3 Vragenuur: Vragen Azarkan

Vragen van het lid Azarkan aan de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij afwezigheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over de gevolgen voor moslims van Europees antiterreurbeleid.

De voorzitter:

Dan geef ik de heer Azarkan het woord namens DENK voor zijn vraag over de gevolgen voor moslims van Europees antiterreurbeleid.

De heer Azarkan (DENK):

Dank, voorzitter. In Nederland, maar ook in Europa wordt beleid gevoerd waardoor moslims worden gediscrimineerd. Omdat Europese regeringen hun antiterrorismemaatregelen richten op moslims, versterken zij de racistische opvatting dat de islam een bedreiging is. Daarmee creëren ze een klimaat waarin haatzaaiende uitingen tegen moslims zijn genormaliseerd.

Voorzitter. Dit zijn niet mijn conclusies, maar de conclusies van Amnesty International in een rapport. Wat we zien, is een tsunami van moslimhaat die over Europa stroomt. We zien de voorbeelden in Frankrijk. We zien de voorbeelden in Oostenrijk met een speciale islamwet. We zien een minarettenverbod in Zwitserland. Ik heb een vraag aan de staatssecretaris. Is hij bereid om Europese landen die discriminerende wetgeving tegen moslims doorvoeren, hierop aan te spreken? Is de minister ook bereid om alle Nederlandse wetten te screenen op moslimdiscriminatie en om discriminerende wetten zo snel mogelijk af te schaffen?

De voorzitter:

We spreken nu met de staatssecretaris, niet met de minister. Het woord is aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Knops:

Dank u wel, voorzitter. De vragen van de heer Azarkan hebben betrekking op het bericht in het Nederlands Dagblad dat moslims in Europa het slachtoffer zouden zijn van discriminatie. Ik heb al bij de eerdere vraag gezegd dat discriminatie natuurlijk onacceptabel is. De gids die Amnesty heeft uitgebracht zegt dat moslims in de internationale oorlog tegen terrorisme etnisch geprofileerd worden en onevenredig onderworpen worden aan toezicht en beperkingen. Het kabinet heeft kennisgenomen van deze gids. We hechten, zoals gezegd, grote waarde aan het tegengaan van discriminatie en racisme. Hiervoor is in Nederland geen plaats. Het is er nog steeds, maar er moet tegen gevochten worden. De overheid heeft daar ook een voorbeeldfunctie in. De overheid is soms ook subject, in die zin dat mensen zeggen dat de overheid daar niet goed naar handelt. Ik ga hier niet zeggen dat dat nooit gebeurd, maar we hebben wel de plicht om daartegen op te treden en om dat terug te dringen. In de brief van 9 december 2020 heeft de minister van BZK aangekondigd een verkenning te laten uitvoeren hoe vorm kan worden gegeven aan de nationaal coördinator tegen discriminatie en racisme en daarnaast zal ook de staatscommissie discriminatie en racisme worden ingesteld.

Ten aanzien van het tegengaan van terrorisme kan ik heel helder zijn. Daarbij hanteert het kabinet een integrale aanpak die zich richt op alle vormen van terrorisme. Of het nu rechts terrorisme is of terrorisme gebaseerd op islamitische overtuigingen, alle soorten terrorisme worden aangepakt. We zouden als overheid ook wel gek zijn als we ons daar niet tegen zouden beschermen. We kunnen geen voorkeur uitspreken voor het een of het ander.

Ik zeg ook in de richting van de heer Azarkan: als u zegt dat er sprake is van wetgeving met discriminerende bepalingen, specifiek tegen mensen met een islamitische achtergrond, dan moeten we daar natuurlijk tegen optreden. Dan moet dat ook onderwerp zijn van debat dat hier in de Tweede Kamer plaatsvindt.

De minister van Justitie en Veiligheid heeft een BNC-fiche naar de Kamer gestuurd op 5 februari, waarin de contraterrorismeagenda en het Nederlandse standpunt daarover verder zijn uitgewerkt. We toetsen in Nederland bij wetgeving of het gaat om proportionaliteit en effectiviteit. De grondrechten en mensenrechten worden daarin meegenomen.

Nogmaals, ik wil benadrukken dat het tegengaan van discriminatie en racisme onderdeel is van het Nederlandse beleid.

De heer Azarkan (DENK):

Laten we dan toch even op de Nederlandse situatie inzoomen. We zien dat ook in deze Kamer voorstellen worden gedaan die de islamhaat aanwakkeren. We zien dat ook hier wetten worden doorgevoerd die moslims discrimineren. We zien het strafbaar stellen van een islamitische vrouw als ze een nikab draagt. We hebben een actieplan met 37 punten tegen jihadisme, maar extreemrechts kan vrijuit zijn gang gaan. Er is een heksenjacht gaande tegen de buitenlandse financiering van moskeeën, maar buitenlandse financiering van politieke partijen is hier zelden onderwerp van discussie. Als je een moskee wilt oprichten, moet je een Bibob-procedure doen, overal waar je komt. We weten dat in deze Kamer heel veel mensen de halalslacht willen afpakken van moslims. We hebben ook gezien dat de inlichtingendiensten en de gemeente Amsterdam vals spel speelden omdat zij de islamitische school Haga Lyceum wilden stoppen. Dat zijn voorbeelden van hier. Realiseert de staatssecretaris zich dat deze voorstellen, deze wetten ook discriminatie in de hand kunnen werken?

Staatssecretaris Knops:

De voorbeelden die de heer Azarkan noemt strekken zich uit van de financiering van politieke partijen tot onderwijs et cetera. Dat zijn allemaal voorbeelden waarbij de overheid terecht vraagt aan instellingen, aan individuele personen, aan bedrijven, om te vertellen hoe zij het een en ander gefinancierd hebben. We hoeven elkaar ook niet voor de gek te houden; we kunnen zeggen dat dit in een aantal gevallen echt niet pluis is en dat daar wetgeving voor nodig is.

Dan zegt u vervolgens dat het wetgeving is met een discriminerende grondslag. Mijn antwoord zou zijn dat deze wetgeving bedoeld is om de grondrechten van de burgers in Nederland te beschermen en om de belangen van de Staat te beschermen. Dan mag je geen onderscheid maken naar afkomst, religie, geloofs- of levensovertuiging, seksuele voorkeur of wat dan ook. Dat staat in onze Grondwet en daarop toetsen wij. Dat er een debat plaatsvindt, ook in deze politieke arena, dat verder strekt dan deze onderwerpen, zoals de heer Azarkan zegt, is onderdeel van de parlementaire democratie. Daar moet dat ook een plek kunnen krijgen. Bij wetgeving kijkt ook de Raad van State natuurlijk heel goed hoe die grondrechten geborgd zijn in onze wetten.

Kan het dat in de hand werken? Nou ja, als we kijken naar de recente ervaringen met de kinderopvangtoeslag, is het antwoord: ja, helaas wel. Is dat de intentie? Nee, dat was niet de intentie van de wetgeving. Wij moeten ook als overheid zeer alert zijn op dit soort signalen, om die een goede plek te geven. Er wordt nu een nationaal coördinator tegen discriminatie en racisme aangesteld. Die moet een belangrijke rol krijgen om dit soort voorvallen die de heer Azarkan benoemt, te adresseren en de verantwoordelijken daarop aan te spreken.

De heer Azarkan (DENK):

Ik denk dat het goed zou zijn als de staatssecretaris de toezegging deed om die wetten ook eens in samenhang te toetsen. We zien hoe dat uitpakt, wat het gevolg daarvan is, ook bij het maatschappelijk debat. Als één ding duidelijk is, zoals Amnesty heeft aangetoond, is het dat de islamhaat toeneemt. Dat zien we in rapportages. We zien de gevolgen daarvan: haatacties tegen moskeeën, toenemende islamhaat op internet, het geweld. In deze Kamer heeft DENK gevraagd om een actieplan tegen moslimdiscriminatie, zoals dat er terecht ook is inzake antisemitisme, met een speciale coördinator. We moeten ook kijken hoe we moskeeën kunnen beveiligen als daar al een paar honderd geweldsincidenten zijn geweest. Wat we dus vragen … Het is niet genoeg om elke keer een losse actie te doen of een losse wet te maken. Laten we ze dan in samenhang bekijken en analyseren. Ik ben blij dat de staatssecretaris zegt dat dit een van de vragen is die gesteld zal worden aan de nationaal coördinator discriminatie en racisme.

Staatssecretaris Knops:

Ik wil daarbij zeggen dat discriminatie sowieso over de volle breedte verboden is en onacceptabel is. Het is niet alleen gericht tegen één groep. Het is veel coherenter dan de heer Azarkan hier doet voorkomen. We hebben de afgelopen jaren wel te maken gehad, ook in Nederland, met allerlei dreigingen. Veel van die dreigingen hadden wel degelijk — dan noem ik het toch maar — een achtergrond die gebaseerd was op bepaalde overtuigingen. Dat kan rechtsextremisme zijn. Het waren ook overtuigingen met een islamitische grondslag. Dan is het heel logisch dat je je daar als overheid tegen wapent. Maar wat je niet mag doen aan de voorkant, is iemand al bij voorbaat discrimineren omdat hij de islam aanhangt. Dat kan niet. Dat is onacceptabel. We moeten naar de daden kijken, naar de dreigingen kijken. Dan gelden voor iedereen in Nederland dezelfde rechten en plichten, op basis van de Grondwet. De overheid moet die ook op een goede manier uitvoeren. Als de overheid daarin faalt — u poneert een aantal stellingen daarover waaruit blijkt dat u vindt dat dat zo is — moeten we met elkaar het debat op dat punt voeren, maar niet alleen met de insteek die u kiest. Ik zou die veel breder willen kiezen, omdat elke vorm van discriminatie ongeoorloofd en niet acceptabel is.

De heer Azarkan (DENK):

Ik heb straks nog een debataanvraag. Dan gaan we kijken of we later nog het debat kunnen voeren over dit onderwerp.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Belhaj namens D66.

Mevrouw Belhaj (D66):

Het was toch een beetje bevreemdend om naar dit debat te kijken. Dat kwam niet door de heer Azarkan, zeg ik alvast tegen de staatssecretaris. Er ligt een heel duidelijk rapport, dat aangeeft dat verschillende landen binnen Europa ervoor kiezen om politiek beleid te voeren dat erop gericht is om extremisme te bestrijden. In dit geval gaat het over moslimextremisme. Tot dan is er eigenlijk nog geen probleem. Maar wat als je ervoor kiest om te zeggen: het is niet het probleem van iedere moslim, maar als er drie gekken zijn die toevallig ook moslim zijn, dan is het gelegitimeerd om in bredere zin naar moslims te kijken om dat aspect te gebruiken in het beleid? Dan heb ik de volgende vraag. De staatssecretaris zou zich toch kapot moeten schrikken van dit rapport? Hij zou toch moeten denken: ik schrik me kapot; ik ga eens bij iedereen vragen — ik ga niet naar een nationaal coördinator — hoe we dit nu eigenlijk in Nederland hebben geregeld. Dus mijn vraag aan u is …

De voorzitter:

Ja, mevrouw Belhaj?

Mevrouw Belhaj (D66):

Waarom doet u dat niet? Zeg ik via u, voorzitter.

Staatssecretaris Knops:

Mevrouw Belhaj maakt de vergelijking met wat andere landen doen. Ik sta hier namens de Nederlandse regering. Dat is dan toch mijn taak. Ik kan alleen maar zeggen wat onze lijn daarin is en dat dat wat ons betreft onacceptabel is. Tegelijkertijd wil ik ook niet naïef en blind zijn voor de dreigingen die op ons afkomen. Natuurlijk hebben wij diensten die diepere analyses maken van de grondslag van dreigingen die tegen ons gericht zijn. Dat kunnen terroristische dreigingen zijn. Dat kunnen statelijke dreigingen zijn, et cetera. Bij het maken van de analyse ga je natuurlijk kijken waar de voedingsbodem zit en waar de problemen zitten. Natuurlijk kom je dan soms ook bij de islam uit, of bij de islam die ge- of misbruikt wordt door anderen om bepaalde politieke doelen te bereiken. In die analyse moet je als overheid heel scherp kunnen beredeneren waarom we tot bepaalde maatregelen overgaan, niet omdat het de islam is maar omdat er een bepaalde dreiging van iets of iemand uitgaat. Ik snap dat het een heel gevoelig debat is, maar ik wil dat wel op deze plek gezegd hebben.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan wachten we heel even voordat we overgaan tot de volgende vraag.

Naar boven