5 Verantwoordingsdebat over het jaar 2021

Verantwoordingsdebat over het jaar 2021

Aan de orde is het Verantwoordingsdebat over het jaar 2021.

De voorzitter:

Aan de orde is het Verantwoordingsdebat over het jaar 2021. Het is vandaag sowieso een bijzondere dag, want de uitslagen van de havoleerlingen worden vandaag bekendgemaakt. Iedereen succes met de spanning, de leerlingen en ook de ouders en de docenten. Niet alleen de havoleerlingen? Wie nog meer? Ook de vmbo. Alle examens? Dan wens ik iedereen succes met alle examens.

Ruim twee weken geleden, op maandag 23 mei, waren hier op uitnodiging van de commissie voor de Rijksuitgaven een kleine honderd wetenschappers te gast die allerlei vragen hebben geformuleerd bij de jaarverslagen van de ministeries. Inmiddels zijn heel veel van die vragen beantwoord. De komende weken behandelen de meeste commissies hun jaarverslagen in de wetgevingsoverleggen en kunnen de leden daarbij hun voordeel doen met de input van deze wetenschappers. Ik wil hen vanaf deze plek dan ook hartelijk bedanken voor hun bijdragen. We hebben met elkaar onze Kamerbode gehaald. Ik weet ook zeker dat heel veel van de V-100 op dit moment naar dit debat kijken.

Vandaag voeren wij het plenaire Verantwoordingsdebat. We gaan terugkijken op de rijksbrede resultaten met de minister-president, de minister van Financiën en de staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering, die ik van harte welkom heet in ons midden, evenals natuurlijk de woordvoerders, de mensen op de publieke tribune en de mensen die op een andere manier het debat volgen.

We hebben vandaag veel woordvoerders. Ik wil met de leden afspreken: vier vragen of opmerkingen aan elkaar en zes aan de bewindspersonen. We gaan meteen van start met de heer Tony van Dijck, die staat te popelen om zijn inbreng te leveren. Het woord is aan de heer Tony van Dijck van de PVV.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Voorzitter, dank u wel. Het is mijn vijftiende gehaktdag vandaag. Normaal maak ík gehakt van deze dag, maar deze keer deed de Algemene Rekenkamer dat. Want de Algemene Rekenkamer concludeerde dat het financieel beheer van het Rijk voor het derde jaar op rij te wensen overlaat. Bijna 20 miljard is onrechtmatig besteed, 20 miljard aan belastinggeld. Dat is 2.500 per huishouden dat niet kan worden verantwoord. Deze minister belooft beterschap. Maar dat hebben we vaker gehoord. Wat is het plan, vraag ik aan deze minister. Hoe dan beterschap? Aan beloftes hebben we niets. De boekhouding is niet op orde, concludeerde de Algemene Rekenkamer. Van 1,7 miljard aan inkoop bij VWS kon niet bewezen worden dat de bestelde goederen ook echt geleverd waren. Zaten hier toevallig ook de mondkapjes van Sywert van Lienden bij, vraag ik aan deze minister. De oorzaak was: personeelskrapte en gebrek aan financiële expertise. Gaat deze minister dit oplossen, is mijn vraag.

De heer Sneller (D66):

Al voordat de heer Van Dijck begon te spreken, werd de grap gemaakt: dit is de tekst van vorig jaar. Maar dit is inderdaad gewoon letterlijk de tekst van vorig jaar. Vorig jaar stond ik hier ook. Toen vroeg ik aan de heer Van Dijck: wat gaat u doen en wat gaat de PVV-fractie doen om te zorgen dat we hier volgend jaar niet weer staan om alleen maar schande te roepen? Toen zei de heer Van Dijck: ik ga mij daarvoor inzetten en als daar rapporteurs voor nodig zijn, dan levert de PVV die. Mijn vraag aan de PVV is: waar waren ze het afgelopen jaar? Want we hebben als Kamer geprobeerd om strakker te controleren en ik heb de PVV gemist.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Dit is niet de tekst van vorig jaar. Het is wel de vijftiende keer dat ik deze Verantwoordingsdag doe. Elke keer kijk ik heel kritisch, als Kamerlid en als controleur van dit kabinet, hoe het kabinet gepresteerd heeft. Ik concludeer alleen maar dat de Algemene Rekenkamer heeft gezien dat het voor de derde keer op rij niet in orde is. Ik ben niet degene die het wel in orde moet maken, want dan zat ik in vak-K. Maar ze nodigen de PVV niet eens uit om mee te denken en om in vak-K te kunnen zitten in de toekomst. Dus ik controleer, maar vraag van mij niet de oplossingen. Want daar zit de minister van Financiën. Zij is verantwoordelijk voor de oplossingen. Ik ben ervoor verantwoordelijk dat ik de minister van Financiën controleer op haar daden en haar uitkomsten.

De heer Sneller (D66):

En niet alleen de minister van Financiën! De eerstverantwoordelijken zitten in vak-K; geen vragen daarover. De stem van de heer Van Dijck was nota bene doorslaggevend om de commissie voor de Rijksuitgaven te heroprichten. Dan moet je er ook wat mee doen, want anders heeft het gewoon geen zin. Het is niet zo dat de controleur een jaar kan gaan slapen en vervolgens, over een jaar, weer eens gaat kijken hoe het ervoor staat. Nee, het waarmaken van dat controleren is een actieve taak. Daar hebben we de PVV met te veel zetels in deze Kamer — ik zei dat vorig jaar ook — maar in ieder geval met veel zetels wel voor nodig. Meneer Van Dijck, kijk dus ook naar uzelf en help de Kamer om die controlerende taak in te vullen, zodat de mensen in vak-K ook weten dat ze gecontroleerd worden.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Ik ben blij dat de heer Sneller van D66 de hartenkreet doet dat hij de PVV hard nodig heeft. Dat doet mij deugd, want dat hoor je niet vaak. Maar voor de rest controleer ik het hele jaar door. Volgende week behandelen we de Voorjaarsnota. We hebben ook de Algemene Financiële Beschouwingen. Ik ben de hele dag door bezig met financiën. Ik kan me er alles bij voorstellen dat de heer Sneller alleen maar de rijksuitgaven doet en tijd te veel heeft om dat te doen. Maar ik doe financiën. We doen andere portefeuilles. We zijn met andere dingen bezig. Ik doe alles wat in mijn macht ligt om dit kabinet te controleren. Dat doe ik en dat is ook mijn taak.

De heer Sneller (D66):

Over mijn portefeuille praten we een andere keer. Daar heb ik heel veel debatten over. Dit is volgens mij het Verantwoordingsdebat. Dit gaat over de rijksuitgaven. Ik ben gekozen als voorzitter, maar niet dankzij de heer Van Dijck, want toen we een voorzitter moesten kiezen was alleen de heer Alkaya er vanuit de oppositie. Ik heb elke vergadering voorgezeten of de heer Alkaya heeft dat gedaan. De heer Van Dijck is er in het jaar tussen Verantwoordingsdag en Verantwoordingsdag nul keer geweest. Ik weet niet waar hij zijn taak aan het invullen is, maar dat is niet in de commissie voor de Rijksuitgaven, waar we die controlerende taak moeten waarmaken, terwijl de heer Van Dijck zelf heeft gestemd om die te heroprichten.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Maar de heer Van Dijck hoeft zich hier niet te verantwoorden voor de heer Sneller. Vandaag is Verantwoordingsdag. Het kabinet moet zich verantwoorden voor de mensen thuis over hoe dit kabinet het belastinggeld heeft besteed. Ik hoef me niet voor de heer Sneller te verantwoorden vanwege mijn inzet, want ik zet mij in. Ik lees de stukken. Ik doe al voor de vijftiende keer Verantwoordingsdag. De heer Sneller kan mij niet verwijten dat ik mijn taak verwaarloos, ook al mist hij mij in zijn commissie. We zien het bij Groningen, we zien het bij de toeslagenaffaire. De afwikkeling zit muurvast in het bureaucratisch moeras van de overheid. Dit is zo lelijk. Om de Groningers te compenseren is 11 miljard beschikbaar: 11 miljard euro! En nog steeds wachten meer dan 25.000 Groningers op compensatie, sommigen al meer dan tien jaar. Dan gaat er ook nog eens 74 cent van elke euro op aan uitvoeringskosten. Het is gewoon om je kapot te schamen. Experts vullen hun zakken en de Groningers hebben het nakijken. Wanneer grijpt deze minister-president eens een keer in op dat dossier?

Datzelfde zien we bij toeslagen. De verwachte kosten zijn inmiddels vertienvoudigd: van 537 miljoen naar 5,8 miljard. Het geld is er, maar krijg het maar eens uitgekeerd. Ook hier wordt weer een uitvoeringsorganisatie opgetuigd van hier tot Tokio, met 1.000 man personeel. Kosten: 1 miljard euro. Het schiet niet op. 40.000 ouders wachten nog steeds op genoegdoening. Dat zou betekenen dat ouders pas in 2026 aan de beurt zijn.

Voorzitter. Dit is onaanvaardbaar. Mijn vraag is dan ook: wanneer neemt de minister-president eens een keer de regie? Want hij ziet dit gebeuren onder zijn verantwoordelijkheid en hij doet er niets aan. Hoeveel gaan de uitvoeringskosten bij de toeslagenaffaire straks kosten? Gaat er dan ook 74 cent van elke euro naar overhead, ambtenaren, inhuur personeel en noem maar op? Hoe kan de zaak worden versneld? De minister is het toch met mij eens dat het onaanvaardbaar is dat die ouders zo lang, tot 2026, moeten wachten?

De uitvoering is en blijft dus een probleem. Dat zien we nu ook bij de energietoeslag van €800 voor de minima. De helft heeft twee maanden na dato nog niets ontvangen. Ook zien we een grote mate van willekeur in de uitvoering. Rotterdam geeft mensen met een inkomen tot 140% van het sociaal minimum de toeslag. Den Haag geeft ze €900: €100 extra. Moet kunnen. Een zooitje dus. Premier Rutte denkt dat hij de problemen kan oplossen met een grote zak geld zonder aandacht te schenken aan de uitvoering. Maar zo werkt het niet. De Rekenkamer waarschuwt hier ook voor. Er worden tientallen miljarden klaargezet in allerlei fondsen, maar er is geen of onvoldoende aandacht voor de uitvoering.

Voorzitter. Hoe staat het trouwens met de afhandeling van de coronasteunpakketten? Ook dit is heel complex. De NOW en de TVL hebben er zes ronden op zitten. We zien nu al dat er vertragingen ontstaan bij de afhandeling. De RVO loopt bijna 5.000 bezwaren achter. Dit loopt helemaal vast. ONL pleit dus niet voor niets voor een time-out, een mkb-herstelplan en een commissie van experts om de afwikkeling te stroomlijnen. Hoe gaat de minister een volgende toeslagenaffaire voorkomen?

Voorzitter. Dan de coronasteun. Die bedroeg vorig jaar meer dan 30 miljard euro. De vraag is of dit beklijft of dat we straks toch alsnog heel veel faillissementen gaan zien. De verwachting is namelijk dat het aantal faillissementen eind van dit jaar verdubbelt. Ik zie drie valkuilen. Veel bedrijven moeten namelijk hun coronasteun terugbetalen, omdat ze te veel hebben gekregen. Uit de beantwoording blijkt dat 135.000 bedrijven de NOW moeten terugbetalen. Het gaat om 3,5 miljard. Dus eerst geef je ze royaal NOW, en nu met een hoop bureaucratie en een hoop gedoe moeten ze het allemaal terug gaan betalen. En dan moeten NOW 5 en 6 nog worden vastgesteld. Ook bij de TVL moet 0,5 miljard worden terugbetaald.

Voorzitter. Dat kan en moet anders. 264.000 bedrijven moeten ook nog de uitgestelde belastingen terugbetalen. Het gaat om meer dan 21 miljard. Nu blijkt dat 30% moet worden afgeschreven. Betekent dit dat 30% van die 21 miljard bedrijven zijn die ermee stoppen, failliet gaan of niet meer gaan betalen? Weer een tegenvaller voor deze minister van Financiën van bijna 6 miljard. Op dit moment, zo blijkt uit cijfers van de Kamer van Koophandel, staan 220.000 bedrijven op de rand van het faillissement, omdat ze hun rekeningen niet meer kunnen betalen. Mijn vraag is dan ook: hoe gaat de minister voorkomen dat bedrijven alsnog massaal omvallen als gevolg van een te zware schuldenlast van de overheid? Wat is het plan?

Voorzitter. Opvallend is ook dat het bedrijfsleven weer volop winst maakt in 2021.

Voorzitter. Opvallend is ook dat het bedrijfsleven weer volop winst maakte in 2021. Tegenover een verlies van 255 miljard in 2020, staat een winst van 300 miljard in 2021. Nog opvallender is dat die winst volledig naar de factor kapitaal is gegaan, en niet naar lonen en belastingen. De reële lonen daalden zelfs in 2021. Alle winst ging dus naar de baas, het eigen vermogen en de aandeelhouders. Maar het meest opvallende is dat het vooral de grote bedrijven zijn die profiteerden. Zij maakten meer dan 50% winst dankzij de loonsteun van de overheid. Kleinere bedrijven zonder personeel zagen hun winst verdampen. De vraag is: kan de minister hierop reflecteren? In de horeca ging 82% van de loonsteun naar 10% van de bedrijven met meer dan tien man personeel. Met andere woorden, we hebben grote bedrijven gered — die hebben hun winsten zien verdubbelen — maar de kleine bedrijven gaan alsnog failliet. Dat zijn die 220.000 bedrijfjes.

Voorzitter, tot slot. Ik maak me samen met alle Nederlanders ernstige zorgen over de nabije toekomst. Het consumentenvertrouwen ligt op een historisch dieptepunt van -48. De oorlog in Oekraïne, de stijgende energieprijzen en de hyperinflatie van boven de 10%: het helpt allemaal niet echt. Burgers kunnen nauwelijks nog rondkomen. Een op de drie gezinnen heeft nu moeite om rond te komen en kan de energierekening niet meer betalen, blijkt vandaag uit cijfers van het Nibud. Dat zijn 2,5 miljoen gezinnen, 2,5 miljoen gezinnen die hun rekeningen niet kunnen betalen en interen op hun spaargeld of nee moeten verkopen en een betalingsregeling moeten afspreken. Mensen stellen hun grote uitgaven dan ook steeds vaker uit. Ook de koopbereidheid ligt op een historisch dieptepunt van -33. Ook het producentenvertrouwen heeft een daling ingezet.

Voorzitter. Dit zijn allemaal voortekenen voor donkere economische tijden. Een recessie met wellicht stagflatie ligt in het verschiet. Mijn vraag aan de minister-president is dan ook: wat gaat de minister-president doen om een recessie te voorkomen? Ik heb namelijk nog geen begin van een antwoord gezien.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Dijck. Er is een vraag van de heer Van der Lee, GroenLinks.

De heer Van der Lee (GroenLinks):

Ja, ik heb toch even een vraag. Ik heb goed geluisterd naar het betoog van de heer Van Dijck. Hij benadrukt terecht dat de lonen veel te lang achter zijn gebleven en dat we zien dat er veel winst wordt gemaakt bij hele grote bedrijven en alleen de aandeelhouders daarvan profiteren. Maar we zien ook in de Monitor Brede Welvaart dat de vermogensongelijkheid in Nederland een nog groter probleem is geworden. Dat is het al jaren. Ik ben dan toch wel benieuwd naar de consistentie bij de PVV, aangezien ik in het stemgedrag in de Kamer zie dat de PVV zich altijd verzet tegen het aanpakken van die vermogenskloof, die vermogensongelijkheid. En ik kan die twee niet goed met elkaar in verband brengen. Waarom kiest de PVV er niet voor om die vermogensongelijkheid met andere partijen in deze Kamer aan te pakken?

De heer Tony van Dijck (PVV):

Vermogensongelijkheid is een probleem. Daar lopen wij niet voor weg. Maar tot nu toe keken wij altijd naar de verspilling van belastinggeld en zagen wij dat er zo veel geld werd verspild aan allerlei linkse hobby's, zoals wij dat dan noemen, van milieu tot stikstof, Europa, immigratie en noem maar op. Wij zagen dat daar zo veel geld is te halen en hebben belastingverhogingen in principe altijd lager op ons prioriteitenlijstje staan, want wij zeggen: Nederland betaalt heel veel belasting. Ik ben het inderdaad wel met u eens dat er vermogensongelijkheid is in Nederland; dat blijkt nu ook. En ik had het net ook al over de grote bedrijven, die gigantische winsten hebben gemaakt. Die hebben bijna geprofiteerd van die coronaellende. Dus we staan er zeker voor open dat we daarnaar moeten kijken en dat daar iets aan moet gebeuren, maar wij kijken ook naar die 108 miljard die naar stikstof en klimaat gaan. Zolang die grote bedragen er zijn voor wat wij eigenlijk onzinnige uitgaven vinden, komen wij niet zo snel met allerlei voorstellen ten aanzien van belastingverhogingen. Maar we kijken daar constructief naar.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Dijck. Dan gaan we luisteren naar de heer Heinen van de VVD. Het is misschien goed om aan te geven dat het debat over de Voorjaarsnota op 15 juni is. Dus vandaag is het terugkijken en volgende week gaan we vooruitkijken, dus dat even qua afbakening. Ik geef het woord aan de heer Heinen.

De heer Heinen (VVD):

Voorzitter, u zei dat waarschijnlijk omdat u interrupties verwacht bij mij. We gaan het zien.

Voorzitter. Vorig jaar hield ik bij dit Verantwoordingsdebat mijn maidenspeech. Ik begon mijn bijdrage met een herinnering aan een landkaart die in mijn kindertijd boven het schoolbord hing: een uitgestrekt en roodgekleurd land, de Sovjet-Unie. Het was een optimistisch verhaal, waarin ik beschreef dat vrije democratieën uiteindelijk altijd zullen overwinnen en leiden tot de beste uitkomsten: meer welvaart, meer geluk voor heel normale mensen. Het was ook een verhaal met een zorg over een nieuw rood gevaar, over een mogelijk hernieuwde strijd voor democratie en voor vrijheid. Wie had vorig jaar kunnen bedenken dat een crimineel in het Kremlin op dat moment naar diezelfde landkaart keek en vanuit misplaatste nostalgie, grootheidswaanzin of pure haat een buurland zou binnenvallen in een poging dat rode rijk weer te herstellen? Het is van een ongekende bruutheid en misschien ook wel tekenend voor een decennium dat gekenmerkt wordt door crises en onzekerheid.

Zo leidde een wereldwijde financiële crisis eerder al tot een schuldencrisis in Europa met ontspoorde overheidsfinanciën. Nauwelijks bekomen van deze grote economische tegenslag leidde een wereldwijde pandemie opnieuw tot een economische klap met wederom een enorme impact op de overheidsfinanciën in heel Europa. En door die Russische oorlog in Oekraïne zullen we opnieuw een economische dreun krijgen. Mensen zullen dit direct gaan voelen in hun portemonnee. Deze oorlog stelt ons bovendien voor nieuwe geopolitieke vraagstukken die ook weer vragen om grote investeringen. Denk alleen al aan Defensie en aan onze energievoorziening.

In deze periode van onzekerheid en crisis en de noodzaak van grote investeringen is het aantrekkelijk om de begrotingsdiscipline los te laten, om afspraken die we met elkaar hebben gemaakt, soepeler te interpreteren. We zien het in Europa en we zien het ook in Nederland. Ik maak me hier grote zorgen om. We moeten terug naar een degelijk begrotingsproces met duidelijke begrotingsankers en het naleven van afspraken die we met elkaar hebben gemaakt. Dit is de kern van mijn betoog.

Ik begin met Europa. De Europese begrotingsregels van het Europese Stabiliteits- en Groeipact zijn het afgelopen jaar weer opgeschort. Die opschorting wordt nu zelfs weer met een jaar verlengd. Wanneer in het afgelopen jaar over hervorming van het pact werd gesproken, werd vooral gezocht naar versoepelingen, terwijl de schulden bleven oplopen. Tegelijkertijd is de Europese Centrale Bank zijn boekje ver te buiten gegaan door ook weer veel van deze schulden op te kopen. Hierdoor konden landen noodzakelijke hervormingen wederom uitstellen en konden de schulden nog verder oplopen. Het afgelopen jaar is de balans van de ECB gegroeid naar bijna 9.000 miljard aan opgekochte schulden. Dat is ruim 80% van de economie van de eurozone.

Dit kan zo niet doorgaan. Tenminste, dat zou je denken. Tot mijn verbazing las ik in de Financial Times een voornemen voor een nieuw opkoopprogramma van de ECB om te voorkomen dat renteverschillen binnen de eurozone te veel oplopen. En dat in een tijd van stijgende inflatie. Dit kan echt niet en we moeten terug naar financieel degelijk beleid in Nederland en in Europa.

Binnenkort debatteert de Kamer over de toekomst van de eurozone. Het is goed dat collega's hierover een debat hebben aangevraagd. Ik zou de minister van Financiën willen vragen om voorafgaand aan dit debat een brief te sturen met een kabinetsstandpunt over het opkoopprogramma van de ECB. Hoe kunnen wij de financiële discipline in Europa weer terugbrengen? Wat wordt de kabinetsinzet in Europa op dit punt? Dit vraagt een veelzijdige aanpak. Nu de ECB zijn mandaat steeds verder oprekt, verslapt ook het belang van degelijk begrotingsbeleid in Europa, waardoor problemen zich blijven opstapelen. Graag een toezegging op dit punt.

Voorzitter. Ik kom op de kern van dit debat: een degelijk begrotingsbeleid in Nederland. Ik begon mijn bijdrage met een verwijzing naar mijn maidenspeech vorig jaar. Toen ging het ook over het belang van een goede verantwoording. Er is behoefte aan een sterke overheid. Dat vraagt ook om een goede controle van die overheid. Maar dan moet die controle wel mogelijk zijn. In dat kader hebben wij uitgebreid gedebatteerd over artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet. Ik kan mij zo voorstellen dat niet iedereen die nu kijkt dat artikel kent, maar het komt erop neer dat een kabinet alleen geld mag uitgeven met toestemming van de Tweede Kamer, met één uitzondering. Op basis van artikel 2.27 kan het kabinet ook zonder toestemming van het parlement geld uitgeven als het kabinet dat in het belang van het Rijk acht. Het is een zeer open artikel. De Algemene Rekenkamer wees er vorig jaar al op dat er te vaak gebruik van werd gemaakt. De Kamer vond dit ook. Ik heb toen een motie ingediend om dit artikel aan te scherpen. Die motie is Kamerbreed aangenomen. Maar ik ben zeer teleurgesteld over de uitwerking van de motie. Het enige wat het vorige kabinet heeft gedaan, is een A4'tje maken met een beslisboom voor ambtenaren, zodat het voor ambtenaren duidelijk is wanneer zij gebruik kunnen maken van artikel 2.27. Daarin staat eigenlijk maar één vraag: is er voldoende tijd voor parlementaire autorisatie? Zo nee, maak gebruik van artikel 2.27. Dat staat in het A4'tje.

Voorzitter. Dit kan echt niet. Dit zou ik thuis eens moeten proberen. Ik wil morgen een nieuwe auto. Weet je wat, ik koop die ook maar direct en thuis zeg ik: sorry, schat, er was geen tijd voor familiaire autorisatie. Ik vrees dat ik dan voortaan in die auto slaap. In 2020 is 40 keer een beroep gedaan op artikel 2.27 en in 2021 is dat opgelopen tot 59 keer. Dit zou betekenen dat het belang van het Rijk vijf keer per maand in het geding was. En de teller loopt door. Dit jaar is al 24 keer gebruikgemaakt van het uitzonderingsartikel. Wanneer je kijkt naar de motivatie bij de incidentele suppletoire begrotingen van dit uitzonderingsartikel — ik heb ze allemaal bestudeerd de afgelopen weken — dan lees je eigenlijk iets interessants. Dan zie je dat door de tijd heen steeds vaker gebruikgemaakt wordt van een ander argument, namelijk dat er een spoedeisend karakter is van de betalingen. Het beleid moet snel uitgevoerd worden. Maar daar gaat artikel 2.27 helemaal niet over. Het gaat niet om snelheid van beleid maar om de vraag of het belang van het Rijk in het geding is, waardoor snelheid noodzakelijk is.

In een crisissituatie kan er natuurlijk sprake van zijn, maar artikel 2.27 wordt ook steeds vaker gebruikt buiten crisissituaties. Als we alleen al kijken naar 2022, dit jaar, dan zien we uitgaven in verband met ventilatiemaatregelen in schoolgebouwen, een aflopend huurcontract bij Buitenlandse Zaken of een Europees waterstofproject. Dat zullen allemaal hele goede uitgaven zijn, maar ze vormen geen reden om het parlement buitenspel te zetten. Daarnaast stelt artikel 2.27 dat de Staten-Generaal geïnformeerd moeten zijn, wat vorig jaar leidde tot de opmerking van de minister-president dat het kabinet misschien wat vaker een postzegel op een briefje had moeten plakken. Formeel had hij gelijk maar dat was natuurlijk niet in de geest van de wet. En precies hier knelt het. Als het gaat om degelijk begrotingsbeleid, laat de Comptabiliteitswet nu te veel interpretatieruimte aan het kabinet. Die moet ingekaderd worden. Of, platter gezegd: we willen onze pinpas terug. Ik stel daarom voor om artikel 2.27 aan te vullen met de voorwaarde dat de Staten-Generaal niet alleen geïnformeerd moeten worden maar dat de Staten-Generaal zich ook geïnformeerd achten. Dit brengt de Kamer in de positie om te oordelen of het belang van het Rijk daadwerkelijk in het geding is en het dwingt de Kamer ook om een positie in te nemen. Want in alle eerlijkheid en daar ben ik zelf ook debet aan, we hebben natuurlijk bij al die incidentele suppletoire begrotingen niet doorgevraagd op dit punt. Ik zal in mijn tweede termijn een motie indienen voor een voorstel op dit punt. Daarnaast zal ik met de heer Sneller, als voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven, het initiatief nemen om een protocol op te stellen voor hoe we wensen geïnformeerd te worden, ook rekening houdend met een crisissituatie waarin snel gehandeld moet worden, want dat is natuurlijk uiteindelijk aan de Kamer.

De heer Alkaya (SP):

Dit is een goed punt van de VVD. Precies dat punt zal ik ook in mijn eigen termijn benadrukken: we moeten uit de crisissfeer komen, en niet telkens moeten doen alsof er een spoedeisend karakter is om dan maar een tussentijdse begroting in te dienen. Dat gaat ten koste van de controle door het parlement op de vraag of het geld van de samenleving wel goed wordt uitgegeven. Alleen: je kunt het volgens mij niet altijd geheel in de wet dichttimmeren, toch? Ik zal hier met alle welwillendheid naar kijken, maar het is toch ook een kwestie van fatsoen en onderling vertrouwen, dat het kabinet niet elke keer doet alsof er een spoedeisend karakter is? Is de heer Heinen het dus met mij eens dat de minister van Financiën ook kan toezeggen dat het dit jaar gewoon een andere kant op moet gaan, dat we minder van dit soort incidentele suppletoire begrotingen moeten krijgen?

De heer Heinen (VVD):

Ik ben het daar helemaal mee eens. Ik zou ook echt de ambitie willen horen dat er niet weer, zoals vorig jaar, 59 keer gebruik van wordt gemaakt. Ik maak er wel één kanttekening bij. We kunnen natuurlijk niet overzien welke crisissituaties zich voordoen. Het is in theorie mogelijk dat we zó in de shit komen dat het kabinet moet handelen. Die uitzondering is er, maar ik zie aan de heer Alkaya dat dat niet het punt is dat hij hier probeert te maken. Ik ben het met de heer Alkaya eens dat het deels zit in het gedrag, hoe we met elkaar omgaan. Tegelijkertijd denk ik dat we het ook in de wet beter moeten inkaderen, zodat het er niet langzaam insluipt en het een gewoonte wordt. Ik zie wel de tendens dat het nu een gewoonte lijkt te worden. De voorbeelden die ik hier noem, lijken daar ook op. Ik denk dat we dat moeten doorbreken. Volgens mij is het de verantwoordelijkheid van het kabinet, maar ook van de Kamers, dat wij hier een uitspraak doen of wij ons geïnformeerd achten. Dat stelt ons in staat om die discussie aan te gaan over de vraag of het belang van het Rijk daadwerkelijk in het geding is.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Ik vind het een heel goed pleidooi van collega Heinen. Mijn complimenten. Ik ben het er helemaal mee eens: het budgetrecht van de Kamer moeten we versterken, want het loopt misschien ook nog eens uit op het voorbeeld van de heer Heinen: om dan maar een extra grote auto aan te schaffen, want dan slaap je in ieder geval wel goed.

De heer Heinen (VVD):

Haha. Als het in overeenstemming gebeurt, is dat zo.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Precies. Maar hierop doorgaand, zeg ik het volgende. Als we alleen een motie indienen om het bij de Kamer neer te leggen, zijn wij hier voor je het weet ook een soort stempelmachine en verandert er niks wezenlijks. Moet het niet ook, bijvoorbeeld in het A4'tje met die beslisboom, veel fundamenteler worden verankerd in het proces van het Rijk? De heer Heinen kent de IRF heel goed, uit eigen ervaring. Het zou gewoon standaard in de gereedschapskist moeten zitten, dat we vragen: jongens, is zo'n suppletoire begroting echt nodig, of moet het gewoon anders worden opgelost? Inflatie is immers de talk of the town, maar in dit wetsartikel, artikel 2, lid 27, is de inflatie zo mogelijk nog hoger dan in de echte werkelijkheid.

De heer Heinen (VVD):

Dat zijn veel vragen. Ik probeer het even te ontleden. Over de continuïteitswet zeg ik: de reden waarom ik in de motie het kabinet ertoe oproep om de wet te amenderen, is dat die wet nu formeel niet voorligt. Dus ik kan hem nu niet amenderen. Mocht dat te lang duren, dan dien ik dat graag samen met u in. Ik weet dat u graag amendementen opstelt, dus dan kunnen we samen een amendement maken op die wet. Dat is één kant van het verhaal.

Daarnaast vind ik het een verantwoordelijkheid van de Kamer om een protocol op te stellen. Dat vind ik niet aan het kabinet: hoe wij wensen geïnformeerd te worden. Er zijn natuurlijk heel variaties mogelijk. Het gaat om de Staten-Generaal, maar als er in een weekend een bank gered moet worden, kan je natuurlijk geen plenaire vergadering houden. Maar we hebben in het verleden ervaring opgedaan met staatsteun voor vliegtuigmaatschappijen of een bank. Er zijn ook overnight informatieprotocollen op te stellen met elkaar.

Daarnaast is er het punt hoe er bij het Rijk zelf mee om wordt gegaan. Ik snap de poging van de beslisboom, alleen vind ik dat, als het een totaaloplossing is, echt veel te mager. Ik ben benieuwd of het nog verder verankerd kan worden in de voorwaarden van het Rijk, maar ik denk dat we via de continuïteitswet al een goede stap kunnen maken.

De heer Van der Lee (GroenLinks):

Ook ik waardeer het voorstel op zich. Met 63 suppletoire begrotingen en 59 keer een beroep doen op de uitzonderingsbepalingen het afgelopen jaar — ook dit jaar zien we alweer een herhaling van het patroon — zitten we op de verkeerde weg. Even los van het aanscherpen van de uitzonderingsbepaling vroeg ik me af of het niet ook verstandig is om meer structureel te kijken naar het hele jaar en het begrotingsproces. Zouden we niet met elkaar op vier momenten per jaar in bredere zin kunnen kijken naar de budgetten en eventuele aanpassingen? We hebben Prinsjesdag, we gaan het voorjaarsmoment versterken en we hebben aan het einde van het najaar al het moment met de Najaarsnota. Maar is het dan niet belangrijk om ergens na de winter, in het begin van het voorjaar, ook zo'n moment te creëren? Dan krijg je hopelijk vanzelf meer een bundeling, en een plicht om integraal in kaart te brengen wat de verschillende aanpassingen gezamenlijk tot gevolg hebben. Dan druk je mogelijk ook het aantal suppletoire begrotingen terug, evenals het beroep op de uitzonderingsbepalingen.

De heer Heinen (VVD):

Ik vind dit wel een interessante gedachte. Ik hoorde de heer Van der Lee dit punt ook maken in ons gesprek met de Raad van State. Er zijn hierbij eigenlijk twee gedachten. Je kan alle suppletoire begrotingen bundelen, omdat je dan goed integraal kan wegen. Dat doe je bij Voorjaarsnota en Najaarsnota. Maar ik zie ook de behoefte vanuit onszelf om meer te kunnen sturen op die begrotingen. Als je dat dan versnipperd over het hele jaar doet, kan je die integrale weging niet maken. Dat zou ervoor pleiten om misschien vaker zo'n moment te hebben. Ik wil er wel bij zeggen dat Prinsjesdag ook echt zo'n moment is. Dat zit eigenlijk tussen de Voorjaarsnota en de Najaarsnota in. Dat zou wel een moment zijn waarop je misschien nog eens echt goed naar die amendementen kijkt. Ik kan me voorstellen dat u hierop in uw bijdrage nog ingaat. Ik zal daar met veel interesse naar luisteren.

De heer Ephraim (Groep Van Haga):

Complimenten voor het betoog van de heer Heinen. Ik moest even nadenken. Een paar minuten geleden zei hij dat we een sterke overheid moeten hebben. Dat associeer ik met veel ambtenaren, veel kosten, veel bureaucratie. Nu weet ik uiteraard dat de VVD bij monde van de huidige minister-president in 2004 met D66, toen met Lousewies van der Laan, tot een fusie wenste te komen. Misschien is dat dus nog een beetje blijven hangen. Een sterke overheid, en dus ook een grote overheid, associeer ik toch meer met D66 dan met ouderwetse liberalen, die toch een kleine overheid willen, weliswaar efficiënt, maar met niet te veel regels. Een sterke overheid klinkt mij een beetje vreemd in de oren voor een in principe liberale en ooit rechtse partij.

De heer Heinen (VVD):

Vooraf: een jeugdzonde is de minister-president natuurlijk altijd vergeven; daar reken ik die fusieplannen maar toe. Wat betreft een kleine overheid: ik moet in alle eerlijkheid zeggen dat ik deze termen in het verleden ook hanteerde. Als liberaal vecht je daar ook voor, je vecht voor een kleine overheid omdat je daarmee symboliseert dat je een overheid nooit in zichzelf moet laten uitdijen, als een grote bureaucratie die eigenlijk in de weg staat van burgers. Met dat principe ben ik het dus nog steeds eens. Maar omdat we zo veel in die terminologie blijven hangen, vergeten we soms waar het om draait, namelijk het oplossen van problemen voor hele normale mensen. Mag ik één voorbeeld noemen? Met dit coalitieakkoord breiden we de overheid uit voor de kinderopvang. Die wordt goedkoper voor hele normale mensen, voor middeninkomens. Dat is een grotere overheid. Maar ik denk niet dat mensen aan de keukentafel tegen elkaar zeggen: o, mijn hemel, die overheid wordt groter. Ik denk dat mensen denken: fantastisch dat dit kabinet dit inzet, want dit geeft mij lucht in het huishoudboekje. Ik zou dus niet weer echt de discussie over de omvang van de Staat willen voeren, maar veel meer die over de omvang van het huishoudboekje van hele normale mensen.

De heer Van Raan (PvdD):

De heer Heinen schetst een sterke overheid. Dat lijkt ons ook een goed idee. Dat hoeft inderdaad niet beslist een grote overheid te zijn. Maar hij schetst ook het niet via de regels maar eigenlijk via de uitzonderingsregels uitgeven van heel veel geld. Fijn dat er de erkenning is dat dit zo is. Ik denk dat het heel goed is dat de VVD dit zelf aangeeft. Maar ik vroeg me wel af: wat is nou zijn analyse hoe het komt dat dit gebeurt? Ik hoor hem wel oplossingen aandragen, wat heel fijn is, maar ik mis nog even het verhaal, zijn analyse, zijn kijk op de zaak, waarom dit kabinet en misschien ook het vorige kabinet dacht en denkt dit te kunnen doen.

De heer Heinen (VVD):

Dank voor deze vraag. Ik denk dat de intenties goed waren. Je hebt te maken met een crisis en je moet snel handelen. Allereerst zat dat natuurlijk in de coronasteunpakketten, maar het zat ook in andere regelingen, bijvoorbeeld compensatieregelingen voor toeslagenouders of voor Groningen et cetera. Dan wil een kabinet snel handelen. Dat wil, in alle eerlijkheid, dit parlement natuurlijk ook. Wij staan hier ook altijd aan de interruptiemicrofoon om te zeggen: het moet sneller, het moet sneller, het moet sneller. Dus ik snap de manier waarop je daar als kabinet naar kijkt: als het een heel parlementair proces doorloopt, komt er vertraging in, terwijl we snel moeten uitgeven. De intenties zijn dus goed, denk ik. Maar mijn betoog is dat we eigenlijk in een decennium van crises zitten. De crisissituatie is dan niet meer incidenteel. We lijken te maken te hebben met een onzekere periode, waarin we van crisis naar crisis lopen. Dat is een ongelofelijk moeilijke tijd, die ook om ongelofelijk moeilijke keuzes vraag. Dan sluipt er natuurlijk het risico in dat wordt gezegd: het is weer crisis, dus we gaan hiervan weer gebruikmaken. Wanneer gaan we dan over van incidenteel naar structureel? Ik denk dat we voor 2022 nu op dit punt zijn aangeland. Eigenlijk is het nu relatief kalm in Nederland, als ik het zo zou kunnen zeggen, al doe ik daarmee natuurlijk alle problemen die nu aan keukentafels worden besproken, zwaar tekort. Maar het gaat mij te snel om nu te zeggen: voor ventilatiesystemen in scholen zetten we ook even het uitzonderingsartikel in. Dat gaat mij echt te ver. Daarom denk ik dat wij het kabinet ook een spiegel moeten voorhouden: kabinet, nu gaat u te ver; we moeten nu echt de wet gaan inkaderen. Dat zou mijn analyse zijn.

De heer Van Raan (PvdD):

Ik denk dat die analyse terecht is. Als ik de heer Heinen goed beluister, zegt hij eigenlijk dat het aantal incidentele begrotingen is toegenomen omdat het aantal crises is toegenomen. Is dat zijn analyse? Heb ik dat goed?

De heer Heinen (VVD):

Ja, dat klopt. Maar het heeft er ook mee te maken dat we in een tijd van veel crises zitten. Tegelijkertijd — dat is mijn betoog — moeten we misschien ook erkennen dat we gewoon in onzekere tijden lopen. Ik merk het ook in dit parlement. We plakken achter elk zelfstandig naamwoord het woord "crisis" om urgentie uit te stralen. Het is geen wijzende vinger; ik doe het zelf ook. Soms is het gewoon beleid maken en problemen oplossen. Niet alles is een crisis.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Heinen (VVD):

Ja, voorzitter, dank u wel. Ik kom bij de overschrijdingen van de tolerantiegrenzen, met name ten aanzien van de verplichtingen. Volgens de Algemene Rekenkamer was 15,5 miljard euro onrechtmatig. Dat betekent niet dat het geld weg is of verduisterd is — die geluiden hoor ik ook — maar dat die verplichtingen niet netjes volgens de regels zijn aangegaan. In een reactie van de minister van Financiën op de analyse van de Algemene Rekenkamer ging de minister daar eigenlijk niet op in. Ik zou haar willen vragen om dat alsnog te doen. Hoe verklaart de minister deze enorme stijging bij de onrechtmatig aangegane verplichtingen? Welk verbetertraject is in de rijksdienst ingezet en hoe staat het daar nu mee?

Is de constatering van de Rekenkamer eigenlijk altijd terecht? Het is een onafhankelijk College van Staat. We moeten hier heel voorzichtig zijn met kritisch naar de Rekenkamer zelf te zijn, maar ik heb er een voorbeeld bij. Er zat ook een onvolkomenheid bij het inkoopbeheer van Defensie. Defensie had besloten om het onderhoud van een voertuig — vergeef mij dat ik de exacte naam van het voertuig niet weet; ik ben geen militair deskundige — bij de fabrikant zelf neer te leggen. Dat is ook logisch, want dat is de enige partij die dat kan. Militaire kennis is vaak geheim, dus dan kan je het maar bij één producent neerleggen. Maar volgens de Algemene Rekenkamer was dit toch niet juist, want dit onderhoud had openbaar aanbesteed moeten worden. Daardoor werd het geclassificeerd als onvolkomenheid. Dan kan je met elkaar een discussie voeren of dat een terechte constatering is. Dat zit dan dus in de samenwerking tussen de ADR en de Algemene Rekenkamer. Ik zou de minister van Financiën willen vragen: loopt dat nou altijd goed of zijn er misschien ook verbetertrajecten zodat we wel hetzelfde, in dit geval Europees aanbestedingsrecht hanteren in de beoordeling of uitgavenverplichtingen rechtmatig plaatsvinden? Graag een reactie van de minister.

De heer Azarkan (DENK):

De VVD heeft heel lang financiële degelijkheid hoog in het vaandel gehad. Als we nu kijken naar de constatering van de Algemene Rekenkamer, de rekenmeesters, en met name naar de factor vijf waarmee de tolerantiegrens overschreden is, is de heer Heinen van de VVD dan van mening dat het kabinet over 2021 financieel degelijk heeft gehandeld?

De heer Heinen (VVD):

Dat vind ik een hele goede vraag. Misschien moeten we eerst even uitzoomen. In Europees verband heeft Nederland het ongelofelijk goed voor elkaar. Met de tolerantiegrenzen bij de uitgaven zitten we dicht tegen de 1% aan. Het was, geloof ik, 1,08%. Dat is gewoon hartstikke goed. Met de verplichtingen is het echt niet goed gegaan. Die zijn — u zei het al — een factor vijf overschreden, uit mijn hoofd 4,8%. Dat is gewoon te veel en dat moet beter. De vraag is wel: waar komt het door? Ik vind het te snel als je direct een stempel zet: er is niet goed gehandeld. Als je kijkt naar de begrotingsvoorschriften sec, dan heeft u gelijk. Maar als je ook kijkt naar de situatie waarin het plaatsvond, een crisissituatie, dan is het te begrijpen. Bij onrechtmatigheid gaat het om het tijdig informeren van het parlement. Een uitgave in zichzelf kan wel rechtmatig zijn, maar het is niet rechtmatig in de zin dat de Kamer tijdig is geïnformeerd. Ik vind dat het in die zin echt niet goed is gegaan in het afgelopen jaar.

De heer Azarkan (DENK):

Als we een koppeling maken tussen het beginverhaal van de heer Heinen en waar we nu staan, namelijk dat we een parlementaire democratie hebben en dat dat hard werken is, dan veronderstelt dat ook dat het parlement op tijd wordt geïnformeerd over uitgaven. Bij een aantal van die aangegane verplichtingen was er helemaal geen crisissituatie. Daarvan zegt ook de Algemene Rekenkamer: dat wordt te makkelijk gesteld; daar gaan wij niet in mee. Ook als er een crisis is, geldt onze parlementaire democratie nog. Er is hier geen noodtoestand uitgeroepen. We hadden gewoon onze taak te vervullen. De conclusie is dat er bij tien ministeries — tien hoofdstukken, zegt de Rekenkamer — een overschrijding is, onrechtmatig, meer dan ooit. We zien eigenlijk vanaf 2019 een opgaande trend. Ook in 2019, voor welke crisis dan ook, waren er onrechtmatigheden en is er stevig gesproken. Ik wil ook aan de heer Heijnen vragen om niet te vluchten — dat deed hij een klein beetje na zijn inleiding — in, laat ik toch maar even zeggen, de smoezen die aangehaald worden. Dat doet onze rekenmeesters en ook de Algemene Rekenkamer namelijk tekort. De bal ligt bij ons. Ik vraag nog een keer aan de heer Heinen: als we naar de spelregels kijken die we soms ook aan burgers opleggen ... Als die vijf keer harder rijden op de snelweg, dan kunnen we niet zeggen: ja, er was een crisis; ik moest zus, ik moest zo. Nogmaals, ik wil gewoon van de heer Heinen weten: hoe oordeelt hij over de financiële degelijkheid van de uitgaven van dit kabinet over 2021?

De heer Heinen (VVD):

Dan was mijn eerdere antwoord te bloemrijk, want die was gewoon niet goed. Dat is duidelijk. Dat constateert de Algemene Rekenkamer. Dat constateer ik. Daarom kom ik ook met een voorstel om te voorkomen dat dit in de toekomst nog een keer gebeurt.

De heer Dassen (Volt):

Ik zou daar graag nog even op door willen gaan, want de voorzitter van de Algemene Rekenkamer stond hier en gaf aan groot ongemak te hebben, omdat het al jaar op jaar terugkomt en het inderdaad een structureel probleem lijkt te zijn en niet alleen maar vanwege de crisis. Wat we daarin zien — ik vond dat de heer Azarkan dat mooi zei — is dat we verwachten dat de burgers zich aan de regels houden en dat we dat eigenlijk ook verwachten van ons kabinet. In Europa stemt Nederland tegen decharge op het moment dat de tolerantiegrenzen worden overschreden. Ik was benieuwd hoe de VVD daarnaar kijkt in verhouding tot de structurele overschrijdingen hier in Nederland.

De heer Heinen (VVD):

Dat is natuurlijk de vraag die daar altijd achteraankomt: verleen je decharge? Dat is een debat dat je voert na de behandeling van alle suppletoire begrotingen. Die liggen nu bij het parlement. In alle Kamercommissies worden die suppletoire begrotingen behandeld, in allerlei verschillende vormen; dat is echt aan die Kamercommissies zelf. Soms zie ik het als hamerstuk. Dat vind ik echt zonde. Ik zou alle collega's willen oproepen om het te agenderen, er vragen over te stellen en debatten over te voeren. Pas na afloop bepaal je of daar decharge is. Het is echt te vroeg voor mij om nu al op die discussie vooruit te lopen. Dan doe ik onrecht aan al die collega's die al die begrotingswetten nog moeten behandelen.

De heer Dassen (Volt):

Dat begrijp ik helemaal. Dat snap ik. Ik was wel benieuwd hoe de VVD daar op dit moment in staat en wat zij verwacht aan antwoorden en aan reflectie vanuit het kabinet, omdat de Algemene Rekenkamer toch eigenlijk zegt: het enige wat wij kunnen doen is goedkeuren, zodat het parlement dit gaat behandelen. Maar wat zij daar eigenlijk onderliggend mee zeggen, is: de problemen zijn groot en wij voelen ons er ongemakkelijk bij dat we deze goedkeuring moeten verlenen, omdat we het gevoel hebben dat er te weinig mee gedaan wordt. Ik ben benieuwd hoe de VVD dat ziet.

De heer Heinen (VVD):

U vraagt me eigenlijk al het antwoord van het kabinet te geven. Dan komen ze er te makkelijk mee weg, dus ik vind dat ze dat zelf moeten beantwoorden. Wat ik in ieder geval van ze verwacht, is dat ze erkennen dat het een verkeerde trend omhoog is en dat die echt gekeerd moet worden. Ik verwacht ook erkenning van het feit dat daar enig ongemak zit bij het parlement. Maar ik verwacht ook van ons — ik heb dat zelf in mijn bijdrage gedaan — erkenning van de situatie in de tijd waarin we leven, waarin we natuurlijk met crises zitten. Als we niet met corona, die vreselijke toeslagenschandalen en Groningen hadden gezeten, dan was er denk ik veel minder vaak gebruikgemaakt van artikel 2.27, waren er minder suppletoire begrotingen en waren er waarschijnlijk ook minder overschrijdingen van die tolerantiegrenzen. Dat is de context waarin dit plaatsvindt, die ik probeerde te schetsen. Maar zelfs als je die context hanteert, vind ik dat er te vaak grenzen zijn overschreden. Vorig jaar heb ik een motie ingediend om dat in te perken. Ik vind dat daar onvoldoende gevolg aan is gegeven. Daarom vind ik dat wij het initiatief nu naar ons toe moeten trekken en het zelf maar in de wet moeten gaan inperken.

De heer Dassen (Volt):

Ik vind het mooi dat de heer Heinen zelf het initiatief neemt om dat te verbeteren. Ik vind dat heel sterk. Maar hij verwijst ook naar het debat van vorig jaar. Ik ben nog eens terug gaan kijken welke moties toen zijn ingediend en aangenomen en wat daar uiteindelijk mee is gedaan. De heer Sneller zei in zijn eerste interruptie: het lijkt de spreektekst van vorig jaar wel. Maar veel van wat vorig jaar in het debat is gezegd zou je ook op dit debat kunnen projecteren. Er zijn toen ook moties aangenomen om te kijken hoe het verbeterd kan worden, maar daar is, zoals de heer Heinen nu ook zegt, te weinig mee gedaan. Ik ben benieuwd wanneer wat het kabinet nu gaat doen wel voldoende is voor de heer Heinen, want als ik kijk naar wat er sinds vorig jaar is gebeurd, is mijn conclusie ook dat er te weinig is gedaan met de wens van de Kamer om het te verbeteren.

De heer Heinen (VVD):

Zeker. Ik denk dat we daar een gezamenlijk ongemak bij voelen. Sterker nog, ik zal een voorstel in een motie doen, waar ik brede steun voor hoop te krijgen. Ik hoop ook dat het voldoende doordacht is, maar dat zal voor dit jaar de zaken niet veranderen, want die wet is dan pas van toepassing in 2023. Als we kijken naar 2022 baart me dat wel zorgen, want we zijn nog niet eens halverwege het jaar en er is nu alweer 24 keer gebruikgemaakt van 2.27. Dat is echt een verkeerde trend. Ik wil dat ook heel graag horen van het kabinet. Ik wil weten of het ook echt de urgentie ziet en hoort in dit debat, en of men onderling het gesprek aangaat met de minister van Financiën voorop, waarin men zegt: het is leuk dat er een beslisboom is, maar ik zet er nog een vakje voor; het is überhaupt nee en als u dat echt denkt, dan komt u eerst bij mij om samen eerst even de beslisboom door te lopen. Het moet niet zo zijn dat er op een afdeling op een ministerie een beslisboom wordt doorgelopen. Ik hoop echt dat we die toezegging gaan krijgen. Dan is de vraag waar we volgend jaar staan. Dat weet ik niet, maar ik verwacht wel dat die trend echt naar beneden gaat. Dat verwacht ik van dit kabinet.

De heer Azarkan (DENK):

Om het toch even scherp te krijgen, de heer Heinen gaf aan dat het soms uitzonderlijke maatregelen vergt omdat we in een crisis, in een toeslagencrisis, zitten. Ik verwacht van de heer Heinen wel dat hij op dat laatste scherp blijft. Het kabinet besloot in 2020 om de staatssecretaris op de eerste dag van het reces, ergens rond 23 december, te laten zeggen: alle ouders krijgen €30.000 compensatie. De Algemene Rekenkamer heeft daarvan gezegd dat het onrechtmatig was en dat de Kamer niet was geïnformeerd. Er was geen noodzakelijkheid om dat te doen. Dat had netjes via de normale weg gekund. De kwaliteit van ons als Kamerleden is juist dat we dan zeggen: daar gaan we niet in mee. Dat had prima gekund. We hadden dat kunnen toetsen; ik hoor mevrouw Van Dijk nu zeggen: dat is ook zo. Dat was ook beter geweest. Dan was er misschien uitgekomen dat ik had gezegd: ik begrijp de goede intentie van het kabinet, maar het is gewoon niet rechtmatig en het is niet nodig. Dus ook tegen de heer Heinen zeg ik: laten we niet de toeslagen erbij halen om te vergoelijken dat we de spelregels niet naleven. Gewoon niet doen.

De heer Heinen (VVD):

Als dat zo overkwam, wil ik graag benadrukken dat dat zeker niet de bedoeling was. In het Financieel Jaarverslag van het Rijk zie je in bijlage 13, ergens achterin op pagina tweehonderd zoveel, een overzicht van wanneer er een beroep is gedaan op 2.27. Daar springen drie categorieën uit: corona, de toeslagen en Groningen. Maar als je vervolgens inzoomt en kijkt hoe dat zit met corona, dan kom ook ik tot de conclusie dat 2.27 helemaal niet had gehoeven; dat ben ik heel erg met de heer Azarkan eens. Dan had je ook kunnen zeggen: we houden een debat. Sterker nog, ik denk dat er ook vanuit het kabinet af en toe gedacht kan worden: een parlement is soms misschien een hinderlijke sta-in-de-weg. Maar ik ben van mening dat je in een parlementaire democratie beleid beter kan maken. Ik kan ook een ander voorbeeld noemen: de NPO-gelden. Daar is 8,5 miljard euro voor uitgekeerd, maar je ziet dat er onduidelijke doelstellingen zijn. We weten niet of het kosteneffectief is ingezet. Ik denk dat een Kamerdebat dat echt flink had aangescherpt. Dan kom ik precies op de kern van mijn betoog. Waar het hier misgaat, is dat een kabinet deze uitgaven eigenlijk met een postzegel en een briefje kan doen, zoals de minister-president vorig jaar al zei. Ik denk dat dat niet goed is. Ik denk dus dat het belangrijk is dat het parlement in een positie wordt gebracht om te kunnen zeggen: wij achten ons voldoende of onvoldoende geïnformeerd. Dan hebben we ook een noodrem om te zeggen dat we nadere informatie willen of verder willen spreken, of dat nou gaat over de Catshuisregeling, de NPO-gelden of ventilatiesystemen op scholen. Ik denk dat we dat met elkaar moeten inbouwen. Ik hoop dat het op die manier voldoende scherp geformuleerd is voor de heer Azarkan.

Voorzitter, ik ga naar de afronding. Aan het begin van mijn bijdrage verwees ik naar mijn maidenspeech. Daarin was ik hoopvol dat vrije democratieën uiteindelijk zullen overwinnen, simpelweg omdat vrijheid het beste uit mensen haalt. Hoewel die vrijheid nu zwaar bevochten wordt, ben ik nog steeds hoopvol. Het is dan wel van belang dat we elkaar vasthouden en dat we vasthouden aan de afspraken die we met elkaar gemaakt hebben.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Er is nog een vraag van de heer Van der Lee, GroenLinks.

De heer Van der Lee (GroenLinks):

Ik had eigenlijk nog wel meer verwacht van de VVD. Goed boekhouden vindt GroenLinks ook heel belangrijk, maar dat is geen doel op zich. Je hebt een goede boekhouding om brede welvaart te bevorderen. We hebben ook een monitor over de brede welvaart gekregen. Daarin zien we toch ook een aantal structurele problemen, vraagstukken en obstakels met betrekking tot brede welvaart voor iedereen. Daar hoor ik de VVD helemaal niet over. Maar ik kan er een paar noemen. Bij natuur, biodiversiteit en klimaat zijn de indicatoren heel rood. Er is echt een zwaar armoedevraagstuk: 221.000 kinderen groeien in armoede op. Er is vermogensongelijkheid, waar ik daarstraks al over sprak. Maar denk ook aan het feit dat mensen met een niet-westerse migratieachtergrond en een lagere opleiding nog sterker in de rafelranden van onze samenleving worden gedrukt. Waarom hoor ik de VVD niet over wat er nodig is om die brede welvaart te bevorderen? En welke lessen trekt de VVD uit die monitor?

De heer Heinen (VVD):

Vergeef me dat ik niet elk onderwerp in mijn bijdrage heb genoemd, maar dat betekent niet dat ik daar geen mening over heb. U heeft mij ook niet over fluitketels horen praten; zelfs daar heb ik een mening over. Over de Monitor Brede Welvaart wil ik eerst iets positiefs benadrukken, iets wat we van het Centraal Bureau voor de Statistiek ook hebben gehoord, namelijk dat het in het hier en nu een stuk beter gaat. Laten we ook met elkaar constateren dat niet alles negatief is. Het is een positieve uitkomst. Maar de heer Van der Lee wijst terecht op onderdelen die beter moeten. De meerwaarde van de Monitor Brede Welvaart is denk ik ook dat die breder kijkt naar welvaart dan alleen in termen van bbp en inkomen. Dan zien we een aantal hele grote uitdagingen. Maar daar zou de heer Van der Lee ook het coalitieakkoord bij moeten pakken. Hij zou dan ook moeten erkennen dat er op heel veel van die onderwerpen daadwerkelijk beleid wordt ingezet om het beter te maken. Ik hoop ook dat we in de toekomst in de Monitor Brede Welvaart terug gaan zien dat al die indicatoren die nu rood zijn gekleurd naar groen gaan.

De voorzitter:

Laatste vraag voor de heer Van der Lee.

De heer Van der Lee (GroenLinks):

Ik vind dat een teleurstellend antwoord. Van het regeerakkoord, daar vind ik van alles van; daar hebben we ook over gesproken. Maar dat was al gesloten voordat we deze nieuwe stukken kregen. Dit verantwoordingsdebat is ook bedoeld om ervan te leren en te kijken of dat goed boekhouden wel doeltreffend is. Welke nieuwe lessen kunnen we daarna trekken, ook als het gaat om die uitdagingen op het terrein van brede welvaart? Ik hoor u geen enkele nieuwe les daaruit trekken. Het zou u sieren om ook te blijven nadenken en te blijven leren, en om als grootste partij van dit land aan te geven wat er nou extra zou moeten gebeuren om die brede welvaart voor iedereen toegankelijk te maken.

De heer Heinen (VVD):

Ik vind dit een mooi debat, want ik vind de Monitor Brede Welvaart een verrijking van het debat. Ik denk ook dat het goed is dat we die bij het beleid betrekken, maar ik ben het er niet mee eens dat het uitgangspunt en bepalend voor het beleid moet zijn. Het zijn namelijk ook indicatoren waar lastig op te sturen is. Dan hebben we het bijvoorbeeld over sociaal welbevinden. Dat soort indicatoren zitten er ook in. Het Centraal Bureau voor de Statistiek gaf ook aan: kijkend naar de feiten zien we aan heel wat indicatoren dat het beter gaat, maar als we het aan mensen vragen, dan voelt het voor hen niet alsof het beter gaat. Dat is een belangrijke constatering, waarmee je als politiek aan de slag moet, want de feiten en de werkelijkheid sluiten niet op elkaar aan. Dat hoort thuis in het politieke debat. Maar als je elke indicator als uitgangspunt neemt voor beleid, dan wordt het wel lastig, want hoe zet je het welbevinden van mensen om in een bedrag in een begroting? Dat wordt natuurlijk lastig, want dan ga je sturen op geluk. Dan komt u toch een wat klassiekere liberaal tegen, die zegt: daar kan je als overheid niet op sturen. Het is ook niet aan de overheid om daarop te sturen.

De heer Nijboer (PvdA):

Ik zal de verleiding weerstaan om naar de fluitketel te vragen. Ik heb de heer Heinen behartigenswaardige woorden horen spreken over de rechtmatigheid. Dat steun ik ook volledig. Het is ook onze opdracht om te kijken naar de doelmatigheid. Is het geld effectief uitgegeven en zijn de doelen behaald die het kabinet heeft gesteld? Eerlijk gezegd heb ik daar veel zorgen over, overigens ook ten aanzien van het huidige coalitieakkoord waar we volgende week verder over spreken. Deelt de heer Heinen die zorgen en is hij ook bereid om daar wat meer op toe te zien? Hij heeft een Financiën-achtergrond net als ik. Daar was toch altijd een beetje het idee: je hebt een probleem, een analyse, een plan en dan komt er geld bij. Nu lijkt het beleid toch een beetje te zijn: we hebben een hele pot geld en daarna kijken we wat we daarmee gaan doen.

De heer Heinen (VVD):

Nee, eens. Ik ga ook met zeer veel aandacht en interesse naar uw bijdrage luisteren, want dit is een belangrijk element. Ik heb er hier niet op gefocust. Ik heb dat in het vorige debat natuurlijk wel gedaan. Bij de begrotingsfondsen die zijn opgericht, zit natuurlijk ook een van de grote zorgen als het gaat om doelmatigheid van beleid. Maar precies daarom heb ik eerder een motie ingediend — die is ook weer Kamerbreed aangenomen — om die fondsen weer wat in te perken. Het ging om het opstellen van objectieve criteria waaraan je die uitgaven toetst, maar bijvoorbeeld ook het betrekken van kosten-batenanalyses bij het uitgeven van die fondsen, zoals we dat ook doen bij bijvoorbeeld het MIRT of het Mobiliteitsfonds. Daarbij kijken we daar natuurlijk ook naar. Er is een pot met geld, maar om dat doelmatig te laten zijn, hebben we natuurlijk allemaal waarborgen ingebouwd. Ik pak dit onderwerp van die fondsen eruit omdat ik denk dat dit een belangrijk element is in de doelmatigheidsdiscussie. We hebben in het verleden natuurlijk wel al een motie ingediend om dit te verbeteren, maar als de heer Nijboer daar nog steeds zorgen over heeft en verdere verbeteringen ziet, trek ik heel graag samen met hem op.

De heer Ephraim (Groep Van Haga):

De heer Heinen omarmt de brede welvaart. Oké. Ik zeg: meten is weten. Hij geeft zelf ook aan dat daar lastig op te sturen is. Ik wil hem toch eens het volgende vragen. Een aardig onderdeel van de bredewelvaartsdiscussie is natuurlijk de vermogensongelijkheid. Als je kijkt naar de inkomensongelijkheid en de ginicoëfficiënt, dan valt dat wel mee. Neem je de pensioenvermogens mee, dan valt het eigenlijk ook wel mee. Er liggen een aantal kneiterlinkse moties en wetsvoorstellen van onze linkse collega's om de mensen die wat hebben dat ook nog af te pakken. Ziet de VVD vermogensongelijkheid werkelijk als een groot probleem, net zoals linkse partijen die met Piketty op hun nachtkastje slapen?

De heer Heinen (VVD):

De heer Ephraim verwijst terecht naar het ook betrekken van het pensioenvermogen bij de discussie. Daar ben ik het zeer mee eens. Ik geloof dat uw voorman, de heer Van Haga, ook weer een motie heeft ingediend om in het onderzoek over vermogensongelijkheid dat voor de zomer nog naar de Kamer komt, ook het pensioenvermogen te betrekken. Ik vond dat een verrijking van de discussie, dus nog dank daarvoor. Op de vraag "vindt u dat daar een probleem zit?" zou het makkelijke antwoord zijn: daarvoor wacht ik het rapport af. Als u het mij vraagt: ik denk dat we deze discussie met een open houding met elkaar moeten voeren, en niet op voorhand moeten zeggen: het komt van links, dus het zal wel niet deugen. Dat hoor ik de heer Ephraim ook een beetje doen, als ik een spiegel mag voorhouden. Ik vind dat we onszelf in dit parlement moeten uitdagen om naar elkaar te luisteren en te kijken of er problemen zijn. Ik kan best op een andere conclusie uitkomen. In de discussies over vermogens hoort u vaak al in mijn bijdrage dat ik vind dat daar echt te makkelijk over wordt gesproken. Maar ik vind niet dat we daar op voorhand al conclusies aan moeten verbinden en dat gelijk moeten wegzetten als "iets van links". Daarmee zeg ik niet dat ik het al met links eens ben. Ik zou u dus willen vragen om in deze discussie een wat opener houding in te nemen. Ik denk dat we dan nog hele mooie stappen kunnen zetten met elkaar.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Ik hoor de heer Heinen niet over de uitvoering. Ik had het in een groot deel van mijn betoog over de uitvoering bij de kinderopvangtoeslag, bij Groningen en nu bij de energiecompensatie. De helft heeft die ook niet gehad. Ik had het ook over het terughalen van NOW-gelden. Vindt de heer Heinen dat het goed gaat met die uitvoering? Of moeten we daar als Kamer meer bovenop zitten en het kabinet er meer toe aanzetten om daar concrete invulling aan te geven in plaats van een paar miljard over de schutting te gooien naar de gemeentes en te hopen dat het goedkomt?

De heer Heinen (VVD):

Ik denk dat niemand hier in het parlement of thuis het gevoel heeft dat in de uitvoering alles vlekkeloos verloopt. In die zin ben ik het eens met de onderliggende vraag: gaat het nou een beetje lekker? Ik denk dat er echt nog wat te verbeteren valt. Hier speelt wel een hele moeilijke discussie over zorgvuldigheid versus snelheid. De Algemene Rekenkamer wees daar vorig jaar ook al op. Dat is ook een worsteling die wij hier in het parlement hebben. We willen dat een kabinet snel handelt, zeker ten aanzien van de thema's die u benoemt, maar hoe sneller wij handelen en hoe sneller er geld over wordt gemaakt, hoe slechter de uitvoering is. Vaak komt het geld dan ook niet bij de mensen voor wie het bedoeld is. Dat is een lastige discussie. Ik denk dat als het kabinet zegt "we gaan er nog een halfjaar op studeren", bijvoorbeeld als het gaat over de compensatie van de energierekening, wij daar ook moeite mee hebben in dit parlement. Het is dus zoeken naar een goede balans daarin. Ik ga terug naar de kern van mijn betoog en artikel 2.27. Ik denk dat wij als parlement een stevige positie hebben in de discussie over snelheid. We kunnen hier vaker gewoon een debat voeren over thema's als de uitvoering van die Catshuisregeling — de heer Azarkan wees daar ook op — en scherper vragen hoe het dan zit met de uitvoering. Bij de energietoeslag was de heer Omtzigt — hij is nu nog niet aanwezig in de zaal — een van de eersten die zeiden: "Gaat het wel goed met de uitvoering daarvan? Daar hebben we eigenlijk te weinig debat over." Ik denk dat hij daarmee een terecht punt maakte. Met de voorstellen die ik doe, hoop ik dat wij als parlement onze positie versterken door dat debat aan te gaan en scherper op de uitvoering te gaan zitten.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Mijn probleem is: is de overheid, of het kabinet, er niet medeverantwoordelijk voor? We geven bijvoorbeeld heel onzorgvuldig €30.000 aan die kinderopvangtoeslagouders. Vervolgens gaan we heel minuscuul kijken of dat wel terecht was. Daardoor blijven die ouders tot in 2026 in onzekerheid. Zijn wij niet medeverantwoordelijk? Want wij geven heel makkelijk een bak met geld weg: bij de NOW, de TVL, de kinderopvangtoeslag, wellicht ook bij Groningen en met de energiecompensatie. Vervolgens gaan we dan een afwikkelingsorganisatie optuigen van een miljard, met 1.000 fte, om te kijken of dat wel terecht was. Dan gaan we die mensen heel erg lastigvallen met allerlei documenten, red tape, noem maar op. Ik denk dat wij dan ook mede een verantwoordelijkheid hebben, omdat we wat meer coulance moeten betrachten vanwege de grofmazigheid waarmee we dat hebben uitgedeeld.

De heer Heinen (VVD):

Ik heb er zeer veel waardering voor om ook te spreken over de medeverantwoordelijkheid. Het was eigenlijk geen vraag. Ik denk dat we die verantwoordelijk hier met z'n allen hebben. Ik voel die in ieder geval wel, ook als zaken niet goed gaan. Dan neem ik het mezelf kwalijk dat we er misschien niet op hebben doorgevraagd. Ik denk wel dat de intenties altijd goed zijn. Want we willen snel handelen. We zien mensen in de problemen. Het gaat ze allemaal aan het hart. Je wil dus snel handelen. Maar een goede intentie wil niet zeggen dat je altijd goede uitkomsten hebt. Daarvoor hebben we denk ik allemaal een verantwoordelijkheid. Nogmaals, ik hoop dat we volgend jaar als parlement ook steviger gepositioneerd zijn om die discussie te voeren.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Nog eventjes over doelmatigheid. Ik heb samen met de heer Heinen moties ingediend om bijvoorbeeld de doelmatigheid bij de fondsen in de smiezen te houden. Maar er is ook een risico, namelijk dat doelmatigheid heel snel als louter financieel wordt vertaald, terwijl je in een tijd van transities ook rekening moet houden met onzekerheden en je een risico moet durven te nemen. Als bijvoorbeeld bij de aanpak van stikstof de ideale, optimale piekbelaster niet op de markt is, maar de op een of twee na beste wel, dan moet je op dat moment toch durven handelen. Dat moet je zeker met een inflatie van 10%, maar dat terzijde. Het gaat mij om het principiële punt. Een ander voorbeeld is een klas na corona die heel vaak thuis heeft gezeten, die misschien wat lethargisch is geworden en waarvan de docent denkt: "Weet je wat? We gaan nu eerst eens gezellig met elkaar een pizzaatje eten en een goed kringgesprek hebben. Daarna gaan we het been bijtrekken en komt die klas weer op het goede niveau." Dat is misschien wel heel doelmatig, maar niet door de financiële bril bekeken. Hoe ziet de heer Heinen dit vraagstuk?

De heer Heinen (VVD):

Dit is in de kern waar politiek om gaat. Ons handvat is doelmatigheid. Daar proberen we op te sturen. Maar we laten ons niet besturen door ambtenaren. We laten ons besturen door een politiek, een parlement. Die toetst of die doelmatigheid ook altijd gewenst is. Het kan zo zijn dat je daardoor uitkomt op suboptimale uitkomsten in termen van doelmatigheid, maar die wel op meer draagvlak kunnen rekenen. Dat vind ik nogmaals een zuiver politiek discussiepunt dat wij hier moeten wegen. Ik ben het helemaal met de heer Grinwis eens: daarmee kun je soms inderdaad op andere uitkomsten komen. Daar ben ik het mee eens.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik wil de heer Heinen bedanken. Ik nodig de heer Alkaya uit voor zijn bijdrage.

Even over de decharge. De commissies behandelen tot de zomer de jaarverslagen plus de slotwetten. Op de laatste vergaderdag neemt de Kamer mede op grond van het dechargeadvies van de commissie voor de Rijksuitgaven een besluit over de dechargeverlening op de jaarverslagen. Tegelijkertijd worden dan ook de slotwetten aangenomen. Dat even voor de mensen die zich afvroegen hoe dat proces eruitziet.

Dan geef ik nu het woord aan de heer Alkaya van de SP.

De heer Alkaya (SP):

Voorzitter. Vandaag kijken wij terug op hopelijk het laatste jaar waarin het coronavirus onze levens beheerste: 2021. Met veel mensen ging het opvallend goed vorig jaar, in economische zin.

Ik ben een beetje afgeleid, voorzitter.

De voorzitter:

Meneer Van der Lee, uw collega Alkaya is aan het woord. Dank.

De heer Alkaya (SP):

Door mijn eigen linkse vrienden nog wel. Ook ik kan onderstrepen wat de voorzitter over de dechargeverlening heeft gezegd.

Voorzitter. Met veel mensen ging het vorig jaar in economische zin opvallend goed. De economie groeide immers met bijna 5% en was zelfs een procentpunt hoger dan voor de corona-uitbraak. Het aantal miljonairs nam weer toe en bedrijven maakten weer recordwinsten. Tegelijkertijd verhoogden de coronamaatregelen, die erop gericht waren om ons fysiek uit elkaar te houden, ook de eenzaamheid, de ongelijkheid en de psychische problemen in de samenleving. De tweedeling in ons land werd pijnlijk zichtbaar, eigenlijk veel pijnlijker dan daarvoor, want op 50 vierkante meter zonder daglicht en met twee kinderen op schoot is het moeilijker thuiswerken dan in een vrijstaande villa met een grote tuin en een thuiskantoor. De gemiddelde tevredenheid met het leven daalde naar het laagste punt sinds 1997, toen die voor het eerst werd gemeten. Ook het vertrouwen in instituties daalde volgens de Monitor Brede Welvaart. Het vertrouwen in het kabinet maar ook in de politiek in den brede is ook nog steeds historisch laag. Het vertrouwen van mensen onderling is weliswaar iets gestegen, maar consequent lijkt een derde van de bevolking simpelweg geen vertrouwen meer te hebben in een ander. Ons land lijkt dus gepolariseerd en vol wantrouwen uit de pandemie te komen. Is de regering van mening dat zij erin slaagt het land verenigd en eendrachtig te houden? Dat is mijn vraag aan de premier. Hoe kijkt de premier aan tegen de groeiende polarisatie en het groeiende wantrouwen in ons land en wat is zijn visie op een oplossing?

Polarisatie kan ontstaan door allerlei verschillen in de samenleving, maar heeft vaak een economische basis. Armoede is in essentie niets ingewikkelds. Armoede is simpelweg een gebrek aan geld, dat leidt tot vervoersarmoede, energiearmoede of een andere verschijningsvorm van diezelfde armoede, alleen dan met een hippe hedendaagse term. Maar armoede leidt ook tot onzekerheid. Ook die omstandigheden maken de mens. Het is daarom de plicht van de regering om de leefomstandigheden van mensen te verbeteren, maar dat gebeurt telkens niet voor de groep die dat het meest nodig heeft. Mensen met de laagste inkomens zouden er volgens de regering een schamele 0,7% op vooruitgaan in 2021, maar zij gingen er volgens de verantwoordingscijfers in de praktijk zelfs op achteruit. De gerealiseerde koopkracht voor de laagste inkomens was vorig jaar -0,2%. Mensen met een laag inkomen, die het dus al moeilijk hebben, leverden vorig jaar dus koopkracht in, terwijl de economie rap groeide en het aantal miljoenairs weer steeg. Alle andere inkomensgroepen gingen erop vooruit, behalve dus de mensen met de laagste inkomens. Hoe kan dat, vraag ik aan het kabinet. Hoe verklaart de premier dat de mensen die al moeite hebben met rondkomen, telkens moeten inleveren onder zijn bewind, of het nou goed gaat met de economie of slecht? Want zo gaat het bijna elk jaar.

De regering faalt niet alleen in de bestrijding van ongelijkheid en armoede in onze samenleving., maar zorgt ook voor steeds meer onzekerheid met allerlei nieuwe plannen die negatief uitpakken voor diezelfde groep mensen, vaak om ze vervolgens naderhand weer terug te draaien, maar nadat de schade al is aangericht. Zo werd de basisbeurs afgeschaft, wat de tweedeling deed toenemen. Waarschuwingen van mensen die ermee te maken zouden krijgen, werden genegeerd. Nu wordt de maatregel weer teruggedraaid, maar de schade en, nog belangrijker, de schuld zijn blijvend. Rekeningrijden is een ander voorbeeld van zo'n maatregel. Het kabinet is nu van plan om dat in te voeren. Volgens de regering moet en zal het er komen, maar heeft zij nog aandacht voor de signalen en de argumenten uit de samenleving? Is de regering bereid om af te zien van plannen zoals rekeningrijden als de zorg en de argumenten uit de samenleving overtuigender zijn dan de eventuele voordelen? Ook rekeningrijden dreigt nu namelijk slecht uit te pakken voor de mensen met de laagste inkomens, voor wie er geen alternatief is voor de auto. Wij hoorden vorige week in een briefing ook nog dat er helemaal geen idee is van wat het effect van rekeningrijden zal zijn op bijvoorbeeld de verschillen tussen regio's in ons land en op toename van het luchtverkeer, maar toch staat in het coalitieakkoord al vast dat dit er moet komen.

Precies die houding zorgt voor onbegrip, wantrouwen en polarisatie. De SP roept de regering op om meer open te staan voor de zorg en de argumenten uit de samenleving voordat zo'n maatregel wordt ingevoerd. De deuren van het Torentje zouden meer open moeten staan om het onderlinge vertrouwen te herstellen. Als de regering bijvoorbeeld ook de zorgen over de stijgende inflatie eerder serieus had genomen, had zij misschien op tijd kunnen optreden richting de Europese Centrale Bank. Maar helaas werd veel te lang gedaan alsof het een tijdelijk fenomeen zou zijn en alsof de regering daar ook geen rol in zou hebben. Pas vandaag volgt waarschijnlijk een verklaring van de Europese Centrale Bank dat daartegen wordt opgetreden. Dat is waarschijnlijk veel te laat en veel te weinig.

Het kabinet blijft de signalen van mensen met wantrouwen tegemoet treden. Maar hoe anders is dat als het gaat om het bedrijfsleven. Bedrijven zijn de Belastingdienst nog 18,5 miljard euro verschuldigd vanwege uitgestelde belastingen in coronatijd. Het uitstellen van die belastingen hebben wij destijds ook gesteund, omdat je in een lockdown een bedrijf natuurlijk niet het laatste zetje richting faillissement wil geven met een blauwe envelop. Maar vijf jaar uitstel was blijkbaar niet voldoende, want bedrijven kunnen nu nóg verder uitstel krijgen. Maar bij mensen thuis, bij huishoudens, wordt natuurlijk al wel ingegrepen. Waarom krijgen huishoudens niet ook minimaal vijf jaar uitstel van belastingen van de regering, als bedrijven dat wel krijgen? Waarom is er telkens dat verschil: wantrouwen richting gewone mensen, maar blind vertrouwen in het bedrijfsleven?

De Ombudsman zette de falende aanpak van de ramp die nog steeds wordt aangericht in Groningen, op de voorkant van zijn jaarverslag. Die foto van Groningers die buiten staan te wachten op compensatie, is exemplarisch voor de manier waarop deze regering met Nederlanders omgaat. Ook de vele gedupeerden van het toeslagenschandaal en de mensen op de zwarte lijsten bij de Belastingdienst die nog steeds niet zijn gecompenseerd voor het onrecht dat hun is aangedaan, zijn een teken aan de wand. De Belastingdienst is onder leiding van de kabinetten-Rutte niet zomaar een puinhoop geworden; het is een discriminerende puinhoop geworden. Mensen zijn bang voor de overheid, bijvoorbeeld ook bij het aanvragen van regelingen waar zij recht op hebben, omdat zij koste wat het kost een conflict met de Belastingdienst willen voorkomen. Wij komen dat tegen. Dat is schandalig. Is dit de overheid die de premier straks wil achterlaten? Wat gaat het kabinet doen om dit te herstellen? De meest hardnekkige onvolkomenheid betreft volgens de Rekenkamer dan ook de Belastingdienst. Het bestuur daarvan en de informatie die het bestuur moet gebruiken, zijn al sinds 2014 niet op orde. Belangrijke verbeteringen blijven volgens de Rekenkamer uit. Wanneer is de Belastingdienst weer hersteld en op orde, vraag ik aan de minister van Financiën.

Ook over ICT en het gebruik van algoritmen bij de rijksoverheid in den brede is er een zorgelijk rapport verschenen. De Algemene Rekenkamer bekeek er negen en daarvan zijn er zes niet conform het toetsingskader. Ze doen twee concrete aanbevelingen. Een: controleer continu het effect van vooringenomenheid en de discriminerende werking door algoritmen om onwenselijke systematische afwijkingen voor specifieke groepen in de samenleving te voorkomen. Twee: er moet toezicht komen op de instellingen op afstand van het Rijk die algoritmes gebruiken bij de uitvoer van publieke taken. Op welke manier is de staatssecretaris van Digitalisering van plan om deze aanbevelingen onverkort over te nemen en in de praktijk te brengen? Heeft zij genoeg zicht op alle algoritmes die gebruikt worden bij de rijksoverheid? Heeft zij vervolgens ook genoeg bevoegdheden om verbeteringen af te dwingen? Kortom, de regering moet niet meer een coronacrisis of een andere crisis de schuld geven van de tekortkomingen die onder haar eigen hoede zijn ontstaan, maar snel orde op zaken stellen.

Dat geldt ook voor de communicatie met het parlement over de financiën. We hebben het daar zojuist over gehad. Wij zitten niet constant in een crisissituatie, maar in 2021 werden er alsnog 63 incidentele suppletoire begrotingen ingediend. 63! Vrijwel in alle gevallen, 59 namelijk, werd er gebruikgemaakt van een uitzonderingsartikel in de wet, om precies te zijn: artikel 2.27 in de Comptabiliteitswet. Die tijd moeten wij achter ons laten. Is de regering het daarmee eens? Voelt de minister van Financiën ook de verantwoordelijkheid om dat te verwezenlijken? 2021 had al een jaar moeten zijn waarin de regering de zaken meer op orde had dan in 2020, toen de coronacrisis uitbrak.

Als wij zo doorgaan, dus als we doen alsof elke gebeurtenis ons weer verrast en er een spoeddebat over een spoedbegroting nodig is, dan dreigt er financieel wanbeheer. Zowel bij de uitgaven als bij de verplichtingen zijn de tolerantiegrenzen alweer overschreden. Dat is niet goed. De miljarden van de samenleving worden op onverklaarbare manier uitgegeven door de Staat. Er is dus niet altijd sprake van corruptie of iets dergelijks, maar het is gewoon niet te controleren. Bij het ministerie van Volksgezondheid ging het om ruim 4 miljard voor verplichtingen en ruim 2 miljard voor uitgaven. Hoelang denkt het kabinet hiermee weg te kunnen komen, nu de pandemie en de crisis steeds meer voorbij lijken te zijn? Kan de minister van Financiën toezeggen dat het aantal incidentele begrotingen dit jaar drastisch omlaag zal gaan, zodat het parlement weer integrale afwegingen kan maken over het geld van de samenleving?

Voorzitter. Als de regering niet het goede voorbeeld geeft aan de samenleving, mensen wantrouwt en verdeelt in plaats van verenigt, terwijl de grote misstanden bij de overheid zelf blijven voortduren, ben ik bang dat heel veel mensen de dupe zullen blijven van die overheid en deze regering, dat de ongelijkheid en de tweedeling zullen blijven toenemen en dat daarmee ook de polarisatie in stand blijft.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Alkaya. Dan geef ik het woord aan de heer Sneller van D66.

De heer Sneller (D66):

Dank u wel, voorzitter. Terugkijkend op 2021 hadden we als Nederland een mooi moment om te juichen. Guido Imbens, geboren in Geldrop, won de Nobelprijs voor de economie. Hij kreeg deze voor zijn bijdrage aan de zogenaamde credibility revolution. In plaats van steeds complexere econometrische modellen te bouwen, willen Imbens en anderen met behulp van natuurlijke experimenten juist onderzoeken wat er echt in de praktijk gebeurt. Een bekend voorbeeld is het minimumloon. Volgens de theoretische modellen moest dat wel leiden tot minder banen. Maar uit onderzoek in de praktijk, een natuurlijk experiment, bleek het tegenovergestelde. Uiteindelijk paste gelukkig ook het CPB zijn model aan, met weer indirecte gevolgen voor de echte wereld.

Voorzitter. Ik moest denken aan die geloofwaardigheidsrevolutie bij de toespraak van de president van de Algemene Rekenkamer op Verantwoordingsdag hier. Want terecht stelde hij dat verantwoording gaat over de vraag of wat er op papier staat ook overeenkomt met de werkelijkheid, of de theorie strookt met de praktijk. De vraag is dan: wat is onze theorie, ons paradigma, zoals dat met een duur woord heet? Dan is volgens mij ons zelfbeeld ten diepste dat we het hier allemaal fantastisch geregeld hebben en dat ze er in de rest van de wereld nog een puntje aan kunnen zuigen. De grondbeginselen van de rechtsstaat geschonden: dat zal wel over Centraal- of Oost-Europa gaan. Slecht functionerende publieke voorzieningen: dat zal wel over Zuid-Europa gaan. Institutioneel racisme bij een van de machtigste overheidsorganisaties: dat zal waar dan ook zijn, maar in ieder geval niet hier. En die praktijk dan, die weerbarstige werkelijkheid, al die zogenaamde incidenten, die schandalen, die excessen, die affaires, al die onverklaarbare gevallen? Of zoals dat weer met een duur woord heet: die anomalieën die niet passen bij de verwachtingen die volgen uit het idee van dat aangeharkte land waarmee we naar onszelf kijken.

Voorzitter. We hadden dit jaar het evenement Beweren en Bewijzen naar aanleiding van de motie van mevrouw Tielen. Rondom Verantwoordingsdag organiseerden we dat evenement met als thema de wisselwerking tussen politiek en wetenschap. Dat inspireerde mij om toch nog eens De structuur van wetenschappelijke revoluties van een van mijn favorieten van de wetenschapsfilosofie, Thomas Kuhn, erbij te pakken. Ik denk dat zijn politieke vraag ongeveer zou zijn: hoeveel anomalieën kunnen we wegredeneren of wegrelativeren voordat we overschakelen op een ander paradigma waarmee die anomalieën niet langer mysterieus of raadselachtig zijn, maar juist logisch?

Voorzitter. Laat ik beginnen bij het fundament van het Verantwoordingsdebat: heeft de regering het geld rechtmatig besteed? Er werd al naar verwezen: in 2019 overschreed het kabinet met het percentage onrechtmatige verplichtingen nipt de tolerantiegrens, met name door de onrechtmatige aankoop van aandelen Air France-KLM. Maar dat was natuurlijk duidelijk een anomalie, een unieke transactie met een paar schoonheidsfoutjes. En hé, dit is wel Nederland, hè? Wij doen alles zuinig, we hebben het goed op orde, we doen het volgens de regels en boekhoudkundig zijn we het beste jongetje van de klas. Alleen, het jaar daarop kwam de volgende anomalie alweer. En bij de verantwoording van 2020 bleek het percentage onrechtmatige verplichtingen uitzonderlijk hoog: 2,5%. Ook de tolerantiegrens voor uitgaven werd, weliswaar nipt, overschreden. Maar ja, de coronacrisis, hè? Dat is nou echt een hele uitzonderlijke situatie. En toen? Toen kwam de derde woensdag van mei dit jaar met een duidelijke spiegel: een verdubbeling van het aantal onrechtmatige verplichtingen ten opzichte van vorig jaar. Het aandeel onrechtmatige verplichtingen en uitgaven overschreed de tolerantiegrens en het aantal departementen zonder overschrijding is inmiddels ruim in de minderheid.

Voorzitter. D66 sluit zich dan ook aan bij het oordeel van de Algemene Rekenkamer dat die rechtmatigheidsproblemen niet alleen te maken hebben met crisismaatregelen, maar dat ze — ik citeer — "onderliggend van structurele aard zijn". En dus is een even structurele aanpak nodig. Laten we de gedachte dat Nederland een aangeharkt land is dan ook even terzijde schuiven en zelf de hark pakken.

De voorzitter:

De laatste vraag van de heer Azarkan, DENK.

De heer Azarkan (DENK):

Echt?

De voorzitter:

Ja, zo is dat.

De heer Azarkan (DENK):

Kan ik mij beroepen op het feit dat ik die spelregels niet van tevoren tot mij heb genomen? Ik krijg al steun van de PVV.

De voorzitter:

Nee, anders is er te weinig tijd om ook het kabinet te bevragen.

De heer Azarkan (DENK):

Ik beroep mij op een uitzonderingspositie.

De voorzitter:

Ja. Uw vraag?

De heer Azarkan (DENK):

Nee, hoor, voorzitter. Het is de laatste vraag. Ik wil eerst de heer Sneller een compliment maken. Ik denk dat weinig mensen hier in de Kamer zich zo hebben ingezet om met name te kijken naar hoe we hier op een goede manier het geld uitgeven en dat doelmatig en rechtmatig verantwoorden als de heer Sneller, ook als voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven. Hoewel ik mijn best doe, en ook twee keer rapporteur ben geweest, mag ik niet in zijn schaduw staan. Ik doe mijn best, maar hem komt veel krediet toe en ik wil hem dat ook geven. Ik wil hem ook niet zozeer een technische vraag stellen over alle feiten en cijfers, maar ik wil hem vragen hoe hij hier nou na alle inspanningen staat als persoon die zich hier in de afgelopen jaren keihard heeft ingezet zodat we met name die verantwoording echt in beheer hebben en in control zijn, als hij kijkt naar de bevindingen van het afgelopen jaar.

De heer Sneller (D66):

Ten eerste zitten de eerstverantwoordelijken daar. Dat zijn zij in eerste instantie. Daar kom ik later op terug, de heer Nijboer heeft dat bij eerdere debatten, ook de vorige periode, een aantal keer terecht gezegd en de heer Van Dijck zei dat ook. Tegelijkertijd heb ik wel het gevoel dat we dan gefaald hebben en dat ik ook een beetje gefaald heb om te zorgen dat we er genoeg bovenop zaten om niet deze derde keer op rij dezelfde problemen te zien en te zien dat die grafiek omhooggaat en niet omlaag. Vervolgens sta ik er ook wel weer met gretigheid om te zorgen dat we het in het komende jaar beter gaan doen als parlement en om er als voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven, maar ook als woordvoerder Justitie en Veiligheid — we waren gisteren samen bij de briefing van de Algemene Rekenkamer over dat departement — voor te zorgen dat we niet weer horen dat die afpakketen niet op orde is en dat de aanpak van witwassen niet te volgen is qua doelmatigheid. Dus ik sta hier ook wel weer gemotiveerd om er als parlement voor te zorgen dat deze bewindspersonen, maar ook hun collega's, de zaak op orde krijgen.

De voorzitter:

Dank u wel. U vervolgt uw betoog.

De heer Sneller (D66):

En waar dan te beginnen met harken, met het aanpakken? Ik denk dat het dan verstandig is om te beginnen bij het begin, bij de basis. In Den Haag zijn we graag bezig met the next big sexy thing, maar we vergeten te vaak het saaie noodzakelijke fundament: financieel beheer, materieel beheer, informatiebeheer en het budgetrecht van de Kamer. Het klinkt allemaal zo saai, maar die basis moet meer prioriteit krijgen. Zo simpel als het klinkt, zo moeilijk blijkt het in de praktijk.

Voorzitter. Ten eerste is bij het opstellen van de begroting meer regelmaat nodig. Het is al gezegd door collega Heinen. De afgelopen jaren zijn er te veel tussentijdse bijstellingen geweest. Te snel is daarbij een beroep gedaan op artikel 2.27 om dat geld alvast uit te kunnen geven. Misschien nog wel het ergste is dat dit beroep te vaak zelfs achterwege bleef of ten onrechte was. Mijn vraag aan de minister van Financiën is: wat gaat zij doen om deze trend te keren? Ik heb het interessante voorstel van collega Heinen gehoord.

Voorzitter. Ten tweede moet de financiële functie rijksbreed worden verbeterd. De afgelopen jaren ging het aantal ministeries met te veel onrechtmatige verplichtingen van zes naar negen naar tien. De afgelopen jaren hoorden we ook vaak uit vak-K van de minister van Financiën dat alle ministers verantwoordelijk zijn voor het financieel beheer op hun eigen departement. En volgens mij is het dat ook aan het einde. Is deze minister bereid om achter dat artikel 44 van de Grondwet vandaan te komen en de regie te nemen om het financieel beheer structureel te verbeteren? Kunnen we dan ook in het najaar al een tussenrapportage krijgen over de voorbereidingen, die hopelijk worden getroffen, zodat we daarbij ook als Kamer onze verantwoordelijkheid kunnen nemen en het kabinet ook tussentijds kunnen controleren?

Voorzitter. Dan specifiek het ministerie van VWS. Vorig jaar waarschuwden we al om de verslechtering in de verantwoording niet als incident te zien en de coronacrisis niet als een aflaat voor alle zonden te zien. We begrijpen dat er een bedrag van 1,5 miljard euro niet voldoet aan de aanbestedingsregels omdat niet is onderbouwd waarom er direct gegund is. In voorbereiding op een eventueel nieuwe uitbraak, heb ik de volgende vraag. Wordt er nu specifiek aandacht besteed aan het zorgen dat er correct kan worden aanbesteed? Het lijkt zo makkelijk en zo prozaïsch, maar er zal dan weer opeens veel moeten worden ingekocht. Ik herinner aan de oproep van oud-minister De Jonge, die zei: als er een crisis is, dan vraagt dat juist om een bijzondere manier van administratie en een directe versterking van dat financieel beheer. Vorig jaar zijn er extra mensen bijgekomen waar het gaat om de financieel-economische functie, maar is die oproep nu ter harte genomen? We zien ook dat er dan snel gekeken wordt naar de afdeling FEZ ofwel Financieel-Economische Zaken op een departement, alsof het daar wordt opgelost. Maar wat wordt er nou gedaan op VWS om te zorgen dat ook de rest van het departement onder die verantwoordelijkheid valt?

Wat betreft corona zijn er ook op Economische Zaken problemen. We zien dat waar het gaat om de Tegemoetkoming Vaste Lasten, er uitkeringen zijn gedaan zonder dat de rechtmatigheid aangetoond kan worden. En we bleken nog steeds niet in staat om gerichter steun te geven dan de generieke maatregelen die ons door die crisis heen hebben geholpen. Dat zien we nu weer. Of het nou de inflatie, de crisis in Oekraïne, Groningen of de toeslagenaffaire betreft, het wordt een patroon. Wat wordt er nou gedaan om te zorgen dat we ons goed voorbereiden op zo'n volgende onzekerheid, crisis of hoe je het wilt noemen, waarbij er behoefte is om gerichter steun te geven? Hoe wordt er dan voor gezorgd dat we dat kunnen, dat de uitvoeringsorganisaties daarop toegerust zijn en dat we kunnen opschakelen en er eveneens een goede toets is op de rechtmatigheid? Want bij crisis komt vaak haast kijken, maar juist in oorlogstijd komen die beunhazen met de lekkende laarzen aanzetten en juist in coronatijd zagen we overal ter wereld dat criminelen met begerige ogen keken naar die steungelden. Ik herinner me de waarschuwing van minister Koolmees aan het begin van de coronacrisis nog heel goed: we moeten snel handelen, de coronasteun moet snel zijn en daarmee nemen we bewust een risico. Daar was breed begrip voor. Maar als er duidelijk en opzettelijk misbruik wordt gemaakt, moet onze reactie tegelijkertijd ook stevig zijn. In de Verenigde Staten is een speciale aanklager aangesteld om degenen die onrechtmatig geprofiteerd hebben van de pandemie, te achtervolgen. De beantwoording van de feitelijke vragen stemt op zich optimistisch over de stappen die gezet worden om de fraudeurs te achterhalen, maar kan het kabinet ons hierover blijven informeren? Welke lessen trekken we daaruit voor volgende stimuleringsprogramma's?

Voorzitter. Ook Defensie vraagt weer onze aandacht. Dat wordt niet minder, nee, dat wordt meer nu we extra investeringen gaan doen. De Defensienota van vorige week bevat terecht veel woorden over de extra uitgaven. Maar minder vaak viel de term "beheer". En toch ligt daar volgens mij een hele mooie uitdaging voor de minister om ook op haar nieuwe departement het aantal tekortkomingen te halveren zoals zij op het vorige departement heeft gedaan. Maar dan wel minimaal halveren, want er moet nog veel gebeuren. Hoe zorgt het kabinet ervoor dat de extra financiële middelen ervoor zorgen dat we die basis meteen op orde krijgen in plaats dat die daarvan afleidt?

Voorzitter. Naast de tekortkomingen bij financieel beheer en materieelbeheer schiet ook het informatiebeheer vaak tekort. De Algemene Rekenkamer zegt keer op keer dat de regierol, de toezichthoudende rol daarbij onvoldoende wordt opgepakt door BZK. We zijn blij dat de staatssecretaris voortvarend aan de slag gaat met de aanbevelingen, maar ik stel dezelfde vraag als die ik aan de minister van Financiën stelde over het financieel beheer. Wat gaat zij doen om die regisserende, meer toezichthoudende rol in te vullen? Gaat zij ook kaders opstellen over hoe om te gaan met digitale projecten binnen de andere departementen, inclusief zorg voor de naleving ervan? Kunnen we daar voor de begrotingsbehandeling een brief over ontvangen? Zou het niet goed zijn om in de begrotingscyclus een digitale begroting te hebben met de uitgaven voor digitalisering, per departement uitgesplitst naar inkoop, beheer, onderhoud en algoritmes?

Voorzitter. De Rekenkamer schonk bij het verantwoordingsonderzoek extra aandacht aan algoritmes als integraal onderdeel van een digitale overheid. De heer Alkaya had het er al over. We moeten ervoor waken dat algoritmes een eigen leven gaan leiden en ingrijpende besluiten nemen over mensenlevens zonder adequate controle. We zijn dan ook blij dat dat algoritmeregister er komt. In het hoofdlijnendebat dat binnenkort plaatsvindt, zal hier meer aandacht aan worden besteed. Naar aanleiding van het Rekenkameronderzoek vraag ik ook op deze plek aandacht voor het belang van transparantie en herleidbaarheid. Wat gaat het kabinet concreet doen om te zorgen dat bij dat volgende verantwoordingsonderzoek wél die transparantie en herleidbaarheid kunnen worden aangetoond? Ik denk met name aan de zes die de heer Alkaya noemde en die niet door het toetsingskader zijn gekomen.

Voorzitter. Ik zei het al in een interruptiedebatje: het is duidelijk dat het kabinet de eerstverantwoordelijke is voor verbetering. Maar ook de Kamer heeft een verantwoordelijkheid als controleur en als medewetgever. Hoe? Nou, bijvoorbeeld bij het bepalen wat er wel en niet kan. Dat gebeurt nu aan de hand van de tolerantiegrenzen die de Algemene Rekenkamer zelf bepaalt en de rapportagegrenzen die de regering vaststelt. In 1992 stelde Wim Kok als minister van Financiën — hij was toen nog geen premier — dat het in de rede ligt dat de Staten-Generaal deze grenzen vaststellen. 30 jaar later is deze handschoen nog steeds niet opgepakt. Nu de grenzen zijn overschreden, lijkt het me goed om ze als parlement scherper te markeren. Ik zal in tweede termijn een motie daarover indienen.

Voorzitter. Als Kamer zullen we ons ook meer op de basis moeten richten. Wij moeten onze controlerende taak op dat punt serieus invullen. Dat betekent gewoon meer energie en meer aandacht voor het financieel beheer dan alleen maar één keer per jaar "schande" roepen. Bij een schandaal tussentijds moeten we er bovenop springen. Gelukkig hadden wij vorige week een drukbezochte bijeenkomst met de vele rapporteurs die de jaarverslagen van de verschillende departementen gaan analyseren. Maar klein en iets groter, oppositie en coalitie, we zullen hier allemaal een stapje harder moeten lopen. Een mooie doorkijk naar betere tijden kregen wij al bij die V-100, waar jonge wetenschappers de tijd namen om vragen te bedenken over de verantwoording. Ik dank hen voor die vragen. Ik dank u ook voor de schriftelijke beantwoording, hoewel ik daarbij moet opmerken dat een aantal departementen nog aan het studeren is. Maar dat lijkt me vooral een compliment voor die vragen.

Voorzitter. Een mooi voorbeeld zag ik bij het thema arbeidsmarkt in de zorg. Die was aangedragen door de vaste Kamercommissie van VWS. Die vraag ging over de evaluatie van de subsidieregeling Coronabanen in de zorg. In potentie is dat een belangrijke steun, om zorgpersoneel te ontlasten door te investeren in ondersteunende functies. Maar de ministers op VWS maakten zich er in de beantwoording een beetje makkelijk vanaf door te melden dat de subsidieregeling nog loopt. Dus laat ik namens deze jonge wetenschappers even doorvragen: kan het kabinet wel toezeggen dat er een goede evaluatie van deze subsidieregeling komt, en vooral ook of de ervaringen met deze aanpak gebruikt kunnen worden op andere plekken in de publieke sector, waar krapte is?

Voorzitter. Ik hoop verder dat de andere vaste Kamercommissies de rest van de vragen en antwoorden zullen oppakken voor een vervolg. Daarnaast zijn er nog andere manieren ontwikkeld om wetenschappers vaker te betrekken bij ons parlementaire werk. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de wetenschapstoets. Tot nu toe blijkt dan toch vaak dat de hypotheses waar beleid op gebaseerd is niet echt falsifieerbaar zijn, zoals een andere wetenschapsfilosoof en groot liefhebber van de open samenleving zou zeggen. En dat is natuurlijk wel nodig om vooruitgang mogelijk te maken, oftewel: beleid moet concrete en afrekenbare doelstellingen bevatten. Het is een wettelijke verplichting uit artikel 3, lid 1, van de Comptabiliteitswet. Anders kan je immers niet meer evalueren, niet leren en niet verbeteren. De Monitor Brede Welvaart en het integreren van die indicatoren bieden daar veel aanknopingspunten voor. De tijd is echt gekomen, wat mij betreft, om hier een serieuze stap in te zetten. Collega Van Raan knikt instemmend.

Voorzitter. Is het kabinet bereid om hier vóór de volgende begroting al een concreet voorstel voor te doen? Hoe wordt er gezorgd dat alle inspanningen van het vorige kabinet onder de noemer van de operatie Inzicht in Kwaliteit niet verwateren? Sterker nog: hoe zorgen we ervoor dat we nog wat extra stappen vooruitzetten? Die blijven immers nodig.

Voorzitter. Spreektijd is een beetje als belastinggeld: het hoeft niet op. Dus ik rond af. De resultaten van het verantwoordingsonderzoek en de vele andere rapportages, reviews en onderzoeken van de afgelopen periode zijn volgens mij voldoende bewijs om te zeggen dat we even afscheid kunnen nemen van het beeld van Nederland als aangeharkt land, om dat in te wisselen voor het besef dat we hard aan het werk moeten om het fundament te versterken.

Jan Terlouw schrijft in zijn boek: hoed u voor mensen die iets zeker weten. Wie kennis vermeerdert, vermeerdert verantwoordelijkheid. Ik zeg hem dat graag na, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Er is een interruptie van de heer Alkaya van de SP.

De heer Alkaya (SP):

Laat ik me allereerst aansluiten bij de complimenten van de heer Azarkan in de richting van de heer Sneller. Maar ik heb in het verleden wel moeite gehad met de theoretische zuiverheid die de heer Sneller altijd betracht en bepleit, en de politieke realiteit waarin ook hij zich bevindt. We hoeven alleen maar te kijken naar de afschaffing van de dividendbelasting en de invoering van de Baangerelateerde Investeringskorting. Er zijn allemaal van dat soort zaken die vanwege de politieke realiteit moesten en zouden gebeuren, terwijl er allerlei signalen uit de samenleving kwamen dat het niet goed was. Daar werd veel te lang aan vast gehouden. Sommige zijn zelfs doorgevoerd, zoals de afschaffing van de basisbeurs; daar is ook weer op teruggekomen. Dus ik maak me zorgen als ik nu hoor dat er nog geen beeld is bij het effect van rekeningrijden op regio's, of op verschillen tussen regio's, maar dat in het coalitieakkoord al vaststaat dat het er moet en zal komen. Vindt de heer Sneller dat rekeningrijden, dus betalen naar gebruik, er ongeacht alle argumenten en zorgen moet en zal komen?

De heer Sneller (D66):

Wat de heer Alkaya in zijn eigen bijdrage zei, was: als er te veel zorgen zijn. Ik denk dat je het wel op de inhoud moet beoordelen. En alleen maar het gevoel "er zijn zorgen" is dan volgens mij onvoldoende.

De heer Alkaya (SP):

Zeker. Ik neem het de heer Sneller niet kwalijk. Ik ben ook woordvoerder infrastructuur, dus ik zat bij die briefing; hij zat er zelf niet. Maar er is dus geen beeld van het effect van rekeningrijden op verschillen tussen verschillende regio's in Nederland. Dat beeld is er niet. Dat is niet alleen maar een subjectieve emotionele zorg uit de samenleving; het beeld is er simpelweg niet. Is de heer de heer Sneller dus op zijn minst van mening dat er een beeld moet zijn van zulke zaken, dus het effect op verschillen tussen regio's in Nederland, maar ook bijvoorbeeld het effect op de luchtvaart? Stel dat je gaat betalen naar gebruik. Er wordt nu gedacht: we gaan alleen maar kijken naar de kilometerstand. Dan wordt het dus duurder om met de auto op vakantie te gaan. Maar er is niet onderzocht wat dat dan betekent voor de luchtvaart, dat mensen het aantrekkelijker vinden om met het vliegtuig op vakantie te gaan. Dat soort zaken moeten op z'n minst uitgezocht worden voordat overgegaan kan worden op wat er in het coalitieakkoord staat, namelijk dat er een wet moet komen, dus dat er in deze kabinetsperiode al een wet wordt gemaakt.

De heer Sneller (D66):

De heer Alkaya zegt inderdaad terecht dat ik geen woordvoerder ben op dat onderwerp. Hij weet dus op welk pad hij mij trekt. Maar voor de onderwerpen waarop ik zelf woordvoerder ben, lijkt het mij belangrijk dat ik dat soort dingen in beeld krijg. De heer Alkaya verbindt dat meteen aan de opvatting dat het principe ter discussie moet worden gesteld, terwijl het er vaak om gaat welke randvoorwaarden en welke uitvoering precies worden gehanteerd. Maar het lijkt mij wel zinvol en vaak ook nodig om dat soort dingen in beeld te hebben.

De heer Van Raan (PvdD):

Ik heb genoten van het betoog van de heer Sneller. Complimenten daarvoor. Ik heb geen "maar", maar een "en". Dat is iets anders dan "maar" zeggen. Hij stelt namelijk terecht, net zoals de heer Heinen deed, dat we te maken hebben met een aantal crises. Hij noemde dat "anomalieën". Hij stelde ook terecht de vraag: hoeveel anomalieën, afwijkingen, moet je hebben voordat je het paradigma ter discussie stelt? Dat vond ik een hele intrigerende vraag. In zijn verdere betoog ging hij eigenlijk alleen in op het verbeteren van het instrumentarium om zaken beter te meten en beter te voorkomen et cetera et cetera. Mijn vraag is de volgende. Vindt hij nou dat wij toe zijn aan een paradigmaverandering, systeemverandering, of zegt hij: nou, nee, we gaan het fundament veranderen, maar in principe houden we het hetzelfde? Daar was ik even nieuwsgierig naar.

De heer Sneller (D66):

Over de vraag of een kasverplichtingenstelsel versus een baten-lastenstelsel tot het fundament van je financieel beheer behoort, valt te twisten. Maar los daarvan: als het gaat om het financieel beheer, denk ik dat het fundament op zich gelijk kan blijven, maar dat de manier waarop je het toepast, wel moet veranderen.

De voorzitter:

De heer Van Raan, laatste vraag.

De heer Van Raan (PvdD):

Daar zijn we het over eens. Die stelseldiscussie is ook zeer interessant. Maar hij noemde ook die anomalieën, die crises. Dat gaat even wat verder dan de boekhoudkundige manier waarop we onze financiën regelen. Ik meende bij hem de vraag te bespeuren hoeveel van die afwijkingen, hoeveel van die crises, je kunt hebben, kunt tolereren, voordat je moet constateren dat het paradigma veranderd is of veranderd moet worden. Anderen noemen dat "systeemverandering". Hoever staat D66 daarin in het denken?

De heer Sneller (D66):

De heer Van Raan heeft daarbij bepaalde voorbeelden in zijn hoofd. Ik heb de aankoop van Air France-KLM genoemd en ik heb de coronacrisis genoemd. Vervolgens krijg je Oekraïne. Volgens mij zit er niet heel veel verband tussen die drie verschillende onderwerpen. Tegelijkertijd is het van elk afzonderlijk onderwerp afhankelijk en per wetenschappelijke theorie wisselend hoeveel uitzonderingen je nodig hebt gehad en welk alternatief paradigma of welke alternatieve zienswijze er is of voor de hand ligt om het wel te verklaren. Maar dit wordt een beetje ...

De heer Nijboer (PvdA):

Ik heb de heer Heinen gevraagd naar de effectiviteit en doelmatigheid van overheidsbestedingen. Ik heb al een beetje een halve toezegging dat er scherper gekeken kan worden naar fondsen. Ik wil de heer Sneller vragen naar de fiscale uitgaven. Er zijn nog heel veel fiscale regelingen die gewoon bewezen niet doelmatig zijn en wel heel veel belastinggeld kosten door minder opbrengsten. Is de heer Sneller bereid om daar ook steviger naar te kijken en die regelingen een keer af te tuigen, omwille van een beter functionerende Belastingdienst maar ook omwille van een effectievere overheid?

De heer Sneller (D66):

Het probleem dat de heer Nijboer aankaart is eigenlijk veel breder. Van hoeveel overheidsbeleid kan je niet eens zeggen of het doelmatig of doeltreffend is? Voor fiscale regelingen ben ik zeker ook bereid om daarnaar te kijken.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Sneller. Dan gaan we luisteren naar de heer Nijboer van de PvdA.

De heer Nijboer (PvdA):

De minuten lopen terug, voorzitter. Toch heb ik er nog twaalf, wat meer dan genoeg is.

"Niet alles kan, en zeker niet alles tegelijk". Dat zei voormalig premier Drees in het verleden. Bij de Algemene Financiële Beschouwingen heb ik dit ook al aangehaald. Ik vond dit ook wel van toepassing op de Rekenkamerrapporten en de verantwoording van dit jaar. De Rekenkamer noemt het zo: het is moeilijk om het geld te laten rollen, en het rolt ook niet altijd in de gewenste richting. Of zoals Cruijff het weleens heeft gezegd: ik heb nog nooit een zak geld zien scoren.

Voorzitter. Die beeldspraak past, denk ik, toch wel op de prestaties van het afgelopen jaar. Je ziet dat er bijna 5 miljard aan onderbesteding is — dat is de technische term — maar dat is eigenlijk over de hele linie, of het nou onderwijs is, Defensie, kinderopvangtoeslag, Groningen, de verduurzaming van huizen ... Als we hadden geweten dat de energieprijzen zo waren geweest, hadden we er dan vorig jaar nog harder op gedrukt om dat wel te realiseren? Het zijn allemaal ambities die het kabinet had en die vorig jaar niet gerealiseerd zijn. Ik vraag het kabinet daarop te reageren. Het is geen klein bier, hè. Het is 5 miljard en het is eigenlijk over de hele linie. Hoe kan het nou dat zo veel ambities vorig jaar niet zijn waargemaakt? Hoe kan dat nou?

Ik zou ook een pleidooi willen houden voor zuinigheid. Dat slaat ook een beetje terug op de interrupties die ik heb gepleegd. Een heleboel budgetten zijn wel toebedeeld in de begroting, maar daar liggen weinig plannen en analyses onder. Ik zou het toch willen omdraaien. In het verleden, zeg maar tien jaar geleden, was het toch nog wel een beetje de gewoonte: er was een maatschappelijk probleem, daar kwam een analyse van, er kwamen oplossingsrichtingen bij, dat kostte wat en dan werd er budget vrijgemaakt. De trend is steeds meer andersom geworden. We hebben prioriteiten: verkeer, Groeifonds, stikstof, klimaat. We hebben een berg geld en vervolgens moeten we maar eens kijken wat we daarmee gaan doen. Dat werkt ondoelmatigheid en niet effectief besteden van overheidsmiddelen in de hand. Ik heb daar grote zorgen over en vraag het kabinet daarop te reageren. Ik denk dat daar ook een deel van de onderbesteding vandaan komt. Want als je niet precies weet wat je met dat geld gaat doen, dan zit je het hele jaar te steggelen. Je krijgt het niet uitgevoerd, er zijn geen mensen voor of de ideeën zijn onvoldoende uitgewerkt. Het is niet voor niks dat bijvoorbeeld het stikstoffonds elk jaar weer wordt doorgeschoven. Dat is een grote zorg van mij. Is het kabinet bereid om dat om te draaien?

De heer Heinen (VVD):

Ik snap de vraag. Tegelijkertijd raakt dit aan een ander punt: sluit je een akkoord op hoofdlijnen, ja of nee? We hebben hier in de Kamer een brede discussie gevoerd waarin er ook een brede wens was om een regeerakkoord of een coalitieakkoord meer op hoofdlijnen te sluiten. Dat betekent dus dat er vooraf al minder plannen aan de budgetten gekoppeld zijn. Moet ik de vraag van de heer Nijboer zo interpreteren dat hij eigenlijk pleit voor een meer dichtgetimmerd, meer omvangrijk regeerakkoord?

De heer Nijboer (PvdA):

Nee, maar dat is ook wel een beetje een valse tegenstelling. Nee, niet een beetje; het is helemaal een valse tegenstelling. Als je het over de grote fondsen, de grote lijnen hebt, klimaat en stikstof, dan ben ik ervoor dat de vervuiler betaalt: hogere CO2-heffingen en minder subsidies. Dat is een hoofdlijnenrichting die anders is dan de gekozen richting. Kies je voor subsidies, bijvoorbeeld bij stikstof voor het vrijwillig uitkopen van boeren, dan kost dat handenvol met geld. 25 miljard staat daarvoor begroot. Als je niet hebt nagedacht over het hoe, dan vraag je er bijna om dat je heel veel geld kwijt bent terwijl je het probleem niet oplost. Er ligt dus wel wat anders onder dan alleen maar dat het op hoofdlijnen is of niet. Je kunt ook op hoofdlijnen besluiten en toch andere keuzes maken.

De heer Heinen (VVD):

Dan krijgen we het al scherper. U bent het niet zozeer niet eens met het coalitieakkoord, maar meer met de plannen die daarin zitten. Dat mag, hè. Het is ook de essentie van het debat dat we het met elkaar oneens zijn. Maar ik heb nog wel een vraag. Hoe beoordeelt u dan dat u enerzijds zegt "ik ben het er niet mee eens" en anderzijds zegt "er liggen geen plannen"? Als er geen plannen zijn, kunt u het er toch niet mee oneens zijn? Dat vind ik nog wel tegenstrijdig.

De heer Nijboer (PvdA):

Ik houd dus een pleidooi voor zuinigheid. Waar ik het als financieel woordvoerder niet mee eens ben, is dat er heel veel geld beschikbaar wordt gesteld zonder dat men weet waar het naartoe gaat. Wat illustratief is — dat is dan voor volgende week bij de Voorjaarsnota, maar het illustreert het wel — is dat er even een greep van een aantal miljarden uit die fondsen kan worden gedaan en het kabinet niet kan zeggen: wat gaat er dan niet door? Dat is omdat ze niet weten wat ze ermee gaan doen, maar dat is natuurlijk wel raar. Dat is echt niet verstandig. Dat is geen verstandig begrotingsbeleid.

De heer Heinen (VVD):

Nee, maar dan ga ik weer terug naar mijn eerste vraag. Als ik de heer Nijboer goed hoor, had hij liever meer plannen gezien in het coalitieakkoord, wat in essentie betekent een meer, wat wij hier noemen, dichtgetimmerd regeerakkoord. Daar was u dan uiteindelijk meer tevreden mee geweest.

De heer Nijboer (PvdA):

Nou, ik was erg tevreden geweest als het doordachter was geweest, als u dat bedoelt. Dat is heel wat anders dan "dichtgetimmerd". Dat is echt heel wat anders dan "dichtgetimmerd".

Voorzitter. Ik kom op mijn tweede hoofdpunt. Het kabinet is eigenlijk het hele afgelopen jaar demissionair geweest, maar was op twee onderwerpen en corona wel missionair, namelijk de kinderopvangtoeslag, de aanleiding dat het kabinet demissionair is geworden, en Groningen. Ook daar zie je wel een beetje hetzelfde patroon. Het geld is bijna onbeperkt beschikbaar. De kinderopvangtoeslag was eerst op een half miljard geraamd. Dat zit nu al op 5,5 miljard en we zijn er nog niet. Bij Groningen werden ook vele miljarden beschikbaar gesteld. Ik ben daar op zichzelf ook niet tegen, maar de problemen moeten worden opgelost, niet ... Nou ja, "afgekocht" is misschien een beetje hard gezegd, maar dat helpt het niet. Mijn vraag aan het kabinet is wel: als het kabinet heeft gezegd dat het het afgelopen jaar op die twee thema's echt missionair was, hoe kan het dan dat er het afgelopen jaar zo weinig voortgang is geboekt? Hoe kan het dan dat de wettelijke termijnen niet worden gehaald? Hoe kan het dan dat de ouders niet zijn geholpen? Hoe kan het dan dat er heel veel budget beschikbaar is gesteld voor de 30.000 euroregeling, over de rechtmatigheid waarvan ook al uitgebreid is gediscussieerd, maar dat niet de helft van de mensen heeft gezegd "nou, hiermee is het afgedaan", zoals verwacht, maar dat maar 4,6% dat heeft gezegd? Dat zijn nogal verhoudingen. Hoe kan dat? Hoe kan dat bij Groningen ook aldoor nog zo slecht gaan?

Voorzitter. Ik kom op het ... Ik zie de heer Grinwis ook staan, maar ik weet niet of hij hangt of dat hij staat.

De voorzitter:

Hij loopt soms ook ook weer weg. Ja, een natuurlijk moment? De heer Grinwis, ChristenUnie.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Ja, voorzitter. Ik moest even iets checken voordat ik deze interruptie ging plaatsen. Nog even over de doelmatigheid, het eerste thema van de heer Nijboer. Ik begrijp zijn punt, zeker in deze aanloop. De fondsen zijn nog maar kortgeleden afgesproken en de instellingswetten moeten nog naar de Kamers en moeten eigenlijk nog gaan lopen. Je zit in de tussenfase. Zijn de plannen voldoende uitgehard? Moet het geld er al naartoe, ja of nee? Ik hoop eigenlijk dat de minister negatief antwoordt op zijn vraag, laat ik het maar even zo neerzetten. Waarom? Omdat juist fondsen de kans bieden om langjarig rationeel te programmeren en heel weloverwogen problemen op te lossen die we moeten gaan oplossen: bij stikstof, maar ook bijvoorbeeld bij klimaat. Dat is niet alleen een kwestie van beprijzen. Dat doen we, hè? CO2 heeft tegenwoordig gelukkig eindelijk eens een prijs vergeleken met de tig jaren hiervoor. Maar wil je klimaatverandering bestrijden en de energietransitie bevorderen — dat is gewoon graven in de grond en heel veel infrastructuur veranderen en aanpakken — dan vereist dat langjarig en voorspelbaar programmeren, zodat de markt ook kan anticiperen. Het Mobiliteitsfonds heeft daar een belangrijke functie in en is daarin een voorbeeld geweest. Zo ook het Deltafonds. Zo moeten ook het klimaatfonds en het stikstoffonds gaan functioneren. Heeft de heer Nijboer dat aspect wel voldoende verdisconteerd in zijn pleidooi voor doelmatigheid?

De heer Nijboer (PvdA):

Ik ben op voorhand helemaal niet tegen fondsen. Het Mobiliteitsfonds is een goed voorbeeld van hoe dat kan werken. Dan heb je een discussie over wat je naar wat doet: wat naar openbaar vervoer, wat naar wegen? En dan heb je ook nog fietspaden en water, maar goed. Daar heb je dan een discussie over en dan kijk je wat je allemaal wil doen. Met klimaat heb je een ambitie om een doel te behalen: een reductie van 60% — wij willen 65% — in een bepaald jaartal. Wat mij betreft kijk je dan eerst naar hoe je dat het beste haalt tegen zo weinig mogelijk maatschappelijke kosten. Ik denk dat meer kiezen voor belasten en minder voor subsidiëren verstandiger is dan een groot fonds inrichten en dan eens bekijken hoe je dat gaat besteden. Dat is mijn andere benadering daarbij.

Bij stikstof is het weer anders. Ik denk dat heel gericht focussen op natuurgebieden en de uitkoop van boeren, waar ook partijen tegen zijn, wat ik heel goed snap, effectiever is dan heel veel geld beschikbaar stellen en dan heel vrijwillig aan de gang gaan. Dat is niet zo verstandig. Ik ben geen stikstofwoordvoerder, maar ik geloof dat we daar vrijdag een boel rumoer over krijgen. Dus ik ben niet principieel tegen fondsen, maar ik heb grote zorgen over de manier waarop dit is vormgegeven. Dit debat is ook bedoeld om de doelmatigheid in de gaten te houden als financieel woordvoerder.

Voorzitter. Ik kom op het derde thema: de onrechtmatige uitgaven en de verplichtingen. Daar is veel over gezegd. Het is voor het derde jaar op rij slechter geworden. Inderdaad, ik heb destijds een vrij stevig debat gehad met minister Hoekstra over die aandelenaankoop. Je kunt dat allemaal in die commissies bespreken, wat ik toejuich, maar bij zulk soort zaken kun je het ook direct aan de orde stellen als het niet volgens de begrotingsregels is gebeurd. Daar werd toen laconiek over gedaan. De Rekenkamer zei toen: dat is ook niet zo. Toen zei de premier: als ik een postzegel anders had geplakt, was het wel goed geweest. Maar is hij het erover eens dat er toch een structurele verslechtering is in de rechtmatigheid en de verplichtingen de afgelopen jaren? En wat gaat het kabinet eraan doen om dat tij te keren? Want dat is echt noodzakelijk, ook omwille van het budgetrecht van de Kamer.

Voorzitter. Ik heb deze keer vijf punten. Ik kom nu op mijn vierde thema. Dat zijn eigenlijk wat losse thema's waar ik nog vragen over heb, bijvoorbeeld de energienetten. Die staan enorm onder druk. Ik zag net ook weer een bericht over Liander, waar alles op rood staat. Als je als voetbalvereniging in Buinen een zonnepaneel wilt leggen, ben je al twee jaar bezig voordat het überhaupt kan. Mensen willen verduurzamen en kunnen dat nu niet. Tegelijkertijd is er een discussie over datacentra: wil je die wel of niet? Ik vraag mij af hoe het heeft kunnen gebeuren dat er toch betrekkelijk weinig ideeën lijken te zijn over hoe we die energienetten bij de tijd kunnen zetten en over hoe we ook kunnen meekomen. Dat is natuurlijk nog urgenter geworden met de energiecrisis, maar urgent was het natuurlijk al wel. De verduurzaming was namelijk al aan de gang, maar we gaan nu alleen sneller.

Voorzitter. Ik heb drie vragen over de Belastingdienst. Ik heb één vraag over de ICT. Die sluit aan bij de vorige sprekers en hun zorgen daarover. De tweede vraag gaat over het aantal controles. Dat kachelt echt achteruit, zowel bij het mkb als bij particulieren. Als je de belastingmoraal op peil wil houden, moet er ook gewoon gecontroleerd worden. Heeft het kabinet voorstellen om dat nou eens omhoog te krijgen in plaats van die jarenlange daling van het aantal controles? Dat baart mij grote zorgen. Het derde punt op het gebied van fiscaliteit gaat over de fiscale uitgaven. Ik zie dat er in de voorstellen hier en daar wel wat aan wordt gedaan, zoals aan de expatregeling en de bedrijfsopvolgingsregeling, maar ik zou het wel verstandig vinden om de fiscale uitgaven ten principale ter discussie te stellen. Daar heb ik vorig jaar ook een punt van gemaakt in het Verantwoordingsdebat. Is het kabinet bereid dat te doen?

Voorzitter. Een andere zorg is cyberveiligheid. Die vraag is voor de staatssecretaris Digitale Zaken. Ze gaat ook over Koninkrijksrelaties, maar daar ziet de vraag niet op. De cyberveiligheid is zeker nu, met de Russische invloeden in Europa, van cruciaal belang. Hoe staat het daarmee? Wat heeft het kabinet daar het afgelopen jaar aan gedaan? En komt dat goed, is even de wat huiselijke vraag.

Voorzitter. Ik kom op het laatste en misschien wel belangrijkste punt: de brede welvaart. De heer Alkaya haalde dat al aan. Sinds het verschijnen van de monitor zijn het welzijn en de tevredenheid in Nederland nog nooit zo laag geweest. Dat ga ik niet het kabinet helemaal in de schoenen schuiven. Dat zou nergens op slaan, want het komt natuurlijk voornamelijk door corona. De vraag aan het kabinet is wel: is er in het coronabeleid wel voldoende aandacht geweest voor het welzijn en ook het mentale welzijn van mensen? Ik denk dat dat niet zo is. Ik denk ook dat in het bredere beleid, waarbij het niet alleen om corona gaat, maar om al ons beleid, zoals het financieel-economische beleid, het welzijn van mensen veel zwaarder zou moeten wegen. Deelt het kabinet dat?

Om dat te illustreren: vanochtend kwam het CPB — daar spreken we ook volgende week over — met analyses van wie er in de financiële problemen komt in verschillende scenario's. Dat kun je heel financieel benaderen door te kijken hoeveel euro je tekortkomt, maar het probleem is, denk ik, de stress en de ellende dat je geen eten kunt kopen voor je kinderen of dat je sportclubs moet opzeggen. Dat is denk ik het probleem dat aangepakt moet worden. Dan is ook de vraag: wat kun je daarbij het beste gebruiken? Wij zullen volgende week weer voorstellen doen voor wat je daar het beste aan kunt doen. Kun je bijvoorbeeld beter gericht de lagere inkomens en middeninkomens ondersteunen? Het CPB heeft daar vanochtend ook wat over gezegd: het minimumloon omhoog, uitkeringen omhoog, misschien heffingskortingen uitkeren. Ik denk dat dat laatste in de techniek niet zo snel kan, dus dat vind ik analytisch … Maar dat is beter dan het generieke dat het kabinet heeft gedaan. Als je dat weet en als je het welzijn van mensen, dat ons toch allemaal moet drijven, vooropzet, waarom maakt het kabinet dan de keuzes die het gaat maken? En waarom heeft het kabinet het afgelopen jaar keuzes gemaakt die ertoe leidden dat de laagste inkomens en met name de huurders er toch weer op achteruitgingen? Hoe heeft dat kunnen gebeuren, terwijl die mensen de meeste problemen ervaren?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik geef het woord aan mevrouw Inge van Dijk. Ik stel voor dat we daarna even schorsen voor een lunchpauze. Ik zie dat vak-K daar ook enigszins behoefte aan heeft!

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Voorzitter. Verantwoordingsdag gaat wat het CDA betreft over rentmeesterschap, over zuinig en zorgvuldig omgaan met gemeenschapsgeld. De vraag in hoeverre dat in 2021 voldoende is gebeurd staat vandaag centraal. Daarover wil ik graag in gesprek met de minister-president, de staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering en de minister van Financiën, de minister van ons gemeenschapsgeld. Want, ja, we hebben te maken met bijzondere jaren: corona, inflatie en een vreselijke oorlog. En ja, dat heeft invloed op ons handelen en maakt het complex. Maar ik wil het ook omdraaien: want juist als we elkaar zo hard nodig hebben als regering, als parlement en als samenleving, moeten we onze inwoners laten zien dat we ook zorgvuldig kunnen samenwerken om te helpen wie geholpen moeten worden.

Voorzitter. Ik wil beginnen met de vraag of het kabinet ons geld op de juiste manier uitgegeven heeft. Het antwoord is: daar is nog wel wat aan te verbeteren. De Algemene Rekenkamer constateert dat we nu, voor het derde achtereenvolgende jaar, moeten vaststellen dat de rechtmatigheid een probleem is en dat het echt tijd is om het financieel beheer op orde te brengen. Daarom heb ik over dit, voor ons belangrijke punt drie opmerkingen en een aantal vragen.

Ten eerste zien we dat een groot deel van de verplichtingen niet aantoonbaar rechtmatig aangegaan zijn. Het is daarnaast ook nog een groeiend deel. Dat betekent niet alleen dat de tolerantiegrens van 1% fors is overschreden, maar het gaat ook om een groot bedrag. Late we eerlijk zijn: we hebben te maken met een structureel probleem. Ik ben dan ook benieuwd of het kabinet dit beeld deelt. We zien ook dat problemen verschillen per departement. Dat brengt me net als vorig jaar tot de conclusie dat de integrale verantwoordelijkheid van de minister van Financiën beter moet. Want ja, departementen zijn zelf verantwoordelijk: dat antwoord ken ik al van vorig jaar. Maar het lijkt me dat de minister van ons gemeenschapsgeld toch ook de intrinsieke motivatie moet voelen om met de collega-ministers mee te kijken. Dus net als vorig jaar mijn vraag: hoe kijkt de minister van Financiën naar mijn conclusie en hoe gaat ze haar rol verstevigen? Overigens is het niet zo dat wij als parlement sommige dingen niet wisten of dat wij er niet medeverantwoordelijk voor zijn. Ik doel dan met name op de ruim 1 miljard die samenhangt met herstel- en compensatiebetalingen aan gedupeerden van de kindertoeslagaffaire. Hier is geen wettelijke grondslag voor, en dat wisten we. Maar we hebben hier gekozen voor snelheid boven kwaliteit van voorbereiding. Of dit een goede keuze was voor de ouders, daar kom ik later in mijn verhaal op terug.

Ten tweede zien we dat er in het afgelopen jaar veelvuldig een beroep werd gedaan op artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet. Daar is al veel over gesproken. De minister-president deed dat in het Verantwoordingsdebat over 2020 af met de opmerking dat één extra postzegel ministers veel onrechtmatigheden had kunnen besparen. Wat bedoelt de minister-president hiermee? Bagatelliseerde hij het democratisch belang van de brief van 5 miljard die in die envelop had moeten zitten? Is deze uitspraak niet typerend voor wat we zien gebeuren? We maken steeds meer gebruik van het briefje zonder voldoende stil te staan bij de vraag waarom we hiervoor kiezen. Hetzelfde geldt voor alle suppletoire begrotingen. Vaak hadden ze te maken met coronamaatregelen. Dit leidde ertoe dat het parlement om de drie à vier weken een andere begroting voorgelegd kreeg. Maakt het ons begrotingsproces inzichtelijker en beter controleerbaar? Mijn vraag is: kunnen we dit onderwerp ook wat verder uitdiepen met elkaar? Ik wil niet meteen "schande" roepen; ik wil vooral verbeteren. Kan de minister ons een overzicht doen toekomen van alle tussentijdse aanpassingen op de begroting en per maatregel een reflectie op de vraag of dit nu echt op deze manier naar het parlement had moeten komen of dat een steviger behandeling meer recht had gedaan? Bij de aandelenaankoop van KLM van vorige week maandag hebben we die tijd ook genomen. Ik denk dat dit de besluitvorming maar ook de transparantie richting onze inwoners over wat we met gemeenschapsgeld doen ten goede komt.

Ten derde wil ik nog even stilstaan bij de vraag hoe we omgaan met de controle van onze provincies en gemeenten. Om het samen te vatten: het overgrote deel van het publieke geld wordt via de rijksbelastingen geïnd, maar de daadwerkelijke aanwending wordt niet gecontroleerd en verantwoord op de rijksrekening, want dat zit bij de decentrale overheden, en dat is ook prima. Mijn verwachting is dat dit alleen maar meer wordt. De signalen van deze decentrale overheden dat ze tekortkomen om hun werk goed te kunnen doen, in combinatie met het feit dat we hier dus eigenlijk geen goed inzicht in hebben en er dus ook geen automatische bijsturing plaatsvindt, baren me wel echt zorgen. Via de VNG mogen ze aan de bel trekken, maar wordt er voldoende naar ze geluisterd? Het CDA ziet de decentrale overheden als de belangrijkste samenwerkingspartner, en Den Haag als de moeder van deze lokale overheden. Ik ben benieuwd hoe de minister van Financiën dit ziet.

Voorzitter. Dan een antwoord op de vraag of de euro's de goede kant op rollen en of de zaken goed geregeld zijn. De Algemene Rekenkamer zoomt stevig in op de kwaliteit van de uitvoering van beleid, en dan specifiek op de vraag hoe het komt dat de burger uit beeld raakt bij de uitvoeringsorganisaties. In diverse eerdere rapporten is er al meerdere malen aandacht geweest voor de realiteit van de uitvoering, voorafgaand aan en tijdens de besluitvorming, en voor bestuurlijke alertheid van het kabinet en een gezonde dosis realiteitszin aan de zijde van het parlement, in combinatie met respect voor de factor tijd. Maar hoeveel tijd durven we te nemen als de ellende groot is, bijvoorbeeld in het geval van de toeslagenouders? Ik vind dat ingewikkeld, want het gevoel voor rechtvaardigheid bijt met de realiteitszin, en de gevolgen kennen we in dit geval: een uitvoeringsorganisatie die hapert en heel langzaam stapjes zet, en nog veel erger, ouders die wachten en wachten, en vertrouwen dat steeds verder afneemt. De vraag is dan ook: hebben we de juiste keuze gemaakt? Ik krijg hierop graag een reflectie van de minister-president.

Ik noem nog een voorbeeld waaruit blijkt dat deze breed gedeelte zorgen over de uitvoering in de praktijk ook echt terecht zijn. Ik wil jullie graag even meenemen naar meneer De Haas. Hij is 82 en hij woont in een oude boerderij. Hij probeert daar alleen het boeltje te rooien, ondanks zijn gezondheid. Hij heeft nog een paar schaapjes, een geitje, wat kippen en een paard, en een familie die helaas wat verder weg woont. Deze man heeft een AOW en een torenhoge energierekening. Dus hij belde mij en zei: Inge, kun je me helpen met het aanvragen van energiecompensatie? Deze meneer heeft geen computer, geen printer, geen scanner en geen e-mailadres. Maar om in aanmerking te komen, moet hij eerst het aanvraagformulier printen. Dan moet hij het invullen. Dan moet hij het inscannen, samen met zijn legitimatie, zijn bankafschriften, zijn energierekening en zijn inkomensbewijs. Pas dan kan het in behandeling worden genomen. Deze meneer is in paniek. De aanmaningen stapelen zich op. Toen ik een paar weken geleden bij hem op bezoek kwam om hem te helpen met deze ellende, zat hij onder een dekentje op de bank in een ijskoud huis. Hij was woedend. Hij zei: "Inge, ik heb heel mijn leven zó hard gewerkt. Ik heb nooit mijn hand opgestoken. Ik heb iedereen die iets nodig had proberen te helpen. Nu heb ik de overheid nodig, en nu vertrouwen ze me niet."

Voorzitter en collega's, we moeten het tij keren. We moeten terug naar vertrouwen en meer menselijke maat, want we willen een overheid waar deze meneer naartoe kan bellen. We willen dat het geld vervolgens gewoon overgemaakt wordt en dat meneer een bezoekje krijgt van bijvoorbeeld de dorpsondersteuner om te checken of hij het wel redt of dat hij misschien nog meer hulp nodig heeft. Wordt daar misbruik van gemaakt? Ja, vast. Mogen we dat niet accepteren? Nee, dat mogen we niet accepteren. Maar mensen zó in de kou laten staan, daar krijg ik rillingen van. Op 24 maart heb ik hier samen met collega Van der Graaf een motie (35387, nr. 10) over ingediend. Die vraagt bij voorstellen voor nieuwe wet- en regelgeving, met name als die het inkomen van burgers raken, een doenvermogentoets uit te voeren en de Kamer over de ervaringen met en de bevindingen over deze toets te informeren per 1 september 2023. Maar ik voel meer urgentie. Ik wil daarom vandaag graag alvast van het kabinet horen hoe het de aanpak van deze motie voor zich ziet en wat de huidige stand van zaken van deze motie is.

Dan nog een motie, namelijk 35830 nr. 13, die ik vorig jaar tijdens dit debat heb ingediend en waar ik graag een reflectie op wil. Ik heb hier namelijk niks over teruggevonden in de stukken van dit jaar. Maar die raakt wel deels de essentie van controleren op doeltreffendheid en doelmatigheid.

Vorig jaar heb ik gevraagd om als uitgangspunt te stellen dat rijksbeleid waar mogelijk en indien zinvol en nuttig meetbare doelstellingen moet bevatten voor een beter inzicht in de effectiviteit van het beleid, waarvoor duidelijke instructies op te nemen in het Integraal afwegingskader voor beleid, en de Kamer te informeren over hoe dit uitgangspunt rijksbreed zal worden geborgd. Graag hoor ik hierop een reactie.

Voorzitter. Dan brede welvaart. Brede welvaart gaat over de kwaliteit van het leven in het hier en nu, rekening houdend met de mate waarin het invloed heeft op de kwaliteit van leven van toekomstige generaties en mensen ergens anders in de wereld. De gedachte daarachter is dat beleidsbeslissingen en rapportages zich niet alleen moeten richten op economische groei en materiële welvaart, maar op alle welvaarts- en welzijnsaspecten. Het kabinet vindt de ontwikkelingen op het gebied van brede welvaart, waaronder de integratie in de begrotings- en beleidssystematiek, van groot belang. En wij ook. Maar vinden we de monitor zoals die nu voorligt de bril waardoor we moeten kijken om te bepalen of het goed gaat met Nederland?

Ik heb hierover een aantal vragen. Sommige dingen in de rapportage zijn logisch. Die herkennen we als gezamenlijke grote opgaven, zoals ontevredenheid over de woningmarkt en zorgen over het klimaat. Daar is terecht veel aandacht voor. Maar ik zie ook een andere rode draad, namelijk dat er nog steeds veel verschillen zijn, maar ook dat veel Nederlanders moe zijn. Meer mensen werken en zijn ook tevreden over hun werk, staat beschreven. Maar hoe lang houden onze inwoners dit vol? Meer werken met een inflatie van rond de 10% gebeurt soms vooral om de rekeningen te kunnen blijven betalen, niet om leuke dingen te kunnen doen of je kinderen iets extra's te kunnen geven. We lezen ook dat de psychische belasting toeneemt; de balans is zoek. Zaken zoals vrijwilligerswerk en sociale participatie nemen af. Dat we als Nederland hierop nog goed scoren ten opzichte van andere landen, is fijn. Maar dat is 0,0 excuus om dit gewoon maar te laten gebeuren.

Voorzitter. We voeren in de Kamer debat na debat over de Atlas van Afgehaakt Nederland, over het grote belang van vertrouwen tussen verschillende groepen in de samenleving en over het belang ervan dat mensen zich geaccepteerd voelen. Daar zie ik een hele grote kans. Want er staat in de monitor: "Het idee heerst dat grote sociale participatie leidt tot meer vertrouwen van mensen in elkaar, tot meer vertrouwen tussen verschillende groepen in de samenleving en het zich meer geaccepteerd voelen, en tot meer vertrouwen in belangrijke instituties, oftewel tot een stevigere samenleving." Iedere verbetering begint bij mensen die samen willen werken aan een betere samenleving. Daarom zou het CDA graag meer willen weten over het idee dat er beschreven staat, namelijk dat grote sociale participatie deels een antwoord zou kunnen zijn op, in mijn eigen woorden, het aanhaken van afgehaakt Nederland. Het CDA vindt het noodzakelijk om hierop te gaan verdiepen en ons beleid hier mede op in te gaan richten. Graag hoor ik hier een mening van onze minister-president over.

We zien daarnaast dat we voor nog een aantal fundamentele keuzes staan als we brede welvaart centraal willen stellen. Het uitgangspunt "leave no one behind" is een mooi anker. De verdeling van inkomen en vermogen is hierbij relevant, maar ook het uitgangspunt "werken moet lonen". Hoe gaan we dit debat consequent met elkaar voeren? Worden deze ankers dan ook de basis van voorstellen zoals het belastingplan, waar we ieder jaar over moeten besluiten?

De voorzitter:

Er is een interruptie van de heer Nijboer, PvdA.

De heer Nijboer (PvdA):

De inbreng van mevrouw Van Dijk is mij uit het hart gegrepen, vooral ook het voorbeeld dat zij aanhaalde van de 82-jarige man die daar echt ongelukkig zat te zijn. Ik zie ook uit naar de steun van het CDA voor de voorstellen die we volgende week zullen doen om de koopkracht te verbeteren. Maar we hebben het nu over vorig jaar. Ik vraag mevrouw Van Dijk wat haar oordeel is over het kabinetsbeleid op het sociale punt dat zij zo prangend naar voren brengt.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Zoals ik het nu kan beoordelen, is mijn oordeel dat we echt zwaar onvoldoende naar de uitvoering kijken. We denken te snel dat een papieren oplossing ook een praktijkoplossing is. Dat probeer ik in ieder debat toch wel op de een of andere manier goed naar voren te brengen. Maar als u die vraag stelt, dan is me dat nog steeds onvoldoende gelukt. Ik vind echt: als we iets in de praktijk willen regelen voor mensen, dan moeten we ook zeker weten dat het gaat landen bij de juiste mensen. Ik zie helaas gewoon nog te vaak mooie intenties, terwijl de praktijk en de uitvoering wat minder blijken te zijn.

De heer Stoffer (SGP):

Ik vind ook dat mevrouw Van Dijk een hele mooie bijdrage heeft, al vond ik dat de mooiste uitspraak vandaag van de heer Sneller was. Hij rondde af met deze uitspraak van Jan Terlouw: wie kennis vermeerdert, vermeerdert verantwoordelijkheid. Ik voel me nog iets meer aangesloten bij wat de vader van Jan Terlouw volgens mij gezegd zou hebben. Die was een stevige hervormde predikant in Garderen en Wezep en zou volgens mij gezegd hebben: wie kennis of wetenschap vermeerdert, vermeerdert smart. Dat staat in het Spreukenboek. Misschien had Jan Terlouw dus nog een beetje beter naar zijn vader moeten luisteren. Maar goed, mijn vraag gaat over het volgende. Ook ik heb de Monitor Brede Welvaart gelezen. Dat moet je doen als politicus. Ik had het beter niet kunnen doen, want het gaf me ook weer wat smart. Mijn vraag is of dat gedeelde smart is. Ik zag namelijk dat de indicator die het meest gedaald is en die er het slechtst voor staat, het vrijwilligerswerk is. Mijn vraag aan mevrouw Van Dijk is of dat gedeelde smart is en of ook zij vindt dat we alles op alles moeten zetten om daar de komende tijd echt een ombuiging in te maken.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Ik ben heel blij dat u die vraag stelt, want ja, dat vind ik. Dat was eigenlijk ook de indicator waardoor ik dit verhaal op papier heb gezet, omdat ik echt geloof dat verenigingen en onze vrijwilligers heel belangrijk cement in onze samenleving zijn. We zien hoe moeilijk zij het hebben. Soms uit zich dat in klachten over UBO-registers, maar er zit gewoon iets heel anders achter, namelijk: help ons alsjeblieft om weer vrijwilliger te kunnen zijn en help ons alsjeblieft om weer mooie dingen in de samenleving te kunnen doen. Ik vind dat wij daar veel harder voor mogen lopen hier in de Kamer.

De heer Stoffer (SGP):

Ik ben blij met dat antwoord. Ik ben blij dat mevrouw Van Dijk het UBO-register aanhaalt. We hebben onlangs met een CDA-collega van mevrouw Van Dijk een gesprek gehad met een hele groep vrijwilligers. Zij zeiden dat het UBO-register ervoor zorgt dat de aanwas van vrijwilligers maar zelfs ook het houden van de huidige vrijwilligers gewoon wegvalt. Is mevrouw Van Dijk het dus met mij eens dat we dat misschien met stip op 1 moeten zetten om vrijwilligerswerk body te blijven geven en dat we het UBO-register echt moeten aanpassen voor op z'n minst die groep mensen?

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Dat antwoord ga ik nog niet geven, omdat ik vind dat wij, om te bepalen wat 1, 2 of 3 is, veel meer bij verenigingen moeten gaan uitvragen waar zij echt behoefte aan hebben. Ik vind dat we vervolgens niet alleen een nummer 1 moeten oppakken om die verenigingen te helpen, maar ook nummer 2 en 3 en misschien ook 5 en 6. Ik vind die vraag dus iets minder relevant. Ik vind dat wij ons meer moeten gaan verdiepen in wat zij nodig hebben om ontlast te worden en dat we daar gewoon een veel breder plan voor moeten maken met elkaar.

De heer Stoffer (SGP):

Dat is misschien inderdaad heel verstandig; je moet ook altijd luisteren naar collega's. Ik ben het daarmee eens. Of het nou 1, 2 of 3 is, zit voor het CDA dat UBO-register nadrukkelijk verankerd in dat plan?

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

We hebben niet voor niks al een aantal keren vragen over het UBO-register gesteld. We hebben vooral ook zorgen over de handhaving van het UBO-register: gaat die inderdaad de vrijwilligers raken? Daar hebben we met de minister van Financiën ook al een kort debatje over gehad. Zij heeft geprobeerd ons ervan te overtuigen dat er echt gehandhaafd gaat worden op de grote risico's. Dat zijn niet de vrijwilligers. Ik vind dat wij moeten monitoren of dat inderdaad op die manier gebeurt.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ik heb heel veel waardering voor mevrouw Van Dijk, want ik weet dat zij echt recht uit het hart spreekt en hier niet iets voor de bühne staat te vertellen in de zin van: kijk mij eens goed zijn. Dat wil ik ook uitgesproken hebben. Ik weet zeker dat mevrouw Van Dijk die sociale participatie echt heel hoog in het vaandel heeft staan, maar tijdens de afgelopen coronaperiode hadden we natuurlijk wel te maken met die verschrikkelijke coronapas, dat ctb, waardoor mensen ook uitgesloten waren. Ik heb bijvoorbeeld iemand gesproken die al heel lang vrijwilliger was bij de Voedselbank en die niet meer mocht komen omdat hij zich niet wilde of kon laten vaccineren. Hoe dan ook, hij was niet gevaccineerd en is daar eigenlijk gewoon weggestuurd. Die relatie is gewoon helemaal stukgegaan. Die meneer zei tegen mij: "Hoe graag ik ook wil, ik kan daar gewoon nooit meer terugkomen". We gaan straks natuurlijk ook weer in een coronaperiode zitten. Ik hoop het niet, maar als je alles mag geloven, raken er weer miljoenen mensen besmet. Ik weet niet of dat zo is, hoor; ik geloof het niet, maar stel dat dat in een worstcasescenario zo zou zijn en dat we weer lockdowns zouden krijgen, waar nu ook alweer over gesproken wordt …

De voorzitter:

En uw vraag?

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ja, de vraag. Ik ga weer helemaal …

De voorzitter:

Het is een soort boom.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ja, sorry, dan gaat er weer van alles door mijn hoofd heen. Mijn vraag is of mevrouw Van Dijk het pleidooi dat zij nu houdt voor die sociale participatie, ook binnen haar fractie wil houden. Want als we weer de kant opgaan van waar we zijn geweest, zie ik het eigenlijk opnieuw misgaan met die sociale participatie. En die is al niet hersteld.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Mijn pleidooi over die sociale participatie wil ik overal heel graag houden, dus ook zeker in mijn fractie. Ik vind eigenlijk dat we dit verhaal met elkaar binnen heel Nederland moeten blijven vertellen. Dus ja, dat pleidooi zal ik ook daar houden.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Plas. Nee, het was afdoende. Gaat u verder, mevrouw Van Dijk.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Ten slotte. Er werd gesproken over de vader van Jan Terlouw. Ik luisterde niet altijd even goed naar mijn eigen vader, maar soms toch wel een beetje. Een jaar geleden mocht ik tijdens dit debat mijn maidenspeech houden. Ik heb toen gesproken over "de gewone man", de man of de vrouw die we continu in ons achterhoofd moeten houden bij iedere eurocent die we uitgeven. Ik verwees in dit verhaal dus naar ons pap en naar PISA, het satirische programma van de VARA, dat sprak over de gewone man. Dat is de man die niet naast zijn schoenen loopt, iedere morgen in zijn Kadett naar het werk vertrekt, 's avonds afgepeigerd thuiskomt en iedere dag de krant leest. Ik zie mijn vader nog zitten. Iedere dag dronk hij na het werk als eerste een pilsje, las de krant en mopperde dan hardop over alles wat hij las, enerzijds omdat hij er inhoudelijk iets van vond, maar vooral ook omdat de negativiteit hem aangreep. Hij is inmiddels acht jaar dood. Op zijn uitvaart wilde hij het liedje Als ik de baas zou zijn van het journaal van Kinderen voor Kinderen horen. Want hij wilde ook dat mooie verhalen gedeeld werden, dus dat naast het eerlijke verhaal over de dingen die verkeerd gaan in dit land, meer aandacht besteed zou worden aan het nieuws waarvan wij soms denken: ha, fijn!

Ik wil dan ook afsluiten met een mooi verhaal over een wethouder in Almere, Froukje de Jonge, toevallig een CDA-wethouder. Zij is bezig met het realiseren van een huis voor toeslagenouders, een huis waar ze elkaar kunnen ontmoeten, helpen en helen. Dat huis wordt medegefinancierd door lokale ondernemers. Het is een verhaal van samen de schouders eronder zetten. Dat begint met toegeven dat er fouten zijn gemaakt en vervolgens gaat het om samen de schouders eronder zetten om het weer goed te maken.

Ten slotte heb ik nog een leuk verhaal: onze collega Anne is gisteren moeder geworden.

(Geroffel op de bankjes)

De voorzitter:

Gefeliciteerd, Anne, vanaf hier! Heel leuk. Er is een interruptie van de heer Tony van Dijck.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Mevrouw Van Dijk heeft de decentrale overheden nogal hoog zitten. Ze zegt dat het een goede zaak is dat daar steeds meer geld naartoe gaat. Wat vindt mevrouw Van Dijk dan van de willekeur, van het feit dat het uitmaakt of je in Den Haag woont of niet? Als je in Den Haag woont krijg je bijvoorbeeld een energietoeslag van €900. Woon je in Rotterdam, dan krijg je een energietoeslag vanaf 140% sociaal minimum. Woon je in Deurne, dan krijg je misschien €800 of helemaal niks. Als je pech hebt — zoals ome Willem of hoe heette die meneer van u? — dan krijg je niks.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

U moet wel een beetje beter luisteren.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Wat vindt u van die willekeur?

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Twee dingen. Om te beginnen vind ik het goed dat lokale overheden heel veel eigen verantwoordelijkheid hebben om keuzes te maken. Ik geloof namelijk echt dat dicht bij de burger de beste keuzes gemaakt kunnen worden. Misschien is het wel een hele goede keuze om daar willekeur in te hebben, maar we zien in dit geval dat het echt heel spannend begint te worden als het gaat om het kunnen betalen van de rekeningen. We hebben maandag ook weer een technische briefing daarover. Ik vind het verstandig om daar met elkaar over te praten en om daar met de VNG en de gemeentes over te praten. Dat is in dit geval verstandig, omdat we gewoon zien dat heel veel mensen feitelijk de rekening niet meer kunnen betalen. Zeker als we de uitvoering hiervan in de toekomst bij de gemeentes willen laten, wat misschien wel de beste oplossing zou zijn, moeten we serieus een debat daarover voeren.

De voorzitter:

Dank u wel. De laatste vraag van de heer Tony van Dijck.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Het gaat erom dat uit de cijfers blijkt dat pas de helft van de mensen die daar recht op hebben, de energietoeslag heeft gekregen. Met andere woorden, het gaat mis in de uitvoering bij die gemeentes en het gaat mis door de willekeur. Want het mag wat mij betreft niet uitmaken in welke gemeente je woont: je hebt recht op die €800 bij 120% sociaal minimum. Het kan niet zo zijn dat mijn buurman die net in een andere gemeente woont, opeens veel meer krijgt of veel minder. Met andere woorden, ik heb problemen met de uitvoering, met die willekeur en met het feit dat de helft het nog niet gehad heeft, terwijl we al twee maanden verder zijn. Moeten we niet veel meer voordat we zoiets als die €800 — dat klinkt leuk — de wereld in helpen, goed nadenken over de uitvoering: is het wel haalbaar en hoe gaan we dat dan aanvliegen? Want op deze manier krijgen de mensen het niet. De mensen zijn zelfs wantrouwend naar de overheid en denken: als we straks die €800 aannemen, komt de overheid dat geld via de Belastingdienst weer terughalen.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Ik ben het helemaal met u eens. Daarom vroeg ik ook om een reflectie op de motie die we hebben ingediend over die uitvoeringstoets, met name als het gaat om regelingen die inkomen raken. Wij zijn het dus gewoon met elkaar eens. Ik denk dat meneer Van Dijck ook heel benieuwd is naar het antwoord van de minister op mijn vraag.

De voorzitter:

Dank u wel. Er is nog een vraag van de heer Omtzigt. Gaat uw gang.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):

Die €800-regeling is nu namelijk net precies de regeling die totaal tekortschiet. Er zakken namelijk 1,1 miljoen huishoudens door de bodem volgens het CPB vandaag en maximaal 800.000 huishoudens krijgen deze compensatie. Dat zijn niet eens altijd de goede huishoudens, dus er zijn 400.000 tot 500.000 huishoudens die volgens het CPB door de bodem zakken en die compensatie niet krijgen. Aan de andere kant hebben we de wet nog niet eens behandeld. Dus de regering heeft in december gezegd: u krijgt €200. In maart hebben ze er €800 van gemaakt. De wet is hier in april ingediend, in mei hebben we antwoorden gekregen en we moeten hem hier nog plenair behandelen. Hoe gaat de coalitie ervoor zorgen dat we een nette wetsbehandeling krijgen, mensen precies weten waar ze recht op hebben en mensen gecompenseerd worden wanneer ze echt niet zonder kunnen?

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Ik kan natuurlijk niet antwoorden voor de coalitie. Ik kan alleen antwoorden voor het CDA. Wij zullen dit debat op inhoudelijkheid met u en met de rest van de Kamer proberen te voeren. Ik denk ook dat we de wetenschap van wat ons nog te wachten staat moeten meenemen in de behandeling van die wet. Want ja, we zien inderdaad op basis van de nieuwsberichten en rapporten die er nu liggen dat we er nog niet zijn de komende tijd.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):

Dat is helder. We zien dat we er nog niet zijn. Ik zie daar een opening voor wat we nog meer zullen moeten doen de komende weken. Maar ik vraag een reflectie. Want nu wordt aan de regering gevraagd om hierop te reflecteren, maar de coalitie heeft zelf in een coalitieoverleg bepaald dat ze dit gaat uitkeren. Die heeft dat niet voorgelegd aan de Kamer; het moet nog in de Kamer behandeld worden. Gemeentes zijn al aan het uitvoeren. Daarover zegt meneer Van Dijck terecht: ze doen het allemaal verschillend, maar ze weten niet eens hoe ze de wet moeten interpreteren. Hoe kijken we daar nou op terug? Vinden we dit een fatsoenlijke manier om een belangrijke regeling — ik vind het namelijk belangrijk dat het gebeurt — uit te voeren, of gaan we dat de komende maanden anders doen? Want als we het zo doen, dan behandelen we hier wetten wanneer het geld al is uitgegeven en zitten we hier voor Jan met de korte achternaam.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Ik vind dat een hele terechte vraag. Ik heb ook geprobeerd om in mijn bijdrage aan te geven dat ik hier echt wel een stevige worsteling voel. Enerzijds voel je dat je iets snel wil doen en aan de andere kant kan het misschien ook wel snel; KLM konden we ook snel helpen. Ik denk dat we elkaar en onszelf ook moeten disciplineren om veel vaker en harder op de trom te slaan voor die zorgvuldige behandeling. Daarom vroeg ik ook of we niet eens goed moeten kijken naar al die snelheid die we hebben gehad de afgelopen tijd en per maatregel moeten kijken: was dit nou echt nodig in dit geval en had dat nou niet anders gekund? Daarbij ben ik ook de laatste die zal zeggen dat het niet soms misschien nodig zal zijn. En dan wil ik ook niet in de weg liggen. Maar als het aankomt op zorgvuldige behandeling om te voorkomen dat de uitvoering helemaal in de prut loopt, dan vindt u mij aan uw zijde.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van een deel van de eerste termijn van de kant van de Kamer. Ik schors de vergadering tot 14.00 uur.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 13.25 uur tot 14.05 uur geschorst.

Naar boven