19 Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2022

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2022 ( 35925-VIII ).

De voorzitter:

Aan de orde is het debat over de begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Vandaag doen we de eerste termijn van de kant van de Kamer.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik heet de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van harte welkom. Ik heet ook de Kamerleden, de mensen op de publieke tribune en de kijkers thuis van harte welkom. Met de leden spreek ik af: zes vragen en/of opmerkingen in eerste termijn. De heer Beertema van de PVV staat al klaar. Ik geef hem als eerste het woord.

De heer Beertema (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Tijdens de vorige begroting heb ik al uitgebreid stilgestaan bij het falende onderwijsbeleid van deze twee ministers. Ze herinneren het zich nog goed en ze kijken er met plezier op terug, zie ik. Net als in de sectoren immigratie, landbouw, wonen, zorg en toeslagen, verkeert ook het onderwijs na tien jaar Rutte in een staat van permanente crisis. Bij de vorige begroting heb ik ook al afscheid genomen van deze ministers, maar ze zijn niet weg te branden, lijkt het. Demissionair als ze zijn hebben ze hun houdbaarheidsdatum al lang overschreden. Ze zijn niet fris meer, om het eufemistisch te zeggen, en we kunnen eigenlijk niets meer van ze verwachten.

Dit begrotingsdebat en de moties die we zullen indienen, zijn dan ook eigenlijk verloren tijd, temeer daar moties die er echt toe doen, uiteindelijk toch niet worden uitgevoerd door deze ministers of op de lange baan worden geschoven. Onmacht en onwil, terwijl het onderwijs niet eerder zo gesmacht heeft naar ander beleid. Nooit eerder zijn de problemen zo groot geweest en is de machteloosheid en de krachteloosheid van de verantwoordelijke ministers zo onverdraaglijk geweest. Want er is sprake van een systeemcrisis. En dat lijkt maar niet door te dringen tot deze ministers. Inmiddels is het wel bij andere partijen doorgedrongen. Hoe kan het ook anders?

Waarom spreken wij nou steeds van een systeemcrisis? In de eerste plaats omdat er niemand meer voor de klas wil. In de tweede plaats de verontrustend snel opgerukte wokegekte die onze universiteiten bedreigt. In de derde plaats de volstrekt uit de hand gelopen internationalisering van het hoger onderwijs, gefaciliteerd door de vervanging van het Nederlands als onderwijstaal en daarmee als cultuurtaal door het Engels.

Voorzitter. Dan over het lerarentekort en het lerarenlek. Niemand wil meer voor de klas, waardoor zelfs de continuïteit van het onderwijs in gevaar komt. Met kunst- en vliegwerk probeert men de problemen te maskeren: onbevoegden voor de klas, kortere onderwijsweken, digitaal onderwijs, grotere klassen. Met meer salaris is een deel van het tekort op te lossen, maar erg hoopgevend ziet die financiële toekomst van de leraren er nog steeds niet uit, zeker niet als we kijken naar het laatste onderhandelaarsakkoord voor het voortgezet onderwijs: een loonsverhoging van 0,4% voor de leraren, terwijl hun bestuurders een verhoging van 3,4% krijgen, een coronabonus voor de leraren van €800 en voor de bestuurders van €4.000. Dat begrijpt niemand en dat nodigt ook niet uit, om het maar rustig te zeggen.

Maar het salaris is niet het grootste pijnpunt. Het grootste pijnpunt is dat het leraarschap inhoudelijk al lang niet meer is wat het had moeten zijn. Leraren willen lesgeven naar eigen inzicht, als autonoom pedagoog in een autonoom team, zonder lastiggevallen te worden door allerlei onderwijszieners, door die broodprofeten van het nieuwe leren van wie altijd alles anders moet. Het tragische is dat de sector niet leert als ik zie dat de nieuwe baas van de VO-raad, die deze week benoemd is, alweer zo'n hobbyfilosoof is, zo'n hobbyonderwijsvernieuwer, die zelf nog nooit voor de klas stond. Het is weer een fan van het gepersonaliseerde leren, een werkwijze die wetenschappelijk aantoonbaar niet werkt, maar gebaseerd is op magisch denken, op wensdenken, op ideologie vooral. Zelfontdekkend leren is geen leren, vooral niet voor de kinderen van onze kiezers, die pas groeien en bloeien als ze aan de hand worden genomen en in rust, structuur en discipline kennis en kunde krijgen overgedragen voordat ze daar zelf mee aan de slag gaan. Datzelfde geldt overigens voor de kinderen uit de achterban van andere partijen, zoals DENK. Stop met die heilloze vernieuwingen, grijp terug op onderwijs zoals dat al eeuwen succesvol is geweest en eindeloos veel generaties heeft gevormd, geëmancipeerd en tot de middenklasse heeft verheven. Verheffen, emanciperen, leerlingen naar de middenklasse opstoten, dat is wat leraren willen doen. Leerlingen aan de hand nemen, uitleggen, stimuleren meer uit zichzelf te halen dan ze zelf voor mogelijk hadden gehouden. Dat maakt het beroep tot het mooiste wat er is in plaats van het spelen van coach in de onrust en chaos van leerlingen die we aan hun lot overlaten op zogenaamde studiepleinen. Maar toch wordt de ene na de andere modernisering over het onderwijs uitgestort. Denk daarbij aan het heilloze programma Onderwijs2032, dat geen draagvlak had en stiekemerwijs werd omgekat tot Curriculum.nu. Nogmaals, dat zijn vernieuwingen die niet zijn gebaseerd op evidencebased werken.

De gevolgen van dit volstrekt onverantwoorde onderwijsbeleid — deze ministers zijn rechtstreeks verantwoordelijk voor dat beleid — worden nu op hardhandige wijze in ons haar gesmeerd. Nederland duikt naar beneden in de internationale peilingen. In tegenstelling tot vrijwel alle andere landen presteren Nederlandse leerlingen steeds weer iets minder dan vroeger, met als dieptepunt dat 24% van de 15-jarigen functioneel analfabeet is. Ik heb al vaker gezegd dat dit een beschamend feit is. Sterker nog, het is een totale schande dat een hoogontwikkeld land als Nederland zich wel aanmatigt om met miljardeninjecties van belastinggeld het klimaat te gaan redden — wat een slagvaardigheid — maar een kwart van zijn kinderen een mislukt leven tegemoet laat gaan, omdat we niet meer in staat zijn om iedereen te leren lezen. Dat is iets wat we sinds het begin van het georganiseerd onderwijs, in de loop van zo'n 1.100 jaar, uitstekend hebben gedaan. Lezen is de basis van verheffing, van emancipatie. Zonder leesvaardigheid houdt alles op. Zonder leesvaardigheid worden mensen veroordeeld tot een moeizaam leven in de marge.

Ik heb dit samengevat in een tweet. Die wil ik u hier niet onthouden. De tweet luidt als volgt: "Om kansengelijkheid te versterken, moet je ze in de eerste plaats leren lezen, kennis en kunde herstellen, structuur en rust brengen, afscheid nemen van the soft bigotry of low expectations, en evidencebased werken. Zo ingewikkeld is dat niet." Daarmee heb ik eigenlijk alles gezegd, maar toch wil ik nog die paar andere heikele punten aanstippen waarop ik graag een reactie wil van de ministers.

Het eerste punt is de wokegekte, die vooral op de universiteiten in recordtijd een dominante plek heeft gekregen. Als voorbeelden noem ik: diversity officers op alle instellingen, safe spaces, het cancelen van andersdenkende docenten en studenten, en beperking van de vrijheid van meningsuiting en van de vrije wetenschap. Tot een paar maanden geleden konden we vaak nog hartelijk lachen om die wokegekte, maar het lachen is ons intussen vergaan. Censuur en zelfcensuur zijn aan de orde van de dag. Er zijn demonstraties. Petities worden ondertekend door tientallen hoogleraren en docenten, bijvoorbeeld als een aardige, enigszins conservatieve wetenschapper als Jordan Peterson een lezing komt geven. Zelfs een harde wetenschap als biologie wordt ondergraven, omdat de twee geslachten man en vrouw domweg worden ontkend. Er is een nieuw inzicht dat rationaliteit in de wetenschap — dat is nota bene de basis van de wetenschappelijke methode — een blank, westers en mannelijk concept zou zijn dat gedekoloniseerd moet worden. Die woke- en genderideologie leidt het einde van de wetenschap in en leidt het begin in van nieuwe vormen van magisch denken. En dan te bedenken dat wetenschap de basis vormt van onze superieure westerse cultuur, die vrijheid, welvaart, welzijn en rijkdom bracht.

De goede verstaander ziet dat de woke-ideologie al heel hard op weg is om mainstream te worden, zie bijvoorbeeld onze media, maar ook de komst van de laatste generatie jonge politici in de Tweede Kamer, zelfs bij de oude arbeiderspartij PvdA en zelfs bij de VVD en de ChristenUnie. Zij steunden mijn motie om ons teweer te stellen tegen die zogenaamde kritische rassenleer niet. Mijn oproep is om de vrijheid van meningsuiting en de vrije wetenschapsbeoefening te garanderen. Mijn vraag aan de minister is: hoe staat het met de aangenomen motie, waarin de Kamer zich uitspreekt tegen het Nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie, waarmee etniciteit en migratieachtergronden worden geregistreerd? Het is een breed gedragen motie, waarbij zelfs de VVD zich terecht afvroeg waarom je dat nou moet registreren als je mensen hoort te beoordelen op hun kwaliteiten in plaats van op hun afkomst.

Ik drink even een slokje water. Voorzitter, zet u de tijd even stil? Heel goed.

Voorzitter. Dan de verengelsing. Het vervangen van het Nederlands als onderwijstaal door het Engels maakte vergaande internationalisering mogelijk. Hierdoor dreigen universiteiten nu voor het eerst te verzuipen in de aanmeldingen. Er zijn universiteiten die er trots op zijn dat zij meer dan de helft van hun bestand tot buitenlandse studenten kunnen rekenen. In totaal zijn er 80.000 buitenlandse studenten die een beroep doen op Nederlands belastinggeld. Zij verdringen onze eigen studenten op de wachtlijsten voor studies en nemen 80.000 studentenkamers in beslag op de al schaarse woningmarkt van de studentenhuisvesting. Zie de noodkreet van de Universiteit van Amsterdam.

De enorme toeloop van internationale studenten is niet meer te behappen. Na jarenlang actief werven in verre buitenlanden, in de meeste studies het Nederlands als onderwijstaal af te schaffen om buitenlanders te faciliteren, de PVV te beschimpen als benauwde nationalisten, omdat ze opkwam voor de belangen van Nederlandse studenten met Nederlandse belastingbetalende ouders, stort de boel nu in. We raden het al: de universiteiten vragen om meer geld. Natuurlijk is er een oplossing. Die heb ik al vaak aangedragen: herstel het Nederlands als onderwijstaal, zoals de Wet op het hoger onderwijs voorschrijft. De minister heeft die echter aangepast om universiteiten toch weer de vrijheid te geven om te handelen naar eigen inzicht. Neem regie, minister. De universiteiten komen naar eigen zeggen in de knel door hun eigen onverantwoorde, obsessieve drift om buitenlanders binnen te halen voordat de concurrent dat doet. Herstel het Nederlands. Nog steeds zijn internationale studenten dan welkom, maar dan moeten ze de moeite nemen om onze taal te leren, in plaats van de grote meerderheid van Nederlandse studenten te dwingen onderwijs te volgen in een vreemde taal.

Dit zijn de problemen die ons onderwijs in een systeemcrisis hebben gestort. Die problemen kennen hun weerga niet. Voor al deze problemen hebben de bewindslieden en de bestuurders zich jaren doof gehouden. Als ze antwoorden hadden, waren dat precies de verkeerde antwoorden.

Voorzitter. Dit is de stand van zaken. Om het onderwijs te redden, zal er meer nodig zijn dan een aanpassing hier en daar. Er is een paradigmaverandering nodig. Die zal Rutte IV in ieder geval niet bewerkstelligen. Integendeel, de problemen onder Rutte IV zullen zich verdiepen. Pas als Rutte weg is, als Rutte éindelijk weg is, is er kans op verbetering.

Voorzitter, ten slotte. Het is jammer dat meneer Van Meenen nog niet is opgesprongen om, zoals hij al elf jaar doet, mij te vragen hoe het dan wél moet. Hierin staat hoe het wel moet. Het is maar één blaadje, voor en achter. We hebben het heel milieubewust dubbelzijdig geprint. Ik zou u willen vragen om dit even rond te delen, voorzitter. Dit zijn de ideeën waar we aan moeten denken om ons onderwijs uit de enorme systeemcrisis zoals we die nu kennen te halen.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.

(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Beertema. We zullen het verspreiden onder de leden.

Dan geef ik het woord aan mevrouw Van der Woude. Dit is haar maidenspeech. Zoals te doen gebruikelijk krijgt u geen interrupties. U krijgt ook de tijd om eventueel wat persoonlijks te zeggen. Ik wens u veel succes.

Mevrouw Van der Woude (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Dit is een begrotingsbehandeling in een rare tijd: een beleidsarme begroting tijdens een formatie en met nieuwe maatregelen die ook het onderwijs wederom treffen. Uit cijfers die vorige week bekend werden uit een onderzoek dat tijdens de derde lockdown is gedaan, weten we dat studenten hard zijn geraakt, met name door eenzaamheid. Ze hadden daar al last van, maar corona maakte het nog erger. Dat verbaast me niet. Als wethouder Onderwijs in Delft heb ik van dichtbij helaas de impact gezien. We zijn blij dat de NPO-gelden wat dat betreft ook voor welzijn worden ingezet. Elkaar ontmoeten en kennen, en een kort lijntje met docenten zijn ongelofelijk belangrijk voor studenten en kinderen.

Ik heb zelf in mijn jeugd al onbedoeld een soort veldonderzoek naar de kwaliteit van onderwijs gedaan. Ik heb toen door omstandigheden op vier middelbare scholen gezeten, in verschillende delen van het land. Dat is geen gunstige leercontext, zou men nu zeggen. De vierde school heb ik op mijn 15de zelf uitgekozen en geregeld, omdat de derde me niet beviel. Ik was totaal ongevoelig voor alle meningen van volwassenen, zeker van diegenen die meenden dat ik mijn toekomst vergooide en die allerlei paden voor me wilden uitstippelen.

Maar dat ik mijn eindexamen heb gehaald, is wel te danken aan betrokken docenten op de vierde school. Die vroegen gewoon af en toe of het ging. Even extra opletten. Ik was gezien, betekende dat. Meer was eigenlijk niet nodig om mij aan de slag te krijgen. Dat gezien zijn, is precies wat studenten nu vaak missen. In de massaliteit van het studeren nu zijn ze vaker alleen. Studies zijn massaal. De studentenverenigingen, sportverenigingen en studentenhuizen zijn vol.

Gaan al die studenten in de toekomst goed terechtkomen? Dat heeft mijn aandacht. Want dit land heeft grote ambities voor de toekomst. We willen uitblinken en een topinnovatieland zijn. We willen vooroplopen met innovaties in energie, techniek, ICT, robotica, op medisch vlak, landbouw, water, voedsel, kwantum, astronomie. Het zijn investeringen in de toekomst als we dat onderzoek in de juiste richting doen. Daar zijn wat keuzes te maken. Welke maatschappelijke doelen streven we na? Het is goed om hier te prioriteren, maar universiteiten zijn juist steeds meer op elkaar gaan lijken. Ze hebben zich eerder verbreed dan dat ze zich hebben geprofileerd.

Dat brengt me bij een rapport, opgeleverd door PricewaterhouseCoopers, waarin een hogere bekostiging voor het hoger onderwijs wordt aanbevolen. Een aanbeveling die iedereen hier kent, denk ik. Maar er staan nog meer aanbevelingen in, waar ik niets meer over gehoord heb. Een aanbeveling is bijvoorbeeld om een duidelijker onderzoeksambitie te formuleren. De strategische agenda, het missiegedreven innovatiebeleid, de Wetenschapsagenda, de sectorplannen en Europa geven allemaal een bepaalde richting aan het onderwijs. Ze liggen naast elkaar, maar ze leveren niet een samenhangend beeld op. Wat zijn nu onze belangrijkste missies?

We zoeken dat gezamenlijke perspectief voor het hele Nederlandse onderwijsveld, in samenwerking met de ministeries van SZW en EZK. Daarbinnen kunnen wat ons betreft instellingen zich profileren, van mbo tot wo. Het pad tot het doel moeten zij inrichten. Dat is wat ons betreft belangrijk voor de toekomst. En volgens ons hebben wij dan iedereen nodig, academisch opgeleide mensen, maar zeker ook heel erg veel vakmensen, van mbo en hbo, in techniek, ICT, zorg enzovoorts. Nu hebben we al heel erg veel studenten, maar het onderwijs levert niet die mix van afgestudeerden af die de arbeidsmarkt in de toekomst nodig heeft. De instroom in mbo 4-techniek is dramatisch. Al eerder is gebleken dat jongeren vaak kiezen voor mbo-economisch of mbo-administratief en dan uitvallen, of later niet goed terechtkomen. Ik heb dat in Delft ook veel gezien. De helft van de hbo'ers in Rotterdam studeert economie. Een superstudie, maar het is relatief echt veel, terwijl we te weinig verpleegkundigen en ingenieurs hebben.

De grote transities gaan op deze manier vastlopen. Campagnes en voorlichting zijn niet genoeg. Scherpere eisen aan doelmatigheid bij het mbo hebben nog niet gewerkt, hebben wij gelezen. En zolang universiteiten afzonderlijk nieuwe brede bachelors blijven bedenken om studenten te trekken voor onaantrekkelijke vakgebieden in plaats van meer samen te werken, zijn we niet handig bezig. Hier eens goed naar kijken, was eveneens een aanbeveling van PricewaterhouseCoopers.

Er is in deze termijn ook een onderzoek gedaan naar macrodoelmatigheid in het onderwijs. De commissie die dat deed, gaf zelf aan dat de criteria die het Rijk hanteert voor een goede aansluiting op de arbeidsmarkt niet goed genoeg zijn. Het overzicht dat we nu hebben, is versnipperd naar niveau en neemt deeltijd- en privaatonderwijs niet mee. En we hebben ook geen scherpe definitie van macrodoelmatigheid. Door al die dingen samen weten we dus niet genoeg of we het goed doen. Vorig jaar zei de minister hierover, samengevat, dat het meestal goed gaat en dat hierover overlegtafels zouden komen. Wij zouden dus graag weten welke inzichten dit ongeveer een jaar later heeft opgeleverd. Wat ons betreft onderzoeken wij hoe wij dat beeld scherper kunnen maken, van mbo tot en met wo.

Het opleiden voor de toekomstige arbeidsmarkt is dus belangrijk voor alle onderwijsniveaus. Maar terwijl het wo ontploft, krimpt het hbo. Verschillende bestuurders en docenten hebben mij gezegd dat ze met lede ogen aanzien hoe iedereen probeert de universiteit in te komen, wat ook ondanks een vwo-diploma echt niet altijd passend is. Dat geeft druk. En als het je niet makkelijk af gaat, is het gewoon heel erg zwaar. Dat geeft ook stress. Toen ik in het hbo werkte, was er op mijn technische faculteit een speciale zijinstroomcoördinator voor studenten die het niet redden aan de TU Delft, structureel. Die kregen wij dan weer op de rit, maar ook mentaal moesten zij bijkomen van de faalervaring. Als ze meteen voor het hbo hadden gekozen, was dat niet gebeurd. Maar dat doen ze juist steeds minder. Laten we ophouden met het verheerlijken van het academisch niveau. Het geeft het verkeerde signaal, terwijl er in bepaalde richtingen een tekort is aan beroepsopgeleiden. De voorlichting hierover zou beter moeten. Ziet de minister mogelijkheden om de voorlichting over de voordelen van en de verschillen tussen mbo, hbo en wo beter in te richten, zodat er bewustere keuzes kunnen worden gemaakt? Ik zou dan graag zien dat we de verschillen vieren in plaats van wegwerken, want het hbo en wo beginnen steeds meer op elkaar te lijken.

Om die reden zijn wij kritisch over de aankondiging van een wetswijziging die een gelijk speelveld wil creëren en waarin hbo's beter worden gefaciliteerd om wo-opleidingen aan te bieden en andersom. Dat gaat ons wat te snel. We missen een strategisch plan. Want hbo en wo zouden oorspronkelijk helemaal niet hetzelfde veld bedienen. Het idee was altijd dat ze complementair waren aan elkaar. Laat de minister dus eerst goed in kaart brengen wat de rol van het hbo versus wo kan zijn, wat de meerwaarde van het verschil dan wel de overeenkomst is en leg die keuze aan ons voor, voordat wordt overgegaan tot indiening van dit wetsvoorstel. Kan de minister dat toezeggen?

Dan een andere toevoeging aan ons onderwijslandschap: internationalisering. Die brengt ons land kennis en briljante studenten, het leert studenten te werken in internationale teams en het opent mogelijkheden voor studenten om in het buitenland te studeren. Dat vinden wij een goede zaak. Wij willen doorgaan op dit pad, mits wij grip houden op de instroom. Die grip lijken we nu wel kwijt te zijn. Een deel van de massaliteit waarover ik het eerder had, wordt veroorzaakt door deze studenten. U stond vast ook wel perplex van het recente beeld van internationale studenten die in bushokjes slapen. Maar we zijn niet berekend op deze aantallen.

We hebben een wet klaarliggen om hier in uiterste gevallen meer grip op te krijgen, de Wet taal en toegankelijkheid, maar die ligt nu te niksen in de Eerste Kamer. Het hoger onderwijs kan hier niet op blijven wachten. Daarom wil ik graag weten wat er nu al aan actie mogelijk is. Want als wij moeten wachten op die nieuwe wet, dan zijn we te laat om iets te regelen voor het komend collegejaar en liggen er weer studenten in bushokjes te slapen. Ik zou de minister daarom willen vragen om, in samenwerking met de VSNU en de Vereniging Hogescholen, te kijken of er een mogelijkheid is om te starten met een pilot voor het komend collegejaar, waarbij instellingen of opleidingen de mogelijkheid krijgen tot het instellen van een noodcapaciteitsfixus of een capaciteitsfixus voor niet-EER-studenten. De VVD heeft op deze zaken eerder al aangedrongen en die zijn, volgens de bestuurders die wij hebben gesproken, urgent.

Dan wil ik het graag hebben over academische vrijheid en veiligheid voor studenten, docenten en wetenschappers. Die staan onder druk, zowel nationaal als internationaal. Allereerst ga ik in op het internationale perspectief. Onlangs was er een rondetafeloverleg waarin we de bedreigingen vanuit onvrije landen voor onze wetenschap hebben besproken. Wetenschap zonder internationale samenwerking is ondenkbaar. Als je een klein land als Nederland bent, liggen er altijd meer kennis en mogelijkheden buiten je land dan erbinnen. Dat is nu eenmaal zo. Maar sommige internationale studenten worden beperkt in hun vrijheid door hun moederland. Waardevolle kennis lekt weg of wordt gebruikt op manieren die wij niet willen; voor militaire doeleinden of op een onethische manier, zoals toen DNA van Oeigoeren werd ingezet in een Nederlands onderzoek.

Het blijkt lastig voor bestuurders om afwegingen te maken. Waar en hoe werken we samen met andere landen? Er is al een traject in gang gezet om te komen tot een afbakening van vakgebieden waar een verhoogd risico voor de nationale veiligheid geldt. Voor zover ik heb begrepen, is er ook een brede behoefte, bovenop de publicatie van de VSNU over kennisveiligheid, aan een duidelijk afwegingskader vanuit het Rijk. Het gaat dan om een kader dat helpt bij afwegingen op alle vlakken, dus niet alleen veiligheid, maar ook ethisch. Want je kan de dreigingen en bezwaren niet louter indelen per vakgebied, land of doel van de samenwerking; dat staat altijd in relatie tot elkaar. Een samenwerking met China hoeft niet per se altijd een bezwaar te zijn. Ik wil voorkomen dat we van te naïef zijn — wat we wel degelijk waren — doorschieten naar het afschrijven van complete landen. Dat dient de wetenschap ook niet. Ik begrijp dat de Kamer in januari 2022 wordt geïnformeerd over de voortgang van de maatregelen om ongewenste kennisoverdracht tegen te gaan. Mijn vraag daarbij is, gehoord wat de bestuurders zeggen: wordt dan de hele breedte van dat vraagstuk daarin meegenomen? Wij willen graag dat dat gebeurt. Wij willen niet alleen kennis verzamelen, maar wij willen ook samen met betrokken experts en diensten een afwegingskader maken waarmee instellingen kunnen werken. En wij willen dat steeds, samen met hen, aanpassen aan de actualiteit. Ik hoor graag een reactie hierop van de minister.

Ten slotte, nationaal. De VVD heeft een historie van aandacht vragen voor diversiteit in het algemeen, maar ook van meningen. De berichten dat studenten, docenten en/of onderzoekers zich niet meer vrij kunnen uiten, zijn bekend. Het gaat niet alleen over het overigens zeer terecht adresseren van bedreigingen aan het adres van wetenschappers door Vizier Op Links of vaccinatietegenstanders, het gaat ook over de hier en daar doorgeslagen politieke correctheid in de academische wereld en het risico op zelfcensuur. Wij vinden het doorgeslagen, omdat de intentie, gelijke kansen voor iedereen, uitstekend is wat ons betreft, maar zo in het extreme getrokken wordt, zo is onze waarneming, dat het polariseert en op die manier niets oplost. We willen echt het debat open houden. Het zit bovendien de objectieve waarheidsvinding in de weg, die zo belangrijk in de wetenschap is.

In het verleden is er onderzoek geweest door de KNAW naar deze onvrijheid. Daar werd niets in gevonden, maar er was veel kritiek op dit onderzoek, omdat niet duidelijk was hoe men tot die conclusie kwam. Uit het antwoord op de vragen die ik heb gesteld aan de minister, blijkt ook nu niet dat de minister een probleem ziet, maar uit een onderzoek van de inspectie blijkt dat 14% van de studenten zich niet vrij durft te uiten. Ik vind dat best veel. Bij mij melden zich ook docenten en onderzoekers met dezelfde klacht. Recent zagen we in een onderzoek door ScienceGuide dat intimidatie bij hen een probleem is, met name op universiteiten dus. Voor een groot deel komt die van binnen en niet van buiten, dus van collega's en studenten, en met name bij de sociale en de geesteswetenschappen. Allemaal signalen bij elkaar.

Wat ook als gevaar wordt genoemd, is dat het wetenschappelijke streven naar objectiviteit in gevaar komt. Rationaliteit wordt bijvoorbeeld op de UvA in een zogenaamde Decolonization Toolkit als westers en koloniaal bestempeld. Het zal je maar gezegd worden als Aziatische wiskundige! Dat baart zorgen. We willen niet dat literatuur en onderzoek in eerste instantie worden beoordeeld op zaken als huidskleur en sekse van auteurs. Ik wil benadrukken dat ik het ook echt heel belangrijk vind dat zo veel mogelijk inhoudelijke perspectieven bij de wetenschap worden betrokken, absoluut, maar dan wel met de nadruk daarop: inhoudelijke verschillen, inhoudelijke perspectieven. Voor het beste resultaat moet diversiteit zitten in perspectieven en niet in bijvoorbeeld biologische kenmerken van mensen, en die moeten ook niet steeds worden gezien als een exponent van een bepaalde groep.

Ik vroeg u eerder waarom de KNAW in haar laatste richtsnoer voor academische vrijheid de termen "waarheidsvinding" en "objectiviteit" niet meer noemde als leidende beginselen. Uw antwoord was dat dat belangrijke begrippen in de wetenschapsbeoefening zijn, maar dat goede wetenschapsbeoefening zich niet alleen zo laat vangen. Dat laatste begrijp ik, maar dat was niet mijn vraag. Mijn vraag was niet of deze begrippen belangrijk zijn of de enige, maar of ze leidend zijn. Kan de minister bevestigen dat dit wel zo moet zijn en dat deze begrippen dus leidend moeten zijn?

Wat ons in dit verband niet geruststelde, was de inhoud van wat de minister de universiteiten recent aanbood. Het was een handreiking voor het opstellen van een gender equality plan, die proactief gevuld was met instructies die stroken met identiteitsdenken, met dekolonisatieliteratuur en intersectionalisme. Het staat mensen natuurlijk vrij hier voorstander van te zijn, absoluut, maar vindt de minister zelf ook dat dit geen politiek neutrale handreiking was? En is zij het met mij eens dat stelselverantwoordelijke bestuurders wel neutraal moeten optreden? En zo ja, hoe gaat zij dan nu aan instellingen duidelijk maken dat een 180 graden andere aanpak ook oké is en dat er op dat vlak helemaal geen eisen zijn van de Europese Commissie?

Als iets mij duidelijk is, dan is het dat de checks-and-balances die moeten waarborgen dat iedereen in onderwijs en wetenschap zich veilig voelt en vrij kan spreken, niet meer optimaal functioneren. Daarom zou ik de minister willen vragen of zij opnieuw wil kijken en onderzoek wil inzetten naar academische vrijheid in het hoger onderwijs, met inbegrip van een reflectie op de meest passende rol van het ministerie van OCW hierin.

Dank u wel.

Nonverbale uitingsvormen

De voorzitter:

Dank u wel. Ik wil u feliciteren met uw maidenspeech. Heel mooi dat u er toch een persoonlijk accent aan geeft op basis van uw ervaringen in het verleden. U bent volgens mij iemand met hart voor de zorg en ook met hart voor het lokale bestuur. Heel veel succes in deze Kamer! Zoals gebruikelijk waren er geen interrupties.

Ik schors de vergadering voor een enkel moment, zodat u de felicitaties in ontvangst kan nemen.

De vergadering wordt van 17.01 uur tot 17.04 uur geschorst.

De voorzitter:

Aan de orde is het vervolg van de begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ik geef het woord aan mevrouw Paul van de VVD.

Mevrouw Paul (VVD):

Dank u wel, voorzitter. In de eerste plaats: Hatte, van harte gefeliciteerd. Het is een zeldzaam genoegen dat je een verhaal kunt houden zonder geïnterrumpeerd te worden. Ik heb het ook welgeteld één keer mogen ervaren. Ik ben ervan overtuigd dat dat ook de enige keer zal zijn. Dus geniet ervan.

Voorzitter. Een paar maanden geleden trokken we in dit gebouw. Ik ben de afgelopen tijd bezig geweest om mijn kamer in te richten en daarin wat kleur aan te brengen. Ik heb uiteindelijk een schilderijtje uitgezocht om de kamer wat mee op te vrolijken. Terwijl ik aan het nadenken was over dit debat, gingen mijn gedachten eigenlijk steeds naar dat schilderijtje. Mijn blik werd daarnaartoe getrokken. Pas toen zag ik dat dat schilderijtje heel mooi past bij de manier waarop ik naar het onderwijs kijk. Het is een abstracte tekening van een groepje figuren. Ze hebben allemaal een verschillende kleur. Ze staan op de een of andere manier een beetje in het donker en komen naar voren, in het licht.

Voorzitter. Zonder al te zweverig te worden: voor mij is de essentie van onderwijs om alle kinderen, ongeacht hun kleur, achtergrond of geslacht, evenveel kans te geven om sterk en zelfverzekerd de wijde wereld in te stappen met de juiste kennis en vaardigheden. Iedere keer dat ik sindsdien naar dat schilderijtje kijk, word ik daaraan herinnerd. Maar ik zei het al: ik ga niet te zweverig worden. Want ik realiseer me heel goed dat wij, zoals we hier in deze Kamer staan, hier maar een bescheiden rol in spelen. Het zijn de scholen, de meesters en juffen, die iedere dag met ongelofelijk veel energie naast onze kinderen staan om ze bij te brengen wat nodig is, maar ook om er voor ze te zijn als het even niet goed gaat, als ze niet lekker in hun vel zitten, als het thuis niet helemaal goed gaat, of als ze lastig mee kunnen komen in de klas. Wij moeten hen vooral in staat stellen om hun werk goed te kunnen doen. Kwalitatief goed onderwijs door goede leraren en voldoende leraren: daar ligt mijn focus. Daar wil ik het vandaag graag met u over hebben.

Voorzitter. Inmiddels heb ik de afgelopen periode best wat kilometers afgelegd in het land en in het onderwijsveld. Ik heb veel gesprekken gevoerd en vooral veel geluisterd naar al die professionals, die veel meer verstand hebben van goed onderwijs dan wij hier met z'n allen bij elkaar.

Pardon. Ik heb een kriebelhoest; dat zeg ik maar vast. Die kan af en toe opkomen. Dat komt niet door ontroering of iets anders.

De voorzitter:

Dat mag ook, hè.

Mevrouw Paul (VVD):

Ja, dat mag ook. In een onderwijsdebat zou dat zomaar kunnen. Maar het is een ellendige kriebelhoest.

Hoe langer ik ondergedompeld ben in deze portefeuille, hoe meer bewondering en respect ik ben gaan krijgen voor iedereen die in het onderwijs werkt. Leraar, meester of juf zijn is veel meer dan een vak. Het is net als werken in de zorg of bij de politie: daar kies je voor omdat je een bijdrage wil leveren, omdat je anderen wil helpen en omdat het je passie is. Al deze mensen die in het onderwijs werken, realiseren zich allang wat het belang van goed onderwijs is en dat de kracht van toekomstige generaties en ons land mede wordt bepaald door de kwaliteit van het onderwijs. Onze ambitie voor Nederland, waar mijn collega Van der Woude zojuist over sprak, valt of staat met goed onderwijs.

Voorzitter. Het is goed dat het kabinet dat ook ziet. Het is goed dat bijvoorbeeld met het Nationaal Onderwijslab verder wordt geïnvesteerd in de kwaliteit van ons onderwijs. Maar wat de VVD betreft doen we dat wel op een manier waarop die investering zoden aan de dijk zet. Innovatieve toepassingen vinden we natuurlijk prachtig. Maar we willen vooral ook de basisvaardigheden van leerlingen versterken; de heer Beertema refereerde daar ook al aan. Dat doen we onder andere met de lopende actualisatie van het curriculum. Dat is een langlopend proces dat we de komende jaren hopelijk daadwerkelijk in de praktijk kunnen inzetten. Maar ook via andere routes moet de focus komen te liggen op basisvaardigheden in het onderwijs. Hoe ziet de minister de aanbeveling uit het McKinseyrapport van vorig jaar om de ondergrens voor het verkrijgen van het oordeel "voldoende" van de inspectie te verhogen, zodat we een brede verbetering van het onderwijs krijgen? Want wat de VVD betreft is het kwalitatief goed onderwijs dat zorgt voor de beste kansengelijkheid voor ieder kind.

De voorzitter:

Dank u wel. Er is een interruptie van mevrouw Westerveld, GroenLinks

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik heb een vraag aan mevrouw Paul van de VVD. Ik las gisteren een opinieartikel, een heel mooi stuk, waarin ervoor wordt gepleit dat ieder kind recht heeft op een goede meester of juf. Daarin worden een aantal zaken voorgesteld en zegt de VVD dat het niet een kwestie is van even meer investeren, maar dat er meer nodig is. Ik zou mevrouw Paul willen vragen wat precies de status is van dit stuk. Is dat een nieuwe visie van de VVD op onderwijs? Is dat een wensenlijst? Wat gaat er gebeuren met de mooie zaken die in dit stuk staan?

Mevrouw Paul (VVD):

Het is in ieder geval mijn visie. Het is een opiniestuk, mijn kijk op hoe we zaken in het onderwijs voor elkaar zouden kunnen krijgen. Uiteraard word ik daarbij gesteund door mijn collega's in de fractie. Waar het om gaat in het stuk — dat gaf ik heel duidelijk aan — is dat je nieuwe leraren niet als een tovermiddel tevoorschijn tovert. Natuurlijk moet je investeren in dat onderwijs. Maar er zijn een heleboel andere dingen nodig om mensen warm te laten lopen voor dat vak. Ik vertelde net dat ik de afgelopen periode veel in het land ben geweest en ook echt met veel leraren heb gesproken. Waar ze over beginnen — dat is ook waar ik in het stuk aan refereer, waar die passie vandaan komt — is dat ze zelf kunnen bepalen hoe ze zaken organiseren, dat ze voldoende tijd hebben om zich te richten op het kind en ze dus bijvoorbeeld ook ontlast worden door de inzet van onderwijsondersteuners, en dat ze in hun opleiding de ruimte hebben om zich te specialiseren in bepaalde groepen kinderen, dus in het jongere kind of het oudere kind …

De voorzitter:

Dank u wel. Ik weet niet of u het hele opiniestuk …

Mevrouw Paul (VVD):

Nee, dat ga ik niet doen. Prima.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik heb het gelezen en daarom ook juist mij verbazing. Want wat we hier doen, zou volgens mij gebaseerd moeten zijn op zaken die werken, op wat we lezen in rapporten en horen van vertegenwoordigers van het onderwijsveld, en niet op een paar gesprekken in het land. Ik hoor mevrouw Paul zeggen: dit is mijn visie. Dat is leuk, maar ik vraag wat de VVD de komende tijd gaat doen. Want als ik de doorrekening van de VVD bekijk, wordt daarin helemaal niet geïnvesteerd in leraren. Als ik kijk naar de wens van mevrouw Paul dat we goed omgaan met oudere leraren: het was de VVD die een aantal jaren geleden de regeling voor oudere leraren wilde afschaffen. Het is de VVD die iedere keer dwarsligt als partijen wél meer willen investeren. Dus ik wil haar vragen wat zij concreet gaat doen met de wensen die in dit stuk staan.

Mevrouw Paul (VVD):

Ik wil beginnen met te zeggen dat de VVD de afgelopen jaren wel degelijk onderdeel was van het kabinet dat geïnvesteerd heeft, veel geïnvesteerd heeft, in onderwijs. Mevrouw Westerveld kan zeggen wat ze wil, maar praat mij nu niet aan dat de VVD daar niet voor heeft gestaan en daar niet in heeft geïnvesteerd. Dat klopt gewoon niet.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik stel volgens mij een vrij concrete vraag. Dit was ook gisteren het punt, toen we ook aan de grootste partij die we in deze Kamer hebben, vragen stelden waar geen antwoord op kwam. Er werd toen zelfs een punt van orde gemaakt. Ik stel nu weer een hele duidelijke vraag: wat gaan we de komende tijd concreet doen met de wensen die in dit stuk staan? Want het is één ding om mooie zaken te benoemen, om te zeggen wat je wil, maar het is wat anders om die zaken ook te doen. En daar vraag ik nou juist naar.

Mevrouw Paul (VVD):

Geen woorden, maar daden. We gaan aan de slag met de zaken die ik heb benoemd in dit stuk. Zo simpel is het.

De voorzitter:

Dan geef ik het woord aan de heer Beertema van de PVV.

De heer Beertema (PVV):

Ik hoor wel hele warme verhalen over ambitieniveau en het onderwijs in Nederland en zo, maar ik hoor zo weinig kritiek verder. Het is eigenlijk alleen maar voortborduren op, terwijl deze twee volstrekt machteloze ministers de afgelopen vier jaar totaal niks gepresteerd hebben. U babbelt maar een beetje door. Kunt u nou eens reageren op mijn eigen inbreng? Daarin maak ik heel duidelijk, heel concreet, dat alle problemen waarin we nu zitten, begrepen kunnen worden vanuit dat gepersonaliseerde leren, dat zelfontdekkend leren. Hoe staat u daar tegenover? Heeft u kennisgenomen van dat prachtige zwartboek met de prachtige titel "Progressief achteruit" van de emeritus hoogleraren Paul Kirschner en Jaap Scheerens? Dat is wat ik u net heb aangegeven. Het is helemaal niet zo moeilijk om het onderwijs te verbeteren. Het gaat ook helemaal niet om meer geld erbij. Er is ontzettend veel meer geld bij gekomen in de loop van de jaren. Vroeger konden ze wél lezen en nu niet. De uitgaven zijn toegenomen.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Beertema (PVV):

Nee, wacht even.

De voorzitter:

Dat zijn twee vragen, dus ik hoop dat u de mond houdt.

De heer Beertema (PVV):

Nee, ik wil dit even duidelijk maken. Het was €3.057 per leerling in 1995 tot €8.910 per leerling nu. En nu kunnen ze niet meer lezen! Dat komt toch door dat soort problemen, waar ik u niet over hoor?

Mevrouw Paul (VVD):

De heer Beertema is dusdanig uitgebreid losgegaan in zijn kritiek; die woorden zijn voor hem. Ik sta voor een positief verhaal over hoe we met de juiste dingen en de juiste focus het onderwijs verder kunnen verbeteren en de leraren verder kunnen steunen in datgene wat zij het beste kunnen doen, zodat er voor elk kind uiteindelijk goede kansen liggen. Wat dat betreft vinden we elkaar ook. Dat zeg ik ook tegen de heer Beertema. Daar refereerde ik net aan. We hadden het over de basisvaardigheden. Dat vinden wij als VVD ongelofelijk belangrijk, hè, want het begint met lezen, schrijven, rekenen. Dat moet je goed kunnen om überhaupt te kunnen doorstromen naar vervolgopleidingen om je uiteindelijk te kunnen handhaven in de samenleving. Daar vinden wij elkaar, vanuit een positief verhaal.

De heer Beertema (PVV):

Dat is weer dat VVD-geluid. Ze zijn allemaal zo zouteloos, die praatjes: "vanuit een positief verhaal." Het ís niet positief op het ogenblik. Het is buitengewoon negatief. Een kwart van de kinderen kan niet meer schrijven en lezen. Dat is het probleem dat we moeten bestoken. Ik wil van u horen of u die leraren nog steeds op een positieve manier wil gaan opvoeden in gepersonaliseerd leren, in al die vormen van nieuw leren die tot deze ramp geleid hebben. Laten we daar nou eens afscheid van nemen. Steek dáár nou eens uw nek voor uit. Dan is het maar even iets minder positief, want het is heel negatief. Er is analfabetisme in Nederland. Dat wordt alleen maar groter, hoeveel geld we er ook tegenaan gooien. Dat komt door die onderwijsvernieuwingen, waar ik u niet over hoor. En dát moet stoppen.

Mevrouw Paul (VVD):

Het is heel simpel: ook daar vinden de heer Beertema en ik elkaar. Het gaat inderdaad niet om meer geld ertegenaan smijten. Het gaat erom dat we de juiste dingen doen. Daar heb ik al het nodige over gezegd. Het gaat over focussen op de juiste vaardigheden. Het gaat om … Nou ja, ik ga niet herhalen wat ik heb gezegd, maar ik zou de heer Beertema wel nog willen meegeven dat we niet verder komen als we blijven zitten in het negatieve frame dat het allemaal waardeloos en slecht is en dat we er toch niks aan kunnen doen.

De heer Beertema (PVV):

Daar wil ik toch even op reageren. Dat negatieve frame kan onmiddellijk doorbroken worden. Dat kan onmiddellijk doorbroken worden als deze ministers op instigatie van u, de belangrijkste regeringspartij, eindelijk eens de regie nemen en ingrijpen in al die heilloze onderwijsvernieuwingen. Dat is niet negatief. Dat zou het meest positieve zijn wat we kunnen bereiken vandaag. Daar daag ik u toe uit.

Mevrouw Paul (VVD):

Waarvan akte.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik geef het woord aan de heer De Hoop van de PvdA voor een vraag.

De heer De Hoop (PvdA):

Ik zeg u eerlijk: ik erger me een beetje aan het betoog van de VVD. We horen eerst vijf minuten lang wat over een schilderijtje. Dat mag allemaal, al is dat al de helft van mijn spreektijd. Daarna krijgen we borstklopperij over het geld dat geïnvesteerd is in het onderwijs, wat zo fantastisch zou zijn. Zelfs met de 8,5 miljard van het NPO blijven wij in Nederland nog steken op plek twaalf van de OESO. Het is gewoon niet genoeg. Het feit dat u het "met geld smijten" noemt, vind ik al gek, want het onderwijs heeft structurele investeringen nodig.

Nu ga ik ook een compliment maken aan de VVD. Tijdens de APB heeft u er via een motie mede voor gezorgd dat er 500 miljoen voor de loonkloof komt. Wat gaat u doen met de rest van de loonkloof? Er blijft 400 miljoen open. En het voortgezet speciaal onderwijs heeft ook nog geen extra investering gehad. Hoe kijkt u daarnaar?

Mevrouw Paul (VVD):

Dank voor deze vraag en ook voor het compliment. Als ik het heb over met geld smijten, dan is dat manner of speech. Voor ons is het ongelofelijk belangrijk dat we in het onderwijs de juiste dingen doen. Daar is inderdaad geld voor nodig, maar het gaat niet alleen om geld. Dat was mijn punt.

Dan de vervolgvraag. Ja, heel eerlijk, dat zijn onderwerpen die onze aandacht hebben en die wat mij betreft ook in de formatie aan bod komen, maar waar ik op dit moment geen verdere uitspraken over kan doen.

De heer De Hoop (PvdA):

Dat begrijp ik in die zin dat ik er vaker tegen aanloop dat formerende partijen helemaal niks meer willen zeggen tegenwoordig. Wat ik dan wel wil weten gaat specifiek over dat voortgezet speciaal onderwijs. Dat zijn docenten die extra tijd nodig hebben voor die leerlingen die extra aandacht nodig hebben. Het is een heel specifiek onderdeel van het lerarenberoep. Die worden nu minder betaald dan de andere leraren. Vindt u niet dat zij ook gelijke betaling verdienen, net als die andere leraren die we nu ook meenemen in de loonkloof? Waarom doen we dat niet met het voortgezet speciaal onderwijs? Vindt de VVD dat dan minder belangrijk?

Mevrouw Paul (VVD):

De heer De Hoop doet een beetje smalend over de formerende partijen. Hij had daar ook aan tafel kunnen zitten, dus laten we wel wezen. Mijn antwoord blijft hetzelfde. Ik ga daar op dit moment geen verdere uitspraken over doen. Daar wordt naar gekeken, maar ik ga daar op dit moment geen verdere uitspraken over doen.

De voorzitter:

Ik krijg een signaal van de griffier. We hebben afgesproken: zes vragen en/of opmerkingen. Dat is wat anders dan zes interrupties in tweeën. Dit even voor de helderheid.

De heer Kwint (SP):

Jammer dat dat nou net voor mijn interruptie medegedeeld wordt, voorzitter. Ik ben een beetje in de war. Eerst schrijft de VVD in haar verkiezingsprogramma van de vorige periode: geen extra geld voor onderwijs. Vervolgens komt er uit de onderhandelingen extra geld voor onderwijs en zegt de VVD: we zijn heel blij dat we extra geld voor onderwijs hebben geregeld. Dan komt er een nieuw programma van de VVD, maar dan is er weer geen extra geld voor onderwijs. Nu zegt u: er is wel degelijk extra geld nodig. In het AD zegt u: het gaat niet om geld alleen. En tegen de heer Beertema zegt u: we moeten niet zomaar geld het onderwijs in gooien. Ik heb een hele simpele vraag: is de VVD de komende periode nou vóór of tégen meer geld naar onderwijs?

Mevrouw Paul (VVD):

Wij zijn voor investeren in het onderwijs. Investeren in het onderwijs bestaat voor een deel uit geld en voor een deel uit het doen van zaken die ervoor zorgen dat het onderwijs beter wordt. Dat kan te maken hebben met de opbouw en structuur van de lerarenopleiding. Ook kan dat door überhaupt meer leraren te krijgen door meer zijinstromers aan te trekken, of door de bestaande populatie van zijinstromers, nieuwe leraren en oudere leraren beter te begeleiden, zodat ze in het onderwijs blijven en niet uitvallen. Dat zijn allemaal zaken die we moeten doen en die wij van harte ondersteunen.

De heer Kwint (SP):

Dat zijn ook allemaal geen dingen waar ik tegen ben. Ik was benieuwd hoe de VVD de financiën van het onderwijs voor zich ziet. Vindt zij dat, om goed onderwijs te realiseren, er de komende jaren fors meer geld bij zal moeten?

Mevrouw Paul (VVD):

Ik vind dat er al ongelofelijk veel geld naar het onderwijs gaat. Dat vind ik een goede zaak, hè; laten we dat vooropstellen. Dat is een hele goede zaak. Maar ik geloof dat het niet altijd optimaal wordt besteed, en daar wil ik naar kijken.

De heer Kwint (SP):

Dit was een ja-neevraag!

Mevrouw Paul (VVD):

U gaat over de vragen en ik ga over mijn antwoorden. Sorry, voorzitter.

De voorzitter:

Dat zijn inderdaad altijd de regels geweest in dit huis. Dan de heer Van Baarle van DENK.

De heer Van Baarle (DENK):

Dit verbaast mij altijd een beetje bij de voorlieden van de VVD. Zij staan vooraan als het gaat om het uitdelen van geld aan multinationals en grote bedrijven — we hebben het meegemaakt met de afschaffing van de dividendbelasting — maar ze willen de hand op de knip houden als het gaat om het onderwijs, terwijl er wel degelijk grote investeringen gedaan moeten worden. Hoe kijkt mevrouw Paul naar het onderzoek van McKinsey, waaruit blijkt dat er in de afgelopen tien jaar, dus de periode van de heer Rutte, minder naar het onderwijs is gegaan? Er is minder geld, netto onder de streep, naar het onderwijs gegaan, waardoor keihard geconcludeerd wordt dat het onderwijs misschien wel voldoende geld heeft om aan de basale kwaliteitseisen te voldoen, om de lijstjes af te vinken, maar onvoldoende geld heeft om de echte uitdagingen, zoals het lerarentekort, op te lossen. Hoe kijkt mevrouw Paul naar dat desastreuze rapportcijfer van dit onderzoeksbureau voor het VVD-beleid?

Mevrouw Paul (VVD):

Met alle respect voor het McKinseyrapport, maar er zijn allerlei rapporten. We kunnen elkaar hier met al die rapporten om de oren slaan. Ik zie dat in de afgelopen periode wel degelijk substantiële bedragen naar het onderwijs zijn gegaan. Ook in de afgelopen periode is er bijna 2 miljard euro extra naar het onderwijs gegaan, recentelijk nog tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen. Dat zijn allemaal dingen die gebeurd zijn onder dit kabinet, waar inderdaad, zoals eerder gezegd, de VVD ook deel van uitmaakt. Dus ik vind het een hele rare aantijging.

De heer Van Baarle (DENK):

Het is helemaal geen rare aantijging, want het staat zwart-op-wit. Het staat zwart-op-wit dat al die intensiveringen — het klopt dat er inderdaad wat intensiveringen gedaan zijn — onvoldoende waren om ervoor te zorgen dat het onderwijs er ook netto op vooruitging. Onder andere omdat lokale overheden minder uitgaven aan het onderwijs, is het onderwijs er onder de streep op achteruitgegaan. Als we nog langer terugkijken, zien we dat we per hoofd van onze bevolking gewoon minder van ons inkomen uitgeven aan onderwijs. Daar draagt u als VVD mede verantwoordelijkheid voor. Ik sluit me dus ook wel aan bij de andere sprekers die net zijn geweest. Kan de VVD nu eens man en paard noemen? Hoeveel moet er de komende tijd nou extra naar het onderwijs? Want u geeft aan dat er wel degelijk investeringen nodig zijn om ervoor te zorgen dat het onderwijs op een hoger plan komt. Hoeveel zou daar dan bij moeten?

Mevrouw Paul (VVD):

Ik ga daar geen concreet cijfer aan hangen. Ja, er zal in het onderwijs worden geïnvesteerd, maar het is minstens zo belangrijk dat we ook investeren in veiligheid en justitie, dat we investeren in de energietransitie, en dat we investeren in goede zorg. Dat zal op enig moment duidelijk worden, maar dát er geïnvesteerd is en zal blijven worden, is inderdaad ongelofelijk belangrijk. Dat gaat om geld, maar ook om veel meer: de juiste keuzes maken en inzetten op de juiste dingen. Dat is wat ik erover te zeggen heb.

De heer Van Baarle (DENK):

Dan kom ik alleen maar tot de conclusie dat het allemaal holle frasen zijn, dat het allemaal zinnen zijn die eigenlijk geen inhoud hebben. U zegt namelijk "we moeten investeren", maar er komt niet eens een begin van een bedrag dat er dan naar onderwijs zou moeten gaan. "We moeten de dingen slim doen. We moeten de dingen beter doen." Dat zie ik dan ook maar weer als een holle frase. Het is uiterst teleurstellend dat de grootste partij van ons land niet met echte getallen komt en niet met echte maatregelen komt.

Mevrouw Paul (VVD):

Het spijt me dat de heer Van Baarle mijn toelichting als hol bestempelt. Het enige wat ik kan zeggen, is dat er substantiële bedragen naar onderwijs gaan. Dat er vervolgens niet de resultaten uit komen die wij willen … Ik onderschrijf dat het onacceptabel is dat de lees- en schrijfvaardigheid en de rekenvaardigheid achteruit zijn gegaan. Dat vind ik ook heel slecht. Daar moeten we dus wat aan doen. Maar mijn stellingname is dat je dat niet gaat oplossen door met nog een zak geld te gaan smijten. We moeten gaan kijken naar waar we het op inzetten, wat we goed doen en waar we dus meer van moeten doen, en wat we niet goed doen en dus niet moeten doen, waar we mee moeten stoppen of andere oplossingen voor moeten vinden. Dat is mijn stellingname.

De heer Wassenberg (PvdD):

Volgens mij wil niemand dat we zomaar met zakken geld gaan lopen smijten. Mevrouw Paul zei net dat we niet moeten blijven hangen in negatieve frames. Daarom wil ik het even bij de feiten houden. De heer Van Baarle had het net over McKinsey. Ik heb het over het rapport van PwC. Dat is gemaakt in opdracht van het ministerie. PwC komt tot de conclusie dat er in het mbo en het hoger onderwijs structureel 1 miljard per jaar wordt ondergefinancierd. Er gaat dus veel geld naar het onderwijs, maar er gaat lang niet genoeg geld naar het onderwijs. 1 miljard per jaar is heel veel. Dan kun je toch niet met droge ogen blijven beweren: we hebben hartstikke veel in het onderwijs gestopt; de VVD is een onderwijspartij? Dan moet je toch ook zien dat er 1 miljard te weinig is geïnvesteerd? Of bent u het oneens met de conclusie van PwC? Dan zou ik graag weten waarom.

Mevrouw Paul (VVD):

Sowieso durf ik nog niet te zeggen dat we de onderwijspartij zijn, want dan krijg ik ruzie met collega Van Meenen. O, er zijn meer onderwijspartijen, hoor ik. Dan krijg ik ruzie met iedereen. Maar om even serieus in te gaan op uw vraag: ook daarvoor geldt dat al die rapporten en al die inzichten worden meegenomen. Er wordt wel degelijk gekeken waar we op in willen en moeten zetten in de komende periode. Maar ik heb geen idee of daar 1 miljard aan wordt gehangen.

De heer Wassenberg (PvdD):

Ik zeg het vooral omdat het een rapport van meer dan 200 pagina's is, zeg ik even uit mijn hoofd. Het is dus echt een doorwrocht rapport. Ik zie de minister ook knikken. PwC concludeert onder andere — ik heb het net nog even opgezocht — dat de sector van mbo en hoger onderwijs een hoge mate van doelmatigheid kent. Het is dus niet alleen een kwestie van je geld misschien beter of doelmatiger inzetten. De sector kent al een hoge mate van doelmatigheid. Als PwC dan zegt dat er gewoon structureel 1 miljard te weinig is, dan moet je toch ook durven zeggen: dat gaan we oplossen; we gaan dat miljard investeren? Dat is niet zomaar een of ander bedrag dat door PwC uit de duim is gezogen; dat is goed onderbouwd. Dan vraag ik aan mevrouw Paul: waarom zegt u niet gewoon "wij nemen dat rapport serieus en we gaan het geld investeren dat geïnvesteerd moet worden" in plaats van "we wegen het mee"?

Mevrouw Paul (VVD):

We nemen allerlei rapporten serieus. U kunt daaraan twijfelen en mij op mijn woordgebruik pakken, alsof ik het niet serieus neem als ik zeg "we wegen dat mee". We nemen al die elementen mee. Er wordt een weging gemaakt wat betreft het onderwijs, maar ook wat betreft andere thema's.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

Mevrouw Paul (VVD):

Ik vervolg mijn betoog. Ik neem eerst een slokje water. Waar was ik gebleven? Ik moet even terug naar waar ik gebleven was. Ik begon te zeggen dat we met een grote financiële injectie niet zomaar heel veel nieuwe leraren tevoorschijn toveren. We zullen meer mensen zich warm moeten laten lopen om het onderwijs in te gaan en dan moeten we ook heel kritisch kijken naar de manier waarop je leraar wordt, zoals ook de aanjager aanpak lerarentekort, Merel van Vroonhoven, aangeeft. Het moet eenvoudiger worden om het leraarschap te combineren met een andere baan. Dat zorgt voor meer leraren en laat kinderen les krijgen van mensen uit de praktijk. Ook moet je eerder kunnen kiezen of je jongere of juist oudere kinderen les wilt geven. Dat maakt de opleiding aantrekkelijker voor zijinstromers en waarschijnlijk ook voor mannen.

We lezen in antwoorden op feitelijke vragen dat we in december een update krijgen over de uitwerking van het vervolgtraject, op basis van de plannen van Van Vroonhoven. Kan de minister nu toch vast een stand van zaken geven en dan met name over het verbeteren van de lerarenopleiding? We moeten niet alleen nieuwe leraren aantrekken, maar ook bestaande leraren behouden door starters en zijinstromers beter te begeleiden, door te stimuleren dat tijdelijke contracten sneller en vaker worden omgezet in vaste contracten zodat leraren meer zekerheid hebben, en door meesters en juffen die parttime werken te vragen of ze meer uren willen werken. Ik weet, voordat ik onderbroken word, dat lang niet iedereen parttime of meer wil werken. Maar door gesprekken met scholen en leraren heb ik inmiddels ook geleerd dat de vraag überhaupt niet wordt gesteld. Er zijn dus mensen die wel degelijk meer willen werken, maar die kans niet eens krijgen.

We moeten ook rekening houden met oudere leraren die de lange dagen misschien zwaar vinden. Om te voorkomen dat ze uitvallen moeten we met hen juist tijdig in gesprek gaan over minder werken, want hoe hard we ieder lesuur ook nodig hebben, zijn zij en onze kinderen nog verder van huis als ze uitvallen.

Het is aan ons in Den Haag om er ook voor te zorgen dat leraren niet onnodig veel tijd kwijt zijn met administratieve rompslomp, maar dat ze zich kunnen focussen op lesgeven en op hun leerlingen, om wie ze voor dit vak hebben gekozen. We moeten er ook voor zorgen dat leraren zichzelf blijven ontwikkelen door middel van bijscholing. Daar heb ik wel een vraag over. In antwoorden op feitelijke vragen lezen we dat het aantal aanvragen voor de lerarenbeurs al een aantal jaren afneemt. Wat is daarvoor de reden? Kan de minister nader ingaan op de werking van de lerarenbeurs? Ik ontvang namelijk signalen dat de lerarenbeurs ook gebruikt wordt door leraren om zich juist te oriënteren op een baan buiten het onderwijs. Dat is misschien menselijk en dat is hun recht, maar het is het tegenovergestelde van wat we willen bereiken. Kan de minister dit onderzoeken, zodat we dat bij een volgende ronde voorkomen en deze leraren voor het onderwijs behouden?

Voorzitter. Ook met al deze maatregelen is het tekort aan leraren niet van de ene op de andere dag opgelost. Voor de korte termijn moeten we dus pragmatisch zijn. Daarom wil de VVD dat we flexibeler mensen opleiden, dat we zijinstroom stimuleren door het opleidingstraject beter te laten aansluiten op wat mensen al kunnen en op welke ervaring ze hebben, en dat we hen hierin goed ondersteunen. We moeten investeren in onderwijsondersteuners, die leraren bij bepaalde taken kunnen ontlasten.

Om dit alles voor elkaar te krijgen zijn ook goede schoolleiders essentieel, en ook die komen we tekort. Dus vraag ik de minister of de inspanningen van het ministerie zich ook op deze groep kunnen richten. Graag een reactie van het kabinet op deze voorstellen.

Voorzitter. Leraren verdienen onze steun ook op een ander gebied. We zien dat een deel van hen het lastig vindt om bepaalde heikele thema's in de klas te bespreken, terwijl we het juist heel belangrijk vinden dat kinderen leren omgaan met het bespreken van lastige onderwerpen of afwijkende meningen, juist kinderen die dat niet van huis uit meekrijgen. Maar ga er maar aan staan in je eentje voor die klas. Als wij willen dat leraren moeilijke onderwerpen bespreekbaar maken, is het te gemakkelijk om dat vanuit Den Haag te roepen. Dan moeten we echt naast hen gaan staan. Daarom wil ik een amendement indienen om partijen te steunen die leraren hier heel concreet bij kunnen helpen.

Voordat ik aan het einde van mijn betoog kom, wil ik nog voor één groep specifiek aandacht vragen. Dat zijn hoogbegaafde kinderen. Te vaak worden zij vergeten, omdat we ervan uitgaan dat zij zich wel redden en wij ons richten op kinderen met een achterstand. Maar ook te veel hoogbegaafde kinderen vallen momenteel uit, met als gevolg veel persoonlijk leed, en kapitaalvernietiging voor Nederland. Gezien de uitdagingen waar we als land voor staan, hebben we immers alle denk- en doekracht nodig. De VVD heeft in de afgelopen periode veel voorstellen gedaan om deze groep kinderen beter te ondersteunen. Zo hebben we gevraagd om de middelen die we voor deze groep hebben vrijgemaakt, beter in te zetten. We hebben ook gevraagd om een meer passend aanbod van onderwijs. En we hebben gevraagd om het makkelijker te maken voor deze kinderen om gebruik te maken van het hoger onderwijs. Graag hoor ik van de minister wat de stand van zaken is.

Voorzitter, ik rond af. We hebben iedere juf en meester hard nodig. Het is aan ons om ervoor te zorgen dat ze met plezier aan de slag kunnen gaan. En ja, naast alle dingen die moeten gebeuren, moeten we ook zorgen dat werken in het onderwijs financieel loont. Niet voor niets hebben we de afgelopen jaren al flink geïnvesteerd, en dat zullen we ook blijven doen. Onlangs nog werd tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen op basis van de motie-Hermans 500 miljoen vrijgemaakt om de loonkloof tussen p.o. en vo gedeeltelijk te dichten. Alle medewerkers in het primair onderwijs ontvangen met terugwerkende kracht vanaf 1 januari een loonsverhoging van 2,25%.

Maar laten we ook al die andere dingen aandacht geven die ervoor zorgen dat mensen met plezier in het onderwijs stappen en blijven. Dat is waar onze kinderen recht op hebben: die brede basis van goed onderwijs, die zorgt voor kansengelijkheid en waarmee ze stevig in hun schoenen staand de wereld in kunnen stappen. Ik gun hen dat ze over een aantal jaren precies zullen weten wie die geweldige juf of meester was die ze daarbij heeft geholpen.

Dank u, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Er is nog een interruptie van mevrouw Westerveld, GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Er is een reden dat ik en ook andere collega's wellicht wat geïrriteerd overkomen. Dat heeft natuurlijk te maken met het volgende. Als je zaken benoemt en zegt dat je ze gaat doen, en als je zegt "ieder kind verdient een goede leerkracht", moet je vervolgens ook je daden daarnaar voegen. Als ik dan kijk naar de doorrekening van de VVD, zie ik helemaal niet dat er de komende jaren heel veel wordt geïnvesteerd. Daarom hebben een aantal collega's en ik natuurlijk gevraagd: wat gaan we nou concreet doen? Misschien mag ik er één punt uithalen.

Ik las het in het opinieartikel, maar ook nu hoor ik weer dat er wat gedaan zou moeten worden voor oudere leraren. Nu is het de VVD geweest die een heel aantal jaren geleden heeft besloten om de ouderenregeling af te bouwen. Ik zou mevrouw Paul heel concreet willen vragen: moet die regeling weer terugkomen? Is dat dan haar wens?

Mevrouw Paul (VVD):

Ik vind het vervelend, maar ik weet daar het fijne niet van. Ik kan daar geen antwoord op geven.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dan schrijf je geen artikel. Dat is mijn punt. Je gaat toch geen dingen opschrijven die je wil, om vervolgens te zeggen "ik weet niet precies hoe het zit"? Dat is het hele punt hier.

Mevrouw Paul (VVD):

In het artikel noem ik een aantal ideeën waar je op kunt inzetten. Maar ik weet simpelweg niet het fijne van die regeling. Het spijt me.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Paul. Dan geef ik het woord aan de heer Kwint van de SP.

De heer Kwint (SP):

Dank u wel, voorzitter. Wat loopt de tijd snel terug! Die stond net nog op zestien minuten.

De laatste begroting van dit kabinet: een goed moment om de balans op te maken. Dat zei ik vorig jaar toen ik begon met de SP-inbreng bij de Onderwijsbegroting. En daar staan we weer. Dit kabinet begint een beetje de Soldaat van Oranje onder de kabinetten te worden: je komt er maar niet vanaf. We gaan nu twee dagen in discussie over het onderwijs, het onderwijs dat in een diepe crisis verkeert en het onderwijs dat helemaal niet het geduld en de tijd heeft om te wachten tot Den Haag klaar is met die eeuwigdurende navelstaarderij. Bij elk fundamenteel probleem dat de komende twee dagen aangekaart gaat worden, gaat het antwoord vermoedelijk zijn dat het aan een volgend kabinet is. Maar dat kabinet bestaat zeer waarschijnlijk uit dezelfde partijen die nu het kabinet vormen en er bestaat gewoon een kans dat we hier volgend jaar weer met deze bewindspersonen staan.

Laat ik eens beginnen met de vraag: wat vinden de ministers daar eigenlijk van? Delen zij de indruk dat het toch wel gênant begint te worden en dat het onderwijs niet de luxe heeft om nog een jaar te wachten tot er een keer wat gaat veranderen? De seinen in het onderwijs staan op felrood, maar er gebeurt zo goed als niks. Het lerarentekort hangt als een zwaard van Damocles boven het gehele onderwijs. De mensen die nog wél in het onderwijs werken, gaan gebukt onder een gigantische werkdruk. Nog altijd zijn er onderwijsbesturen die mensen niet op waarde schatten.

We hebben — het zal de minister niet verbazen — een meldpunt gelanceerd voor docenten die keer op keer van tijdelijk contract naar tijdelijk contract gepingpongd worden. De verhalen doen pijn om te lezen. Besturen nemen nog altijd niet hun verantwoordelijkheid. We raken goede mensen kwijt voor het onderwijs. Dat moet anders.

Ik heb in ieder geval voor de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs een mooie factsheet gemaakt. Die heb ik mooi gelamineerd, zodat die niet vies wordt als er een kopje koffie op staat. Ik zou het fijn vinden als hij zou kunnen reageren op de aanbevelingen. Dat kan ook in de schriftelijke ronde van vanavond. Voor de collega's heb ik nog meer dan genoeg printjes bij me. Mocht u nog wat willen lezen vanavond, dan bent u van harte welkom.

De voorzitter:

We zullen deze verspreiden.

De heer Kwint (SP):

Een van de voorstellen wilde ik er sowieso uitlichten. Dat kan namelijk vrij eenvoudig. Geef docenten standaard na een halfjaar een vast contract. Als je aantoonbaar een reden hebt om te twijfelen, plak je misschien nog één periode van een halfjaar eraan vast, maar na een jaar is iemand ongeschikt of krijgt iemand een vast contract. Dat gepingpong moet klaar zijn. Is de minister daartoe bereid?

In het hoger onderwijs zien we soortgelijke fratsen. Zeker als je geen professor, maar een jonge onderzoeker bent, word je vaak als stront behandeld. En ja, hogeronderwijsinstellingen hebben deels een punt als zij zeggen dat er een probleem zit in de financiering. Maar de verschillen tussen instellingen qua vaste en flexibele schil zijn gewoon te groot. Is het kabinet het met de SP eens dat bij een aanstelling aan een hogeschool of een universiteit ook gewoon het uitzicht op een vast contract hoort? Dat hoeft niet meteen, maar het moet wel kunnen. Is de minister bereid om een percentage vast te stellen dat instellingen minimaal mensen in vaste dienst moeten hebben?

Een ander signaal dat het slecht gaat in het onderwijs is de exponentiële groei van particuliere bijlesinstituten. Al voor corona was dit een groot probleem en je kunt tegenwoordig niet van de supermarkt naar huis rijden met de auto zonder weer een van die baggerspotjes op de radio te horen. Het is emotionele chantage om ouders geld uit de zakken te kloppen: want u wilt toch ook het beste voor uw kind? Ja, ik wil onderwijs dat goed genoeg is, zodat al die beunhazen niet nodig zijn. Wat hier aan de hand is, is niks anders dan een rappe, maar stille privatisering van het onderwijs.

Corona heeft daar een forse impuls aan gegeven, vooral door de manier waarop het kabinet denkt de achterstanden weg te werken. Door geld eenmalig binnen twee jaar uit te laten geven, loop je een levensgroot risico dat cowboys zich op een pot met goud storten. Elke school die ik spreek, zegt: ja, het mag niet maar we doen het toch. Dit maakt het onderwijs kapot. Ten eerste omdat het steeds gebruikelijker wordt dat docenten zeggen: dit doe je maar op donderdagmiddag bij een bijlesbureau. Ten tweede omdat het een negatieve impact heeft op een klas. Leraren vertellen ons dat een paar leerlingen die toch nog bijles krijgen, gewoon veel vaker een negatieve invloed hebben op de rest van de klas, want waarom zou je opletten als het je later nog even een-op-een wordt uitgelegd? En wie zijn uiteindelijk de dupe: de docent maar vooral die leerlingen van wie de ouders niet de dikke portemonnee hebben om te lappen voor de Lyceo's van deze wereld.

Na een vorige tirade hierover kreeg ik een mailtje van iemand die zich beledigd voelde omdat hij juist een bedrijf had opgericht om bijles ook betaalbaar te maken voor mensen met een laag inkomen. Maar dat is natuurlijk de wereld op z'n kop. Waar het onderwijs van ons allemaal lang niet meer toereikend is, zie je nu dat mensen zich erop gaan richten om de commerciële markt enigszins betaalbaar te houden. Dat verwijt ik die mensen niet, dat verwijt ik het ministerie, dat deze situatie heeft doen ontstaan. Voor je het weet, verplaatst een steeds groter deel van ons onderwijs zich naar de markt. Dat is een desastreuze ontwikkeling die gestopt moet worden. En dat hebben we geprobeerd.

Zeker drie verregaande voorstellen van de SP en GroenLinks zijn aangenomen: geen reclame meer op onderwijsinstellingen, geen ruimtes beschikbaar stellen en geen weglek van publieke middelen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs naar dit soort commerciële bedrijven. Kan de minister uitgebreid stilstaan bij wat er naar aanleiding van die moties gebeurd is? We dienen ze niet voor niks in. Het laatste voorstel was een duidelijk signaal: 8,5 miljard voor het onderwijs is goed, maar zorg dan ook dat het besteed wordt aan onderwijs en niet aan bijlesbureaus. We gaan niet de skivakantie van onderwijscowboys spekken. Is dat nou echt niet gebeurd? Dat is niet de indruk die ik krijg.

Wat kunnen we nog meer doen om het deze bureaus moeilijk te maken? Er is geen enkel toezicht op kwaliteit. Iedere mafketel met een feestneus en een veterdiploma kan tegenwoordig gewoon bijles geven en niemand maalt ernaar. Kinderen zijn geen markt, onderwijs is geen markt en dat mag het ook niet worden. Kunnen we er bijvoorbeeld voor zorgen dat scholen hiervoor geen bijdrage krijgen vanuit gemeenten? Nu worden soms ruimtes beschikbaar gesteld, nu worden soms subsidies beschikbaar gesteld, nu mogen ze soms voor een zacht prijsje een lokaal huren. Kunnen we ervoor zorgen dat er geen directe en indirecte subsidies naar dit soort bijlesbureaus gaan?

Als het kabinet de komende tijd een iets verstandiger coronabeleid gaat voeren, hoop ik de komende tijd samen met een aantal jongeren meerdere mbo-instellingen te gaan bezoeken. Waarom? Het gaat te weinig over het mbo en er wordt zeker te weinig mét mbo'ers gepraat. Een van de zaken die als eerste naar voren kwam toen ik onlangs met een groep jongeren naar een mbo in Apeldoorn ging, was de stagevergoeding. Je wordt geacht om zo ongeveer fulltime stage te lopen, maar je krijgt daar niet of nauwelijks geld voor. Een student die wij spraken, liep maandenlang stage. Hij deed een ICT-opleiding. Hij werd maandenlang door zijn stagebedrijf voor €180 per uur verhuurd aan een bedrijf om een website te bouwen. Zijn stagevergoeding bedroeg nul euro. Nul euro! Loop je stage bij de overheid, dan krijg je — goed gedaan! hulde daarvoor! — ergens tussen de €600 en €700. Dat verschil is wat ons betreft niet uit te leggen, zeker niet wanneer het ook nog over sectoren gaat waar we mensen zo ontzettend hard nodig hebben. Dus waarom komt er nou niet gewoon een minimumstagevergoeding, net zo hoog als die van de cao van het Rijk? Is de minister bereid om daarover in gesprek te gaan? En ja, ik snap ook dat dat voor sommige kleine ondernemers een beletsel kan zijn. Maar in het praktijkleren helpen wij nu ook ondernemers om het mogelijk te maken om jongeren op te leiden binnen hun bedrijf. Zoiets zou volgens mij ook voor mbo-stagiairs geregeld moeten kunnen worden.

Samen met de PvdA wisten we eerder te regelen dat zwangerschapsverlof voor mbo'ers fatsoenlijk geregeld wordt. Daar zijn we oprecht blij mee. Dank aan de minister voor het serieus oppakken daarvan. Maar eigenlijk willen we voor het hoger onderwijs hetzelfde; u kent ons een beetje. Je bent op dit moment afhankelijk van hoe goed jouw instelling het geregeld heeft, terwijl niemand een studiekeuze maakt op basis van het beleid dat instellingen hebben rondom zwangere studenten. Wanneer je die studiekeuze maakt, zul je vaak nog niet weten dat je gedurende je studieperiode zwanger gaat worden. Dan ben je dus afhankelijk van de willekeur van een onderwijsinstelling. Kunnen we dat niet gewoon wettelijk regelen?

Studenten hebben meer problemen. We hebben allemaal gezien hoe het met het sociaal en emotioneel welzijn staat. Dat is niet iets om vrolijk van te worden. Met de huidige besmettingscijfers maken we ons ook grote zorgen over het risico dat onderwijs zich weer steeds meer zal verplaatsen naar online. Eerlijk gezegd horen wij die verhalen nu al regelmatig. Wordt er nu al nagedacht over bijvoorbeeld een nieuwe compensatieregeling? De huidige regelingen zijn voor een hoop studenten namelijk echt een onbegrijpelijk oerwoud. Studenten vielen al buiten elk coronasteunpakket. Studenten zijn in die compensatie best wel een vergeten groep geworden. Vindt de minister echt dat de compensatie, zoals die nu is vormgegeven, recht doet aan de situatie waarin studenten zitten?

Is er enige controle op hoe het testen wordt ingezet op onderwijsinstellingen? Laat ik het eufemistisch formuleren: ik krijg de indruk dat er hier en daar nog wel iets te verbeteren valt aan het voornemen om twee keer per week een test af te nemen. Is er nu een soort escalatieladder — ik vind het een verschrikkelijk woord — binnen het onderwijs, die zegt: oké, als het zo doorgaat met deze besmettingen, dan gaan we misschien dit of dat doen, dan gaan we misschien mondkapjes in de klas doen, enzovoorts, om maar te voorkomen dat het onderwijs uiteindelijk weer helemaal digitaal zou moeten? Vorige week was ik op een vmbo aan de rand van Den Haag. Ik kan u zeggen dat de gezichten van de leerlingen zo ongeveer wit wegtrokken bij het vooruitzicht dat er in de toekomst misschien weer overgestapt zou moeten worden op digitaal onderwijs. Als het moet, dan moet het, maar doe alsjeblieft zo veel mogelijk om dat te voorkomen.

Ten slotte het probleem waar ik ook mee begon: het lerarentekort, dat allesbedreigende probleem. Natuurlijk is het goed dat er na de Algemene Beschouwingen iets meer financiële ruimte voor lerarensalarissen is vrijgekomen, maar eigenlijk is het idioot dat iets waar zo veel steun voor is in deze Kamer, namelijk het dichten van die loonkloof, nog altijd niet geregeld is. Nou kent u ons. Wij zijn nooit te beroerd om mee te denken, dus we hebben een amendement ingediend. De keuze is aan de Kamer. Daarmee dichten we niet alleen de loonkloof en zorgen we ervoor dat het onrechtvaardig lage loon van docenten in het voortgezet speciaal onderwijs en in het primair onderwijs omhooggaat, maar krijgt ook het voortgezet onderwijs er iets bij.

Sorry, ik ben een beetje afgeleid door de heer Van Meenen, die zich aan het omkleden is.

De voorzitter:

Dat snap ik. Ik ook, eerlijk gezegd.

De heer Kwint (SP):

Voorzitter, we hebben vanaf hier ook goed zicht op hoe de heer Van Meenen een witte trui aantrekt. Ik moet zeggen ... Ik juich het toe hoor, als mensen niet in een pak in de Kamer staan. Dat is hartstikke goed, meneer Van Meenen.

De voorzitter:

Is het een verbetering?

De heer Kwint (SP):

Ja, ik denk het wel. Ik denk dat het een van-vso-naar-gvo-trui is. Klopt dat? Ja, dat sluit precies aan bij het onderwerp waar ik het over heb, namelijk het beter betalen van docenten in het voortgezet speciaal onderwijs. Ik hoop wel dat er behalve die trui, ook steun komt voor de voorstellen die dat gaan regelen, want dat kost net iets meer dan twee truien. Niet heel veel meer, trouwens.

Ik had het over de hoogte van de salarissen in het onderwijs. Het werd net ook al even gezegd: het is toch gênant dat bestuurders in het voortgezet onderwijs voor zichzelf een cao afspreken met een hogere salarisstijging dan die van de leraren in het voortgezet onderwijs? Deze leraren zijn de mensen die in de afgelopen jaren onder waardeloze omstandigheden les hebben moeten geven. Vervolgens gaat een bestuurder — die kan makkelijk 1,5 meter afstand houden, want die heeft een heel groot kantoor voor zichzelf — een loonsverhoging afspreken die het dubbele is van wat zijn docenten krijgen. Ik vind dat echt ongelofelijk. Ik heb daar ook wel een vraag over aan de minister. Is er sowieso ook maar iets gedaan met de aangenomen motie van de heer Beertema en mij, die zegt: de onderwijsbestuurders moeten gewoon onder de onderwijs-cao vallen? Wat heeft de minister gedaan om dit voor elkaar te krijgen? Deelt hij de mening dat het nu, nu die cao er eenmaal ligt, niet meer dan eerlijk zou zijn om bijvoorbeeld de winstbelasting in Nederland iets te verhogen, zodat alle leraren in Nederland die salarisverhoging van 3,4% tegemoet kunnen zien, en niet alleen de bestuurders?

Dank u.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Kwint.

De heer Kwint (SP):

Gaat de heer Van Meenen een vraag stellen? Nee, was het zo duidelijk?

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Van Meenen van D66. Meneer Van Meenen, u ziet er wat informeel uit voor uw doen. Waar moet dat heen?

De heer Van Meenen (D66):

Voor mijn doen zie ik er inderdaad wat informeel uit. Dat is ook zo. Ik ga het uitleggen. Tja, waar moet dat heen? Ik ga straks weer netjes mijn jasje aandoen.

Voorzitter. Op vrijdagavond 5 november was ik in De Balie aanwezig bij de alternatieve troonredes over het onderwijs. Het was een indrukwekkende avond, waarop door leraren werd stilgestaan bij de schoonheden van het onderwijs aan de ene kant, maar ook bij wat nodig is voor de toekomst om leerlingen en studenten het beste onderwijs en de beste kansen en mogelijkheden te bieden. Ook werd stilgestaan bij wat nodig is om de positie van leraar, ouder en schoolleider fors te verbeteren en te versterken. Kortom, wat nodig is om te komen tot "ggo", zoals mbo-grootheid Conrad Berghoef het zei: gewoon goed onderwijs, of heel goed onderwijs zoals dat bedoeld is.

U vraagt zich wellicht af waarom ik voor de verandering een trui draag. Wel, deze heb ik op 5 november mogen ontvangen van Suzanne Mekern, een lerares uit het voortgezet speciaal onderwijs. In haar toespraak werd namelijk stilgestaan bij de noodzaak om het voortgezet speciaal onderwijs als gespecialiseerd voortgezet onderwijs in dat voortgezet onderwijs onder te brengen. Zij had zo'n trui aan. Ik zei: als je er mij ook een geeft, trek ik hem aan achter het spreekgestoelte. Dat doe ik vandaag, want ik ondersteun die oproep ten volle. Die doet recht aan leraren en leerlingen. Ook de leerlingen in het gvo verdienen gelukkige leraren en het allerbeste onderwijs.

Voorzitter. Om te komen tot heel goed onderwijs op elke school heb ik de afgelopen jaren de onderwijsvisie van mijn partij mogen ontwikkelen. Ja, u hoort het goed: visie. Ook daarom werd op die vrijdag in De Balie uitdrukkelijk gevraagd: visie, samenhang, structurele oplossingen en durf. Ik heb het hier vaker gezegd: te lang heeft de politiek pleisters geplakt op de wonden van het onderwijs, maar die wonden zijn te diep en te groot voor pleisters. Het is tijd voor echte heelmeesters. Dus zegt D66: investeer voluit in onze jongste generatie, in drempelloos toegankelijke kinderopvang voor ieder kind, in spelenderwijze ontwikkeling, met name van taal. Investeer in een rijke schooldag, met sport, cultuur, natuur, begeleiding en een warme lunch, te beginnen waar dat het hardst nodig is. We kijken kritisch naar het leerlingachtervolgsysteem, gericht op te vroege en definitieve selectie. Kijk naar kinderen, bied ze geduld en maatwerk. Stel hoge eisen, maar geef ze ook de tijd en de kansen om daaraan te voldoen. Stop de sjoelbak. Zet betekenisvolle stappen op weg naar inclusief onderwijs, zodat alle kinderen samen kunnen leren en ontwikkelen, ongeacht of zij een beperking hebben. Breng het geld naar de klas, naar leerling en leraar. Zij weten immers het beste waar het geld aan besteed moet worden.

Voorzitter. Naast de investeringen die hiervoor nodig zijn, is de leraar natuurlijk de belangrijkste voorwaarde voor ggo, gewoon goed onderwijs. Want van wie is het onderwijs? Dat is best een lastige vraag. Een simpelere vraag is van wie het níet is. Welnu, het is in ieder geval niet van leraren, ouders of schoolleiders. De school, dat gebouw op de hoek van de straat waar je je kinderen of kleinkinderen naartoe brengt en ophaalt, is uit het zicht geraakt in de bestuurlijke-instantiespaghetti die we met z'n allen gecreëerd hebben. Daar moet die school uit bevrijd worden. Daar moet zeggenschap en eigenaarschap naar terug, want daar gebeurt het. Daar wordt het onderwijs gemaakt, daar wordt bepaald wat de kwaliteit van dat onderwijs is, samen met ouders. Ik zeg dus: terug naar school.

Ik zag dit bevestigd toen ik vorige week mocht spreken met een groep van zelfstandige schoolbesturen uit Zuidwest-Nederland, eenpitters dus. Dat deed ik op uitnodiging van hun voorzitter, Teun Dekker. Hij is de directeur van De Kroevendonk, de school waar tegen de stroom en de wind in inclusief onderwijs wordt aangeboden. Een echte held. Laten we zulke directeuren, zulke leraren en ouders, en zulke eigenwijze scholen de wind voluit mee geven. Dat betekent ruimte bieden, eigenaarschap, vertrouwen geven, investeren en ook passende verantwoording vragen.

Voorzitter. Mijn leven in het onderwijs — u weet wel, die 33 jaar en de periode daarna in deze Kamer — is eigenlijk altijd heel eenvoudig geweest. Wij moeten zorgen voor goed en veilig onderwijs. Dat is de simpele toetssteen voor al het beleid. Ik leg vandaag enkele zaken langs die meetlat.

De voorzitter:

Dank u wel. Voordat u dat gaat doen, is er een interruptie van de heer Wassenberg van de Partij voor de Dieren.

De heer Wassenberg (PvdD):

Wat de heer Van Meenen zegt, klinkt me als muziek in de oren. Die investeringen in het onderwijs zijn heel hard nodig. Maar de heer Van Meenen weet ook dat er in de afgelopen jaren — het onderzoek loopt tot 2018 — 1 miljard is ondergeïnvesteerd in met name het hoger onderwijs en het mbo. De afgelopen vier jaar heeft D66 natuurlijk wel de minister van Onderwijs geleverd. Is de heer Van Meenen dan wel van plan om bij de komende formatiebesprekingen — want daar gaat het feitelijk om — echt met de vuist op tafel te slaan en te zeggen: we gaan het nu echt anders doen dan in de afgelopen vier jaar, want de afgelopen vier is er echt onvoldoende gebeurd?

Mijn tweede vraag: is de heer Van Meenen van plan om ook bij de komende formatiebesprekingen dat vermaledijde leenstelsel af te schaffen? Want dat zorgt ook voor heel veel ongelijkheid en voor schulden bij studenten.

De heer Van Meenen (D66):

De heer Wassenberg kan onze inzet bij die besprekingen lezen in ons verkiezingsprogramma. Dat is het. Daar staat alles in wat hij hier ook noemt en nog heel veel meer. We zullen zien. Meer kan ik er niet over zeggen. Op dat punt sluit ik geheel aan bij collega Paul. Mevrouw Paul. Ik ben meneer Paul, zij is mevrouw Paul.

De heer Wassenberg (PvdD):

Ik zal de heer Paul toch gewoon de heer Van Meenen noemen.

De heer Van Meenen (D66):

U mag ook Paul zeggen.

De heer Wassenberg (PvdD):

Ik zal dat nu niet doen. Buiten de vergadering zal ik dat wel doen. Maar even alle gekheid op een stokje. De heer Van Meenen houdt een gloedvol betoog over wat er allemaal moet veranderen. Maar stel dat er dadelijk toch gewoon wordt gezegd: mevrouw Paul had ook een mooi verhaal, maar toch komen we niet tot die noodzakelijke investeringen. Dan staan we hier volgend jaar weer met lege handen, met name die studenten. Ik weet dat garanties geven moeilijk is, maar ik vraag de heer Van Meenen toch om ervoor te zorgen dat in ieder geval dat leenstelsel eraan gaat. Dat kan ik hem wél vragen, want bijvoorbeeld een partij als het CDA is daar ook heel erg tegen. Dus daar is dadelijk al een meerderheid voor. Zegt u dat dan in ieder geval al toe?

De heer Van Meenen (D66):

Ik zeg hier helemaal niks toe. Ik zeg u toe dat wij ons uiterste best zullen doen om alle idealen die wij hebben over het onderwijs — en dat zijn er een heleboel — zo veel mogelijk te realiseren. Als u onze visie nog niet kent, dan wil ik u die graag geven, en dan kunt u daar kennis van nemen. Verder kan ik er niets over zeggen. Wacht u rustig af. Het komt allemaal en dan zullen wij het er hier ongetwijfeld uitgebreid over gaan hebben.

De heer De Hoop (PvdA):

Allereerst vind ik de actie van de heer Van Meenen mooi. We trekken vaak gezamenlijk op bij het opkomen voor het voortgezet speciaal onderwijs. Ik ben bovendien ook blij dat dit soort acties weer mogen in de Kamer, want ik meende te weten dat in 2003 de Kamerleden Halsema, Tonkens en Van Gent dit niet mochten doen, omdat in de Kamer geen actie gevoerd mocht worden. Maar we zien wel meer dingen die veranderen die minder erg zijn. Dus ik ben in ieder geval blij met deze actie. Laten we het dan ook concreet maken, zeg ik tegen de heer Van Meenen. De Partij van de Arbeid heeft een amendement ingediend van 60,5 miljoen om ook het vso mee te nemen in de loonkloof. Kunnen wij vandaag op dit punt ook op zijn steun rekenen?

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb gezegd wat ik gezegd heb over het vso. Het is natuurlijk een uitermate sympathiek amendement, maar wij zijn bij een andere gelegenheid allerlei zaken aan het bespreken. Ook mevrouw Paul heeft al gezegd dat ook dit daar op tafel ligt. Wij zullen zien hoe dat verder afloopt. Maar over de intenties kan geen misverstand bestaan. Ik ga alleen nu niets zeggen over wat wij wel of niet met dat amendement zullen doen.

De heer De Hoop (PvdA):

Ik snap dat u aan het onderhandelen bent. Ik snap ook dat we in een demissionaire periode zitten. Maar we zitten hier wel met een missionaire Kamer. We hebben het over een nieuwe bestuurscultuur en over nieuw leiderschap. Is het dan niet aan ons als Kamer, als wij spreken over een begroting waarover wij een beslissing moeten nemen, om te kijken naar voorstellen en te bepalen of wij daar ook iets mee gaan doen? Dat is het enige wat ik van de heer Van Meenen vraag vandaag.

De heer Van Meenen (D66):

Dat klopt, maar het kabinet is wel demissionair. Amendementen en moties vragen ook iets aan een nieuw kabinet. Ik vind het correct om met de partijen die nu met elkaar in gesprek zijn grote afwegingen te maken. Daar is dit een onderdeel van. Maar er zijn heel grote afwegingen te maken. Die maken wij in samenhang met elkaar. Dus ik kan nu niet met u gaan onderhandelen over één punt dat u belangrijk vindt. Ik vind het allemaal belangrijk. De heer De Hoop kent onze inzet. Weet dat dit daar ook onderdeel van is.

De voorzitter:

Ik wil trouwens toch nog wel even ingaan op de opmerking van de heer De Hoop over actievoeren in deze plenaire zaal. Ik vind niet dat we dat moeten toejuichen. Het is wel net binnen de grenzen, maar ik wil de heer Paternotte en de heer Van Meenen toch vragen om die truien straks weer uit te doen.

De heer Van Meenen (D66):

Ik trek die zo meteen weer uit.

De voorzitter:

Het signaal is afgegeven, maar dit is een plenaire zaal en daar moeten we niet actievoeren. Dus voordat ik daarover een verkeerde indruk heb gegeven: hopelijk heb ik dat bij dezen hersteld.

De heer Kwint (SP):

Ik juich het van harte toe hoor, meneer Paul.

Eerst even een feitelijke correctie: meneer Van Meenen zegt met amendementen ook dingen van het kabinet te vragen. Maar dat is natuurlijk niet zo. Daarmee zetten we dingen in een wet. Daarmee regelen wij het gewoon. In het geval van de heer De Hoop zouden wij als Kamer, zonder tussenkomst van het kabinet, daarvoor gewoon kunnen kiezen. Maar ik heb ook nog een vraag. Mevrouw Paul zei daar net al wat over en de heer Van Meenen zegt het nu ook. Als op elke vraag "zouden we hier niet wat mee moeten" en "zouden we daar niet wat mee moeten" het antwoord is "ja, dat is ontzettend belangrijk, en ja, dat nemen we mee tijdens de formatie die nu al 86 jaar duurt", wat staan we hier dan twee dagen te doen? Wat zijn we hier vanavond en morgenavond aan het doen als het antwoord op elk voorstel is: het ligt op de formatietafel? Ja, alles ligt op de formatietafel; die gaat over alles.

De heer Van Meenen (D66):

Ieder moet voor zichzelf bepalen wat hij hier aan het doen is. Maar wat we hier in ieder geval niet gaan doen, is in deze Kamer allerlei onderdelen alvast beslechten, terwijl we op een andere plek het geheel met elkaar aan het bekijken zijn. Dat ga ik in ieder geval niet doen. En verder doen we hier wat we willen. We laten allemaal zien dat we het hart op de goede plek hebben als het over onderwijs gaat. We spreken over ideeën en we leggen uit aan mensen waar we voor staan, zodat ze aan het eind kunnen beoordelen wat daarvan wordt waargemaakt.

De heer Kwint (SP):

Dit is een begrotingsdebat. Het gaat over wat er volgend jaar in het onderwijs gaat gebeuren. Als ik meneer Van Meenen een beetje huiselijk samenvat, dan is het een spreekbeurt over wat je belangrijk vindt. Natuurlijk ga je hier vertellen wat je belangrijk vindt. Maar op het moment dat dat de komende twee dagen op geen enkele manier een consequentie gaat hebben, is het borrelpraat of bezigheidstherapie.

De heer Van Meenen (D66):

Ik hoor hier geen vraag in.

De heer Kwint (SP):

Is de heer Van Meenen dat met mij eens?

De heer Van Meenen (D66):

Dat is de heer Van Meenen helemaal niet met de heer Kwint eens. Dit is geen borrelpraat. Dit is een toevallige samenloop van twee gebeurtenissen die belangrijk zijn. Dat is allereerst de begrotingsbehandeling. Wij stellen gewoon een begroting vast, zodat er volgend jaar dingen gebeuren en dingen doorlopen. Daarnaast zijn we bezig met een kabinetsformatie, die daar wijzigingen in kan aanbrengen. Dat wil ik ook. Daar ben ik heel duidelijk in: ik wil dat er andere of meer dingen gebeuren. Daar kan ik vandaag niet eens uitputtend op ingaan. Maar dat is het en u mag mij, hopelijk binnenkort, aanspreken op wat het geworden is.

De voorzitter:

Meneer Beertema.

De heer Beertema (PVV):

Toch?

De voorzitter:

Zeker.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter, u heeft gelijk. Ik sta 's morgens pak één aan te trekken met een stropdas en manchetknopen en nu sta ik tegen meneer Van Meenen te praten, die in zijn pyjama staat. Nou ja, vooruit, het blijft een activistische partij. En dan is het ook nog een hoody.

Ik wil even terugkomen op het begin van het betoog over die D66-onderwijsvisie, die we nu wel heel vaak in ons haar gesmeerd krijgen. Soms doet meneer Van Meenen net alsof hij het met mij eens is dat al die vernieuwingen niets goeds brengen. Maar wat blijkt: hij is de grootste vernieuwer van ons allemaal. In de onderwijscrisis, de systeemcrisis, die wij hebben, komt D66 met de meest grootscheepse vernieuwing in honderden jaren, namelijk een soort D66-kinderkampen, waar kinderen van 0 tot en met 18 jaar achter een hek op school gaan, sporten en eten, de hele dag, tot 's avonds laat. Ze overnachten er nog net niet. Ze krijgen daar een soort D66-onderwijs. Zelfs de opvoeding wordt de ouders uit handen gehaald, want die wordt kennelijk niet meer aan de ouders toevertrouwd. Zij hebben dan meteen de handen vrij om dag en nacht te werken om de huur te betalen. Dat begrijp ik dan ook nog wel. Maar het is toch een krankzinnige onderwijsvernieuwing die u in die onderwijsvisie tentoonspreidt in een tijd dat er een enorme onderwijscrisis aan de gang is?

De heer Van Meenen (D66):

De heer Beertema moet misschien iets minder op Twitter kijken en die visie gewoon eens een keer gaan lezen. Dan zal hij zien dat wat hij dan een soort staatsopvoeding noemt, gewoon een aanbod aan kinderen is die niet vanzelf kennismaken met sport en cultuur en die geen huiswerkbegeleiding krijgen als dat nodig is. Dat zijn kinderen die misschien weleens een keer gewoon één warme maaltijd per dag nodig hebben, omdat ze dan beter kunnen leren lezen, rekenen en schrijven, wat wij allebei heel belangrijk vinden. Dát is waar het in die visie om gaat. Het is een aanbod aan mensen. Het is een mogelijkheid om, even in de woorden van de heer Beertema, mensen te verheffen. Het is geen verplichting. Er komt niet een extra leerplicht. Allemaal kletspraat op Twitter tussen allemaal andere ellende door! U suggereert dat ook, maar, meneer Beertema, u bent wijzer. U leest nog weleens een boek. Lees eens het boek dat ik geschreven heb, want daarin kunt u het allemaal lezen. Ik denk dat u er dan heel erg voor zult zijn.

Ten slotte. Wij hebben geen enkel verschil van opvatting, de heer Beertema en ik, over hoe ongelofelijk belangrijk het is dat kinderen leren lezen, schrijven en rekenen. Dat is een recht. Dat heb ik hier meerdere keren gezegd en aan dat recht wordt momenteel geen recht gedaan. Daar sta ik voor en dat vraagt gewoon heel goed onderwijs.

De heer Beertema (PVV):

Ik lees niet alleen Twitter, ik lees ook het artikel waarin de topvrouw van de AVS, de vereniging van schoolleiders, razend enthousiast is over het D66-plan. Ik denk dat ze ook wel ergens in de elite van de elitepartij D66 terug te vinden is. Maar op wat zij beschreef, baseer ik deze interruptie. Het zijn inderdaad een soort kinderkampen waar die kinderen de hele dag zijn. Maar goed, u zegt dat het niet zo is. Dan heeft die mevrouw van de AVS ... Zover was het al doorgedrongen, hè. Het was al doorgedrongen tot de Algemene Vereniging Schoolleiders en die hield hier een enorm juichend verhaal over. Maar ze vertaalden het wel op deze manier, dus met een fysieke afscheiding. Een hek! Ik zie de heer Van Meenen protesteren, maar zo stond het er. Weet je, zo wordt het wel begrepen. Neem dat dan als waarschuwing mee.

Dan het tweede deel van uw antwoord, namelijk dat die basisvaardigheden, lezen, schrijven en rekenen, zo belangrijk zijn. Dat is prima en daar zijn we het ook altijd over eens. Maar wanneer neemt u dan eindelijk eens net als ik en net als anderen hier, bijvoorbeeld het CDA, afstand van dat vreselijke gepersonaliseerde leren, dat nieuwe leren? Dat gaat gewoon weer door met de benoeming van die hobbyfilosoof, die het NPO ook al vernieuwd heeft en die nou in het onderwijs getrokken wordt. Het is toch te gek voor woorden? Er komt toch geen eind aan? Dat is toch om heel triest van te worden, meneer Van Meenen?

De heer Van Meenen (D66):

Eerst even over de Algemene Vereniging Schoolleiders. Ik zou de heer Beertema aanraden om gewoon iets minder te luisteren en te kijken naar wat allerlei besturenorganisaties zeggen en iets meer te luisteren naar mensen zoals de heer Beertema en ikzelf, de mensen die gewoon weten waar het in het onderwijs om gaat. Dan komen we echt wat makkelijker tot elkaar. Zoek nou niet naar tegenstellingen waar ze niet zijn. Daar zou ik het eigenlijk kort mee willen samenvatten.

De heer Beertema (PVV):

Dan nog het tweede deel van mijn interruptie.

De heer Van Meenen (D66):

Wanneer? Wacht af, wacht af. Ik kan er niets anders van maken. Ik heb gezegd wat ik erover gezegd heb. Ik vind het ontzettend belangrijk dat wij kinderen leren lezen, schrijven en rekenen. Dat zijn basisvaardigheden. Daar gaat het om. Dat is op dit moment niet op orde. Ook ik vind dat er bewezen effectieve lesmethodes gebruikt moeten worden, et cetera et cetera. Dat vinden we allemaal en dat moet ook gaan gebeuren.

De voorzitter:

De heer Van Baarle van DENK.

De heer Beertema (PVV):

Afsluitend, voorzitter. Dat gaat u toch niet afwachten? U zit aan de knoppen. Het is uw minister. U heeft meer te vertellen dan ik. Ik heb niks te vertellen. Naar mij luistert niemand.

De heer Van Meenen (D66):

De laatste keer dat ik keek, was de Kamer nog steeds de baas.

De heer Van Baarle (DENK):

Ik zou graag aan de heer Van Meenen van D66 willen vragen of hij kan terugkijken op de invoering van het leenstelsel. Jongeren in Nederland hebben gemiddeld een studieschuld van €16.501 vanwege dat leenstelsel. Heel veel jongeren in Nederland hebben als starter moeite om een huis te krijgen, omdat de studieschuld als gevolg van dat leenstelsel wordt meegeteld bij het aanvragen van een hypotheek. Hoe kijkt de heer Van Meenen als D66'er en als een van de uitvoerders van dat leenstelsel daarop terug? Zou het niet gepast zijn om namens D66 excuses te maken aan alle Nederlandse jongeren hiervoor?

De heer Van Meenen (D66):

Het simpele antwoord is: de woordvoerder zit in vak-K. Die komt zo aan de beurt. Dan mag u het nog een keer vragen. Het iets minder simpele antwoord is: ook dit kunt u allemaal lezen in ons verkiezingsprogramma. Daarin staat wat wij hiervan vinden. Er zitten elementen in die heel verstandig zijn en waarvan ik hoop dat ze behouden blijven. Maar ook wij hebben alternatieve voorstellen. We hebben altijd, ook bij de start van het leenstelsel, gezegd: daar waar het niet goed gaat, zullen we repareren. Dat is ook onderdeel van het gesprek dat momenteel gevoerd wordt.

De heer Van Baarle (DENK):

Ik vind dit antwoord teleurstellend. Dat zal de heer Van Meenen niet verbazen. Ik vind het jammer dat de heer Van Meenen niet bereid is om hier uit te spreken dat D66 er spijt van heeft dat ze dat die jongeren aan hebben gedaan: die €16.501 schuld en het niet kunnen kopen van een huis vanwege die schuld. De heer Van Meenen kan refereren aan verkiezingsbeloftes in het verkiezingsprogramma, maar hij heeft al een soort regeerakkoord geschreven. Dat is namelijk de proeve van een regeerakkoord met de VVD. Daar stond het afschaffen van het leenstelsel helemaal niet in. U bent op dat moment dus eigenlijk uw belofte om het af te schaffen al niet nagekomen. Dan kan ik toch alleen maar concluderen dat u toen de kans had met de VVD om het erin te zetten en dat u dat niet gedaan heeft? Dan zijn het toch allemaal holle frases van D66?

De heer Van Meenen (D66):

Het is goed dat iedereen goed kennisneemt van het stuk dat wij destijds met de VVD geschreven hebben. Dat is uitstekend. Maar als de heer Van Baarle goed kijkt, dan ziet hij dat heel veel grote onderwerpen niet in dat stuk staan. Waarom is dat zo? Omdat we het er niet met elkaar over eens waren.

De voorzitter:

Dank u wel. U vervolgt uw betoog.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter, even kijken waar ik was gebleven. Ik ging een aantal zaken langs die meetlat leggen. Dat is de volgende, simpele meetlat. We hebben maar één opdracht: zorgen voor goed en veilig onderwijs. Die had ik als leraar, die had ik als bestuurder, en die heb ik ook als Kamerlid. Dat is de toetssteen voor beleid. Ik leg een enkele zaak langs die meetlat. Ten eerste is dat de 500 miljoen, structureel, ter verhoging van de salarissen in het basisonderwijs. Daar ben ik trots op. Leraren verdienen een passende beloning voor hun harde werk. Dat helpt bij de bestrijding van de grote crisis van het lerarentekort. Het is essentieel voor goed onderwijs. Dus is het genoeg? Nee. De kloof moet dicht.

Dan de recente berichten over en onderzoeken naar de veiligheid van met name lhbtiq+-leerlingen op scholen, in combinatie met de censuur van schoolboeken op het vlak van emancipatie en wetenschap. Slecht en onveilig. Dat moet wat D66 betreft dus stoppen. Binnenkort hebben we wat mij betreft — ik heb dat voorstel gedaan en de Kamer is daarin meegegaan — een streng gesprek met de uitgevers, om te beginnen.

Dan, zoals ik al noemde, van vso naar gvo. Ik kan daar kort over zijn. D66 zegt: doen.

Het praktijkonderwijs. Geef die prachtscholen het vertrouwen, en dus een eigen, rechtstreekse bekostiging.

Ik sta kort stil bij corona. Scholen blijven wat ons betreft op een veilige manier open en gaan nooit meer dicht. We hebben natuurlijk oog voor de zorgen. Collega Paternotte heeft gisteren in het coronadebat ook gevraagd wat er mogelijk is om die veiligheid maximaal te waarborgen in de toekomst. Maar ik zeg wel: fysiek onderwijs is superieur aan digitaal onderwijs. Elkaar in de ogen kijken, de vragende blik zien, zien dat het even niet goed gaat met een leerling of een student: goed onderwijs is fysiek onderwijs. Tegelijkertijd is het voor thuiszittende leerlingen en studenten met een beperking een maximale verrijking geweest om digitaal ondersteund te worden. Laten we dat, en hen, vooral vasthouden.

Het NPO, het Nationaal Programma Onderwijs: een kans, een noodmaatregel, noodzakelijk en complex, tijdelijk omdat het over corona gaat, maar structureel nodig omdat het ook over de strijd tegen kansenongelijkheid gaat. Die strijd was er, is er, en zal er ook weer in hevige mate zijn als we een aantal lijnen van het NPO zouden stoppen. D66 wil op een aantal vlakken dus een structurele voortzetting van het NPO, bijvoorbeeld op het gebied van de extra beloning voor docenten op achterstandsscholen.

Voorzitter. Over diezelfde extra beloning heb ik wel zorgen. Dat is precies weer de zorg of dat geld wel op de goede plek terechtkomt. Ik heb er al een paar keer naar gevraagd. De minister verwijst naar de medezeggenschap en het achteraf terugvorderen van geld. Maar dat lost niks op voor deze scholen en leraren op dit moment. Ik krijg nog steeds signalen dat er verschillende besturen zijn die gewoon besluiten om het geld niet toe te kennen of het aan andere zaken uit te geven. Wat gaat de minister hier nu actief tegen doen? Hoe zit het met de toelage bij het voorgezet speciaal onderwijs? De minister heeft naar aanleiding van die vragen verschillende opties onderzocht om de zogeheten CUMI-regeling, de basis die hieronder ligt, aan te passen. Dat is heel goed wat D66 betreft. Maar wat is zijn vervolgstap?

Voorzitter. Ik zei het net al: alle kinderen hebben er recht op om op school goed te leren lezen, schrijven en rekenen. Maar veel kinderen ontberen dit recht, zoals uit alle onderzoeken blijkt, met name de kinderen die deze cruciale kennis en vaardigheden nergens anders zullen leren dan op school. Dit is voor D66 onaanvaardbaar. Daarom is het goed en belangrijk dat via het NPO de overheid, voor het eerst, in lijn met uitspraken van de Kamer heeft uitgesproken dat gebruikte lesmethoden effectief dienen te zijn. Dat is nogal wat en dat is heel goed.

Voorzitter. Voordat ik naar het mbo ga, wil ik de minister complimenteren. Zij is tot overeenstemming gekomen met de pabo's over de mogelijkheid om toelatingstoetsen na de poort te doen. Zo gaan we studenten niet meteen afrekenen op kennis en vaardigheden die ze nog niet hebben of weten, maar gaan we hen helpen om tijdens hun studie die kennis op te doen, kennis die nodig is om een heel goede leraar te zijn.

Last but not least: het prachtige mbo; ik kan dat als oud-docent mbo niet vaak genoeg zeggen. De speerpunten voor D66, ook in de formatie, zijn om te beginnen het met wortel en tak uitroeien van stagediscriminatie, het ontmantelen van perverse prikkels, docenten bevrijden van het juk van urennormen, toetsmatrijzen en andere belemmeringen die er zijn om een goed en gelukkig docent te kunnen zijn, en het mbo weer terug naar de oorsprong brengen, namelijk een regionaal opleidingencentrum ook voor tweede en derde kansen, om- en bijscholing, een leven lang leren.

Over dat laatste gesproken, een leven lang leren: D66 is blij dat er geld vrijkomt om de onderwijsroute voor inburgeraars in 2022 tot een succes te maken. Heel goed dat mbo-instellingen weer een rol krijgen in educatie en een leven lang leren. Want een leven lang leren hoort voor iedereen mogelijk te zijn, zodat iedereen mee kan doen. Daarom zeg ik: als we een leven lang leren willen, begint dat met lang leve leren, lang leve onderwijs!

Tot zover.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Meenen. Ik geef het woord aan de heer Paternotte van D66.

De heer Paternotte (D66):

Voorzitter, het kwam ergens goed uit dat ik van u die trui uit moest doen, want het was voor het eerst dat ik een XXXXL-trui aanhad. Dat zat best wel warm, dus dan maar zo.

Al eeuwenlang is Nederland een zeer vruchtbare delta. Hier wordt de kiem gelegd voor wetenschappelijke doorbraken, hier bloeien de meest briljante geesten en hier plukken we elke dag de vruchten van onderwijs en wetenschap van wereldklasse. Het is natuurlijk geen toevalligheid dat Nederlands onderwijs en onderzoek wereldwijd zo'n leidende positie hebben, maar het is ook geen rustig bezit. Het is iets wat niet vanzelfsprekend is. Dus ik gebruik deze toch wat ongebruikelijke begrotingsbehandeling, met een kabinet dat in een diep demissionaire status zit terwijl we de onderhandelingen afwachten, om te debatteren over een aantal zaken waarin we als Kamer en als land meer leiderschap mogen tonen. Ik zal dat doen aan de hand van de drie taken van het hoger onderwijs: onderwijs, onderzoek en het maken van impact op de rest van de samenleving.

Voorzitter. Als eerste ga ik in op het onderwijs. We staan aan het eind van een bijzonder jaar en, inderdaad, de heer Kwint noemde het net terecht: ook aan het begin van een winter die wat bange gevoelens opwekt. Want afgelopen jaar stonden studenten te demonstreren met borden waarop stond "ik wil naar school". Dat liet zien dat onderwijs zo veel meer is dan naar een scherm staren. Niet eat, sleep, zoom, repeat, maar ook elkaar ontmoeten en in de ogen kunnen kijken. Ik complimenteer de fenomenale flexibiliteit van zowel studenten als docenten, maar hoop ook vurig dat ze niet nog eens alleen aan beeldschermen gekluisterd zullen zijn.

Voorzitter. Studenten gaven de afgelopen maanden bij een meldpunt van het ISO volop aan dat hun opleiding om uiteenlopende redenen nog steeds volledig digitaal werd gegeven, met alle bijbehorende eenzaamheid en mentale klachten. Het onderzoek dat we vorige week daarover zagen, is al genoemd. Ik zie nu dat ook andere organisaties, zoals het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid, met gemak zeggen dat veel van het onderwijs online kan. Ik snap dat als je nadenkt over mobiliteit, het handig zou zijn om onderwijs online te doen. Dat is absoluut goed voor de mobiliteit. Maar laten we alsjeblieft beginnen met ons af te vragen wat goed is voor het onderwijs, en dan pas kijken wat handig is voor mobiliteit. Laten we eerst eens kijken of dat zinvol is. Ik heb dus een vraag voor de minister. Wat vindt u van het idee om een landelijk kader te ontwikkelen waarin staat op welke wijze onlineonderwijs aanbieden zinvol is? Zou zij bijvoorbeeld SURF en experts van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) willen vragen om zo'n kader samen met studenten en docenten op te gaan stellen?

Voorzitter. Ik kom op een onderwijsinnovatie waar ik meer enthousiasme voor zie. Dat is de ontwikkeling van Europese opleidingen. Nu stromen heel veel studenten vanuit Europa onze kant op. Daar kunnen we trots op zijn, maar ik zou eigenlijk willen dat Nederlandse studenten, van het mbo tot de universiteit, vaker zelf Europa en de wereld in trekken. Dat kan door uitwisselingen te stimuleren, maar het kan ook anders, namelijk door een nieuw type opleiding te creëren waarbij je tegelijkertijd aan verschillende hogescholen en universiteiten in Europa studeert. Want veel vraagstukken houden zich helemaal niet aan grenzen, corona niet, overstromingen van rivieren niet, internationale drugsbendes niet … Je leert je ook nog staande houden in een heel andere omgeving als je een deel van je tijd over de grens studeert.

Maar deze opleidingen stuiten op allerlei blokkerende regels en praktische problemen. Neem bijvoorbeeld de nieuwe pan-Europese master Global Challenges for Sustainability. Die wordt niet alleen door de Universiteit Utrecht gegeven. Dat doen ze samen met en dus ook deels in Barcelona, Dublin, Boedapest en Montpellier. Het is dus één opleiding, maar die moet vijf keer een aparte kwaliteitskeuring ondergaan, terwijl er gewoon Europese afspraken zijn over de kwaliteit van een studiepunt. Die heet niet voor niets een European Credit. Gelukkig is er voor Utrecht nu een soort noodverband aangelegd, maar dit moet beter kunnen. Is de minister het met ons eens dat dit een ideale manier is om meer balans te krijgen in de studenten die over de grens gaan? Vindt zij het ook nuttig om te kijken tegen welke knelpunten Europese opleidingen aan lopen en hoe we een en ander eventueel structureel mogelijk kunnen maken?

Voorzitter, ik zie een collega-liefhebber van internationalisering naar de interruptiemicrofoon lopen.

De heer Beertema (PVV):

Ik ben een beetje traag vandaag. Ik zat nog een beetje na te kauwen op het idee van het ontwikkelen van een kader voor wat wel en niet digitaal aangeboden kan worden. Is meneer Paternotte het niet met mij eens dat het heel gevaarlijk is om dat te introduceren? Want dat gaat een eigen leven leiden. Dat gaat allerlei perverse prikkels krijgen. We hebben al zogenaamde deskundigen, op het Albeda College bijvoorbeeld, die allang besloten hadden om het vak Nederlands online aan te bieden, want dat vonden ze niet zo belangrijk. Zo'n kader nodigt alleen maar uit om scholen maximaal over te halen om onderwijs digitaal aan te gaan bieden. Kunnen we niet gewoon met z'n allen stellen dat onderwijs niet digitaal wordt aangeboden, maar dat er fysiek les wordt gegeven, tenzij het een extra verdieping is van bepaalde stof voor bepaalde leerlingen, zoals het eigenlijk altijd geweest is? Want echt, dit is een glijdende schaal. Als we dit gaan doen, dan geeft de heer Paternotte al die digitaliseerders en al die bestuurders, die altijd op zoek zijn naar perverse prikkels, alle ruimte om de leerlingen vooral thuis te houden.

De heer Paternotte (D66):

Over het voorbeeld van het Albeda, dat het vak Nederlands online ging geven, zijn we het volledig eens. Ik noem dat juist omdat ik zie dat er nu op best veel plekken toch onlineonderwijs wordt gegeven zonder dat er op een of andere manier is nagedacht over wat dat voor studenten betekent. Er wordt vaak gekozen voor wat op dat moment makkelijker is. Ik snap heel goed dat onlineonderwijs hartstikke veel voordelen heeft qua infrastructuur, qua ruimte die je nodig hebt en qua mobiliteit, maar het moet gaan om het onderwijs. Het moet gaan om de studenten. Als studenten zeggen dat ze in sommige settings, op sommige manieren, niet de meerwaarde zien van een bepaald hoorcollege ten opzichte van de online variant daarvan, dan snap ik dat je dat kan inzetten, maar dan wel graag binnen een kader waarover is nagedacht, waar de studenten zelf over hebben meegedacht en waar docenten ook over hebben meegedacht. Daarom vraag ik om daaraan te werken. Dat is iets wat studentenorganisaties zelf ook nuttig en interessant vinden. Want nu zie je een beweging dat de lessen van veel onlineonderwijs gebruikt worden voor meer onlineonderwijs, terwijl je je op heel veel momenten kunt afvragen of dat wel een meerwaarde heeft. Dus dank voor de vraag van de heer Beertema.

Ik kom nu bij het thema onderzoek. Ik wil eigenlijk beginnen met de onderzoekers. Al twee jaar geleden zei deze minister bij de strategische agenda: het piept en het kraakt in het hoger onderwijs. Het PwC-rapport is ook al genoemd. Onderzoek liet eind vorig jaar zien dat een op de drie docenten en wetenschappers na een werkdag volledig uitgeput is. Wat logisch is, is dat coronaonderwijs zwaarder is en dat we fors moeten investeren in het onderwijs. Maar het heeft ook iets te maken met arbeidsrecht. Want wetenschapper of docent in het hoger onderwijs zijn, is geweldig. Er zijn heel veel studenten die ervan dromen om hun leven te kunnen wijden aan de wetenschap. Dan zijn ze vaak ook wel bereid om een minimaal salaris en hele lange werkdagen te accepteren. Het gevolg is dus dat er te veel flex is en er te weinig vaste contracten zijn, en dat ze volledig afhankelijk zijn van die ene onderzoeksbeurs die uiteindelijk wordt toegekend. Maar dat hoeven we niet normaal te vinden. Vijf jaar geleden startte het experiment met de beurspromovendi. Dat is dus onderzoek doen maar vaak toch ook onderwijstaken uitvoeren, maar dan met de waardering van een soort veredelde stage: zonder pensioen, zonder salaris, met alleen een beurs. Dat is prima voor wie de studententijd graag zo lang mogelijk rekt en de promotie graag combineert met een bijbaan, maar dat is niet prima als je met je leven wilt beginnen en je studentenkamer graag aan een echte student geeft. Uit onderzoek van het Promovendi Netwerk Nederland bleek dat 8% van de beurspromovendi vrijwillig in die constructie zat. Dan denk ik: als de proefkonijnen zeggen dat zij dit niks vinden, wordt het dan niet tijd om de balans op te maken over dit experiment?

De heer Peters (CDA):

Ik ben toch een klein beetje verwonderd over het punt dat de heer Paternotte aanhaalt. Niet zozeer qua inhoud, want ik weet natuurlijk hoe hij daarin staat, maar wel omdat wij niet zo lang geleden tijdens een procedurevergadering het volgende hebben gezegd. Over het experiment met het promotieonderwijs loopt nu een pilot; zullen we die pilot even afwachten en dit onderwerp dan controversieel verklaren? In die procedurevergadering was daar een meerderheid voor. Dat is hier naderhand in deze zaal ook bevestigd. Dus de heer Paternotte kan er hier nu weer over beginnen, maar we hebben het net controversieel verklaard. Dat lijkt me dan een aparte stijlfiguur.

De heer Paternotte (D66):

Ik snap dat met controversieel verklaren wordt bedoeld dat het kabinet daarop geen onomkeerbare stappen moet nemen, maar volgens mij is het niet zo dat dan de hele Kamer controversieel is. Althans, de Kamer is absoluut vaak controversieel in de ogen van sommige partijen, maar wat ik ermee bedoel is dat het toch wel gek zou zijn als over alle onderwerpen die controversieel zijn verklaard niemand hier in de Kamer iets kan zeggen. Wat ik doe, is hier aanslaan op onderzoeken die er in het afgelopen jaar zijn geweest en op de zorgen die daarover leven. Ik denk dat het ook wel logisch is dat we in de aanloop naar de evaluatie van een experiment dat gewoon loopt, dat een eigen looptijd heeft en dat ook geëvalueerd moet worden, daar toch iets over kunnen zeggen.

De heer Peters (CDA):

U mag hier alles zeggen, al heeft u het over voetbal. Als u er maar geen vragen over stelt aan het kabinet aangezien we net hebben afgesproken dat het controversieel is.

De heer Paternotte (D66):

Ik denk dat de heer Peters zijn punt helder heeft gemaakt.

De heer De Hoop (PvdA):

Ik hoor de heer Paternotte over het hoger onderwijs spreken. Wij kunnen elkaar daar op veel punten vinden. Tegelijkertijd ziet de heer Paternotte net als ik de tekorten die zijn ontstaan in het hoger onderwijs, die 1,1 miljard volgens PwC. Leraren staat het water tot de lippen. Een op de drie leraren zit tegen een burn-out aan. Nederland is een kenniseconomie, maar ziet de heer Paternotte net als ik dat zijn eigen minister de ontstane tekorten niet heeft kunnen voorkomen? Dat zijn eigen minister ervoor gezorgd heeft dat er onvoldoende ruimte is om het onderzoek in Nederland door te zetten? Hoe reflecteert de heer Paternotte op het feit dat dit ook ontstaan is tijdens het ministerschap van D66 op dit dossier?

De heer Paternotte (D66):

Deze minister is begonnen met een kwart miljard extra in onderzoek in het hoger onderwijs steken. Dat onderzoeksgeld is trouwens niet alleen voor universiteiten maar ook voor hogescholen, waardoor daar voor het eerst een grote sprong is gemaakt. Daarnaast heeft de minister ook elk jaar opnieuw moeten vechten voor extra geld voor het hoger onderwijs, ook omdat het aantal studenten ontzettend hard opliep. Dat is heel vaak gelukt, maar dat neemt niet weg dat het inderdaad piept en kraakt. Want heel veel van het extra geld komt natuurlijk voort uit het leenstelsel, dat net al genoemd werd. Dat heeft wel extra mogelijkheden geboden. Instellingen hoorde ik vaak zeggen dat dat natuurlijk wel geld is dat apart staat en dat binnen die kwaliteitsafspraken moest worden ingezet. Dat is een heel mooi model, maar dat betekende wel dat je aan de andere kant per student gewoon gemiddeld wat minder geld hebt, omdat die studentenaantallen oplopen, wat je daarmee weer niet kan gaan dekken. Dat leidt inderdaad tot de analyse dat er meer geld in moet. Dat kent u ook van ons verkiezingsprogramma. Iedereen die hier naar het verkiezingsprogramma vraagt, ben ik bereid om alles te vertellen wat erin staat: er moet fors geïnvesteerd worden in het hoger onderwijs en de wetenschap.

De voorzitter:

Uw laatste vraag, meneer De Hoop.

De heer De Hoop (PvdA):

Ik zal het concreet maken. Wij vinden dat 3% van het binnenlands nationaal product uitgegeven moet worden aan het hoger onderwijs, zoals volgens de Europese Lissabondoelstellingen voor het hoger onderwijs. Daarvoor doe ik samen met GroenLinks vandaag ook een voorstel. Ik hoor de heer Paternotte daar heel vaak over. Na het betoog van de heer Van Meenen verwacht ik niet dat hij voor dat voorstel gaat stemmen in deze tijd. Maar ik hoop dan toch dat hij zich aan de formatietafel inzet om dat in ieder geval voor elkaar te krijgen. Hij weet in ieder geval dat hij, als hij dat echt zo'n groot hart toedraagt, deze week of de komende tijd gerust mee mag stemmen met het amendement van de Partij van de Arbeid en GroenLinks, dat dat kan realiseren.

De heer Paternotte (D66):

Nou ja, ik denk dat de heer Van Meenen terecht schetste dat we een formatie hebben, waarbij mensen, denk ik, ook wel verwachten dat we het daar ook gaan waarmaken, gaan regelen. Maar dat is natuurlijk inderdaad een apart proces. Aan de onderhandelingstafel kan hij absoluut op mij rekenen, maar hij wil mij vast beoordelen op wat er dan uiteindelijk ligt.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Paternotte (D66):

Voorzitter. Ik kom op de keerzijde van internationalisering. We kunnen ontzettend trots zijn op onderzoek van wereldkwaliteit. We zijn hier in de stad van vrede en recht, op een steenworp afstand van de TU Delft, waar de beste waterbouwers van de wereld vandaan komen. Wageningen is een mondiaal begrip. Maar waar kennis zit, zal die kennis ook gehaald worden. Mevrouw Van der Woude had het daar ook over. Dat kan vrijwillig, wanneer wij internationaal samenwerken. Maar dat kan ook onvrijwillig, wanneer kennis gestolen wordt. Dat tweede is natuurlijk fout. Hackpogingen en cyberaanvallen kan je alleen tegengaan door beter en sneller te zijn. Van de week was er die aanval bij VDL; eerder waren er aanvallen bij de Universiteit Maastricht en bij de OPCW hier. Maar er wordt ook weleens samengewerkt met een onvrij land, zoals bij het onderzoek naar genetische diversiteit in Oost-China met DNA-materiaal van 98 Oeigoeren. Is dat vrijwillig verkregen? Het Erasmus MC was betrokken bij onderzoek met vermoedelijk gedwongen afgenomen DNA van Oeigoeren.

Met collega Van der Molen, die binnenkort ongetwijfeld ook weer bij dit soort debatten zal zijn, nam ik vorig jaar het initiatief voor het rondetafelgesprek. Dat is inmiddels geweest, en dat gaf ook een helder beeld van de manier waarop Nederland hier nu mee omgaat. Natuurlijk is er hulp voor instellingen, zijn er goede initiatieven, en doen de diensten goed werk, maar voor het grootste deel is beleid richting onvrije landen iets wat de instellingen vooral zelf moeten bekijken. De overheid zou hier wat ons betreft meer richting aan moeten geven door een helder afwegingskader voor samenwerking. Het richtsnoer over kennisveiligheid is er nog niet. Er moet wat ons betreft een loket voor kennisveiligheid, waar iedereen terechtkan met vragen hierover, beschikbaar komen voor de instellingen. Vanuit de universiteiten horen we ook dat ze te weinig kunnen laten screenen, of dat de screenings vaak niet verder komen dan toch maar even googelen. Graag een reactie hierop. We hebben hier in januari een apart debat over. De minister gaat hierover ook nog meer informatie naar ons sturen, maar ik wil de minister vragen om op een rij te zetten wat er nu precies allemaal gebeurt, en ook wanneer dat richtsnoer er komt.

Voorzitter. Ik heb nog een laatste vraag over onderzoek. Vlak voor de zomer is er een rapport verschenen over onderzoek in het Caribisch deel van het Koninkrijk, dat adviseert om een wetenschapsplatform op de zes eilanden op te zetten. Aangezien het Caribisch deel het beste living lab van het Koninkrijk is en de minister er net is geweest, zou ik willen vragen of zij misschien kan aangeven wat ze met die aanbevelingen gaat doen.

Voorzitter. Dan kom ik op mijn derde thema: het maken van impact. De medische wetenschap heeft voor een klein wonder gezorgd. Ik ben trots op de rol die Nederland daarbij gespeeld heeft. Dan gaat het natuurlijk om Janssen, met het meest effectieve vectorvaccin tegen corona in de hele wereld tot nu toe, en het Erasmus en Utrecht met een antilichaam, maar net zo goed de bijdragen van het RIVM, gedragswetenschappers en de techniek. Als er één uitdaging is die alle disciplines raakt, dan is het corona wel. Het mooie is dat het vertrouwen in wetenschap sinds we het meten nog niet zó hoog is geweest. Dat geeft hoop, want corona is een verschrikkelijk virus, maar we leren er ook ontzettend veel van. Denk aan het eerste hiv-vaccin, dat nu wordt uitgetest, en het perspectief op nieuwe therapieën voor andere infectieziekten en zelfs kanker. Voor heel veel levens kan dat een verschil gaan maken. We kunnen dat bovendien doen door de betaalbaarheid van die medicijnen af te dwingen, waardoor de hele wereld ervan profiteert. Nederland heeft enorme potentie op dit gebied. We verleggen onze economie van industrie naar kennis, dus medische wetenschap biedt een grote kans.

Maar de afgelopen decennia werd de tocht van ontdekking tot het echt helpen van patiënten alleen maar langer. De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen heeft een breedgedragen rapport uitgebracht, waar patiëntenverenigingen, bedrijven én de wetenschap enthousiast over zijn. Er zijn heel veel obstakels te overwinnen, maar door kennis bij elkaar te brengen in één expertisecentrum en hele concrete aanbevelingen te doen, kan dit ook gebeuren. Ik hoor dus graag hoe de minister het KNAW-rapport las. Ook gezien het feit dat haar collega van VWS druk is met een bepaalde crisis, zie ik een rol voor deze minister om het voortouw te nemen. Is zij bereid de KNAW en alle belanghebbenden, van de patiënten tot de wetenschap, te vragen om het concept van het expertisecentrum verder uit te werken? Graag een reactie.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Er is nog een interruptie van de heer Wassenberg van de Partij voor de Dieren.

De heer Wassenberg (PvdD):

Ik ga toch nog even terug naar het leenstelsel. Ik had daar een vraag over gesteld aan de heer Van Meenen. De heer Van Meenen kon of wilde daar geen antwoord op geven. Ik stel de vraag nu dus aan de heer Paternotte. Ik ga er niet van uit dat ik een volkomen tegengesteld antwoord krijg, maar ik hoop wel op een aanvullend antwoord. Bij de Algemene Politieke Beschouwingen is er een motie van de ChristenUnie en het CDA aangenomen waarin staat dat we zo snel mogelijk van dat leenstelsel af moeten. D66 heeft die ook gesteund. Ook andere partijen die voorheen voor het leenstelsel waren, zoals GroenLinks en Partij van de Arbeid, hebben die motie gesteund. Je ziet nu dus dat een Kamermeerderheid voor afschaffing van het leenstelsel is. Het is een spreekt-uitmotie. Dat betekent dat die niet direct tot ander beleid zal leiden, maar het is natuurlijk wel een motie die de Kamer heel serieus moet nemen. Is de heer Paternotte het met mij eens dat dit gewoon betekent dat als de formerende partijen dadelijk tot een regering komen, een van de uitgangspunten wordt dat het leenstelsel op de schop gaat en dat dat zo snel mogelijk wordt afgeschaft? Dat wil een heel groot deel van de Kamer, inclusief de partij D66 van de heer Paternotte.

De heer Paternotte (D66):

Ik weet niet of dit aanvullend is op wat de heer Van Meenen zei, maar u kent denk ik wel onze inzet. Wij hebben in ons verkiezingsprogramma een voorstel staan om het toeslagensysteem om te bouwen naar een model met een heffingskorting, waardoor alle jonge mensen die zonder werk aan hun carrière beginnen daarmee kunnen starten. Je zou het een beurs kunnen noemen. We hebben ook gezegd dat we echt moeten kijken naar die middeninkomens en de beurzen tussen de laagste en hoogste inkomens in. Tegelijkertijd is dat ook wel iets wat op zo'n formatietafel ligt. Ik haal nu dus in feite aan wat er in ons verkiezingsprogramma staat en daar staan we natuurlijk achter. De motie die wij hebben gesteund, is natuurlijk ook een hartstikke duidelijk signaal. Maar ik zou zeggen: nog eventjes geduld. Want ik denk dat u vooral benieuwd bent naar wat er straks in dat regeerakkoord staat.

De voorzitter:

Uw laatste interruptie, meneer Wassenberg. Nee? Dan wil ik meneer Paternotte bedanken. Dan geef ik het woord aan de heer De Hoop van de PvdA. Ik wil ongeveer tegen 19.00 uur — we moeten even kijken hoe we uitkomen — schorsen voor een dinerpauze. Gaat uw gang.

De heer De Hoop (PvdA):

Voorzitter. Vandaag zou ik het liefst vooruitkijken, maar dat kan niet zonder stil te staan bij waar we ons nu bevinden. Ik moet u zeggen dat ik mij schaam voor hoe het onderwijs in Nederland er op dit moment voor staat. Ik schaam mij ervoor dat er te veel kinderen zijn die geen eerlijke kans krijgen om van hun droom werkelijkheid te maken en dat zelfs 251.000 van hen opgroeien in armoede, zonder perspectief en eten.

Ik schaam me voor het feit dat waar je wieg staat, de omgeving waarin je opgroeit, nog steeds van grote invloed is voor de rest van je leven. Het is niet normaal dat de verschillen in Nederland tussen kinderen alleen maar toenemen. Het is niet normaal dat er kinderen naar huis worden gestuurd, omdat er geen juf of meester voor de klas kan staan. Ik schaam me ervoor dat in een rijk land als Nederland een kwart van de 15-jarigen laaggeletterd is. Kinderen en jonge mensen hebben niks aan politici die pleisters plakken, terwijl de wonden alleen maar blijven bloeden.

Maar dat is wel wat er gebeurd is onder dit kabinet. Symptoombestrijding en de aanwezigheid van een partij die zich "de onderwijspartij met de hoofdletter O" noemt waren onvoldoende. Er is onvoldoende, en bovendien niet structureel, geïnvesteerd. Kinderen krijgen onvoldoende kansen in dit land en daardoor is de ongelijkheid in dit land alleen maar groter geworden.

Als we niet ingrijpen, creëren we een generatie die hier haar hele leven last van blijft hebben. Ik vind dat kinderen in dit land beter verdienen. Dat is onze plicht. Welk cijfer geven de ministers hun eigen ministerschap, zo vraag ik mij af.

Gelukkig zijn er genoeg mensen die laten zien hoe het wel moet en wat er wel nodig is. Dat zijn mensen zoals Nour el Ghezaoui van 17 jaar, die opgroeide in Kanaleneiland, waar ze als enige uit haar klas het gymnasium haalde maar dat niet accepteerde. Ze runt daarom niet één, maar twee huiswerkscholen voor kinderen uit achterstandswijken. Ik noem ook wethouders als Marjolein Moorman en Hilbert Bredemeijer, die door middel van de differentiatie van lerarensalarissen ongelijk investeren om gelijke kansen te krijgen voor ieder kind in hun stad. Of denk aan profvoetballers als Colin de Graaf, Robin Pröpper, Stef Gronsveld, Jeff Hardeveld en Maarten de Fockert, die met hun FC De Boekenclub lezen onder de aandacht brengen bij jongeren.

Ik zou graag van deze ministers willen weten wat zij anders zouden doen, mochten zij weer de kans krijgen. Wat zijn de grootste obstakels die zij zien voor een volgend kabinet? Zijn zij van mening dat ze opgewassen zijn tegen die taak?

Dan het funderend onderwijs. Vergeleken met andere rijke landen geeft Nederland relatief weinig uit aan onderwijs. We blijven daarom nog steeds steken op plek 12 van de OESO. Toen kwam er eindelijk een investering in het onderwijs van een eenmalige 8,5 miljard, die razendsnel moet worden uitgegeven. Hoe kijkt de minister naar de eerste evaluatie? Heeft hij nog steeds ambitieuze verwachtingen van het effect van het NPO? En wat heeft hij te zeggen tegen de vmbo'ers, die vele malen meer achterstand oplopen dan hun leeftijdsgenoten op het vwo? Op het gebied van leesvaardigheid is het een vol lesjaar versus negen weken. Zijn wederom de leerlingen die het meest baat hebben bij de beste leraar voor de klas, degenen die de rekening betalen?

Het lerarentekort blijft een gapende wond. Het feit dat er 500 miljoen is uitgetrokken voor het deels dichten van de loonkloof is een teken dat het wel kan. Het zijn politieke keuzes, die deze minister de afgelopen jaren niet heeft gemaakt. Dat schaadt niet alleen het onderwijs zelf, maar ook het geloof in de politiek van iedereen die de afgelopen jaren te horen kreeg dat er simpelweg niets meer mogelijk was. Het is dan ook tijd voor het geheel dichten van de vso-vo-loonkloof. Daarom heeft de Partij van de Arbeid hiervoor samen met GroenLinks een amendement ingediend. Ik ben benieuwd hoe de minister daarop reflecteert.

De Partij van de Arbeid zal ook een amendement indienen voor een tegemoetkoming voor ouders met een kleine portemonnee, om te voorzien in elektronische apparatuur zoals tablets en grafische rekenmachines. Ook daarop graag een reactie. In het SER-advies Gelijke kansen in het onderwijs wordt aanbevolen later selecteren de regel te maken en vroeg selecteren de uitzondering. Hoe kijkt de minister daarnaar? Is hij bereid te inventariseren hoe hij dit in praktijk kan brengen?

Dan nog een kort punt over de herziening van de onderwijsstructuur met betrekking tot zieke leerlingen. In de begroting wordt de evaluatie hiervan aangekondigd in 2022. Toch lijkt men nu al een wetsvoorstel in consultatie te brengen, ondanks de eerdere oproep om hiermee te wachten tot die evaluatie heeft plaatsgevonden. Kan de minister dit alsnog toezeggen? Anders overweeg ik een motie op dit punt.

Ik ga over naar het mbo, een enorm belangrijke groep studenten. Nu de economie weer aantrekt, wordt nog duidelijker hoe belangrijk goede vakmensen zijn. Voor hen is goed en zo min mogelijk onlineonderwijs van groot belang. Persoonlijk contact doet ertoe. Ik hoor graag van de minister hoe het nu staat met mbo's die grote delen van het onlineonderwijs wilden voortzetten nadat de maatregelen werden afgeschaft. We zitten nu overigens wel in een andere situatie natuurlijk; dat begrijp ik.

De tekorten aan stages en leerplekken zijn al vaker besproken. Er is een enorm tekort in de zorg, de techniek en de horeca. Maar er blijven ook studenten op de reservebank zitten, doordat ze geen stage of leerwerkplekken kunnen vinden vanwege stagediscriminatie of een gebrek aan begeleiders. Deze knelpunten moeten worden opgelost, want zonder voldoende goede vakmensen geen vooruitgang en geen groene economie. De extra financiële impuls die vrijkwam door de motie-Heerema cum suis, heeft positieve gevolgen gehad voor bbl-studenten. Wij stellen daarom ook voor om die extra 10,6 miljoen structureel te maken per amendement. Graag een reactie.

Voorzitter. Ook in het hoger onderwijs zien we na ruim vier jaar met bewindspersonen van de onderwijspartijen nog enorme problemen. Het water staat men in het hoger onderwijs aan de lippen. Meer dan de helft van de studenten ondervond psychische klachten als gevolg van de coronacrisis. Een kwart daarvan dacht eens of vaker aan zelfdoding. PwC concludeerde dat er 1,1 miljard structureel nodig is om alleen al de basis op orde te krijgen. We voldoen nog steeds niet aan de Lissabondoelstelling om 3% van het bruto nationaal inkomen te besteden aan onderzoek, hetgeen enorm belangrijk is om onze onderzoekspositie wereldwijd te behouden. Nu weet ik dat de partijen van beide ministers hier zeer positief tegenover staan, omdat we als Partij van de Arbeid samen met hen de Kenniscoalitie hebben ondertekend. Met 300 miljoen zetten we in ieder geval de eerste stap richting die 3%. Ik hoor graag hoe de minister daarnaar en naar het voorstel van mij en mevrouw Westerveld kijkt.

Voorzitter. Ik kom op de toekomst van de studenten die op dit moment grotendeels thuis achter de laptop zitten te werken, schulden opbouwen en zich zorgen maken over een toekomst zonder koophuis of vast contract. Dat is namelijk de realiteit. Ik noem ten eerste het Profileringsfonds. Helaas weten veel te weinig studenten hier aanspraak op te maken. Dat is eeuwig zonde. Het blijkt dat men niet weet waar het voor dient. Ik moet zeggen dat de naam ook niet heel duidelijk is. De Partij van de Arbeid stelt dan ook voor om het om te dopen tot het "studentenondersteuningsfonds". Hoe kijkt de minister daarnaar? Ik overweeg een motie op dat punt.

Ten tweede het leenstelsel. Op dit moment wordt er vergaderd over de terugkomst van de basisbeurs. Dat is heel mooi nieuws. Maar de studenten die momenteel de stress ervaren van het leenstelsel, hebben er niks aan. Is de minister bereid te inventariseren voor welke verschillende mogelijkheden van compensatie voor deze pechgeneratie draagvlak bestaat binnen de huidige en nieuwe coalitie? Is zij het met de Partij van de Arbeid erover eens dat compensatie nodig is om te voorkomen dat we een ongelukkige generatie de rekening laten betalen?

Tot zover.

De voorzitter:

Dank u wel. Er is een interruptie van de heer Peters, CDA.

De heer Peters (CDA):

Allereerst mijn complimenten aan de heer De Hoop voor het bevlogen verhaal en de beeldspraak over pleisters voor het bloeden en open wonden die blijven ondanks de investeringen die het kabinet gedaan heeft. Die zijn veel te laag, aldus meneer De Hoop.

Ik heb één korte vraag. In het vorige kabinet zat de Partij van de Arbeid. Heeft u enig idee hoeveel er toen eigenlijk geïnvesteerd is in het onderwijs om ervoor te zorgen dat de wonden, die er al decennialang zijn en alleen maar groeien, werden gehecht in die periode?

De heer De Hoop (PvdA):

Ik had deze reactie al verwacht. Kijk, er is allereerst een groot verschil. In Rutte II zaten we in een gigantische crisis. In deze periode klotste het geld tegen de plinten. Ten eerste hebben wij er als Partij van de Arbeid bij het formeren van het kabinet-Rutte nog gigantisch veel uit gesleept met de forse bezuinigingstaakstellingen die er toen al waren. Al in 2013 slaagde minister Jet Bussemaker erin om het Nationaal Onderwijsakkoord te verschuiven binnen de onderwijsbestedingen. Ik vind het allemaal prima. Ik heb commentaar op een kabinet waar we nu naar kijken. Ik vind het best als u dan reageert op het kabinet-Rutte II. Toen lag ik nog in de luiers, maar nu zitten we hier allemaal in de Kamer. We kunnen er allemaal voor zorgen dat er dingen veranderen, dat er dingen gebeuren. Dat wil ik vandaag doen. U, de VVD, D66 en de ChristenUnie zijn aan het onderhandelen, maar ik hoop dat we vandaag ook stappen kunnen zetten. Helemaal prima als u mij wijst op Rutte II. Ik ben het met u eens dat toen te weinig in het onderwijs geïnvesteerd is, maar ik vind dat er toen betere redenen voor waren dan nu, want het klotst nog altijd tegen de plinten op en we lopen als Nederland gigantisch achter op de andere OESO-landen.

De heer Peters (CDA):

Ik vind het allemaal heel mooi en het is natuurlijk flauw om terug te wijzen naar Rutte II. Het kort en bondige antwoord is: er is toen niet geïnvesteerd in onderwijs. Er waren goede redenen voor en zo, maar het gaat mij erom dat u enorme woorden gebruikt: open wonden, pleisters plakken en het is allemaal niks. Als ik dan vraag of u één jaar verder wilt terugkijken dan de afgelopen vier jaar, dan is het antwoord: kijk eens wat de Partij van de Arbeid in een periode daarvoor allemaal voor fantastische dingen heeft gedaan. Laten we samen proberen er iets van te maken in plaats van met mooie beeldspraken te jij-bakken. Dat is nergens voor nodig. Laten we dat niet doen.

De heer De Hoop (PvdA):

Het is allemaal prima, maar ik ben niet aan het jij-bakken. Ik kijk naar wat er de afgelopen vier jaar gebeurd is en ik zie dat wij nog steeds blijven steken op plek 12 in de OESO. Ik zie dat er een tekort van 1,1 miljard is in het hoger onderwijs. Ik heb het over dit kabinet. Deze ministers moeten zich verantwoorden. Ik doe vandaag allemaal voorstellen om ervoor te zorgen dat we in ieder geval stappen kunnen zetten. Ik hoop dat u daarnaar wilt kijken. Anders kan ik ook wel weer jij-bakken. We zitten hier vandaag om te kijken naar dit kabinet, naar deze begroting, en we kunnen vandaag ook een verschil maken. Als u dat niet wilt, dan mag u jij-bakken wat u wilt, maar dat lijkt mij dan niet helemaal terecht.

De voorzitter:

De heer Beertema tot slot.

De heer Beertema (PVV):

Het is mijn laatste interruptie, maar die wil ik dan toch wel even graag kwijt. Ik zit met verbazing te luisteren naar die retoriek van die ongelijkheid en zo in de maatschappij en die wieg die ergens anders gestaan had kunnen hebben. We gaan geen wiegen verplaatsen. Dat wil ik de PvdA meegeven. Die wiegen staan op de plek waar ze staan. Dat is a fact of life. Die ongelijkheid is er. Er is ontzettend veel ongelijkheid. Soms is het ongelijkheid in sociaal-economische omstandigheden, in culturele omstandigheden, in omstandigheden van taalvaardigheid, in kinderen zelf, in intelligentie, in uiterlijk enzovoort. Ongelijkheid is er, life's a bitch. Maar waarom zouden we in dat verhaal het onderwijs niet weer tot die grote gelijkmaker maken, die het altijd was? Het was een gelijkmaker met betrekking tot emancipatie, verheffing enzovoorts. Ik denk dat u het daar best mee eens bent. Ik hoor u echter toch weer zeggen: die middenschoolgedachte moet weer terugkomen, die latere selectie. We zitten al in het systeem van gepersonaliseerd onderwijs, van chaos en onrust in het onderwijs. Dan moeten die kinderen zich nog eens drie jaar extra doodvervelen. Ze moeten maar uitstellen en uitstellen. Dat is eigenlijk het plaatje dat u schetst. Het is toch weer die oude PvdA-middenschool. Waarom pleit u niet samen met ons, het CDA en de PVV, voor het ophouden van die onderwijsvernieuwingen en voor het teruggaan naar die kennisbasis, waarbij we de kinderen weer eens leren lezen? Dat lezen is de basis van verheffing enzovoorts.

Ja, voorzitter, ik ...

De voorzitter:

Het is uw laatste interruptie, dus ...

De heer Beertema (PVV):

Het is mijn laatste interruptie, dus dan mag het iets langer.

De heer De Hoop (PvdA):

Als eerste weiger ik te accepteren dat het een fact of life is dat kinderen in Nederland ongelijk zijn door de plek en de wijk waarin ze worden geboren. Ik weiger dat te accepteren. In Nederland is het nog steeds zo dat je voor de kansen die je in je leven hebt, afhankelijk bent van de opleiding van je ouders en van wat zij hebben gedaan. Ik vind dat verschrikkelijk. Ik weiger dat te accepteren. Ik zit ook in de Kamer om dat te veranderen. Het is prima dat de heer Beertema dat accepteert, maar ik doe dat niet.

De heer Beertema (PVV):

Hohoho!

De heer De Hoop (PvdA):

Punt twee. Ja, meneer Beertema, u zegt: het is een fact of life.

De heer Beertema (PVV):

Dit is een persoonlijk feit. Meneer De Hoop luistert kennelijk gewoon niet.

De voorzitter:

Wat is het persoonlijke feit?

De heer Beertema (PVV):

Het persoonlijke feit is dat hij mij verwijt dat ik ongelijkheid accepteer.

De heer De Hoop (PvdA):

Dat zegt u.

De heer Beertema (PVV):

Ik zeg alleen ...

De heer De Hoop (PvdA):

U zegt: het is een fact of life.

De heer Beertema (PVV):

Mevrouw Simons heeft ook iets te vertellen.

Mevrouw Simons (BIJ1):

Ik lach, vindt u dat erg?

De heer Beertema (PVV):

Ja, dat vind ik vervelend. Mevrouw Simons, kunt u misschien koffie gaan drinken? Dan kunt u daar even lachen.

De voorzitter:

Collega's!

De heer Beertema (PVV):

Al dat geluid op de achtergrond hoort niet. Dat zijn manieren, mevrouw Simons. Dat zijn parlementaire manieren.

De voorzitter:

Collega's, collega's! Mevrouw Simons en meneer Beertema, laten we even de rust houden. Dit was een interruptie tussen de heer De Hoop en de heer Beertema. De heer Beertema heeft een persoonlijk feit gemaakt. Nu ga ik weer naar het antwoord dat de heer De Hoop wil geven aan de heer Beertema.

De heer De Hoop (PvdA):

Ik neem even een moment hiervoor, want ik vind het gewoon jammer dat zoiets weer ontstaat. Het is echt totaal nergens voor nodig.

De heer Beertema heeft het erover dat hij blijkbaar gelukkig niet accepteert dat die ongelijkheid er is. Vorige week hadden wij een briefing over kansengelijkheid, waar letterlijk elke specialist zei: "Je kunt niet vroeg genoeg beginnen. Kinderen kunnen niet tijd genoeg nodig hebben om te laten zien waar ze toe in staat zijn. Kijk naar eerder beginnen, bijvoorbeeld met kinderopvang, en kijk naar die brede middenschool". Letterlijk elke specialist zei dat. U was er niet bij, maar ik baseer mij daarop. Ik baseer mij op specialisten. Ik vind dat kinderen die tijd verdienen. Het kan dat de PVV daar anders in staat, maar ik zal er elke dag dat ik hier mag zitten voor blijven strijden dat we die ongelijkheid niet accepteren.

De voorzitter:

Dank u wel. Er is een interruptie van mevrouw ... Meneer Beertema, u bent door uw vragen heen. U heeft een persoonlijk feit gemaakt, dus ik wil nu even teruggaan.

De heer Beertema (PVV):

Een persoonlijk feit telt toch niet mee als interruptie?

De voorzitter:

Zeker niet, maar u had al zes interrupties.

De heer Beertema (PVV):

Ja, in totaal zes. Dit is toch de zesde?

De voorzitter:

Nee, u had er al zes. U was al door uw interrupties heen. We proberen het echt eerlijk te doen en eerlijk bij te houden.

Mevrouw Simons (BIJ1):

Ik heb geen interruptie op de heer De Hoop. Ik kan me vinden in het meeste van wat hij zegt. Ik wil graag een punt van orde maken. Er zijn mensen thuis die maar de helft van de conversatie hebben meegekregen, omdat ik niet bij de microfoon stond. Ik wil het hier als punt van orde even herhalen. Ik zat daar braaf op mijn plekje en moest ontzettend lachen. Ik moest gewoon grinniken, maar het kwam wel echt uit mijn tenen. Ik lachte niet per se naar iemand, maar ik lachte echt om wat hier werd gezegd. Ik denk dat het wel fair is dat ik dit nog even herhaal in de microfoon. Verder zie ik het als volkomen normaal dat ik lach wanneer ik zin heb om te lachen. Mensen die hier achter de interruptiemicrofoon staan, hoeven daar verder helemaal niet op te reageren, als afleiding van het feit dat ze verbaal even een pak slaag krijgen van degene die daar achter de katheder staat.

De voorzitter:

Ik wil wel aan de collega's vragen om gewoon een inhoudelijk debat met elkaar te voeren.

De heer De Hoop (PvdA):

Daar ben ik het mee eens.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer De Hoop. Dan ga ik naar de heer Peters van het CDA.

De heer Peters (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Een oud-collega van mij is naast onderwijsman in hart en nieren ook kenner van Afrika en van wat we de Ubuntucultuur noemen. Deze cultuur valt het best samen te vatten met de woorden "ik ben omdat wij zijn": een mens is geen individu, maar een mens is een persoon in relatie tot de ander. Mijn oud-collega vertelde mij het volgende verhaal. Ver weg van wat wij westerlingen de bewoonde wereld zouden noemen, ligt in Kenia een school. Deze school beschikt niet over het beste gebouw, niet over de beste leermiddelen en zeer zeker niet over de kleinste klassen. Leerlingen hebben niet de hoogst opgeleide ouders. Met andere woorden, de omstandigheden waren verre van optimaal. Toch behoorde deze school jaar in, jaar uit tot de beste van het hele district. Toen hij vroeg hoe het mogelijk was om onder zulke omstandigheden excellent te presteren, antwoordden de leraren: "Omdat wij van elkaar houden en omdat we een gemeenschap zijn met één gezamenlijk doel: wij geven het best mogelijke onderwijs aan onze kinderen."

Uit hun werkwijze bleek wel hoe ver dat houden van ging. Ze vertelden dat ze elk jaar een rangorde maakte van wie het meest en wie het minst had bijgedragen aan het uiteindelijke schoolresultaat. Een heel team ging degene die onderaan de lijst stond zelfs een jaar lang ondersteunen om hem of haar op een hogere plaats in de rangorde te krijgen. Dat deden ze met liefde en in het besef dat de zwakste van hen veel meer het resultaat bepaalt dan de sterkste. Ze richtten zich op het verbeteren van het functioneren van hun collega door aan te sluiten bij waar hij of zij al goed in was, en werkten van daaruit aan zwakke aspecten. Elk jaar werkte deze strategie en elk jaar stond weer een andere collega onderaan de rangorde. "Maar de onderste van dit jaar is beter dan de onderste van vorig jaar: we doen het samen, en dat werkt."

Voorzitter. Een school is een gemeenschap en geen verzamelgebouw van individuen die los van elkaar bezig zijn een kunstje voor te doen of een kunstje aan te leren. Goed onderwijs is een ingewikkelde teamsport. Die is zeker niet vrijblijvend. Om te kunnen leren, heeft een kind genoeg uitdaging en een veilige plek nodig. Het leerdoel moet bereikbaar zijn als hij of zij op de tenen gaat staan. Een veelgemaakte denkfout is dat onderwijs op de eerste plaats leuk zou moeten zijn. Nee, het onderwijs leert je dingen die je voorheen niet kon. Dat is leuk: de kunst van het lukken. Dat geeft zelfvertrouwen en dat biedt uitdagingen. Dat maakt je wereld groter. Goed onderwijs kan kansenongelijkheid niet opheffen, maar het verheft mensen wel en legt de basis voor een prettig leven. Andersom klopt het ook: slecht onderwijs, een gebrek aan uitdaging of juist onbereikbaar hoge doelen, beroerde lessen of een slecht pedagogisch klimaat slopen kinderen. Dat levert letterlijk schoolpijn op.

Voorzitter. Het gaat niet goed in het onderwijs. De symptomen zijn bekend: een te laag niveau voor taal en voor rekenen, en de basisvaardigheden zijn niet op orde. Via dyslexieverklaringen en geld vanuit de jeugdzorg maskeren we dit probleem deels. Er is grote moeite met burgerschapsvorming, schooluitval, hoge werkdruk bij docenten, relatief veel verzuim en een lerarentekort, zowel kwalitatief als zeker ook kwantitatief. Dat is niet acceptabel en daar moeten we direct iets aan doen. Ik wil een voorzet geven voor hoe dat kan.

Voorzitter. Sinds de commissie-Dijsselbloem roepen we elkaar in dit huis na: wij gaan over het wat en het onderwijs gaat over het hoe. Ik denk dat dat niet klopt. Ten eerste definiëren we niet kraakhelder wat we dan van scholen verwachten. We gaan wel over het wat, maar we geven niet duidelijk aan wat dat wat dan is. Hier legde de Onderwijsraad in oktober ook al de vinger op de zere plek. Ook zeggen we dat we niet over het hoe gaan, maar juist in dat hoe zit de verbetering van het onderwijs. Wij weten bijvoorbeeld wetenschappelijk gezien wel dat alle kinderen in de basis kunnen leren lezen en schrijven. We weten ook hoe dat moet. Maar als scholen dat tot schade van kinderen op een andere manier willen proberen, vinden we dat blijkbaar ook prima. Alsof wetenschappelijk gezien wel bekend is hoe verpleegkundigen op een ic een infuus moeten aanleggen, maar zij dat ook op een totaal andere manier mogen proberen, omdat het gevoel dat zegt. Als wij niet meer over het hoe, over de kwaliteit willen gaan, kunnen we de debatten die we hier in dit huis hebben voortaan wel schriftelijk afdoen.

Voorzitter. Is de minister het met het CDA eens dat scholen niet allemaal kraakhelder weten waar ze zich aan te houden hebben en welke doelen ze moeten behalen? En is de minister het met het CDA eens dat politiek wel degelijk iets mag vinden over de kwaliteit van het onderwijs, en dat de wetenschap ons leert hoe verbeteringen tot stand kunnen komen?

En dan de oplossingen. De oplossingen die hier en daar worden aangedragen, kennen we wel. Kleinere klassen, hogere lonen, minder lessen per leraar, lunches op school en een verlengde schooldag waaraan allerlei buitenschoolse activiteiten zijn gekoppeld. Deze oplossingen hebben wat mij betreft twee dingen gemeen. Ze kosten heel veel geld, wat op zich prima is. Maar als het daarbij blijft, dan doen ze heel weinig of helemaal niets voor het enige wat echt helpt voor de onderwijskwaliteit: de kwaliteit van de leraar voor de klas.

Maar wat dan wel? Laten we ten eerste werk maken van een rigide, duidelijke omschrijving van hetgeen scholen moeten leveren. Ieder kind moet leren lezen, schrijven en rekenen. En iedere school werkt op een goede manier aan burgerschap. Scholen worden hierop aangesproken. Dat geldt zeker ook voor lerarenopleidingen, want ook daar is veel broodnodige winst te boeken. Is de minister het daarmee eens?

Ten tweede. We weten heel goed hoe we dit moeten doen. Alleen is die kennis nog niet tot in de haarvaten van het onderwijs bij iedereen bekend. Is de minister het met het CDA eens dat er een plan zou moeten komen om de basisvaardigheden te verbeteren, zodat kinderen niet langer als functioneel analfabeet de school verlaten? Is de minister bereid om erover na te denken hoe bijvoorbeeld de NPO-middelen daarvoor gebruikt kunnen worden?

Ten derde. Is de minister het met het CDA eens dat er maar één werkzame stof is die de kwaliteit van het onderwijs verbetert, te weten de kwaliteit van de docent? Dat is hier zo en dat is in Afrika zo. Is de minister het met het CDA eens dat er op van alles gestuurd wordt binnen de school, maar vaak niet op teamkwaliteit? Hoe wil de minister verder een lerende cultuur binnen het onderwijs bevorderen, waarbij overigens de schoolleider wat het CDA betreft aan de basis van die kwaliteit staat? Is de minister bereid om de inspectie bijvoorbeeld ook explicieter dan nu te laten kijken naar personeels- en scholingsbeleid op scholen? Worden de voortgangsgesprekken inderdaad gehouden? Zijn er verbetertrajecten voor docenten die hulp kunnen gebruiken?

Ten vierde. Is de minister het met het CDA eens dat als het primair en secundair om de kwaliteit van lessen gaat, de middelen ook daarnaartoe moeten gaan? Dat er normen zouden kunnen komen voor bijvoorbeeld de overhead en voor de soms gigantische energie die onderwijsinstellingen besteden aan leuke dingen voor kinderen en pr-activiteiten?

Ten vijfde. Is de minister bereid om de NPO-middelen, die slechts voor twee jaar zijn toegekend, alsnog uit te smeren over vier jaar, met de uitdrukkelijke opdracht de lerende cultuur op scholen daarmee te faciliteren? Of is dit, vanwege de tweejarige verplichtingen die scholen wellicht reeds zijn aangegaan, een achterhaald idee?

Ten zesde. Samen met mevrouw Paul van de VVD heb ik een motie ingediend die oproept tot een Rekenkameronderzoek naar de besteding van de NPO-middelen, in de wetenschap dat er eigenlijk geen onderzoek kan komen voor een plan zonder vooraf gesteld doel en zonder een goede analyse. Hoe ziet de minister dat en op welke manier zorgen wij ervoor dat wij in dit huis wel grip en zicht krijgen op het hoe van de besteding van die middelen? We moeten voorkomen — en ik ben er doodsbang voor dat dit gaat mislukken — dat wij over een jaar zeggen: mooi, die 8,5 miljard euro hebben we fijn verbrand, en verder is er niks duurzaam verbeterd.

Tijdens het debat over de begroting van Economische Zaken heeft mijn collega Mustafa Amhaouch de vinger op de zere plek gelegd. We hebben zo veel meer technisch en praktisch opgeleide mensen nodig. De opgaven op het gebied van bouwen en verduurzamen zijn zo groot dat we het ons niet langer kunnen veroorloven om lijdzaam toe te kijken hoe ontzettend klein de instroom in praktische beroepen is. Is de minister het met het CDA eens dat er een bizar groot tekort is aan jongens en meisjes met een praktische opleiding in de techniek en de zorg? En is de minister het met het CDA eens dat de opleidingen waarvan zeker is dat daarmee geen of nauwelijks werk gevonden kan worden, minder bestaansrecht hebben? Tot welke conclusies leidt dit dan?

Als wij het een goed idee vinden dat kinderen op het mbo een vak leren waarin ook werk is, hoe verbeteren wij dan de doorstroom van het vmbo naar het mbo? Hoe zorgen wij er dan voor dat de technische afdelingen op het vmbo ook openblijven? In hoeverre is het mbo voldoende materieel en immaterieel toegerust om de gevolgen van die impuls in het vmbo aan te kunnen?

Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de samenwerking tussen bedrijfsleven en het mbo nog beter wordt? Zit hier geen oplossing voor het lerarentekort op mbo's? Scholen leveren stagiairs die ook kunnen produceren, en bedrijven leveren oudere werknemers die als praktijkondersteuner of zelfs als docent op een mbo kunnen werken, waardoor zij ook bijdragen aan de meester-gezelrelatie. Kunnen mbo's bijvoorbeeld geen productielijnen bemannen binnen een technisch bedrijf? Hoe ziet de minister dat? Kan daarop gereflecteerd worden?

Binnen het hoger en vooral binnen het wetenschappelijk onderwijs neemt het aantal studenten maar toe en toe. Tot wiens heil is dat eigenlijk? Blijven al die buitenlandse studenten hier werken of leiden we mensen, deels met Nederlands belastinggeld, op om in het buitenland onze kennis te gelde te maken? Wat doet dat dan met de kwaliteit van ons onderwijs, dat noodgedwongen deels in het Engels zal moeten worden gegeven? Ik ben zelf leraar geweest. Ik was nog niet eens de allerbeste, maar in het Engels was ik het al helemaal niet geweest. Hoe garandeert de minister dat Nederlandse kennis via studenten niet misbruikt wordt en in handen valt van regimes die er mensenrechten mee schenden?

Tot slot: burgerschap. Mevrouw Paul heeft daar namens de VVD al over gesproken. Het is van essentieel belang om juist in deze verwarrende tijden in te zetten op goed burgerschapsonderwijs. En echt, leraren zitten soms met hun handen in het haar omdat ze niet geleerd hebben hoe ze dat het beste kunnen aanpakken. We hebben de thema's hier te pakken gehad. We hebben het gehad over lhbti-problematiek en over vervolging in de oorlog. Ze hebben niet geleerd hoe ze dat het beste kunnen aanpakken. De afgelopen jaren heeft bijvoorbeeld de Respect Foundation van Awraham Soetendorp hier veel aan gedaan en geld gekregen via de SZW-begroting om het broodnodige werk daar voort te zetten. Wij vinden dat het nu tijd wordt dat OCW haar verantwoordelijkheid neemt. Wij sluiten ons bij dezen aan bij de woorden van mevrouw Paul om daar weer werk van te maken.

Dan sluit ik af. In onze geïndividualiseerde samenleving zijn we het een beetje verleerd, maar wij zijn personen in relatie tot een ander; wij bestaan dankzij en voor elkaar. Ook in het onderwijs zijn we dat soms een beetje kwijt. Samen, elke dag een klein beetje beter, met liefde en focus: onze kinderen hebben dat broodnodig en wij kunnen dat bieden.

Ik was het vergeten te zeggen, maar ik sprak deze tekst mede uit namens de ChristenUnie.

De voorzitter:

Er is een interruptie van de heer Kwint van de SP.

De heer Kwint (SP):

Ik hoor een hoop mooie woorden, waar ik het oprecht mee eens ben en waar we elkaar de komende jaren ook wel op kunnen gaan vinden. Wanneer het bijvoorbeeld gaat over het belang van de basisvaardigheden, dan zijn we het daar totaal over eens. Het is te gênant voor woorden dat steeds meer kinderen tegenwoordig de facto laaggeletterd van school komen. Maar gaan we de komende dagen iets bereiken om dat te verbeteren?

De heer Peters (CDA):

Met het eerste deel was ik het sowieso eens, meneer Kwint. Ik weet zeker dat wij de komende jaren op heel veel punten mooie dingen kunnen doen voor de mensen. Ik ben blij dat u onze mooie woorden kan waarderen. Maar ik neem aan dat u, achter uw vraag of wij hier de komende dagen iets kunnen bereiken, eigenlijk vraagt of ik van plan ben een amendement te steunen buiten de formatieonderhandelingen om. Als ik de vraag zo mag interpreteren, dan is het antwoord "nou, nee".

De voorzitter:

Uw laatste interruptie, meneer Kwint.

De heer Kwint (SP):

Los van dat ik dat een vrij bizarre taakopvatting vind, is het zo dat wij hier de wetgevende macht zijn. Wij hebben hier een begrotingsdebat en wij stellen hier een begroting vast. Het is geen bezigheidstherapie, zoals ik ook al tegen de heer Van Meenen zei. Maar kunnen we, los van met grote potten geld schuiven, nog iets aan concrete beleidswijzigingen verwachten? Gaan we vandaag nog iets doen om er bijvoorbeeld voor te zorgen dat er meer aandacht komt voor die basisvaardigheden in het onderwijs? Stellen we leraren beter in staat om ervoor te zorgen dat kinderen niet laaggeletterd het onderwijs verlaten? Accepteren wij dat niet? Of ligt dat ook allemaal op de formatietafel?

De heer Peters (CDA):

Volgens mij ben ik echt heel helder geweest. Ik zeg niet alleen vandaag maar al tijden, dat ik het helemaal niet accepteer dat wij kinderen als functioneel analfabeet van school laten gaan. Volgens mij ligt dat ook aan het feit hoe we kinderen dat didactisch proberen te leren. Dat is voor mij niet vrijblijvend. Het kan echt niet dat wij dat op manieren doen die niet wetenschappelijk bewezen effectief zijn. Ik heb dingen gezien. Ik heb iemand gesproken die zei: mijn dochter komt terug met een leeg schrift, vanaf de zomer. Het is nu november. Hoe komt dat dan? Ze zei: de juffrouw legt het uit, dan gaat het stoplicht op rood en dan moet ik het zelf doen en zelf nakijken. Dan komt er dus niks van terecht. Het is moeilijk om vanaf hier met een toverstok alles te regelen, maar ik wil daar zeker het een en ander op bereiken. Eens. En als er voorstellen komen, dan gaan we daar samen naar kijken.

Waar ik heel duidelijk in ben — ook al is dit geen bezigheidstherapie — is dat we wel in coalitieonderhandeling zijn. En voordat uw vervolgvraag komt: ik mag toch hopen dat dat niet al te lang meer gaat duren. Maar dat zijn wel de kaders waarbinnen ik werk. Alles wordt in samenhang bekeken. Ik kan hier geen amendementen steunen die geld gaan kosten. Zo makkelijk is het.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn we ... Ik zie nog een interruptie van mevrouw Westerveld van GroenLinks. Gaat uw gang.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

In aanvulling op de heer Kwint vraag ik me ook een klein beetje af wat we hier doen. We behandelen een hele belangrijke begroting. Het geldt voor onszelf, maar ik weet ook van een aantal andere partijen dat we tot op het laatste moment woorden aan het schrappen zijn, omdat we niet zo heel veel spreektijd hebben. We proberen dus echt om de juiste woorden te pakken en straks de juiste voorstellen te doen. Dan vind ik het best wel zuur dat we van verschillende coalitiepartijen wel horen wat er allemaal gedaan moet worden, maar dat de deur tegelijkertijd potdicht lijkt te zitten. Dan vraag ik me af wat we hier dan eigenlijk aan het doen zijn, al helemaal in ontzettend drukke weken als deze. Ik zal voor mezelf spreken, maar het zijn weken waarin ik merk dat ik een kort lontje begin te krijgen door het slaapgebrek. Dat kan er misschien ook mee te maken hebben. Maar de vraag is natuurlijk wel: hoever kunnen we gaan?

De heer Peters (CDA):

Korte lontjes krijg ik persoonlijk meer door honger dan door slaapgebrek. Dat weet u, want we kennen elkaar. Dat is overigens niet per se wat er nu aan de hand is.

Laten we niet naïef zijn. U weet ook hoe het werkt. Als er coalitieonderhandelingen zijn, dan kan ik niet gauw even stukjes verkiezingsprogramma van het CDA buiten het coalitieprogramma om werkelijkheid proberen te maken in de weken dat die onderhandelingen er zijn. Dat weet u ook. Daar wil ik het bij laten, maar dat wil niet zeggen dat wat u hier doet, bezigheidstherapie is. Dat is zeker ook niet hoe ik ervaar wat ik hier doe. Ik probeer richting te geven met een van de drie dingen die wij kunnen doen: met woorden, met begroting en met wetgeving. In dit geval is het inderdaad vooral met woorden en met deze begroting.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Peters. Ik stel voor dat wij ongeveer drie kwartier schorsen en wel tot 19.55 uur. Dan starten we het debat met mevrouw Westerveld als eerste spreker.

De vergadering wordt van 19.09 uur tot 19.55 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering en vraag de leden om hun plaatsen in te nemen. Aan de orde is het vervolg van de begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Collega's, we gaan weer beginnen!

Mevrouw Gündoğan wil heel graag vóór mevrouw Westerveld het woord voeren. Beiden hebben dat afgestemd en ik hoop dat de collega's er geen bezwaar tegen hebben dat we even een andere volgorde doen. Dat heeft te maken met het feit dat mevrouw Gündoğan wat eerder weg moet. Dank u wel.

Dan geef ik het woord aan mevrouw Gündoğan van Volt voor haar inbreng.

Mevrouw Gündoğan (Volt):

Dank u wel, voorzitter. Zeeuws Meisje, u weet het toch: dat is beste kwaliteit. En weet u ook dat u voor die beste kwaliteit nooit een cent te veel betaalt? Echt Zeeuws Meisje! Ik heb het al vaker gezegd: het adagium van Zeeuws Meisje is als geen ander van toepassing op het onderwijsbeleid van de afgelopen kabinetten. We trekken dan misschien 8,5 miljard uit voor de schade die de coronacrisis heeft veroorzaakt in ons onderwijs, maar we vergeten daarbij voor het gemak even dat de noodklok al decennialang geluid wordt door docenten, ouders, wetenschappers, leerlingen en studenten, rapport na rapport. En het kabinet lijkt daarbij ook te vergeten dat je met incidenteel geld geen structureel probleem kan oplossen.

Voorzitter. Ik sprak tijdens het VWS-begrotingsdebat van drie weken geleden over een van de meest hardnekkige problemen in onze maatschappij, armoede, en over hoe belangrijk het is dat we dit probleem domeinoverstijgend aanpakken. Die armoede heeft op verschillende manieren invloed op onderwijs. Armoede is namelijk ook van grote invloed op de schoolloopbaan van een kind. Volt pleit daarom voor onderwijs dat ware kansengelijkheid biedt en kansenongelijkheid actief helpt te voorkomen door bijvoorbeeld gratis kinderopvang en voorschoolse educatie vanaf 2,5 jaar, door gratis schoolmaaltijden, door brede brugklassen en door latere selectie. Maar we willen dat ook voorkomen door segregatie in ons onderwijs en uitsluiting van leerlingen aan te pakken, met extra aandacht voor lhbti-kinderen.

Voorzitter. Veel punten zijn al aan bod gekomen, maar ik wil er een aantal voor Volt belangrijke punten uitlichten. Ik wil beginnen met het meest nijpende probleem in het funderend onderwijs: het lerarentekort. We weten hoezeer de kwaliteit van ons onderwijs valt of staat met de kwaliteit van docenten en schoolleiders. Het vak van docent kampt, naast het probleem om docenten te behouden, met het probleem om mensen aan te trekken. Hoe kunnen we de pabo's en docentenopleidingen nog aantrekkelijker maken, ook voor zijinstromers? Hoe kijkt de minister naar minder lesuren per jaar en meer richting het Europese gemiddelde?

Dan de basisvaardigheden. We zien dat de minister hierop wil inzetten door de lesmethodes te verbeteren en het leesoffensief voort te zetten. Maar is dit niet te mager? Waar wil de minister over acht jaar staan? Ligt daar nu een duidelijk stappenplan voor, over kabinetsperiodes heen?

Dan de staat van onze schoolgebouwen. Volt sluit zich op het gebied van deze kwestie aan bij de oproep van de VNG, de PO-Raad en de VO-raad. Ook vanuit Volt klinkt dus de oproep, al helemaal gezien de pandemie en het belang van een goede luchtkwaliteit, om extra te investeren in duurzame schoolgebouwen en om ook dit vooral domeinoverstijgend te regelen. Graag een reactie van de minister op deze oproep over hoe dit beter kan.

Ook binnen het mbo zijn de achterstanden aanzienlijk. Heeft de minister een plan klaarliggen voor als de coronamaatregelen het praktijkonderwijs opnieuw zullen bemoeilijken? Wat doet de minister aan het oplossen van het stagetekort?

Over dat stagetekort: uit onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut bleek dat studenten met een migratieachtergrond nog steeds bovengemiddeld vaak gediscrimineerd worden. Hoe wil de minister stagediscriminatie actiever tegengaan?

Voorzitter. Dan ons hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Daar zien we als Volt ook een aantal nijpende punten. We kennen natuurlijk allemaal de structurele tekorten waarmee de universiteiten kampen. We weten dat dit onderwerp voor de formatietafel bestemd is, maar willen het toch nogmaals benadrukken. Er is structureel minimaal 800 miljoen extra nodig, met daarbovenop 300 miljoen incidenteel. Daarbovenop werden we in september ook nog opgeschrikt door het bericht dat er tussen 2026 en 2033 jaarlijks 40 miljoen euro, en in totaal dus 320 miljoen, bezuinigd wordt op de universiteiten vanwege ICT-problemen bij DUO, nota bene. Voor Volt is dit niet te verantwoorden en geeft dit aan hoe makkelijk er omgegaan wordt met de financiering van onze universiteiten. Staat de minister nog steeds achter dit besluit?

Voorzitter. Wat betreft onderzoek en innovatie weten we dat de Europese doelstellingen van Lissabon bij lange na niet gehaald worden. 3% van het bbp voor onderzoek en innovatie is voor Nederland meerdere bruggen te ver gebleken. Zelfs de 2,5%, nota bene onze eigen doelstelling, is niet gehaald. We weten hoe hard deze investeringen, in zowel vrij als missiegedreven onderzoek, nodig zijn voor Nederland en Europa om de uitdagingen van deze eeuw aan te kunnen. Dan hebben we het nog niet eens gehad over het financiële rendement. Iedere euro die wordt geïnvesteerd in onderzoek en ontwikkeling levert het viervoudige tot vijfvoudige op. Niet investeren kost ons bovendien geld op termijn. Ook het Europees Parlement dringt erop aan om fors extra te investeren in onderzoek en innovatie. De Rabobank heeft de voorstellen van de Kenniscoalitie onlangs doorgerekend. Ik zou zeggen: neem ze ter harte en voer ze uit.

Voorzitter. Dan nog een ander belangrijk onderwerp: de mentale gezondheid van onze studenten, waarmee het er rampzalig voor staat. Wat gaat de minister doen, bijvoorbeeld via bekostiging of selectiemechanismen, om de druk voor hen aanzienlijk te verlagen? Ook de druk voor internationale studenten is hoog. Hoe kijkt de minister bijvoorbeeld naar de 56 uurseis voor deze groep om voor studiefinanciering in aanmerking te komen?

Voorzitter. Naast de problemen binnen ons onderwijs, zien we ook mooie kansen voorbijkomen. De belangrijkste die we als Volt willen uitlichten, is de digitalisering binnen ons onderwijs. Die heeft een enorme uitkomst geboden tijdens de pandemie. Maar de 80 miljoen euro die wordt vrijgemaakt om digitalisering binnen het onderwijs verder te bevorderen, lijkt mij niet voldoende. Ook de minister gaf aan dat er meer mogelijk is. Wat zijn de ideeën van de minister hierover?

Dan wil ik uiteraard, passend bij Volt, nog even ingaan op Europa, specifiek op het Erasmusprogramma, het ALMA-initiatief en het Europese Universiteiten-initiatief.

Het Erasmusprogramma. Ziet de minister in het kader van Europees burgerschap mogelijkheden om de toegang tot dit programma voor mbo- en hbo-studenten op dezelfde manier mogelijk te maken als voor wo-studenten het geval is?

Ten tweede het ALMA-initiatief. ALMA staat voor Aim, Learn, Master, Achieve. Het is een jeugdmobiliteitsinitiatief dat specifiek inzet op jonge mensen die slecht toegang hebben tot werk, onderwijs of training. Het programma zet specifiek in op jongeren die steeds buiten de boot vallen en vult als het ware de hiaten van het Erasmus+-programma. Wat is de visie van de minister ten aanzien van dit programma? Wat was de Nederlandse positie ten aanzien van dit programma? Welke stappen zal Nederland zetten om dit programma onder de aandacht te brengen van de mensen waarvoor het bedoeld is?

Ten derde het initiatief aangaande Europese universiteiten. Dit is een wereldwijd, uniek initiatief dat ons helpt om een langetermijnimpact te realiseren op het gebied van innovatie en kenniscirculatie binnen Europa. Dit initiatief staat niet op zichzelf, maar is een overkoepelend initiatief op het gebied van onderwijs, onderzoek, valorisatie, digitalisering en internationalisering. De Europese Raad is heel enthousiast over het netwerk en pleit voor versterking. Maar waar pleit de minister in dit kader voor? Zo zien we geen nationale bekostiging voor dit programma, terwijl dat er in andere landen zoals Kroatië, Polen, Cyprus, Finland en Italië wel is. Graag een reflectie.

Ik moet afronden. We sluiten ons graag aan bij wat de PO-Raad en de AOb bepleiten: een heus deltaplan. We moeten gewoon slimmer hiermee omgaan. Ik ga mijn laatste stukje maar inkorten, want ik ben door mijn tijd heen.

Dank.

De voorzitter:

Er is een interruptie van mevrouw Van der Woude van de VVD en daarna van de heer Peters van het CDA.

Mevrouw Van der Woude (VVD):

U gaat van mij extra spreektijd krijgen.

Mevrouw Gündoğan (Volt):

Nou, kijk aan.

Mevrouw Van der Woude (VVD):

Ik heb u net gehoord en dacht: misschien komt het nog. U bepleit meer geld voor het hoger onderwijs. Ik denk dat u ook refereert aan het PwC-rapport dat we allemaal kennen. Daar staat inderdaad "meer geld" in, maar er staan ook nog een heleboel andere dingen in. Ik mis de inhoudelijke richting: wat wilt u, behalve meer geld? Want de reden dat er meer geld nodig is, is natuurlijk ook dat de studentenaantallen, zowel Nederlandse studenten als internationale, onbeheersbaar zijn gegroeid de afgelopen jaren en wij daar niet echt grip op hebben. Dus dat is eigenlijk mijn vraag. Er staat ook een aanbeveling in om iets te doen aan kleine studies: kijk of je daar efficiënter kan zijn, kijk naar je onderzoekambities en richt die beter. Dus wat zijn daar uw plannen? Anders staan we over vijf jaar hier weer.

Mevrouw Gündoğan (Volt):

Ik zou zeggen: wees nou niet zo zuinig. Willen we wat met onze kenniseconomie, het verdienmodel — er werd eerder vandaag in deze zaal gepleit voor het vestigingsklimaat van Nederland — dan denk ik dat we kortzichtig en voor de korte termijn bezig zijn als we het aantrekkelijke aan Nederland en aan het studeren hier tekortdoen doordat we denken dat we de financiering ervan niet rond kunnen krijgen. Ik denk juist dat deze uitgaven prima bij de staatsschuld kunnen. Want ze renderen, zoals is doorgerekend door onder anderen de hoogleraren Jacobs en Van Praag. Zij tonen aan dat onderwijs ongeveer met 8% rendeert terwijl de staatsobligaties op 0% staan.

De Rabobank heeft de voorstellen van de Kenniscoalitie doorgerekend. Het vervelende aan de politiek is dat wij per vier jaar of per jaar worden beoordeeld, terwijl dit investeringen zijn die we vandaag doen maar waarvan we pas de vruchten plukken in de toekomst. Ik daag u, de VVD, uit om dit stukje investering voor de toekomst van ons vestigingsklimaat en voor de toekomst van onze kenniseconomie anders in de boeken te gaan zetten. Ik vraag niet om een carte blanche; ik bepleit geen creditcard. Het zijn wijze uitgaves die in de toekomst voor ons gaan renderen.

Mevrouw Van der Woude (VVD):

Volgens mij staat in ons verkiezingsprogramma dat we willen investeren in onderwijs en wetenschap. Maar ik probeer antwoord te krijgen op mijn vraag. U zegt: we moeten meer geld uitgeven; ik vind dat u meer geld moet uitgeven; wij willen meer geld uitgeven en investeren. Het is mij dus echt helemaal duidelijk dat u meer geld wilt uitgeven. Maar waaraan precies? Aan alles? Heeft u er een keuze in gemaakt? Wat gaat u doen aan de studentenaantallen? En wat betreft investeren in onderzoek: er wordt niet bedoeld "investeer maar overal in, doe alles een beetje", maar "investeer gericht in onderzoek dat onze toekomst dient". Wat voor soort onderzoek is dat volgens u?

Mevrouw Gündoğan (Volt):

Ik denk niet dat het gezond zou zijn als ik als politica ga beslissen en op de stoel van de academie ga zitten. Maar om een richting te geven, iets wat ik heb gehoord en wat ik denk dat zinnig is: ik denk niet dat we moeten beknibbelen op de studentenaantallen. Daar moeten we ruimhartig in zijn. Shell gaat hier weg, maar er komt een Israëlisch bedrijf voor terug. Dat zegt wat over de kenniscultuur hier in Nederland. Uw partijgenoot Pieter Duisenberg zegt dat we hier een Boston aan de Noordzee kunnen maken. Ik denk dat wij als Nederland een nieuw stuk Europa kunnen claimen, namelijk het kenniscentrum. Daar hebben wij de infrastructuur voor. We hebben goede universiteiten daarvoor. Dan kunnen we ook stijgen op de ladder en behouden we ons goede vestigingsklimaat. Ik zie dat misschien wat ruimer tegemoet omdat ik denk dat dit een goede investering is. Ik wil niet beknibbelen. Waar zou je het geld dan aan moeten uitgeven? Ik denk dat de universiteiten en de NWO een heel goed beeld hebben van waar Nederland goed in is. Wageningen doet het heel goed. Eindhoven doet het heel goed. Leiden doet het heel goed. Er zit ontzettend veel kennis in de universiteiten. Zij zijn gespecialiseerd. Laten we hen helpen om alleen nog maar krachtiger en weerbaarder te worden de eenentwintigste eeuw in.

Mevrouw Van der Woude (VVD):

Ik begrijp dat u vanuit OCW geen enkele richting wilt geven aan dat beleid. Vindt u niet dat EZK dan een missiegedreven innovatiebeleid moet hebben dat wel degelijk richting geeft?

Mevrouw Gündoğan (Volt):

Ik denk dat het en-en moet zijn. Dat bepleit ik ook in mijn inbreng. Wij profiteren nu bijvoorbeeld van die mRNA-vaccins. Toen twintig jaar geleden fundamenteel onderzoek daarnaar werd gedaan, kon niemand bedenken — misschien een enkeling, maar de meesten van ons in ieder geval niet — dat daar ooit nog eens vaccins uit zouden voortkomen waar we nu profijt van hebben. Dus ik denk dat je ook academische vrijheid moet gunnen, die misschien pas over 15 of 30 jaar gaat renderen. Maar het gaat renderen; onderzoek is nooit weggegooid geld. Ik denk dat je er tegelijkertijd goed aan doet om op dit moment onderzoek te doen naar de dringende problemen van nu, zoals dat van mobiliteit. Hoe kunnen we dat slimmer en efficiënter oplossen? Dat zou je bijvoorbeeld meer vanuit EZK kunnen financieren. Dus het moet en-en zijn, denk ik.

Mevrouw Van der Woude (VVD):

Dus toch allebei. Dat hoor ik hieruit.

Mevrouw Gündoğan (Volt):

Ja, dat zei ik al eerder.

Mevrouw Van der Woude (VVD):

Ja, ik weet het niet. Ik vind het een beetje een woordenrook. Ik heb er niet helemaal uit kunnen destilleren wat u nu wilt in het onderwijsbeleid, behalve meer geld uitgeven. Dat is me wel heel duidelijk. Dan heb ik nog één vraag: wat wilt u doen aan de aansluiting hoger onderwijs-arbeidsmarkt?

Mevrouw Gündoğan (Volt):

Volgens mij is het allerbelangrijkste daarin dat je gewoon een goed perspectief biedt aan leerlingen of studenten in de zin van: wat kun je ergens nou mee worden en wat niet? Maar ook daarin denk ik dat vrijheid een groot goed is. Ik weet niet, om het even oneerbiedig te zeggen, wat uw bouwjaar is. Dat van mij is '77. Er zijn beroepen gekomen waarvan ik, toen ik een jong meisje was of zelfs toen ik op het vwo zat, absoluut niet had kunnen bedenken dat die nu zouden bestaan. Dat er mensen zouden zijn die 3D-printers kunnen bouwen en maken, wist ik als 18-jarige niet. Dus laten we de wetenschap en het onderwijs een stuk vrijheid gunnen om steeds met de tijd mee te gaan. Ik heb daar vertrouwen in.

Mevrouw Van der Woude (VVD):

Dat is hetzelfde verhaal. Ik bewaar mijn laatste interruptie.

De voorzitter:

Ja. Dan geef ik het woord aan de heer Peters van het CDA voor een vraag.

De heer Peters (CDA):

Nou ja, ik dacht: ik geef ook wat extra spreektijd. Dat van het hoger onderwijs is mij helder: al het geld dat je aan het hoger onderwijs geeft, rendeert 8%. Daar hoef je van tevoren geen richting aan te geven. Dat is heel gemakkelijk. Als dat zo zou werken, zou dat mooi zijn, denk ik. Daar blijf ik dan maar bij weg. Maar u had het ook over het deltaplan voor het funderend onderwijs. Ik ben benieuwd welke visie daaraan ten grondslag ligt.

Mevrouw Gündoğan (Volt):

Dat heeft, dacht ik, gisteren groot in Het Financieele Dagblad gestaan. Dat waren voorstellen vanuit met name de AOb en de PO-Raad. Die gaan grotendeels over hoe je het vak van leraar aantrekkelijker maakt en hoe je het aantrekkelijk houdt. Dat gaat ook om het feit dat het niveau omhoog moet. Maar de grote boodschap van beide heren, zoals ik die heb begrepen, is dat je het geduld moet hebben om zo ongeveer tien jaar te nemen om de huidige achterstanden weg te werken. Dit gaan we niet in twee jaar kunnen doen. Daarvoor zijn er te veel achterstanden en is er te veel ongelijkheid in het onderwijs. Sommige scholen doen het hartstikke goed. Andere doen het helaas niet goed. We moeten met wat geduld en compassie iedereen meer omhoog krijgen.

De voorzitter:

De heer Peters tot slot.

De heer Peters (CDA):

Dat lijkt me een probleemanalyse, maar niet de visie voor een oplossing.

Mevrouw Gündoğan (Volt):

O, sorry.

De heer Peters (CDA):

Nee, laat maar, want dat kost mij mijn volgende interruptie.

De voorzitter:

Nou, nee. Deze telt niet.

Mevrouw Gündoğan (Volt):

Het was niet bedoeld om u een interruptie af te pakken. Dit is heel prematuur, maar ik omarm dat idee. Ik heb kort met de heren gesproken over hoe je dat dan zou kunnen doen. Het zou als een nationaal groeifonds eruit kunnen zien. Dan zet je het een stuk van de politiek af, zodat het bij een volgend kabinet niet weer een complete koerswijziging gaat krijgen, een beetje zoals de Finnen het hebben gedaan om hun onderwijs met een wat langere adem gewoon weer omhoog te trekken. Ik denk dat daar elementen in zitten die we serieuzer moeten bestuderen als we warm tegenover een deltaplan staan. Want ik denk dat het in ieder geval u — want van u weet ik het — en mij aan het hart gaat dat ons onderwijs niet naar voren maar naar achteren holt. Dus is het echt tijd om dat met elkaar uit het slop te trekken.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Gündoğan. Dan geef ik het woord aan mevrouw Westerveld van GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank, voorzitter. Niet eerder maakte ik zo'n bijzondere begrotingsbehandeling mee. Enerzijds bulkt deze Onderwijsbegroting van het geld door de 8,5 miljard van het Nationaal Programma Onderwijs. Aan de andere kant zien we dat er onvoldoende wordt geïnvesteerd om de problemen op de langere termijn op te lossen. Ik moet u eerlijk zeggen: dat voelt best wel een beetje ongemakkelijk, want er zijn enorme problemen.

Neem het lerarentekort. Dat kwam niet uit de lucht vallen. Al tientallen jaren werd voorspeld dat er een lerarentekort aan zat te komen, en opeenvolgende kabinetten weigerden voldoende te investeren. We zien hetzelfde met dalende schoolprestaties, met kansenongelijkheid, met het groeiend aantal thuiszitters, met de vercommercialisering, met de oudere schoolgebouwen, en bij de financiering van het hoger onderwijs en de werkdruk aldaar. Dat zijn allemaal zaken die doorgeschoven werden of pas worden opgepakt als het echt niet meer anders kan, met als gevolg dat beide Onderwijsministers flink aan het dweilen zijn geweest, maar wel met de kraan wagenwijd open.

Voorzitter. Toen kwam daar ineens de coronacrisis en was er van alles mogelijk. In heel korte tijd kwam er 8,5 miljard op tafel te liggen. En begrijp ons niet verkeerd: we zijn hartstikke blij met alle investeringen in het onderwijs, maar het schuurt wel. Want deze crisis, de coronacrisis, is ontzettend urgent. Maar, zo zou ik beide ministers willen vragen, is de crisis die "lerarentekort" heet, dan niet urgent? En de crisis dat nog veel te veel leerlingen thuiszitten? En de crisis dat waar je geboren wordt nog steeds een groot verschil maakt in de kansen die je hebt? En de crisis van het hoger onderwijs, dat het gewoon niet meer trekt? Ik wil de ministers vragen of ze het met GroenLinks eens zijn dat dit ook crises zijn en dat die alleen maar groter worden als we niet nú beginnen met plannen maken en nú beginnen met investeren.

Voorzitter. We lezen in de begroting dat het geld van dit jaar voor het Nationaal Programma Onderwijs niet helemaal opraakt. Dat was natuurlijk ook wel te voorspellen als je in heel korte tijd 8,5 miljard op tafel legt en zegt: u heeft kort de tijd om het uit te geven. Maar weet de minister ook hoeveel geld er overblijft? Blijft dat in het onderwijs? Wij denken aan een motie op dit punt.

Voorzitter. Ik had ook een beetje een grommomentje bij de brief waarin staat: "Het is opvallend dat hoewel het knelpunt van een krappe arbeidsmarkt en het incidentele karakter van de extra middelen dus vaak genoemd wordt, scholen vaak interventies kiezen waarvoor extra personeel nodig is". En even verderop: "We zoeken met hen naar oplossingen". Hoezo opvallend? We weten echt al jarenlang dat er een krappe arbeidsmarkt is en al jarenlang dat er veel te weinig mensen zijn. Vervolgens wordt aan het onderwijs gevraagd om met extra geld zaken te doen. Dan is het niet zo gek dat het onderwijs naar manieren kijkt om personeel aan te trekken, en dat ze dat niet kunnen vinden omdat er een krappe arbeidsmarkt is. Welke oplossingen ziet de minister dan? Wat gaan we daar de komende tijd echt aan doen?

Voorzitter. We maken ons ook zorgen dat nu juist commerciële bureaus een extra boost krijgen. Daar heb ik met de heer Kwint ook al voor de aanvang van de coronacrisis heel vaak moties over ingediend en al heel vaak wat van gezegd, maar we zijn echt bang dat juist door dit extra geld al die commerciële bureaus een extra boost krijgen, en dat het er veel meer worden. Ik krijg graag een reactie op dat punt. Ik wil nog een keer duidelijk zijn: de oplossingen voor structurele problemen in het onderwijs mogen nooit gevonden worden in particulier onderwijs. Dat moet onderwijs voor ieder kind zijn, goed onderwijs voor ieder kind.

Voorzitter. Nog zo'n punt dat we niet mogen vooruitschuiven: passend onderwijs en thuiszitters. Dat is ook een groep kinderen waar nu in geïnvesteerd zou moeten worden. Zoals de minister ook wel weet, vind ik al langer dat kinderen zo veel mogelijk samen naar school moeten kunnen, omdat je dan ziet dat kinderen met en zonder handicap van elkaar kunnen leren. Daarom ben ik ook zo'n fan van de "Samen naar School"-klassen, waarbij dat gebeurt. Maar ik heb wel een paar vragen aan de minister. Hoe zorgt hij ervoor dat zijn ambitie, dat over vijftien jaar inclusief onderwijs de norm is, wordt gehaald en dat het geen lege woorden zijn? Is de minister het met mij eens dat dit niet doorgeschoven kan worden en dat we geen tijd te verliezen hebben? Waarom is dan het voortbestaan van bewezen goede initiatieven, zoals de Monnikskap in Nijmegen, onzeker? Ik zou ook tegen de minister willen zeggen: dan valt het maar buiten de bestaande financieringskaders. Laten we vooral doen wat werkt. En deze school werkt. Dat hebben ze laten zien.

En hoe staat het met de uitvoering van de verbetermaatregelen voor passend onderwijs, specifiek de onderwijs-zorgarrangementen? Ik hoorde andere woordvoerders ook al over de petitie van het vso dat zegt: wij willen gespecialiseerd onderwijs worden. Ik ben heel benieuwd wat de plannen zijn op dat vlak.

Voorzitter. Wij hebben een amendement om een specifieke groep leerlingen in het praktijkonderwijs en een specifieke groep vavo-studenten recht te geven op een ov-kaart. Want wat ons betreft mogen reiskosten nooit een belemmering zijn om onderwijs te volgen. We hebben in de toelichting op het amendement aangegeven waarom we dit amendement hard nodig vinden.

Voorzitter. Ook als coronawoordvoerder wil ik deze ministers een paar zaken vragen. Als eerste: wat gaan ze nu doen om te zorgen dat het onderwijs de komende weken veilig open kan blijven? Ik ben de allerlaatste om te zeggen dat we de scholen makkelijk dicht moeten doen, maar we mogen onze ogen er ook niet voor sluiten dat veel besmettingen op scholen plaatsvinden, en dat er gewoon nog veel meer gedaan kan worden om de scholen veilig te houden. Dan heb ik het over ventilatie, mondkapjes, afstand houden, en ook over preventief testen. We hebben daar de afgelopen maanden ook een paar voorstellen voor gedaan, niet per se in onderwijsdebatten, maar in coronadebatten. Ik hoor ook graag hoe deze ministers naar die voorstellen kijken en wat er bijvoorbeeld gedaan gaat worden op het vlak van preventief testen. We moeten daar gewoon echt haast mee maken, want we weten dat ons een moeilijke winter te wachten staat. Gisteravond stond ik hier met een aantal andere woordvoerders tijdens de coronadebatten. Het heeft echt ontzettend haast dat we scholen veiliger maken, zodat ze open kunnen blijven, maar ook om de besmettingen in de hand te houden.

Voorzitter. Dan het hoger onderwijs, want ook hier is jarenlang niet in geïnvesteerd. Er is sprake van achterstallig onderhoud. Begin dit jaar liet het PwC-onderzoek naar bekostiging zien dat het hoger onderwijs structureel 1,1 miljard tekortkomt. Dat is niet zomaar een rapport zoals er vele rapporten zijn. Dat is een rapport waarin is aangetoond dat het hoger onderwijs geld tekortkomt. Sterker nog, met de gestegen studentenaantallen van nu durf ik wel te beweren dat het veel meer is dan die 1,1 miljard. Bij de alternatieve opening van het academisch jaar hoorde ik minister Van Engelshoven begrip tonen voor de actievoerders. Zij zei ook: "Wacht nou een tijdje. We zijn bezig met het hoger onderwijs. We zien dat er een miljard bij moet." Ik haalde eigenlijk al opgelucht adem na die bijeenkomst, die best pittig was. Ik vond het heel goed dat de minister daar was. Maar het was later wel een bittere pil dat deze verrassing een donkere wolk bleek, omdat er in de Onderwijsbegroting wel toekomstige bezuinigingen zitten. Dus ik ben heel benieuwd wat het nieuwe kabinet gaat doen, maar de Onderwijsbegroting belooft niet zo heel veel goeds voor het hoger onderwijs.

Voorzitter. Het antwoord "dat is aan een volgend kabinet" als we vragen om investeringen, kan ik inmiddels wel dromen. Wij vinden dat het ook in het hoger onderwijs onverantwoord is om belangrijke investeringen nog langer door te schuiven, want we weten van de problemen. We kregen vorige week nog een brandbrief van studenten, docenten en bestuurders die allemaal zeggen: begin nu; nu moet die keuze gemaakt worden.

Voorzitter. Bijna twee derde van het hogeronderwijspersoneel ervaart een hoge of zeer hoge werkdruk. Onderzoekers komen vaak niet meer toe aan onderzoeken en moeten dat doen in de avonduren en de weekenden. Investeren in wetenschappelijk onderzoek is ook noodzakelijk als we internationaal willen blijven meedoen, maar met de huidige investeringen voldoen we in 2030 niet aan de afgesproken 3%-norm. Juist de afgelopen twee jaar zouden toch het keiharde bewijs moeten zijn van de onschatbare waarde van onderzoek. Ik hoor graag een reactie van de minister daarop.

Voorzitter, een laatste punt. We weten dat studenten steeds meer prestatiedruk ervaren en steeds meer psychische klachten hebben. Je ontwikkelen naast je studie, in de medezeggenschap gaan of bij een studie- of sportvereniging gaan is allemaal moeilijk voor studenten. Voor veel studenten is dat er niet meer bij, onder meer vanwege die enorme prestatiedruk. Die ligt niet alleen aan het onderwijs; die zien we natuurlijk ook verder in de samenleving. Als woordvoerder jeugdzorg en ggz weet ik van de grote problemen, maar ik ben ook wel heel erg benieuwd of de ministers dat scherp voor ogen hebben en wat ze kunnen doen voor het onderwijs. Ik ben ook benieuwd wanneer er een langetermijnvisie ligt voor het beroeps- en hoger onderwijs, waar we eerder om vroegen.

Voorzitter, ik rond af. Ik zou echt een beroep willen doen om te investeren, omdat dat perspectief nodig is. Nu investeren voorkomt ook dat toekomstige bewindspersonen enkel bezig zijn met dweilen met de kraan wagenwijd open.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Westerveld. Dan geef ik het woord aan uw collega mevrouw Bouchallikh, ook van GroenLinks.

Mevrouw Bouchallikh (GroenLinks):

Dank, voorzitter. Ik zou graag willen beginnen met een kijktip: De nieuwe elite, een documentaire van Tegenlicht. Die documentaire gaat onder andere over de heer Talbi, ondernemer en loodgieter, die vertelt over zijn loopbaan. Wederom blijkt hoe belangrijk het mbo is en hoe dat niet voldoende wordt gewaardeerd. Het aantal studenten aan universiteiten en hogescholen neemt toe, maar op het mbo is er juist sprake van krimp. Te vaak wordt er gesproken over "hoger" en "lager" onderwijs, net of het een beter is dan het ander. Te vaak worden kinderen met extra bijlessen gepusht om toch havo te doen in plaats van vmbo, en nog te weinig worden praktische vaardigheden gewaardeerd. Dat is zorgelijk, niet alleen omdat we enorme tekorten hebben aan deze professionals in de zorg, kinderopvang en techniek, specifiek ook voor de energietransitie, maar vooral ook omdat mensen niet gelijkwaardig worden behandeld op basis van wie ze zijn en wat ze kunnen.

Dan heb ik eerder ook nog schriftelijke vragen gesteld over stagediscriminatie. Wat stages betreft zijn er meer problemen. Zo is er een groot overschot aan stageplekken in de techniek en energietransitie, terwijl er juist een groot stagetekort zit bij de zorg. Het is goed dat de minister samen met het ministerie van VWS extra geld heeft uitgetrokken voor het Stagefonds Zorg. Mijn fractie is nog wel benieuwd naar de uitwerking daarvan en naar hoe die middelen het effectiefst kunnen worden ingezet. Kan de minister daar iets meer over vertellen? We zijn daar namelijk erg benieuwd naar.

Het is ook mooi dat er een subsidieregeling is voor extra begeleiding en nazorg naar aanleiding van de coronapandemie. Maar uit de JOB-monitor blijkt dat studenten voor de coronapandemie al meer behoefte hadden aan begeleiding na de studie. Wij vragen ons af of dit niet een hele mooie kans is om na te denken over het verder doortrekken, en het structureel maken, van zo'n regeling. Hoe kijkt de minister hiertegen aan en zijn er mogelijkheden om dit te verlengen, los van de coronapandemie?

Tot slot de stagetekorten in de energiesector, de energietransitie en de techniek. Uit onderzoek blijkt dat goede en vroegtijdige studievoorlichting een groot verschil kan maken in de keuze van leerlingen en studenten. Er is in het Techniekpact gelukkig al het een en ander over opgenomen, maar nog steeds zijn de tekorten heel groot. Daarom dien ik later een motie in over studievoorlichting. Daarover citeer ik ook graag de heer Talbi, die ik eerder aanhaalde en die in een interview in Trouw opriep tot actie. Ik citeer: "Er is behoefte aan positieve marketing om de jeugd te stimuleren om de techniek in te gaan. Laat kinderen zien dat ze met een baan in de techniek mensen en de planeet helpen, dat ze meewerken aan hun eigen toekomst en dat er dus goed mee te verdienen valt." Ook dat nog. Win-win-win dus. Daar sluit ik graag mee af.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Wassenberg van de Partij voor de Dieren. Sorry, had mevrouw Pouw-Verweij een interruptie? Nee, volgens mij niet. Verwarring alom! Gelukkig is de heer Wassenberg de rust zelve. Mevrouw Pouw-Verweij.

Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):

Sorry voor de verwarring, voorzitter. Het zat zo in mijn hoofd dat ik na mevrouw Gündoğan zou spreken. De volgorde is omgegooid en toen dacht ik: oké, nu ben ik. Ik liep vol goede energie naar voren, maar nu bewaar ik die voor na de heer Wassenberg.

De voorzitter:

Helemaal goed.

De heer Wassenberg (PvdD):

Allemaal chaos en ik heb er niks mee te maken.

Voorzitter. Ik val met de deur in huis. Corona. De besmettingscijfers onder kinderen zijn zorgwekkend. Hoe beoordelen de ministers de veiligheid in de schoolgebouwen en onderwijsinstellingen? Zijn ze het met mij eens dat als er straks mogelijk scherpere coronamaatregelen komen het veilig organiseren van fysiek onderwijs dan prioriteit moet hebben en boven — ik noem maar wat — pretvluchten naar zonnige bestemmingen moet staan? Graag een reactie.

De mentale en sociale gevolgen van het afstandsonderwijs zijn, van basisschool tot hoger onderwijs, nog steeds voelbaar. De recente Monitor Mentale gezondheid van studenten schetst een schrikwekkend beeld. De problemen zijn veel ernstiger dan we hebben gedacht. Het is goed dat de minister van OCW in gesprek gaat met de betrokken partijen, maar waarom wijst de minister in haar brief van 11 november voor een oplossing naar een volgend kabinet? Ik neem het van haar aan dat ze nu niet alles kan oplossen, maar ik weiger te geloven dat ze helemaal niets kan doen om alvast met een oplossing te beginnen. Dus graag een reactie daarop.

Structurele problemen als het lerarentekort vragen om structurele investeringen. Maar we zien een soort jojobeleid van incidentele cadeautjes, afgewisseld door structurele bezuinigingen, voor langere tijd ook. Maar van incidenteel geld kun je niet structureel mensen aannemen. Sterker nog, we lezen berichten dat leraren, vaak met alleen een tijdelijk contract, het onderwijs verlaten om zich in te laten huren door bijlesbureaus. De Partij voor de Dieren vindt dat zeer onwenselijk, maar tegelijkertijd is dit waar de regering op heeft aangestuurd. Dit krijg je namelijk als je leerkrachten geen perspectief biedt op een vaste baan en op een behapbare werkdruk. En nu vraag ik de formerende partijen om te voorkomen dat het eenmalige geld uit het Nationaal Programma Onderwijs een excuus wordt om het onderwijs straks opnieuw in de kou te laten staan en opnieuw structurele investeringen uit te stellen. Voorkom dat het onderwijs hoort: sorry jongens, jullie hebben al gehad; achter in de rij aansluiten alsjeblieft.

Mijn oproep geldt natuurlijk ook voor het leenstelsel, dat zo snel mogelijk vervangen moet worden door een basisbeurs. Daar hebben we net een interruptiedebatje aan gewijd. Los de problemen in het onderwijs structureel op, verlaag de werkdruk door kleinere klassen, geef de leraar meer autonomie en meer ontwikkelingsmogelijkheden en kom met vaste contracten.

En dan nog een ander structureel probleem: de aanhoudende pogingen van de klimaatvijandige industrie om het onderwijs te bestoken met kindermarketing verpakt als lesmateriaal. De minister moet toch ook zien dat het sponsorconvenant niet voorkomt dat we keer op keer schaamteloze voorbeelden aantreffen. Dat convenant heeft echt geen enkele betekenis. Eén voorbeeld. Met The Pig Story maakt de varkenssector kinderen wijs dat varkens een gelukkig leven leiden. Over de 5 miljoen varkens die vorig jaar voortijdig stierven in de stal: geen woord. Over de varkens met longaandoeningen en borstvliesontstekingen door ammoniak in de stal: niets. Over de varkens die pas voor de eerste keer daglicht zien op weg naar de slacht: nada. Hoe kijkt de minister naar dat zogenaamde lesmateriaal? Daar kan hij toch niet enthousiast over zijn?

De voorzitter:

Dank u wel. Er is een interruptie van mevrouw Van der Plas van BBB.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Zeker. Als het woord "varkenshouderij" valt, kom ik snel aangerend. Deels kan ik me in de woorden van de heer Wassenberg vinden, want ook wij storen ons enorm aan valse lesstof. Een aantal jaren geleden heb ik, toen ik nog geen Kamerlid was, hier een zwartboek aangeboden aan de commissie voor Onderwijs, omdat ook wij constateren dat in lesboeken enorm veel propaganda staat, maar dan andersom. Kinderen wordt nog geleerd dat er legbatterijen in Nederland bestaan. Kinderen krijgen lesjes over kistkalveren, die al twintig jaar niet meer bestaan in Nederland. Over de vraag hoe de heer Wassenberg over de varkenshouderij denkt, ga ik even geen debat voeren. Dat doen we wel in een landbouwdebat.

De voorzitter:

En uw vraag aan de heer Wassenberg?

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ja, excuses. Het is mijn eerste interruptie. Ik moet even een beetje op gang komen. Mijn vraag aan de heer Wassenberg is: vindt hij dan ook dat als het een niet kan, het ander ook niet kan? Ik heb bijvoorbeeld in een van de lesboeken zelfs de logo's, adressen en telefoonnummers gezien van de Dierenbescherming, Wakker Dier en van Greenpeace. Dat hoort toch niet in een lesboek thuis? Hoe denkt de heer Wassenberg daarover?

De heer Wassenberg (PvdD):

Dat zijn zaken die niet een-op-een met elkaar te vergelijken zijn. Dat in lesboeken goede informatie moet staan, is duidelijk. Maar het gaat hier om lespakketten waarmee de industrie, Shell, de varkenssector en KLM de scholen overvallen. We hebben het over leraren die een te drukke agenda hebben. We hebben het over het lerarentekort. Die leraren maken daar gebruik van. Ik kan het me vanuit de leraar ook voorstellen.

De minister gaat gelukkig niet een-op-een over wat er in die schoolboeken staat. Er worden wel criteria vastgelegd, maar de minister gaat niet met een loep alle leerboeken zelf na. Ik snap dat u zegt: er staan ook dingen in die misschien verouderd zijn. Daar gaan wij als Kamer niet over. Wij bepalen wat erin moet komen te staan, maar we gaan niet al die leerboeken zelf naast elkaar leggen. Ik vind het echt onacceptabel dat het bedrijfsleven, of het nou de varkenssector of Shell is, naar scholen komt met eigen lesmateriaal om eigen gastlessen aan te bieden. Dat is toch iets anders.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Nou, niet helemaal. Ik heb deze week nog gezien dat Animal Rights — dat is weliswaar niet het bedrijfsleven, maar haalt wel heel veel geld op via donaties — lespakketten aanbiedt aan scholen om de kinderen even een lesje dierenactivisme te geven. Dat is nota bene een organisatie met veroordeelde dierenactivisten die celstraf hebben gehad voor het inbreken in stallen en voor het in brand steken van vrachtwagens bij een eendenhouderij. Wakker Dier biedt ook lespakketten aan. Dat zou je dan ook als propaganda kunnen zien. Ik vind: gelijke monniken, gelijke kappen. Dan moeten we het helemaal niet meer doen. Dan moet er feitelijk lesmateriaal zijn, zonder enige invloed van welke lobbyorganisatie dan ook. Als de heer Wassenberg het daarover met me eens is, dan denk ik: dan valt er in ieder geval nog ergens over te praten. Maar het is niet het ene wel en het andere niet.

De heer Wassenberg (PvdD):

Ik ken die voorbeelden niet, maar ik vind wel dat scholen zelf hun informatie en schoolboeken moeten aanbieden. Ik vind het inderdaad niet nodig dat er vanuit de buitenwereld informatie wordt gegeven of lessen worden aangeboden. Dat geldt voor alles.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Oké, voor de duidelijkheid vat ik het even samen. De heer Wassenberg wil dus ook dat bijvoorbeeld Animal Rights, Varkens in Nood of Wakker Dier geen lespakketten meer gaan aanbieden aan scholen.

De heer Wassenberg (PvdD):

Ik ken dit voorbeeld niet. Ik heb voorbeelden van The Pig Story. Ik heb voorbeelden van de jagers. Dat zijn voorbeelden die ik ken. Ik zou eerst de voorbeelden willen zien, voordat ik daar een uitspraak over doe. Ik zijn algemeenheid vind ik dat scholen zelf verantwoordelijk zijn voor de inhoud van de lessen. Daarin moeten ze in principe zo min mogelijk gebruikmaken van wat er wordt aangeboden, helemaal als dat van de fossiele industrie, de varkenssector of het bedrijfsleven in algemene zin komt.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Voor mij is het simpel: of alles wel of alles niet, en geen "dit en dat al helemaal niet". Wat mij betreft moet er dan geen enkel onderscheid zijn. Maar goed, we kunnen het kort houden wat mij betreft. Is de heer Wassenberg dan bereid om met mij samen, onder het genot van een kopje koffie — in uw geval misschien met wat havermelk erin en in mijn geval met wat lekkere zuivel erin — om tafel te gaan zitten om te bekijken wat er nou precies aan die scholen wordt aangeboden en waar we dan een knip kunnen maken? Daartoe ben ik wel bereid. Praten kan altijd, zeg ik.

De heer Wassenberg (PvdD):

Praten kan altijd. Dat wil ik inderdaad doen. Maar ik blijf er nu bij dat er echt een verschil is wanneer instellingen met een duidelijk commercieel doel iets aanbieden of wanneer mensen zeggen: dit zijn de zaken waarover we ons druk maken, bijvoorbeeld klimaatverandering. Dat speelt natuurlijk ook allemaal als het gaat om de veehouderij. Laat ik het zo zeggen: ik neem de uitnodiging aan om er een keer naar te kijken onder het genot van een cappuccino met havermelk, of in uw geval andere melk.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Koeienmelk. Dat wilde ik nog maar even zeggen in mijn laatste interruptie.

De heer Wassenberg (PvdD):

We zijn het nog niet met elkaar eens, maar ik wil hier inderdaad wel een keer verder over praten. Laten we dat inderdaad even afspreken.

De voorzitter:

U heeft een date, en we kunnen er allemaal naar kijken.

De heer Wassenberg (PvdD):

Ja, we hebben een date. Wie had dat kunnen denken. Dat soort onverwachte zaken gebeuren gewoon maar bij de begroting OCW.

Voorzitter. Ik had net al even KLM genoemd, dat met hardloopwedstrijden scholen binnendringt om die vol te hangen met reclame. Shell, dat dit jaar nog door de rechter werd gedwongen om de CO2-uitstoot te verminderen, probeert met techniekfestivals en kinderraden de jeugd te lijmen, terwijl het druk bezig is om de aarde om zeep te helpen. Mijn partij vraagt de minister om kinderen daar beter tegen te beschermen. Een grotere rol voor bijvoorbeeld de onderwijsinspectie zou daarbij voor de hand liggen. We zijn ook benieuwd of de regering bereid is om in aanloop naar de eerstvolgende evaluatie van het sponsorconvenant alvast te werken aan aangescherpte maatregelen, zodat die direct kunnen worden ingevoerd als beïnvloeding niet stopt. Welke mogelijkheden ziet de minister om dat sponsorconvenant, dat dus niet werkt, om te zetten in wetgeving die wel werkt? Graag een reactie.

Voorzitter. Als laatste heb ik nog een aantal vragen over het BPRC. Ik denk dat de minister die al verwacht had. In 2016 heeft de Kamer zich unaniem uitgesproken voor het uiteindelijk uitfaseren van proeven op non-humane primaten. Het plan dat het BPRC daarna zelf heeft opgesteld, gaat over ongeveer 40% reductie, naar 150 proeven per jaar in 2025. De nul, waar de Kamer om vroeg, is bij lange na nog niet in zicht, maar dat is toch echt waar de motie om vroeg. Kan de minister daarop reflecteren? Graag een reactie.

Het BPRC meldt zelf dat het jaarlijks de vorderingen als het gaat om apenproeven aan het ministerie van OCW meldt. Gebeurt dat ook? En als dat zo is: hoeveel proeven op apen zijn er in 2020 uitgevoerd?

Tot slot. Van de 13,5 miljoen euro op de hele rijksbegroting die naar proefdiervrije innovatie gaat, is 2,3 miljoen bestemd voor het BPRC. Dat gaat naar transitie, maar ook naar dierenwelzijn. Maar dat zijn natuurlijk andere posten. Geld voor de ontwikkeling van proefdiervrij onderzoek moet ook aan proefdiervrij onderzoek worden uitgegeven. Dierenwelzijn moet een zelfstandige kostenpost zijn. Is de minister bereid om de bijdrage voor proefdiervrije innovatie aan het BPRC te oormerken en die jaarlijks te vergroten ten koste van de bijdrage aan dierproeven?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Pouw-Verweij van JA21.

Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):

Dank u wel, voorzitter. In de voorbereiding op dit debat trok een advertentie van Techniek College Rotterdam mijn aandacht. Eerstejaarsleerlingen van deze mbo-opleiding zaten afgelopen jaar minder met hun neus in de boeken. In plaats daarvan gingen ze aan de slag in een biodieselfabriek, die de opleiding samen met partners heeft gebouwd. Door de fabriek in de lesprogramma's te integreren, leren studenten hoe het is om als operator te werken in een industriële omgeving. Toen ik dat las, dacht ik: dat is onderwijs dat werkt. Hoe inspirerend kan onderwijs zijn?

Onderwijs en kennis op hoog niveau zijn van levensbelang voor de toekomst van dit land. Dat klinkt als een open deur, maar er zijn nou eenmaal open deuren die uit alle macht open moeten worden gehouden. Dit is er een. Op de ShanghaiRanking staan sinds kort drie Nederlandse universiteiten in de mondiale top 100. Het waren er vier. Rankings zijn lijstjes en op lijstjes valt van alles af te dingen. Toch zegt een ranglijst iets, namelijk dat we alles op alles moeten zetten om de kwaliteit van ons onderwijs en onderzoek te bewaken. Het is geen toeval dat Nederland een paar kleinere Scandinavische landen voor zich moet dulden. Juist Zweden en Denemarken investeren meer dan 3% van hun bruto binnenlands product in onderzoek. De uitgaven van Nederland blijven daar al bijna decennialang een procentpunt onder. Vroeg of laat gaat zich dat wreken. Voor een dubbeltje op de eerste rang zitten, is er in de wereldtop niet bij. De wereldtop, daar horen wij bij en daar willen wij bij blijven horen. Die open deur moet wijd open blijven staan. Dit gaat verder dan de Rijksbegroting 2022, maar een behandeling van een begroting van dit demissionaire kabinet kan niet om het perspectief van de lange termijn heen. Meer investeren in onderzoek en kennisontwikkeling is lonend. Elke euro die we hierin steken, kan aan het eind van dat decennium tweeëneenhalf keer zoveel geld opbrengen. Dat geeft mijn fractie graag mee aan de onderhandelaars van de nieuwe coalitie.

Ook speciaal onderwijs is toponderwijs. We hebben inbreng voor de begroting gekregen van het Leerlingbelang voortgezet speciaal onderwijs. In de korte tijd waarin deze belangenbehartiger actief is, hebben de vso-leerlingen een scherpe blik gekregen op het onderwijsveld. Ze schrijven de Kamer dat besluitvorming stroperig werkt, dat er een nijpend geldtekort is, dat het stokt in de uitvoering en dat individuele begeleiding ontbreekt vanwege te weinig docenten met te veel taken in te grote klassen. Uit hun brief licht ik het volgende onderwerp. LBVSO vraagt om de staatsexamens van 2022 in het speciaal onderwijs los te koppelen van het voortgezet onderwijs. Hoe kijkt de minister aan tegen het flexibel inrichten van staatsexamens voor het vso? Als de minister hier positief tegenaan kijkt, uitgerekend omdat het speciaal onderwijs betreft, wat is het traject daarnaartoe? Zo niet, dan hoor ik uiteraard graag wat de bezwaren zijn.

JA21 kan zich goed vinden in het hart voor onderwijs dat voorgaande sprekers hebben getoond. Het laat onverlet dat lerarentekorten en huisvesting blijvend aandacht vragen, zoals signalen van verschillende personen en organisaties bij de voorbereiding van deze begroting laten zien. De nieuwe coalitie zal ongetwijfeld met een voorstel over de studiefinanciering komen, om het stelsel op de schop te nemen. We verwachten dat ook de studenten die tussen wal en schip raken daarin worden meegenomen, dus de studenten die nu een schuld opbouwen.

In mijn resterende spreektijd vraag ik aandacht voor een paar andere punten. De PO-Raad meldt dat scholen zich zorgen maken om de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen en om de ontwikkeling van de uitvoerende vaardigheden van leerlingen, zoals werkhouding en doelgerichtheid. Scholen willen het Nationaal Programma Onderwijs daarom inzetten om het welbevinden van leerlingen te vergroten. Ik heb de volgende vragen aan de minister. Wat betekent de toenemende druk op de sociaal-emotionele kant van het onderwijs? Is het onderwijs daarop ingericht? Worden leerkrachten daarvoor opgeleid? Betekent dit een versterking voor kennisoverdracht of komt er sluipend allerlei maatschappelijke problematiek op het bordje van het onderwijs te liggen, terwijl deze problematiek helemaal niet bij de scholen thuishoort, maar thuis op zijn plaats is? Om het plat te formuleren: een school is toch geen vormingsinstituut? Graag hierop een reflectie van de minister.

Ik heb nog een andere vraag, vanuit de overweging dat houvast en structuur juist wezenlijk zijn voor leerlingen. Onderkent de minister dat de lerarenopleiding meer op de praktijk moet worden gericht? Ik vraag dit, omdat ik meekrijg dat studenten in een vergevorderd stadium van hun opleiding nog niet in staat zijn om een les op te bouwen, laat staan dat ze weten wat ze daarbij van leerlingen mogen vragen en verwachten.

Een leraar die al 42 jaar voor de klas staat, die van de ochtend tot de avond met zijn vak bezig is, ook op zaterdag, schreef me het volgende: "Als we het beste voor hebben met de kinderen in ons land, dan moet keihard worden gewerkt aan normen en waarden. De ouders hebben daar enorm veel invloed op, maar vergeet ook niet de school". Is de minister het met JA21 eens dat investeren in waarden en normen, in het herwaarderen van klassieke omgangsvormen en gezagsverhoudingen, een enorme bijdrage kan leveren aan het welbevinden van leraren en leerlingen en aan de kwaliteit van het onderwijs?

Voorzitter. Ik sluit af met woke. Niet woke, maar met woke. JA21 had hierover een congres in voorbereiding. De ministers van OCW krijgen daar zeker een uitnodiging voor, zodra dat gezien de omstandigheden door kan gaan. Eerder dit jaar heb ik Kamervragen gesteld over woke, cancelen, dekolonisatie, kritische rassentheorie, foute literatuur, witte superioriteit, diversity officers en over een angstcultuur in het hoger onderwijs. Het antwoord van de minister luidde ontkennend, ontwijkend en afwerend. In het debat blijkt dat deze ontkenning van de werkelijkheid zelfs bij de VVD verbazing wekt. Ik overweeg om op dit onderwerp een motie in te dienen, want onderwijs en kennis op hoog niveau, die van levensbelang zijn voor de toekomst van dit land, kunnen niet zonder geld en zeker niet zonder vrijheid.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Pouw-Verweij. Dan geef ik het woord aan de heer Bisschop van de SGP.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter, dank u wel. Allereerst maak ik graag van de gelegenheid gebruik om collega Van der Woude van harte te feliciteren, ook vanaf deze plaats, met de mooie, zakelijke en to the point maidenspeech. Complimenten. Ik verheug mij op vervolgspeeches.

Voorzitter. Ik wil in mijn bijdrage vooral focussen op het funderend onderwijs. Aan het slot kom ik nog even terug op een paar punten ten aanzien van het hoger onderwijs. Toen ik nog werkzaam was in het onderwijs kwam ik daar oudere collega's tegen die een voortdurend sombere blik op het onderwijs hadden: het onderwijs was sinds de Mammoetwet alleen maar hollende achteruitgegaan. Ik weet niet of er hier collega's zijn die dit soort collega's ook gekend hebben. Er was alleen maar teruggang en teloorgang. Ik vond dat altijd een beetje zwartkijkerij. Nou hoor ik misschien meer bij degenen die het glas als halfvol zien dan als halfleeg, maar er zitten natuurlijk altijd plussen en minnen aan onderwijsveranderingen.

Toen ik de afgelopen dagen het zwartboek van Scheerens en Kirschner las, werd ik toch wel een beetje somber. Ik werd geen zwartkijker en ik denk dat ik dat nog steeds niet ben, maar hun schets van de slechte ideeën over funderend onderwijs, de veranderingen, enzovoorts, maakt je toch wel een beetje ongerust. Dat is temeer omdat ik het gevoel heb dat zij de vinger op een wonde plek leggen. Zij constateren op basis van de huidige stand van het wetenschappelijk onderzoek dat duidelijke standaarden en duidelijke resultaatsverplichtingen ontbreken. Het beleid wordt dan veel te vrijblijvend. Ik ben geen voorstander van meten, meten, meten en van toetsen, toetsen, toetsen. Daar geloof ik absoluut niet in. Dat heeft zijn functie, maar dan wel op de juiste manier en op de juiste momenten. Op die manier kan dat een bijdrage leveren.

In de plannen voor het nieuwe curriculum zie ik heel veel aandacht voor vaardigheden. Soms zijn dat vage vaardigheden: 21st century skills en zo. Dan vraag ik altijd: bedoel je dan de eenentwintigste eeuw voor Christus of de eenentwintigste eeuw na Christus? Als je dat goed bekijkt, is het allemaal niet zo ingrijpend. Daar hoef je niet zo breedvoerig allerlei programma's op te zetten. Dat kun je veel beter inbedden in een stevig onderwijscurriculum waar kennis een substantieel deel van uitmaakt. Dan is die kennis mededrager van het aanleren van vaardigheden, toepassingen, enzovoorts. Mijn vraag aan de ministers is: herkennen ze hier iets in? Dat is een vraag aan hen allebei. Welke lessen willen zij trekken uit het zwartboek met het oog op de komende tijd?

Voorzitter. Dan het lerarentekort. Het werven van voldoende nieuwe leraren blijft onverminderd een topprioriteit. Er gebeurt gelukkig heel veel, maar er lijken ook nog steeds andere mogelijkheden open te liggen. De SGP noemt allereerst de toelating tot de pabo. Ik heb ook kennisgenomen van de voornemens om de toelatingseisen aan te passen. Ik denk dat het goed is om daarover door te praten, want je wilt niet dat de kwaliteit van de docent of leerkracht die voor de klas komt uiteindelijk ontoereikend is om kennis over te dragen. Dan krijgen we geen 24% semi-analfabeten, maar 50% semi-analfabeten. Dat is het laatste wat je wil. Ik ben dus graag bereid om daarover door te spreken, zeker ook om de meer praktisch ingestelde mbo-studenten de ruimte te geven om via hun route toch op de pabo te komen. Ik wil dan wel borging van de kwaliteit hebben. Hoe kijkt de minister daartegen aan? Dat is eigenlijk de samenvatting van de vraag die ik had.

De SGP vraagt ook aandacht voor de subsidie voor zijinstroom. Die is, net als de lerarenbeurs, niet beschikbaar voor bedrijven en het particulier onderwijs. Ik begrijp die afwegingen zonder meer. Maar ook hier toch weer de vraag: lopen we hierdoor niet mensen mis die prima aan de slag zouden kunnen gaan in het bekostigde onderwijs? Is het mogelijk, zo vraag ik de minister, om door middel van wat intelligente criteria hier toch een soort toelating mogelijk te maken, waardoor je in elk geval geen talent mist? We zijn nu in een fase gekomen dat we geen enkel talent kunnen missen om het onderwijs overeind te houden.

De SGP maakt zich zorgen over de recente maatregelen inzake het bestrijden van ongelijke kansen. Ik noem hierbij specifiek de extra bonus voor leraren op achterstandsscholen. Die is ongetwijfeld goed bedoeld, maar inhoudelijk kreupel en wat betreft de effecten risicovol. Allereerst is er het risico dat op de toch al krappe arbeidsmarkt op oneigenlijke wijze concurrentie tussen scholen wordt gevoerd om personeel te werven. Hoe monitort de minister dat en hoe voorkomt de minister dat dit effect zich gaat voordoen? Kan de minister ook uitleggen waarom is ingezet op extra salaris voor deze leraren, in plaats van op extra ondersteuning om de uitdaging beter aan te kunnen?

De minister erkende vorige week dat de systematiek voor de verdeling van de bonus niet altijd eerlijk uitpakt. Hij vertrouwt erop dat het met creatief boekhouden soms goed kan komen. Maar mijn indruk is dat het laatste niet altijd gebeurt. Vorige week nog kreeg ik een bericht van een lerares die geen toelage ontvangt omdat haar vestiging gefuseerd is met een school die helemaal geen achterstanden heeft. Daarom krijgt zij geen bonus, terwijl zij werkzaam is op een school die wel nadrukkelijk met achterstanden te maken heeft. Dat leidt begrijpelijkerwijs tot scheve gezichten bij de leraren die de bonus aan zich voorbij zien gaan, terwijl collega's die met minder achterstanden te kampen hebben wel in de prijzen vallen. Die maatregel kun je niet meer intrekken; dat is helder. Dat bepleiten we ook niet. Maar moet je niet naar de criteria kijken om de eventuele scheefheid die ontstaat zo veel mogelijk weg te halen?

De voorzitter:

Dank u wel. Een laatste interruptie van de heer Peters van het CDA.

De heer Peters (CDA):

Ook ik ben erg benieuwd naar het antwoord op de laatste vraag. Maar ik wil even terugkomen op het eerste deel van uw betoog over die bonus. Volgens mij zei u: wacht even, als we extra geld geven aan scholen waar veel achterstanden zijn, dan zou het zomaar kunnen zijn dat die scholen leraren wegtrekken van de plekken waar ze nu zitten. Maar dat lijkt me toch geen probleem? Dat lijkt me juist de bedoeling. Of zie ik dat helemaal verkeerd? Die leraren gaan werken op de plekken waar ze het hardste nodig zijn. Ik zie dat niet zozeer als een probleem. Dat lijkt me juist de bedoeling van het hele verhaal.

De heer Bisschop (SGP):

Ja, ik snap het. Dat is een heel terechte vraag. Het betekent wel dat die docent elders een gat achterlaat. Daarmee heb je dus het probleem feitelijk verplaatst. Dan heb je inderdaad wel iets gedaan om in een achterstandssituatie een gat op te vullen, maar daarmee heb je het probleem niet opgelost. Daarom is onze vraag: had je niet beter op meer ondersteuning — dat is dan op mbo-niveau — kunnen insteken, zodat je op die manier tegemoetkomt aan knelpunten? Dat is de achtergrond.

De voorzitter:

Dank u wel. De laatste vraag ook van de heer Van Baarle van DENK.

De heer Van Baarle (DENK):

Ik heb een vraag over hetzelfde punt. Ik zou toch aan de heer Bisschop willen vragen of hij erkent dat het lerarentekort juist het zwaarst gevoeld wordt op de scholen die te maken hebben met achterstanden, zoals dat heet, of uitdagingen, en dat daardoor de kansenongelijkheid in Nederland alleen maar toeneemt. Wat de fractie van DENK betreft moeten we kansenongelijkheid keihard aanpakken met elkaar. Dan is het toch niet zo vreemd dat je met elkaar zegt: hoe kunnen we ervoor zorgen dat leraren op scholen waar het prima gaat en waar geen sprake is van een personeelstekort, naar scholen gaan waar wel sprake is van een personeelstekort en enorme uitdagingen, om daar een bijdrage te leveren? Volgens mij lossen we daarmee heel veel problemen op. Waarom is de heer Bisschop zo negatief over deze maatregel? Wat zou in zijn optiek dan een vorm van ondersteuning kunnen zijn waarmee we dat probleem wél gaan oplossen? Wat mij betreft gaat het om mankracht en vrouwkracht. Die scholen staan te springen om mensen die helpen.

De heer Bisschop (SGP):

Ik sluit even aan bij het antwoord zojuist op de vraag van de heer Peters. Wat je doet, is voor die school een probleem oplossen, terwijl een andere school, die misschien minder onder druk staat door achterstanden, er een probleem bij heeft. Je verschuift dus het probleem; je lost het niet daadwerkelijk op. Daar komt bij dat mij, in de tijd dat ik zelf dergelijke verantwoordelijkheden had, altijd is geleerd dat extra salaris, meer geld, voor de korte termijn heel prettig is en iets oplost, maar dat het op de langere termijn geen bron van voldoening is. Vandaar dat wij vragen: als je dan toch dat extra geld beschikbaar hebt, moet je dat dan in een extra bonus voor het personeel of in extra ondersteuning steken? Dan leg je wat ons betreft de eindverantwoordelijkheid bij de hoogopgeleide pabo-afgestudeerden, die dan daadwerkelijk ondersteund worden door klassenassistenten en onderwijsassistenten. En dat zou je kunnen uitbreiden. Naar onze inschatting bereik je dan meer met hetzelfde geld. Vandaar dat die vraag ook door ons is gesteld.

Voorzitter. Dan de ventilatiemissie. Nog niet zo heel lang geleden is aan de persconferenties over corona een pictogram voor ventileren toegevoegd. Het duurde best lang voordat dit wat accent kreeg. De SGP ziet dat helaas ook terug in het onderwijsbeleid. De huidige cofinanciering van 30% door het Rijk is toch wat aan de magere kant, zeker voor gemeenten die soms een onevenredig groot aantal vo-leerlingen hebben. Neem een gemeente als Gorinchem, die relatief veel meer scholen voor voortgezet onderwijs heeft omdat ze een streekfunctie heeft. Dan is het voor zo'n gemeente wel moeilijk om voldoende middelen in te leggen. Waarom zet de minister de resterende 160 miljoen niet versneld in om onder andere dit soort gemeenten beter te helpen?

Voorzitter. Tot slot nog iets over het hoger onderwijs en over onderwijs en onderzoek. Ik sluit mij kortheidshalve aan bij een aantal punten die de collega's ook hebben aangegeven. Ik wil op twee punten even wijzen. Allereerst op een tandartsopleiding in Zeeland, waar we op werden geattendeerd. Zeeland kent een groot tekort aan tandartsen. De leeftijd van de tandartsen daar is relatief hoog. Binnenkort is er dus een grote uitstroom te verwachten. Het is problematisch dat alle tandartsopleidingen boven de lijn Rotterdam-Nijmegen zitten, zeker als we weten dat tandartsen vaak blijven hangen in de regio van hun opleiding. Is de minister bereid om actief aan de slag te gaan om plannen voor een opleidingsplaats in Zeeland te ondersteunen en de geografische spreiding mee te nemen bij het oordeel over de doelmatigheid? Het mes snijdt dan aan heel veel verschillende kanten. Ik weet dat ook de Staten en Gedeputeerde Staten van Zeeland zeer bereid zijn om daarin mee te denken.

Voorzitter. Tot slot iets over de toegankelijkheid van het onderwijs. Dat heeft dan vooral te maken met de oneigenlijke druk op studenten om zich te laten vaccineren, ook voor meer garanties op het digitaal onderwijsaanbod voor studenten die het onderwijs niet fysiek kunnen volgen. Wat vindt de minister concreet van de eerste coronabasisregel van de Universiteit van Amsterdam: we verwachten dat je volledig gevaccineerd bent? Het staat er in het Engels, maar de voorzitter heeft liever dat we het in het Nederlands doen. Bovendien is die verengelsing van universiteiten ook niet onze hobby. Vindt de minister ook dat dit onvoldoende zorgvuldig is geformuleerd? En hoe gaat zij dat bij de instellingen onder de aandacht brengen?

Voorzitter, hier wilde ik het bij laten. Ik dank u zeer voor uw geduld.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Bisschop. Dan geef ik het woord aan de heer Van Baarle van DENK.

De heer Van Baarle (DENK):

Voorzitter, dank u wel. Ik ga iets langer spreken dan negen minuten, maar dat snoep ik af van mijn SZW-begroting. Allereerst natuurlijk ook een felicitatie in de richting van mevrouw Van der Woude voor haar maidenspeech.

Voorzitter. Onderwijs is de levensader van onze samenleving. Door goed onderwijs kunnen kinderen zich ontwikkelen tot de vakmannen en de vakvrouwen van de toekomst en tot de creatieve genieën die ons land naar een hoger plan tillen. Ze leren de vaardigheden om deel te nemen aan onze samenleving. Zonder goed onderwijs, geen toekomst voor ons land.

Voorzitter. Die toekomst staat eerlijk gezegd wel onder druk. We zien de afnemende onderwijsresultaten. We zien het lerarentekort. We zien de toenemende ongelijkheid. En dat is natuurlijk niet los te zien van het feit dat er in de afgelopen tien jaar gewoon minder geld naar het Nederlandse onderwijs is gegaan. We geven als land steeds minder van ons nationale inkomen uit aan de toekomst van onze kinderen, waardoor er onvoldoende geld is om de problemen waar we tegen aanlopen op te lossen. Ja, er is misschien genoeg geld om aan de basale eisen te voldoen, maar het onderwijs écht op een hoger plan tillen, daar is gewoon veel meer geld voor nodig.

Mijn eerste vraag aan de regering is: deelt het kabinet de visie dat er gewoon fiks meer geld nodig is als je het lerarentekort, de werkdruk en de kansenongelijkheid echt wilt aanpakken? Wat vindt de regering ervan dat er 1,2 miljard aan te veel reserves bij schoolbesturen is? Dat geld zou toch eigenlijk naar onze kinderen moeten gaan. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat dat gaat gebeuren?

Voorzitter. Gelijke kansen in het onderwijs is voor DENK de absolute topprioriteit. Wat DENK betreft kan het niet meer zo zijn dat Fatma en Mehmet een lager schooladvies krijgen vanwege hun achternaam. Voor DENK is het onacceptabel dat Youssouf geen stage kan vinden vanwege zijn huidskleur. En het is voor DENK niet te verkroppen dat kinderen minder presteren, omdat hun ouders onvoldoende geld hebben om ze te ondersteunen. Kansenongelijkheid in het onderwijs is de betonrot van onze toekomst. En die kansenongelijkheid is alleen maar groter geworden. En DENK zal niet stoppen, totdat elk kind in het onderwijs dezelfde kansen krijgt.

Voorzitter. Er is ongelijkheid op het gebied van afkomst. Het is een feit dat door onbewuste vooroordelen van leraren en andere factoren kinderen met een migratieachtergrond soms een lager schooladvies krijgen. Dat is een feit. Ik wil daar geen discussie over en ik vraag ook aan de regering om dat te erkennen als feit. Erken als feit dat als je Brahim of Ezra heet, je soms moet opboksen tegen een lager schooladvies. En erken dat zelfs als je rekening houdt met inkomen en opleiding, dat effect van migratieachtergrond nog blijft bestaan. Erken dit en neem hier maatregelen tegen.

Mijn frustratie is dat ik in deze begroting zo veel goede voornemens lees over kansengelijkheid, ook op dit punt, maar zo weinig concreets zie. Zorg ervoor dat er aandacht komt voor onderadvisering van leerlingen met een migratieachtergrond bij de pabo. Zorg ervoor dat er meer kennis wordt verspreid onder docenten en schoolbesturen over vooroordelen en onderadvisering, specifiek bij leerlingen met een migratieachtergrond. En ondersteun meer projecten die zien op ouderbetrokkenheid en het empoweren van ouders om iets te doen tegen het duperen van hun kind vanwege hun afkomst.

Voorzitter. Een ander hardnekkig probleem waar leerlingen met een migratieachtergrond tegen aanlopen, is stagediscriminatie. Ik vind het niet te verkroppen dat sommige leerlingen soms tientallen brieven moeten schrijven om maar een stage te kunnen vinden. En we zien de pijnlijke verhalen van leerlingen die onder een andere naam moeten solliciteren om maar uitgenodigd te worden. Ongeveer een kwart van de mbo-studenten krijgt bij het zoeken van een stage te maken met discriminatie en vaak weten deze studenten niet waar ze terechtkunnen. En ze kunnen het vaak ook niet bewijzen.

Er zijn drie moties van mij namens DENK aangenomen om stagediscriminatie tegen te gaan, om de bestrijding van discriminatie expliciet op te nemen in de erkenningsvoorwaarden, om leerbedrijven beter voor te lichten over dat discriminatie niet kan en over wat ze ertegen kunnen doen, en om studenten beter op de hoogte te stellen van het meldpunt stagediscriminatie. Ik vraag de minister waarom er met deze moties nog vrij weinig is gebeurd. Waarom wordt er niet harder doorgepakt?

Voorzitter. Hoe gaat het tekort aan stageplaatsen opgelost worden? Het totale stagetekort in Nederland is 7.632. Dat betekent dat er 7.632 jongeren zijn in Nederland die moeite hebben om een stageplek te vinden vanwege dat tekort. Heeft deze regering een concreet plan met concrete doelstellingen om dit stagetekort in te lopen? En hoeveel extra stageplaatsen zijn er gerealiseerd bij de rijksoverheid, mede naar aanleiding van een motie van DENK?

Voorzitter. Ik kom bij de tweede oorzaak van kansenongelijkheid. Die begint vaak bij het salarisstrookje van ouders, bij het feit dat een op de twaalf kinderen in Nederland onder de armoedegrens leeft. Maar liefst 300.000 kinderen gaan nog steeds elke dag zonder ontbijt naar school. Dat is in een land als Nederland gewoonweg niet uit te leggen.

Voorzitter. Het onderwijs zou geen feestje voor rijken moeten zijn. In mijn stad Rotterdam, in Delfshaven, geeft meer dan de helft van de scholen aan dat veel van hun leerlingen inderdaad zonder ontbijt naar school gaan. Waarom zijn we niet in staat om ervoor te zorgen dat kinderen gewoon met een gevulde maag naar school gaan? Moet er niet extra geld naar het onderwijsachterstandenbeleid? Moet het geld voor het onderwijsachterstandenbeleid niet effectiever uitgegeven worden?

Voorzitter. Ook in het hoger onderwijs leidt inkomen tot ongelijkheid. Dat komt natuurlijk door het leenstelsel, dat in de praktijk een schuldenstelsel is. Heb je rijke ouders, dan is studeren de mooiste tijd van je leven. Je hoeft immers niet te lenen. Maar heb je geen rijke ouders en kunnen je ouders je niet ondersteunen, dan is het een ander verhaal. Je loopt het risico om met een enorme studieschuld opgezadeld te worden, die je tientallen jaren achtervolgt, waardoor je geen huis kunt kopen.

Voorzitter. Dat schuldenstelsel is een aanfluiting. Iedereen is dat spuugzat. Jongeren zijn het zat. Zelfs de architecten van het schuldenstelsel, de PvdA, GroenLinks en D66, durven daar inmiddels voor uit te komen. Deze partijen moeten zich kapot schamen, omdat ze jongeren met een schuld van gemiddeld €16.501 hebben opgezadeld. Ik herhaal: de PvdA, GroenLinks en D66 moeten zich kapot schamen, omdat ze jongeren met een schuld van gemiddeld €16.501 hebben opgezadeld. Voor de mensen die het nog steeds niet hebben meegekregen: de PvdA, GroenLinks en D66 moeten zich kapot schamen, omdat ze jongeren met een schuld van gemiddeld €16.501 hebben opgezadeld. Er zijn inderdaad coalitieonderhandelingen bezig. Het frustreert mij enorm dat er tot op dit moment nog steeds geen duidelijkheid is voor die generatie jongeren over wat er met het leenstelsel gebeurt. Ik zou tegen de formerende partijen willen zeggen: tijdens elke seconde waarin u dooronderhandelt en hier geen duidelijkheid over geeft, loopt de schuld van al die jongeren die een studieschuld hebben op. Stop dat leenstelsel.

Voorzitter. Kansenongelijkheid wordt ook veroorzaakt door ons onderwijssysteem: te vroege selectiemomenten, te weinig brede brugklassen en te grote klassen, waardoor leerlingen onvoldoende aandacht krijgen. Welke inspanningen levert de regering om klassen te verkleinen? DENK is er altijd al voor geweest om een maximumgrootte voor klassen in te stellen, om er zo voor te zorgen dat leerlingen de aandacht krijgen die ze verdienen. Hoe staat het met de aanvragen voor de 102 miljoen om scholen te stimuleren om brede brugklassen in te richten? Hoe lopen die?

Voorzitter. Er moet dus veel gebeuren: structurele investeringen en het adresseren van kansenongelijkheid. Maar ik wil afronden met een punt over wat door rechts de "wokecultuur" genoemd wordt. Wat DENK betreft is dat geen gekte. Wat DENK betreft, is het heel goed dat er in het onderwijs, en ook in de wetenschap, een bredere discussie plaatsvindt over hoe zaken zoals afkomst en theorieën wellicht beïnvloed kunnen worden door normatieve kaders, door hegemonieën en door hoe je naar dingen kijkt. Het is iets vrij normaals. Zoiets wegzetten als een soort gekte, als een soort dictatuur, ondermijnt juist het vrije debat in de wetenschap dat we nodig hebben. Ik rond af — u kunt het horen — door te zeggen: dat hekel ik een beetje.

De voorzitter:

Dank u wel.

Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):

Ik weet niet in hoeverre ik me aangesproken moet voelen door deze woorden. Ik geloof namelijk dat ik het woord "gekte" bijvoorbeeld niet gebruikt heb. Ik denk dat we het over een gedeelte volledig eens zijn. Het is namelijk heel belangrijk om naar allerlei facetten te kijken en die juist te verkennen. Dan kunnen studenten vervolgens zelf afwegen wat ze goed vinden, wat juist niet en welke dingen uit het verleden we juist in het verleden moeten laten. Maar ik denk dat het daarvoor juist heel belangrijk is om al die dingen wel tot je te nemen. Het gedeelte van woke dat mij heel erg beangstigt, is dat bijvoorbeeld identity officers gaan kijken naar boeken en zeggen: deze boeken mogen we helemaal niet meer lezen, want er staan slechte dingen in. Ik denk dat we juist ook naar die slechte dingen moeten kijken, want hoe kun je anders leren dat ze slecht zijn? Ik ben heel benieuwd hoe u daarover denkt.

De heer Van Baarle (DENK):

Sommige dingen zijn gewoon apert slecht. Als ik materialen zie, neem bijvoorbeeld sommige onderwijsmaterialen waarin verwijzingen gemaakt worden naar het slavernijverleden en waarin mensen van kleur worden weggezet, vind ik niet dat we moeten zeggen: dat is normaal en dat moet je maar tot je nemen. Nee, dat is gewoon apert niet goed. Dat moeten we met elkaar niet doen. Als we kritisch kijken naar bepaalde dingen en die leggen langs de meetlat van de moderniteit, namelijk dat we in een samenleving leven waarin iedereen gelijkwaardig is, en als we dan zien dat sommige dingen, namelijk dat mensen worden weggezet, niet passen bij de normen en waarden van Nederland, dan vind ik het heel normaal dat je die dingen niet meer toepast.

Dan het tweede gedeelte. Ik vind dat het heel normaal is in de wetenschap om in het openbaar een discussie te hebben over hoe hegemonieën, samenstellingen van groepen en culturen invloed hebben op hoe je bepaalde dingen wetenschappelijk ziet. Ik juich het toe dat daar meer aandacht voor is in het hoger onderwijs. Ik noem u niet specifiek, want het is vooral de PVV die het erover heeft dat het een gekte zou zijn. Door het weg te zetten als een gekte, ondermijn je het academische debat dat ervoor kan zorgen dat zaken als afkomst en ras — ik vind dat een vreselijk woord, maar zo wordt het genoemd — op een wetenschappelijk betere manier behandeld worden.

Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):

Wat ik de heer Van Baarle hoor zeggen, is dat daar wel degelijk ook een debat over moet zijn in het onderwijs, wellicht ook juist door studenten met hun professoren, die zelf naar deze dingen kunnen kijken, daar zelf een mening over kunnen vormen en die daardoor kunnen groeien binnen hun studententijd. Maar het gedeelte waar ik mij dus zorgen over maak, is dat wij van tevoren met een stofkam door alle boeken gaan en zeggen "dit vinden we slecht, dit vinden we apart en willen we in het verleden laten", dat er daardoor totaal geen zicht meer op komt en die studenten niet leren om kritisch na te denken en niet zelf tot die afwegingen kunnen komen. Daarmee doen we ze totaal geen goed.

De heer Van Baarle (DENK):

Er moet inderdaad een debat plaatsvinden. Mijn punt is dat je door dit soort dingen weg te zetten als een gekte — niet uw woorden — en te spreken van een dictatuur, juist het debat ondermijnt dat moet plaatsvinden. Wat het extreemrechtse kamp anderen verwijt, namelijk dat het censuur is, doen ze zelf door dat debat te ondermijnen. Dat is wat ik adresseer.

Het tweede punt is dat je over sommige dingen geen debat meer hoeft te voeren. Je kunt erkennen dat die dingen apert niet deugen, dat ze discriminatoir zijn, dat ze een weerspiegeling geven die niet meer van deze tijd is. Dan moet je gewoon een duidelijke lijn trekken.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Van der Plas van BBB.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Dank u wel, voorzitter. Beste voorzitter, collega-Kamerleden en inwoners van Nederland. Ik had wel drie uur spreektijd kunnen aanvragen, zo ontzettend veel wil ik vertellen over onderwijs. Gelukkig hebben de heer Kwint en mevrouw Westerveld, maar ook anderen, al heel veel dingen gezegd waar BBB zich uitstekend in kan vinden.

Nu meer dan ooit is het van groot belang om onze kinderen naast het reguliere onderwijs in taal, rekenen en andere belangrijke vakken, te leren hoe een gezond leven eruitziet. Zeker nu, midden in de coronacrisis, zien we dat weerbaar en gezond zijn essentieel is. Weerbaar en gezond word je onder meer door goede voeding. Verse producten vooral: groente, fruit, een stukje vlees, eieren, zuivel, vis, noten. Vers van het dier, vers van het land of vers uit de zee. Geen pakjes, zakjes en bewerkte producten vol zout, suiker en vet.

BBB pleit al langer voor voedselonderwijs, met boerderijeducatie en kooklessen vanaf groep 1. Wanneer we kinderen al vroeg leren wat gezond eten is en hoe je met verse producten heerlijke maaltijden kan maken, maken wij ze van jongs af aan weerbaar en zullen zij ook op latere leeftijd gezonder eten en dit doorgeven aan hun kinderen. Er wordt volgens de beantwoording van het ministerie wel geld voor beschikbaar gesteld, maar dit is nog vrijblijvend, waardoor veel scholen er weinig of niets aan doen omdat ze andere prioriteiten stellen. Dat snap ik, maar echt, investeren in voedseleducatie en gezond eten kan op langere termijn veel gezondheidsproblemen voorkomen. Hoe kijkt de minister hiertegen aan?

Natuurlijk zijn ook andere zaken belangrijk op school, bestrijding van laaggeletterdheid bijvoorbeeld. De bibliotheek heeft hier een essentiële rol in. Door boeken en andere media in de scholen te plaatsen en ondersteuning vanuit de bieb aan de scholen bereikt de bibliotheek zowel de leerlingen als de leraren, ouders en verzorgers. Op deze manier komt er dagelijks aandacht voor leesplezier op school en thuis. Lezen is noodzakelijk voor leren. Wie veel leest en daardoor teksten beter begrijpt, doet kennis op en kan zich dus verder ontwikkelen. Verhalen helpen ook om je beter in te leven en begrip te hebben voor anderen en dus voor de samenleving. Het maakt creatief. Zelf kon ik al lezen op de kleuterschool. Ook verder op de basisschool was ik een boekenwurm. Schoolprestaties in de periode van de middelbare school deel ik hier even niet, want er kijken waarschijnlijk ook kinderen mee. Die moeten in dit geval juist even geen voorbeeld aan mij nemen. Hoe dan ook, uiteindelijk kwam het goed. Mede door veel te lezen ben ik uiteindelijk hier terechtgekomen. Wel handig, overigens, als je lezen en schrijven geen straf vindt en Kamerlid wil worden. De nabijheid van een bibliotheek op school of in je stad of je dorp is, kortom, van groot belang. Gelukkig nam het aantal bibliotheken op basisscholen tussen 2016 en 2020 toe. Kan de minister aangeven of het aantal bibliotheken op scholen nog verder zal toenemen of in ieder geval niet zal afnemen?

Voorzitter. Over het lerarentekort het volgende. Ik denk dat niet het harde werken maar het gebrek aan waardering de reden is waarom onderwijzers stoppen of opgebrand raken. Niet alleen worden ze financieel ondergewaardeerd maar ook door ouders. Ik hoor veel verhalen van onderwijzers dat ouders de school als opvang zien, brutaal zijn, weinig kunnen hebben en continu alles in twijfel trekken. Een recent voorbeeld: er is een klas waarvan de juf positief is getest op corona, maar zij geeft de klas toch vanuit huis les. De ouders zijn vervolgens boos dat hun kind thuiszit, want dat komt helemaal niet uit. Ze klagen dat de juf of meester hoestend en proestend online lesgeeft. Ze denken niet: ik ben blij dat mijn kind in ieder geval nog les krijgt. Want die juf of meester had zich ook ziek kunnen melden.

Dit soort voorvallen hakt erin bij onderwijzers. Van één persoon die het bedrijfsleven beu was en zich aan het omscholen is tot onderwijzer op de basisschool, kreeg ik het volgende mee. Letterlijk citaat: "Veel mensen die starten aan de opleiding haken af. Van onze groep van 23 mensen zijn er nu slechts 11 over, bijvoorbeeld omdat veel vakken niet toegespitst zijn op de praktijk." Deze persoon stelt ook het volgende: "Praktijkstages zijn nuttig en leerzaam. Een theoretische basis middels leervakken, zoals pedagogie, leerpsychologie, gedragsstoornissen, is prima. Overige vakken zijn veelal niet toegespitst op de praktijk. Denk aan het schrijven van verslagen of groepsplannen om het schrijven. Stagebegeleiders kijken er vervolgens naar, lachen erom en zeggen letterlijk: dit doe je in de praktijk dus echt nooit meer."

Nog een voorbeeld. Stagelopers moeten een logopedieplan maken, een minigroepsplan voor bijvoorbeeld drie lessen. Maar wat is de praktijk? Een juf zal de ouders van een kind gewoon verwijzen naar de logopedist. Of een groepsplan behelst minimaal drie maanden. Er zijn ook veel dubbele toetsen, bijvoorbeeld wiscat. Een kennisbasistoets wiskunde is vanuit de overheid verplicht en dan zijn er ook nog drie pabo-toetsen met rekensommen. Veel schrijven om het schrijven. Soms moeten wel 100 pagina's worden aangeleverd met reflecties op het functioneren in de klas met allerlei bewijsstukken. En waarom? Alleen maar om het vinkje te krijgen van "opdracht voltooid". Zou leren in de praktijk niet veel beter zijn? Gewoon meters maken en uren draaien in een klas. Heldere kaders waar je aan moet voldoen tijdens de stages. Meelopen op verschillende scholen in plaats van op één school. Wat vindt de minister daarvan? Op de lerarenopleiding zitten allemaal hbo- en wo-afgestudeerden, die bewust voor het onderwijs kiezen, bewust! Moeten we die echt poppetjes laten kleien of 40 liedjes laten zingen voor de camera? Waar zijn we dan mee bezig? Zoals gezegd, van de 23 potentiële onderwijzers zijn er in deze groep nog maar 11 over. De rest is gestopt omdat ze knettergek werden van al die opdrachten. Er zaten vast en zeker goede leerkrachten tussen, maar die branden al af op de pabo.

Voorzitter. De impact van de coronacrisis op het onderwijs is groter dan wij allen in 2020 hadden kunnen bedenken. Kinderen kunnen minder goed lezen en rekenen en hebben mentale klachten, burn-outs en slaaptekorten. Het Landelijk Aktie Komitee Scholieren, het LAKS, krijgt deze klachten dagelijks binnen. Er is veel geld vrijgekomen voor het herstel van het voortgezet onderwijs, waarmee scholen al snel aan de slag konden. BBB wil graag weten wat er gebeurt met de problemen die hoogstwaarschijnlijk langer aandacht nodig hebben dan de twee jaar van de gelden uit het Nationaal Programma Onderwijs, de zogenaamde NPO-gelden. Kan er bijvoorbeeld structureel worden geïnvesteerd in het bevorderen van kansengelijkheid? Dan bedoel ik niet dat bevolkingsgroepen moeten worden voorgetrokken, want positieve discriminatie is ook discriminatie. BBB is tegen alle vormen van discriminatie. Wel moeten we ervoor zorgen dat iedereen een gelijke kans krijgt. Kan er ook meer ruimte gegeven worden voor de simpele maar o zo belangrijke zaken als lezen en schrijven? Het is hartstikke leuk, hoor, dat kinderen op Afrikaanse trommels leren trommelen of kunnen panfluiten, maar volgens mij is het veel harder nodig om de basisvaardigheden op orde te krijgen.

Het grootste deel van de scholieren is blij weer fysiek aan de slag te kunnen en naar school te kunnen gaan. Doordat vavo-scholen — in mijn tijd heette dat volgens mij de "moedermavo" of de "moederhavo" — een regiofunctie hebben, is dat voor sommigen echter niet vanzelfsprekend. Maak een reiskostenvergoeding voor vavo-leerlingen mogelijk, zodat ook mensen uit de regio en mensen die krapper bij kas zitten geprikkeld worden om deze opleiding te volgen. Is dat mogelijk?

Nederland kent een schreeuwend tekort aan vakmensen. Er zijn alleen al 96.000 vacatures in de technische beroepen. Nog nooit is de nood zo hoog geweest. Nog te veel mbo-studenten worden opgeleid voor beroepen met weinig arbeidsmarktkansen. Uit het SER-advies van juli blijkt dat het onderwijs kansen biedt om meer gelijkheid te bewerkstelligen. Toeleiding naar technische studies draagt daaraan bij. Naast een verplichte afstemming over het zowel starten als stoppen van opleidingen zouden ook meerdere opleidingen in het mbo met een stop moeten kunnen werken. Via hybride docentschappen ondersteunt het bedrijfsleven op steeds meer plaatsen het mbo-onderwijs. De Industriecoalitie heeft al vaker gepleit voor een subsidie voor technisch hybride docenten. Dit dient nu echt ingezet te worden. Dit vergt een investering van 50 miljoen euro per jaar vanuit de overheid. Dat zou gefinancierd moeten worden vanuit de gelden voor het terugdringen van het lerarentekort. Hoe kijkt de minister daartegen aan? Is de minister ook bereid om meer geld te steken in de technische mbo-opleidingen, zoals de partijen in de Industriecoalitie voorstellen?

Voorzitter. Het zaadje om mensen te porren om vakman of vakvrouw te worden, moet al vroeg worden geplant. Dat begint met trots te zijn. Echter, ook door onze Kamer worden vakmensen vaak als laagopgeleid bestempeld. Laagopgeleid wordt vaak in één adem genoemd met armoede, ongezond leven, kansloos zijn op de arbeidsmarkt en achterstandswijken. Dit frame, waar ook wij aan meewerken, maakt ouders misschien huiverig om hun kind naar het vmbo te sturen of later te laten kiezen voor het mbo. Daarom wil BBB af van het onderscheid tussen laagopgeleid en hoogopgeleid. Een eerder door mij ingediende motie om deze termen in ieder geval hier en bij de overheid niet meer te gebruiken, zal ik dan ook opnieuw indienen. Nederland kan immers niet zonder onze vakmensen. Nederland draait op vakmensen: ICT'ers, bouwvakkers, zorgmedewerkers, timmermannen, kappers, lassers, vrachtwagenchauffeurs, metaalbewerkers. Al het materiaal in deze zaal is hier gekomen door vakmensen: elektriciens, tapijtleggers, timmermannen, stoelenbekleders, klussers, ICT'ers et cetera. Zonder vakmensen geen goed werkende computers, geen licht, geen tafels en geen stoelen in deze zaal. Zonder vakmensen geen huizen, geen wegen, geen meubels, geen handen aan het bed, geen spullen die keurig netjes bij je thuis gebracht worden, geen mooi nieuw kapsel, geen auto's, geen voedsel op tafel en geen biertje op het terras. Noem het allemaal maar op.

Omdat vakonderwijs een ondergeschoven kind is geworden, moeten we steeds vaker personeel uit het buitenland halen. Maar wat als die mensen straks niet meer beschikbaar zijn? We kunnen ons toch niet afhankelijk laten maken van het buitenland? We moeten onze eigen vakmensen opleiden. Dus begin door bijvoorbeeld vmbo'ers en mbo'ers nooit meer "laag-" of "lageropgeleid" te noemen. Dat geeft een negatief stempel, terwijl we juist knettertrots moeten zijn op deze mensen. Waarom kunnen wij als overheid de vakmensen niet vaker in een positief daglicht zetten? Is het wellicht mogelijk om een grote, langdurige publiekscampagne te starten om ervoor te zorgen dat deze vakmensen de erkenning krijgen die zij ruimschoots verdienen, met aansprekende voorbeelden van vakmensen die zelf ook knettertrots zijn op wat ze doen? Want die zijn er ongetwijfeld.

In de tussentijd steek ik al die miljoenen vakmensen in Nederland namens BBB alvast een hart onder de riem. Ik citeer voor het gemak een biermerk dat oorspronkelijk uit Groenlo komt en nu gevestigd is in Enschede, maar dat nog altijd van ons in het oosten van het land is: vakmanschap is meesterschap. Jullie zijn niet alleen de vakmensen; jullie zijn de meesters. Bedankt dat jullie ons land draaiende houden in goede en in slechte tijden. Dat hebben we de afgelopen twee jaar wel gezien.

Voorzitter. Vanwege de tijd, waar ik al overheen ben, wil ik het hierbij laten, maar niet zonder te zeggen dat er wat BBB betreft voor alle studenten een basisbeurs beschikbaar komt. Laten we onze toekomstige generatie niet met een schuld aan hun werkzame leven laten beginnen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Er is een interruptie van de heer Wassenberg. Dat is meteen zijn laatste.

De heer Wassenberg (PvdD):

Ik had gehoopt dat u dat niet in de gaten zou hebben, voorzitter. Maar goed, dit is mijn laatste interruptie. Mevrouw Van der Plas zei aan het begin van haar verhaal: kinderen zouden op school meer moeten leren over eten. Ze noemde onder andere planten, maar ook vlees en vis. Dan zou ik aan mevrouw Van der Plas willen vragen of kinderen dan ook het hele verhaal moeten horen. Moeten ze dan ook leren over de klimaateffecten van vlees? Moeten ze leren over de gezondheidsrisico's van het eten van bewerkt vlees, zoals een hoge kans op darmkanker? Moeten ze ook weten over de gezondheidsrisico's? We hebben het hier in de Kamer onlangs nog in het vragenuur gehad over listeriabesmettingen en doden die daardoor gevallen zijn, over de EHEC-bacterie en de MRSA-bacterie. Moeten dat soort zaken dan ook worden geleerd? Want dat hangt volgens mij heel erg samen met de vleesproductie en met het eten van dat vlees.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Als we alles gaan vertellen wat u aan de kinderen wilt vertellen, dan stel ik voor om er ook iemand van de ggz bij te halen, want dat lijkt me wel ernstig traumatiserend, met listeria en kanker enzovoort. Dat lijkt me een beetje overdreven voor basisschoolleerlingen. Maar ik ben het zeker met u eens. En we gaan koffiedrinken, dus dit onderwerp kunnen we ook bij de kop nemen. Natuurlijk, ik vind dat er gewoon eerlijke informatie moet zijn. Je hoeft niet halleluja te roepen over alle sectoren; je kan ook de minder rooskleurige kanten laten zien. Ik vind het altijd fijn om het dan aan iemand anders over te laten hoe hij daar verder over denkt. Daar ben ik geen tegenstander van. Maar om kinderen nou met al die enge ziektes en dood te gaan confronteren op vierjarige leeftijd, vind ik niet heel erg ...

De voorzitter:

Maar u gaat koffiedrinken.

De heer Wassenberg (PvdD):

Ja, de rest moet dan bij de koffie, helaas. Ik heb geen interrupties meer.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van der Plas. Dan geef ik het woord aan mevrouw Simons van BIJ1.

Mevrouw Simons (BIJ1):

Voorzitter, dank u wel. "Vermoeiend" is het woord waarmee ik onze begrotingsbehandelingen zou willen omschrijven. Want waar het demissionair kabinet enerzijds weinig demissionair blijkt te zijn als het aankomt op boren in de Waddenzee, toch nog even lobbyen voor het afschaffen van de dividendbelasting of het indienen van gebrekkige wetsvoorstellen ter uitbreiding van de NCTV, worden we anderzijds geconfronteerd met beleidsarme begrotingskeuzes die keer op keer geen structurele oplossingen aanvoeren voor de crises die ons land teisteren: de coronacrisis, de toeslagencrisis, de jeugdzorgcrisis, de Groningencrisis en het onderwerp van vandaag, de onderwijscrisis. In deze begroting is het belangrijkste beleidsvoornemen de extra investering in het Nationaal Programma Onderwijs, het NPO. Het is vandaag al een aantal keer genoemd. Hierbij stelt de demissionair minister eenmalig 8,5 miljoen euro beschikbaar om de opgelopen achterstanden in het onderwijs als gevolg van de pandemie in te lopen. Het is een incidentele investering die verdeeld moet worden over alle onderwijssectoren en die binnen tweeënhalf jaar moet worden uitgegeven, zonder dat daar een duidelijke visie aan ten grondslag ligt.

Voorzitter. Het NPO is een duur, maar weinig effectief paradepaardje dat niet het onderwijs, maar marktwerking verder vooruithelpt. Want in plaats van structureel meer te investeren in onderwijspersoneel, zien scholen zich verder genoodzaakt om dure zzp'ers in te huren. In plaats van dat er een integrale aanpak voor het tekort aan docenten is, hebben tijdens het Ruttetijdperk 71.000 leraren het primair onderwijs verlaten, van wie 45% jonger was dan 55 jaar.

Ook zien we dat het lerarentekort scheef is verdeeld. Juist bij de kinderen die de meeste baat hebben bij een goede docent, omdat ze bijvoorbeeld uit een laagtaalvaardig gezin komen, vallen de klappen van het lerarentekort het hardst. White flight onder leraren, ongezonde werkdruk, lagere salarissen en onbetaalbare huizen zijn allemaal structurele problemen waar we al jaren van op de hoogte zijn. Dat zijn de problemen die het werkveld graag opgelost wil zien. Ondanks alle signalen van de leerkrachten, de scholen en de onderwijsraden houdt het demissionair kabinet voet bij stuk ten aanzien van een Nationaal Programma dat de zorgen van de sector niet wegneemt. Ik vraag me af: hoe kan dat toch?

Voorzitter. In het rondetafelgesprek is al eerder benoemd dat de mate van kansenongelijkheid in het onderwijs een politieke keuze is. De heer De Hoop verwees daar ook naar. De vraag is wat kansengelijkheid mag kosten, niet incidenteel, maar structureel en niet tussen nu en tweeënhalf jaar, maar altijd. Kansengelijkheid betekent bijvoorbeeld op zoek gaan naar alternatieve momenten waarop een leerling geselecteerd en getoetst wordt als het niveau voor het voortgezet onderwijs wordt bepaald. Het stimuleren van brede brugklassen, het tegengaan van onderadvisering, het actief betrekken van kind en ouder bij schooladviezen, het toegankelijker maken van scholen voor leerlingen met een beperking, een gratis voorschool, een einde aan het postcodebeleid, actieve discriminatiebestrijding, gezonde lunches, het afschaffen van het leenstelsel, gratis lerarenopleidingen en natuurlijk het aanpakken van laaggeletterdheid zijn allemaal zaken die structureel geld en heel veel tijd kosten, maar die zouden het ons wel waard moeten zijn. Want — het is vandaag al vaker gezegd — wie de jeugd heeft, heeft de toekomst.

Hiermee wil ik overigens niet beweren dat incidentele investeringen nooit goed kunnen zijn, maar wat BIJ1 betreft worden incidentele investeringen gebruikt om een kickstart te maken voor structurele investeringen. Daarom dien ik op het gebied van laaggeletterdheid een amendement in. Internationaal onderzoek laat zien dat de lees- en taalvaardigheid van kinderen en jongeren, specifiek onder 15-jarigen, behoorlijk is gedaald. 24% van onze jeugd loopt het risico om laaggeletterd de school te verlaten. 24%! De trend is dat dit aandeel toe- in plaats van afneemt en dat betekent dat ongeveer 250.000 kinderen de kans wordt ontnomen om volwaardig te participeren in alle facetten van de maatschappij.

Met het amendement dat ik zal indienen proberen we met een incidentele impuls van 3 miljoen euro extra meer in te zetten op het voorkomen van laaggeletterdheid bij de jeugd en op het bevorderen van de kansengelijkheid in het onderwijs. We willen daarmee enerzijds meer inzetten op vroegtijdige taalontwikkeling, leesbevordering en leesplezier van jonge kinderen uit laagtaalvaardige gezinnen en anderzijds meer inzetten op betere voorlichting aan ouders, zodat zij zich gemakkelijker door het onderwijssysteem kunnen navigeren. Want vaak zijn het kinderen van minder kapitaalkrachtige ouders die aan de basisschool beginnen met een taalachterstand en die op basis van diezelfde leerprestaties lagere onderwijsuitkomsten krijgen.

Daarnaast dien ik een motie in om een landelijk dekkend systeem voor de aanpak van laaggeletterdheid te organiseren, waarin de verschillen tussen gemeenten worden geminimaliseerd en de bestaande programma's, initiatieven en stichtingen uit het werkveld integraler maar vooral ook intersectioneler met elkaar te werk kunnen gaan. Er wordt namelijk al heel veel werk verricht, maar aan de aanpak valt nog veel te verbeteren. Die blijkt vaak nog te versnipperd, en zo'n versnipperde aanpak kunnen we ons simpelweg niet veroorloven in het bestrijden van een probleem dat raakt aan zo veel verschillende sociaal-economische domeinen.

Voorzitter. Kansengelijkheid betekent ook: kunnen zijn wie je bent, overal en altijd. Ik heb dan ook vol verbazing in de memorie van toelichting gelezen dat het demissionaire kabinet streeft naar slechts 90% acceptatie van lhbtiqa+-mensen in het onderwijs. Ik ben daar ook een beetje door verward, want ik vraag me af wat de demissionair minister bedoelt met een acceptatiegraad van 90% van lhbtiqa+-mensen. Is het onderwijs nou juist niet een wezenlijke plek waar iederéén veilig zichzelf moet kunnen zijn? En is het niet de verantwoordelijkheid van de overheid om ongeacht de morele, religieuze of ethische opvattingen tegen genderdiversiteit in de samenleving te streven naar een 100% acceptatie van zowel de schoolgaande jeugd als het onderwijspersoneel?

Kansengelijkheid betekent daarnaast: rekening houden met neurodivergente studenten en met het mentale welzijn van onze studenten in het algemeen. Net als zo veel andere structurele uitdagingen in ons land heeft de pandemie ons laten zien dat onze studenten veelvuldig kampen met eenzaamheid, emotionele uitputting, prestatiedruk en slaapproblemen. Neurodivergente studenten blijven te vaak onbegrepen. En toch ontbreekt het ons nog altijd aan een integrale ketenaanpak voor het versterken van het welzijn van studenten waarbij onderwijsinstellingen, gemeenten, zorginstanties en de ministeries van OCW en VWS nauw met elkaar samenwerken.

Kansengelijkheid betekent ook het toegankelijker maken van het hoger en middelbaar beroepsonderwijs. Het betekent dat we jongeren uit Caribisch Nederland de ondersteuning bieden die ze nodig hebben, niet alleen om in Nederland te kunnen studeren maar ook om hun studie succesvol te kunnen afronden en zich hier thuis te voelen. Het betekent ook het collegegeld afschaffen, de basisbeurs opnieuw invoeren, de schakelprogramma's tussen het mbo en hbo verbeteren, het mbo versterken en verbreden, en drempels om te studeren wegnemen voor werkende mensen. Het zou een ieders recht moeten zijn om te studeren, waar, wanneer en op welke manier dan ook en ongeacht de grootte van je portemonnee, de plek van je wieg, je leeftijd, je naam, de noodzaak om naast de studie te blijven werken of je onderwijsstartpunt.

Tot slot betekent kansengelijkheid leren over jezelf, leren over elkaar en leren over waar we als samenleving vandaan komen. Dat gebeurt helaas nog te weinig. Tot op de dag van vandaag wordt in ons onderwijs een eenzijdig verhaal verteld over ons koloniale verleden. De gevolgen daarvan hebben we vandaag hier in deze Kamer met z'n allen kunnen aanschouwen. Dat wat niet begrepen wordt, wordt door velen ook direct afgewezen. Het is jammer dat we slechts een eenzijdig verhaal over ons koloniale verleden kennen, want daarmee doen we onze samenleving tekort. Onze gezamenlijke geschiedenis is er namelijk niet alleen één van onrechtvaardigheid en ongelijkheid. Het is er ook één van strijd vóór vrijheid, strijd vóór waardigheid en strijd vóór gelijkwaardigheid.

Ik benoemde het volgende al in mijn bijdrage bij de behandeling van de begroting van Koninkrijksrelaties. Het is inmiddels 226 jaar geleden dat er in Curaçao, destijds nog een kolonie van Nederland, een man opstond. Het was een zwarte tot slaaf gemaakte man die een opstand leidde tegen het koloniale bewind. Zijn naam was Tula. Het is inmiddels 137 jaar geleden dat een Indiase vrouw in Suriname in opstand kwam tegen de gedwongen contractarbeid en de omstandigheden waarin zij leefde. Haar naam was Janey Tetary. Wie kent de Javaanse vrouw Nyi Ageng Serang of de Molukse vrouw Martha Christina Tiahahu, die beiden streden tegen het koloniale bewind van Nederland?

Ik deel deze geschiedenis omdat het onze geschiedenis, onze Nederlandse geschiedenis is. Het is kwalijk dat we die stukken geschiedenis niet kennen en dat we er niet mee opgroeien. Sterker nog, het is kwalijk dat ze onder het tapijt worden geschoven, worden verzwegen en actief buitengesloten worden van ons onderwijs. Daarmee verliezen we niet alleen een archief aan verhalen over zwart en Aziatisch leiderschap, talent en verzet. We verliezen ook de collectieve herinnering aan wat we als samenleving met elkaar hebben doorstaan, waar we vandaan komen en hoe die geschiedenis ons heden kleurt.

Daarom vraag ik met mijn laatste motie om onderzoek naar het opgraven, uitbreiden en archiveren van de verhalen over antikoloniale vrijheidsstrijders en verzetshelden uit de Nederlandse geschiedenis, opdat we elkaar beter mogen gaan begrijpen, opdat we meer te weten komen van het verleden en kunnen werken aan een gelijkwaardige en rechtvaardige toekomst.

Ik dank u, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Simons. Ik geef het woord tot slot aan de heer Ephraim van de Groep Van Haga.

De heer Ephraim (Groep Van Haga):

Dank u wel, voorzitter. Bedankt dat de collega's zijn blijven zitten. Ik zal het kort houden, indachtig Johan van Oldenbarnevelt. Maar als ik tegenwoordig aan een willekeurig kind op school zou vragen "wie is Johan van Oldenbarnevelt?", zou het antwoord weleens kunnen zijn: is dat niet de linkerspits van FC Twente?

Voorzitter. Onderwijs kan van levensbelang zijn. Wat zou er gebeurd zijn met de jongeman die in het onsterfelijke In the ghetto bezongen werd door Elvis Presley — "as the crowd gathers round the angry young man, face down in the street with a gun in his hand in the ghetto" — als hij fatsoenlijk onderwijs met hoop op een betere toekomst genoten had?

Bezuinigen op onderwijs is een verschraling van de toekomst. Leraren in de ruime zin des woords dienen met passie, idealisme en trots de jongere generaties op te leiden. Dat heeft zeker niet alleen betrekking op de theoretische bekwaamheden. Er is niets mis met goede ambachtelijke vaardigheden die een kind opleiden tot loodgieter, elektricien of timmerman. Praktijkonderwijs met oudere vaklieden die als meester de leerling tot gezel en later tot meester opleiden, is belangrijk. Zo slecht waren de oude gedachtes van de gildes niet.

Echter, in alle gevallen geldt: het moet zonder gestoord te worden door regeldruk, opgelegd door bureaucratische beroepsmanagers die slechts naar schaalvergroting, spreadsheets en output kijken. Het moet zonder te hoeven vrezen voor de fysieke en geestelijke veiligheid, die bedreigd wordt door al te assertieve media, en zonder curlingouders die het principe "prepare your child for the road, not the opposite" uit het oog verloren zijn. In het hoger onderwijs wordt de Auctoritas Magister bedreigd door snowflakes, door social warriors die op luide toon safe spaces opeisen en activistisch afdwingen dat onafhankelijke geesten gecanceld worden. Ik ben benieuwd hoe de minister hiertegen aankijkt.

Onderwijs begint al bij de allerjongsten, die we naast onmisbare vaardigheden als lezen, schrijven en rekenen ook moeten leren stevige burgers in de dop te zijn, want in stormachtige tijden kun je maar beter met je wortels stevig in de bodem staan dan iedere keer proberen om de wind te keren. De leraar is de baas. Zoals Bordewijk al in zijn boek Bint zei: de leraar moet niet afdalen, de leerling moet klimmen. Goed onderwijs geeft iedereen, ongeacht afkomst, de mogelijkheid de maarschalksstaf die in het ransel van elk kind zit werkelijk te benutten door met zijn talenten te woekeren. Goed onderwijs verbindt, zeker als we vakdocenten op het gebied van muziek, toneel en lichamelijke opvoeding niet wegbezuinigen als overbodige luxe. Als kinderen samen sporten, spelen of muziek maken, verdwijnen de verschillen. Zeker sport is in onze tijd van jeugdobesitas geen overbodige luxe, alhoewel ik drie keer per week gym had; het werkt niet altijd. Goed onderwijs, bereikbaar voor iedereen, is de basis van onze democratie. Door corona zijn er leerachterstanden opgelopen. Kan de minister aangeven hoe groot deze achterstanden zijn?

Gezien het belang van onderwijs zijn er een aantal obstakels, zoals ik van leraren heb gehoord: te veel administratieve lasten, vragenlijsten en beleidsstukken die het onderwijzend personeel van hun core competence, namelijk kennisoverdracht en pedagogische activiteiten, afhouden. De managerscultuur is dodelijk voor professionele inhoudelijkheid. Er is angst over persoonlijke en geestelijke veiligheid. Immers, bij het wetenschappelijk onderwijs ligt de cancelcultuur als een hongerige groep hyena's steeds op de loer, te wachten op die ene misstap. Er is sprake van een gezonde frustratie ten aanzien van de maatschappelijke en materiële waardering van onderwijzers, leraren en docenten in het hoger onderwijs. Ze hadden het over schaalverkleining, kleinere klassen en zeiden dat meer tijd en aandacht voor individuele begeleiding overschiet. Laten we een gesprek en dialoog aangaan met de mensen in het veld, de professionals. Zij willen meepraten, zonder dat er door beleidsmedewerkers en managers wel over hen maar niet met hen gesproken wordt.

Voorzitter, tot slot een caveat van deze oude, cynische econoom, geen expert, maar wel een vader. Een bedrag van 8,5 miljard voor het onderwijs, zoals door het demissionaire kabinet beloofd, geeft hoop. Echter, zonder concrete plannen bekruipt mij de vrees dat een dergelijk enorm bedrag weleens ten prooi kan vallen aan consultants, interim-managers en andere aasgieren. Misschien kunnen we beter zestien keer een half miljard structureel reserveren voor verbetering van het onderwijs en de salarissen. Ik zou graag weten wat de minister hiervan vindt.

Voorzitter. OCW ligt mij na aan het hart. Graag zou ik als lid van een kleine, afgesplitste fractie een grotere bijdrage willen leveren. Als de vaste Kamercommissie voor OCW het mij toestaat, zou ik heel graag mijn aandachtsgebieden met OCW willen uitbreiden.

Nog één tip. Er is een lerarentekort. Ik heb begrepen dat onze minister-president één dag per week lesgeeft. Als hij dat uitbreidt tot vijf dagen per week, dan hebben we er in ieder geval één leraar bij.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Ephraim. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van deze beraadslaging. Ik dank de bewindspersonen, de Kamerleden, de mensen op de publieke tribune en de kijkers thuis.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

We gaan morgenmiddag verder met het debat. Dan gaan de bewindspersonen de vele vragen beantwoorden en hebben we een tweede termijn. Dank voor alle aandacht.

Naar boven