDG 4 staat? Want het werd net eventjes opgenoemd, van "het is natuurlijk allemaal verschrikkelijk dat we ons daaraan moeten houden". Wat staat er eigenlijk in? Weet u het?
De heer Dekker (FVD):
Heeft de griffier het opgeschreven? SDG gaat over onderwijs, met de targets 4.1 tot en met 4.7 die we daarin moeten beetpakken.
De heer Van Meenen (D66):
Ja, maar daar staat dus ook iets. En wat staat daar? Dat er wereldwijd toegang voor alle kinderen tot het onderwijs moet zijn. Ik weet niet of u dat als een geheime, door reptielen aangestuurde agenda ziet, maar ik ben heel benieuwd wat u vindt van SDG 4. Bent u het daarmee eens of niet?
De heer Dekker (FVD):
Ik denk dat ik het met dat standpunt eens ben, ja.
De heer Van Meenen (D66):
Wat is dan de reden dat u dat hier eventjes en passant noemt in de totale verkettering, in de geheime agenda die ongetwijfeld door allerlei boven ons geplaatsten gedirigeerd wordt, dat u dat eruit pakt? Want u heeft het letterlijk genoemd.
Dat is mijn eerste vraag, voorzitter. Dan heb ik er nog één en die gaat …
De heer Dekker (FVD):
Mag ik de vraag beantwoorden, voorzitter?
De heer Van Meenen (D66):
Ja, sorry, laten we daar even op wachten.
De voorzitter:
Laten we dat eerst doen. Ik heb er in ieder geval al twee genoteerd net. De heer Dekker.
De heer Dekker (FVD):
Misschien ter toelichting. Mijn punt is: dit lijkt te passen in een programma dat elders bepaald wordt. Dat wil niet zeggen dat het programma slecht hoeft te zijn. Ik stel alleen vast dat er een programma ligt waar we blijkbaar in passen en waar we een deel van uitvoeren. Ik vind die constellatie merkwaardig. Ik zeg dan: hé, maar is dat programma waar we dan blijkbaar in passen, uitgebreid onderwerp geweest van plenaire behandeling? Het antwoord is: nee, dat is het niet. Dat vind ik merkwaardig. Daar gaat mijn opmerking over.
De heer Van Meenen (D66):
Maar dat is het nou juist wel, alleen was Forum voor Democratie daar natuurlijk niet bij, want die zijn nooit bij een onderwijsdebat. Het curriculum, want daar gaat dit over — wat doen wij, wat zijn de doelstellingen van ons onderwijs? — is buitengewoon vaak onderwerp van gesprek, niet alleen op een woensdagmiddag ergens in november als we het over de begroting hebben. Dus ik zou u uitnodigen: ga daar eens naartoe.
Maar ik heb nog één vraag, voorzitter, en dat is ...
De voorzitter:
Tot slot.
De heer Van Meenen (D66):
U bent gemakshalve even voorbijgegaan aan het basisonderwijs, terwijl u nota bene zelf de baas bent van een basisschool. Ik heb een vraag, want u bent ook ... Kijk, de lijstadviescommissie voor de volgende keer heeft ook even plaatsgenomen om te zien of u zich wel voldoende houdt aan de richtlijnen van het partijbestuur. Maar u heeft te maken met bijvoorbeeld een partijleider — daar komt hij al — die vindt dat de wereld door reptielen geregeerd wordt, die vindt dat Poetin onze grote vriend en onze redder is. Mijn vraag is: wat betekent dat voor u als aan de ene kant Kamerlid in deze Kamer, aanhanger van uw partij, ondergeschikte van deze partijleider, voor het burgerschapsonderwijs op die Forumschool van u? Wat betekent dat? Hoe kunt u dat met elkaar verenigen? Of is dat inderdaad de burgerschapsopdracht zoals die op deze Forumschool — ik moet Renaissanceschool zeggen, geloof ik — uitgevoerd wordt?
De heer Dekker (FVD):
Ik ben blij dat u daarover begint. Ik wilde geen reclame maken voor de Renaissanceschool. Ik vond dat het niet fair was om daar dit podium voor te gebruiken. Maar nu u die toch noemt, kan ik dat doen. Daar gaat het heel goed mee. Dank u wel. Ik heb begrepen dat wij de eerste school zijn die aan de nieuwe richtlijnen omtrent het burgerschapsonderwijs is blootgesteld.
Wij hebben net een uitgebreid debat met de inspectie gehad om vast te stellen of wij inderdaad voldoen aan de eisen die de burgerschapsonderwerpen aan ons stellen. De vraag achter de vraag bij die burgerschapsdoelen is voortdurend: hoe krijg ik het voor elkaar dat leerlingen veilig kunnen verblijven op school? Hoe kunnen zij op een verantwoorde wijze worden opgeleid tot zelfredzame burgers in deze maatschappij? Die vragen hebben wij allemaal positief kunnen beantwoorden. U kent de uitgangspunten van het burgerschapsonderwijs waarschijnlijk beter dan ik. Wij hebben daar een uitgebreid debat over gehad. Wij denken dat we al die onderwerpen op deze school op een bevredigende wijze kunnen behandelen.
De voorzitter:
Dank, meneer Dekker. O, voordat u vertrekt, meneer Dekker, is er nog een interruptie van de heer Segers. Ik zou iedereen wel willen verzoeken om sneren naar elkaar die niet inhoudelijk bijdragen aan de begrotingsbehandeling OCW achterwege te laten.
De heer Segers (ChristenUnie):
Ik heb het betoog beluisterd. De heer Dekker deed best stevige uitspraken over de wetenschappelijke consensus en de mogelijke aansturing van het ministerie van OCW. Dat wordt elders bepaald. Daar werden best wel stevige uitspraken over gedaan. Tegelijkertijd kwam de heer Dekker met Popper, het belang van twijfel en het belang van afwijkende meningen. Op Twitter volg ik de wetenschapsjournalist van de Volkskrant, Maarten Keulemans. Die reageert geregeld op vrij ziedende … De "raad van toezicht" in de zaal murmelt wat, hoor ik.
De voorzitter:
Ik zei het al: als we het kunnen vermijden om naar elkaar te sneren, dan zou ik u willen verzoeken om dat te doen.
De heer Segers (ChristenUnie):
O, maar ik hoorde gemurmel uit de zaal.
Er komt dan een statement van een Forum-Kamerlid over injecties en inentingen. Keulemans weerlegt dat vrij feitelijk en heel rustig. Hij komt met wetenschappelijke literatuur die aantoont dat je er echt anders tegenaan kunt en moet kijken. Mijn vraag aan de heer Dekker is eigenlijk: als hij spreekt over het belang van twijfel, twijfelt hij dan zelf weleens over zijn eigen opvattingen en over de opvattingen van de partij? Waaraan twijfelt hij dan precies?
De heer Dekker (FVD):
Sorry, dat laatste stukje verstond ik niet helemaal.
De heer Segers (ChristenUnie):
U benadrukt het belang van twijfel. Twijfelt u weleens aan uw eigen standpunten? Twijfelt u weleens aan opvattingen en statements van de partij? Waaraan twijfelt u dan precies?
De heer Dekker (FVD):
O ja, ik twijfel voortdurend aan bijna alles. Dat is precies wat ik "de ideeënstrijd" noem, "the battle of ideas". Binnen mijn partij ben ik voortdurend in debat. Wij hebben op hoofdlijnen echter dezelfde inzichten. De verschillen waar ik vaak op aangesproken word, hebben in mijn ogen veel meer te maken met stijl dan met inhoud. Inhoudelijk heb ik geen enkel meningsverschil van betekenis in de partij. Qua stijl heeft iedereen z'n eigen stijl. Daar gaat het debat vaak over.
Ik vind het overigens niet helemaal fair dat u de naam van de heer Keulemans noemt, want hij is hier niet. Over stijl gesproken: ik vind dat hij, net als wij, onderdeel moet zijn van "the battle of ideas". Dat is prima. In veel gevallen is de mening van de heer Keulemans anders dan die van mij c.q. van een van mijn fractiegenoten. Daar is helemaal niets mis mee. Ik vind echter dat je in alle gevallen zo respectvol mogelijk moet proberen om de inhoudsexchange met elkaar aan te gaan. Daar gaat het in mijn bijdrage ook over. Ik zou graag willen dat we een omgeving creëren waarin dat kan, ook rondom standpunten die heel gevoelig liggen.
De voorzitter:
De heer Segers heeft nog een vervolgvraag.
De heer Segers (ChristenUnie):
Met dat laatste ben ik het eens. Er moet inderdaad alle vrijheid zijn. Er moet heel veel ruimte zijn voor academisch debat. Dat moet ook in een partij het geval zijn. Dat is inderdaad van groot belang. Ik ben zo benieuwd of u wat u van de rest van Nederland vraagt, zelf ook opbrengt, namelijk fundamentele twijfel en af en toe een correctie van inzicht. Het zou heel goed kunnen zijn dat u door een weerlegging van een wetenschapsjournalist, op basis van wetenschappelijke literatuur, op basis van artikelen, op basis van onderzoek zegt: hé, daar ben ik toch anders over gaan nadenken. Ik begrijp uit het antwoord van de heer Dekker dat hij zegt: ik twijfel soms aan de stijl van Forum — van de collega's — maar ik twijfel nooit aan de inhoud. Is er nou geen enkel onderdeel, geen enkele uitlating van Forum, geen enkel standpunt, ook in die hele coronatijd, waarvan u zegt: ik heb het nog eens op me in laten werken, ik neem het serieus en ik ben daar toch een beetje over gaan twijfelen? Zijn er momenten van twijfel geweest? U roept daartoe zelf hartstochtelijk op. Heeft u momenten van twijfel gehad?
De heer Dekker (FVD):
Het is niet zo dat ik twijfel aan de stijl van Forum. Ik twijfel op alle onderwerpen persoonlijk. Mijn vroegere docent noemde dat de "arrogantie van de twijfel". Ik wil mezelf niet zo neerzetten, maar het is denk ik wel verstandig om te blijven twijfelen op alles wat je wordt voorgehouden. Dat blijf ik doen. Kijk, stijlverschillen zijn er en de ene stijl spreekt de een aan en de andere stijl spreekt de ander aan. De stelligheid die u mij misschien indirect een beetje verwijt, "waarom ben je nou zo stellig op al die onderwerpen", zie ik eigenlijk veel meer aan de andere kant. Ik zie een heel stellige berichtgeving over allerlei onderwerpen in Nederland, door de Nederlandse politiek maar ook door de Nederlandse media, die hele complexe onderwerpen volstrekt vanuit maar één invalshoek blijven bestoken, terwijl je op je klompen aanvoelt dat er ook een andere kant moet zijn, maar die komt nooit aan de orde. Dan heb ik inderdaad de neiging om te zeggen: nou, dan wil ik ook de andere kant helemaal begrijpen. Dan word ik ook een beetje narrig en zeg ik: dit verhaal ken ik nu wel, ik wil die andere kant weleens horen. Daar blijkt in heel veel gevallen eigenlijk veel meer in te zitten dan je denkt. Heel vaak zitten er mechanismen onder die ervoor zorgen dat die mensen helemaal niet aan het woord komen. Daar heb ik het in mijn voordracht een beetje over gehad.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Dekker. Ik zie mevrouw Pouw-Verweij al lopen, maar op mijn lijstje heb ik nog de heer Jansen staan. Ik kijk even of dat correct is. De heer Jansen namens Forum voor Democratie.
De heer Jansen (FVD):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. "We worden werkelijk overspoeld met aanmeldingen. Het aantal nieuwe patiënten blijft maar stijgen. Er is geen afvlakking in zicht. Dat is ongekend voor de medische wereld. Bij de meeste zorgvormen kan de vraag ernaar goed worden ingeschat, zoals bij diabetes. Een stijging daar zou nooit zomaar uit de lucht komen vallen zoals we nu meemaken." Dat zegt Thomas Steensma, psycholoog en onderzoeker van het Kennis- en Zorgcentrum voor Genderdysforie op het Amsterdam UMC tegen De Groene Amsterdammer. De Groene meldt dat het aantal aanmeldingen voor transgenderzorg verviervoudigde in de afgelopen tien jaar. In heel het jaar 2008 meldden zich 200 nieuwe personen en in 2019 waren ruim 5.300 jongen mensen onder behandeling en stonden er 1.300 op de wachtlijst. Elke maand komen daar meer dan 100 mensen bij. Ondanks de snelle toename aan transgenderklinieken is de wachtlijst in 2021 opgelopen tot bijna 2.000 mensen, en het wordt alleen maar meer. Wat is er in hemelsnaam aan de hand met onze jeugd?
Voorzitter. Kinderen zouden helemaal niet moeten worden lastiggevallen met seksualiteit. Kinderen moeten lekker spelen, ze moeten buiten voetballen, ze moeten skeeleren, ze moeten in de bomen klimmen, af en toe vallen en weer opstaan, rennen, klauteren, oorlogje spelen, tekenen. En op school moeten ze de Nederlandse taal machtig worden. Ze moeten leren rekenen, leren wat de hoofdsteden van onze provincies zijn en ze moeten zich bewust worden van de prachtige geschiedenis van hun voorouders. Maar in plaats daarvan zijn scholen in toenemende mate bezig met seksualiteit en specifiek alternatieve seksuele oriëntaties. We zien de gevolgen. Steeds meer jonge mensen twijfelen aan hun zogenaamde genderidentiteit. Vaak gaat het om kwetsbare, depressieve jongeren die überhaupt in de war zijn over hun positie in de wereld, die niet weten wat ze met hun leven aan moeten en die ervan overtuigd raken dat ze in het verkeerde lichaam zijn geboren. Dit idee was twintig jaar geleden nooit in dat soort jongeren opgekomen. Je ziet het aan de cijfers en aan de verontwaardiging bij artsen die spreken over de explosieve stijging van het aantal gevallen. Voor mensen boven de 30 is het een wereldschokkend fenomeen, want zij zijn hier in hun jeugd niet of nauwelijks aan blootgesteld. Het lijkt met name te leven onder de millennials en Gen Z. Deze trend komt niet vanuit henzelf. Er is overduidelijk sprake van een sterke toename van lgbt-gedachtegoed in de publieke ruimte, van films tot series, TikTok tot Netflix, voetbal tot formule 1 en kunst tot reclames; overal is het aanwezig. Het wordt tegenwoordig zelfs in de kerken gepropageerd. Je kan er niet meer aan ontsnappen.
En alsof dat niet erg genoeg zou zijn, is onze overheid actief betrokken bij de verspreiding van deze ideeën, specifiek ook het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Lgbt-voorlichtingspropaganda in het onderwijs zou er volgens de promotors op gericht moeten zijn om kinderen zichzelf te laten zijn, maar in feite worden kinderen in aanraking gebracht met ideeën die helemaal niet vanuit henzelf komen. Ik noem een aantal voorbeelden. De Rutgers Stichting is een invloedrijke organisatie die ooit werd opgericht om overbevolking tegen te gaan. De stichting wordt tegenwoordig gesubsidieerd door de Nederlandse regering, onder andere om voorlichtingscampagnes over lgbt en seksualiteit te organiseren op scholen. Hun initiatief, seksuelevorming.nl, is er naar eigen zeggen op gericht om kinderen te ondersteunen bij een gezonde en veilige seksuele ontwikkeling. De stichting vindt dat je hiermee kunt starten vanaf groep 1. Dat gaat dus om kleuters van 4 en 5 jaar.
De voorzitter:
Voor u vervolgt met de voorbeelden, heeft u een interruptie van mevrouw Westerveld, GroenLinks.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik heb geen vraag, wel een opmerking. Ik heb grote moeite met wat hier wordt beweerd. Dat doet geen recht aan de mensen. Het doet ook geen recht aan de mensen uit het onderwijs, die elke dag met hart en ziel voor de klas staan. Zij leren kinderen ontzettend veel en worden hier dan zo neergezet. Er worden hun dingen in de schoenen geschoven die gewoon niet waar zijn en die de onderwijspraktijk geen recht doen. Ik wil daar graag afstand van nemen. Ik hoop ook dat mensen die kijken niet het idee hebben dat dit nu het onderwijs zou zijn, of dat dit standpunt door een groot deel van de rest van de Kamer gesteund zou worden. Mijn partij steunt dat in ieder geval niet.
De voorzitter:
Staat genoteerd. Vervolgt u uw betoog.
De heer Jansen (FVD):
In 2021 organiseerde de Rutgers Stichting de Week van de Lentekriebels, waaraan 65% van de Nederlandse basisscholen deelnam. Leraren werden geïnstrueerd om bijvoorbeeld de volgende vragen te stellen. In hoeverre voel je je een jongetje of een meisje op een schaal van 1 tot 10? Hoe ben je erachter gekomen of je jongetjes of meisjes leuk vindt? Weet je wat interseks is? Heb je alleen jongetjes- of ook meisjesspeelgoed gekregen toen je jong was, en waarom? Leraren moesten bewust de heteroseksuele norm loslaten en een discussie starten over seksuele diversiteit. Rutgers raadt leraren aan om de zogenaamde "genderkoek" als lesvoorbeeld te gebruiken, waarmee kinderen wordt geleerd dat er een verschil is tussen aangeboren sekse en genderidentiteit, die zich in haar ogen later zou ontwikkelen. Rutgers heeft 26 miljoen euro subsidie ontvangen om dit te organiseren. Het is echt walgelijk. Zoals ik al eerder zei: kinderen horen hier niet mee lastig te worden gevallen. Ze moeten lekker buiten spelen en op school moeten ze lekker leren rekenen en de taal leren.
De voorzitter:
Mevrouw Hagen heeft een persoonlijk feit. Ik ben even aan het zoeken, want volgens mij bent u noch uw partij genoemd.
Mevrouw Hagen (D66):
Ik ben juf en ik heb in groep 4 een meisje in mijn klas gekregen dat vanaf de eerste dag, of eigenlijk al veel eerder, aan het zoeken was naar wie zij eigenlijk was. Uiteindelijk is zij als een jongen van de basisschool af gegaan. Alles wat u hier predikt, wat u hier voorstaat, doet af aan het geluk van die kinderen die niet geboren zijn in het lichaam dat ze eigenlijk zouden willen hebben. Ik vind het zo walgelijk dat ik het hier gewoon even kwijt moet. Ik zal nu ook even deze zaal verlaten, want het raakt me diep in mijn hart dat u dit voorstaat.
De heer Jansen (FVD):
Het is jammer dat mevrouw de zaal moet verlaten. In mijn ogen is dat niet nodig. Je kunt hier gewoon ideeën uitwisselen. Volgens mij is het ook geen persoonlijk feit; het gaat niet over haar. Natuurlijk zijn hier nu heel veel kinderen mee bezig. Dat was ook het beeld dat ik eerder schetste: er zijn steeds meer jongeren die nu het slachtoffer worden van dit soort ideeën. Dat is heel erg zielig en dat is heel erg, maar het komt onder andere door die alsmaar groter wordende … Als je als kind op TikTok scrolt … Al die kinderen zitten tegenwoordig op TikTok te scrollen. Zij krijgen allemaal van dit soort filmpjes te zien. Dat zien jullie allemaal niet, maar dat wordt steeds meer en steeds ingrijpender. Op Netflix worden alle personages vervangen door allemaal transgender personages. Dat wordt enorm gepropageerd. Dit is een maatschappelijke trend, die steeds groter wordt. Ik zal hier ook zo verder op ingaan.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Jansen (FVD):
Het is niet zo dat ik die kinderen wil aanvallen. Ik vind het ontzettend erg dat er kinderen zijn die hiermee te maken hebben. Dat wil ik heel erg duidelijk maken.
Want dit is lang niet alles. Ook de NPO draagt zijn steentje bij. Het programma "Gewoon. Bloot." stelde kinderen van 9 tot 12 jaar bloot aan naakte lichamen van volwassen mensen en liet hun geslachtsdelen in detail bestuderen en beschrijven. In een speciale aflevering werden jonge kinderen zelfs geconfronteerd met transgenders. Op Schooltv, dat veel mensen misschien nog kennen van programma's over aardrijkskunde, geschiedenis en biologie, worden tegenwoordig programma's getoond met masturberende dieren. "Omdat we geen mensen mogen laten zien." Schooltv bereikt 80% van de basisscholen in Nederland.
De GSA (Gender & Sexuality Alliance), onderdeel van het COC, de Nederlandse lgbt-belangenorganisatie, organiseert op basis- en middelbare scholen de zogenaamde Paarse Vrijdag. Het doel hiervan is naar eigen zeggen de acceptatie van kinderen met een andere seksuele oriëntatie. Maar het past in een breed patroon van het in aanraking brengen van jonge kinderen met dit soort ideeën. Ook levert het COC lespakketten voor elk jaar van de basisschool. Hierin staan centraal seksualiteit, relaties en de vraag of geslacht biologisch of een sociaal construct is. De enorme toename van de aanvragen bij transgenderklinieken kan alleen verklaard worden door de overweldigende mate waarin kinderen hieraan worden blootgesteld en zelfs opgejuind. Het komt niet uit de lucht vallen.
Dat is ook duidelijk te zien aan de verschillen tussen generaties. Een Ipsos-studie in Amerika vroeg respondenten van vier generaties in hoeverre zij zich volledig als heteroseksueel identificeren. Van de babyboomgeneratie was dat 90%, van de generatie daarna was het ruim 80%, van de millennialgeneratie was dat nog maar 75% en van generatie Z, de kinderen die na het jaar 2000 zijn geboren, identificeert nog maar 60% zich als volledig hetero. Deze data geven een trend aan die net als Black Lives Matter en woke vanuit Amerika naar Nederland is overgewaaid. Daarom worden ook al die Engelse woorden gebruikt. Het ademt cultuurmarxisme, zoals dat is opgesteld door onder andere Herbert Marcuse, en hun ondermijning van het heteroseksuele gezin, omdat het in hun ogen mensen vatbaar zou maken voor fascisme en antisemitisme.
Voorzitter. Nooit in de geschiedenis is het nodig geweest om kinderen uitgebreid te leren over seksualiteit. Nooit hebben scholen of leraren hier een actieve rol in hoeven spelen. Kinderen komen er op een bepaalde leeftijd vanzelf allemaal wel achter en kunnen er bovendien met hun ouders over spreken. Biologie en leren over het menselijk lichaam is natuurlijk prima, maar er moet geen ideologisch sausje overheen. Maatschappelijke instituties zouden jongeren stabiliteit en zekerheid moeten bieden. Die moeten jongeren leren wat het is om een goede man of goede vrouw te zijn en wat het is om een goede vader of goede moeder te zijn, maar het tegenovergestelde gebeurt. Scholen gaan blind mee in de genderwaanzin. Het NOS-Journaal legt jongeren zelfs uit hoe ze illegaal aan hormoonblokkers kunnen komen. Forum voor Democratie wil dat de overheid stopt met alle lgbt-subsidies en -voorlichtingscampagnes. Scholen moeten zich weer richten op onderwijs. Wij willen dat kinderen kunnen opgroeien in een veilige omgeving waarin ze echt zichzelf kunnen zijn en ze niet worden lastiggevallen met de genderideologie. Wij willen kinderen beschermen tegen kwaadwillende volwassen die hun eigen politieke agenda willen verwezenlijken via de kwetsbare geestjes van de toekomstige generatie. Wij willen dat ouders centraal staan in de opvoeding, dat opa en oma daar een rol in spelen, en niet de juffrouw met lesmateriaal van de Rutgers Stichting. Wij willen dat kinderen in contact staan met hun daadwerkelijke identiteit als jongen, als meisje, als Nederlander, als mens. Laat kinderen kinderen zijn.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Jansen. U heeft een interruptie van mevrouw Pouw-Verweij, JA21.
Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):
De heer Jansen zei in zijn verhaal dat hij het belangrijk vindt dat kinderen binnen het onderwijs geleerd wordt wat het inhoudt om een goede man, een goede vrouw, een goede vader of een goede moeder te zijn. Ik zou de heer Jansen een vraag voor willen leggen waarover op het internet ook de nodige discussie geweest is. Wat is volgens de heer Jansen de definitie van een man of een vrouw, en dan het liefst in een non-circulaire term?
De heer Jansen (FVD):
Dat is een leuke vraag. In het stellen van de vraag zit de deconstructie. Doordat je geen volledige lijst van kenmerken kan geven, bestaat iets niet. Dat is precies wat men poogt te bereiken met het stellen van de vraag. Dus nee, je kan geen uitputtende definitie geven van wat het is om man te zijn. Je kan ook geen uitputtende definitie geven van wat het is om vrouw te zijn. Maar dat betekent niet dat die dingen niet overduidelijk in de werkelijkheid bestaan en dat er ook nog nooit aan getwijfeld is, totdat een stel ideologen in de afgelopen eeuw daarmee bezig is gegaan.
De voorzitter:
Mevrouw Pouw voor een vervolgvraag.
Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):
Heel even verhelderend, want het was niet per se een gotcha-vraag. Volgens de heer Jansen is er geen definitie van een man of van een vrouw?
De heer Jansen (FVD):
Er zijn heel veel basiskenmerken van mannen en vrouwen. Ten principale zijn die biologisch. Maar is het zo dat omdat een jongetje het leuk vindt om te tekenen en een meisje het leuk vindt om met blokken te spelen, ze niet meer in die categorieën passen? Nee, zo simpel is het natuurlijk niet. Dat is precies het hele spel dat gespeeld wordt met definities, om dat zo te ontmantelen dat er maar gezegd wordt: er bestaat überhaupt niks meer. In de basis is het een biologisch feit dat de menselijke soort een man en een vrouw kent, een mannetje en een vrouwtje, zoals ook bij heel veel andere diersoorten het geval is.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik zie dat mevrouw Pouw-Verweij tevreden is. Voordat u vertrekt, zie ik dat mevrouw Van der Woude van de VVD nog een vraag heeft.
Mevrouw Van der Woude (VVD):
Er is toch een vraag die me bezig blijft houden. U bent eigenlijk bang dat door allerlei uitingen en campagnes mensen die anders hetero waren gebleven, homo worden? Ik ben gewoon even benieuwd hoe dat werkt. Ik ben zelf honderd procent hetero. Dat ben ik altijd geweest en daar heb ik nooit aan getwijfeld. Ik kan me dus ook niet goed voorstellen dat ik door een folder opeens lesbisch of bi zou worden. Ik ben daar heel zeker over, dus geloof ik ook dat als iemand op mij afkomt en zegt "ik ben dat; ik voel dat zo", iemand dan zo is. Je voelt je tot iemand aangetrokken of niet. Ik merk dat dat bij de heer Jansen anders werkt. Kan hij misschien een voorbeeld geven van hoe hij dat zelf ziet?
De heer Jansen (FVD):
Een terechte vraag, want ik bedoelde dat inderdaad niet zo te zeggen. In mijn betoog ging het vooral heel erg specifiek over het hele transgendergebeuren dat nu wordt opgetuigd. Natuurlijk is het zo dat sommige mensen op een bepaalde manier worden geboren, maar er is wel een overweldigende propagandacampagne, en dan niet specifiek met een foldertje van de overheid. Het gaat over het hele media-establishment: alle films, alle series, alle muziek en noem het allemaal maar op. Het gebeurt ook in het voetbal en ... Kinderen in een kwetsbare leeftijd worden daarmee in de war gebracht. Je ziet dus ook dat heel veel transgenders spijt krijgen. Het is verder ook zo dat ze na hun operatie niet hun gevoelens van depressie, iets waar ze vaak mee te kampen hebben, verliezen. De zelfmoordcijfers zijn dus ontzettend hoog, ook bij mensen die een operatie hebben ondergaan. Het is dus helemaal niet zo dat al die mensen per se in het verkeerde lichaam zijn geboren. Ze hadden waarschijnlijk al psychische problemen en worden vervolgens verder in de war gebracht. Dat versterkt hun problemen in plaats van dat er een oplossing wordt geboden.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Van der Woude voor een vervolgvraag.
Mevrouw Van der Woude (VVD):
Dat debat over transgenders gaan we ook nog een keer aan. U noemde cijfers over mensen die heteroseksueel zijn. Dat percentage daalt! Meneer Jansen zei net dat dat percentage dalende is en dat dat jaar op jaar ergens door komt. Nou, volgens mij komt dat doordat er steeds meer mensen voor uit durven te komen dat ze niet heteroseksueel zijn.
De voorzitter:
Uw vraag aan de heer Jansen is?
Mevrouw Van der Woude (VVD):
Mijn vraag aan meneer Jansen is: denkt de heer Jansen dat mensen die hetero zijn, homo of bi kunnen worden gemaakt met campagnes of lesmateriaal en dat soort dingen?
De heer Jansen (FVD):
Het blijft een interessante vraag, want ik denk dat niemand het antwoord precies heeft. Maar het blijft wel een heel merkwaardig verschijnsel. Het is natuurlijk niet logisch dat dat percentage zo afneemt. Er is dus wel degelijk een verband. Op Amerikaanse universiteiten is een peiling gedaan en daaruit blijkt dat een op de zes mensen zich nu als non-binair identificeert. Het is dus wel degelijk ook iets van een hype. Het zijn vaak mensen — die studies zijn er ook — die helemaal niet praktiserend in die richting zijn, maar zich wel zo identificeren. Als er dan wordt gevraagd of zij ook seksuele partners in die richting hebben, dan is het antwoord nee. Dus het is vaak ook een kwestie van identificatie. Maar er voltrekt zich nu wel een heel merkwaardig maatschappelijk proces.
De voorzitter:
Dank aan de heer Jansen. De volgende spreekster — ze stond net al klaar — is mevrouw Pouw-Verweij van JA21.
Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):
Dank u wel, voorzitter. Goed onderwijs bereidt kinderen, scholieren en studenten voor op het leven. Het is toerusting voor een leven buiten de muren van scholen en kennisinstellingen. Het is een aanloop naar een leven dat altijd in het teken van leren zal staan. Goed onderwijs brengt kennis en vaardigheden bij die nodig zijn om volwaardig deel te nemen aan de samenleving. Het is ook eenvoudig een wettelijke opdracht.
Wat JA21 betreft begint goed onderwijs met het bijbrengen van basisvaardigheden, want we kunnen aan een hemelbestormend onderwijspaleis willen bouwen, maar de fundering moet deugen. Anders dendert dat hele bouwwerk in elkaar. En we weten allemaal dat dit bouwwerk al in zijn voegen piept en kraakt. De basis moet op orde worden gebracht. Het Nederlandse onderwijs moet alles op alles zetten om die op orde te krijgen. Over basisvaardigheden hebben we eerder dit jaar gedebatteerd. Dáár ligt voor ons het accent.
Een onderwijspaleis heeft deugdelijke gebouwen nodig. Zijn die er ook? Belanghebbenden uit het onderwijsveld slaan bij deze begroting de handen ineen om hiervoor aandacht te vragen. Organisaties roepen het kabinet op van goede, gezonde en duurzame schoolgebouwen een beleidsprioriteit te maken. Daarvoor is volgens de indieners van het manifest over goede schoolgebouwen een structurele jaarlijkse investering nodig van minstens 730 miljoen euro. Is een structurele jaarlijkse investering van minstens 730 miljoen euro haalbaar? Ik ga ervan uit dat het antwoord ontkennend zal luiden, maar, zo nee, wat kunnen de organisaties dan tegemoetzien?
Goed onderwijs vraagt ook een goede behandeling van degenen die onderwijs volgen. Het vraagt om een reële compensatie van studenten voor het leenstelsel. De in de begroting opgenomen €1.000 is een te gemakkelijke afkoopsom, een afkoopsom die geenszins in verhouding staat tot het onrecht dat de zogenaamde pechgeneratie is aangedaan. Natuurlijk besef ik dat studeren een voorrecht is. Studenten mogen zich ook bevoorrecht voelen. Maar studenten met een voorrecht om de oren slaan is een vals argument om een schrijnende ongelijke behandeling goed te praten. Duizenden euro's studieschuld meer ten opzichte van vorige en komende generaties, opgelopen door een mislukt experiment. Studenten afkopen met €1.000? Dat is geen tegemoetkoming, dat is een farce. Een betrouwbare overheid zou dat niet eens moeten willen. Is de minister het met JA21 eens dat de afkoopsom van €1.000 schrijnend onrechtvaardig is, doordat de pechgeneratie in een zeer nadelige positie wordt gebracht tegenover vorige en komende generaties studenten? Is de minister bereid om na te denken over mogelijkheden om de studieschuld draaglijk te maken, bijvoorbeeld door te kijken of het mogelijk is om een langjarige maatregel te treffen met betrekking tot de hoogte van de te betalen rente?
Wat betreft buitenlandse studenten missen we in deze begroting de urgentie dat een grote toestroom een grote druk legt op de markt voor studentenhuisvesting en dat de taalproblematiek wordt versterkt. Waar ligt het evenwicht tussen gezonde internationalisering en vervreemding van ons onderwijs? Dat lijkt nu zoek, nu het hoger onderwijs er kennelijk op uit is om zo veel mogelijk internationale studenten binnen te halen. Het is geen benepen provincialisme om in te zien dat kwaliteit van onderwijs een balans vraagt tussen het aantal Nederlandse studenten en studenten uit het buitenland; een constatering die zich naadloos laat voegen in het totaalplaatje van beleidmakers die ver over onze landsgrenzen kijken, maar een blinde vlek hebben voor wat er in eigen land nodig is. Welke criteria, zo vraag ik de minister, hanteren onderwijsinstellingen om een gezonde balans aan te houden tussen Nederlandse studenten en studenten uit het buitenland? Zijn die criteria er? En zo niet, is het verstandig om die dan te ontwikkelen?
Het mbo leidt op tot een brede waaier aan beroepen, maar er zijn beroepen zonder opleiding in de studiegids. Dat zijn de klassieke ambachten. Neem de rietdekker, de goud- en zilversmid en de glazenier. Zo zijn er nog meer, want we hebben prachtige ambachten die er nog altijd toe doen. Als de kennis verloren gaat, worden er geen nieuwe ambachtslieden opgeleid. Dan gaan die ambachten verloren waarin nog altijd volop werk is te vinden. Het zijn beroepen die je niet in de schoolbanken leert, maar die je in de praktijk onder de knie moet krijgen, zoals dat van parketlegger. Voor de mbo's zijn de aantallen op te leiden vaklieden te klein om er een lonend opleidingsaanbod op af te stemmen. Als we die ambachten willen houden, als we de enthousiaste vakmensen willen blijven opleiden, moeten we doorgaan met het ondersteunen van de opleiding die er is. Ik heb het dan over de Ambachtsacademie. Samen met mevrouw Van der Plas van BBB dien ik hiervoor een amendement in. Graag een reactie van de minister op dit amendement.
Voorzitter, ik rond af. Wat JA21 betreft staat de kwaliteit van het onderwijs voorop. Gewoon investeren in het geven van deugdelijk onderwijs. Eenvoudig de basisvaardigheden op orde brengen. Daarmee ben ik begonnen. Ik besluit met een tendens die ik in de begroting waarneem en die mijn fractie minder gelukkig maakt, en daarmee druk ik me voorzichtig uit. Dat is de focus op allerlei maatschappelijke vraagstukken. Dat verlegt de blik van de primaire doelstelling van het onderwijs naar allerlei nevengeschikte doelstellingen. Kwalitatief goed onderwijs is onderwijs waarin al die aspecten verweven zitten. In allerlei lessen kunnen maatschappelijke thema's aan de orde komen zonder dat daar aparte programma's voor nodig zijn. Stop met het onderwijs overladen met maatschappelijke doelen die afleiden van het geven van goed onderwijs. Want ik zie het als een paradox dat hoe meer secundaire doelen het onderwijs krijgt opgelegd, hoe slechter het onderwijs wordt. Het addertje onder het gras van de nagestreefde kansengelijkheid is het belonen van middelmatigheid en het maskeren van een gebrek aan kwaliteit. Als sluipend een soort middenschool, verlengde brugklas of langere overgang tussen basisschool en voortgezet onderwijs wordt ingevoerd, doet dat geen recht aan praktisch ingestelde leerlingen. Die gaan geschiedenis en Frans heus niet leuker vinden; die willen dóén. En het demotiveert de gymnasiumklantjes, want die willen wéten. Zo kan een agenda van kansengelijkheid onverhoopt uitmonden in het ontkennen van verschillende talenten en mogelijkheden. Diversiteit is er en mag er ook zijn, moet er ook zijn. Goed onderwijs is geen grote gelijkmaker. Goed onderwijs is onderwijs dat in elke leerling, in iedere scholier, in alle studenten de talenten wakker maakt die passen bij die persoon. Laten we dat vooral voor ogen houden.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is een interruptie van mevrouw Westerveld, GroenLinks.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik begrijp heel veel uit het pleidooi van mevrouw Pouw-Verweij. Alleen, het punt dat verschillende partijen maken over waarom het belangrijk is om die keuze uit te stellen, is juist om jongeren wel meer kansen te geven. Het is niet omdat we vinden dat jongeren lang onderwijs moeten volgen dat niet bij ze past, maar het is wel omdat we weten, ook uit heel veel internationale rapporten, dat Nederlandse jongeren vrij vroeg moeten kiezen. En dat is lang niet voor alle jongeren goed. Dat is het pleidooi van partijen: stel nou die keuze, die definitieve keuze, zo lang mogelijk uit, juist zodat jongeren op de beste plek terechtkomen.
Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):
Dank voor de interruptie. Ik snap het punt dat door die partijen gemaakt wordt prima. Ik ben het er alleen niet mee eens. Ik ben recent op werkbezoek geweest bij een techniekacademie. Daar zeggen ze juist heel duidelijk: in plaats van dat wij beginnen met een heel brede basis en het dan langzaam maar zeker toe laten lopen, specifieker laten worden, omhoog, gaan wij uit van een punaisemodel. Zij beginnen heel erg specifiek en pas later komt die verbreding. Je ziet dat dat zeker voor die groep leerlingen heel erg goed is. Die komen ook veel beter voorbereid op de arbeidsmarkt. Die weten al jaren wat voor vak ze gaan leren en zijn daar ook heel erg blij mee en heel erg trots op. Ik denk dat dat iets heel erg goeds is waar we veel meer oog voor moeten hebben. Ik denk dat heel veel leerlingen, zeker ook praktisch opgeleide leerlingen — laatst is er weer een heel debat geweest over het mbo — juist uitvallen doordat die brede basis ze heel weinig interesseert. Dat zijn doeners. Die willen met hun handen aan de gang gaan en die heel uitgebreide brede opleiding interesseert ze niet. Die leidt juist tot meer uitval en dat is iets wat wij graag willen voorkomen.
De voorzitter:
Dank u wel. Uw laatste vraag, mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dat snap ik, maar we moeten hier geen tegenstelling scheppen die er niet is. Voor sommige jongeren is het inderdaad al heel duidelijk dat ze heel goed zijn met hun handen. Voor andere jongeren is het heel duidelijk dat ze later misschien zelf wel onderzoeker willen worden. Dat weten we, maar we weten ook uit heel veel internationaal en nationaal onderzoek dat Nederlandse jongeren over het algemeen heel erg vroeg moeten kiezen en dat dat ook zorgt voor ongelijkheid. We moeten niet omdat er een groep is voor wie het wel meteen heel duidelijk is, net doen alsof het voor alle jongeren heel goed is om op zo'n jonge leeftijd te kiezen, want we weten gewoon uit onderzoek dat dat niet zo is. Dat is mijn punt. Laten we nou niet doen alsof de agenda voor kansengelijkheid voor al die jongeren hetzelfde is. Laten we juist zorgen voor onderwijs op maat, zodat alle jongeren op de juiste plek terechtkomen. Dat kan voor elke jongere individueel verschillend zijn, dat kan een verschillend looppad zijn.
Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):
Dat we kansenongelijkheid zo veel mogelijk tegen moeten gaan en dat iedere jongere op de juiste plek terecht moet komen, daar zijn we het inderdaad volledig over eens. Daar zit geen tegenstelling en die wil ook niet suggereren. Ik ben het er alleen niet mee eens dat een brede brugklas daartoe gaat leiden. Volgens mij zijn er ook heel veel experts die dat betwisten. Het is niet zo dat iedereen die wat zinnigs te zeggen heeft over het onderwijs pleit voor een brede brugklas. Wij zijn inderdaad relatief vroeg, maar er zijn ook landen in Europa die nog vroeger zijn. Daarnaast wordt een aantal keuzes wel uitgesteld. De havo- en vwo-leerlingen kiezen pas later een profiel. Het is niet zo dat je op je 12de al moet kiezen wat je de rest van je leven gaat doen. Ik denk dan dat een eerdere opsplitsing tussen, wat ik bijvoorbeeld al noemde, de praktisch ingestelden, de doeners, en de denkers iets is wat die kinderen juist ten goede komt. Eerlijk gezegd — ik wil niet suggereren dat mevrouw Westerveld dat doet, het is meer een algemene opmerking — heb ik persoonlijk het idee dat de wens om de keuze zo veel mogelijk uit te stellen toch vaak ook wel gemotiveerd is doordat wij een vroege keuze voor het doen eigenlijk niet zo fantastisch vinden. Hier wordt veelal over gesproken door hoger opgeleide mensen, die vanuit hun eigen visie denken … Sorry, nou zeg ik zelf ook "hoogopgeleid". Door theoretisch opgeleide mensen die denken dat een theoretische opleiding het walhalla is en daarom denken: als we die praktisch ingestelde kinderen wat langer geven, komen ze zelf ook wel tot dat inzicht. Ik denk niet dat dat het geval is en ik denk niet dat we dat moeten willen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Pouw-Verweij. Dan is het woord nu aan de heer Bisschop, die al klaarstond, namens de SGP.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Als het over onderwijs gaat, sta ik graag in de startblokken. Subsidie werkdrukverlaging. Subsidie basisvaardigheden. Subsidie ventilatie scholen. Subsidie regionale aanpak lerarentekort. Subsidie inhaal- en ondersteuningsprogramma's. Subsidie extra hulp in de klas. Subsidie gezonde school. Subsidie doorstroomprogramma's. Subsidie internationalisering funderend onderwijs. Subsidie zwemdiploma halen. O nee, die was er niet. Maar kan de minister zich een beetje voorstellen dat een basisschoolleider in Utrecht de verzuchting slaakte: ik word hier zo verschrikkelijk moe van? Al die subsidies! Subsidiemoeheid. Misschien kan daar trouwens ook een subsidie op gezet worden.
Minister Wiersma:
We stoppen ermee!
De heer Bisschop (SGP):
Het onderwijs leeft steeds meer onder een subsidiebewind. Reguliere taken worden steeds vaker met speciale bekostiging betaald. Dat leidt tot extra werkdruk voor schoolleiders, financiële onzekerheid voor de school en instabiel beleid, als we niet oppassen. Juist bij het huidige tekort aan schoolleiders en leraren is dit een zeer onwenselijke situatie. Een concrete vraag aan de minister: mogen we van de minister een actieplan vragen om binnen twee jaar de meeste subsidies onderdeel te maken van de reguliere bekostiging, zodat er ook een reguliere verantwoording plaatsvindt, de verantwoordingsplicht geminimaliseerd wordt en er een stabiele financiering komt? Kunnen we dat afspreken met de minister?
Mevrouw de voorzitter. De SGP maakt zich ook zorgen over de hoeveelheid wetten en systemen die het onderwijs te wachten staat. Een stroom brieven hebben we daar kortgeleden nog over gehad. Dat leidt, als we niet oppassen, tot extra toetsen, extra loketten, extra meldplichten enzovoorts. Moeten wij bij de huidige grote uitdagingen niet een onsje meer bescheiden zijn? Het risico met ad-hocplannen is dat ze de scepsis juist voeden en de frustratie vergroten. Een concrete vraag aan de minister: op welke wijze wordt over deze hele stapel voornemens een uitvoeringstoets uitgevoerd? Hoe wordt dat onderdeel van het programma?
Voorzitter. De ministers verkennen onorthodoxe maatregelen om het lerarentekort aan te pakken. Dat bericht was voor de SGP reden om eens goed naar de onderwijstijd te kijken. Dat hebben we weleens vaker gedaan. Het viel ons weer op dat Nederland in een internationale vergelijking 20% tot 25% meer onderwijstijd kent dan gemiddeld in andere landen. Ik wil niet zonder meer pleiten voor vermindering van onderwijstijd. Dat is veel te platgeslagen, maar ik zou me wel kunnen voorstellen dat we de mogelijkheid onderzoeken om minder onderwijstijd in te zetten in combinatie met scherpere keuzes in het curriculum. Is de minister daartoe bereid? Dat wil niet zeggen dat dat dé oplossing is voor het lerarentekort of voor aanverwante problematiek, maar je zou dit wel serieus kunnen afwegen in het totaal van mogelijkheden.
Het argument van de minister is dat de Onderwijsraad en het Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel adviseren de onderwijstijd nu niet aan te passen. Ja, maar, als je die adviezen goed leest, dan is de belangrijkste boodschap dat we weinig inzicht hebben in de effecten van urenverlaging, niet dat urenverlaging als zodanig fout zou zijn of slecht zou zijn, slecht zou uitpakken. Meer uren is niet per definitie beter en minder uren niet op voorhand een risico. Gewoon concreet dus: biedt dat geen grond om eens serieus te bekijken of er in deze richting oplossingen te vinden zijn?
Voorzitter. Er zijn helaas kinderen die door de samenwerkingsverbanden passend onderwijs in de scholen niet geholpen worden terwijl ze wel kunnen leren. Betere samenwerking tussen zorg en onderwijs biedt geen soelaas, omdat deze thuiszitters niet meer in beeld zijn bij een school. Ik had daar met collega Van Meenen al een korte gedachtewisseling over. De SGP vindt het opvallend dat er organisaties zijn, zoals Stichting StudieBolwerk, die deze jongeren wel weer naar het onderwijs kunnen begeleiden, maar dat regels eraan in de weg staan dat scholen en gemeenten hierin investeren. Wat doet de minister met zulke signalen? Is het mogelijk om na te gaan of die leerlingen via een dergelijke route geholpen kunnen worden? Dat moet weliswaar goed worden ingekaderd, want de denklijn van geen publiek geld naar private instellingen snap ik. Die deel ik in principe ook. Maar als je op deze manier wat kunt betekenen voor leerlingen, dan wil ik daar ook wel onorthodox in zijn. Daarmee zeg je als SGP'er natuurlijk heel wat!
De SGP heeft twee concrete vragen over de inrichting van het voortgezet onderwijs. Rekenen is geen kernvak binnen het vmbo. Ik herhaal: rekenen is geen kernvak binnen het vmbo. Dat leidt tot grote zorgen binnen het mbo over de basisvaardigheden van deze jongeren en hun toerusting voor de arbeidsmarkt. Is dat voor de minister aanleiding om de kernvakkenregel voor het vmbo te heroverwegen?
Dan mijn tweede vraag. Het herziene vak scheikunde lijkt op de havo een extra hobbel te zijn geworden voor leerlingen om een techniekprofiel te kiezen. Herkent de minister deze signalen en wil hij die verder verkennen?
Tot slot kom ik op het punt van de Europese universiteiten. De SGP vindt de manier waarop de ontwikkeling van Europese universiteiten wordt gestuurd ronduit dubieus. Een geparafraseerd citaat luidt: "Europese universiteiten zijn allianties van instellingen die een Europese identiteit promoten." Toen dacht ik: stelt u zich eens voor dat we dit zo voor Nederland zouden opschrijven. Stel dat we zouden schrijven: Nederlandse universiteiten zijn instellingen die onze nationale identiteit promoten. Het land zou te klein zijn. Waarom dan wel voor Europa? Universiteiten dienen geen politiek doel. Het zijn instellingen die op hoog niveau onderwijs geven en onderzoek verrichten ten dienste van de samenleving. Hoe is het mogelijk dat de minister dit in Europa accepteert of zelfs bevordert? Is de minister bereid om daar nog eens kritisch naar te kijken en om dat te heroverwegen met een betere en logischere doelstelling?
Voorzitter, ik wil het hier graag bij laten. Dank.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Bisschop namens de SGP. Dan is het woord nu aan de heer Van Baarle namens DENK.
De heer Van Baarle (DENK):
Dank u wel, voorzitter. Voorlopig mag ik mijzelf nog onder de categorie relatief jonge Kamerleden scharen, maar de tijd tikt door. Het is onzeker hoelang ik dat nog mag doen.
Door het leenstelsel hebben onze jongeren zich voor tienduizenden euro's in de schulden gestoken. Het heeft ervoor gezorgd dat ze moeilijker een huis kunnen krijgen. DENK maakt zich ernstig zorgen over de positie van onze jongeren. Jongeren en studenten kijken echt aan tegen een stapeling van onrecht: ze hebben geen recht op de energietoeslag, ze krijgen een te laag minimumjeugdloon en ze zijn uitgesloten van bescherming op de arbeidsmarkt. Daar komt nu nog eens bij dat D66-minister Dijkgraaf heeft besloten om de rente op studieleningen te gaan verhogen. Dat betekent op termijn nog meer aflossen en in sommige gevallen betekent het ook dat jonge mensen nog moeilijker een woning kunnen krijgen, omdat het zwaarder gaat meetellen voor de hypotheek. Waarom doet D66-minister Dijkgraaf de jongeren dit aan? DENK vindt het onbegrijpelijk. Is er naar alternatieven gekeken? Is er gekeken naar een manier om dit jongeren niet aan te doen? En waarom moet die weging als je een woning wilt krijgen, in sommige gevallen vergroot worden? Is er naar mogelijkheden gekeken en, zo nee, is de minister dan bereid om naar mogelijkheden te kijken om die weging in die gevallen niet groter te maken? Want jongeren krijgen al zo moeilijk een woning. En waarom brengt het kabinet jongeren die bijvoorbeeld om religieuze redenen geen rente kunnen betalen, hiermee in de problemen?
Voorzitter. Ik kom op het plan van VVD-minister Wiersma om informeel onderwijs onder toezicht te gaan plaatsen. Dit plan leidt tot grote zorgen onder Nederlanders over overheidsinmenging in hun religieuze vrijheid en in hun vrijheid van vereniging. Deze minister heeft inmiddels talloze brieven gekregen van belangenorganisaties die hun zorgen over zijn voornemen met hem delen. DENK snapt deze zorgen. We hebben de minister bij WNL zien zitten. Het antwoord op de vraag wat er op weekendscholen gebeurt, was: daar leer je dat je mensen van een flat mag gooien of dat je je tegen de rechtsstaat moet keren. Dan denk ik: wat voor beeld heeft deze minister van wat er op weekendscholen gebeurt? Erkent de minister dat daar in veruit de meeste gevallen gewoon dingen worden aangeleerd die heel nuttig zijn voor jongeren?
Als je berichten in de media leest als "Koranscholen onder toezicht" en "Overheid treedt weekendscholen binnen", dan is ook DENK bang dat dit in de praktijk bevooroordelend kan uitwerken. Want we hebben in de historie gezien wat er gebeurt, namelijk dat de overheid spionnen heeft gestuurd naar moskeeën op een onrechtmatige manier. We hebben de toeslagenmisdaad gezien. Terwijl de regering zelf letterlijk aangeeft dat het om karige gevallen gaat waarin het misgaat, en terwijl onderzoek laat zien dat we niet eens kunnen staven in de praktijk of de zorgen terecht zijn, wil deze minister een verregaande inbreuk maken op vrijheden met een meldpunt, registratie, toezicht en een verplichte vog. Een meldpunt voor docenten, waar docenten kunnen klagen over een moskee, een instelling, waar kinderen onderwijs genieten? Ik vind dat doodeng. En dat ook nog op grond van een vage term als "anti-integratief". Wat is dat, anti-integratief? Dat is toch een totaal vaag begrip? En kunnen we niet eindelijk met elkaar afspreken dat we gewoon gaan stoppen met het begrip "integratie"? Moeten we dat nog steeds op mensen plakken in deze tijd?
Voorzitter. Snapt de minister de grote zorgen die er leven over deze plannen? Hoe gaat hij voorkomen dat dit in de praktijk een bevooroordeelde heksenjacht gaat worden? Waarom neemt hij deze maatregelen, als het slechts in karige gevallen misgaat? Waarom dit doen terwijl hij eerder zei: wij gaan al die duizenden vrijwilligers die te goeder trouw hun ding doen niet belasten, omdat het in een zeer beperkt aantal gevallen misgaat? Waarom je richten op een definitie van informeel onderwijs die alleen gaat over taal, cultuur en religie? Laat je daarmee niet zien dat er sprake is van bevooroordeeldheid? Waarom dit doen terwijl eerder onderzoek heeft laten zien dat de zorgen niet gestaafd konden worden? Waarom een stelsel optuigen op basis van wantrouwen? Heel veel vragen. DENK vindt dan ook dat de minister deze plannen moet opschorten. Als er al een meldpunt ingericht zou moeten worden, dan zou het een meldpunt moeten zijn voor incidentenpolitiek van VVD-minister Wiersma.
Voorzitter. Ik kom bij het onderwerp schoolgebouwen. Ik sluit kortheidshalve aan bij de vragen die mevrouw Pouw-Verweij hierover heeft gesteld. De regering heeft een brief gestuurd over de slechte kwaliteit van schoolgebouwen en zegt daarin dat ze op zoek gaat naar private financiering en kijkt naar mogelijkheden voor een bijdrage uit het klimaatfonds en het Groeifonds. Hoeveel zekerheid biedt dat aan instellingen dat dat extra bedrag in de toekomst er ook echt gaat komen? Klopt het dat we 730 miljoen aan extra budget nodig hebben om die schoolgebouwen ook kwalitatief goed te krijgen?
Voorzitter. Dan het onderwerp stagevergoedingen. Ik zou minister Dijkgraaf willen vragen wat hij concreet gaat doen voor al die jongeren die niet onder een cao vallen. Hij wil afspraken maken in de cao's over stagevergoedingen maar heel veel jongeren vallen daar niet onder. Is de aanpak van afspraken maken die de minister voorziet, niet te vrijblijvend? Is het een mogelijkheid om te kijken of er een minimumstagevergoeding in de wet opgenomen zou kunnen worden? Graag een reactie.
Tot slot nog twee korte punten. Allereerst zien we nog steeds dat leerlingen met een migratieachtergrond een lager schooladvies krijgen. Dat komt deels door onderadvisering en onbewuste vooroordelen. Er zijn verschillende moties van DENK aangenomen op dit vlak, en mijn vraag aan de minister is: wat zien we in de praktijk als concrete uitwerking hiervan? Klopt het dat de regering heeft geantwoord dat onderadvisering van leerlingen met een migratieachtergrond niet op een goede manier, systematisch wordt gemonitord? Is de regering bereid om die monitoring te verbeteren?
Dan het laatste onderwerp. In gesprekken die ik heb gevoerd met studenten en studentenorganisaties komt veel terug dat studenten behoefte hebben aan een stilteruimte op hun onderwijsinstelling, om een moment van bezinning te hebben of om bijvoorbeeld het gebed te verrichten. We zien dat deze behoefte niet overal even goed wordt ingevuld. De LSVb heeft hier ook een inventarisatie van gemaakt. Wat zou de minister vanuit zijn rol kunnen doen om te bevorderen dat de studenten die hier behoefte aan hebben, dit wel op een onderwijsinstelling gerealiseerd krijgen?
Dank u wel. Voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Baarle namens DENK. Dan is het woord nu aan mevrouw Koekkoek namens Volt.
Mevrouw Koekkoek (Volt):
Voorzitter. Veel belangrijke punten en vragen zijn vandaag al voorbijgekomen. Namens Volt wil ik het daarnaast graag nog hebben over de volgende onderwerpen: gratis schoolmaaltijden, de inkomenspositie van studenten, internationalisering, gratis techniekopleiding, digitalisering en China-expertise.
Voorzitter. Ons onderwijs was nog niet hersteld van de coronacrisis of een volgende crisis stond al in de wacht en deelde de volgende klap uit aan de sector die eigenlijk de ultieme kansverrijker zou moeten zijn voor elk kind. In een land waar kinderen dagelijks met honger, met een lege maag, moeten leren, gaat die ambitie niet op. Daarom ben ik trots dat Volt medeaanjager is geweest van het aanbieden van gratis schoolmaaltijden op scholen waar de armoede het meest schrijnend is. Ik wil minister Wiersma dan ook bedanken voor de uitwerking van het plan. 100 miljoen is een mooi begin, maar wat Volt betreft nog niet genoeg. Op iedere school leven kinderen in armoede, ook in rijke buurten; die zijn misschien nog wel meer onzichtbaar. Ik wil de minister daarom vragen hoe hij ook die kinderen wil bereiken. Zouden we niet toe moeten naar een Zweeds of Fins model? Daarin worden alle schoolmaaltijden altijd al aangeboden, op alle scholen. Daarmee kun je juist ook stigmatisering tegengaan, waarvan ik van de minister heb gehoord dat hij er zorgen over heeft. Dan zouden we juist schoolmaaltijden structureel moeten inbedden.
Voorzitter. Dan over de inkomenspositie van studenten. Volt is blij met de aangekondigde verhoging van de uitwonende basisbeurs, maar die verhoging moet wat ons betreft wel structureel zijn. We gaan later dit parlementaire jaar uitgebreid in debat over die nieuwe wet, maar toch wil ik hier alvast een aantal punten neerleggen.
De voorzitter:
Voor u dat doet, heeft u een vraag van de heer Wassenberg namens de Partij voor de Dieren.
De heer Wassenberg (PvdD):
Mevrouw Koekkoek houdt een warm pleidooi voor schoolmaaltijden, maar is ze het eigenlijk niet met mij eens dat je het bedrijfsleven weg zou moeten laten? Want "schoolmaaltijden" klinkt heel goed, maar dat betekent eigenlijk ook invloed en misschien wel ongewenste invloed. Ik denk dat je het onderwijs juist niet moet belasten met allemaal lobby vanuit het bedrijfsleven, zou ik bijna zeggen.
Mevrouw Koekkoek (Volt):
Vanuit de inbreng van de Partij voor de Dieren snap ik de vraag, denk ik, want ik heb natuurlijk het verhaal over Erik ook gehoord. Ik zou hierop het volgende antwoorden. Ik ben het ermee eens als we zouden zeggen: het is een vrije markt en bedrijven, lobby maar. Maar laten we kijken naar andere landen in Europa. Het merendeel van de landen in Europa biedt wel een schoolmaaltijd aan en dat wordt niet puur aan bedrijven overgelaten; er geldt ook een eis dat het duurzaam en gezond is. Dat zou dan dus mijn opzet zijn: daar moet je als Nederland ook naartoe, ook omdat schoolmaaltijden niet alleen armoedebestrijding inhouden, maar ook een preventieve maatregel vormen om de gezondheid van kinderen te bevorderen en ook tot sociale cohesie leiden. Daar zit dus wel meer inkleding in dan alleen het leveren van het eten, zeg maar.
De heer Wassenberg (PvdD):
Ja, maar dan zou je daar dus een heel duidelijk blok omheen moeten zetten en moeten zorgen dat er geen invloed is van de voedingsindustrie, want anders kan het helemaal de verkeerde kant op gaan. Je zou dan moeten zorgen dat het puur bij de overheid blijft en dat je het inderdaad over gezonde producten hebt, maar ook over producten die — zou ik bijna zeggen — binnen een gezonde wereld passen, die binnen een gezond klimaat passen. Daar moet je wel heel voorzichtig mee zijn.
Mevrouw Koekkoek (Volt):
Daar ben ik het helemaal mee eens. Niet in de OCW-commissie maar in de LNV-commissie heb ik ook bepleit dat we juist een afzetmarkt die duurzaam en toekomstgericht is, moeten vergroten, en schoolmaaltijden duurzaam en gezond moeten insteken, ook gezien vanuit de preventieve werking voor de gezondheid die ervan uit kan gaan.
De voorzitter:
Dank u wel. Vervolgt u uw betoog.
Mevrouw Koekkoek (Volt):
Dank u wel. Ik was gebleven bij de aangekondigde verhoging van de uitwonende basisbeurs en de punten die ik alvast wilde neerleggen. Veel studenten maken zich zorgen dat het rentepercentage op hun studieschuld de komende jaren nog veel harder zal stijgen, waardoor ze onder aan de streep duizenden euro's extra kwijt zijn aan rente. Mijn vraag is: hoe neemt de minister deze zorgen weg? Is het kabinet bijvoorbeeld bereid om de hoogte van de studierente te maximeren middels een renteplafond? Kan de minister voor de behandeling van het wetsvoorstel een brief met beleidsopties naar Kamer sturen? En is de minister bereid om studenten die tussen 2015 en 2023 gestudeerd hebben geen rente te laten betalen over het gedeelte dat ze normaal gesproken als basisbeurs hadden ontvangen?
Daarbij wil ik de minister ook nog de volgende begrotingstechnische vraag stellen. Uit de beslisnota's bij het wetsvoorstel blijkt dat er incidenteel 183 miljoen euro is overgebleven, het zogenaamde somoverschot bij de verrekening van de halvering van het collegegeld en de herinvoering van de basisbeurs. Ik kom er zelf niet uit waar dit geld naartoe is gegaan. Daarom vraag ik het de minister.
Voorzitter. Maandag berichtte het kabinet dat de verhoging van het collegegeld niet met terugwerkende kracht aangepast zal worden. Die verhoging zou volgens de nieuwe rekenmethode van het CBS naar alle waarschijnlijkheid lager moeten uitvallen dan nu is aangekondigd. Volt is van mening dat waar een wil is, ook een weg is. Kan de minister toezeggen dat hij alsnog met terugwerkende kracht de stijging zal aanpassen? En hoe zit het nu met de energietoeslag, vraag ik de minister. Studenten via de bijzondere bijstand aansprak laten maken op deze toeslag is in mijn optiek niet the way to go. Dat zegt ook de rechter. Is de minister bereid om in overleg te gaan met zijn collega van SZW over de vraag hoe dit kan worden opgelost? En wat kan hij hier zelf aan doen?
Voorzitter. Dan maak ik graag de stap naar internationalisering en internationale studenten. Ik wil het hebben over het mentale welzijn van internationale studenten. Studentenorganisaties die de jaarlijkse monitoring van het welzijn van internationale studenten voor hun rekening nemen, de zogenaamde Annual International Student Survey, geven aan dat zij tegen capaciteitsproblemen aanlopen. We weten dat internationale studenten ook meegenomen worden in verschillende onderzoeken, maar de toegevoegde waarde van specifiek deze survey is er ook echt, omdat er naar de verhalen achter de cijfers wordt gekeken. Mijn vraag aan de minister is of hij bereid is om deze manier van onderzoeken, zoals in deze specifieke survey, structureel onder te brengen bij een organisatie die wel over voldoende capaciteit beschikt, zoals studentenorganisaties zelf ook voorstellen.
Voorzitter. We zijn blij met de ambitie van minister Dijkgraaf om de waardering voor het mbo te doen toenemen. Veel factoren zijn hierbij van belang. Er zijn er ook al veel genoemd vandaag. Ik wil er nog één uitlichten. Dat is de internationalisering in het mbo. Allereerst Erasmus+. We zien dat er op mbo-instellingen te weinig gebeurt in dit kader. Naar rato beschikken universiteiten en hogescholen veel vaker over een zogenaamde buitenlandcoördinator. Voor veel mbo-studenten is een buitenlandervaring ook iets om hun kennis mee te verrijken. Maar dit blijkt nog te vaak een hele verre droom. Er zijn nu meer middelen voor Erasmus+ vrijgemaakt in Europa, juist ook voor mbo-studenten. Toch komen mbo-instellingen capaciteit tekort om die middelen te gebruiken en studenten deze kansen optimaal te laten benutten. Mijn vraag is: hoe kijkt de minister aan tegen het financieren van buitenlandcoördinatoren op alle mbo-instellingen?
Voorzitter. Dan over een Europese startkwalificatie. Volt ziet graag dat we de Europese arbeidsmarkt ten volste benutten. Maar op dit moment zijn er nog te veel barrières, waaronder de wederzijdse erkenning van met name mbo-diploma's. Gelukkig sprak minister Wiersma zich warm uit over het voorstel van de Europese Commissie om 2023 tot "het jaar van de vaardigheden" uit te roepen. Kan de minister zich committeren aan het wegnemen van zo veel mogelijk van die barrières? Kan hij er ook binnen de Raad toe oproepen om het jaar van de vaardigheden ook hierop te richten? Graag hoor ik hoe de minister hierover denkt.
Voorzitter. We hebben enorm veel technici nodig om de klimaattransitie en de digitale transitie te volbrengen. Volt is een voorstander van gratis onderwijs in de brede zin, maar we zien dit niet als haalbaar op dit moment. Daarom wil Volt dat er nagedacht wordt over het allereerst gratis maken van de opleidingen die ons helpen de klimaattransitie en de digitale transitie te versnellen in de gehele onderwijsketen. Zo bestaat er vanuit onder andere het UWV een lijst aan beroepen die we nu tekortkomen voor de klimaattransitie. Volt zou graag zien dat het kabinet aan de slag gaat met het gericht aantrekkelijker maken van deze opleidingen, bijvoorbeeld door de hele opleiding gratis aan te bieden of in leermiddelenkosten te voorzien. De vraag is hoe de minister denkt over dit voorstel. Staan dit soort oplossingen straks ook in het groenebanenplan van OCW, EZK en SZW?
Voorzitter. We gaan van de ene grote transitie naar de andere, namelijk digitalisering. Volt zet in op een digitale toekomst waarin iedereen kan vertrouwen op het gebruik van digitale technologie die uitgaat van de belangen van burgers. Daarvoor is het van belang dat iedereen mee kan komen in die sterk toenemende digitalisering. In de werkagenda Digitale Zaken staan concrete actiepunten om de digitale geletterdheid te vergroten. Maar de beoogde indicatoren zijn in mijn optiek nog helemaal niet concreet. Kunnen de ministers een tijdlijn schetsen waarin ze aangeven welke stappen ze zetten om te bereiken dat alle scholen in het basis- en voortgezet onderwijs digitale geletterdheid in het curriculum hebben? Hoe wordt er dan invulling gegeven aan de ambitie om versterkt ondersteuning te geven aan het onderwijs in digitale geletterdheid?
Tot slot. Welke rol speelt het onderwijsveld in het bereiken van deze ambities? Worden aanbieders van onderwijsmethoden voor digitale geletterdheid daarbij betrokken? Want hun ervaring en expertise kan worden ingezet om het proces efficiënter te maken.
Tot slot, voorzitter. We zetten als Volt stevig in op het vergroten van kennis over China. Een van de manieren waarop het onderwijs daaraan kan bijdragen, is door middel van een zogenaamde Chinaleerstoel. Eerder hebben we gezien hoe banden met het Chinese Confuciusinstituut ertoe leidde dat met een aantal van deze leerstoelen gestopt is. Ik wil de minister vragen of hij mogelijkheden ziet om te komen tot rijksgefinancierde Chinaleerstoelen. Want we geloven dat we alle strategische kennis over China kunnen en moeten gebruiken om onze strategische autonomie als Europa te bewaken.
Daar wil ik het bij laten, voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Koekkoek. Dan is het woord nu aan mevrouw Simons namens BIJ1.
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Dank u, voorzitter. De staat van ons onderwijs is deplorabel. De coronapandemie heeft dat nog eens onder een vergrootglas gelegd. Basisvaardigheden van kinderen en jongeren, zoals taal, rekenen en burgerschap, dalen gestaag. 24% van onze 15-jarigen loopt het risico om laaggeletterd de middelbare school te verlaten. Dat betekent dat ongeveer 250.000 kinderen de kans wordt ontnomen om volwaardig deel te nemen aan onze maatschappij. Dat is een politieke keuze. Onze vorig onderwijsminister weigerde om hier extra middelen voor vrij te maken. Ik vraag deze minister of hij dit thema wel belangrijk genoeg vindt. Gerichte structurele investeringen zijn hard nodig om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren en gelijke kansen te bevorderen, door onder andere het tekort aan leraren, schoolleiders, onderwijsondersteuners en kinderopvangmedewerkers eindelijk eens concreet aan te pakken. Heeft het kabinet overwogen om bijvoorbeeld de pabo's en lerarenopleidingen volledig gratis te maken? Dat kan in combinatie met een integrale aanpak met hogere salarissen, betaalbare huizen en een verlaagde werkdruk, zeker in tijden van ongekende inflatie, een broodnodig perspectief bieden aan leraren van nu en de toekomst.
Voorzitter. Ook het SER-advies Gelijke kansen, de Inspectie van het Onderwijs en de onderwijswethouders van de G4 hebben de urgentie van die structurele investeringen benadrukt. Toch zitten we opgescheept met een systeem waarin marktwerking heerst. Dure zzp'ers worden via uitzendbureaus ingehuurd, welvarende ouders sturen hun kinderen naar bijlesbureaus en docenten kiezen voor een werkplek met de minste druk. BIJ1, en met ons vele anderen, heeft al eerder gepleit voor een herwaardering van het lerarenberoep. Hoe is het mogelijk dat het bedrijfsleven volledig wordt gefaciliteerd, terwijl een investering in de jeugd ook een investering in de toekomst is? Die investering gaat niet alleen over geld, maar ook over het herkennen van de verbindingen met andere zaken, zoals de aankomende bezuinigingen op de jeugdzorg, want gemeenten geven nu al aan dat die bezuinigingen zullen leiden tot een verdere verhoging van de werkdruk in het onderwijs. Dat leidt weer tot extra uitstroom van leraren en meer toestroom van leerlingen naar het speciaal onderwijs. Dat is zorgelijk, want het speciaal onderwijs kan de verhoogde druk ook niet aan.
Investeren gaat ook over het herzien van wat we belangrijk vinden. Ik vind persoonlijk dat persoonsvorming een fundamenteel onderdeel uit zou moeten maken van het curriculum. Denk aan persoonlijk leiderschap, aandacht voor mentale gezondheid en voor de zingeving van het onderwijs. Wie weet mag je het dan op school ook over je gender en je seksualiteit hebben. De waarde van diversiteit, inclusie en sociale veiligheid verdient een centrale plek in dat burgerschapsonderwijs. Ook neurodivergentie zou echt meer ruimte moeten krijgen, want ondanks dat al deze factoren essentieel zijn om de complexe problemen waarmee wij in onze samenleving worden geconfronteerd het hoofd te bieden, worden ze structureel ondergewaardeerd en als bijzaak behandeld. Sterker nog: ondanks dat de pandemie ons heeft laten zien dat studenten veelvuldig kampen met eenzaamheid, emotionele uitputting, prestatiedruk en slaapproblemen, blijven studenten en neurodivergente leerlingen te vaak onbegrepen. Toch ontbreekt het ons nog altijd aan een integrale ketenaanpak voor het versterken van het welzijn van studenten en leerlingen, waarbij onderwijsinstellingen, gemeenten, zorginstanties en natuurlijk de ministeries van OCW en VWS nauw met elkaar zouden moeten samenwerken.
Daarnaast vindt BIJ1 het belangrijk dat kinderen een gezonde lunch en een gezond ontbijt aangeboden moeten krijgen op school. Dat is vandaag ook al eerder benoemd door een aantal mede-Kamerleden. In het hele Koninkrijk, in het héle Koninkrijk, zien we dat te veel kinderen zonder ontbijt naar school komen en zich niet kunnen concentreren, minder materie opslaan en zelfs, zoals we dit jaar hebben gezien, flauwvallen. Die werkelijkheid is niet nieuw; die geldt al geruime tijd voor de ruim 250.000 kinderen die in armoede leven.
De voorzitter:
Voor u uw betoog vervolgt, heeft u een vraag van de heer Wassenberg van de Partij voor de Dieren.
De heer Wassenberg (PvdD):
Ik stel mevrouw Simons dezelfde vraag als ik aan mevrouw Koekkoek stelde. Ik weet het antwoord misschien een beetje, maar ik zou het toch even expliciet willen vragen: vindt mevrouw Simons ook dat je de voedselindustrie zo ver mogelijk weg zou moeten houden als je dat gratis ontbijt aanbiedt, dus dat het echt iets van de school of van de overheid moet zijn, maar niet van de voedselindustrie?
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Ik ben het absoluut met u eens. Ik denk dat we daarbij ook kunnen teruggrijpen naar resultaten uit het verleden. U en ik zijn opgegroeid met schoolmelk. De minister ook, hoor ik. Dat is eigenlijk een heel mooi voorbeeld van wat u mij vraagt. Een industrie waarvan we eigenlijk zeggen dat je die niet op die manier moet willen aanjagen en dat je mensen niet op zo'n jonge leeftijd het idee moet willen geven dat die zonder schade of gevolgen is, hebben wij toch allemaal via de school meegekregen. De intentie kan dus goed zijn, maar het is heel belangrijk om te kijken naar de manier waarop je dat invulling geeft. Ik ben het volledig met u eens dat de eindverantwoordelijkheid daarbij vooral bij de overheid moet liggen, die toe zou moeten zien op gezond voedsel, maar ook — zoals mevrouw Koekkoek zei — op het vergroten van de kennis van waar ons voedsel vandaan komt en wat de productie met zich meebrengt. Ik denk dat het ook een heel goed middel kan zijn om mensen kennis te laten maken met een manier van eten die minder schade aan natuur en planeet aanbrengt.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Er zijn kinderen voor wie kansengelijkheid door toedoen van factoren zoals klasse en kleur een ver-van-hun-bedshow blijft. Neem bijvoorbeeld het feit dat ons onderwijs de facto nog steeds ernstig gesegregeerd is en dat dit ook effect heeft op de leraren. We kennen het fenomeen white flight, met name in grote steden, dat ervoor zorgt dat juist kinderen die het meeste baat hebben bij een goede docent, bijvoorbeeld omdat ze uit een laag taalvaardig gezin komen, de hardste klappen van het lerarentekort opvangen. We hebben ook nog steeds geen alternatieve momenten geïmplementeerd waarop een leerling geselecteerd en getoetst wordt als het niveau voor het voortgezet onderwijs moet worden bepaald. Wat mij betreft zouden we brede brugklassen meer moeten stimuleren en onderadvisering tegen moeten gaan door ouder én kind actiever te betrekken bij het schooladvies in groep 8, het postcodebeleid af te schaffen en scholen toegankelijker te maken voor kinderen met een beperking.
Voorzitter. Ondanks een agenda tegen discriminatie en racisme van het ministerie van OCW lezen we niets over het verzekeren van toegang tot goede voor- en vroegschoolse educatie voor álle kinderen. Dit kabinet weigert zelfs om een dergelijke voorschoolse educatie te vergoeden voor ouders zonder een arbeidsinkomen. Daarmee werkt het kabinet onderwijssegregatie en ongelijkheid juist verder in de hand. BIJ1 blijft pleiten voor gratis kinderopvang en voorschoolse educatie voor álle kinderen, met extra aandacht voor kinderen met een taal- of leerachterstand.
We lazen ook niks over de toename van het aantal reformatorische scholen — ik ga het nog één keer proberen, voorzitter — dat gebruikmaakt van identiteitsverklaringen die impliciet dan wel expliciet lhbtiqa+-kinderen onderdrukken en discrimineren, ondanks verschillende aangenomen moties, onder anderen van mijzelf, om deze identiteitsverklaringen in welke vorm dan ook uit te bannen. In juni stelden BIJ1 en Volt hier uitgebreide vragen over, maar de beantwoording van de minister hebben wij nog steeds niet binnen. Ik vind dat op meerdere vlakken een ernstige zaak. Is de minister vandaag bereid om toe te zeggen dat hij een grootschalig onderzoek gaat doen naar reformatorische scholen om te achterhalen hoeveel en welke scholen die identiteitsverklaringen nog steeds handhaven, in welke vorm dan ook, en de resultaten daarvan openbaar te maken? Wil de minister daarbij speciaal aandacht schenken aan het speciaal onderwijs, vraag ik hem. Want juist in regio's waar instellingen voor passend onderwijs schaars zijn, kunnen lhbtiqa+-leerlingen met speciale leerbehoeften vaak nergens anders terecht en komt hun recht op onderwijs in gevaar.
De voorzitter:
Dank u wel. Voordat u vervolgt, heeft u een interruptie van de heer Bisschop van de SGP.
De heer Bisschop (SGP):
Ik aarzel een beetje om hierop in te gaan, want dit is natuurlijk het bekende verhaal. Maar ik heb toch een principiële vraag. Vindt mevrouw Simons dat ouders, scholen en ouders die die scholen dragen, het recht hebben om een Bijbelse visie op het huwelijk als basis van hun pedagogische inrichting en als basis van hun onderwijs te hanteren? Of ontzegt mevrouw Simons die ouders dat recht?
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
De heer Bisschop weet heel goed dat ouders niet alleen dat recht hebben, maar dat dat recht verankerd is in onze Grondwet. Wat ik daar verder van vind, doet er gewoon helemaal niet toe. Feit is wel dat ik dat recht van die ouders respecteer. Ik respecteer echter ook het recht van het individu, het kind, om te zijn wie het kind is. Als ouder vind ik dat ik me niet te bemoeien heb met de seksuele voorkeuren of de genderidentiteit van mijn kinderen, net zoals mijn kinderen zich niet te bemoeien hebben met de mijne.
De heer Bisschop (SGP):
Ik probeer dat even bij elkaar te brengen. Mevrouw Simons erkent het recht van die ouders en scholen onverkort. Tegelijkertijd opent ze de aanval op die scholen, omdat die dat ook als basis verwoorden. Hoe brengt mevrouw Simons dat bij elkaar?
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Ik breng dat op dezelfde manier bij elkaar als ik het net heb gezegd. Ouders mogen vinden wat zij vinden. Ouders bepalen vaak ook naar welke school hun kinderen gaan. Dat is ook vaak ingegeven, zoals ik net al zei, door het aanbod, bijvoorbeeld in de regio, de stad of de wijk, waar deze ouders wonen. Het is mijn stellige overtuiging dat ouders — ik zal het heel duidelijk articuleren, zodat de heer Bisschop het de tweede keer wel goed kan horen — zich niet hebben te bemoeien met de seksuele identiteit of de genderidentiteit van hun kinderen. Dat vind ik, net zoals ik vind dat anderen zich niet hebben te bemoeien met mijn genderidentiteit en mijn seksuele geaardheid.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, het spijt me. Ik ben mevrouw Simons erkentelijk dat ze zegt: ouders hebben dat recht en scholen hebben dat recht. Daarmee is het onderzoek waar mevrouw Simons naar vraagt, in feite overbodig. Ze kan het labelen als anti-homo en als anti-"die afkorting, al die letters". Dat is niet het geval. Het is gewoon een uitgangspunt waarin wordt verwoord hoe men het huwelijk, menselijke relaties, relaties tussen man en vrouw en de seksualiteit daarbinnen ziet en beleeft. Dank voor de erkenning dat dat recht onverkort gehandhaafd dient te worden. Tegelijkertijd — sorry, hoor — wil ik toch nog even een pedagogische opmerking maken. Natuurlijk dragen ouders verantwoordelijkheid voor hun kinderen. Mevrouw Simons doet alsof de seksuele identiteit van de kinderen helemaal vaststaat. Het enige wat vaststaat, is dat het een jongetje of een meisje is, behoudens enkele meer problematische gevallen; dat erken ik ook. Natuurlijk begeleiden ouders dat. Natuurlijk begeleiden scholen dat.
De voorzitter:
Wat is uw vraag aan mevrouw Simons?
De heer Bisschop (SGP):
Waarom zou een ouder zich niet met de seksuele opvoeding mogen bemoeien? Mevrouw Simons ontzegt eigenlijk de ouders het recht om verantwoordelijkheid te nemen voor de seksuele opvoeding van kinderen, jongetjes, meisjes en alles wat daartussenin kan zitten.
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Waar de heer Bisschop zich met name richtte op het recht van ouders op van alles en nog wat, denk ik dat met name de seksuele integriteit van personen, en dus ook van kinderen, beschermd mag worden.
De heer Bisschop (SGP):
Ik vind dit een buitengewoon stuitende opmerking. Neem me niet kwalijk. Dus ouders die de seksuele opvoeding van kinderen serieus nemen en die zo goed mogelijk begeleiden, handelend vanuit een bepaalde overtuiging, behandelen hun kinderen op dat punt dus niet integer als ze dat niet doen op de manier die mevrouw Simons voorstaat? Die schenden dan dus de integriteit. Dat is de implicatie van de opmerking van mevrouw Simons. Sorry hoor, maar dan zijn wij snel uitgepraat.
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Dat is mooi, maar dan zal ik toch nog eventjes zeggen wat ik wél zei. Ik zei dat ik vind dat wij allen de seksuele integriteit van kinderen te respecteren hebben. Ik zei ook dat het recht van ouders om een school te kiezen geborgd is in onze Grondwet. De heer Bisschop is degene die vindt dat er ergens is beschreven hoe de seksualiteit, de genderidentiteit, de seksuele integriteit en de genderexpressie eruit zouden moeten zien. Als ik me niet vergis, vindt hij die antwoorden in de Bijbel. Nu zegt de heer Bisschop tegen mij dat ik degene ben die deze zaken aan banden wil leggen, terwijl de verschrikkelijke waarheid natuurlijk is dat ik precies het tegenovergestelde vind. Ik vind dat het niet aan anderen is om te bepalen wie iemand is en wie iemand mag zijn. Het is niet aan anderen om te bepalen wie het recht heeft om te zijn wie je bent. Het verwijt dat de heer Bisschop mij maakt, is denk ik eerder een kwestie van projectie. Hij schuift mij hetgeen in de schoenen waar hij zelf voor staat, namelijk: er staat beschreven wie jij dient te zijn, wat jouw rol is binnen een relatie en hoe je daar expressie aan mag geven. Ik sta daar inderdaad diametraal anders in, als dat de conclusie is die de heer Bisschop net trok.
De voorzitter:
Ik weet niet of u het eens wordt vandaag. Ik wil voorkomen dat we in herhaling vallen in dit debat, meneer Bisschop, maar ik geef u nog een gelegenheid.
De heer Bisschop (SGP):
We blijven het proberen. Daarvoor zijn we ook hier met elkaar in gesprek.
Mevrouw Simons signaleert terecht dat onze visie op menselijke relaties, geslacht, man/vrouw en seksualiteit Bijbels gefundeerd is. Er zijn ons goede geboden gegeven, voor het persoonlijke welzijn en het welzijn van de hele samenleving. Dat is onze vaste overtuiging. Het gaat mij erom dat mevrouw Simons suggereert dat ouders die de seksuele opvoeding en de begeleiding naar volwassenheid vanuit die overtuiging vormgeven, de seksuele integriteit van hun kinderen niet respecteren. Daar leg ik de vinger op. Dat vind ik buitengewoon kwalijk.
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Als kinderen bij hun ouders komen en zeggen "ik ben een cisgender meisje en ik val op andere cisgender meisjes" en die ouders dat afwijzen, dan zeg ik wel degelijk met mijn borst vooruit dat ik dat heel erg schadelijk vind. Dat is mijn mening en daar sta ik voor, want ik geloof dat ook kinderen recht hebben op hun eigen lichamelijke, seksuele integriteit en identiteit. Mijn wereldbeeld wordt niet bepaald door goddelijke geboden, hoewel ik vorige keer al tegen de heer Bisschop heb gezegd dat ik zeer veel respect heb voor de verschillende manieren waarop mensen hun spiritualiteit vormgeven en leven. Maar ik blijf het zeggen: het is niet mijn beperkte wereldideaal. Ik kom niet met een vaste set van: dit staat geschreven en die heeft gezegd. De projectie van de heer Bisschop moet ik dus helaas verre van mij afwerpen; dat is, geloof ik, de uitdrukking.
De voorzitter:
Dank u wel. Vervolgt u uw betoog.
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Ik wilde het hebben over de verschillende aangenomen moties om de identiteitsverklaringen die hier zo te vuur en te zwaard verdedigd worden door de SGP, in welke vorm dan ook, uit te bannen. Ik heb ook al geconstateerd dat, als we dat niet doen, met name leerlingen met speciale leerbehoeften die niet makkelijk ergens anders terechtkunnen hun onderwijs in gevaar zien komen.
Kansenongelijkheid zien we verder ook natuurlijk nog steeds bij jongeren uit Bonaire, Statia en Saba, want die krijgen nog altijd niet de ondersteuning die ze nodig hebben om in Nederland te kunnen studeren of om hun studie succesvol af te ronden en zich hier ook echt thuis te voelen.
Ondanks de extra mbo-middelen voor gelijke kansen, aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt of stages, krijgen studenten van kleur nog altijd te maken met stagediscriminatie. Dat lossen we helaas niet op door projecten als Stagematching, maar door het adresseren van vooroordelen. Ik hoor dus graag een reactie van de minister. Hoe toegankelijk is de eis van stage lopen eigenlijk als stagevergoedingen zo erbarmelijk laag zijn of überhaupt niet voorkomen?
Dan, vandaag ook al eerder benoemd, de pechgeneratie. Jongeren van deze generatie beginnen door politieke keuzes hun leven met een grote schuld en een enorme financiële achterstand door het leenstelsel. Vooralsnog komen we maar niet tot een acceptabele manier van compenseren. In plaats daarvan krijgen studenten nu ook nog een renteverhoging op hun studieleningen. Dat is eigenlijk volstrekt onaanvaardbaar. Dat geld zou, zeker na wat hun de afgelopen jaren is ontnomen, de andere kant op moeten vloeien. BIJ1 staat nog steeds voor volledige compensatie, het kwijtschelden van de studieschulden en het afschaffen van collegegelden. Dat is de rechtvaardige richting die nodig is om het schandaal ooit goed te maken. Dat is ook het enige dat de financiële achterstand van studenten niet nog verder zal vergroten, maar dat gaat in deze Kamer waarschijnlijk nooit werkelijkheid worden. Ik vraag de minister om op z'n minst een renteplafond in te stellen op de studieschulden. Daarnaast gaat de minister bij het herintreden van de basisbeurs in 2023 de basisbeurs voor één jaar verhogen in het kader van koopkrachtmaatregelen. Ik vraag de minister of hij deze verhoging structureel wil maken.
Tot slot, voorzitter, het onderwijs over ons koloniaal en slavernijverleden. Tot op de dag van vandaag wordt in ons onderwijs een eenzijdig verhaal verteld over dat verleden. De gevolgen daarvan zijn desastreus; dat hebben we ook afgelopen weekend kunnen zien. Het immense tekort aan kennis over de gruwelijkheden uit ons koloniaal en slavernijverleden versterkt het onbegrip en de vijandigheid jegens zogenoemde postkoloniale groepen Nederlanders die niets anders willen dan gelijkwaardigheid en wier veiligheid ieder jaar opnieuw onder loodzware druk staat. Het is een gebrek aan bewustzijn dat eeuwenoude koloniale denkbeelden, systemen, racisme en terreur jegens mensen van kleur in stand houdt.
Onze gezamenlijke geschiedenis is er niet alleen een van onrechtvaardigheid en ongelijkheid. Het is er ook een van een strijd voor vrijheid, voor waardigheid en voor gelijkwaardigheid. Dan moet ik gezien de tijd, enigszins gehaast, toch nog even stilstaan bij Tula op Curaçao en Janey Tetary, een vrouw die in Suriname in opstand kwam tegen de gedwongen contractarbeid die Nederland gebruikte om de plantages na de afschaffing van de slavernij winstgevend te houden. Ik noem ook Nyi Ageng Serang en Martha Christina Tiahahu, die beiden streden tegen het koloniale bewind van Nederland op Java en de Molukken. Dat is óók Nederlandse geschiedenis en het is kwalijk dat we daar met z'n allen niet genoeg kennis van hebben. We verliezen daarmee niet alleen een archief aan verhalen over zwart, Aziatisch en Melanesisch leiderschap, talent en verzet. We verliezen ook de collectieve herinnering aan wat we als samenleving al hebben doorstaan, hoe ver we al zijn gekomen, waarvandaan we komen en hoe die geschiedenis ons heden kleurt. Die laatste zin wijd ik aan een motie die ik aankondig om onderzoek mogelijk te maken naar het opgraven, uitbreiden en archiveren van de verhalen over antikoloniale vrijheidsstrijders en verzetshelden uit de Nederlandse geschiedenis en om die kennis te verankeren in de Nederlandse canon, opdat we van elkaar mogen leren, begrijpen vanuit het verleden en kunnen werken aan een gelijkwaardige en rechtvaardige toekomst.
Ik dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Simons namens BIJ1. Dan zijn we alweer aanbeland bij de laatste spreker, de heer Omtzigt. De tijd vliegt als je plezier hebt, zullen we maar zeggen.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Dank u wel, voorzitter. Ik ben nieuw bij deze Onderwijsbegroting. Voor het eerst in achttien jaar doe ik maar eens mee met deze begroting, omdat een aantal dingen in het onderwijs mij aan het hart gaan. Het gaat me aan het hart hoe hard en met hoeveel toewijding er aan leerlingen gedoceerd wordt, maar ook hoe lastig sommige scholen het op dit moment vinden om dat onderwijs goed te geven. Ik kan daar geen verhandeling van uren over houden, dus ik zal mij beperken tot een paar hoofdpunten. Maar het begint wel met die waardering voor die docenten, voor die leerlingen en eigenlijk voor het hele veld dat keihard met het onderwijs aan het werk is. Het geldt ook voor deze ministers. Wat mij in de troonrede buitengewoon aansprak, is dat goed leren lezen, schrijven en rekenen centraal komen te staan. Gezien de rapporten van de inspectie en de PISA-scores van de afgelopen vijftien jaar, is dat bepaald geen overbodige luxe. Taal en rekenen, zeg ik als voormalig docent rekenen aan een universiteit, zijn best belangrijk. Zo belangrijk dat je zonder die basisvaardigheden je hele leven moeite zult hebben. Mijn vraag is dan ook: wat gaan die concrete acties en doelen worden die dit kabinet gaat hebben om dat betere taal- en rekenonderwijs vorm te geven?
Voorzitter. Er is een tweede punt. Dat punt zal wat vreemd uit mijn mond komen, omdat ik vanaf mijn 18de tien jaar aan allerlei hele mooie buitenlandse universiteiten gestudeerd heb. En toch ga ik het maken. De internationalisering van de Nederlandse universiteiten is doorgeschoten. Het is doorgeschoten als het CBS moet vertellen dat 40% van de eerstejaarsstudenten aan de universiteit niet Nederlands is. Het is doorgeschoten als je ziet dat de universiteit van Maastricht meer dan 50% studenten heeft met een niet-Nederlandse achtergrond. Ook de UvA en de Universiteit Twente komen boven de 30%. Het is goed om een gemengde opleiding te hebben. Er is helemaal niks mis mee dat buitenlandse studenten hier studeren. Maar ik kijk met bevreemding naar wat wij hier de afgelopen tien jaar gedaan hebben. Aan de ene kant hebben wij het leenstelsel ingevoerd. Zoals de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in 2017 schreef: het afschaffen van de studiefinanciering raakt het hart van het middenklasseleven. Er wordt opgezien tegen het maken van schulden. En deze jongeren hadden moeite om naar de universiteit te gaan en daar zit meer stress dan er vroeger zat.
Leerlingen, vooral die op het mbo en de havo, hebben daarnaast moeite met de Engelse taal. Dat geldt voor onze studenten en vwo-leerlingen overigens minder. Maar onze universiteiten zijn massaal volledig overgestapt op het Engels. Aan de andere kant hebben we campagnes gevoerd om leerlingen uit het buitenland te halen. Dat betekent dat we nu 7.000 studenten uit Italië hier hebben, 5.000 uit Roemenië en duizenden uit Bulgarije, Spanje en Griekenland. Daar stond gewoon de reclame op de trams en de metro's "kom studeren in Nederland". Mijn vraag: is dat nou wel zo verstandig geweest? Er is niks op tegen om een aantal buitenlandse studenten hier te ontvangen. En als jij hier een bepaalde specifieke studie wil doen of je woont ik Aken en je wilt naar Maastricht: helemaal top! Begrijp me niet verkeerd. Maar we zijn doorgeschoten. En we hebben vooral kansen geboden aan deze internationale studenten. Vergeet niet dat je best veel collegegeld betaalt, namelijk €2.000, maar een studie wel €15.000 kost.
Vooral studenten buiten de Randstad die geen basisbeurs meer hadden, hebben moeten afzien van het gaan studeren. Want als je in Leiden woont, kun je naar de universiteit van Leiden. En als je de universiteit van Leiden niks vindt, dan kun je naar de universiteit van Amsterdam. Je kunt dan naar de VU of de universiteit van Utrecht of naar de universiteit van Rotterdam. Dat kan allemaal binnen een uurtje reizen. Maar woon je net als ik in Twente en techniek is niet helemaal je ding — dat is jammer, maar dat kan — dan moet je twee uur reizen naar de universiteit van Nijmegen, Utrecht of Groningen. Trouwens, als je in Twente woont, is de dichtstbijzijnde universiteit — het zal u verbazen — overigens de VU, want dat is de enige waar je rechtstreeks met de trein naartoe kunt vanuit Enschede. Dat betekent dus dat leerlingen kiezen voor het hbo en niet voor de universiteit. En die ambitie van de middenklasse en van alle werkende mensen om hun kinderen te kunnen laten studeren, wanneer dat enigszins mogelijk is, hebben wij verwaarloosd.
Daarom wil ik een paar voorstellen doen. Ik ben blij dat de basisbeurs weer wordt ingevoerd. Het is te laat, maar ik wil de regering nu toch ook vragen wat hiervan het doel is. Is het doel dat het universitaire onderwijs ook gewoon kansen gaat bieden aan Nederlandse jongeren? Dat zou het centrale doel moeten zijn. Hoe gaan we de Wet op het hoger onderwijs, artikel 7.2 en artikel 1.3, vijfde lid, naleven? Daarin staat namelijk dat het onderwijs in het Nederlands wordt gegeven, tenzij er een noodzaak is om het in een andere taal te doen, én dat de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands van Nederlandse studenten bevorderd dient te worden in het hoger onderwijs. Dat zijn kerntaken van het onderwijs.
Zeker als jij hier jurist wordt, schrijf je al je stukken in het Nederlands. Natuurlijk moet je Engelse vakliteratuur kunnen lezen, maar waarom zijn we overgeschakeld op het Engels? Dat deden we toch zeker voor de buitenlandse studenten en hoe kunnen we dat nu op een fatsoenlijke manier terugdraaien? Is de regering bereid om handvatten te bieden aan de onderwijsinspectie om hierop te gaan handhaven?
Twee. De Wet taal en toegankelijkheid, die eerder naar de Kamer gestuurd zou worden, lijkt vervallen te zijn tot een verkenning. Als het dan een verkenning wordt, bent u dan bereid om deze wet zo snel mogelijk in te dienen of in ieder geval de concepttekst zo snel mogelijk in te dienen? Ik zie mijn VVD-collega knikken, want dan kunnen wij 'm dus desnoods als een initiatiefwet indienen. Want ik denk wel dat er enige mate van bijsturing noodzakelijk is.
Voorzitter. Ik heb nog een paar andere kleine punten. De belangrijkste daarvan is een toezegging uit juli over de financiering van bijzonder hoogleraren. De Nederlandse overheid blijkt nog veel meer hoogleraren te financieren dan wij dachten. Het ministerie van Financiën bleek zeven hoogleraren te financieren. En dat is niet zo fraai! Ik heb het liefst dat hoogleraren betaald worden door het ministerie van Onderwijs. Het ministerie van Onderwijs is van groot belang.
Wij zouden een overzicht krijgen van wie alle leerstoelen belastingrecht en accountancy gefinancierd hebben. Dat zeg ik u hier, want als belastingwoordvoerder is het voor mij geen enkele moeite om een hoogleraar te vinden die vertelt hoe de Vpb moet werken. Ik kan dan hele lijsten opstellen, maar ik kan niet drie hoogleraren noemen die studie doen naar hoe het toeslagensysteem verbeterd kan worden. En dat is een acuut maatschappelijk probleem! De financiering van bijzonder hoogleraren, zeker in dat vakgebied, hangt samen met de onderzoeksinteresses, en dan zeg ik het allemaal nog heel mild. Ik zou dat overzicht graag hebben. Zorg dat de transparantie over wie onderzoek financiert groter wordt in Nederland, zodat dat onderzoekafhankelijker wordt.
Ten slotte een hartenkreet. Wilt u contact opnemen met uw collega op het ministerie van VWS? Eén onderzoek loopt traag. Dat is het onderzoek naar een urgent maatschappelijk probleem: oversterfte. In oktober was er in Nederland sprake van dat 1.600 meer mensen gestorven zouden zijn dan wij dachten. En wat krijgen wij door van een heleboel onderzoekers? Dat de data niet beschikbaar zijn vanwege de AVG, en ze zijn nu een jaar bezig. Wilt u samen met de KNAW — ik kijk ook naar de vragen die we recent gesteld hebben — ervoor zorgdragen dat dat onderzoek, waarvoor geld uitgetrokken is, snel van start kan gaan?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Omtzigt. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van deze termijn van de Kamer.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Ik dank de leden voor het mooie inhoudelijke debat. Ik dank uiteraard ook de bewindspersonen. Wij kijken uit naar eerst de schriftelijke beantwoording en dan de voortzetting morgen aan het einde van de middag. Ik schors de vergadering voor een enkel moment en wij vangen om 17.45 uur aan met de voortzetting van de begrotingsbehandeling Economische Zaken en Klimaat.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Voorzitter: Bergkamp
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20222023-26-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.