Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | nr. 95, item 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | nr. 95, item 3 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met aanpassingen op het gebied van de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs en wijziging van de stelselinrichting van doorstroomtoetsen en toetsen verbonden aan leerling- en onderwijsvolgsystemen in het basisonderwijs ( 35671 ).
De voorzitter:
We gaan over naar de behandeling van de wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met aanpassingen op het gebied van de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs. Hartelijk welkom aan de minister en aan de leden. Er hebben zich tien leden ingeschreven. Het betreft een wet, met best wel aanzienlijke spreektijden per spreker. We hebben vandaag ook nog twee andere debatten. Daarom wil ik voorstellen dat er tweemaal twee of vier afzonderlijke interrupties kunnen worden gepleegd in eerste termijn. Anders gaan we het gewoon niet redden in de tijd. Er is altijd de mogelijkheid om in tweede termijn nog weer op zaken terug te komen. Zo wil ik handelen.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
We gaan beginnen met de eerste spreker van de zijde van de Kamer in eerste termijn. Dat is mevrouw Westerveld, die het woord zal voeren namens GroenLinks.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Voorzitter. Ik kan me nog herinneren dat ik de Cito-toets deed op de basisschool. Toen zat ik in een klasje van vier op een plattelandsschool. Ik weet nog dat het er bij ons heel gemoedelijk aan toeging. We konden als groep 8 op een aparte plek zitten. Ik weet ook nog dat ik in ieder geval bijna geen stress had. Ik gun dat de leerlingen van nu af en toe ook. Als ik soms in kranten lees en ook van leerlingen en ouders hoor wat voor een stress die eindtoets, die nu doorstroomtoets wordt, met zich meebrengt, dan gun ik ze dat eigenlijk niet. Ik hoop dat we in de toekomst wat minder druk kunnen leggen op die eindtoets, of in ieder geval minder druk op leerlingen.
Het onderwerp waar we vandaag over spreken is iets waar we de afgelopen jaren heel vaak discussie over hebben gevoerd, namelijk de eindtoets. De vraag is: kan een toets het beste het niveau van een leerling bepalen aan het eind van de basisschool, of kunnen leraren die dat kind de hele schoolloopbaan hebben gevolgd — we hebben het vaak gehad over de film die de leerkracht ziet en het fotomoment van de toets — dat het beste? Of is advisering misschien helemaal niet nodig en moeten we toe bewegen naar latere selectie in de vorm van bijvoorbeeld bredere brugklassen?
Voorzitter. In deze discussie heeft GroenLinks zich altijd zorgen gemaakt over de kansenongelijkheid die rondom dit vraagstuk speelt. Zo weten we dat er sprake is van onderadvisering, dat kinderen van ouders die praktisch zijn opgeleid en kinderen van ouders die minder mondig zijn vaker een lager schooladvies krijgen. Afgelopen schooljaar was dat nog eens extra zichtbaar, toen de eindtoets wegviel, waardoor kinderen uit arme gezinnen hun schooladvies niet konden bijstellen door de toets en te vaak op een lager niveau zijn geplaatst. Anderzijds weten we dat kansenongelijkheid ook opspeelt als je de toets juist weer belangrijker maakt. Dat heeft ook te maken met de opkomst van schaduwonderwijs, het feit dat er steeds vaker wordt getraind om die eindtoets zo goed mogelijk te maken. Het zijn vooral de ouders die zelf hebben gestudeerd en de mondige ouders die bijlessen regelen voor hun kinderen en soms ook in gesprek gaan met leerkrachten om de advisering wat naar boven bij te stellen. Dat werkt, en dat houdt de ongelijkheid in stand.
Voorzitter. GroenLinks blijft er dan ook voorstander van om echt werk te maken van het tegengaan van kansenongelijkheid door latere selectie te stimuleren, bijvoorbeeld door het aanbieden van meer brede brugklassen en het geven van gecombineerde schooladviezen. Mijn eerste vraag aan de minister is dan ook waarom deze wetswijziging niet is aangegrepen om meer te doen met die gecombineerde schooladviezen. De minister schrijft dat scholen gewezen zijn op het belang van kansrijk adviseren en het niet alleen afgeven van enkelvoudige schooladviezen, maar toch lezen we dat maar 28% van de scholen brede schooladviezen geeft. Wat kan de minister doen om het gebruik hiervan steviger aan te moedigen of eventueel te verplichten, vraag ik hem. De minister moedigt scholen aan om brede brugklassen aan te bieden, zeker in het licht van de corona-achterstanden, maar heeft de minister in beeld hoeveel scholen hier ook echt werk van gaan maken? Worden scholen die brede brugklassen willen invoeren hier voldoende in ondersteund, bijvoorbeeld met het geld van het Nationaal Programma Onderwijs? En kan de minister ondersteuning bieden zodat deze brede brugklassen ook kunnen blijven bestaan als het Nationaal Programma Onderwijs stopt? Ten slotte ben ik benieuwd hoe het staat met de pilots met 10-14-onderwijs.
Voorzitter. Dan terug naar de wet die we vandaag bespreken. Die wet is grofweg in te delen in twee onderdelen. Het eerste deel gaat over de vraag wanneer die eindtoets afgenomen moet worden en of deze hernoemd moet worden tot "doorstroomtoets". Dat was volgens mij ook een van de suggesties van de heer Van Meenen in het debat van een paar jaar geleden. Het tweede deel van deze wet gaat over wie deze toetsen mag maken en wie deze controleert.
Ik begin met dat eerste deel. Daar kunnen wij grotendeels in meegaan. Zoals ik hiervoor al zei, denken we wel dat er nog grotere stappen gezet moeten worden om ongelijkheid in het hele onderwijssysteem aan te pakken. Tegelijkertijd lijkt deze wet wel een stapje te maken door één aanmeldmoment voor alle leerlingen in te stellen in het voortgezet onderwijs. Dat zorgt voor meer gelijkheid. Hierdoor hebben leerlingen van wie het schooladvies later bijgesteld wordt evenveel kans om op de school van hun keuze te komen. Dat is mooi en belangrijk, want vaak gaat het om leerlingen die al uit een moeilijkere positie komen.
Voorzitter. Ik heb nog wel een vraag over het bijstellen van de schooladviezen. De school is verplicht om het schooladvies te heroverwegen als een leerling die eindtoets beter maakt. Als de school besluit af te wijken van de uitslag van de toets, moet dat gemotiveerd worden. Uit onderzoek van de inspectie blijkt dat een op de drie scholen aangaf geen enkel advies te heroverwegen dit jaar. 10% van de scholen heeft de afgelopen jaren bij geen enkele leerling het schooladvies aangepast. Dit terwijl een bijgesteld advies volgens diezelfde inspectie goed uitpakt. In 80% van de gevallen redden de kinderen met een bijgesteld advies het op dat niveau op het voortgezet onderwijs. Het is niet verplicht om het advies aan te passen, maar wel om het advies te heroverwegen. Ik wil de minister vragen: controleert de inspectie op dit heroverwegen en de aanwezigheid van een motivering? Zo niet, wil de minister daar dan eens met de inspectie over in gesprek gaan? Zouden we het niet eventueel verplicht moeten stellen?
Voorzitter. Ik wil de minister ook vragen of er op de lerarenopleidingen voldoende aandacht is voor schooladvisering. De minister schrijft dat sommige pabo's aandacht besteden aan schooladvisering in een specialisatie of een vak over het oudere kind. Moet dit niet een sterkere positie krijgen in de opleiding, zodat leraren die goede schooladviezen ook echt kunnen geven?
Voorzitter. Dat brengt mij op het tweede deel van de wet over wie de toetsen mag aanbieden. Daar zijn we wat minder positief over. De minister wil met dit wetsvoorstel de Centrale Eindtoets afschaffen en de eindtoets alleen nog maar laten aanbieden door marktpartijen. Daar hebben wij als GroenLinks zowel inhoudelijk als principieel problemen mee. Daarover heb ik met de heer Kwint een vrij uitgebreid amendement ingediend waarover we het vast nog gaan hebben en waarover de heer Kwint het in zijn bijdrage ook gaat hebben. Ik wil er ook een paar woorden over zeggen. De minister schrijft: "Het is niet langer nodig om als overheid een doorstroomtoets aan te bieden nu er voldoende marktpartijen zijn die in staat zijn om die doorstroomtoetsen aan te bieden." Ik heb moeite met die redenering. Er zijn immers wel meer overheidstaken die we kunnen overlaten aan marktpartijen, maar dat betekent nog niet dat we dat altijd moeten doen.
Dat brengt mij tot de kernvraag die ik hierbij heb: welk probleem wordt hiermee nou opgelost? Op dit moment is er keuzevrijheid voor scholen. Bijna de helft van de scholen kiest al voor een andere toets dan de Centrale Eindtoets, van een andere aanbieder. De andere helft kiest dus wel bewust voor die Centrale Eindtoets. Uit deze cijfers maak ik op dat er geen enorme behoefte is bij scholen om massaal voor een andere eindtoets, aangeboden door private partijen, te gaan. Ik wil de minister vragen: komt deze vraag uit het veld? Zijn scholen die gebruikmaken van de Centrale Eindtoets hier tevreden mee? Waar komt dit vandaan?
De minister geeft aan dat de tweede reden is dat een gezond toetsstelsel niet gewaarborgd kan worden op de manier waarop het nu gaat. Ik vraag me af of er geen andere manier is om dit op te lossen dan door het aanbieden van toetsen helemaal aan marktpartijen over te laten? Ik hoor graag een reactie van de minister daarop.
Dan heb ik nog een meer principieel punt. Door het toetsen in zijn geheel bij marktpartijen neer te leggen, wordt weer een deel van het onderwijs vermarkt. Zoals de minister weet, maak ik me samen met de heer Kwint, maar ook met andere collega's hier, al een paar jaar druk om de groei van particulier en aanvullend onderwijs. Ook rondom het Nationaal Programma Onderwijs hebben we verschillende keren gewaarschuwd en gezegd: pas nou op dat niet een groot deel van dit geld naar private partijen gaat, want onderwijs is een publiek goed dat we met elkaar moeten financieren. Dat moet het wat ons betreft ook blijven. Door het maken van de eindtoetsen in zijn geheel bij de markt neer te leggen, zal nog meer geld dat publiek is, dat van ons allemaal is, dat bestemd is voor onderwijs, naar partijen gaan die een winstoogmerk hebben.
Ik maak me ook zorgen over een eventuele wildgroei aan toetsen. De minister schrijft dat hij verwacht dat maar een klein aantal aanbieders zich op deze markt zal wagen, omdat er wel heel specifieke dingen worden vereist. We lezen ook dat er nogal wat toezicht op is. Maar hoe weet de minister dat zeker, wil ik hem vragen. Zal het niet zo zijn dat deze private toetsaanbieders ook met trainingen op maat voor hun eigen toetsen zullen komen? We weten dat het particulier onderwijs groeit. Ik heb ook op de sites gekeken van een aantal van de aanbieders die nu al toetsen mogen aanbieden. Het zou natuurlijk zomaar kunnen dat zij over een aantal jaar ook op maat gemaakte toetsen gaan aanbieden die ouders kunnen inkopen om hun kind zo goed mogelijk klaar te stomen voor het zo goed mogelijk maken van die eindtoets. Dat zorgt weer voor meer particulier onderwijs in ons publieke stelsel.
De voorzitter:
De heer Van Meenen?
De heer Van Meenen (D66):
Helemaal op het eind.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Oké. Ziet de minister dat risico ook en op welke manier pakt deze wet het probleem van schaduwonderwijs rond toetsen aan? Hoe staat het ook met toetstrainingen voor de eindtoets? Ik heb het nog even opgezocht. We hebben het een aantal jaren geleden over een paar rapporten gehad. Je ziet daarin dat dit vooral in het voortgezet onderwijs een probleem is. In de laatste Staat van het Onderwijs zien we dat het aanbod van private partijen in schaduwonderwijs ook in het hoger onderwijs steeds groter wordt. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat dit ook steeds vaker in het primair onderwijs gebeurt. Ik wil de minister dus vragen of we al nieuwe cijfers hebben.
Voorzitter. Dan de vergelijkbaarheid van de verschillende toetsen, want ook daar maak ik me zorgen over. Daar ben ik niet de enige in. De Raad van State adviseert om het toetsingsstelsel nog niet aan te passen en de Centrale Eindtoets nog niet af te schaffen, aangezien de private toetsen nog niet voor een langere periode onderling vergelijkbaar zijn gebleken. Ik citeer de Raad van State: "Nog niet zeker is gesteld dat de markt thans al voorziet in eindtoetsen die even goed van kwaliteit zijn als de Centrale Eindtoets en voldoende transparant en eenduidig zijn. Afschaffing van de Centrale Eindtoets is daarom op dit moment prematuur. De Afdeling adviseert daarom nu af te zien van het afschaffen van de Centrale Eindtoets." Kan de minister aangeven waarom hij dit advies van de Raad van State naast zich neerlegt en waarom de toetsen volgens hem al wel van voldoende kwaliteit en goed vergelijkbaar zijn?
Voorzitter. Ten slotte nog een vraag over toetsen voor leerlingen met een beperking, want ik lees dat de regering ervoor blijft zorgen dat een brailleversie van de toets beschikbaar blijft. Dat is dus specifiek voor leerlingen die blind zijn of een zware leesbeperking hebben en niet goed kunnen zien. Omdat de ontwikkeling van een voor blinde leerlingen geschikte doorstroomtoets financieel onhaalbaar is voor marktpartijen en dit specialistische kennis vereist, blijft de regering daarvoor verantwoordelijk. Tegelijkertijd lees ik dat "voor alle andere leerlingen die een beperking hebben maar die niet onder de Beleidsregel ontheffingsgronden eindtoetsing po vallen, geldt dat de marktpartijen voor deze leerlingen geschikte versies moeten aanbieden." Ik zou hier graag meer uitleg over willen van de minister, want over wat voor soort toetsen en welke leerlingen hebben we het dan? En weet de minister zeker dat marktpartijen hiervoor wél de juiste expertise hebben en dat zij de financiële kosten hiervan willen dragen? Kortom, hoe gaat de minister garanderen dat alle soorten leerlingen een geschikte toets zullen krijgen?
Ik voeg hier als allerlaatste opmerking nog aan toe dat natuurlijk ook leerlingen die bijvoorbeeld autisme hebben of die op een andere manier leren, baat hebben bij aangepaste toetsen, omdat die beter aansluiten bij de manier waarop zij leren. We weten dat ongelijkheid ook optreedt omdat heel veel lesmaterieel dat er nu is, hoe dat wordt aangeboden en hoe toetsen worden aangeboden, soms niet aansluit bij de manier waarop deze leerlingen leren. Dus hoe zorgen wij ervoor dat er ook gelijkheid is en dat ook deze leerlingen alle kansen krijgen?
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. De heer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Ik ga even helemaal terug naar het begin van het relaas van mevrouw Westerveld, dat ik goed kon volgen. Zij is geen autorijder. Ik heb altijd tweedehandsauto's. Op een gegeven moment begint dit en dat kapot te gaan en dan is dat weer niet goed. Elke keer denk je: zullen we hem nog repareren of zullen we maar eens een keer een nieuwe kopen? Zo kijk ik ook een beetje naar de huidige overgang van p.o. naar vo en dat beluister ik ook in haar woorden. Eigenlijk weten we allang dat het systeem dat we nu hebben, niet optimaal is. Het staat kansengelijkheid in de weg, er is een te vroege selectie et cetera. Dat heeft zij allemaal gezegd. We zitten hier dus een beetje te draaien aan knopjes van iets wat eigenlijk al kapot is, maar we proberen het nog zo goed mogelijk te doen. Mijn vraag aan haar is: is zij het met mij eens dat het enige wat deze wet verbetert ten opzichte van de huidige situatie, is dat er een centraal aanmeldmoment komt?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
De vergelijking met de auto is wel grappig. De laatste keer dat ik autoreed, is inderdaad al jaren geleden, maar ik begrijp wat de heer Van Meenen daarmee wil zeggen. Ik heb het stenogram erbij gepakt van de discussie die we hier een paar jaar geleden over hadden. Toen maakten we ons ook met een groot deel van de Kamer zorgen over die overgang. Toen zei de heer Van Meenen ook nog dat de grootste ongelijkheid eigenlijk ontstaat in die overgang van p.o. naar vo. Ik heb goed gelezen wat de heer Van Meenen daar toen over zei. Daar heeft hij natuurlijk gelijk in en hij heeft inderdaad een punt: we behandelen hier nu een wet die een paar dingen doet. Ik zei net in mijn bijdrage al dat we eigenlijk best positief zijn over het eerste deel. Dat gaat vooral over dat gelijke aanmeldmoment, waardoor ook kinderen van wie het advies later bijgesteld wordt, dezelfde kans hebben om op de school van keuze te worden geplaatst. Dat is positief. Over het tweede deel van de wet — daar was ik ook duidelijk over — zijn we veel minder positief. Daar hebben we ook een heel uitgebreid amendement over ingediend.
De heer Van Meenen (D66):
Ja. Dan even over dat eerste deel. Dat centrale aanmeldmoment komt, maar we hebben destijds gekozen voor die hele nieuwe volgorde, namelijk eerst het advies en de toets zo ver mogelijk naar achter schuiven, omdat we daarmee het advies belangrijker maken, et cetera. Dat had inderdaad maar één nadeel en dat was dat er eigenlijk twee aanmeldmomenten waren: één voor de meeste leerlingen en dan één voor degenen die een bijgesteld advies kregen. Dat leverde ook weer ongelijkheid op, en dat gaan we nu repareren.
Dat kun je op twee manieren repareren. Je kunt ervoor kiezen om het advies naar achter te schuiven — daarmee houden we het schooljaar voor groep 8 lang, met veel onderwijs — of je schuift het naar voren. Er is voor gekozen om het naar voren te schuiven, ongetwijfeld onder druk van vo-scholen die de tijd willen hebben — ik zeg dat dan altijd in mijn eigen woorden — om de kinderen zo goed mogelijk in een hokje te zetten. Daar zouden we ze misschien wat minder tijd voor moeten geven. Mijn vraag is dus: zou het niet zo moeten zijn in de ogen van GroenLinks dat het aanmeldmoment zo laat mogelijk in het jaar zou moeten komen? Is 24 maart niet erg vroeg?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik kan me voorstellen wat de heer Van Meenen zegt. Er staan natuurlijk een aantal knelpunten beschreven waarom deze wet is gemaakt. Eén van die knelpunten is de periode tussen het schooladvies en de eindtoets. Daar zou niet te veel ruimte tussen moeten zitten. Dat argument begrijp ik niet helemaal, want ik zou zeggen: laten we zorgen dat we een zo goed mogelijk beeld krijgen van de leerling en laten we ervoor zorgen dat het systeem daarop is aangepast. Tegelijkertijd snap ik ook wel dat scholen in het voortgezet onderwijs op een gegeven moment duidelijkheid willen hebben over hoeveel leerlingen zich aanmelden enzovoort. Dus ik snap beide afwegingen. Ik ben het wel met de heer Van Meenen eens dat we moeten kijken naar wat de leerling nodig heeft en dat we ervoor moeten zorgen dat het systeem daar zo goed mogelijk op aansluit in plaats van andersom.
De voorzitter:
Afrondend, u heeft vier vragen.
De heer Van Meenen (D66):
Ja. Ik ben het ermee eens om het advies en de toets zo dicht mogelijk bij elkaar te brengen, zodat je één aanmeldmoment hebt. Dat kun je op twee manieren bereiken. Je kunt doen wat er nu gebeurt, namelijk de toets weer naar voren halen in het schooljaar of je kunt het advies naar achteren zetten, zo dicht mogelijk op die eindtoets, zodat je zo veel mogelijk onderwijstijd overhoudt. Dat is eigenlijk mijn punt. Dan is de slotvraag: is deze wet nu niet een enorme operatie om alleen dat ene te regelen, dat ene moment, en dan ook nog op een voor mij te vroeg moment?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ja, deze wet haalt nogal wat overhoop. Ik moet ook heel eerlijk zeggen dat wij het er nog niet over eens zijn of we voor of tegen deze wet moeten stemmen. Dat komt met name door dat tweede deel, zeg ik tegen de heer Van Meenen, maar ik snap zijn punt ook wel dat als je echt die kansenongelijkheid wilt aanpakken, we misschien wat veel groters zullen moeten doen wat niet in deze wet zit. Ik hoop dat ik daarmee zijn vragen heb beantwoord. De kanttekeningen die hij schetst, herken ik zeker.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng en de beantwoording van de interrupties. De volgende spreker van de zijde van de Kamer is de heer Kwint, die namens de Socialistische Partij zal spreken.
De heer Kwint (SP):
Dank u wel, voorzitter. In de voorbereidende fase van het debat over de eindtoets in het onderwijs kreeg een motie van mij om de Cito-toets uiteindelijk niet te privatiseren 74 zetels achter zich. Dus laat ik mijn inbreng beginnen met een compliment. Het getuigt van politieke moed van de minister om in demissionaire staat alsnog een wetsvoorstel naar de Kamer te sturen met een voorstel waarvan hij weet dat het zo gevoelig ligt.
Dit specifieke punt is dan ook meteen een van de bezwaren die de SP tegen de wet heeft. Het kwam net al even langs. Het zal de minister en de collega's dan ook niet verbazen dat wij daar samen met GroenLinks een amendement over ingediend hebben. Ik vermoed dat het het langste amendement is, in ieder geval qua wetstekst, dat ik ooit heb ingediend, want dit is zo'n typische verzamelwet die in zo veel verschillende onderwijswetten iets verandert dat wanneer je iets dan weer terug wilt veranderen, er werkelijk een ongelofelijke hoeveelheid artikelen herschreven moet worden. Dus in ieder geval ook vanaf deze plek mijn complimenten aan de wetgevingsjuristen van Bureau Wetgeving die het voor elkaar gekregen hebben om mijn wensen ook nog in een volgens mij kloppend amendement te gieten. Op het moment dat ervoor gekozen werd om meerdere eindtoetsen toe te staan, is er heel specifiek voor gekozen om de toets vanuit Cito wel beschikbaar te houden. En dat was niet voor niks: de eindtoets is nog altijd een wettelijke plicht, en dus moet er altijd een eindtoets zijn. En datgene wat er altijd moet zijn, wat wettelijk verplicht is, daar mag een overheid iets van vinden, en daar moet een overheid zich misschien ook wel tegenaan bemoeien. Daar moet de overheid misschien ook wel zorg voor dragen, want ja, bedrijven kunnen opkomen, bedrijven kunnen wegzakken, bedrijven kunnen failliet gaan.
Laat ik beginnen met die vraag: hoe gaat de minister een wettelijke taak borgen wanneer hij de uitvoering daarvan, namelijk het maken van die toetsen, uiteindelijk uit handen gegeven heeft? Wat gaat de minister doen wanneer er door een crisis die wij niet kunnen voorzien, in één keer allerlei aanbieders wegvallen? En dan is het natuurlijk makkelijk om te zeggen "ja, dat is wel een heel hypothetisch voorbeeld, dat gaat nooit echt gebeuren", maar dat vindt mijn partij een iets te lichtzinnige manier van omgaan met een wettelijke taak. Dus ons amendement lijkt daar wat ons betreft een betere oplossing voor, en ik ben wel oprecht benieuwd naar de argumenten van de minister waarom hij dat niet gedaan heeft. Want ik lees vervolgens wel dat er een calamiteitentoets ontwikkeld moet worden. Dat betekent dus dat er alsnog door de overheid een toets ontwikkeld moet worden, maar die gaan we dan weer niet gebruiken als Cito-toets omdat we het verdienvermogen van vier of vijf particuliere aanbieders niet willen aantasten. Dan zijn we toch gewoon dubbel werk aan het doen?
En hoe is de kritiek, zoals wij die eerder hebben geuit en zoals die nu werd herhaald door de Raad van State, meegenomen, namelijk dat de onderlinge vergelijkbaarheid — mevrouw Westerveld had het er ook al over — echt nog niet gegarandeerd is? Waar komt dan deze haast vandaan om dit uiteindelijk te gaan doen, wanneer de Raad van State zegt, wanneer partijen eerder ook al hebben gezegd: jongens, kijk nou uit, want we weten nog niet zo goed hoe die testen zich tot elkaar verhouden, en we moeten waken voor het risico dat scholen en schoolbesturen uiteindelijk gaan shoppen en zoeken naar een test waarvan ze denken dat die op dat moment misschien de mooiste uitslag bij hun eigen leerlingen geeft? De minister geeft aan — en ik ben dat zeer met hem eens — dat het expliciet níét de bedoeling is dat een eindscore van zo'n eindtoets uiteindelijk een plat vergelijkingsmateriaaltje tussen scholen wordt. We weten allemaal dat een eindscore op een eindtoets helemaal niet het hele verhaal vertelt over de kwaliteit van het onderwijs. Maar wij zitten hier allemaal met mensen die er vorstelijk voor betaald worden om zich een groot deel van de week bezig te houden met onderwijs. Wij weten misschien wat richtlijnen en hoe we deze toets moeten wegen. Ingewikkelde techniek, wet, eindtermen, normeringen, toetsen, dat is onderdeel van ons werk. Maar als je als ouder op zoek bent naar een goede school voor je kind en je gaat naar Scholen op de kaart, dan kijk je toch wel heel erg snel naar die gemiddelde Cito-score, want het is toch wel heel erg makkelijk om te vergelijken, zeker als je ziet wat voor ingewikkelde dingen je anders moet gaan vergelijken, van schoolvisie en ondersteuning en alles wat dies meer zij. Dus als de minister zegt dat het niet de bedoeling is om de score van die eindtoets te gebruiken om scholen naast elkaar te zetten, om scholen te vergelijken, om te zeggen "dit is een goede en dit is een slechte school", wat doet hij er dan aan om te voorkomen dat het gebeurt?
Dan het punt van het bijstellen van de adviezen; daar had mevrouw Westerveld het ook al over. Wij hebben het hier de hele tijd over kansrijk adviseren en kinderen zo veel mogelijk de kans geven om het maar te proberen op de middelbare school: kijk maar of het iets is voor je. Maar we zien in de praktijk nog altijd dat een bijstelling naar boven relatief weinig gebeurt, ook wanneer daar wel aanleiding toe is, en dat het vooral kinderen treft die ouders hebben die gewoon onderdeel zijn van de werkende klasse, praktisch opgeleid, en dat die vaak ondergeadviseerd worden. Nou ligt er volgens mij een amendement van de VVD om daar iets aan te veranderen. Ik ben heel benieuwd naar de reactie van de minister daarop.
Ik ben ook benieuwd of hij in zijn beantwoording kan ingaan op waarom er bijvoorbeeld niet voor is gekozen om altijd te zeggen: weet je, wij kiezen het hoogste advies, en dan mag een kind het gewoon proberen. Het is wel degelijk een punt in deze wet waar wij, in theorie in ieder geval, positief over zijn. Het ging hier daarnet ook al even over met de heer Van Meenen en mevrouw Westerveld, namelijk het gezamenlijke aanmeldmoment. Op dit moment krijgt rond de 15% van de kinderen een bijgesteld schooladvies, en dat betekent dat zij hun advies later krijgen dan andere kinderen. Wat betekent dat? Die andere kinderen, met ouders die vaak al staan te trappelen om hun kind aan te melden bij die zo heel erg geliefde middelbare school, die staan al allemaal ingeschreven, en op het moment dat jij dan een bijgesteld schooladvies krijgt, zou het zomaar kunnen dat de school waar jij naartoe zou willen, eigenlijk al vol zit, zogezegd. Dat is eigenlijk niet eerlijk, en het is goed dat daar wat aan gebeurt.
Maar we zijn dan weer wat minder enthousiast over de manier waarop, over de uitvoering. Waarom is er niet voor gekozen om het advies naar achteren te halen in plaats van de toets naar voren? Ik kan het antwoord wel raden: dat is vanwege de schoolbesturen. Dat is vanwege de VO-raad. Dat is vanwege de praktische haalbaarheid voor scholen om kinderen op tijd ingeschreven te krijgen. Maar heeft de minister ook gekeken naar de nadelen die daartegenover staan? Want je verliest minimaal een maand, en vermoedelijk nog wel meer, aan onderwijstijd, aan tijd die je had kunnen gebruiken om het niveau van alle leerlingen omhoog te krijgen. Wij zijn er niet van overtuigd dat dit voor scholen niet te regelen zou zijn en dat het logistieke probleem dat je nu bij de scholen wegneemt, rechtvaardigt dat kinderen een forse periode aan onderwijs mislopen. Volgens mij zit er in het huidige voorstel bijna een halfjaar tussen het moment dat de eindtoets in het primair onderwijs wordt afgenomen en het moment dat jij je eerste schooldag op de middelbare school hebt. Dat is wel heel lang. Het is zonde als je die tijd vooral besteedt aan het voorbereiden van de musical, zeg ik los van mijn persoonlijke opvatting over musicals.
Voordat ik bij wat bredere vragen over de eindtoets wil stilstaan — daar zal ik mee eindigen — heb ik eerst nog wat praktische vragen. Welke invloed verwacht de regering dat dit wetsvoorstel zal hebben op de toch al forse werkdruk in het primair onderwijs? Het laatste jaar is hectisch. We weten dat de werkdruk in het primair onderwijs hoog is. Als die toets naar voren gehaald gaat worden, betekent dat vermoedelijk dat dezelfde hoeveelheid lessen, dezelfde hoeveelheid kennisoverdracht, dezelfde hoeveelheid instructie, gedaan zal moeten worden in een kortere tijd. Wat betekent dat dan uiteindelijk voor de periode na de eindtoets? Wat verwacht de minister dat leerlingen en leraren dan nog gaan doen?
Mevrouw Westerveld had het ook al over de pabo's. Nog altijd wordt niet overal aandacht gegeven aan schooladvisering. Daar wordt niet op elke pabo bij stilgestaan. Dat is toch eigenlijk raar. Het fenomeen van onderadvisering gebeurt vooral bij kinderen uit gezinnen uit de werkende klasse. Leraren hebben toch vaak onbewust het idee: we schatten jou maar niet te hoog in. Volgens mij is het voor elke leraar goed, of die nu in groep 8 gaat werken of niet, om zich daarvan bewust te zijn en om daar ook gewoon onderwijs in te krijgen. Vindt de minister niet ook dat iedereen zich daarvan bewust zou moeten zijn en daar les in zou moeten krijgen?
Dan de groep leerlingen die onder meer zal doorstromen naar het praktijkonderwijs of delen van het voortgezet speciaal onderwijs. Er bestaan zorgen over of het gaat lukken om op tijd toelaatbaarheidsverklaringen af te geven. Scholen zeggen: "Dat hoeft niet. Het gaat goed komen. Wij kunnen dit aan." Dat is alvast goed om te horen. Wij vragen om dit de komende jaren in ieder geval specifiek in de gaten te houden en echt te kijken of deze kwetsbare groep niet in administratieve problemen komt, want als zo'n toch al riskant overstapmoment ook nog gepaard gaat met allerlei administratieve problemen en bureaucratische stress, wordt de kans op uitval alleen maar groter. Dat weten we allemaal. Maar de minister wil dat niet apart gaan bijhouden. Is het niet een kleine moeite om dat wel te doen?
Ten slotte. Eigenlijk is het gek om dit debat op dit moment te hebben, juist nu er steeds meer discussie komt over vroegselectie in het Nederlandse onderwijs en er steeds vaker een roep komt om brede scholen, brede scholengemeenschappen, verlengde brugklassen, 10-tot-14-scholen en zeg het allemaal maar. Steeds meer mensen zetten ook vraagtekens bij de manier waarop we hard afrekenen aan het einde van het primair onderwijs. Kijk bijvoorbeeld maar naar de studie van mevrouw Karen Heij. Ik vermoed dat de heer Van Meenen er ook nog wel op terugkomt. Heeft de minister deze studie gelezen? Wat vond hij er eigenlijk van?
De vraag waar mijn partij in bredere zin mee blijft zitten, is de volgende. Als de eindtoets er mede is om de kwaliteit van onder meer taal- en rekenvaardigheden van leerlingen te borgen, zou je denken dat er meer aandacht voor die twee zaken gaat komen, maar dat dit ook ten koste gaat van de aandacht voor andere, misschien minder meetbare zaken in het basisonderwijs. Maar sinds de eindtoets er is, is de kwaliteit van de mate van beheersing van taal- en rekenvaardigheden bij leerlingen eigenlijk achteruitgegaan. Hoe komt dat? Je zou toch denken dat die toets zou moeten leiden tot meer aandacht voor taal en rekenen. Hoe ziet de minister dat? Deelt hij de kritiek van iemand als mevrouw Heij — ik ben bijna klaar, voorzitter — dat een focus op meetbare resultaten kan leiden tot een verschraling van het onderwijs en dat de eindtoets daar een rol in speelt? Ik vermoed, en daar heb ik eerlijk gezegd begrip voor, dat een deel van de antwoorden van de minister op de vragen zal zijn: dat zijn zulke ingewikkelde vragen, die zijn bedoeld voor een volgend kabinet. Er ligt geen voorstel of amendement klaar om die hele toets eruit te halen, maar ik hoop wel dat hij in zijn beantwoording stil wil staan bij zijn bevindingen in de afgelopen jaren, juist op dit punt. Wat is hij tegengekomen en welke rol speelt die eindtoets bij ons onderwijssysteem van vroegselectie? Het zijn namelijk belangrijke vragen waar wij ons in de toekomst over zullen moeten buigen.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. De volgende spreker van de Kamer zal mevrouw Paul zijn, die namens de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie zal spreken.
Meneer Van Meenen?
De heer Van Meenen (D66):
Ja, misschien dat mevrouw Paul het in haar bescheidenheid niet gaat zeggen, maar het is haar maidenspeech, als ik goed geïnformeerd ben.
De voorzitter:
Dat hoorde ik net ook naast mij zeggen. Dat is het geval. Het gebruik is dat iemand die een maidenspeech houdt niet wordt geïnterrumpeerd. En ik zie dat er meerdere fractiegenoten, net zoals de andere collega's, geboeid naar u gaan luisteren. Succes!
Mevrouw Paul (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Begin jaren zestig besloot mijn vader, een jonge ingenieur in Karachi, Pakistan, dat hij ervaring wilde opdoen in een Europees bedrijf. En om de een of andere reden had hij bedacht dat hij naar Volkswagen in Duitsland wilde. Maar het toeval wilde dat mijn grootouders vrienden hadden in Nederland, in Nijmegen, die veel hadden meegemaakt in de oorlog. En dus kreeg mijn vader een brief op hoge poten: ga niet naar Duitsland, kom naar Nederland. Waarop mijn vader terugschreef: maar wat is er dan in Nederland? Toen kwam het trotse antwoord: in Nederland hebben we DAF in Eindhoven. Daar heeft mijn vader dus inderdaad zijn keuze op gebaseerd. Met slechts een koffer met kleren stapte hij op een vrachtboot als passagier, want dat was veel goedkoper dan vliegen. Hij logeerde een paar weken bij die vrienden in Nijmegen, trok zijn nette pak aan en ging naar DAF om daar te solliciteren. Hij werd aangenomen en ging direct aan de slag, met succes en plezier. Mijn vader heeft tot aan zijn pensioen bij DAF gewerkt. Tot aan zijn dood, drie jaar geleden, trakteerde mijn vader ons op kleurrijke verhalen over zijn DAF, over de innovatieve technologie van de DAF 600 variomatic met het pientere pookje, over meneer Huub en meneer Wim, zoals hij de oprichters noemde, en over de warme contacten met DAF-importeurs van over de hele wereld. Toen DAF medio jaren zestig aan mijn vader vroeg of hij niet tijdelijk maar vast in dienst wilde komen, zei mijn vader: ik kan alleen maar ja zeggen als mijn verloofde in Pakistan ook ja zegt. Hij vroeg mijn moeder ten huwelijk en gelukkig zei ze ja. Vervolgens kwamen ze in 1965 samen naar Nederland.
De beginjaren waren niet gemakkelijk voor mijn ouders. Ze hadden het niet breed. Ze misten hun familie en vrienden. Ze misten de warmte en de zon. Ze misten hun spicy food. De buren en collega's van mijn vader bedoelden het ongetwijfeld hartstikke goed, maar gastvrijheid in Nederland bestond in die tijd vaak uit een kopje koffie en één koekje, en alles op afspraak. Aangezien mijn moeder in de beginjaren nog geen Nederlands sprak, bestonden die koffievisites met buurvrouwen vaak uit stommetje spelen, heel beleefd naar elkaar glimlachen en dus dat ene kopje koffie met dat ene koekje. Dat heeft soms heel eenzaam gevoeld, maar mijn zusje en ik hebben daar nooit iets van gemerkt. We hebben een fantastische liefdevolle jeugd gehad, waar ik mijn ouders heel dankbaar voor ben. Door snel Nederlands te leren en betrokken te raken in het dorp waar wij woonden via vrijwilligerswerk, via sport en door sociale activiteiten, raakten ze snel ingeburgerd. Hierdoor kregen mijn zusje en ik alle ruimte en kansen om altijd en overal volwaardig mee te doen. Dat heb ik trouwens ook ervaren toen ik naar de kleuterschool ging in Geldrop, een dorpje bij Eindhoven. Ik sprak toen nog geen Nederlands en wist niet zo goed wat me te wachten stond. Thuis hadden we een lp — uit die tijd stam ik, dat is nog pre-cd vinyl — met Nederlandse kinderliedjes. "Drie maal drie is negen, ieder zingt zijn eigen lied", dat was de leadsong. Zittend op mijn moeders schoot oefenden we samen de Nederlandse teksten, waar we eerlijk gezegd niks van begrepen, maar die we vrolijk fonetisch meeblèrden.
Die eerste schooldag was dus extra spannend, maar alle spanning viel weg toen ik aan de hand van juffrouw Tilly werd meegenomen en een plekje in de klas kreeg. Juf Tilly, juffrouw Bloem, meneer Vercoelen en veel later de heren Van Dijk en Franken van klassieke talen, meneer Verschuren van Engels en "Puntje", onze favoriete geschiedenisleraar die eigenlijk meneer Van 't Hooft heette, maar een wratje had in zijn gezicht en daarom "Puntje" werd genoemd: ze namen me soms letterlijk, maar vooral figuurlijk aan de hand mee en hielpen me mijn plek te vinden binnen de school, maar vooral ook daarbuiten. Ik kijk met ongelofelijk veel plezier en dankbaarheid terug op mijn school- en studietijd, op alle leraren en leraressen die me van alles hebben geleerd en me hebben gestimuleerd en uitgedaagd. Ook op school kreeg ik alle ruimte en kansen om eruit te halen wat erin zit. Die kansen gun ik elk kind. Vanuit de Tweede Kamer wil ik me daar de komende jaren keihard voor inzetten, zodat elk kind kan genieten van goed onderwijs en geweldige leraren en daardoor het beste uit zichzelf kan halen.
Voorzitter. Iedereen herinnert zich z'n groep 8-tijd nog wel, of in mijn geval de zesde klas. Er was spanning over de eindmusical. De heer Kwint refereerde daar al aan. We vonden het allemaal spannend: welke rol krijg je? En natuurlijk was er de spanning rond de Cito- of eindtoets. Naar welke middelbare school mag je gaan? Gaan je vriendjes en vriendinnetjes mee? En ook niet onbelangrijk: hoe ver is het fietsen? In mijn geval was dat ongeveer 15 kilometer, dus 15 kilometer heen en 15 kilometer terug — heel gezond. Die beweging mis ik op dit moment! Het wetsvoorstel dat we vandaag behandelen neemt een deel van de spanning weg, maar heeft vooral als doel om de gelijke kansen tussen leerlingen te vergroten, bijvoorbeeld door één aanmeldmoment voor de middelbare school voor alle leerlingen te hebben. Hier zijn we als VVD voor, want dit is eerlijker voor de leerlingen die op basis van een goede eindtoetsscore alsnog een hoger advies krijgen.
Voorzitter. Op dit moment worden leerlingen met een bijgesteld advies benadeeld. Ze hebben namelijk een zeven keer kleinere kans om geplaatst te worden op de school of op het hogere niveau van hun keuze. Dit zorgt voor ongelijkheid. Leerlingen die worden onderschat, krijgen niet alleen op een later moment hun gewijzigde schooladvies, maar kunnen vaak ook niet meer terecht op het niveau van de school die naar aanleiding van die bijstelling het beste past bij hun talenten. Wat de kansenongelijkheid nog verder in de hand werkt, is het feit dat uit onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat een op de drie scholen weigert schooladviezen bij te stellen, zelfs als er sprake is van een hoger toetsresultaat. Hierbij gaat het voornamelijk om leerlingen uit armere gezinnen, leerlingen van buiten de Randstad en leerlingen met een migratieachtergrond. Binnen die groepen betreft het vaker meisjes dan jongens. Dat is niet eerlijk.
Voorzitter. Om voor deze groepen leerlingen te zorgen voor gelijke kansen en een goede start op een middelbare school die aansluit bij hun kwaliteiten en ambities, heb ik een amendement ingediend dat dit regelt.
Voorzitter. Tot slot heb ik nog een paar vragen aan de minister naar aanleiding van zijn schriftelijke antwoorden rond het wetsvoorstel. Het punt over de lerarenopleiding is al eerder aangekaart door de collega's Westerveld en Kwint, maar ook ik zou dit willen herhalen. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt duidelijk dat pabo-opleidingen niet in alle gevallen aandacht besteden aan schooladvisering, terwijl dit natuurlijk wel een heel belangrijk onderdeel is van het leraarschap en superbelangrijk is voor de leerlingen die het betreft. Ik vraag de minister om, in overleg met zijn collega Van Engelshoven, dit onderdeel veel meer te onderstrepen in de pabo-opleidingen, zodat leraren meer handvatten krijgen om een goed schooladvies vorm te geven, uiteraard in samenspraak met hun betrokken collega's.
Voorzitter. In het schooljaar 2019-2020 is vanwege de coronacrisis begrijpelijkerwijs geen eindtoets afgenomen in groep 8. We zijn nu bijna een schooljaar verder. De VVD vraagt dan ook aan de minister of hij een beeld heeft van de schooladviseringen van leerlingen in het afgelopen jaar. Zitten de meeste leerlingen nu op het niveau dat het beste bij hen past? Of zien we toch dat bijvoorbeeld leerlingen uit niet-stedelijke gebieden, leerlingen uit een lagere sociaal-economische klasse of meisjes lager zijn ingeschaald, in lijn met wat het DUO-rapport afgelopen december al meldde?
Voorzitter. Afrondend zou ik nog willen zeggen dat ik zelf heb mogen ervaren hoe het is om dankzij goed onderwijs goed voorbereid de wijde wereld in te stappen. Zo kun je in één generatie van totaal nieuw in een land naar volksvertegenwoordiger van datzelfde land. En ik kan u zeggen: dat is niet in alle landen zo. Ik ben heel trots op m'n ouders. Ik ben trots op dit land. En ik ben trots en vooral dankbaar dat ik hier sta.
Dank u, voorzitter.
(Geroffel op de bankjes)
De voorzitter:
Mevrouw Paul, hartelijk dank voor uw prachtige maidenspeech. Van harte gefeliciteerd daarmee! Het is ook mooi dat "Puntje" is opgenomen in de Handelingen, voor eeuwig, in de Tweede Kamer. Ik stel voor dat we even schorsen, zodat de collega's u kunnen feliciteren. Wilt u hier voor mij gaan staan? Ik vraag wel aan iedereen om 1,5 meter afstand te houden, want die regel geldt nog steeds.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van de wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met aanpassing op het gebied van de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs. We waren bezig met de eerste termijn van de zijde van de Kamer. We zijn toe aan de derde spreker, pardon, de vierde spreker. Dat is de heer Segers, die namens de ChristenUnie het woord zal voeren.
De heer Segers (ChristenUnie):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Allereerst een hartelijke felicitatie aan collega Paul. Een prachtig verhaal. Mevrouw Paul eindigde met de mededeling dat zij dankbaar en trots is. Volgens mij zijn heel veel mensen hier dankbaar en trots dat u hier in ons midden zit. U heeft het verhaal verteld van uw jeugd. U zit nu hier, maar daar is heel veel aan vooraf gegaan. Het onderwijs heeft een hele belangrijke plek gehad in die ontwikkeling, met een eervolle vermelding voor de heer Puntje. Ik denk dat we allemaal onze eigen "meneer Puntje" hadden. De geschiedenisleraren waren toch wel de meest favoriete leraren, in ieder geval in mijn schoolcarrière. Ook bijzonder dat DAF nog even langs kwam. De autometaforen kwamen vanochtend al eerder langs. De heer Van Meenen begon al over een auto; die kwam langs. En we hebben eerder ergens een roestige auto gehad, geloof ik. Dat was ook nog een ding. Die auto houden we er dus in. Maar van harte gefeliciteerd en een hele goede tijd hier toegewenst. Ik zie uit naar de debatten met elkaar hierover.
Over indrukwekkende verhalen gesproken: afgelopen zaterdag las ik het verhaal van Tim 'S Jongers in de Volkskrant over opgroeien in armoede. Dat was echt een indrukwekkend verhaal, van iemand die echt in de goot heeft gelegen, in hele moeilijke omstandigheden. Het is indrukwekkend om te zien hoe belangrijk praktijkonderwijs dan is, hoe belangrijk het dan is dat er een leraar is, dat er docenten zijn die iemand bij de hand nemen en naar de plek brengen waar hij echt zijn talenten kan ontplooien. Sommige mensen hebben het echt veel moeilijker gehad dan bijvoorbeeld ik het heb gehad. Het is goed om dat soort verhalen te lezen en te zien hoe belangrijk onderwijs is, ook als plek van emancipatie en ontwikkeling. Die rijkdom van het onderwijs zit in de interactie tussen leraar en leerling, tussen meneer Puntje en Mariëlle Paul, dat soort relaties.
De discussie over de eindtoets, want daar gaat het nu over, is in het verleden altijd gegaan over wat nou leidend moet zijn, het advies van de leraar of de score van de eindtoets, en wat eerder moet plaatsvinden, het definitieve schooladvies waarmee leerlingen zich kunnen aanmelden of de eindtoets. De ChristenUnie is blij dat het advies van de leraar en de eindtoets nu naar elkaar toe worden getrokken. Dat is de kern van dit wetsvoorstel. Hiermee geven we nog steeds vertrouwen aan de leraar en diens professionaliteit om tot een goed oordeel te komen, maar bieden we ook een instrument dat eventuele onbewuste vooroordelen kan corrigeren.
Voorzitter. Het is belangrijk dat iedereen zijn talenten kan ontwikkelen. We hebben onszelf erin geoefend om niet te spreken over "hoger onderwijs" en "lager onderwijs", maar om te zien dat er een diversiteit aan talenten en mogelijkheden is en dat het soms gaat om ándere kennis en vaardigheden en niet om meer of minder kennis en vaardigheden. En toch zie ik dat in het schrijven, in de memorie van toelichting, wel terugkomen. Er wordt gesproken over meer kennis en vaardigheden op basis waarvan er dan een ander advies zou komen. Ik zag het eerlijke gezegd ook terugkomen in het amendement van collega Paul, dat ging over "naar boven" en "naar beneden". Dat veronderstelt toch een soort hiërarchie in schoolsoorten, die er wat mij betreft niet zou moeten zijn. Er is een soort stuwende kracht ontstaan richting het vwo, alsof dat het hoogst haalbare doel is; als dat niet lukt, dan maar havo. Dat doet de diversiteit van ons allemaal echt onrecht. Het moet niet gaan om een bijstelling naar boven, maar naar een niveau dat past bij een leerling. Volgens mij zijn wij het er in de commissie voor Onderwijs inmiddels aardig over eens dat we niet over "hoger" en "lager" moeten spreken. Ik zou de minister willen vragen om daar ook in zijn schrijven en spreken scherp op te zijn.
Volgens de ChristenUnie kan het probleem van bijstelling opgelost worden met meervoudige schooladviezen. Dat geeft ook meer ruimte. Daarmee wordt ten eerste een bijdrage geleverd aan meer kansengelijkheid. Er werd al gememoreerd dat leerlingen met een bijgesteld schooladvies een zeven keer zo grote kans hebben dat zij niet meer terechtkunnen op de school van hun voorkeur. Dat is buitengewoon zorgelijk. Dus dit zou een bijdrage kunnen leveren aan grotere kansengelijkheid.
Hiermee wordt ook aangesloten bij de bonus in het Nationaal Programma Onderwijs voor middelbare scholen die brede brugklassen vormen. En er wordt aangesloten bij een bredere wens voor die brede brugklassen. Er wordt verder bijgedragen aan vermindering van de sterk toegenomen padafhankelijkheid. Ziet de minister ruimte in dit wetsvoorstel voor een aanmoediging voor die meervoudige adviezen, om daar toch nog enige ruimte te laten aan leerlingen die zich op allerlei manieren nog ontwikkelen, en om hen ook een beetje die ruimte te geven in dat advies?
Meneer de voorzitter. Het wetsvoorstel verkleint de tijd tussen de eindtoets en het schooladvies om ook toetstrainingen tegen te gaan. De Raad van State wijst erop dat in de praktijk al aan het eind van groep 7 ouders hun kinderen naar particuliere toetstraining sturen. Naar aanleiding van dit advies is het hoofddoel, het tegengaan van kansenongelijkheid, uit het wetsvoorstel gehaald. Maar een ander pad had natuurlijk kunnen zijn om díe maatregelen in te voegen die bijdragen aan kansengelijkheid, dus om wél vast te houden aan dat doel. In plaats van het schrappen zou je inderdaad maatregelen kunnen nemen die bijdragen aan het doel kansengelijkheid. Is dat niet een betere route, vraag ik aan de minister.
De Raad van State adviseert na dat analyseren welke bijdrage er nu daadwerkelijk geleverd wordt aan het bevorderen van kansengelijkheid. Als reactie daarop wordt dus het hoofddoel geschrapt. Dus is er ook over nagedacht hoe het wetsvoorstel wel aan dat hoofddoel kan voldoen?
Voorzitter. De school is een gemeenschap waarin leraren, leerlingen en ouders samenwerken aan goed onderwijs. Dat wordt moeilijker als ouders niet goed weten wat hun mogelijkheden zijn. De ChristenUniefractie pleit altijd voor het aanjagen van ouderbetrokkenheid. We zijn ook blij dat in de schoolgids de procedure wordt opgenomen rond het schooladvies. Maar ik vraag me wel af dit een definitieve oplossing voor het probleem is. Volgens mijn fractie is het probleem dat er ongelijkheid bestaat tussen kinderen wier ouders heel goed de weg weten, zich goed kunnen uitdrukken, en kinderen van ouders die dat minder goed weten, die de taal bijvoorbeeld minder goed machtig zijn. Zou de schoolgids niet ook mogelijkheden moeten geven door ouders te wijzen op mogelijkheden om in gesprek te gaan over dat schooladvies? En zouden ze daar niet een handje bij moeten worden geholpen, in ieder geval sommige ouders?
Een taak van de overheid is het waarborgen van goed onderwijs. Het wetsvoorstel schaft de huidige, hybride vorm van eindtoetsen af, zodat er enkel niet-publieke toetsaanbieders overblijven. Die hybride vorm met ankeropgaven is er alleen pas net, sinds 2018, is in 2019 verder aangescherpt, in 2020 is er geen eindtoets geweest en we gaan nu besluiten het systeem aan te passen. Is dat niet te snel, vraag ik aan de minister. Welke knelpunten in het hybride systeem zijn nu zo problematisch dat er zonder een adequate evaluatie alweer overgegaan wordt naar een nieuw systeem?
Tot slot, meneer de voorzitter. De Raad van State is erg kritisch op de vergelijkbaarheid. Het CPB noemt het noodzakelijk dat de toetsadviezen goed vergelijkbaar zijn. Ik wil hier niet een pleidooi houden voor het immer behouden van de Centrale Eindtoets van de overheid, maar ik vraag me wel af of we nu niet te snel gaan. Ik maak me eerlijk gezegd zorgen over de vergelijkbaarheid van die toetsen, of die voldoende gewaarborgd is. Kan de minister die zorgen wegnemen? En is het nu wel echt het goede moment om over te gaan tot afschaffing van de Centrale Eindtoets? Welke problemen ziet de minister voor scholen, de inspectie en de Stichting Cito als er langer gewacht wordt met het afschaffen van die Centrale Eindtoets?
Met die vragen zet ik een punt. Ik zie uit naar de beantwoording van die vragen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. De volgende spreker van de zijde van de Kamer zal de heer Peters zijn, die zal spreken namens het Christen Democratisch Appèl. Gaat uw gang.
De heer Peters (CDA):
Voorzitter. Om te kunnen leren heeft een kind genoeg uitdaging nodig en een veilige plek. Het leerdoel moet bereikbaar zijn als hij op zijn tenen gaat staan. Het is een veel gemaakte denkfout dat onderwijs op de eerste plaats léúk moet zijn. Nee, het onderwijs léért je dingen die je voorheen niet kon en dat ís leuk: de kunst van het lukken. Dat geeft zelfvertrouwen en dat biedt uitdaging. Dat maakt je wereld groter. Goed onderwijs kan kansenongelijkheid misschien niet ópheffen, maar het kan wel mensen vérheffen, en het legt de basis voor een prettig leven. En andersom klopt het ook. Slecht onderwijs — gebrek aan uitdaging, of juist onbereikbaar hoge doelen, beroerde lessen of een slecht pedagogisch klimaat — sloopt kinderen. Dat levert letterlijk schoolpijn op. Een passende doorstroom van kinderen naar het voortgezet onderwijs is dan ook van groot belang, net als een warme overdracht, die wat mij betreft niet stopt bij de overdracht van een dossier of de inschrijving op een nieuwe school. Wat mij betreft is het belangrijk dat de mentoren gedurende het eerste schooljaar contact met elkaar houden. Zit Jantje nu inderdaad op de goede plek? Waarom hebben we Enre niet op een hoger niveau of op een ander niveau geplaatst? Hoe kunnen we Aisha beter helpen? Waarom blijken de schooladviezen van de Augustinusschool achteraf altijd perfect passend en die van De Regenboog juist niet? Of andersom? Waarom zijn ouders van De Vlieger altijd zeer tevreden en waarom die van De Klimop weer niet? Of andersom?
Het doel is passende plaatsing. Ongeacht de wet zouden scholen veel meer dan nu van elkaar kunnen leren om het goed te doen. Ook nu weer is de vraag: hoe creëren we een lerende cultuur? Hoe zorgen we ervoor dat het ieder jaar een beetje beter gaat?
Vandaag bespreken we een wetsvoorstel dat een volgende stap zet in het verbeteren van het proces rondom de doorstroming van de basisschool naar het voortgezet onderwijs. Dat is mooi, maar zelfs zonder dat wetsvoorstel is er voldoende ruimte voor verbetering. Die ruimte is er om ingenomen te worden. Graag een reactie van de minister. Wat ligt er in zijn mogelijkheden om ook hier een lerend proces op gang te brengen?
Voorzitter. Over advisering en doorstroming ... O, de heer Kwint.
De heer Kwint (SP):
Ik heb geen haast. Ik was het heel erg eens met wat de heer Peters zei over de lerende cultuur en over wat wij kunnen doen om die te stimuleren. Nou zegt de minister, onder andere in de beantwoording, dat blijkt dat de pabo's lang niet altijd apart stilstaan bij het fenomeen advisering. Hoe doe je dat nu goed en hoe zorg je ervoor dat je een kind zo goed mogelijk op een zo passend mogelijke plek krijgt? Is het CDA het met ons eens dat je dat eigenlijk gewoon onderdeel zou moeten maken van de standaardopleiding tot docent?
De heer Peters (CDA):
Dat ben ik volkomen met de heer Kwint eens en dat ga ik straks in mijn tekst ook nog een keer herhalen.
De heer Kwint (SP):
Dan ga ik er even voor zitten, voorzitter.
De heer Peters (CDA):
Voorzitter. Over advisering en doorstroming is veel te zeggen. Afhankelijk van de pet die je opzet, zou je tot verschillende conclusies kunnen komen. Goede basisschooldocenten weten perfect passend te adviseren. Hun advies zou te allen tijde leidend moeten zijn. Een doorstroomtoets als momentopname is in zo'n geval onnodig en soms zelfs contraproductief. Aan de andere kant zijn er ook docenten die er eigenlijk een potje van maken. In zo'n geval zou je willen dat een doorstroomtoets gebruikt wordt om een niet-passend advies te compenseren. Je wilt scholen voor het voortgezet onderwijs enige tijd geven om hun formatie rond te breien, maar aan de andere kant wil je de tijd die kinderen na afloop van de eindtoets op school vakantie vieren zo kort mogelijk maken. Er schijnen scholen in het voortgezet onderwijs te zijn die ieder advies in de wind lijken te slaan en gewoon bruut plaatsen op basis van de doorstroomtoets.
Al met al zet deze wetswijziging een volgende stap in een passende plaatsing van leerlingen. Het is een mooi midden tussen de verschillende afwegingen. Het is wat ons betreft een verbetering, maar we zijn er nog niet.
Nog niet zo lang geleden — vind ik zelf — was ik afdelingsleider van de onderbouw van het vmbo in Oss. Het is vast erger geworden allemaal, maar ook toen was er sprake van wat wij toen noemden "opwaartse druk" van ouders die hun kind een havo- of vwo-advies gunden en voor wie vmbo eigenlijk onbespreekbaar was. Los van de plaatsing was dat laatste na een gesprek en een kijkje in de school vrijwel nooit meer het geval. Het beeld dat ouders hadden, paste gewoon niet bij de werkelijkheid. Het is goed om in dat beeld te investeren. Het vmbo was en is een prachtige opleiding, waar kinderen tot bloei kunnen komen. Deze kinderen worden de vakmensen van de toekomst. Alle aandacht voor kansenongelijkheid is mooi, natuurlijk, en hard nodig ook. Maar het moet er niet toe leiden dat het vmbo, nog meer dan nu in de beeldvorming al het geval is, een opleiding is waar je niet moet wezen. Dat is onterecht en oprecht schadelijk voor de scholen, de leerkrachten en zeker ook voor de kinderen.
Voorzitter. Zoals wij in de schriftelijke ronde al hebben aangegeven: wij steunen dit wetsvoorstel. Al onder Rutte II hebben wij ons er samen met D66 voor ingezet om de professionaliteit van de leerkrachten weer voorop te stellen en de eindtoets te gebruiken waarvoor die ooit is bedoeld. De docent geeft een advies op basis van leervorderingen uit het leerlingvolgsysteem, de motivatie, intelligentie en andere persoonskenmerken van het kind, de wens van de ouders en eventuele andere gegevens en omstandigheden. De eindtoets voegt daar als momentopname feitelijk weinig meer aan toe: hooguit om onbewuste onderadvisering aan het licht te brengen en te corrigeren. Late correctie en bijstelling van het schooladvies konden ertoe leiden dat scholen of afdelingen vol waren. Mooi is dat. Meneer Segers zei het ook: dan heb je een hoger schooladvies — om het toch maar even hoger te noemen — en dan plaatsen ze je alsnog niet, omdat het algemene inschrijfmoment te ver voor de eindtoets lag. Dit knelpunt wordt opgelost door alle leerlingen vanaf medio tot eind januari een voorlopig schooladvies te geven. Daarna volgt …
De voorzitter:
Mag ik u even onderbreken?
De heer Peters (CDA):
Als ik nog drie zinnen uitspreek, is de interruptie van de heer Van Meenen … Daarna volgt begin tot medio februari de afname van de eindtoets en na de uitslag van de eindtoets komt het definitieve schooladvies, eventueel aangepast met een hogere Cito-score. Hierdoor schrijven alle kinderen zich tegelijkertijd in op een middelbare school.
De heer Van Meenen (D66):
De heer Peters zei terecht dat we vooral vertrouwen moeten hebben in de leerkrachten, in het advies. Natuurlijk, we kunnen van elkaar leren. Hartstikke mooi allemaal. Eens ook. Maar nu ligt er een amendement van de VVD. Mijn waardering voor dit soort ruige amendementen, want dat zegt: niet heroverwegen als er een hogere toetsuitslag is, maar gewoon bijstellen. Als ik het tenminste goed begrepen heb. Altijd bijstellen dus. Dat is niet nieuw in deze discussie. Dat hebben we vaker gehad. Meestal kwam dat voorstel uit de hoek van de PvdA, nu van de VVD. Er gebeuren dus dingen. Maar mijn vraag aan de heer Peters is: hoe kijkt hij … Ik kon mevrouw Paul daar niet op interrumperen, helaas.
De heer Peters (CDA):
Dan doet u het maar bij mij?
De heer Van Meenen (D66):
Dus dan doe ik dat maar even bij u. Misschien kan zij mij daar straks over interrumperen. Dan wordt het nog leuk ook. Maar ik vraag even aan de heer Peters hoe hij nu kijkt naar dit amendement, in het licht van wat hij zegt over leraren. Dat amendement zegt eigenlijk: allemaal leuk en aardig wat die adviezen zijn geweest, maar zodra die toets hoger is, is dát de uitslag.
De heer Peters (CDA):
Als een goede docent op basis van allerlei kenmerken goed adviseert, denk ik dat zo'n eindtoets daar feitelijk niet veel meer aan toevoegt. Als het allemaal goed gaat, en daar gaan we maar vanuit. Dat moeten we leren. Ook de pabo's moeten daar aandacht aan besteden en scholen ook. Zo zie ik het. Dan zou ik denken dat het amendement volgens mij niet aan te raden is.
Mevrouw Paul (VVD):
Ik zou toch even willen ingaan op wat de heer Van Meenen zei. Het amendement stuurt aan op "aanpassen tenzij". In die zin kan een leraar, als hij of zij denkt …
De voorzitter:
Kunt u iets meer in de microfoon spreken?
Mevrouw Paul (VVD):
Ja, sorry. Dus het is inderdaad aanpassen op basis van die hogere uitslag, tenzij er heldere, zware overwegingen zijn vanuit de leraar om dat niet te doen.
De voorzitter:
Dank voor de verheldering.
De heer Peters (CDA):
Ikzelf denk dat ze dat ook zullen doen als er reden is om aan te passen en ze het verkeerd hebben gezien. Zo zie ik het, maar goed. Deze volgorde leidt tot de beste kansen voor kinderen om op het meest passende niveau terecht te komen, maar het maakt de tijd dat kinderen op school niets meer te doen hebben, wel erg lang. Hoe ziet de minister dat? Ziet hij ook het risico dat scholen na de eindtoets eigenlijk niet meer serieus les gaan geven? En is hij het met het CDA eens dat kinderen in die tijd dingen afleren in plaats van leren, en dat dit vooral geldt voor kinderen die dat eigenlijk net niet kunnen hebben?
Als afdelingsleider vroeg ik voor leerlingen leerwegondersteunende gelden aan. Daarvoor moest je onder andere leerachterstanden in beeld brengen. Sommige kinderen hadden voor de zomer net niet voldoende leerachterstand om in aanmerking te komen voor die gelden, maar ze hadden die hulp wel nodig. Als ik ze dan na de zomer nog een keer testte, bleken die leerachterstanden enorm te zijn toegenomen. Herkent de minister dit beeld en is er in overleg met het vo niet aan gedacht om zowel de inschrijving als het schooladvies en de eindtoets verder naar achteren te schuiven? Formatie op het voortgezet onderwijs is ook weer geen rocketscience en het kan veel broodnodige en effectieve lestijd schelen als het wel mogelijk zou zijn. Graag een reactie van de minister.
Voorzitter. Wij zijn er geen voorstander van om de eindtoets weer een prominentere positie te geven bij de advisering dan het schooladvies en de volgorde om te draaien, en wel om een aantal redenen. De motivatie voor het weer vooropstellen van het belang van het schooladvies kwam juist voort uit de onvrede die er was over het grote belang van de momentopname van de eindtoets en de druk die dat op de kinderen legt, in plaats van te kijken naar de meerjarige ontwikkeling van kinderen. Het is al gezegd: de film in plaats van de foto. Daarbij is de Cito-toets niet gemaakt om aan te geven naar welk schoolniveau een kind hoort te gaan. Het is hooguit geschikt als tweede, objectieve gegeven naast het schooladvies, om mogelijk onbewuste onderadvisering inzichtelijk te maken, die vooral kinderen van lager of praktisch opgeleide ouders zou treffen, en dat willen we tegengaan.
Voorzitter. Onze belangrijkste reden is dat, ondanks wat veel partijen beweren, voorrang geven aan de eindtoets weer opnieuw zal leiden tot het vergroten van de kansenongelijkheid. Immers, wat gebeurde er voor 2014 en komt nu wat minder voor? Er was toetstraining om een zo hoog mogelijke score op de eindtoets te halen. Afgezien van de vraag of het in het belang van het kind is om alleen op basis van een momentopname een school te kiezen, zagen we dat alleen kinderen van ouders die het konden betalen, op toetstraining zaten. Zij hadden daarmee meer kans op een hogere score dan kinderen van praktisch opgeleide ouders die een dergelijke training niet hadden. Deze situatie komt weer terug als we de eindtoets, of doorstroomtoets zoals we die nu noemen, weer voorrang geven boven het schooladvies. Het CDA is van mening dat de combinatie van schooladvies en eindtoets en de volgorde die er nu is, de beste kansen biedt op kansengelijkheid in het kiezen van het schoolniveau voor kinderen. Dit blijkt ook uit onderzoek, zo bleek uit de beantwoording van de vragen naar aanleiding van het verslag.
Voorzitter. Het CDA vindt het van groot belang dat de afgelopen jaren een kwaliteitsslag is gemaakt ten aanzien van professionalisering van de advisering, en er op scholen een bewustwordingscampagne is geweest inzake de effecten van onderadvisering en de bewuste en onbewuste mechanismes die daaraan ten grondslag liggen. Uit de beantwoording van onze vragen in hoeverre onderadvisering aan de orde komt bij de pabo, zeg ik tegen de heer Kwint, blijkt dat dit niet het geval is bij alle pabo's, maar alleen bij pabo's die de specialisatie voor het oudere kind aanbieden, en pabo's die advisering binnen een andere specialisatie aanbieden. In het belang van een verdere professionalisering en een betere voorspellende waarde van advisering vraagt het CDA de minister om in gesprek met de pabo's te bewerkstelligen dat op alle pabo's onderadvisering in voldoende mate aan de orde komt. Ik overweeg een motie op dit punt. Misschien iets voor meneer Kwint om tegen die tijd mee te tekenen. We laten hem de motie van tevoren lezen.
Voorzitter. Naar aanleiding van onze vragen in het verslag geeft de minister aan dat evaluatie van de terugkoppeling van vo-scholen richting basisscholen over de voorspellende waarde van hun schooladviezen helpt bij het professionaliseren van de advisering. Dat is natuurlijk ook zo, maar is er enig zicht op of dit ook effect heeft? Passen scholen inderdaad hun advisering aan wanneer daar een trendmatige aanleiding voor is? Graag een reactie van de minister.
Voorzitter. Het CDA is tevreden dat mede naar aanleiding van onze vragen in het verslag in de eerste nota van wijzigingen is opgenomen dat het bevoegd gezag een actieve informatieplicht heeft om ouders te informeren over de procedure en de verdere gang van zaken rondom het schooladvies. Het is belangrijk dat ouders weten wat ze wanneer kunnen verwachten, maar ook wat ze kunnen doen als ze het niet eens zijn met het schooladvies.
Tijdens de begrotingsbehandeling heeft de minister naar aanleiding van onze vragen over de doorstroom van kinderen op middelbare scholen aangegeven, te kijken in hoeverre scholen nog steeds risicomijdend gedrag vertonen. Het was natuurlijk altijd al erg om een kind kansen te ontnemen om de school beter te doen lijken, maar nu sinds 2016 het toezichtkader van de inspectie blijkbaar zo is aangepast dat een kind dat het advies tl-havo heeft gekregen, maar uiteindelijk in de derde klas op de theoretische leerweg terechtkomt, niet langer als negatief, maar als neutraal beoordeeld wordt, dan is daar al helemaal geen aanleiding meer voor. Kan de minister de stand van zaken hiervan geven?
Voorzitter. We houden enige zorgen over de concentratie van de taken bij het CvTE en de positie van de Stichting Cito en Cito BV. In antwoorden op onze vragen stelt de minister dat het College voor Toetsing en Examens beter in staat gesteld wordt om de concentratie van taken uit te voeren. Experts van het Cito kunnen ondersteunen en bovendien blijft de minister eindverantwoordelijk. Maar hoe gaat het er in de praktijk dan uitzien? Kan de minister daar een nadere toelichting op geven? Ik denk een grijs gebied te zien, maar misschien vergis ik me en zorgt de concentratie van taken en bevoegdheden niet via een omweg toch voor ongewenste eenvormigheid, bijvoorbeeld vanwege de gewenste vergelijkbaarheid van toetsen.
Voorzitter. Nog even over die eindtoets. Dat mogen er nu meer zijn, maar hoe bewaken we de kwaliteit van al die toetsen? Daar hebben we dus een college voor. Als dat nu concludeert dat een toets niet deugt, kunnen ze die dan verbieden? Of moet de inspectie dat regelen? Gaat dat via de rechter? Grijpt de minister in? Ik kan erlangs lezen, maar het staat volgens mij niet in de wet. Ik zie dus dat grijze gebied. Daarom wil ik er graag een reactie op. Wil de minister niet zomaar overgaan tot verdere uitbreiding van de bevoegdheid van het CvTE, zonder de Kamer daarbij te betrekken? Ik overweeg ook op dit punt in tweede termijn een motie, alsmede op mijn eerdere punt over eenvormigheid. Zou de Expertgroep Toetsen PO nog een rol als onafhankelijke expertgroep naast het Cito kunnen vervullen?
Ik zei het al, voorzitter: om te kunnen leren heeft een kind genoeg uitdaging en een veilige plek nodig. Het leerdoel moet bereikbaar zijn als hij op zijn tenen gaat staan. Het is een veelgemaakte denkfout dat onderwijs op de eerste plaats leuk moet zijn. Nee, het onderwijs leert je dingen die je voorheen niet kon, en dat ís leuk. Het gaat om de kunst van het lukken; ik zei het al. Dat geeft zelfvertrouwen en dat biedt uitdaging. Dat maakt je wereld groter. Goed onderwijs heft kansenongelijkheid niet helemaal op, maar het verheft mensen wel, en daar gaat het om.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. Mevrouw Westerveld heeft nog een interruptie.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Mijn vraag aan de heer Peters is hoe hij het tweede deel van de wet beoordeelt, waarin eigenlijk staat dat het aanbieden van die doorstroomtoets niet meer door de overheid hoeft te gebeuren, maar door private partijen. Ik sla 'm een beetje plat, maar vindt hij ook dat de rol van de overheid hierin eigenlijk niet meer nodig is, omdat de markt het ook kan? Of ziet hij dat anders?
De heer Peters (CDA):
Ik wil het eigenlijk helemaal niet zien in termen van markt of overheid, op die manier. Dat is voor mij niet zo'n groot issue. Ik zie het meer als de keuze die een school heeft voor een leerlingvolgsysteem en uiteindelijk dus ook een Cito-toets, sorry, een eindtoets — je hoort me dezelfde fout maken — of een doorstroomtoets die gewoon passend is. Ik heb er geen principiële bezwaren tegen om dat door de markt of alleen door de overheid te laten doen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Nee, maar dat is natuurlijk wel een onderdeel van de wet: dat de overheid het niet langer meer hoeft aan te bieden, omdat de markt het ook kan. Ik begrijp wel dat de heer Peters dit misschien niet zo'n issue vindt, maar het is wel onderdeel van de wet waar we straks over moeten stemmen. Ik hoor van hem steun voor die wet. Er ligt ook een amendement van de heer Kwint en mij dat wat anders voorstelt. Ik ben gewoon heel benieuwd hoe de heer Peters van het CDA daarnaar kijkt.
De heer Peters (CDA):
Ik steun gewoon de wet zoals die er ligt.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Mag ik nog één vraag stellen, voorzitter?
De voorzitter:
Zeker, mevrouw Westerveld, u mag.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
We hebben hier in de Kamer vaker discussies gehad over de toename van het private onderwijs in het publieke onderwijs. We zien dat er steeds meer testen zijn. We hadden het net even over teaching to the test. Je kunt kinderen ook gewoon leren om zo goed mogelijk te scoren op de eindtoets. Is de heer Peters het met mij en een groot deel van de Kamer eens dat dat wel een risicovolle ontwikkeling is en dat we daardoor juist de ongelijkheid vergroten? We weten namelijk welke kinderen gebruikmaken van dit soort particulier aanbod.
De heer Peters (CDA):
Daar ben ik het heel erg mee eens. Ik vind teaching to the test om heel veel redenen gewoon schadelijk, want een kind komt dan niet op de plek waar het wel zou horen en het vergroot de kansenongelijkheid. Dat is natuurlijk wel een probleem dat er altijd al was, zeg ik dan even tegen mevrouw Westerveld, en dat niet vergroot wordt door deze wet. Ik denk dat zo'n doorstroomtoets als momentopname niet de rol zou moeten hebben die hij in de ogen van sommigen wel krijgt. Als het goed is, moet het schooladvies gebaseerd zijn op wat een kind al jaren heeft laten zien, wat hij kan, wat zijn motivatie is, wat hij wil en wat zijn ouders willen. Het moet gebaseerd zijn op allerlei kindfactoren en niet alleen maar op een eindtoets. Dat is ook een beetje het antwoord dat ik net aan de heer Van Meenen gaf. Zo zie ik het. Zo'n doorstroomtoets is dan een volgend objectief gegeven, maar ook echt niet meer dan dat in mijn ogen.
De heer Kwint (SP):
Ik denk dat ik het daar heel erg mee eens ben. Ik wil even terug naar het punt hiervoor. Het CDA zegt: het maakt me niet zo heel veel uit of het nou door de overheid of commercieel aangeboden wordt, of dat we het hybride stelsel hanteren dat we nu hebben. Maar vindt u niet dat wanneer wij iets wettelijk verplicht stellen, wij als overheid dan ook de taak hebben om daar iets voor te borgen, om er in ieder geval zelf voor te zorgen dat een vorm van eindtoets beschikbaar blijft, en dat we daar ook een directe invloed op moeten hebben?
De heer Peters (CDA):
Ja, maar als ik het goed begrijp ziet de heer Kwint dan het risico dat er geen deugdelijke marktpartijen zouden zijn die dit zouden willen of kunnen doen, dat we in dat geval een heel groot probleem zouden hebben, omdat er geen deugdelijke doorstroomtoets zou zijn, en dat de overheid dan iets moet regelen. Ik denk dat dat risico nul of praktisch nul is. Misschien ziet de minister dat anders. Als het antwoord van de minister zou zijn "ik zie dat risico en ik wil wel een doorstroomtoets", dan zou u gelijk hebben. Maar ik zie dat risico eigenlijk gewoon niet. Dat is volgens mij echt bijna nul.
De heer Kwint (SP):
Het eerlijke antwoord is volgens mij: los van het feit dat de kans inderdaad niet heel groot is dat ze er allemaal tegelijkertijd mee ophouden, maak je jezelf er wel afhankelijk van. Daarnaast weten wij gewoon een hele hoop nog niet over de stabiliteit, de kwaliteit en de vergelijkbaarheid van die toets. Zoals de heer Segers in zijn termijn al aangaf: die dingen zijn er pas net. Er is ook nog een jaar waarin er geen eindtoets is geweest, en toch wordt er nu al besloten om de waarborg van de door de overheid gefaciliteerde Cito-toets te schrappen. Vindt u dat niet erg snel?
De heer Peters (CDA):
Ja, er zijn redenen om dat te doen. En ja, dat is snel. Meneer Segers vroeg het ook al heel duidelijk. Ik wil daar wel een antwoord op van de minister. Het moet wel geborgd zijn; dat ben ik helemaal met meneer Kwint eens.
De heer Beertema (PVV):
Ik vind het zo jammer dat ik meneer Peters, die toch ook een onderwijsachtergrond heeft, nu zo hoor meegaan in dat linkse frame van teaching to the test. Waarom dat altijd in het Engels gezegd moet worden, begrijp ik ook niet. Ik zei als leraar gewoon: we gaan oefenen voor het examen. Dat was voor leerlingen hartstikke leuk. Ze kregen er zelfvertrouwen van. Ik maakte die examens zelf, in een landelijke werkgroep en zo. Dat was perfect. Ze gingen met het volste zelfvertrouwen die examens maken. Dat mag allemaal niet meer, want dat wordt nu allemaal gelegd op dat politieke bordje van kansenongelijkheid en teaching to the test. "Dan is die test niks meer waard." U als leraar moet toch begrijpen dat het volstrekt lege, loze kreten zijn van D66 en al die linkse mensen die alles maar aan die kerstboom van kansengelijkheid willen hangen?
De heer Peters (CDA):
Natuurlijk, ik ben ook leraar geweest en je bereidt kinderen voor op hun examens. Zo makkelijk is dat. Ik noem dat niet "teaching to the test"; ik noem dat gewoon "examenvoorbereiding". En inderdaad, ze vinden dat prettig en leuk. Het is ook nodig. Ik wil niet dat commerciële bureaus kinderen opleiden van ouders die dat kunnen betalen, waardoor die kinderen op een plek komen te zitten waar ze helemaal niet horen. In dat kader heb ik gezegd wat ik zei. Ik zei al dat ik helemaal niet vind dat zo'n eindtoets, zo'n doorstroomtoets, die rol moet hebben die het in de ogen van veel mensen wel heeft. Ik wilde niet per se in een links frame stappen, maar ik wilde gewoon uitleggen hoe ik tegen die oude Cito-toets aankijk.
De heer Beertema (PVV):
Maar toch is het een links frame. Stel dat ouders nou zo gemotiveerd zijn om hun kinderen bij te staan in hun onderwijscarrière. Het probleem zit hem er niet in dat die bureautjes er zijn. Het probleem is dat die scholen falen. Waarom zou je die ouders bijna verbieden om buitenschoolse expertise in te huren om kinderen voor te bereiden op die examens? Want daar gaat het zo langzamerhand naartoe. Waarom zeggen we niet gewoon: laat die ouders, wij moeten ervoor zorgen dat scholen dat zelf doen en dat het niet meer nodig is dat ze die expertise inhuren? Dat is toch eigenlijk waarvoor wij hier zitten? Wij zitten hier toch niet om die ouders straks te gaan verbieden om dat in te kopen? Dat gaat namelijk nogal ver, vind ik.
De heer Peters (CDA):
Ik wil helemaal niemand iets verbieden. Ik wil alleen zeggen dat ik niet denk dat het oefenen voor een Cito-toets, het leren van een trucje aan een kind zonder dat het echt de kennis heeft die eronder ligt, de manier is om op een passende plek te komen. Dat heb ik willen zeggen. Ik ben het overigens volkomen met de heer Beertema eens dat heel veel bijles en het onderwijs buiten de school — hoe noemde mevrouw Westerveld het ook alweer met een mooi woord? — helemaal niet nodig zouden zijn als we op scholen veel beter zouden doen waarvoor we op aarde zijn. Dat ben ik echt volkomen met u eens. Volgens mij is dat ook zo'n beetje mijn kernboodschap in iedere bijdrage die ik heb.
De heer Beertema (PVV):
Ten slotte. U en alle mensen hier hebben zelf boter op het hoofd. We hebben allemaal in onze carrière wel eens gesolliciteerd voor hoog ingeschaalde banen waaraan assessments te pas moesten komen. Jullie hebben allemaal die boekjes gekocht om te kijken hoe een assessment werkt en hoe je daar het beste doorkomt. Dat zijn de feiten. We moeten dat die kinderen gewoon niet willen ontzeggen.
De heer Peters (CDA):
Tot slot dan, voorzitter. Ik heb gelukkig niet zo vaak assessments gedaan. Ik heb nooit zo'n boekje gelezen. Maar ook daarbij zou ik zeggen: zo'n momentopname zegt echt niet wie ik ben, net zomin als die Cito-eindtoets dat zei.
De voorzitter:
Dank, meneer Peters, voor uw inbreng en voor het beantwoorden van de interrupties. De volgende spreker van de zijde van de Kamer zal de heer De Hoop zijn namens de Partij van de Arbeid.
De heer De Hoop (PvdA):
Dank, voorzitter. Het is mooi dat we vanochtend ook weer de mogelijkheid hebben om een links betoog te houden over kansenongelijkheid. Ik hoop dat de heer Beertema ervan gaat genieten.
Voorzitter. Goed onderwijs stelt je in staat om je talent te ontwikkelen en te ontdekken wie je bent, wat je kan en hoe je van je dromen werkelijkheid kunt maken. Kinderen ontwikkelen zich nou eenmaal op verschillende manieren en in verschillende tempo's. Bovendien beginnen ze ook niet allemaal met een gelijke start. Dat hoeft geen probleem te zijn als je kinderen genoeg tijd en ruimte biedt om zich te ontwikkelen, maar in het huidige onderwijssysteem is dit gewoon niet het geval. In Nederland wordt heel vroeg geselecteerd voor het type voortgezet onderwijs in maar liefst zeven verschillende richtingen, van praktijkonderwijs tot het vwo. Al op 11-jarige leeftijd kom je in zo'n hokje terecht, een soort teermachine waar je als kind niet makkelijk uit kunt komen. Daarmee doen we kinderen tekort. Bovendien zorgt dit voor veel stress bij zowel kinderen en ouders als leraren. Dit maakt dat de Partij van de Arbeid een groot pleitbezorger is voor een brede brugklas, zodat je als kind pas na de tweede klas van de middelbare school een definitief schooladvies krijgt. Het uitstellen van het selectiemoment zorgt ervoor dat kinderen meer tijd krijgen om zich te ontwikkelen en langer bij elkaar in de klas zitten.
Het wetsvoorstel dat nu voorligt inzake de doorstroomtoetsen, regelt dat de knelpunten in de procedure, het tijdpad bij de schooladvisering en de overgang van het p.o. naar vo worden weggenomen en dat het stelsel van toetsen voor leerlingen en onderwijsvolgsystemen voor het primair onderwijs helderder wordt ingericht. De gedachte zou zijn dat deze wijziging ten goede kan komen aan het verbeteren van de kansengelijkheid voor leerlingen. Wat dat betreft ben ik het volledig eens met de metafoor die de heer Van Meenen vandaag aansneed over de auto die je repareert, terwijl je af en toe gewoon beter een hele nieuwe auto kunt aanschaffen. Helaas is het natuurlijk wel zo dat dat vandaag niet gaat lukken en dat we dit wetsvoorstel moeten beoordelen. Er wordt geregeld dat alle leerlingen uit groep 8 zich gelijktijdig aanmelden op een school voor voortgezet onderwijs. Zo maken ook de leerlingen die op grond van de eindtoets — dat moet dan de doorstroomtoets worden — een hoger schooladvies krijgen, een eerlijke kans om zich op datzelfde moment aan te melden voor de vo-school. Dat is positief.
Scholen worden verplicht het schooladvies te heroverwegen als de leerling de toets beter maakt. Als de school besluit om af te wijken van de uitslag van de toets, moet dat goed gemotiveerd worden. Uit onderzoek van de inspectie bleek echter dat een op de drie scholen erkende dit jaar geen enkel advies te hebben heroverwogen.
Een hele grote zorg voor de Partij van de Arbeid betreft de private partijen die doorstroomtoetsen aanbieden waarvoor basisscholen kunnen kiezen in plaats van de Cito-toets. Basisscholen mogen dat doen sinds het amendement in 2014 van de heer Rog en mevrouw Schouten. Wat de minister betreft blijft dat zo. Dat vindt de Partij van de Arbeid bezwaarlijk, want de Stichting Cito heeft de wettelijke taak om de Centrale Eindtoets te ontwikkelen in opdracht en onder regie van het College voor Toetsen en Examens. Tegelijkertijd maakt de overheid zich met de rol van private partijen medeafhankelijk van die partijen. Ook onderlinge vergelijkbaarheid van toetsen komt in gevaar, zoals de heer Kwint net schetste. Dat staat op gespannen voet met de grondwettelijke verantwoordelijkheid van de overheid voor kwalitatief goed onderwijs. De reactie van de minister in de nota naar aanleiding van het verslag heeft die zorg bij de Partij van de Arbeid niet weggenomen.
Een ander punt waar wij tegen aanlopen, is dat het besluit Caribbean Examinations Council, CXC, te vrijblijvend is geformuleerd. De clustering van vakken moet overeenkomen met de profielen in het voortgezet onderwijs om doorstroommogelijkheden ook te garanderen. Dat is enorm belangrijk voor de scholieren in het voortgezet onderwijs die na diplomering in Europese landen, zoals Nederland, hun opleiding willen voortzetten. Met het besluit om over te stappen op de onderwijsinrichting en examens van het CXC worden de inrichting en examens van het Nederlandse stelsel losgelaten. De CXC kent geen profielen. Het besluit laat het scholen vrij om binnen de kaders van de besluiten vakken zodanig te clusteren dat deze overeenkomen met de profielen. Het wordt niet verplicht gesteld. Dat betekent zoiets als: zoek het zelf maar uit op Caribisch Nederland.
De heer Bisschop (SGP):
Ik wil collega De Hoop hartelijk danken voor zijn bevlogen linkse betoog. Dat is in elk geval gelukt! Ik zit nog even te kauwen op de verantwoordelijkheid van de overheid ten opzichte van het voorzien in zo'n doorstroomtoets. Als ik de heer De Hoop goed beluister, dan trekt hij op basis van de grondwettelijke verplichting van de overheid de conclusie dat de overheid dus ook eigenlijk de enige aangewezen partij is die de doorstroomtoets verzorgt en dat de overheid dit niet kan beleggen bij de markt of bij andere instanties. Daar wil ik graag een nadere toelichting op en ik wil daar nog een kanttekening bij plaatsen. Een overheid die ervoor zorgt dat de condities waaronder de markt komt tot een divers aanbod, komt toch gewoon haar grondwettelijke verplichtingen na?
De heer De Hoop (PvdA):
Of u heeft het te scherp opgevat of ik heb het te scherp gezegd. Mijn probleem is dat ik verwacht — en dat ik dus zorgen heb — dat doordat dit mogelijk gemaakt wordt met die private partijen, de wettelijke taak die wij hebben om de vergelijkbaarheid van toetsen te hebben en de kwaliteit overeind te houden in gevaar komt. Dat komt doordat je dan toch leunt op die private partijen waar je niet de invloed op hebt zoals bij een centraal toetsingssysteem.
De heer Bisschop (SGP):
Dat snap ik. Alleen, als je dan de commissie voor toetsing en examens belast met de taak om daar toezicht op te houden en daar een stempeltje op te zetten, is dat probleem opgelost. Daarin voorziet dit voorstel toch ook volgens mij.
De heer De Hoop (PvdA):
Ik betwijfel dat en die zorg heeft de minister niet bij ons weggenomen. Sterker nog, wij zullen waarschijnlijk in de tweede termijn een motie indienen om die private partijen gewoon uit deze wet te slopen.
De heer Bisschop (SGP):
Die motie zie ik dan in gespannen afwachting tegemoet. Ik heb nog een ander punt en dat is die onderlinge vergelijkbaarheid. De heer De Hoop koppelt dat aan de juridische verplichting van de overheid, maar leg je dan niet een te grote claim op die overheid? Er is nergens juridisch vastgelegd of wettelijk geregeld dat dat soort toetsen vergelijkbaar zou moeten zijn. Sterker nog: waar dienen die toetsen voor? Die dienen ervoor om het niveau van het kind en het ontwikkelperspectief van het kind vast te stellen. Die toetsen kun je niet misbruiken om scholen onderling te gaan vergelijken. Dat is de grote denkfout die achter het vergelijkbaar willen maken zit. Bent u dat met mij eens?
De heer De Hoop (PvdA):
Nee, dat ben ik niet met u eens. Sterker nog, ik denk dat dit soort private toetsing ertoe leidt dat de kansenongelijkheid in het onderwijs alleen maar verder zal toenemen. Het is gewoon een principieel verschil tussen de SGP en de Partij van de Arbeid.
De voorzitter:
De heer De Hoop vervolgt zijn betoog.
De heer De Hoop (PvdA):
Ik vervolg inderdaad mijn betoog. Ik was bij Caribisch Nederland. Mijn vragen aan de minister op dit punt zijn: hoe kijkt u er nu tegenaan en bent u bereid om het Besluit CXC zodanig aan te passen dat de vo-gediplomeerden zeker kunnen zijn van doorstroommogelijkheden naar het vervolgonderwijs in Europees Nederland? Zo niet, dan overwegen wij ook een motie op dat punt.
Voorzitter. Ik rond af. De Partij van de Arbeid ziet dat de kansenongelijkheid in het onderwijs schrikbarend groot is. Juist op de plekken waar onderwijs een groot verschil kan maken in het leven van kinderen is dit probleem ook nog eens het grootst. Als we dat echt moeten veranderen, dan moet er naast dit wetsvoorstel — als het überhaupt een meerderheid krijgt — een radicale omslag komen, waarbij je als kind de tijd krijgt om te ontdekken wie je bent en wat je kan. Het onderwijs voor kinderen zou niet meer als een sorteermachine of een hindernisbaan moeten fungeren, maar als een springkussen, zodat ieder kind van zijn droom werkelijkheid kan maken.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. De volgende spreker van de zijde van de Kamer zal de heer Van Meenen zijn. Hij spreekt namens Democraten 66.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Mijn hartelijke felicitaties aan collega Paul voor haar prachtige persoonlijke maidenspeech, waarin — en dat is altijd mooi — zij haar eigen geschiedenis en levensverhaal verbindt aan het onderwerp waarover ze mag spreken in deze zaal. Dat is altijd mooi, omdat het een mooi persoonlijk verhaal is, maar ook omdat het een mooi onderwerp is dat wij hier met elkaar bespreken: het onderwijs. Veel belangrijker ga je het niet vinden in dit land. Dus mijn hartelijke felicitaties. U had het over "Puntje", maar ik zal het nooit vergeten dat ikzelf toch meer was geraakt door juf Tilly, degene die mevrouw Paul, toen zij nog een klein mevrouwtje Paul was, aan haar hand nam en naar haar plaats begeleidde. Waarom raakt mij dat zo? Omdat het onderwerp van vandaag eigenlijk precies daarover gaat, want ook als je 11 bent, of 12, heb je eigenlijk nog steeds zo'n hand nodig, die je op je plek brengt. Want hoe spannend is het wel niet voor kinderen om naar dat voortgezet onderwijs te gaan, hè? En we hebben daar een systeem voor bedacht waarin eigenlijk veel te weinig nog die hand van zo'n juf Tilly er is die jou naar je plaats wijst, waar alles nog openligt - want zo is het in het basisonderwijs: je hele toekomst ligt nog open. En we hebben daar al een heel belangrijk deel van afgesneden op de manier waarop wij de selectie naar het voortgezet onderwijs doen. Die toekomst ligt niet meer open. Goed, voorzitter, dat even naar aanleiding van deze prachtige maidenspeech.
Elk kind verdient de beste kans op goed onderwijs, de kans om je droom na te jagen, je talenten te ontwikkelen, ondanks de wijk waar je geboren bent, het opleidingsniveau van je ouders. Maar helaas, op dit moment is dat geen realiteit voor elke leerling. Vandaag hebben we het over de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs, maar eigenlijk zouden we het moeten hebben over het feit dat we in Nederland veel te vroeg selecteren. Ik kijk daarom ook met gemengde gevoelens naar deze wet. Want ondanks het doel van deze wet, het doel om kansengelijkheid te bevorderen, ben ik niet van mening dat dat doel hiermee ook daadwerkelijk bereikt wordt. Want wat D66 betreft — en anderen hebben dat ook al gezegd — moeten we werken aan echte oplossingen voor gelijke kansen, door de overgang van de basisschool naar de middelbare school als een doorlopende lijn te behandelen, zodat de toekomst van jongeren, van kinderen, niet op 12-jarige leeftijd in steen gebeiteld wordt. D66 wil daarom een latere selectie, met onder andere bredere brugklassen. Ik vond ook de — zeg maar — suggestie vanuit de heer Segers mooi om veel meer te werken met dubbele adviezen, iets wat we ook in het NPO willen. Maar we staan hier eigenlijk een beetje machteloos te kijken en te vragen of de minister misschien zo vriendelijk wil zijn om het te gaan vragen bij het voortgezet onderwijs. Uiteindelijk gaan wij daarover; als wij dat echt willen regelen, moeten we het ook doen. Maar dat is ook een gedachte, zeker zolang het vo er nog uitziet zoals het er nu uitziet. En tot mijn grote verbazing is die metafoor nog niet door anderen genoemd, dus dan mag ik mijn eigen metafoor nog een keer gebruiken: de sjoelbak, die het voortgezet onderwijs is, die moet definitief naar de zolder, zodat kinderen niet meer vast komen te zitten in een hokje, maar alle kansen kunnen benutten om daar te komen bij wat het best bij hen past.
Maar dat gaan we vandaag niet regelen; dat hebben anderen ook al gezegd. Dus laat ik positief beginnen, ondanks mijn terughoudendheid over de wet: er zit wat mijn fractie betreft één heel goed voorstel in deze wet, namelijk dat voortaan alle kinderen zich op hetzelfde moment kunnen aanmelden. We hebben destijds — ik was er ook bij in 2014, 2015, meen ik — ook gesleuteld aan deze hele overgang, en toen gezegd: we moeten eigenlijk dat advies van die leerkracht zwaarder laten wegen; laten we daarom die toets naar achteren zetten, en daarmee winnen we ook onderwijstijd. Want tot op dat moment begon iedereen in februari al gezellig te oefenen voor de musical; daar kwam het eigenlijk op neer, hè. Dus laten we onderwijstijd winnen, dat is ook goed voor alle kinderen, dus dan zetten we die toets naar achteren en als het kind dan een hoog resultaat krijgt, kan er een heroverweging plaatsvinden. Een heel interessant amendement van de VVD — dat is ook al meerdere keren langsgekomen — maar het effect is wel dat er feitelijk twee aanmeldmomenten zijn gekomen. Degenen die een bijgesteld advies krijgen, krijgen dan écht minder kans om op de school te komen van hun keuze. Daar probeert dit wetsvoorstel iets aan te doen, maar wat mij betreft precies op de verkeerde manier, namelijk niet door het advies naar achteren te schuiven, wat ook gekund had, maar door de toets weer naar voren te schuiven. Daarmee ga je weer meer tijd krijgen voor de musical. Allemaal hartstikke leuk, maar ik heb liever meer tijd voor onderwijs en kansengelijkheid. Hoewel dit, dat ene centrale moment, wat mij betreft het enige goede onderdeel van de wet is, zou ik het liever anders zien, namelijk verder naar achter.
Wat in het vo de uitvoerbaarheid ervan wordt genoemd, staat centraal in deze aanpak. Laten we het vergelijken. We hebben nu een centraal aanmeldmoment voor universiteiten: 1 mei. Je kunt je niet eens eerder aanmelden. Dan moet er toch ook wel het een en ander gebeuren voor die overgang, maar we doen het gewoon met z'n allen en het gebeurt. Voor het mbo is dat, nog steeds tot mijn verbazing, 1 april. Het lijkt me goed om daar ook 1 mei van te maken, maar dat is nog niet gelukt. Om de een of andere reden is de druk vanuit het mbo groter. Geen idee waarom, maar blijkbaar vindt men daar dat men meer tijd nodig heeft. Nu is er druk vanuit het vo. Zij zeggen, zeg ik maar even in mijn woorden: nee, we moeten alle tijd hebben om de kinderen zo goed mogelijk in hun hokje te zetten. Dat is eigenlijk wat we nu aan het doen zijn. Ik zou zeggen: nou, er is alle reden om zo min mogelijk tijd te geven aan het vo om ze in een hokje te zetten. Dan is er alleen nog maar tijd om ze in meer brede brugklassen te zetten. Laten we daar eens over nadenken. Hoewel het punt van het centrale aanmeldmoment mij zeer aanspreekt — dat is heel goed — zou ik liever zien dat het later is. Als we dat hier met elkaar kunnen regelen, heb ik verder niets met deze wet. Er wordt verder niets geregeld waar ik op uit ben.
Er zijn al verstandige dingen gezegd over het Cito. Ik vraag me af wat de minister vindt van de dubbelrol van het Cito in dit voorstel. Gaan zij samen met het CvTE toetsen van marktpartijen beoordelen? Het Cito biedt namelijk zelf ook trainingen aan, zodat leerlingen beter scoren bij de eindtoets. Hoe kijkt de minister daarnaar?
Voorzitter. Kortgeleden heb ik gesproken met Karen Heij, die een proefschrift heeft geschreven over de eindtoets en het leerlingvolgsysteem. De conclusie van haar proefschrift is dat de eindtoets en het leerlingvolgsysteem beide bijdragen aan kansenongelijkheid, onder andere doordat leerlingen met elkaar worden vergeleken, in plaats van dat wordt gekeken naar wat de leerling individueel kan. Neem het leerlingvolgsysteem. Het ordenen van leerlingen begint niet aan het einde van de basisschool. Nee, dat begint al ver daarvoor, vanaf groep 3. Als een kind 6 jaar oud is, wordt het verteld dat het in een bepaald hokje past. "Jij bent goed in rekenen: jij bent een A. Taal gaat slecht. Daar ben je nog een E." Aan het einde van groep 8 geloven kinderen ook daadwerkelijk dat ze zo'n E'tje zijn. Dat is funest voor hun zelfvertrouwen en het werkt ook als een selffulfilling prophecy.
Ah! Eindelijk, daar is hij. Ik dacht: ik ga nog meer linkse praat uitslaan om die Beertema uit zijn stoel te krijgen. En het is me gelukt.
De heer Beertema (PVV):
Het lijkt wel alsof D66 hier een soort "rant" houdt. Wat ik ervan begrijp … Ik vind het toch een beetje een warrig betoog. Ik snap ook niet of D66 nu voor of tegen die wet gaat stemmen. Dat is nog steeds onduidelijk. Maar als het gaat over de aard van het onderwijs, over wat karakteristiek is voor het onderwijs, hoor ik van meneer Van Meenen dat je niet meer mag determineren en niet meer mag discrimineren, in de zin van onderscheid maken. Er mogen geen A'tjes of B'tjes meer zijn. En verdomd, hij heeft het voor elkaar gekregen om in een paar jaar tijd — dat moet ik hem nageven — alle toetsen zo veel mogelijk af te schaffen. De kleutertoets, de eindtoets en de Cito-toets moesten eraan. De eindtoets moest eraan. Die is er nu aan. Die dragen we vandaag ten grave. U legt de perfecte verbinding naar het vervolg daarvan: de brede brugklassen, zoals het nu nog zo mooi heet. Maar het is gewoon de middenschool. De determinatie, het uitstel van executie, zal ik maar zeggen, wordt doorgeschoven naar de 14- of 15-jarige leeftijd.
De voorzitter:
En uw vraag?
De heer Beertema (PVV):
Mijn vraag is: bent u blij dat u het zover heeft gekregen dat de praktische leerlingen op 14-, 15-jarige leeftijd geen tijd meer hebben om een vak te leren en de potentiële gymnasiastjes drie jaar lang hebben moeten overleven in een hun vijandige omgeving, zowel fysiek als geestelijk, en daarna zwaar gefrustreerd door moeten gaan? Geef daar nou eens antwoord op? Wat is nou de bedoeling van onderwijs?
De heer Van Meenen (D66):
Het is een heel verhaal, waar veel onjuistheden in zitten. Er is maar een toets die daadwerkelijk is afgeschaft door mij en een paar anderen hier en dat is de rekentoets. Dat is die abominabele, verschrikkelijke rekentoets die eigenlijk zegt: je hoeft pas te kunnen rekenen aan het eind van de middelbare school. Idioot! We steken geen energie in beter rekenonderwijs, nee, daar heeft de heer Beertema jarenlang voor gepleit. Nou, die is gelukkig gesneuveld. Een kleutertoets heeft nooit bestaan. Er is nooit en centrale kleutertoets geweest. De scholen leefden in die veronderstelling. Dus die hebben we niet afgeschaft, we hebben gewoon even duidelijk gemaakt dat die er nooit geweest is. Dan de eindtoets. Ik heb in 2014 aan de wieg gestaan van het voorstel waar we nu mee leven. Voor het eerst is de eindtoets verplicht. Dat heb ik gedaan. En dat examen is er nog steeds. Daar heb ik ook niks aan veranderd en daar wil ik ook niets aan veranderen. Ik zou wel willen dat er meer maatwerk voor leerlingen mogelijk is. Dus alles wat de heer Beertema mij in de schoenen schuift als het gaat over toetsen, werp ik verre van mij. Wat betreft de overgang naar het voortgezet onderwijs: ik vind inderdaad dat we veel te vroeg selecteren, dat we wel veel te vroeg tegen een kind zeggen wie die is als hij 11 jaar is. Dat is gewoon te vroeg. Wij zijn geen eiland. Als je om ons heen kijkt: allerlei zeer fatsoenlijke landen waar kinderen een prima toekomst tegemoet gaan, selecteren later, voor de kinderen waarvoor het ook nog niet duidelijk is. Ik ben niet een aanhanger van de middenschool. Ik pleit niet voor een driejarige brugklas voor elke leerling. Ik heb u al eens een exemplaar van mijn boekje gegeven, maar blijkbaar heeft u dat nog niet gelezen. Dat boekje moet u echt een keertje lezen. Dat gaat ook over maatwerk. Natuurlijk zijn er kinderen van wie al op hun 11de volstrekt duidelijk is waar ze het beste terechtkunnen, maar laten we ook dat maatwerk doen en laten we niet zeggen: nee, voor alle kinderen gaan we alvast zeggen hoe hun toekomst er verder uit gaat zien. Dat moeten we niet doen, dat doet onrecht aan kinderen. Excuus voor het lange antwoord, voorzitter.
De voorzitter:
Maar ik ga er ook een punt achter zetten, want meneer Beertema heeft al vier interrupties gebruikt. Deze discussie gaat ook breder dan deze wet. Ik zie dat u daar beiden van geniet maar we hebben niet de tijd om die nu verder te voeren. De heer Beertema kan er in tweede termijn op terugkomen maar u gaat uw betoog vervolgen en afronden.
De heer Van Meenen (D66):
Dat vinden we allebei jammer, maar goed, het is niet anders.
De voorzitter:
Ja, dat begrijp ik.
De heer Van Meenen (D66):
Dat was waarschijnlijk onze laatste gedachtewisseling in deze zaal, meneer Beertema. Ja, het is wat.
De voorzitter:
Weemoed.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Ik had het over de selffulfilling prophecy van selectie op jonge leeftijd. Bovendien weet je door dit systeem van tevoren al hoeveel leerlingen naar een hoog, midden- en laag niveau gaan. Als alle leerlingen beter gaan presteren blijft de verdeling precies dezelfde. Om in wiskundige termen te spreken, toevallig mijn vak: het is een "zero sum game". Je kunt wel klimmen in ons systeem maar als je klimt, dan zal een ander zakken, want de verdeling staat bij voorbaat vast. En dat staat kansengelijkheid in de weg. Dat gaan we vandaag ook niet oplossen maar mijn vraag aan de minister is wel of hij dat proefschrift inmiddels gelezen heeft en wat hij vindt van de conclusie van Karen Heij. Is hij van mening dat het systeem zoals het nu is — dat is breder dan alleen het proefschrift van Karen Heij — echt aan veel meer verbetering toe is dan deze wet nu regelt?
Tot slot. Het enige goede van deze wet is dat er een centraal aanmeldmoment komt voor het vo. Dat is ook eigenlijk het doel van deze wet, het dichter naar elkaar brengen van advies en toets, zodat dat centrale aanmeldmoment dan zou ontstaan. Daar is deze wet voor ingericht maar nu heeft de wet als gevolg dat alles naar voren wordt geschoven. Ik vind dat we deze wet moeten laten voor wat die is. Laten we hier besluiten met elkaar dat we wel toewerken naar een moment, bijvoorbeeld 1 mei of 15 mei, en dat dan ook het enige is wat we doen. Dus als gedachte-experiment zeg ik hier: laten we regelen wat nodig is, dus dat aanmeldmoment zo laat mogelijk in dat groep 8-jaar, niet meer en niet minder dan dat. Wat mij betreft gaan we dan zo snel mogelijk werken aan echte oplossingen, aan een systeem dat werkt voor alle kinderen waarbij ze allemaal een gelijke kans hebben op die mooie toekomst. En in de tussentijd is het belangrijk dat in het systeem zoals het nu is, dat aanmeldmoment in ieder geval geregeld wordt.
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. Er is een interruptie van de heer Segers.
De heer Segers (ChristenUnie):
Toch even in mijn onbevangenheid als nieuwe woordvoerder onderwijs namens mijn fractie het volgende. Ik hoor de heer Van Meenen spreken over hoog, midden en laag. In aansluiting op de interruptie van collega Beertema: het gaat er toch om dat mensen op hun plek komen, dat jongeren hun talenten kunnen ontplooien, waar dat ook is? Dan gaat het toch niet over hoog, midden of laag met de veronderstelling dat hoog het beste is en laag iets heel slechts zou zijn?
De heer Van Meenen (D66):
Precies. Maar ik noemde hoog, midden en laag in mijn tekst ook juist als de uitwerking van ons huidige systeem, dus ik veroordeelde het. In dat verband noemde ik het. Ik heb u volgens mij ook het boekje gegeven dat ik over kansengelijkheid geschreven heb. Ik heb er alle begrip voor dat dat nog niet helemaal uit het hoofd geleerd is, maar daar spreek ik ook niet meer over vmbo, havo en vwo. Wij hebben in de woorden die wij in ons onderwijs gebruiken, naast hoog, midden en laag, een hele duidelijke definitie van "hoger" en "lager". Ik praat over praktijk-, beroepsgericht, vakgericht en academisch gericht onderwijs. Ik zou graag zien dat leerlingen veel meer dan nu het geval is de kans krijgen om daar hun keuzes in te maken, afhankelijk van hun talenten. In het huidige systeem word je geacht alles op dat ene niveau te doen. Lukt dat je niet helemaal, ga je voor alles naar een — zo noemen wij het nu nog — lager niveau. Daar zou ik allemaal vanaf willen. Dat vraagt ontzettend veel. Wij zijn het er honderd procent mee eens dat die woorden niet meer in deze zaal genoemd moeten worden, maar dat gaat pas gebeuren als die ook niet meer in ons systeem zitten.
De heer Segers (ChristenUnie):
Ik ben toch een beetje zoekend naar de synthese. Dat lukte misschien niet helemaal tussen de heer Beertema en u. Dan gaat het er toch om dat kinderen op hun plek komen? Ik heb inderdaad gepleit voor zo'n meervoudig advies, want dat houdt de ruimte nog enigszins open. Ik weet dat van mijn eigen kinderen. Je moet een beetje uitvogelen met elkaar waar iemand terechtkomt. Het kunnen natuurlijk ook echt potentiële gymnasiasten zijn of mensen die er echt naar snakken om met hun handen aan de slag te gaan. Die wil je toch ook wel snel op hun plek hebben.
De heer Van Meenen (D66):
Zeker.
De heer Segers (ChristenUnie):
Dus het eindeloos uitstellen van die keuze lijkt me niet het doel.
De heer Van Meenen (D66):
Nee, nee, nee.
De heer Segers (ChristenUnie):
Maar het gaat om het bieden van ruimte aan leerlingen die dat nodig hebben. Als de keuze inderdaad nog enigszins moet worden uitgesteld, is dat prima. Maar laat wel iedereen zo snel mogelijk op zijn of haar plek terechtkomen.
De heer Van Meenen (D66):
Helemaal mee eens. Ook daar verwijs ik toch weer even naar dat boekwerkje. Ik heb het net ook tegen de heer Beertema gezegd: ik sta hier niet als een profeet van de middenschool, helemaal niet. Ik sta hier niet als iemand die zegt: elk kind moet in een driejarige brugperiode terechtkomen. Nee. Ik geef in plaats van het gymnasium dan maar eens even het voorbeeld van de praktijkschool. Bij de kinderen die naar de praktijkschool gaan, is echt op hun 11de wel duidelijk dat je die geen plezier meer doet met allerlei academisch gericht onderwijs. Ik pleit er wel voor dat we die kinderen daarmee niet scheiden van alle andere kinderen. Waarom zouden we niet veel meer proberen om kinderen bij elkaar te houden? Voor de zomervakantie zijn ze nog bij elkaar en na de vakantie zien ze elkaar, afhankelijk van hun advies, nooit meer.
Hoe mooi zou het zijn om — daar pleit ik ook voor — op allerlei vakken die ontmoeting te regelen. Neem bijvoorbeeld het vak burgerschap, maar je kan ook aan gymnastiek en kunstvakken denken. In de Nieuwsuurdocumentaire over corona, over vaccinaties, zag je gewoon het verschil in beleving tussen kinderen. Hoe mooi zou het zijn als je de discussie daarover zou voeren met al die kinderen samen? Maar dat kan in ons onderwijs helemaal niet, want we hebben ze in die sjoelbak allemaal heel netjes van elkaar gescheiden. Daar ben ik op uit. Ik ben dus niet uit op een of andere grijze brei van vier jaar waar iedereen aan ten onder gaat. De heer Beertema en ik zitten dus veel dichter bij elkaar, maar hij vindt het gewoon fijn om elke keer net te doen alsof ik wel een aanhanger van de middenschool ben. Maar dat ben ik niet, meneer Beertema. Dat ben ik ook nooit geweest. En wij weten nog wat het is!
Tot zover.
De voorzitter:
Goed. Dank voor uw inbreng en voor de beantwoording van de vragen. De volgende spreker is de heer Beertema, die namens de Partij voor de Vrijheid zal spreken. Gaat uw gang.
De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. Ook mijn complimenten aan mevrouw Paul. Het was een indrukwekkend verhaal. Voor mij was het echt een mooi verhaal van onderwijs dat voor verheffing en emancipatie zorgt. In die tijd was dat wat mij betreft nog een stuk gebruikelijker en vanzelfsprekender dan het nu is. Hartelijk welkom inderdaad in de vaste Kamercommissie voor Onderwijs.
Voorzitter. Vandaag gaat het dus over de wijziging van een aantal onderwijswetten ter verbetering van de zogenaamde kansenongelijkheid van leerlingen. Die kansengelijkheid is toch het nieuwe dogma geworden. De politiek heeft dat heel handig gedaan. Maar vooruit, daar komen we een andere keer nog wel op terug.
Dit wetsvoorstel richt zich dus op de doorstroom van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs en het stelsel van toetsen in het p.o. Het wetsvoorstel wil knelpunten wegnemen in de procedure en bij het tijdpad rondom advisering, toetsafname en de overgang van p.o. naar vo. Ik hecht eraan om voordat de heer Van Meenen de zaal uitloopt te zeggen dat die knelpunten die nu opgelost worden, er nooit zouden zijn geweest als we die onvolprezen Cito-toets met rust hadden gelaten en een duidelijk eindniveau van het basisonderwijs hadden ingesteld. Dat is waar wij tien jaar voor gestreden hebben. Ik heb me vandaag een beetje netjes aangekleed, want ik beschouw dit ook een beetje als een grafrede: we dragen de eindtoets nu ter aarde. Vandaag slaan we de laatste nagel in de doodskist van de Centrale Eindtoets, want om onverklaarbare redenen zullen we niet meer spreken over de "eindtoets" maar over de prestatieneutrale "doorstroomtoets". Die semantiek, die eeuwige semantiek! We mogen ook niet meer over "hoger" of "lager" onderwijs spreken. Oké, ik spreek zelf nu over "praktisch" en "theoretisch" onderwijs, maar het is semantiek. Het verandert voor die leerlingen helemaal niets, en voor de kansengelijkheid ook niet. Het geeft alleen dat warme gevoel in de politieke hartjes van al die politici hier dat ze de juiste woorden hanteren. Dat is de hypocrisie ten top.
Maar goed, het is de laatste nagel in de doodskist van de centrale eindtoets. Het is de doorstroomtoets geworden. In de memorie van toelichting wordt de suggestie gewekt dat de naam van de eindtoets onbedoeld de indruk kan wekken — dat "onbedoeld" ook; vreselijk — dat dit het einde van de doorlopende leerlijn markeert. Wie bedenkt zoiets? Wie is de ambtenaar op het departement die dit bedenkt? Ik begrijp dat echt niet. Ook zou het leiden tot extra prestatiedruk. Nou, dat is een frame van een heel bedenkelijk niveau. Wie gelooft deze onzin, al deze semantiek? Dit soort denken nodigt alleen maar uit tot slachtofferschap, want hoe je het ook wendt of keert: die toets blijft het einde markeren van je tijd op de basisschool, een belangrijk moment. Ook de druk om te presteren blijft, want ieder kind wil die eindtoets of doorstroomtoets of hoe je het ook sugarcoat, zo goed mogelijk maken. En zo hoort dat ook. Onderwijs, meneer Van Meenen, is presteren, is determineren. Het is discrimineren in de zin van: onderscheid maken. Vervolgens gaat het om verheffen en emanciperen.
Voorzitter. Tijdens het AO Eindtoets p.o. en overgang p.o. en vo van juni 2019 hebben wij onze zorgen geuit over het advies van de Groep Educatieve Uitgeverijen om een einde te maken aan de uitzonderingspositie van de Centrale Eindtoets. Die uitgeverij betoogde toen zelf dat het falen van de Expertgroep Toetsen PO, waardoor 11% van het totaalaantal leerlingen een onjuist toetsadvies kreeg, kwam door de uitzonderingspositie van het Cito. Knettergek. We zijn twee jaar verder en de wens van de Groep Educatieve Uitgeverijen is wet geworden. Nou, wij breken vandaag dus de Centrale Eindtoets definitief af. Mijn vraag daarbij is: hoe is het mogelijk dat een willekeurige uitgeverij van schoolboeken en toetsen zo veel invloed heeft op het departement, op de bewindslieden en op de vaste Kamercommissie voor OCW, dat ze deze wens, die commercieel is ingestoken, in een paar jaar bewerkstelligd krijgen? Ik snap dat niet. Ik zou de onderwijsjournalistiek en Follow the Money willen oproepen om hier eens in te duiken: duik hier nou eens in. Wat is dit voor een raar traject geweest?
Nu zitten we hier met een nieuwe vaste Kamercommissie, met nieuwe woordvoerders die nog niet zo heel veel kennis hebben van onderwijs en die eigenlijk zonder geheugen zijn over het voortraject, waarbij het aanbrengen van een eindnorm voor het basisonderwijs, die er niet is, definitief de nek wordt omgedraaid. Mijn inschatting is dat alle belanghebbenden die per se geen uniform eindniveau van het onderwijs willen en die het vo, vooral het vmbo, daarmee voor bijna onoplosbare problemen stellen, gewacht hebben op dit moment, waarop het kabinet demissionair is en er een frisse groene commissie zit, om dit heilloze besluit erdoorheen te jagen. Het gaat hier om een besluit dat als het is ingetreden, niet meer is terug te draaien.
De heer Bisschop (SGP):
Het is altijd een verademing om collega Beertema een gloedvol betoog over de Cito-toets te horen houden, zeker als je je realiseert dat het hier om een soort staatstoets gaat, die dwingend wordt opgelegd aan de scholen. Maar als je kijkt naar de cijfers en dan constateert dat ongeveer de helft van de scholen kiest voor een toets die is samengesteld door een commerciële aanbieder, waar op zichzelf helemaal niets mis mee is, lijkt mij, is de heer Beertema het dan met me eens dat hij die helft van de scholen, die 50% van de scholen, wel heel erg makkelijk diskwalificeert en in de hoek zet omdat zij niet kiezen voor het Cito?
De heer Beertema (PVV):
Ik diskwalificeer die scholen niet. Die scholen grijpen de mogelijkheid aan omdat die mogelijkheid er is. Wat mij betreft was die mogelijkheid er niet geweest. Het Cito is een prachtig instituut geweest en de Cito-toets heeft, evidencebased, ontzettend goed werk gedaan. Het was inderdaad een poging om het uniforme eindniveau van het basisonderwijs een keer in kaart te brengen. Het ging om het toetsen van kennis en kunde. Ik begrijp dat het CDA, maar ook u en de ChristenUnie — dat zijn die lange tenen als het gaat over artikel 23 — dat meteen naar de vrijheid van onderwijs hebben getrokken. Doet u dat bij rijexamens ook? Het rijexamen is alleen maar teaching to the test: dat is alleen maar oefenen, dat is alleen maar automatiseren. Daar hoor ik u nooit over, dat er een rijexamen op christelijk-gereformeerde basis ingericht moet worden of zo. Zo gek is die vergelijking niet. We hebben het toch over auto's.
De voorzitter:
Meneer Bisschop, u hebt uw vierde interruptie gebruikt, dus u mag hierop terugkomen in tweede termijn.
De heer Bisschop (SGP):
U bent streng, voorzitter.
De voorzitter:
Ja. De heer Beertema vervolgt zijn betoog.
De heer Beertema (PVV):
Dank u, voorzitter. Als we deze wet aannemen, is het niet meer terug te draaien. Als je het dan nog wilt draaien of verbeteren, krijgen de kabinetten die dan aan de knoppen zitten, het heel zwaar.
Voorzitter. U zult begrijpen dat wij altijd groot voorstander zijn geweest van het verplichte karakter van de eindtoets. Die ondergewaardeerde Cito-toets gaf het vervolgonderwijs, de kinderen en de ouders een objectieve inkijk in de ontwikkeling van de leerling na acht jaar primair onderwijs. De PVV had en heeft geen enkel bezwaar tegen die Cito-toets, maar we moesten iets wat decennialang aantoonbaar gewerkt heeft, dat evidencebased was, weer zo nodig aanpassen. Ga nou eens na, wat lost dit wetsvoorstel eigenlijk op? Het is alleen maar chaotischer geworden, onoverzichtelijker. Er is nota bene een toetsmoment bij gekomen. Het is het resultaat van de onverbeterlijke nivelleringsdrang om leerlingen voorál niet van elkaar te onderscheiden, en verpakt in dat weeë sausje van zogenaamde prestatiedruk, en de gekwetstheid die daarbij zou horen. Dat resulteert er nu in dat er niet alleen geen hard eindniveau van het basisonderwijs is, maar dat de uiteindelijke determinatie van de leerling zelfs vooruitgeschoven wordt, als een hete aardappel, naar het voortgezet onderwijs in de vorm van dat onzalige middenschoolexperiment — wat ik niet zo mag noemen maar ik zal meneer Van Meenen een plezier doen, die driejarige brugklas — waartoe éígenlijk al besloten is. Vooral niet determineren, vooral geen onderscheid maken tot 14-, 15-jarige leeftijd — ik heb het net al uitgelegd aan meneer Van Meenen — waarna die praktische vmbo'ers geen tijd meer hebben om een vak te leren. Dat wordt erg lastig, en de potentiële gymnasiasten hebben zich drie jaar lang rotverveeld en hebben moeten overleven in een straatcultuurachtige omgeving waar ze vaak niet in thuishoren. Dat is het grote plaatje dat hiermee bewerkstelligd is.
Stichting Cito is verworden tot een onbeduidend clubje, dat slechts nog mag komen opdraven om de psychometrische en onderwijskundige expertise te delen met het CvTE bij de besluitvorming rond het toelaten van de leerlingvolgsystemen en de toetsen en de eindtoetsen - sorry, doorstroomtoetsen, ik hoop dat ik niemand gekwetst heb. Terwijl de Stichting Cito daar al sinds 1968 op adequate wijze zorg voor heeft gedragen.
Voorzitter. De Raad van State stelt naar onze mening terecht dat de problemen voor leerlingen met een bijgesteld advies in zekere zin overdreven worden. Ze zeggen dat heel deftig: het gaat om ongeveer 1%, dan kun je niet zeggen dat dat een massief probleem is. En ook niet — dat zegt de Raad van State ook — dat kansenongelijkheid daaraan ten grondslag ligt.
Bovendien is het wel een enorme demonstratie van onmacht van de politiek om een tekort aan populaire vo-scholen niet adequaat op te pakken en te zorgen dat er méér populaire vo-scholen komen. Waarom zijn er zo weinig? Dát is waar wij hier voor zitten. Oké.
Voorzitter. Kansenongelijkheid is wat ons betreft een lege politieke term, die nu al gemunt is door linkse partijen, onder regie van NPO66, een term die niets verklaart, die helemaal niets oplost en waaraan hele grote, waardevolle delen van het onderwijs zullen worden opgeofferd. Want kansenongelijkheid, voorzitter — u weet daar iets van, met uw verleden in ontwikkelingswerk enzovoort — bestaat; kansenongelijkheid bestaat bij het leven; life is a bitch. Dáármee leven, dát is de kunst, maar dan het ónderwijs als de grote gelijkmaker inzetten, wat steeds minder het geval is. Dat doet mij buitengewoon veel verdriet.
Voorzitter. Een aantal partijen, waaronder de PO-Raad, onze vrienden van de Onderwijsraad en het CPB — dat zijn toch niet de minsten — pleiten er terecht voor om de eindtoets weer voorafgaand aan het schooladvies af te nemen. Dat was ons idee. Zo voorkom je onbewust de vooroordelen waar vooral meisjes en allochtonen veel last van hebben. Wij hebben hier járen voor gestreden en we zijn blij dat de bonden eindelijk achter ons staan, alleen meneer Van Meenen nog niet, maar dat zullen ze toch nooit toegeven, want iedereen doet mee, behalve de PVV. En dat rijmt, voorzitter!
De voorzitter:
Ja. Meneer Kwint.
De heer Beertema (PVV):
Mag ik even afronden?
De voorzitter:
Van mij mag u, als de heer Kwint het toestaat.
De heer Beertema (PVV):
De PVV-fractie erkent haar verlies, en het valt me best zwaar om dat te zeggen. Tien jaar strijd om een hard eindniveau van het basisonderwijs te bewerkstelligen, tien jaar strijd om de aloude Cito-toets te behouden, heeft er alleen maar in geresulteerd dat er geen harde knip meer is tussen het p.o. en vo, dat de eindtoets wordt gedegradeerd tot een vaag doorstroomadvies, zogenaamd in het kader van doorlopende groei, waarbij het moment van de waarheid vooruitgeschoven wordt naar 14-, 15-jarige leeftijd. En dus is aan het eind van de avond niemand meer verantwoordelijk. Uitstel van executie dus. Deze wet is contra alles waar wij tien jaar voor gepleit hebben. Hij zal meer chaos en onduidelijkheid opleveren dan wij ooit voor mogelijk hebben gehouden. Wij zullen dan ook tegen deze wet stemmen.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. De heer Kwint.
De heer Kwint (SP):
In zijn betoog hemelt de heer Beertema wat mij betreft terecht het emancipatiedoel van het onderwijs op: het verheffen. Dat doel hemelt hij op en ik denk dat daar goede punten voor zijn. Tegelijkertijd zet hij zich heel erg af tegen wat "kansengelijkheid" heet. Misschien begrijp ik hem verkeerd, maar volgens mij leidt het een toch tot het ander? Het is toch juist het emancipatoire karakter van het onderwijs, de mogelijkheid om te verheffen, dat ervoor zorgt dat kinderen, leerlingen, later in hun leven gelijke kansen hebben? Volgens mij zet u weer een tegenstelling neer die niet bestaat.
De heer Beertema (PVV):
Ik begrijp de strekking van uw vraag niet helemaal. Wij gaan ervan uit, net als alle nuchtere mensen in Nederland, dat kansenongelijkheid bestaat. Ik heb het net aan de voorzitter ook even uitgelegd. Kansenongelijkheid begon al in het paradijs, bij Adam en Eva. Wie plukte nou die appel? Nee, dat is flauw. Maar kansenongelijkheid bestaat, voorzitter. We moeten niet net doen alsof we in een situatie kunnen komen waarin iedereen dezelfde mogelijkheden heeft. Dat is per se niet zo. Het onderwijs moet dan ook niet zo'n grote broek aantrekken dat het dat inderdaad pretendeert. De taak van het onderwijs is om te determineren welke kinderen grote kansen of kleine kansen hebben en daarop te acteren. Dat moet je meten. Meten is weten. Vervolgens ga je vooral de leerlingen uit de lagere-inkomensgroepen, de kinderen uit de kansarme gezinnen, kwalitatief goed onderwijs geven, bijvoorbeeld met een didactiek van directe instructie, waarbij je kinderen aanvankelijk bij de hand neemt en ze opleidt en waarbij je kennis overdraagt. Kennis, kennis, kennis: daar gaat het om. Automatiseren. Drillen. Examens doen. Oefenen voor het examen. Zo heb ik het 34 jaar gedaan. Ik heb Turkse meiden met taalachterstanden van jaren door examens gesleept, waar de meeste van mijn collega's nu niet eens meer doorheen zouden komen, als het gaat om stellen, spelling, stijl en dat soort dingen. Het kan, maar dan moet je keihard werken.
De voorzitter:
Uw antwoord is helder. Ook voor de heer Kwint geldt dat hij zijn vierde vraag heeft gesteld. Het ideologische debat over kansengelijkheid en -ongelijkheid kunt u vervolgen in tweede termijn. De heer Peters heeft nog wel een interruptie.
De heer Peters (CDA):
Ten eerste omdat ik altijd geniet van iemand die zegt "semantiek is niks voor mij" en dan met dit prachtige verhaal komt. De ironie is wel mooi. Ik ben het eigenlijk grotendeels eens met het verhaal. Ja, kansenongelijkheid is er. Het enige wat we kunnen doen, is gewoon keigoed lesgeven, de kwaliteit meten en ervoor zorgen dat de kinderen een zo hoog mogelijk niveau halen. Die manier van instructie die u noemt, klopt natuurlijk gewoon: eerst voordoen, dan samendoen en dan nadoen. Het is eigenlijk allemaal niet zo vreselijk ingewikkeld. Ik snap alleen niet, als we dat allemaal doen, hoe u dan tot de conclusie komt dat van die ene eindtoets afhangt wat het niveau is van het kind. Ik snap die opbouw niet. Kunt u dat nog eens even verhelderen?
De heer Beertema (PVV):
Die eindtoets, en vooral de Cito-toets, is natuurlijk veel te belangrijk geworden; dat ben ik met u eens. Ik kende dat instituut goed en ik vond het een geweldig instituut. Het antwoord was: dan schaffen we hem af, of we maken het advies leidend. Dat hebben we geweten. Dat vind ik onbegrijpelijk. Ook van de politiek vind ik dat onbegrijpelijke beslissingen. We hebben zo'n mooie Cito-toets en zo'n mooi instituut, met zo veel expertise, internationale expertise en nationale expertise. Dan constateer je zoiets en zegt: nou ja, goed, dan gaan we die Cito-toets veel minder belangrijk maken. Waarom denk je niet: dit is een juweel? Er mankeren een paar dingetjes aan. Die gaan we in kleine stapjes verbeteren en we gaan ervoor zorgen dat die hele cultuur rond de Cito-toets wat minder wordt. Dat kan allemaal. We kunnen in de logistiek iets gaan schuiven. Dat zijn oplosbare problemen. Maar wat doen we? Wij schaffen de Cito-toets eigenlijk af, want het advies werd leidend. Dat hebben al die talentvolle allochtone leerlingen en die meiden geweten, want die werden ondergeadviseerd en dan moeten we dát weer gaan herstellen! Dat zijn veel moeilijke problemen om te herstellen. Ik begrijp niet dat, zodra er in het onderwijs een probleem wordt gesignaleerd, er meteen een hele horde van vernieuwers en denkers en weet ik veel, alles anders wil gaan doen. Dat "altijd alles anders willen" is zo jammer! We hadden prachtig onderwijs. We weten al honderden jaren hoe we kinderen moeten leren lezen. Maar nu zitten we met al die grote denkers en onderwijsvernieuwers …
De voorzitter:
Maar het is ook zo dat "in der Beschränkung zeigt zich der Meister" …
De heer Beertema (PVV):
… en is het zo dat 24% van de 15-jarigen …
De voorzitter:
U moet iets bondiger zijn.
De heer Beertema (PVV):
… semi-analfabeet is, en dat is een schande, voorzitter, voor een land als Nederland. Dat zijn de problemen waar ik over nadenk.
De voorzitter:
Punt. De heer Peters.
De heer Peters (CDA):
De grap is dat ik het ook daar volledig mee eens ben. Daar gaat het om! Het is schandalig dat we zo veel kinderen als functioneel analfabeet de school laten verlaten. Het is schandalig dat 66% het streefniveau op het gebied van rekenen niet haalt. En het is ook erg dat die basisschooladviezen klaarblijkelijk dikwijls niet goed genoeg zijn, maar dáár moeten we dan iets aan doen! Het gaat mij om de lerarenkwaliteit op die scholen. Dat hangt volgens mij echt niet af van een toets die we ergens nemen. Het gaat erom dat er op die scholen een cultuur heerst waarin op één, twee en drie staat dat die kinderen iets moeten leren en dat wij het hele kind volgen en zien en dan een afgewogen advies kunnen geven. Daar gaat het om. U hangt het helemaal op aan die eindtoets, alsof dat het probleem is. Het probleem is dat we het gewoon niet goed op orde hebben op die scholen. Daar zouden we iets aan moeten doen.
De heer Beertema (PVV):
Natuurlijk, dat ben ik met het CDA eens. Maar de realiteit is natuurlijk wel dat er geen eindniveau van het basisonderwijs bestaat. Je kunt niet zakken voor het examen basisonderwijs. Was het maar zo! Dan konden we namelijk weer doen wat bijvoorbeeld vroeger de zevende klas heette. Dan konden we nu de negende klas invoeren voor de kinderen die nog niet zover waren. Maar nee, wat doen we? We doen niks! We schuiven ze door als een hete aardappel naar de driejarige brugklas van meneer Van Meenen. Er wordt niks gedetermineerd. Dat moet dan drie jaar bij elkaar zitten. Daar zitten leerlingen bij met enorme taalachterstanden bijvoorbeeld. In het vmbo in Rotterdam — ik heb het vaak gezegd — kregen ze leerlingen binnen met een taalachterstand van twee, drie jaar. Daar kom je dan rond de kerst pas achter. Die kinderen zijn door het falen van die basisschool en dan ook nog eens door het falen van het vmbo de rest van hun leven gehandicapt, sociaal gezien. Die kunnen hun dromen niet meer waarmaken. Dat is het probleem waar we voor staan en daarom zeg ik: dat eindniveau van de basisschool had allang hard moeten zijn, want dan weet je wat. Dan weet je dat het er niet zozeer om gaat, leerlingen af te branden.
De voorzitter:
U heeft uw antwoord gegeven.
De heer Beertema (PVV):
Het gaat erom dat je die leerlingen mogelijkheden geeft voor hun eigen toekomst!
De voorzitter:
Heel helder. Dank voor uw inbreng en voor uw uitgebreide beantwoording van de interrupties. We gaan door naar de heer Bisschop, die namens de Staatkundig Gereformeerde Partij zal spreken.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank u zeer. Als je het onderwijsland bekijkt — tenminste, dat overkwam mij — dan moet ik af en toe denken aan dat prachtige gedicht van Marsman. Denkend aan Holland zie ik brede rivieren traag door oneindig laagland gaan. We hebben die zin allemaal wel op school meegekregen en in het geval van de heer Beertema ook meegegeven, neem ik aan. Een typering van ons land, maar het zou zomaar ook een indruk van het Hollandse onderwijsland kunnen zijn. Toch gaat daar niet altijd alles traag en laag en gestaag. Je ziet soms ook stroomversnellingen. Neem nu die eindtoets waar we het over hebben. In 2015 was de Cito-toets een onbetwiste dominante factor. En bij de behandeling van de Wet eindtoets is de mogelijkheid van alternatieve eindtoetsen zwaarbevochten, tot verdriet van collega Beertema, maar het was maar zeer de vraag wat er van die alternatieven terecht zou komen. En wat is er nou vijf jaar later? Inmiddels gebruikt 50% van de scholen een alternatieve toets en de regering stelt voor de Centrale Eindtoets van het toneel af te voeren. Dat had de SGP in 2015 niet kunnen bevroeden. Maar de SGP kan de regering hierin wel goed volgen.
Voorzitter. In mijn bijdrage aandacht voor twee punten: de doorstroomtoets en het leerlingvolgsysteem. Allereerst de doorstroomtoets. Het is een goede gedachte om in plaats van een eindtoets te spreken over een doorstroomtoets, juist omdat de keuze voor een bepaald niveau waar nodig zo lang mogelijk open moet blijven. De SGP vindt het ook een uitstekend idee om te zorgen dat de procedure voor de overgang naar het voortgezet onderwijs niet onnodig ongelijke kansen in de hand werkt. Dat kan binnen het bestaande systeem op een uitstekende manier vormgegeven worden, als je maar zorgt dat de wanden tussen de verschillende stromen geperforeerd zijn, dat je op en af kunt stromen zonder dat daar in de beoordeling consequenties aan verbonden worden. Op dat punt zijn we op de goede weg. Als je dan ook nog eens een keer werkt aan dakpanklassen, brede scholengemeenschappen, verlengde brugperiodes of hoe je het allemaal wilt noemen, dan kun je op een prachtige manier elk kind optimale kansen bieden.
Voorzitter. De SGP vindt het ook een uitstekend idee om te zorgen dat de procedure voor de overgang naar het voortgezet onderwijs niet onnodig ongelijke kansen in de hand werkt, zoals ik al zei. De vaste aanmelddatum steun ik daarom. Hoe voorkomen we daarbij dat er allerlei creatieve oplossingen ontstaan om die aanmelddatum te ontwijken, bijvoorbeeld door vooraanmeldingen? Ik herinner aan de invoering van passend onderwijs, waarbij ook de inschrijfleeftijd van drie jaar is ingevoerd. Maar dat lijkt in de praktijk nog niet direct een garantie voor gelijke kansen geworden. De regering ziet niet het risico dat de eindtoets een negatieve functie kan krijgen door deze ná het schooladvies af te nemen. Toch hoort de SGP regelmatig van scholen dat zij veel druk ervaren van ouders die de eindtoets aangrijpen om onder een stevig schooladvies uit te komen. Ook de voortdurende kritiek in deze Kamer dat scholen te weinig bijstellingen zouden doen na de eindtoets wekt de indruk dat we het schooladvies toch niet helemaal vertrouwen. De eindtoets wordt bovendien steevast een tweede objectief gegeven genoemd, en dat bevestigt telkens de indruk dat het schooladvies eigenlijk vooral een subjectief gebeuren zou zijn. Zou het tegen deze achtergrond niet logisch, eenvoudiger en constructiever zijn om de eindtoets onderdeel te maken van het schooladvies, zoals het wetsvoorstel aangeeft? Een rechter velt toch ook niet eerst zijn vonnis om daarna nog een onafhankelijke expert te raadplegen en zijn vonnis te heroverwegen? Sorry voor de wat bizarre vergelijking, maar goed, het gaat eventjes om het traject, om het denkpatroon. De SGP begrijpt niet helemaal dat de regering vertrouwt op een beperkte steekproef in het veld, terwijl allerlei adviesorganen een andere richting voorstellen.
Voorzitter. We denken niet graag na over noodgevallen, maar de coronacrisis heeft ons geleerd dat het toch nuttig is om dat wel te doen. Welke keuze maakt de regering dan als het gaat om de doorstroomtoets? Het afgelopen jaar hebben we gezien dat de wettelijke norm buiten werking is gesteld. Die keuze maakt de regering in het voorstel echter niet. Ze spreekt over het aanbieden van een calamiteitentoets. Dat zou voldoende geregeld zijn door het in de toelichting te benoemen, maar dat is wat de SGP betreft toch te mager.
De voorzitter:
Mag ik u even onderbreken? Mevrouw Pouw-Verweij, namens JA21.
Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):
Ik heb een vraag aan de heer Bisschop over zijn opmerking over het meenemen van het objectieve gedeelte van de toets in het subjectieve advies, zoals hij dat noemde. In theorie een mooie gedachte, denk ik, die wel weer zorgt voor een heel grote aanpassing. Niet alle aanpassingen in het onderwijs maken het onderwijs beter, denk ik. Maar gebeurt dit niet al? Het klinkt nu een beetje alsof we alleen een objectief eindpunt hebben en er voor die tijd totaal niet getoetst wordt en het allemaal subjectief is. Maar kinderen worden toch eigenlijk hun complete schoolloopbaan al getoetst?
De heer Bisschop (SGP):
Dank voor deze vraag. Dat is een helder punt. Wat ik in de praktijk altijd gezien heb — volgens mij is het niet veranderd op dat punt — is dat een goede docent die professioneel met leerlingen omgaat, van elke leerling een beeld heeft. Dat is een beeld dat door contacten en allerlei indrukken enzovoorts wordt gevormd, maar ook doordat de leerling gevolgd wordt in zijn prestaties, in de scores die de leerling haalt. Dat geeft een zekere objectiviteit. Daarom is de doorstroomtoets na het schooladvies eigenlijk niet zo heel logisch. Dan lijkt het namelijk net alsof er nog een keer een foto, een momentopname, gemaakt moet worden. Die kan dan tot bijstelling leiden van het advies, waarbij het advies als het ware de film is die de docent voor ogen heeft gehad. Hij heeft gezien welke kant het kind zich op ontwikkelt en heeft op basis daarvan geadviseerd. Mijn vraag aan de minister is dus eigenlijk: zou je niet weer terug moeten naar de situatie waarin die momentopname, die nu een soort afsluiting is, voor de advisering wordt geplaatst? Maar die opmerking is terecht, zeker.
Dan de calamiteitentoets. Als de route van de calamiteitentoets echt de keuze van de wetgever is — dat kan de SGP goed volgen — dan moet er naast de wettelijke plicht voor scholen ook een duidelijke wettelijke garantie zijn op een beschikbare toets. Ik heb daarvoor een amendement ingediend.
Dan het tweede punt, het leerlingvolgsysteem. Bij deze wetsbehandeling is naar mijn indruk relatief weinig aandacht voor het leerlingvolgsysteem, maar daar speelt toch echt het nodige in de praktijk en daar is veel verwarring. De SGP is blij dat de regering in de beantwoording duidelijk schrijft dat scholen vrij zijn om andere observatie-instrumenten te gebruiken dan de formeel erkende. Tegelijkertijd stelt het conceptbeoordelingskader dat die vrijheid afhankelijk zou zijn van de verplichting om erkende leerlingvolgsysteemtoetsen te gebruiken vanaf groep 3. Dit is een voorbeeld van verwarring. Mijn vraag aan de minister is of hij eens duidelijk wil maken dat het hier om twee gescheiden discussies gaat en dat er geen voorwaardelijke vrije keus is als het gaat om het volgen van kleuters.
Uit de praktijk hoor ik dat men zich er grote zorgen over maakt dat de nieuwe normen voor observatie-instrumenten ertoe kunnen leiden dat deze instrumenten gaan lijken op toetsen. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de brief van de landelijke beroepsbegeleiders, die ons ook namens een aantal andere instellingen heeft benaderd. Het normenkader gaat bijvoorbeeld weer uit van de score van leerlingen in bepaalde groepen in plaats van een observatie van de ontwikkeling van de leerling. Ziet de minister dit risico ook, zeker vanuit het pedagogisch perspectief op het kind? En hoe voorkomt de minister dat we de kleutertoetsen via de achterdeur toch weer binnenhalen?
Voorzitter. Ik zeg het niet graag en niet vaak, maar het moet me toch een beetje van het hart dat de communicatie en de werkwijze rond het leerlingvolgsysteem, de observatie-instrumenten en de kleutertoets een beetje als een rommeltje overkomen. De wettelijke LVS-toets wordt gekneed tot een functie die hij nooit gehad heeft en onderwijsinhoudelijk ook niet kan hebben, namelijk die van observatie-instrument. Zie bijvoorbeeld de site van de expertgroep. Er is al jaren schimmigheid over wat wel of niet verplicht of erkend moet zijn. Het uitsluiten van de kleutertoets, onderdeel van het regeerakkoord, wordt nu alleen in lagere regels vastgelegd. Dat kan echt beter. Het onderwijsveld heeft er recht op. Ik denk daarom dat we het veld een goede dienst zouden bewijzen als we het amendement op stuk nr. 9 aannemen.
Daar is nog een reden voor, een punt dat de SGP zwaar op de maag ligt. Dat gaat over de manier waarop wordt omgegaan met wetgeving die door het parlement is aanvaard. Recent hadden we een voorval bij de Tijdelijke wet Groningen, waarbij de minister aangenomen amendementen niet in werking wilde laten treden. Dat kan dus niet bestaan. Bij het leerlingvolgsysteem zien we hetzelfde probleem. Met het amendement van Bisschop, Van Meenen en Rog heeft het parlement weloverwogen, willens en wetens, de professionele ruimte voor leraren en scholen vergroot. Ik vind het teleurstellend en ook onacceptabel dat de minister de wet niet wil uitvoeren. Daarbij lijkt een uitvoeringstoets van de inspectie te moeten dienen als bliksemafleider, die suggereert dat we de consequenties niet goed hebben overzien. Integendeel. De minister heeft zijn bezwaren al tijdens de wetsbehandeling met kracht uitgesproken. Ik heb de Handelingen er nog eens op nagekeken. Daar worden alle argumenten al benoemd die ook de inspectie in haar toets benoemt. Maar die argumenten hebben het parlement duidelijk niet overtuigd. Was het niet ten minste hoffelijker geweest om in plaats van een simpele mededeling het vraagstuk eerlijk aan het parlement voor te leggen, zodat het expliciet heroverwogen kon worden? De indieners hebben zich daarom genoodzaakt gezien nogmaals een amendement in te dienen. Dat is het amendement op stuk nr. 12. We hopen dat we hiermee het dossier eindelijk kunnen sluiten.
Voorzitter. Ik had hier eigenlijk mee willen beginnen; dat was wel zo hoffelijk geweest. Maar ik wil graag de inmiddels afwezige collega Paul van harte feliciteren met haar mooie maidenspeech. Ze leest het allemaal na in de Handelingen, dus ik spreek mijn gelukwens toch maar gewoon uit. Ik vond het prachtig hoe de persoonlijke beleving en de manier waarop die in de maatschappelijke context zijn plek heeft gekregen, werden verwoord. Gefeliciteerd, ik zie uit naar een goede samenwerking.
Voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
U ook dank voor uw inbreng. We zijn toe aan de laatste spreker van de zijde van de Kamer. Dat is mevrouw Pouw-Verweij. Zij zal namens JA21 het woord voeren. Gaat uw gang.
Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):
Dank u wel, voorzitter. Ook ik wil mevrouw Paul van harte feliciteren met haar prachtige maidenspeech.
Voorzitter. We debatteren vandaag over de wijziging van een aantal onderwijswetten. Dat is tekenend voor het onderwijs: we gaan sleutelen aan de doorstroom, dus er moeten weer eens wetten op de schop worden genomen. Onderwijs en veranderingen; het is al zo'n 40 jaar een pijnlijke combinatie. De rechtstreekse aanleiding is het bevorderen van kansengelijkheid. Het bevorderen van gelijke kansen kan uiteraard ook op de instemming van JA21 rekenen. Alle kinderen hebben immers talenten. In een ideale inrichting van het onderwijsstelsel krijgen alle kinderen de gelegenheid om die talenten in gelijke mate te ontplooien. Dat is iets anders dan beweren dat alle talenten gelijk zijn, want gelijkheid van kansen is iets anders dan het streven om alle kinderen gelijk te schakelen. Kinderen zijn nu eenmaal niet eenvormig. Daar mogen we blij mee zijn.
Laten we kinderen dan ook niet opzadelen met eenvormige verwachtingen, onder het motto van "het bevorderen van gelijke kansen". De belangstelling en talenten van kinderen lopen immers uiteen. Een onderwijsstelsel dat kansengelijkheid bevordert, komt tegemoet aan die verschillen. Dat onderwijs heeft oog en waardering voor de wens tot praktische scholing en voorziet in de behoefte aan theoretische vorming. Er zijn leerlingen die schepen willen ontwerpen, leerlingen die dat schip willen bouwen en leerlingen die erop willen varen. Onderwijs dat geen rekening houdt met verschillen in belangstelling en talenten biedt een knellend keurslijf dat leerlingen tekortdoet. Gelijkheid van kansen behelst geen gelijkheid van uitkomsten. Onderwijs is niet de grote gelijkmaker. Dat is het niet in de praktijk, maar dat is voor JA21 ook niet het ideaal.
Het is een wezenlijke constatering bij een wetsvoorstel dat kansengelijkheid wil bevorderen. Voor mijn fractie houdt kansengelijkheid niet de stilzwijgende aanname in dat theoretisch onderwijs hoger is en praktisch onderwijs een lagere status heeft — daar maakte de heer Segers ook al een opmerking over — en dat keuzes in het onderwijs zo lang mogelijk moeten worden uitgesteld, in feite om een vroege keuze voor praktijkgericht onderwijs te voorkomen. Het streven naar kansengelijkheid mag nooit de rechtvaardiging worden voor een zesjescultuur in Nederland: een cultuur die elke leerling naar de grijze middelmaat trekt en uitblinken ontmoedigt. Kansengelijkheid gaat over de startpositie, niet over de uitkomstpositie.
Nederland zakt langzaam weg op de internationale onderwijslijstjes. Daar moeten we wat JA21 betreft niet lichtzinnig over denken. Daar gaat dit wetsvoorstel geen verandering in brengen.
(Onrust op de publieke tribune.)
De voorzitter:
Ik schors de vergadering even.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Mevrouw Pouw-Verweij vervolgt haar betoog.
Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):
Ik kon het niet verstaan, maar ik geloof niet dat het een inhoudelijke reactie op mijn betoog was. Ik laat het verder dus voor wat het is.
Waar was ik gebleven? Met dit wetsvoorstel gaat het balanceren tussen het gewicht van het schooladvies in relatie tot de eindtoets een nieuwe fase in. Dat is ongetwijfeld niet de eindfase. Omdat dit niet het laatste debat zal zijn over dit onderwerp, zullen we dit debat beschouwen als een doorstroomdebat over een doorstroomtoets.
Mijn fractie deelt de terughoudendheid van de Raad van State. Dit wetsvoorstel heeft een vrij hoog "baat het niet, dan schaadt het niet"-gehalte. Het is mogelijk om alle denkbare posities over de verhouding tussen toetsen en adviezen en over de timing ervan vurig te verdedigen zonder enig zicht te hebben op de werkelijke gevolgen van welke nieuwe opzet dan ook. Die weten we pas bij de volgende wijziging van een aantal onderwijswetten. Mijn fractie vraagt zich af of het schuiven met toetsen en adviezen werkelijk een oplossing is of dat het een onderliggende werkelijkheid verhult. Het streven naar kansengelijkheid vindt plaats in de context van een alledaagse werkelijkheid van zwaarwegende sociaal-economische en culturele factoren. Deze hebben een dusdanig doorslaggevend gewicht dat schooladviezen en toetsen nooit daaraan voorbij kunnen gaan, ongeacht de uitgebalanceerde indicatoren waarop ze zijn gebaseerd en welke modieuze naam er ook voor wordt verzonnen. Het streven naar gelijke kansen vindt een begrenzing door de thuissituatie en de leefomgeving. Ouders die hun kinderen al vroeg voorbereiden op toetsen, zullen hun kinderen altijd een voorsprong geven. Ze hebben dit wetsvoorstel met de sympathieke achterliggende gedachte niet nodig. Het valt te betwijfelen of de kinderen voor wie dit wetsvoorstel is opgesteld, dat wél hebben.
Hoezeer de thuissituatie wordt onderschat, blijkt uit het voornemen om in de schoolgids een verplichte uitleg op te nemen over procedures rondom de overgang van primair onderwijs naar vervolgonderwijs. Op zichzelf is dat geen verkeerd voornemen, maar voor ouders met een minder geletterde achtergrond biedt deze maatregel geen enkel beter uitzicht op het begrijpen van de procedures. Het is voor ouders met een stevige opleiding al veel gevraagd om zich te verdiepen in de schooladviesprocedure en deze te doorgronden. Mijn fractie vraagt zich af waarop het verwachtingspatroon is gebaseerd dat het opnemen van procedures in een schoolgids gaat bijdragen aan het vergroten van kansengelijkheid, niet op papier maar in het echt.
Ik merk daarbij op dat een school onderwijs geeft dat past bij het niveau van leerlingen. Het onderwijs is geen gelijkekansenfabriek. Als we menen dat toetsen correcties op adviezen moeten zijn die correcties op toetsen moeten zijn, kijken we voorbij aan de werkelijkheid dat toetsen en adviezen geen instrumenten zijn om ongelijkheid op te heffen maar instrumenten om een reëel en uitgebalanceerd beeld te geven van het reële perspectief van de leerling. Mijn fractie kan zich in beginsel vinden in het amendement van de heer Kwint en mevrouw Westerveld. Het afschaffen van een eindtoets onder landelijke regie is het begin van het einde van de waarde van toetsen. Het gaat misschien wat ver, maar dat blijkt wat ons betreft zelfs al uit de benaming "doorstroomtoets". Zowel uit het overlaten van dit instrument aan de markt als uit de benaming blijkt de impliciete gedachte van een devaluatie van de waarde van toetsen.
Tot slot, voorzitter. Beleid om kansengelijkheid te bevorderen loopt al snel het risico om symboolpolitiek te worden. Er is vanuit Den Haag in de afgelopen decennia veel geprobeerd om achterstanden in het onderwijs te verhelpen, meestal zonder wetenschappelijke onderbouwing die aangaf of dit deze achterstanden daadwerkelijk verkleint. Ik begon mijn bijdrage met aangeven dat ook JA21 een groot voorstander is van het geven van gelijke kansen aan elke leerling, maar wel middels beleid dat aantoonbaar werkt en niet via symboolpolitiek. Als meneer Peters het goedvindt om nog even met de interruptie te wachten, heb ik nog twee zinnen. Symboolpolitiek staat garant voor een cyclus van doorstroomdebatten. Het schuiven met toetsen is daar een schoolvoorbeeld van.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng.
De heer Peters (CDA):
Dank u wel voor het hele heldere en mooie verhaal, waar ik het grotendeels eigenlijk mee eens ben. Dat geldt zeker voor het punt dat kansengelijkheid natuurlijk niet bestaat. Het gaat om het verheffen van mensen en het bevorderen van de kansen die een mens heeft. Dat maakt hen nog steeds niet gelijk. Ik heb eigenlijk dezelfde vraag als de vraag die ik aan meneer Beertema van de PVV stelde. Ik begrijp eigenlijk alles wat u zegt, maar niet de focus op die eindtoets. Die maakt toch niet wat een kind is? Dat doet verder toch niks? Dat is toch een momentopname? Ik snap die focus daarop niet. Ik denk dat we de focus moeten zetten op excellente lessen, het uitbouwen van alle talenten, praktisch of niet praktisch en of ze nou willen varen, een boot willen timmeren of een boot willen ontwerpen. Dat zou toch onze focus moeten hebben?
Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):
Ik denk dat we het daar volledig over eens zijn. Ik was het ook heel erg eens met wat u in uw bijdrage noemde, namelijk dat het gaat om een goede balans tussen het advies van de docent aan de ene kant en de eindtoets aan de andere kant. Daarnaast hebben we ook de nodige kritiek op de eindtoets, maar we willen niet het kind met het badwater weggooien. Dus inderdaad, daar moet niet de volledige focus liggen, maar wij zijn bang dat er als we dit weghalen bij de overheid een stap wordt gezet naar het langzaam afvoeren ervan, en daar zijn we ook niet voor.
De heer Peters (CDA):
Ik begrijp het.
De voorzitter:
Nou, dat is mooi.
Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):
Fijn.
De voorzitter:
Ik dank u voor uw inbreng. We zijn aan het einde gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. We gaan schorsen, zodat de minister zijn antwoord kan voorbereiden en de leden en de minister nog van de lunch kunnen genieten. Dat doen wij tot 13.15 uur.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 12.43 uur tot 13.15 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20202021-95-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.