7 Belastingdruk voor eenverdieners

Aan de orde is het debat over de belastingdruk voor eenverdieners.

De voorzitter:

Aan de orde is het debat over de belastingdruk voor eenverdieners. Ik heet de staatssecretaris in vak-K en de mensen op de publieke tribune van harte welkom. Ik geef de heer Stoffer namens de SGP-fractie als eerste spreker het woord. De spreektijden zijn precies vier minuten.

De heer Stoffer (SGP):

Voorzitter. Nederland is kampioen. U zult begrijpen dat ik het nu niet heb over volkssport nummer een, tenminste bij de mannen. Als ik me goed heb laten voorlichten, zijn de Nederlandse prestaties op dat gebied nou inderdaad niet om over naar huis te schrijven. Nee, Nederland is kampioen eenverdieners belasten. Dat is niet iets wat ik verzin. Dat is iets wat de vele brieven die naar ons zijn gestuurd en die ik ook bij me heb, aantonen.

Voorzitter. Toen mijn voorganger Elbert Dijkgraaf in november een oproep deed aan eenverdieners om hun verhaal te delen, kwamen er in no-time honderden brieven binnen. Dat is wat ik hier zojuist ook liet zien. In veel gevallen is men noodgedwongen eenverdiener, door ziekte, mantelzorg, een gehandicapte partner of een gehandicapt kind, langdurige werkloosheid en ga zo maar door. Of men maakt een bewuste keuze, bijvoorbeeld om alle tijd te kunnen besteden aan het opvoeden van kleine kinderen. Neem Arnold en Anita. Zij is eenverdiener omdat hij ziek is. Hij is uitbehandeld, maar er kan geen diagnose worden gesteld. Ze moeten het doen zonder uitkering. Anita moet keihard werken om rond te komen, maar extra diensten draaien heeft nauwelijks effect. En dan een ander gezin: hij is jurist en zij vindt het leuk om een aantal dagen te werken en betaalt nauwelijks belasting. Dat is toch onrechtvaardig?

Dat eenverdieners in Nederland door de Staat onevenredig zwaar worden belast blijkt zonneklaar uit het CPB-rapport Eenverdieners onder druk. De titel zegt genoeg. De conclusie is glashelder: de druk op eenverdieners is toegenomen en de druk op tweeverdieners is afgenomen, vooral bij stellen met jonge kinderen. Het beleid zoekt de grenzen op van ongelijkheid en doelmatigheid. Het is logisch dat je als eenverdiener één salaris binnenkrijgt, maar het voelt als discriminatie en als onrechtvaardig afgestraft worden dat daar via het belastingstelsel ook nog eens veel minder van overblijft. Dat voelt niet alleen zo; het is ook zo.

De SGP ziet een verband tussen de in de Monitor Brede Welvaart gesignaleerde afname van vrijwilligerswerk en het stimuleren van arbeidsparticipatie. Onze vraag is of de staatssecretaris dat ook zo ziet. Bij de tweede verdiener wordt het adagium "werken moet lonen" erg goed doorgevoerd. Tot €20.000 aan inkomen wordt er geen cent inkomstenbelasting betaald, maar eenverdieners kunnen €10.000 meer gaan verdienen en er nog geen €500 aan overhouden, en dat bij een inkomen onder modaal. Onze vraag is dan ook of de staatssecretaris bereid is om de marginale druk tot modaal extra aan te pakken zodat die niet meer boven de 50% uitkomt. Hoe beoordeelt de staatssecretaris de beleidsopties die het CPB noemt?

Voorzitter. Het is mijn vaste overtuiging dat er een moment komt dat een meerderheid zal inzien dat hier groot onrecht geschiedt. In de Eerste Kamer was dat het geval toen de motie-Schalk werd aangenomen. Het zou heel mooi zijn als nu ook de Tweede Kamer vandaag kleur zou bekennen. Ik roep daartoe op. Aan de SGP zal het niet liggen!

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Stoffer. Ik geef het woord aan de heer Van Weyenberg namens D66.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dank u wel, voorzitter. Het Centraal Planbureau heeft inderdaad onderzoek gedaan. Dat laat volgens mij zien dat het beleid van de afgelopen jaren ook het effect heeft gehad dat werd beoogd: een gelijkere verdeling van arbeid en zorg tussen mannen en vrouwen. Het beleid was effectief om de arbeidsparticipatie van vooral moeders met jonge kinderen te vergroten. We zien dat ook terug in een stijging van de economische zelfstandigheid van vrouwen. Die is gestegen van 48% in 2005 naar 60% in 2014. Dat is een stap vooruit, maar wat mij betreft nog lang niet voldoende.

De voorzitter:

De heer Van Weyenberg heeft precies 33 seconden gesproken, mevrouw Leijten.

Mevrouw Leijten (SP):

Over de economische zelfstandigheid van vrouwen zal ik het zeker ook hebben, maar ik heb er niet uitgehaald dat die met 12% gestegen is. Volgens mij is die met 3% gestegen en is het aantal vrouwen dat door deze maatregel is gaan werken met 12% gestegen, maar dat zegt niets over de economische zelfstandigheid.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik had het over de economische zelfstandigheid van vrouwen in paren met minderjarige kinderen.

Voorzitter. Het Centraal Planbureau geeft ook aan dat je op momenten tegen de grenzen van doelmatigheid kan aanlopen. Ik vind het wel belangrijk daarbij op te merken dat de gemiddelde belastingdruk voor kostwinnersgezinnen en gezinnen waarin beide ouders werken ongeveer gelijk is. Dat zou je weleens kunnen vergeten als je sommige mensen hoort.

Ook is het goed om te bedenken dat de cijfers van het Centraal Planbureau, met alle waardering voor het rapport, statisch zijn. Die laten namelijk zien wat er in één jaar gebeurt, maar wij weten juist dat met name door moeders met heel jonge kinderen op dat moment een heel belangrijke beslissing wordt genomen over blijven werken of hoeveel blijven werken. En die is niet alleen in dat ene jaar belangrijk, maar werkt vaak heel lang door. Ik vind het belangrijk dat we dat langetermijnperspectief wel in de gaten houden. Het beleid moet daar wat mij betreft op gericht zijn, zodat werken loont. Blijven werken zorgt ervoor dat je er later niet weer heel lastig tussenkomt doordat je bent gestopt.

Voorzitter. Het regeerakkoord laat tegelijkertijd evenwicht zien, evenwicht, omdat het regeerakkoord inzet op het doel om extremen in de marginale druk aan te pakken, voor kostwinnersgezinnen, maar ook voor de minst verdienende partner die de stap naar werk of naar meer werk zet. Daar is nog een wereld te winnen. De nadruk op de verlaging van de marginale druk vind ik mooi. Ik ben ook trots op het compromis dat partijen met een andere aanvliegroute hebben gesloten. We nemen maatregelen die ten goede komen aan kostwinnersgezinnen, maar bijvoorbeeld ook maatregelen die juist die stap naar werk of naar meer uren werk verbeteren. Dat vind ik een mooi politiek compromis waarmee iedereen probeert zijn doelen te bereiken. Laat helder zijn dat ook mijn fractie het belangrijk vindt dat ook voor eenverdieners en kostwinnersgezinnen meer werken meer gaat lonen. In het regeerakkoord zit een heel aantal maatregelen die ik dan ook verstandig vind.

Voorzitter. We zijn in Nederland relatief goed in het stimuleren, ook fiscaal, dat de minstverdienende partner de stap naar werk zet. Waar we minder in zijn geslaagd is het bevorderen van wat meer grote banen en daarmee economische zelfstandigheid. Minder dan de helft van de vrouwen in Nederland verdient zelfstandig het minimumloon. Minder dan de helft van de vrouwen! Ik vind dat nog steeds een grote uitdaging voor de toekomst. Is de staatssecretaris het met mij eens dat ook dit een beleidsuitdaging is? Er zijn veel meer uitdagingen met de marginale druk, zeker ook voor de minstverdienende partner.

Daarnaast zou ik de staatssecretaris willen vragen om in te willen gaan op de positie van alleenstaanden. Ook voor hen is de marginale druk soms hoog. Met andere woorden: is de staatssecretaris het met mijn fractie eens dat als je de marginale druk wil verminderen en ervoor wil zorgen dat meer werken gaat lonen, we ook heel goed moeten kijken hoe we zorgen dat meer mensen met kleine deeltijdbanen — vaak vrouwen in Nederland — meer uren gaan werken, zodat we echt zorgen dat de economische zelfstandigheid een verdere impuls krijgt? Vindt hij ook dat we breder naar alle vormen van te hoge marginale druk moeten kijken, of dat nu voor alleenstaanden is, kostwinnersgezinnen of tweeverdieners? Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Nijboer namens de PvdA.

De heer Nijboer (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Belastinginning is er in de eerste plaats natuurlijk om onze collectieve voorzieningen te financieren. Daarnaast kun je via de fiscaliteit ook heel verschillende doelen nastreven. Zo ben ik een sociaaldemocraat, dus vind ik een rechtvaardige inkomensverdeling heel belangrijk. Over vergroening hebben we het vandaag niet, maar dat is ook een belangrijk doel, zeker in deze tijden. Wat betalen bedrijven mee? Wat moeten mensen betalen? Die verhouding is belangrijk. We kijken in dit debat heel in het bijzonder naar eenverdieners en kostwinnersgezinnen en naar de vraag of de belasting die zij moeten betalen redelijk is.

Verschillende partijen hebben keer op keer benadrukt dat er problemen mee zijn. Een aantal van die problemen onderkent de PvdA ook, maar daar tegenover wil ik wel iets zetten, vooral de emancipatoire werking van het belastingstelsel. Zijn vrouwen ook economisch zelfstandig? Is daar een kostwinnersmodel voor of vind je dat iedereen de kans verdient om zelfstandig te zijn, om alvast daarop vooruit te lopen?

Dan de knelpunten die de PvdA-fractie onderschrijft. In het voorbeeld dat onder andere door de SGP, maar eerder ook door de ChristenUnie is opgevoerd, zijn er gezinnen waarbij een partner langdurig ziek is en echt niet kan werken. De druk op zo'n gezin en het gezinsinkomen is dan een legitiem punt, waar je eigenlijk wat aan zou moeten doen. Het is wel de vraag of je dat algemeen via de fiscaliteit moet doen of met gerichtere regelingen, maar ik vind dat echt een probleem en een knelpunt dat terecht meerdere jaren opeen naar voren is gebracht door die partijen.

Een tweede punt dat de PvdA-fractie heel legitiem vindt, is de marginale druk: wat gebeurt er nou eigenlijk als je een bepaald inkomen hebt en wat meer gaat werken? Wat hou je dan nog van die euro over? Ik heb heel veel kritiek op de huurtoeslagbezuiniging van het kabinet, maar er zit bijvoorbeeld ook een maatregel in de huurtoeslag die daaraan bijdraagt. Als je een euro meer verdiende, boven een vrij lage grens, verloor je die van het ene op het andere moment. Dat is waardeloos, ook als je kostwinner bent. Die huurtoeslag wordt aangepast; die wordt geleidelijk afgebouwd. Zulk soort maatregelen helpen daarbij. Maar ons fiscale stelsel speelt daarbij een rol. Dat geldt ook voor gemeentelijke kwijtscheldingen. Het maakt de ontvanger natuurlijk niet zoveel uit of hij een kwijtschelding krijgt van de rioolheffing, de OZB, bijdragen aan sport of de fiscale maatregelen die we hier nationaal afspreken, maar die grijpen natuurlijk wel in. Daar zijn ook voorbeelden van. Soms hou je echt bijna niks over van een extra euro. Dat is wel echt een probleem. Dat is ook niet meer redelijk en niet meer rechtvaardig. Die twee problemen ziet de PvdA-fractie dus ook.

Dan kom ik op het volgende punt. Is het nou redelijk om inkomens bij elkaar op te tellen? Dat is wat sommige partijen voorstaan, vooral aan de christelijke kant. Zij zeggen: daar gooien we gewoon één belastingpercentage op. Dat vind ik niet redelijk. Waarom niet? Omdat je dan niet meer naar de individuele inkomens kijkt die mensen verdienen. De heer Dijkgraaf haalde graag het voorbeeld aan van de vrouw die tandarts is en de man die tuinman is. Die verdienen samen zoveel. Maar als je dat gelijk beloont, betekent dat wel dat die man die tuinman is in een keer 52% belasting moet betalen. Dat vind ik niet redelijk. Dat is ook niet economisch zelfstandig, en daar ben ik geen voorstander van. Dat model ver doorvoeren vind ik dus niet rechtvaardig. Het draagt ook niet bij aan de economische zelfstandigheid van mensen. Dat is wel een grote discussie.

Een tweede grote discussie is: waar is het probleem van de marginale druk, van wat je overhoudt van die extra verdiende euro, het grootst? Op dat punt kun je ook andere beleidskeuzes maken dan het kabinet doet. Het toptarief van 52% wordt afgebouwd naar onder de 50%. Daar ligt niet het grootste probleem; het grootste probleem ligt bij de lagere en middeninkomens. Waarom is daarvoor gekozen? Zou je dat niet veel gerichter richting die groep kunnen doen? Zo zijn er wel meer maatregelen. Ik hoef de dividendbelasting en de Vpb-verlaging niet te noemen, maar daar kun je natuurlijk ook andere keuzes in maken, waarbij je deze groepen meer ontziet. Dat zou de PvdA-fractie wel kunnen steunen.

De heer Stoffer (SGP):

Als ik de heer Nijboer goed beluister, zegt hij een aantal dingen die mij uit het hart gegrepen zijn. Maar laat ik naar het voorbeeld gaan van die tuinman en die tandarts, of om het naar mijn situatie te trekken: een Kamerlid en een orthopedagoog. Ik zou veel liever zien dat mijn buurman die eenverdiener is het ook wat beter heeft, en dat mijn vrouw en ik, zolang wij samen zijn, misschien iets meer belasting betalen. Stel dat het uiteindelijk nodig is om tot economische zelfstandigheid te komen, om wat voor reden dan ook; misschien vind je elkaar niet zo leuk meer. Dan kom je in een andere situatie en een ander belastingregime. U zegt: laat in heel Nederland de zwakke schouders ook tot hun recht komen. Zou u dan niet kunnen zeggen: laat die tuinman en die tandarts, of die orthopedagoog en dat Kamerlid, het samen zwaarder hebben? Als ze uit elkaar gaan, ja, dan ...

De heer Nijboer (PvdA):

Het hangt er maar net van af hoe je het voorstelt. Dat is altijd zo in de fiscaliteit. Als de SGP voorstelt om het toptarief van 52% niet onder de 50% te brengen, waar die tandarts voordeel van heeft, en dat aan de midden- en lagere inkomens te geven, dan vindt ze de PvdA aan haar zijde. Als u zegt: we halen het weg bij de partners die in deeltijd werken en we geven het aan dat voorbeeld, dan ben ik daar niet voor, want dat ondermijnt de economische zelfstandigheid. Ik vind het ook niet eerlijk. Het maakt dus echt uit waar je het weghaalt. Daar maken wij wel andere keuzes in, denk ik. De SGP wil ook altijd graag lagere toptarieven, terwijl wij een hoger toptarief voorstaan voor mensen met inkomens van boven de anderhalve ton.

De heer Bruins (ChristenUnie):

We hebben het nu over vermogende mensen. Uit het antwoord op de schriftelijke vragen die ik heb gesteld, bleek dat 28% van de 335.000 eenverdienershuishoudens zo vermogend is dat ze deels of geheel het schrappen van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting kunnen ontlopen. Wat vindt de heer Nijboer daarvan? Vindt hij dat rechtvaardig?

De heer Nijboer (PvdA):

Ik moet nu even heel precies ... Kunt u uw vraag nog iets verder toelichten? Op welke groep doelt u precies? Ik had het niet over vermogende mensen; ik had het over hoge inkomens.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik heb het over vermogende eenverdienershuishoudens, waarbij de partner dus niet werkt en waarbij het schrappen van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting toch kan worden ontlopen vanwege box 3-vermogen. Er kan dan dus toch gebruik worden gemaakt van de gehele algemene heffingskorting zonder te werken, alleen omdat ze zo rijk zijn.

De heer Nijboer (PvdA):

Zo is het. U zegt dat ze zoveel vermogen hebben dat ze eigenlijk — het is een heffingskorting — meer aftrekposten hebben. Daar zijn we tegen. We hebben in het verkiezingsprogramma zelfs voorgesteld om box 2- en box 3- vermogen mee te tellen. Als je dat helemaal samen neemt, gaat dat volgens mij om 400 miljoen. Dat is natuurlijk rechtvaardiger. Wij vinden dat je vermogende mensen meer mag aanslaan, ja.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Toch is onder het vorige kabinet een fiscale maatregel die eigenlijk gericht is op arbeidsparticipatie, nog extremer gemaakt. Dat leidt er eigenlijk toe dat je, als je maar genoeg vermogen hebt, toch belasting kunt ontlopen. Dat is voor de PvdA toch moeilijk te verteren?

De heer Nijboer (PvdA):

Nou, dat was natuurlijk altijd al zo. Het boxenstelsel is zo dat je, als je vermogen hebt, dat mag aftrekken. Het is ons met de VVD niet gelukt om dat op de helling te zetten. Mevrouw Lodders zou u een heel ander antwoord geven dan het antwoord dat ik zojuist heb gegeven. We hebben dus niet het hele stelsel overhoop gegooid, maar we hebben niet een maatregel genomen om die doelgroep daarmee zo te raken. Dat is niet het geval.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Maar ik begrijp dat de PvdA nu zegt: zoals het nu is, vinden we het niet rechtvaardig.

De heer Nijboer (PvdA):

Samen met Ed Groot, die toen fiscaal woordvoerder was, hebben wij keer op keer gezegd dat je, als je inkomen hebt uit box 3 en overigens ook uit box 2 — dga's — daarmee belastingvoordelen hebt waar we eigenlijk niet op zitten te wachten. Als de ChristenUnie het in de coalitie voor elkaar krijgt om daar een einde aan te maken en dat naar de lagere inkomens en middeninkomens te schuiven, wil ik amendementen indienen bij het leven, zou ik tegen de heer Bruins zeggen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord nu aan de heer Edgar Mulder, namens de PVV.

De heer Edgar Mulder (PVV):

Het Verantwoordingsdebat was gisteren, maar vandaag hebben we ook een soort Verantwoordingsdebat: verantwoording over de hoogte van de belastingen, met name die voor de eenverdieners. De discussie over de belastingdruk bij eenverdieners lijkt erg op het hele verhaal en de discussie rondom de vlaktaks. Tot voor kort had Nederland een belastingstelsel met verschillende tarieven. Door het oerwoud aan inkomensafhankelijke heffingskortingen en toeslagen hadden we de facto zeven schijven. Toen kwam Rutte III met een verhaal over een vlaktaks, met — volgens het kabinet — nog maar twee belastingschijven. Maar wat krijgen we nu echt? Jazeker, nog steeds een systeem met in totaal zeven schijven, want dat hele oerwoud is intact gebleven. Maar het verhaal bekt best wel lekker. Trouwens, de burgers noemen het gewoon wat het is: nepnieuws.

Over de hoogte van de belastingen is hetzelfde te vertellen. Het kabinet vertelt nu met droge ogen dat de verhouding van de belastingdruk voor eenverdieners ten opzichte van de belastingdruk voor tweeverdieners positiever is geworden, maar de eenverdieners zelf, alle deskundigen en ook het CPB laten gewoon zien dat dit ook weer nepnieuws is, want eenverdieners blijven meer betalen en in de toekomst neemt het verschil toe.

Voorzitter. Soms zijn zaken heel ingewikkeld en is een lang, lang debat op zijn plaats, maar vandaag volstaan gewoon de feiten. Feit één is dat een stel met één inkomen de afgelopen jaren zwaarder is belast dan een stel waarbij twee inkomens binnenkomen. Feit twee is dat de afgelopen jaren het CDA en vooral de ChristenUnie fel van leer trokken tegen dit feit. De ChristenUnie stemde om die reden zelfs tegen het Belastingplan in 2016. Feit drie is dat door dit beleid van Rutte III de ongelijkheid toeneemt. Die stijgt en wordt groter. Feit vier is dat in Rutte III ook de ChristenUnie en het CDA zitten. Vier feiten, gewoon zoals het is. In het begin van mijn bijdrage noemde ik dit debat een verantwoordingsdebat over de belastingen, maar het is ook een debat over geloofwaardigheid en ruggengraat. Punt.

Mevrouw Leijten (SP):

Er mist nog een feit, namelijk dat het kabinet, waar het CDA en de ChristenUnie in zitten, de zogeheten weggeschamperde aanrechtsubsidie heeft afgeschaft en daarmee de begroting kloppend heeft gemaakt.

De heer Edgar Mulder (PVV):

Vijf feiten.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Snels namens GroenLinks

De heer Snels (GroenLinks):

Voorzitter. In het najaar heb ik al eens gezegd dat ik meevoel met de zorg van de christelijke partijen over de hoge belastingdruk van eenverdieners. Ik heb zelden zo veel positieve reacties gehad vanuit deze hoek als toen. Ik snap de verrassing, want GroenLinks is toch een partij van emancipatie en economische zelfstandigheid? Laat ik helder zijn: dat zijn wij nog steeds! Maar ook rechtvaardigheid is een belangrijk uitgangspunt.

Er zijn twee kwesties die ik in dit debat wil aanstippen. Ten eerste maak ik me grote zorgen over mensen met weinig kansen op de arbeidsmarkt. Zowel aan de vraagkant via de lasten van werkgevers, als aan de aanbodkant moeten we veel meer doen om de kansen van mensen met weinig kansen te verbeteren. Eigenlijk doet het kabinet het tegenovergestelde. Kijk naar de aanpassingen in de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, de beperking van de overdraagbaarheid, het schrappen van de vaste voet. Dat gaat ten koste van mensen met hele kleine baantjes; zij zullen hun werk eerder opgeven. Daarnaast gaat het ook ten koste van gezinnen met kinderen, alleenverdieners. Hier had precies de omgekeerde keuze moeten worden gemaakt: de IACK niet versoberen aan de onderkant, maar aan de bovenkant. Mensen met drie keer modaal, zoals het gezin van de heer Stoffer, hebben deze fiscale subsidie niet nodig. Dan creëer je bij de mensen aan de bovenkant meer balans tussen een- en tweeverdieners. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Ten tweede gaat het me om de lage en middeninkomens. We krijgen steeds meer werkende armen in Nederland, een- en tweeverdieners. Ik vind dat we mensen met een inkomen erop vooruit moeten laten gaan: de leraar, de politieagent, de buschauffeur, of ze nu een- of tweeverdiener zijn. Maar dat gebeurt niet. Dan wil ik het CDA en de ChristenUnie toch voorhouden dat de keuze voor een vlaktaks vooral voor de hoogste inkomens voordelig is. Driekwart van de lastenverlichting, ooit op een bierviltje uitgerekend, gaat naar inkomens met meer dan twee keer modaal. Kan de staatssecretaris deze ruwe som bevestigen? De CDA-vlaktaks betekent dat we budgettair minder geld hebben om de arbeidsmarktkansen van mensen aan de onderkant te verbeteren; die verslechteren juist. En we hebben geen geld om de echte middeninkomens tegemoet te komen en hun lasten te verlagen. Het kabinet verlaagt de marginale en gemiddelde belastingdruk vooral voor de hoge inkomens en niet voor de stille motor van Nederland, niet voor agenten, leraren en werkenden in de zorg; de mensen die onze samenleving draaiende houden.

Ten slotte de andere hobby van het CDA: de toeslagen. Die maken het systeem razend ingewikkeld, geven rare marginale drukeffecten met de kortingen en beperken samen met de vlaktaks de mogelijkheden, ook in de toekomst, om groepen mensen die echt onder druk staan, tegemoet te komen. Dat stelsel moeten we drastisch aanpassen — ik heb dat al vaker gezegd — maar daar zullen we nog een tijdje op moeten wachten. Ik zeg dus ja tegen ChristenUnie, CDA en SGP. Ik deel de zorgen over de hoge druk bij eenverdieners, zeker de hoge marginale druk in sommige trajecten, maar ik richt me op lage en echte middeninkomens, op hun inkomen en op hun kansen op de arbeidsmarkt. Daar vindt u mij aan uw zijde. Dat betekent wel dat we geen lastenverlichting aan mensen met hoge inkomens moeten geven. We zagen in de Monitor Brede Welvaart — ik ben bijna klaar, voorzitter — dat de kloof tussen laag- en hoogopgeleiden alleen maar groter wordt. Mag ik de christelijke partijen voorhouden dat slechts 25% van de lageropgeleiden tweeverdiener is en 70% van de hogeropgeleiden? Dat zou toch moeten betekenen dat wij elkaar zouden moeten kunnen vinden in beter beleid.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dat de heer Snels andere keuzes maakt, snap ik, maar hij zei net dat juist mensen met een lager inkomen niks merken van dit kabinetsbeleid. Er is doorgerekend wat het beleid betekent voor de deeltijdval, dus voor de situatie waarin het voor de minstverdienende partner niet meer loont om te gaan werken. Die daalt juist van 50% naar 29% voor partners op het minimumloon die van drie naar vier dagen werken gaan. Dat vind ik nogal wat. De herintredersval, dus de situatie waarin een partner voor drie dagen aan het werk gaat op het minimumloon, gaat van 64% naar 54%. Ik snap dat de heer Snels kritiek heeft. Dat verbaast me niet, want hij heeft andere opvattingen. Maar ik zou een erkenning van het feit dat er grote stappen vooruit worden gezet bij herintreding en de deeltijdval, waarderen.

De heer Snels (GroenLinks):

Een paar dingen. Ten eerste stond er toevallig vandaag weer een mooi stuk in de ESB van het Centraal Planbureau, dat laat zien dat over de hele breedte alle fiscale voorstellen van dit kabinet nauwelijks iets aan de marginale druk doen. Er zijn wel wat kleine effectjes. Die zijn soms positief, maar soms ook negatief. Juist bij de heel kleine baantjes zie je een piek in de marginale druk.

Ten tweede ben ik het met de heer Van Weyenberg eens dat het goed zou zijn als het zou lukken om de minstverdienende partner met weinig uren meer te laten verdienen, gewoon vanuit het oogpunt van economische zelfstandigheid. Tegelijkertijd zien we dat dit steeds lastiger wordt. We lopen daarin tegen de grenzen aan van wat we fiscaal kunnen stimuleren. Misschien is het ook eerder een probleem aan de vraag- dan aan de aanbodkant van de arbeidsmarkt. Ik zal een voorbeeld geven. De minstverdienende partner met een klein baantje in de zorg, een alfahulp, heeft weinig inkomen. Die gaat er nu op achteruit. De argumentatie van de heer Van Weyenberg en van het kabinet is dat diegene gestimuleerd wordt om meer uren te gaan werken. Maar als dat nou niet kan en als je die kans nou niet krijgt van je werkgever? We moeten nadenken over de grenzen in uren, niet in mensen. Qua mensen ben ik het helemaal met de heer Van Weyenberg eens. Aan de onderkant van de arbeidsmarkt kunnen we nog veel meer doen om het arbeidsaanbod te stimuleren om te komen van niet werken naar werken. Maar het stimuleren van mensen om meer uren te gaan werken, wordt steeds lastiger.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik raad de heer Snels aan een blik te werpen op de brief van de minister van Sociale Zaken rondom de publicatie van het regeerakkoord. Volgens mij is mijn punt nou net dat we forse stappen zetten op zowel de doorgroeival als de herintredersval en de deeltijdval. Dat zijn allemaal zaken die heel belangrijk zijn om voor de minst verdienende partner werken meer te laten lonen. U kunt zeggen dat u nog verder wilt gaan — dat wil ik ook — maar ik zou ook graag een erkenning zien van het feit dat wij de marginale druk echt serieus naar beneden brengen.

Ten tweede ben ik het erg eens met de heer Nijboer dat het onrechtvaardig is dat je een heel hoge belastingdruk hebt als je als partner van drie naar vier dagen werken gaat. Die druk gaat van 50% naar 29%. Ik weet dat u dat ook een goed idee vindt en dat u nog verder wilt gaan aan de vraagkant. U wilt ook stimuleren dat werkgevers mensen de kans geven om door te groeien. Dat ben ik ook graag met u eens. Maar doen alsof wij niets doen, is niet in lijn met wat de feiten laten zien.

De heer Snels (GroenLinks):

Volgens mij doen we heel weinig. Dat laten de doorrekeningen van het Centraal Planbureau ook zien, ook in de publicatie van vandaag. Dat betekent dat het Centraal Planbureau eigenlijk constateert dat er geen structurele werkgelegenheidseffecten zijn. Dat is niet alleen een indicator op basis van mensen, maar ook op basis van uren. Ook al zijn er kleine verbeteringen in de marginale druk, het effect daarvan is nul.

Weet u, meneer Van Weyenberg, als wij samen een middagje met 5 miljard gaan zitten, kunnen wij volgens mij én betere inkomenseffecten én betere arbeidsmarkteffecten realiseren. Ik vind het doodzonde dat we dat niet kunnen doen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Bruins namens de ChristenUnie.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Als een medicijn veel minder goed blijkt te werken dan eerder werd aangenomen, verhoogt u dan de dosis van dat oude medicijn of stapt u over op een nieuw medicijn? Als u dan toch kiest voor die hogere dosis van het slecht werkende medicijn, zou u dat dan ook doen als er zeer pijnlijke bijwerkingen zijn, die bij een hogere dosis nog erger worden? Het antwoord ligt voor de hand. We leggen het oude medicijn terzijde en we kiezen voortaan voor het nieuwe medicijn.

Maar, voorzitter, wat schetst mijn en waarschijnlijk ook uw verbazing? De afgelopen jaren kozen kabinetten steeds voor een nog hogere dosering van het slechtwerkende medicijn. Het voorgaande kabinet, van VVD en PvdA, koos massaal voor een flink hogere dosering. En vandaag praten we over de pijnlijke bijwerkingen van een door doorgeschoten instrumentalisme uit het lood geslagen belastingstelsel met, wat betreft de ChristenUnie, ronduit onrechtvaardige verschillen in belastingdruk tussen huishoudens met één inkomen en die met twee inkomens.

Wat heeft dat met die medicijnen te maken? Wel, ik heb het over de belastingherziening van 2015. Zij werd al genoemd. Die belastingherziening kwam er niet. Daardoor zouden er oorspronkelijk 100.000 banen bij komen, zo zei toenmalig staatssecretaris Wiebes. Maar van die belastingherziening kwam niets terecht en van die 100.000 banen ook al niet. Wel werden met behulp van fiscaal kunst- en vliegwerk, met het 5 miljardpakket, 35.000 papieren banen uit het nieuwe CPB-model geperst. Dat gebeurde vooral door de inkomensafhankelijk gemaakte arbeidskorting met 2,8 miljard te verhogen en de IACK met nog eens 0,3 miljard. Door die maatregelen liep het verschil in inkomstenbelasting tussen een- en tweeverdieners op van een factor 3,5 naar een factor 5. In 2017 liep dit op tot, afgerond, een factor 5,6. Nu is het 6 en bij ongewijzigd beleid zou het de komende jaren verder zijn opgelopen tot een factor 8 tot 9 bij een huishoudinkomen van €40.000.

Die 35.000 papieren banen kwamen uit het nieuwe CPB-model. Dat leverde veel minder op dan het oude model van het CPB. Uit empirisch onderzoek was namelijk gebleken dat mensen fiscaal gezien veel minder te prikkelen zijn dan wij altijd dachten en dan in het oude model werd aangenomen. De enige groepen die nog een beetje te prikkelen bleken om te gaan werken, waren jonge moeders en laaggeschoolde alleenstaanden of — zo zeg ik liever — praktisch geschoolde alleenstaanden.

Het vorige kabinet had geen oog voor evenwichtige koopkrachtverhoudingen, maar ging verwoed de laatste wrange druppels persen uit een reeds leeg geperste zure citroen. Met een volledig op arbeidsparticipatie gericht instrumentalisme werd maximaal aan de resterende knoppen gedraaid en kwamen er miljarden bij de toch al hoge arbeidskorting en honderden miljoenen bij de IACK. De bijwerking van dit slecht werkende medicijn in extreme dosis is een totaal scheefgegroeid belastingregime.

Voorzitter. Als uit het voorgaande één ding duidelijk is geworden, dan is het wel dat we tijdens de formatie een uphill battle moesten voeren tegen het basispad. En ja, met enkele zeer gewaardeerde coalitiepartners die deze materie ideologisch net even anders zien. Daarom ben ik oprecht blij met al die afspraken in het regeerakkoord waardoor de koopkracht van vooral de modale eenverdiener er na jaren, ja na decennia, van stilstand, fors op vooruitgaat: de introductie van het tweeschijventarief, de uitvoering — ja, nu wel! — van het in 2016 niet aangenomen amendement-Schouten, vooral een hoger kindgebonden budget, een zorgtoeslag voor paren en een geleidelijke afbouw van de huurtoeslag. Het amendement werd door toenmalig staatssecretaris Wiebes getypeerd als het mooiste amendement dat hij ooit had moeten ontraden. Door dit alles kwam er een lagere marginale druk bij het wettelijk minimumloon en modaal. Ronduit een mooie aanzet, waar ik dankbaar voor ben. Ideaal is het allemaal nog niet, maar het is by far wel de beste stap in jaren op weg naar een rechtvaardiger belastingstelsel.

Ik sluit af. Ik zie uit naar een reactie van de staatssecretaris op zijn medicijnkeuze, op het de afgelopen jaren doorgeschoten fiscaal instrumentalisme gericht op het creëren van extra arbeidsaanbod. Ik vraag hem welk verschil in belastingdruk tussen huishoudens met één inkomen en huishoudens met twee inkomens hij gerechtvaardigd vindt. Want die schriftelijke vraag had hij niet beantwoord. Hoe kunnen we verdergaan met het verlagen van de extremen in marginale druk en welke lessen trekt hij uit het CPB-onderzoek?

Voorzitter, dank u wel.

De heer Nijboer (PvdA):

Ik ben een beetje in verwarring gebracht en eigenlijk ben ik in de fruitmand van de heer Bruins een beetje de weg kwijtgeraakt.

De heer Bruins (ChristenUnie):

U had de citroen niet verwacht.

De heer Nijboer (PvdA):

Nee. De vorige keer begreep ik dat het fruit hier en daar al een beetje begon te rotten, dus ik dacht "daar kijkt hij wel mee uit", maar nu komt de uitgeperste citroen om de hoek kijken. Mijn vraag. In de vorige kabinetsperiode zat de ChristenUnie ook aldoor aan tafel bij de begrotingsonderhandelingen. Dat heb ik zeer gewaardeerd; dat heeft de PvdA zeer gewaardeerd. De ChristenUnie was ook betrokken bij de 5 miljard lastenverlichting van destijds, ook bij de inhoudelijke keuzes: niet te veel geld naar de dividendbelasting. Die meloenen hebben wij toen uit de fruitmand gesodemieterd. Meer geld voor huurtoeslag, voor de huurders. Ik vraag hem naar het oordeel. Hij zegt: dat was eigenlijk waardeloos en nu ben ik toch wel dankbaar, al was het een uphill battle. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar? Want beide fiscale beleidsagenda's zijn gesteund door de ChristenUnie.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Het is precies de reden waarom wij in 2015 niet hebben ingestemd met het Belastingplan. De kloof tussen een- en tweeverdieners zou verder toenemen door de inkomensafhankelijke arbeidskorting en de IACK. Daarom hebben wij toen tegengestemd. Wij hebben in het regeerakkoord heel veel forse maatregelen kunnen nemen waardoor we de groeiende kloof, die zoals ik al zei tot een factor 8 à 9 zou zijn doorgegroeid in deze kabinetsperiode, tot staan kunnen brengen. Die maatregelen heb ik in mijn bijdrage genoemd. Daarvan is het tweeschijventarief de belangrijkste, maar bijvoorbeeld ook het zo mooie amendement-Schouten, dat destijds in het vorige kabinet werd ontraden door staatssecretaris Wiebes.

De heer Stoffer (SGP):

Ik hoor de heer Bruins prachtige dingen zeggen over de zorg die hij de afgelopen jaren had omdat de kloof tussen een- en tweeverdieners zo groot werd en die nu tot staan is gebracht. Maar is de heer Bruins het met mij eens dat die kloof in de toekomst weer groter wordt? Is hij het ook met mij eens dat er maatregelen voor nodig zijn om die kloof niet weer verder op te laten lopen maar die terug te brengen?

De heer Bruins (ChristenUnie):

In deze kabinetsperiode hebben we de kloof tot staan gebracht; die wordt deze kabinetsperiode niet groter. We hadden 'm graag nog iets willen bijbuigen en kleiner willen maken, maar we zijn heel ver gekomen. We hebben in ieder geval kunnen voorkomen dat het verschil in belastingdruk zou oplopen tot een factor 8 à 9 bij een jaarlijks huishoudinkomen van €40.000. Maar ik ben het helemaal met de heer Stoffer eens dat na deze kabinetsperiode het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners weer verder dreigt op te lopen. Bij een volgend regeerakkoord zullen dus opnieuw maatregelen genomen moeten worden om te komen tot een rechtvaardiger belastingstelsel.

De heer Stoffer (SGP):

Waarom wachten tot na deze kabinetsperiode? Vinden we niet dat er nu al maatregelen getroffen moeten worden, om te voorkomen dat je over een aantal jaar opnieuw moet gaan nadenken?

De heer Bruins (ChristenUnie):

Nou, ik vind het heel belangrijk dat we blijven nadenken. Ik hoop vandaag ook van de staatssecretaris te horen wat hij gerechtvaardigd vindt, hoe we verder zouden kunnen gaan met het verlagen van de extremen in marginale druk en welke lessen hij precies trekt uit het rapport Eenverdieners onder druk, want daar staat nogal wat in. Het nadenken moet dus zeker niet stilstaan. We hebben voor deze kabinetsperiode al flinke maatregelen genomen. Ik denk dat nu het moment is om alweer na te denken over wat je in een volgend regeerakkoord zou willen hebben. Misschien zit de heer Stoffer dan ook wel aan tafel.

De voorzitter:

Tot slot, de heer Stoffer.

De heer Stoffer (SGP):

Ik denk dat we dezelfde wensen hebben. Als ik het zo hoor, heb ik dit niet uit een citroen maar uit een lekker zoet mandarijntje geperst.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Dat lijkt me mooi om de fruitmand te vullen. Dank u wel.

De heer Snels (GroenLinks):

Ik deel de zorgen van de ChristenUnie over de hoge marginale druk op sommige inkomenstrajecten. Daar ging mijn steun van eerder over. Ik gaf in mijn betoog ook aan dat er vooral bij de laagopgeleiden en bij de lage inkomens eenverdieners zitten. Om welke groep maakt de ChristenUnie zich de meeste zorgen? Om de eenverdieners en de gezinnen met lage inkomens, of de tweeverdieners met hoge inkomens?

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik hoorde de heer Snels in zijn eigen bijdrage dit punt aansnijden. Het is niet zo dat rijke mensen rijker worden. Met dit regeerakkoord hebben we niet zomaar een vlaktaks geïntroduceerd. Het is een vlaktaks samen met een heleboel andere maatregelen, die ook in het verkiezingsprogramma van de ChristenUnie terugkwamen. Wat we in de komende jaren doen, is uiteindelijk beter voor eenverdieners, maar zorgt er ook voor dat juist modale inkomens, dus gewoon de gezinnen met kinderen, erop vooruitgaan. Hogere inkomens pakken we aan door bijvoorbeeld de aftrekposten na de eerste schijf op te bouwen en de arbeidskorting steiler af te bouwen. Maar daardoor gaan de vermogenden en de mensen met een hoger salaris er niet op vooruit in de mate zoals nu door de heer Snels wordt gesuggereerd.

De heer Snels (GroenLinks):

Of je nou naar de koopkrachtplaatjes kijkt, naar de gemiddelde belastingdruk of naar de marginale belastingdruk, de grootste voordelen en het budgettaire beslag zitten toch echt bij zowel eenverdieners als tweeverdieners waar vooral hoge inkomens zijn, en niet aan de onderkant van de arbeidsmarkt.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Daar wil ik dan toch even op reageren ...

De voorzitter:

Nee, de heer Snels was nog even bezig.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Maar ik geloof niet wat hij zegt. Dus daar wil ik graag op reageren.

De voorzitter:

U krijgt zo de gelegenheid. Meneer Snels, maakt u even uw vraag af.

De heer Snels (GroenLinks):

Wat ik u ook in mijn betoog voorhield, was dat dit kabinet wel gesleuteld heeft aan de onderkant van de inkomensafhankelijke arbeidskorting wat ten koste gaat van de minstverdienende partners, mensen met heel kleine baantjes. Die trekken zich terug van de arbeidsmarkt. Dat zult u misschien willen maar dan is er nog steeds vaak sprake van een werkende arme, een eenverdiener die heel weinig verdient. Maar waarom zouden u en ik die IACK moeten krijgen? Waarom bouwt u die niet af? Dan kunt u ook een betere verdeling krijgen tussen eenverdieners en tweeverdieners. Dat is rechtvaardiger en ook voor de arbeidsmarkt nog veel beter.

De heer Bruins (ChristenUnie):

De groep die er in deze regeerperiode het meest op achteruit is gegaan, is de groep die al die jaren, zelfs deccenialang heeft stilgestaan. Dat zijn gewoon de gezinnen met kinderen. Mensen die werken rond modaal en net boven modaal gaan er deze kabinetsperiode 8% op vooruit. Dat is een heleboel, zeker na al die jaren stilstand. De inkomensval, de deeltijdval en de herintredersval worden kleiner in deze kabinetsperiode.

Mevrouw Leijten (SP):

Ik heb met verbazing zitten luisteren naar de heer Bruins, want zo'n beetje iedereen is volgens hem schuldig aan de kloof tussen het gezin waar een ouder werkt en het gezin waar beide ouders werken. Ik wil de heer Bruins er dan toch aan herinneren dat het afschaffen van het overdraagbaar zijn van de algemene heffingskorting, destijds schamper de aanrechtsubsidie genoemd door mevrouw Halsema en meneer Pechtold, wel onder verantwoordelijkheid van de ChristenUnie is gebeurd. Dat gebeurde toen om de arbeidsparticipatie te bevorderen en om de begroting gewoon te dichten.

De heer Bruins (ChristenUnie):

De ChristenUnie heeft er destijds voor gezorgd dat dit niet zou gaan gelden voor gezinnen met kinderen tussen nul en 5 jaar. Het was het kabinet na het kabinet waar de ChristenUnie in zat dat dit door de gootsteen heeft gespoeld. Dus ik werp dit verre van mij.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is nu het woord aan mevrouw Leijten namens de SP.

Mevrouw Leijten (SP):

Gezinnen waarvan alleen de moeder of de vader werkt, worden anders belast dan gezinnen waarvan beide ouders werken. Dit is gekomen door bewust beleid. In 2008 meende de meerderheid van de Kamer en de toenmalige regering dat vrouwen aan het werk moesten en werden met de denigrerende term "aanrechtsubsidie" eigenlijk alle gezinnen aangevallen die de keuze maakten dat er een iemand thuis was. Wij waren daar destijds tegen. Wij werden aangevallen dat wij niet voor de arbeidsparticipatie van vrouwen zouden zijn. Tien jaar later ligt er een rapport van het Centraal Planbureau dat behoorlijk kritisch is. Dat zegt namelijk dat door dit beleid de grenzen van ongelijkheid en doelmatigheid zijn opgezocht. Met andere woorden: de regering heeft haar doel niet bereikt. Ik heb een vraag over die economische zelfstandigheid van vrouwen. Zoals ik het lees, zijn er meer vrouwen aan het werk. Dat aantal is met 12% toegenomen. Uit de CBS-cijfers blijkt vervolgens dat de economische zelfstandigheid onder vrouwen maar met 3% is gestegen, van 47,3% naar 50,7%. Ik vraag de staatssecretaris dan ook of dit ergens toe heeft geleid.

Voorzitter. Vrouwen verdienen nog altijd minder dan mannen voor hetzelfde werk. Vrouwen in Nederland werken over het algemeen weinig, de minste uren van de Europese Unie. Dat is omdat ze er soms voor kiezen maar het is ook vaak omdat ze niet meer kunnen werken. Deeltijd is de norm in heel veel sectoren waarin vaak opvallend veel vrouwen werken: zorg, kinderopvang, onderwijs. Ze hebben vaker een flexcontract dan mannen, onzeker werk, er is een toename van zwangerschapsdiscriminatie, en niet overgaan tot het verlengen van tijdelijke contracten.

Maar je ziet ook dat een belangrijk punt om niet meer of niet te gaan werken is dat de kinderopvang gewoon duur is, dat dat kleine salaris niet opweegt tegen de kosten die je moet maken. Ik vind dat je aan de arbeidsparticipatie van iedereen in dit land iets moet doen. Mensen met een praktische opleiding, een hogere opleiding hebben het minder nodig, vrouwen, mannen, maar moet je dat via fiscaal beleid doen? Zouden we niet gewoon de economische zelfstandigheid van vrouwen moeten verbeteren door, net als in IJsland, te regelen dat je niet mannen en vrouwen anders mag belonen in een bedrijf? Dat we meer flexwerk krijgen? Dat als je meer wilt werken, bijvoorbeeld in de zorg, dat ook kan? Daarmee zou overigens ook het arbeidsprobleem in de zorg grotendeels worden opgelost.

Wat ons betreft, moet je een aantal voorwaarden scheppen. Maak bijvoorbeeld de kinderopvang betaalbaar voor iedereen. Begin met twee dagen gratis in de week. Dat kunnen we betalen. We maken de kinderbijslag inkomensafhankelijk. De hoge inkomens, zoals de heer Snels al zei, van Kamerleden hebben dat niet nodig. Daar kun je het voor afbouwen en door dat in te zetten, kun je de kinderopvang gratis maken. Daardoor bevorder je niet alleen arbeidsparticipatie maar überhaupt maatschappelijke participatie.

Als het gaat om gezinnen waarbij een of beide ouders werken, zien we een tweedeling tussen die twee groepen, maar we zien ook binnen de groep kostwinners een groot probleem. Dat stipte de heer Snels al aan. Van kostwinnergezinnen zien we dat 75% van die kostwinners in de laagst betaalde banen zit. En als je dan kijkt naar gezinnen die gezamenlijk het inkomen opbrengen, die dus ook al belastingvoordeel hebben, dan is dat 70 tot 80%. De onderzoeker van het CPB waarschuwt ook dat de verdiencapaciteit op de arbeidsmarkt van de laagst verdienende groep eigenlijk achteruitgaat. Dit beleid heeft vooral tweeverdieners gestimuleerd, maar heeft uiteindelijk die banen waar je ook rond van moet komen, soms alleen, soms met kinderen alleen, niet gestimuleerd. Met andere woorden: dit is toch een maatregel geweest voor de accountantselite?

Voorzitter. Belasting kan ingezet worden om gedrag te stimuleren. Het afschaffen van de aanrechtsubsidie hebben wij gezien als een ordinaire boete voor gezinnen waarin maar één ouder werkt, om welke reden dan ook. Wij waren tegen deze maatregel en zijn dat nog steeds. Wij willen graag dat daar een einde aan wordt gemaakt. Dat kost in 2036 1,4 miljard. En waar ken ik dat cijfer nou van?

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Leijten. Mevrouw Lodders namens de VVD.

Mevrouw Lodders (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Ik ken maar weinig mensen die met veel plezier belasting betalen. Tegelijkertijd hechten wij veel waarde aan onze veiligheid, aan goede zorg, onderwijs en infrastructuur; voorzieningen die vanuit de belastingopbrengsten betaald moeten worden. In het regeerakkoord wordt een aantal maatregelen voorgesteld om de lasten voor mensen te verlagen. Na jaren van economische crisis, een periode waarin we veel gevraagd hebben van de mensen, zullen we onder het komende Belastingplan de eerste maatregelen daadwerkelijk doorvoeren. Lopende deze kabinetsperiode worden de lasten met ruim 5 miljard euro verlaagd. De voorstellen tot belastingverlaging moeten ervoor zorgen dat alle inkomensgroepen, maar vooral werkenden, erop vooruitgaan. Mensen moeten het voelen in de portemonnee en werken moet lonend zijn.

Dit debat gaat specifiek over de eenverdieners en naast de belastingverlaging die dit kabinet voor ogen heeft, zijn ook een aantal maatregelen aangekondigd waar deze groep voordeel van heeft. Dat is mooi. Tegelijkertijd zijn er in het verleden in verschillende debatten, zowel hier in deze Kamer alsook in de Eerste Kamer, vragen gesteld over de verschillen tussen eenverdieners en tweeverdieners. Daar is ook door de vorige sprekers aan gerefereerd. Het kabinet heeft toegezegd om de uitwerking van deze maatregelen te monitoren. Kan de staatssecretaris aangeven wanneer we die eerste rapportage tegemoet kunnen zien? Is dat bij het Belastingplan 2019, bij de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zoals eerder besproken?

Voorzitter. In de afgelopen jaren zijn een aantal maatregelen afgeschaft die stimuleerden dat een van de partners, vaak de vrouw, thuisbleef. Als één van de partners ervoor kiest om thuis te blijven, dan is dat natuurlijk hun goed recht, maar het hoeft niet fiscaal gestimuleerd te worden. Zeker niet in een arbeidsmarkt waarin we juist extra mensen kunnen gebruiken. De VVD steunt die lijn ook in de toekomst. De VVD is dus blij met de afspraken in het regeerakkoord en ziet de uitwerking van de maatregelen dan ook positief tegemoet. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Lodders. Tot slot geef ik het woord aan de heer Omtzigt namens het CDA.

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter. De kern van belastingheffing is draagkracht. We willen onderwijs, wegen, gezondheidszorg en een leger betalen, en daar halen we belasting voor op. Niet omdat we het leuk vinden, maar omdat we die zaken noodzakelijk vinden. In Nederland hebben we de afgelopen jaren slechts één vraag gesteld bij belastingmaatregelen: kost deze maatregel banen? Nee, we hebben het niet over échte banen, maar banen in de modellen van het CPB. Banen die er over 30 jaar zijn omdat er meer aanbod van mensen is, niet omdat er vandaag vacatures zijn. Zulke modellen zijn nuttig, want domme maatregelen zoals rare vroegpensioenmaatregelen hebben in het verleden veel schade opgeleverd. Maar achter de modellen zijn de normatieve vragen in Nederland verdwenen. Dat heeft grote gevolgen gehad.

Bij het onderscheid tussen eenverdieners, anderhalf- en tweeverdieners is het draagkrachtbeginsel het raam uit gegooid. In alle modellen moet je vooral de minst verdienende partner prikkelen. Zij — het gaat hier om de vrouw — moet meer werken. Het resultaat op dit moment: een niet-werkende partner met een kind, die €20.000 gaat verdienen, betaalt in Nederland nul belasting. Ze houdt dus €20.000 netto over. Ik ga uit van een iets bovenmodaal inkomen van de hoofdverdiener. Een kostwinner in een huurwoning die zijn inkomen verhoogt van het minimumloon naar modaal — hij gaat dus meer werken of maakt promotie — en €16.000 meer verdient, houdt daar slechts €1.800 van over.

Voorzitter. Ik ben hier nu tien jaar belastingwoordvoerder en ben gepromoveerd. Als u wilt, kan ik u uitleggen door welke prikkels dit precies komt. Maar niemand begrijpt deze prikkels nog en er is in Nederland ook niemand meer die begrijpt wat je overhoudt als je €100 extra verdient. Dat is ernstig, want zo kunnen we niet werken. Dit is doorgeslagen. Het eerste gezin heeft een redelijk inkomen en op basis van die draagkracht is een tarief van 0% ... nou, niet te hoog, zullen we maar zeggen. Het tweede gezin zit net boven de armoedegrens, maar werken loont nauwelijks voor de kostwinner. Die betaalt van elke euro gemiddeld 90% aan de Staat. En waarom? De modellen zeggen dat je minst verdienende partner moet prikkelen om te werken. Nou, prikkels zat. Maar als je niet kunt werken, bijvoorbeeld omdat een partner ziek is en geen inkomen heeft of omdat een partner van 55-plus geen werk kan vinden, dan is het probleem groot. Een megaprikkel, maar geen mogelijkheden en dus vaak stille armoede. Er is trouwens wel een prikkel die voor gezinnen wel werkt. Dat is echtscheiding. Op papier of in het echt. Dat is de enige manier om te zorgen dat je inkomen nog fors toeneemt. Maar dat is weer totaal niet de bedoeling.

Voorzitter. Als het gaat om het verschil tussen belastingen tussen eenverdieners en tweeverdieners is dit regeerakkoord een keerpunt. Een jaar of zeven vraag ik persoonlijk al aandacht voor de onevenredig hoge belastingdruk van eenverdieners. In die tijd is de ongelijkheid opgelopen. Afbouw van heffingskortingen en allerlei andere maatregelen hebben het verschil in belastingdruk doen toenemen. Met dit regeerakkoord hebben we voor het eerst maatregelen genomen die het verschil tussen de belastingen tussen een- en tweeverdieners verkleinen, zodat het totale verschil niet verder oploopt.

Voorzitter. Dit is de juiste richting, maar voor de lange termijn nog onvoldoende. Deze problematiek vraagt ook aandacht van de volgende kabinetten. Daarom pleiten we voor de volgende stappen. Een. Meer focus op economische keuzes van belasting — waarom belast je een bepaalde groep? — en minder focus op de modellen en hun beleidsmatige banen. Die moeten we overigens niet weggooien. Twee. Een eenvoudiger belastingstelsel. We zijn werkelijk koploper inkomensafhankelijke regelingen. Daarom vraag ik aan de regering of zij bereid is om samen met het CPB, de WRR en wellicht een aantal oud-politici en hoogleraren een discussiepaper te schrijven en wellicht een symposium op te zetten om te spreken over de modellen en de economische keuzes, zodat we het hier hebben over de keuzes die we maken en niet plat over de modellen. En om eens te kijken op welke wijze werkelijke vereenvoudiging mogelijk is.

Ik ben zeer benieuwd naar het antwoord van de regering.

De heer Edgar Mulder (PVV):

Heel iets raars net. Ik meende te horen dat de heer Omtzigt zei dat door het beleid nu de kloof verkleind wordt. Dat is niet waar natuurlijk, want die blijft net zo groot en in de toekomst neemt die weer toe. Dus er gebeurt een heleboel, maar het verschil wordt niet minder groot. Toch?

De heer Omtzigt (CDA):

Nee. We nemen een aantal maatregelen die het kleiner maken en omdat een aantal maatregelen uit het verleden nog doorwerken en het verschil groter maken, blijft het verschil de facto de komende vier jaar ongeveer gelijk.

De heer Edgar Mulder (PVV):

Oké!

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn we aan het eind gekomen van de eerste termijn van de kant van de Kamer. Ik kijk naar de staatssecretaris of hij behoefte heeft aan een korte schorsing. Dat is het geval.

De vergadering wordt van 15.52 uur tot 16.07 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef de staatssecretaris het woord.

Staatssecretaris Snel:

Dank u wel, voorzitter. Excuses voor de lichte vertraging, maar we wilden alle antwoorden netjes op een rij hebben. Het was een goed debat, dat we natuurlijk niet voor het eerst voeren. Het is heel belangrijk en goed dat er aandacht is voor de positie in de fiscaliteit, bijvoorbeeld van de eenverdiener. Het is nogmaals terecht dat we hier veelvuldig over spreken. Ook in de Eerste Kamer is hier aandacht voor geweest. Al die jaren wordt er in zekere zin politieke aandacht gevraagd voor het oplopen van de verschillen en de marginale druk. Ook daar waren vandaag wat vragen over. Ik zal eerst even in zijn algemeenheid uitleggen waar we ongeveer staan, waarom we als regering doen wat we doen en waar we vandaan komen. Ik zal er geen uitgebreide geschiedenisles van maken, maar het is wel belangrijk om uit te leggen dat het niet helemaal toevallig is waar we zijn, maar de uitkomst van beleidsinzet. In dat verhaal zal ik tegelijkertijd al ingaan op een aantal algemene vragen van de Kamerleden. Daarna zal ik een aantal wat meer specifieke vragen zo goed mogelijk proberen te beantwoorden.

Eenverdienershuishoudens ervaren inderdaad dat zij fiscaal worden benadeeld doordat zij duizenden euro's meer belasting moeten betalen dan tweeverdienershuishoudens met een vergelijkbaar huishoudinkomen. Ook afgelopen najaar tijdens de Financiële Beschouwingen en de behandeling van het Belastingplan 2018 was er grote aandacht voor deze groep. Zo kwam de SGP met een uitgebreide set brieven, die ook vandaag weer aan ons is uitgedeeld, waarin duidelijk wordt gemaakt dat het niet per definitie voor elke eenverdiener een vrijwillige keuze is, maar dat er ook sprake kan zijn van mensen die in die situatie terechtkomen zonder dat zij zelf de keuze hebben. Dat is een indrukwekkende bundel brieven, die ik in het najaar al heb doorgenomen. Het is goed dat die vandaag weer hier ligt.

Zo was er overigens ook een motie-Bruins/Omtzigt waarin ook werd opgeroepen om het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners structureel te gaan monitoren. Die is ook met brede steun van de Kamer aangenomen. Ondanks dat we misschien politiek allemaal een andere balans of weging zullen zoeken, denk ik dat het goed is om de monitoring door de jaren heen en door de tijd heen goed op orde te houden, zodat de juiste beleidskeuzes gemaakt kunnen worden. Ook het CPB heeft recent onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners. Dat is vandaag een paar keer aan de orde gekomen. Zij concluderen dat er bij een gegeven huishoudinkomen inderdaad een groot verschil is tussen de belastingdruk van eenverdieners en tweeverdieners. Eigenlijk zijn het rapport van het CPB en de onderzoeksresultaten een directe en goede aanleiding om dit debat vandaag nog een keer met elkaar te hebben. Het is dus duidelijk dat deze groep de aandacht heeft van de politiek, niet alleen in de Kamer maar ook bij ons op het ministerie. Eenverdieners benadrukken terecht dat het niet alleen om nu gaat, maar dat het ook belangrijk is dat er in de toekomst wordt nagedacht over hun situatie.

Voorzitter. Zoals door een aantal sprekers werd aangehaald, geldt in zijn algemeenheid bij belastingheffing dat er altijd een afweging bestaat tussen diverse doelen. De fiscale behandeling van eenverdienershuishoudens is ook zoiets. Het blijft daarom altijd, hoe we ook uitkomen in de balans, een heet hangijzer. Ik kan best bekennen dat deze kwestie ook voor dit kabinet weer een ingewikkelde was, want de belastingdruk op eenverdieners staat niet op zichzelf. Hier komen allerlei wezenlijke aspecten van ons belastingstelsel in samen. Er is dus ook een link met een heleboel andere belangrijke doelstellingen en principes van ons belastingstelsel. Het is dus niet zo dat de uitkomst alleen is wat het betekent voor een- of tweeverdieners, of wat het betekent voor de marginale druk. We hebben ook andere doelstellingen met belasting heffen, zoals het ophalen van geld, het eerlijk verdelen van geld et cetera, et cetera. Die onderdelen blijven allemaal legitiem als doelstelling en moeten we allemaal met elkaar in overeenstemming brengen.

Dit kabinet wil in ieder geval de arbeidsparticipatie stimuleren, de economische zelfstandigheid promoten, zo doelmatig en rechtvaardig mogelijk geld ophalen, een evenwichtige inkomensverdeling bewerkstelligen, de duurzaamheid stimuleren, om maar een vier-, vijftal doelen van belastingheffing van dit kabinet naar voren te halen. Soms, dat klopt, wringen deze doelstellingen. Dan bepaalt de politieke opvatting welke balans hier uiteindelijk in wordt gevonden.

Dit kabinet heeft, en dat is vandaag al aangehaald, meer dan de afgelopen kabinetten oog voor de fiscale behandeling van eenverdieners. De groep heeft speciale aandacht gekregen tijdens de kabinetsformatie en dat is eigenlijk ook te zien aan de koopkrachtcijfers. Zo gaat bijvoorbeeld de eenverdiener met een modaal inkomen er volgens de raming in deze kabinetsperiode het meest op vooruit van alle voorbeeldhuishoudens. Als je de koopkrachtplaatjes vergelijkt, gaat van minimum tot anderhalf keer modaal de eenverdiener er dus het hardst op vooruit. Per saldo, over het geheel bekeken, is dat ongeveer gelijk verdeeld tussen tweeverdieners en eenverdieners. Kortom: het kabinet heeft wel degelijk expliciete aandacht gehad voor de ontwikkeling, maar heeft uiteindelijk voor een balans gekozen die ook rekening houdt met andere doelstellingen. Daar wil ik mee zeggen dat het standpunt in dezen nogal genuanceerd ligt en er altijd een beleidswens kan overblijven; dat begrijpen we ook goed.

Om toch nog een beetje extra recht te doen aan de complexiteit van de kwestie moeten we even terug, niet in de geschiedenis, want dan lijkt het net alsof ik een college ga geven, en dat is niet mijn bedoeling. Wel wil ik even uitleggen hoe we gekomen zijn waar we zijn. Door verschillende sprekers werd een aantal kabinetten uit het verleden naar voren gehaald en werd er gezegd wat die wel en niet hadden gedaan. Die waren allemaal op zoek naar een logische balans tussen aan de ene kant de doelstelling van bijvoorbeeld arbeidsparticipatie, economische zelfstandigheid en het kunnen doorgroeien op de arbeidsmarkt en aan de andere kant het draagvlakbeginsel, waar de heer Omtzigt terecht op heeft gewezen. Want ook dat is een onderdeel waarnaar we moeten kijken.

Inmiddels zijn we waar we zijn, en het verschil in belastingdruk is daar. Dat is absoluut een feit; dat werd ook terecht geconstateerd. Maar het is geen toeval dat we daar zijn uitgekomen. Het is een uitkomst van bewuste politieke keuzes. Heel snel de lijst op een rij. Eén: het progressieve stelsel. De belastingdruk op huishoudniveau is bij een gelijk huishoudinkomen uiteraard hoger voor eenverdienershuishoudens dan voor een tweeverdienershuishouden. Dat is niet een soort politieke wens, maar dat is een uitkomst van het feit dat wij een progressief belastingstelstel hebben. Een inkomen dat door twee personen wordt verdiend wordt dus belast tegen een lager marginaal tarief dan wanneer hetzelfde inkomen door één persoon wordt verdiend. Daarnaast hebben we heffingskortingen. De heffingskortingen gelden natuurlijk voor tweeverdienershuishoudens. Als je twee inkomens hebt, tellen die harder door dan wanneer je eenverdiener bent. Dat is niet toevallig, want je wilt die potentiële tweede verdiener graag bij de arbeidsmarkt betrekken en een kans geven om daarop actief te worden. Daarvoor hebben we die heffingskortingen ooit terecht overwogen en ingevoerd. De derde factor is de individualisering van het belastingstelsel. Ook dat is op verschillende momenten aan de orde gekomen. Ik kreeg zojuist te horen, en dat wist ik niet, dat tot en met 1972 alle inkomensbestanddelen van een getrouwde vrouw nog aan haar man werden toegerekend. Ik zie een oud-staatssecretaris knikken, die dat misschien nog weet. Sinds die tijd hebben we gelukkig een aantal stappen gezet en zijn we toegekomen aan een meer individuele invulling van het belastingstelsel. Ik denk dat dat goed is. Tegenwoordig wordt het inkomen van beide partners in beginsel dus individueel belast. Daar staat het kabinet ook achter. Dat is niet alleen goed voor de economie, omdat het een positief effect heeft op de werkgelegenheid, maar belangrijker is nog dat daardoor de economische onafhankelijkheid en zelfstandigheid van beide partners wordt bevorderd. Het kan de verdeling van betaald en onbetaald werk binnen een huishouden stimuleren. Dat is belangrijk.

Een gevolg van dit individuele stelsel is dat bij de vergelijking van belastingdruk tussen huishoudens gekeken moet worden naar het huishouden waarbij de individuen hetzelfde inkomen hebben. Als we een gelijk huishoudinkomen zouden vergelijken, dan betekent dat bijvoorbeeld dat voor een inkomen dat verdiend wordt door een huishouden waarin beide partners werken, acht of tien dagen gewerkt moet worden, terwijl een eenverdiener voor datzelfde inkomen maar vier of vijf dagen hoeft te werken. Dat zijn echt verschillende soorten huishoudens met uiteraard ook verschillende soorten mogelijkheden als het gaat om kinderopvang, vrijwilligerswerk en al die andere dingen die wij maatschappelijk ook belangrijk vinden.

Wat doet het kabinet? Bij de onderhandelingen over het regeerakkoord is het veel en langdurig besproken. Ik was er niet bij, maar dat heb ik nu meerdere malen besproken. Dit kabinet heeft bewust de politieke keuze willen maken om die trend van het groeiende verschil tussen een- en tweeverdieners op te vangen. Het is dus een politieke, bewuste en terechte keuze geweest om de koopkracht van de eenverdienershuishoudens, met name die aan de onderkant, van minimum tot anderhalf en twee keer modaal — maar bij twee keer modaal is het ongeveer gelijk — te stimuleren en ervoor te zorgen dat daar geen grotere verschillen gaan ontstaan.

Het is eigenlijk, en dat herhaal ik nog maar een keer, voor het eerst in jaren dat die trend gekeerd is. Ik denk dat we daar heel blij mee moeten zijn. Een aantal maatregelen die daarachter liggen, zijn bijvoorbeeld het vlak tarief of het vlakkere tarief en het tweeschijvenstelsel. Die maken dat het verschil tussen een- en tweeverdieners wat meer in balans is. De eenverdieners hebben ook profijt van het verhogen van de afbouwgrens in het kindgebonden budget voor paren en het verhogen van de zorgtoeslag voor paren. Een derde maatregel is het afbouwen van de overdraagbaarheid van de inkomensafhankelijke combinatiekorting en arbeidskorting. Dat past overigens ook prima in de belastingheffing op het niveau van de individu.

Kortom: een resultaat van verschillende maatregelen uit het regeerakkoord. Eenverdieners gaan er in deze kabinetsperiode in doorsnee 1,2% per jaar op vooruit. Als je dat modaal zou bekijken, zou het om 2% per jaar gaan. Dat is dus niet helemaal niets.

De voorzitter:

Dat was een inleiding van bijna tien minuten.

Staatssecretaris Snel:

Ik heb hiermee een aantal vragen van de heer Bruins en de heer Stoffer al kunnen beantwoorden. Ik beloof dat mijn inleiding niet langer zal zijn dan de antwoorden die erna volgen.

Er was overigens ook gevraagd wanneer er wordt gerapporteerd. Die zal ik ook in mijn algemene inleiding meenemen. De minister van SZW zal in de begroting die dit jaar wordt aangeboden, de begroting over 2019, gaan rapporteren volgens het stramien van de aangenomen motie over het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners. Daarbij zal dus recht worden gedaan aan de motie van de leden Bruin en Omtzigt, die door de Kamer is aangenomen en waarin het kabinet wordt verzocht om jaarlijks de verschillen gestandaardiseerd te rapporteren.

Kortom, dit kabinet heeft aandacht en blijft dat ook houden voor de ontwikkeling van koopkracht door de belastingdruk van de eenverdiener.

Tot slot een aantal vragen van de heren Stoffer en Bruins over het CPB-onderzoek naar eenverdieners. Wat vind ik daarvan? Kan ik reageren op de aanbevelingen of de beleidsopties die erin genoemd worden? Dat kan ik, het is immers de directe aanleiding geweest voor het debat. Laat ik eerst zeggen dat wij met heel veel belangstelling kennis hebben genomen van het rapport. Ook in het onderlinge overleg heb ik gezegd dat ik altijd bereid ben om te kijken hoe de wereld eruitziet en te praten als we nieuwe informatie hebben. Toen kwam het rapport van het Centraal Planbureau. We hebben toen gezegd: laten we er goed naar kijken om te zien of het in zekere zin verrassingen oplevert en misschien ook nieuwe beleidsinzichten. Het Centraal Planbureau laat zien dat, ondanks de positieve koopkrachtvooruitzichten voor de eenverdiener die ik net noemde, het verschil in belastingdruk tussen beide groepen niet wordt gedicht, maar ook niet wordt vergroot in deze kabinetsperiode.

Was ik verrast door die uitkomst? Nee, eerlijk gezegd niet. Ik heb zojuist uitvoerig geprobeerd te beschrijven dat dit een uitkomst is van beleidskeuzes. Dat er in de toekomst een toename is van een stijging van belastingdruk tussen een- en tweeverdieners, is bovendien niet raar als je in je achterhoofd hebt dat bijvoorbeeld de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting niet geldt voor mensen die geboren zijn voor 1963. Aangezien deze mensen uit de groep wegvallen en er straks een nieuwe groep voor terugkomt, is het logisch dat de verschillen tussen een- en tweeverdieners groter worden, doordat zij die overdraagbaarheid niet hebben.

De analyse van het Centraal Planbureau gaat niet alleen over de belastingdruk voor eenverdieners, maar gaat ook in op de andere doelstellingen van het fiscaal beleid, die ik net noemde: de economische zelfstandigheid, arbeidsparticipatie enzovoort.

Ik kom bij de beleidsopties die het Centraal Planbureau schetst. Dat zijn er vier. Eén is het verlagen van de kinderopvangtoeslag. De tweede is het verlagen van de combinatiekorting voor stellen. De derde is het verhogen van het kindgebonden budget. De vierde is de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. Deze zal deels, dan wel volledig ongedaan gemaakt worden.

Ook deze maatregelen zijn niet nieuw. Het is niet zo dat er een nieuw beleidspalet is gepresenteerd. Wij kennen deze maatregelen heel goed. Het zijn knoppen waaraan ook tijdens het regeerakkoord is gedraaid, maar die heel bewust zijn afgesteld op het volume waarop ze nu staan. In alle eerlijkheid gaven deze beleidsopties niet echt nieuwe inzichten in de discussie die we voerden. Ze waren bekend. Ze onderschrijven het beeld dat we hebben. Maar voor deze beleidsopties geldt natuurlijk wel dat ze andere gevolgen hebben, op het moment dat je ze zou bestuderen en in positieve zin zou beschouwen. Ik wil toch even zeggen dat ik per saldo deze vier beleidsopties niet echt aantrekkelijk vind. Al deze maatregelen zijn namelijk slecht voor de overheidsfinanciën — niet onbelangrijk voor een staatssecretaris van Financiën. Ze leiden allemaal tot minder arbeidsparticipatie, allemaal tot minder economische groei en tot minder economische zelfstandigheid, vooral van vrouwen. Om die reden vind ik alle vier de geschetste beleidsopties niet aantrekkelijk.

Ik kom bij een aantal meer specifieke vragen. Ik doe het een beetje in de volgorde waarin de vragen zijn binnengekomen en ik begin dus bij de vragen van de heer Stoffer. De heer Stoffer vroeg aan mij of het rechtvaardig is dat een huishouden waarin er een onvrijwillige eenverdiener is, bijvoorbeeld vanwege ziekte, een hogere druk ervaart dan een tweeverdienershuishouden waarin een van de partners er een baantje voor de leuk — ik geloof dat dat de woorden waren — bij heeft. Ik begrijp ontzettend goed dat dit een gevoelig punt is, dat zeg ik ook in de richting van de heer Stoffer. Als je die brieven leest, kom je daar wel achter. Het is alleen wel zo dat van de ruim 300.000 eenverdienershuishoudens, een relatief klein deel echt uit onvrije wil eenverdiener is. Dan denken we bijvoorbeeld aan partners die chronisch ziek zijn en daarom ook echt geen betaalde arbeid kunnen verrichten, maar bijvoorbeeld ook niet voor kinderopvang kunnen zorgen in bepaalde gevallen.

Het vorige kabinet heeft daar naar aanleiding van een motie van de heer Schalk in de Eerste Kamer ook al naar gekeken. Destijds is er ook een brief over dit specifieke geval naar de Kamer gestuurd. De groep chronisch zieken blijkt in de praktijk ontzettend moeilijk af te bakenen, wat de beleidsopdracht voor deze specifieke groep was. De vraag was: kan je voor deze specifieke groep iets doen? Een fiscale regeling die generiek is en voor iedereen moet gelden blijkt over het algemeen echter niet heel geschikt te zijn om een specifieke groep te bedienen. De heer Omtzigt bracht dat ook al naar voren. Destijds is er ook voor gekozen om deze groep financieel tegemoet te komen door een maximale eigen bijdrage in de Wmo te verlagen. Wat maar aangeeft dat er wel echt oog is, bij het toenmalige kabinet maar ook bij dit kabinet, voor deze groep mensen. Maar nogmaals, als we een oplossing zoeken voor deze mensen, dan denk ik dat de fiscaliteit waarschijnlijk niet de meest logische oplossingsrichting is en dat we moeten bekijken of we dat op een andere manier zouden kunnen oplossen.

Ook hiervoor geldt een van de beleidsprioriteiten die ik in het algemeen heb, namelijk dat we echt moeten oppassen dat we de fiscaliteit niet te complex maken. Dat punt is in dit debat al eerder naar voren gekomen. Als we elke keer denken "er is potentieel een oplossing te verzinnen", dan we moeten de fiscale wetgeving steeds nog verder aanpassen en nog complexer maken. Dat is echt iets wat ik wil vermijden, zeg ik ook maar weer in de richting van de heer Stoffer in dit debat.

De heer Stoffer vroeg ook of er een verband is tussen de afname van het vrijwilligerswerk en het stimuleren van de arbeidsparticipatie. Hij wees in dat kader op de Monitor Brede Welvaart en hij vroeg of ik dat verband ook zie. Stikt gezien, als je de tijd als variabele neemt, klopt het natuurlijk dat iemand die betaald werk verricht geen vrijwilligerswerk kan verrichten en vice versa. Maar we zien ook dat er geen rechtlijnig negatief verband is tussen betaald werk en vrijwilligerswerk. Sterker nog, je kan zien dat in bepaalde groepen juist de mensen die werken naast hun betaalde baan nog vrijwilligerswerk doen. Dat is echt een aanzienlijke groep. Misschien herken ik dat beeld dus wel en zie ik in zekere zin dat dat technisch waar is, maar ik denk niet dat we ons daar de meeste zorgen over zouden moeten maken.

De heer Stoffer vroeg ook of ik bereid ben om de marginale druk tot modaal extra aan te pakken zodat die niet meer boven de 50% uitkomt. Ik denk dat het antwoord daarop heel kort kan zijn: nee, ik denk niet dat ik bereid ben om dat te doen, want dat zegt nogal wat. Wij zouden eigenlijk echt alleen tot een marginale druk onder de 50% kunnen komen als we een hele hoop specifieke heffingskortingen en toeslagen op specifieke huishoudens, die wij dus heel specifiek daarop richten, niet meer zouden kunnen doen, terwijl we de arbeidsparticipatie daarvan juist wel zouden willen stimuleren. Dat zou de enige reden zijn om dat te doen. Wij zien het punt van de marginale druk. Wij zien net als de hele Kamer ook dat er momenten zijn dat die veel te hoog oploopt. We nemen in deze regeerperiode een aantal maatregelen, die in dit debat al eerder aan de orde zijn gekomen, om die pieken weg te nemen. Maar een soort beleidsbelofte van mij om de marginale druk onder 50% te brengen zou echt te ver gaan. Nogmaals, ik denk dat de problematiek rondom de marginale druk echt minder prangend is dan hiervoor door het minder steil afbouwen van de huurtoeslag en het langer laten doorlopen van het opbouwproject en de arbeidskorting.

De heer Van Weyenberg vroeg of het ook een beleidsuitdaging was om het aantal gewerkte uren van vrouwen te verhogen. Ook maar weer een heel kort antwoord: ja. Ik erken dat het niet zo is dat het te allen tijde tot een grotere baan leidt als je mensen aan een kleine baan helpt. Het is wel zo dat economische zelfstandigheid zeker op de lange termijn vaak toch gaat van tijdelijk werk naar meer werken naar uiteindelijk een vaste baan. Als het gaat om het verminderen van armoede, dan is het hebben van een baan by far de beste oplossing. Dus ja, zeg ik richting de heer Van Weyenberg, natuurlijk is het ook een belangrijke beleidsuitdaging om zo veel mogelijk vrouwen niet alleen aan de slag te krijgen, maar ook meer te laten werken, omdat dat de kans op armoede, vooral op lange termijn, kan doen afnemen.

Voorzitter. De heer Nijboer had niet heel veel vragen, maar één vraag die ik er toch uit distilleerde, was waarom er in het regeerakkoord gekozen is voor het verlagen van de marginale druk voor hogere inkomens en niet voor lagere en middeninkomens. Het kwam in tweeën, maar ik denk dat dit de gedistilleerde vraag was. Ook de heer Bruins vroeg overigens hoe wij verder willen gaan met het verlagen van de extremen in de marginale druk. Tegen hen alle twee wil ik zeggen: de marginale druk is ontzettend belangrijk. Dat snappen wij. De marginale druk is eigenlijk de beste knop om aan te zitten als je werken lonender wil maken. Hoe lager de marginale druk, of het nou aan de onderkant, in het midden of aan de bovenkant is, hoe lonender het is om te gaan werken. Dat bevordert de arbeidsparticipatie. Dat vinden wij belangrijk. In het regeerakkoord is er uiteindelijk voor gekozen om daar op het hele traject wat aan te doen. Dat is misschien een andere keuze dan de heer Nijboer gemaakt zou hebben. Dat snap ik wel, maar wij hebben eigenlijk over het hele palet gekeken naar de marginale druk, zowel aan de onder- als aan de bovenkant. Ik weet dat het geen koopkrachtdebat moet worden; we moeten daar enorm voor oppassen. Tegelijkertijd wil ik wel zeggen dat met name de maatregelen die wij in het regeerakkoord hebben genomen speciaal voor de middeninkomens positief uitvallen. Ze zijn daar ook heel specifiek op gericht, en zeker niet op de hogere inkomens.

Mevrouw Leijten (SP):

Ik kan een hoop zeggen over achterblijvende lonen, koopkracht en straks nog de klap van de btw-verhoging, juist voor de wat lagere en middeninkomens. Maar daar zullen wij de degens nog wel over kruisen. Ik heb de staatssecretaris gevraagd wat hij ervan vindt dat 75% van de eenverdieners in de laagste inkomensgroep zit. Aan de onderkant van de arbeidsmarkt ontbreekt dus eigenlijk de verdiencapaciteit. Dat zegt het onderzoek ook. Dat heeft langdurig grote gevolgen voor gezinnen en kinderen in armoede. Het idee dat werken moet lonen en de fiscale behandeling die er nu ligt, zet dus ook een groep ernstig op achterstand. Hoe kijkt de staatssecretaris daar nou tegen aan?

Staatssecretaris Snel:

Ik denk niet dat dit regeerakkoord een grote groep echt op achterstand zet. Als je kijkt naar de koopkrachtontwikkelingen over de hele linie, zie je dat iedereen er per saldo op vooruitgaat. Ik heb hier allerlei platen, maar nogmaals, laten we niet de eindeloze discussie voeren over het wml en die 175%. Als je de keuze maakt dat werken lonender wordt, is het inderdaad zo dat degenen die meer werken daar ook veel van profiteren. Maar dat is op zich een terechte keuze, denk ik. Er zijn ook mensen die niet de vrijheid hebben om dat te doen. Ik denk dat dat is waar mevrouw Leijten naar vraagt. Daarvoor geldt dat we ook heel specifiek andere maatregelen hebben genomen gericht op de koopkrachtontwikkeling van bijvoorbeeld de onderkant. We hebben het vandaag over de eenverdieners en de tweeverdieners. Je ziet heel specifiek dat het cumulatieve koopkrachtplaatje er het mooist uitziet voor bijvoorbeeld minimum tot modaal en modaal tot anderhalf keer modaal. Ik ben het met mevrouw Leijten eens dat dat niet per definitie suggereert dat al deze mensen vervolgens de stap omhoog kunnen maken. Dat is waar. Maar we weten ook uit ervaring dat de stap van nul naar veel werkaanbod ook niet makkelijk te maken is. Je moet ergens beginnen om het aantrekkelijk te maken. Dat is wat dit kabinet doet, denk ik.

Mevrouw Leijten (SP):

Als je de kostwinner bent van een gezin en niet in een beroep zit waarin je veel verdient, dan is het zwaar. Dan krijg je allerlei fiscale, technische uitleg over kortingen en toeslagen. Maar als je loon achterblijft, je huur en de zorgpremie stijgen en de btw er nog eens overheen klapt, dan kunnen we hier een heel lang debat voeren, maar dan staan die mensen op achterstand. Juist de onderzoeker van het CPB zegt: we moeten iets doen aan de verdiencapaciteit daar. We voeren een fiscaal debat over het stimuleren van werken. Het klopt allemaal op papier, maar er wordt geen rekening gehouden met de realiteit. Hoe gaan wij ervoor zorgen dat wij het probleem rond gezinnen in armoede, juist deze kostwinnersgezinnen, met kinderen in armoede, nu echt gaan tackelen? Ik vroeg de staatssecretaris wat hij daaraan wil doen, maar ik krijg technische antwoorden, terwijl ik veel meer zoek naar het oplossen van het probleem.

Staatssecretaris Snel:

Ik ben me er terdege van bewust dat ik soms technische antwoorden geef. Als ik een antwoord voorlees, realiseer ik me dat het technisch ingewikkeld is, bijvoorbeeld het antwoord over de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de heffingskorting. Je kunt zeggen dat het niet uitmaakt hoe je het noemt, maar op het loonstrookje gaat het uiteindelijk om de echte inkomens van mensen. Ik probeer een beetje weg te blijven van het idee: het is heel technisch, dus daarom werkt het niet in de realiteit. Op het moment dat er een heffingskorting gehanteerd wordt, ook aan de onderkant, dan heeft die heffingskorting misschien een technische naam, maar ze is wel degelijk relevant voor de koopkrachtontwikkeling en de gevoelde welvaart van mensen met een laag inkomen.

Waarschijnlijk zijn wij allemaal wel eens in verwarring over de techniek. Dat maakt een discussie niet leuker. Maar wat erachter zit, is wel degelijk gericht op de mensen die bijvoorbeeld geen verdiencapaciteit hebben. Als mevrouw Leijten mij vraagt of ik vind dat wij ons best moeten doen om de verdiencapaciteit te bevorderen, dan kan ik antwoorden dat ik het daar 100% mee eens ben. Economische groei heeft niet alleen te maken met wat je verdient, maar ook met wat je potentieel uit jezelf kunt halen. Hoe meer wij dat weten te stimuleren — of wij daar technische termen voor gebruiken of niet — hoe blijer ik daarvan zal worden.

Mevrouw Leijten (SP):

Ik ben blij met dit antwoord, maar ik vind wel dat het in contrast staat met de vier oplossingsrichtingen in de notitie van het CPB, waarover de staatssecretaris zegt dat hij daar niets in ziet. Het is allemaal veel techniek. Wij krijgen nog veel uitgewerkte fiscale voorstellen. Toch wil ik de staatssecretaris vragen of hij bij de uitwerking van die voorstellen specifiek wil ingaan op de zorgen van 75% van de kostwinners in de lagere inkomensgroepen, waarvan het CPB zegt dat daar een groot risico is op langdurige armoede en kinderen in armoede. Is de staatssecretaris bereid om daar wat extra aandacht aan te besteden? Kostwinners en eenverdieners, daar valt ook de bankdirecteur onder wiens vrouw makkelijk thuis kan blijven. Die heeft wat minder een probleem dan de vrachtwagenchauffeur of de buschauffeur die in zijn eentje voor het gezin moeten zorgen.

Staatssecretaris Snel:

Het lijkt mij heel goed dat wij daar aandacht voor blijven hebben. Het gaat er ook om dat wij het maximale eruit halen wat erin zit. Daarbij kan de fiscaliteit een rol spelen. Dat vind ik een goede discussie, die wij gewoon moeten blijven voeren.

De vier beleidsopties van het CPB leiden allemaal tot een lagere arbeidsparticipatie. Ik ben een beetje verrast. Als je kijkt naar diezelfde agenda, dan wil je juist dat mensen de kans krijgen om de marginale druk om te gaan werken, of meer te gaan werken, of de partner meer te laten werken, laag te houden. Het CPB zegt dat er mogelijkheden zijn om dat verschil te verkleinen, maar dat gebeurt door de aantrekkelijkheid van het werken voor de minst verdienende partner te verlagen. Dat is niet de keuze die wij willen maken.

De heer Nijboer (PvdA):

Ik verwacht niet de fiscale agenda te kunnen veranderen, maar ik stel een inhoudelijke vraag. Vaak wordt door mensen met topinkomens gezegd dat zij het eerste halfjaar voor de staat werken en dat zij pas vanaf juli voor zichzelf beginnen te weken. Of, over een week gezien, dat zij pas op woensdagmiddag voor zichzelf beginnen te werken. Is de staatssecretaris het eens met de PvdA dat bij veel groepen het probleem veel groter is, terwijl bij lagere inkomens de marginale druk soms wel 80% of 90% is? Als je dat dus als belangrijkste argument gebruikt, zou je daarnaar moeten kijken. Het overige — ik kijk nu even naar de topinkomens — is dan meer inkomenspolitiek.

Staatssecretaris Snel:

In een vorig debat, ik meen tijdens een AO, zei ik dat de marginale druk niet het eindresultaat is van een formule. Alles wat wij doen, moet leiden tot een lagere marginale druk. Wij treffen heel bewust inkomensondersteunende maatregelen voor specifieke groepen, bijvoorbeeld groepen die zelf slecht kunnen sturen op hun inkomen. Die geven wij specifiek een heffingskorting of een tegemoetkoming. Wij zeggen wel: boven een bepaald inkomen hoeft dat niet meer. Op dat moment ondervindt men een grote marginale druk. Dat is inherent aan de keuze om specifieke groepen te helpen.

De heer Nijboer zegt dat het helemaal aan de bovenkant niet hoeft. Dat is waar. De discussie rondom arbeidsparticipatie ligt natuurlijk gevoeliger voor mensen die wat meer hebben aan te bieden dan aan de bovenkant. Wat ik wil zeggen, is dat ik het er niet mee oneens ben, maar de vraag is: hoe doen we dat dan? Dat is door te kijken naar de marginale druk, maar ook naar arbeidsparticipatie, economische zelfstandigheid, meer werk aanbieden, hogere economische groei en, in the end, ook het ophalen van belastingcenten.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Snel:

Voorzitter. De heer Snels van GroenLinks stelde een vergelijkbare vraag als waarover wij net een discussie hadden; over de inkomensafhankelijke combinatiekorting, IACK. Het spijt mij dat wij het niet makkelijker weten te noemen dan het is. Waarom werd die niet alleen versoberd aan de onderkant? Of juist andersom: waarom wordt die alleen versoberd aan de onderkant? We hebben die discussie ook al eerder gehad, want dat kan bij het hele pakket aan maatregelen. Zo meteen is er nog een vraag over hoe het zit met de vlaktaks en de verdeling daarvan. We doen een heleboel. We hebben 64 maatregelen die te maken hebben met inkomenspolitiek en inkomensondersteuning van de burger. Uiteindelijk vind ik dat we moeten kijken naar het totaalplaatje. Het totaalplaatje geeft aan dat wij belastingtarieven verlagen, arbeidskorting verhogen, ook aan de onderkant, en de algemene heffingskorting verhogen. Ook dat is positief voor de onderkant. Je kan er heel gericht één maatregel uithalen, maar wij hebben de keuze gemaakt om over de hele linie een positief beeld te laten zien en om ons als het gaat om koopkracht, vooral te richten op de lagere en middeninkomens.

De heer Snels (GroenLinks):

Dat is het antwoord dat we voortdurend krijgen van het kabinet: het is een evenwichtig pakket, of het nou over bedrijven gaat of over mensen. Maar als je heel specifiek kijkt naar welke maatschappelijke uitdagingen er zijn, noemde ik niet voor niks dat getal van 25% laagopgeleiden en eenverdieners. Daar zit een dubbel probleem: zowel de arbeidsparticipatie als de inkomens. Daar zit volgens mij een veel groter maatschappelijk probleem dan bij mensen aan de bovenkant, dus vind ik dat je daar in je beleidsinzet ook rekening mee zou moeten houden. Dat verwijt ik de christelijke partijen, maar dat is ook een vraag aan het kabinet: om met die maatschappelijke bril naar het fiscale stelsel te kijken.

Staatssecretaris Snel:

Ik ben het daar niet helemaal mee eens. Natuurlijk is een regeerakkoord en het beleid waar wij voor staan, een uitkomst van het wegen van allerlei elementen. Ik snap ook dat de heer Snels vindt dat die weging anders had moeten liggen. Ik denk echt dat het een soort wipwap is, om het zo maar te noemen. Aan de ene kant zit het draagkrachtbeginsel en aan de andere kant hebben we dingen als economische zelfstandigheid, arbeidsparticipatie en de discussie die we hier hebben. Je moet ergens die wig zetten en daar een evenwicht zien te vinden. Ik denk dat we die redelijk terecht op een goede plek hebben gezet, zoals ik net probeerde aan te geven, door heel specifiek voor het eerst in jaren ook rekening te houden met de onderliggende trend, die niet positief is voor de eenverdieners versus tweeverdiener. Ik heb daarnet een reden genoemd waarom dat technisch ook zo is. Die proberen wij gewoon te bevriezen. Sterker nog, voor een deel ervan, voor een specifieke groep geldt dat het koopkrachtplaatje het beste is voor die eenverdiener. Dat was best lastig, maar het is een combinatie van maatregelen waarvan dat de uitkomst is. Als je er eentje uittrekt en vraagt om het anders te doen, dan kunnen we nog behoorlijk lang blijven discussiëren, denk ik.

De heer Snels (GroenLinks):

Nog één keer, voorzitter. Gek genoeg was ik het in grote lijnen eens met de inleiding van de staatssecretaris over hoe ons belastingstelsel eruit ziet, hoe we verschillende doelen hebben, hoe we die in evenwicht proberen te brengen. Mijn probleem is alleen dat dit volgens mij met dit kabinetsbeleid niet helemaal gelukt is.

Waarom noem ik nou specifiek die IACK? Wij hebben een belastingstelsel dat gericht is op progressiviteit en draagkracht, maar we hebben ook instrumenten die doelen moeten bereiken. De IACK is een instrument om arbeidsparticipatie te bevorderen. En precies dat is wat het volgens het CPB niet doet, in uren, bij mensen met hogere inkomens. Daarom haal ik dit instrumentje eruit. Dit is een vraag naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van dit specifieke instrument. Volgens mij kun je dat anders inzetten.

Staatssecretaris Snel:

Dan ga ik toch even technisch in op de IACK. Wat er is gebeurd, is dat wij de ingroei geleidelijk hebben gemaakt. Vroeger kreeg je al bij de eerste verdiende euro een volledige inkomensafhankelijke combinatiekorting. Die hebben wij anders gevormd: zij gaat geleidelijker in en wordt minder steil afgebouwd. Dat is een keuze. Je kunt natuurlijk zeggen dat dit aan de onderkant het meest bevorderend werkt voor de arbeidsparticipatie. Dat zou aan de bovenkant misschien minder bevorderend werken; dat wil ik de heer Snels nog best wel meegeven. Dat zou zomaar kunnen zijn. Maar het is wel een uitkomst van het totaal. Nogmaals, al die maatregelen zijn niet gericht op alleen een marginale druk of op alleen de arbeidsparticipatie. Het is continu een mix van inkomenspolitiek, het fair verdelen van belastingen tussen de verschillende inkomensgroepen. Daar kan iedereen zijn eigen ideeën over hebben, maar dat is een uitkomst en die zit waar die zit.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Snel:

Ja, voorzitter. Ik ben, denk ik, klaar.

De tweede vraag van de heer Snels kwam op hetzelfde neer. Hij vroeg of ik kan bevestigen dat de vlaktaks voor meer dan drie kwart naar huishoudens gaat boven twee keer modaal. Nou, dat ik kan ik niet bevestigen. Dus ik kan niet helemaal het bierviltje volgen. Maar ook hiervoor geldt dat je in the end niet gaat kijken naar de individuele bierviltjes, maar naar de totale berekening. Dat is een iets groter bierviltje. Daarop zie je bijvoorbeeld dat van de totale belastingverlaging — dat is een beetje anders dan de heer Snels doet vermoeden — circa twee derde terechtkomt bij de inkomensgroepen tot en met twee keer modaal. De suggestie was dat het vooral ergens aan de bovenkant gaat zitten. Nee. Als je kijkt naar de totale lastenverlichting die door dit kabinet wordt ingezet, dan blijkt dat ongeveer twee derde terechtkomt bij de inkomensgroepen tot en met twee keer modaal.

Voorzitter. Er zijn nog een paar laatste vragen. De vraag van mevrouw Lodders over de rapportage heb ik denk ik al beantwoord.

Er is nog een vraag van de heer Omtzigt. Hij gaf een soort terecht inkijkje. We hebben een complex stelsel. Soms werkt iets wel, maar hebben mensen geeneens door of het wel voor hen werkt of niet: wat gebeurt er met mijn gezinsinkomen als de een of de ander meer gaat verdienen? De heer Omtzigt vraagt of het niet belangrijk is om gewoon nog een keer ambtelijk én politiek in kaart te brengen wat er nou gebeurt. Hij maakte daarbij ook een opmerking: je hebt aan de ene kant de planbureaumodellen, maar je hebt ook mensen die een soort andere economische realiteit voelen dan volgens het model. Dan verdedig ik toch even de planbureaumodellen. Die zijn onafhankelijk en wetenschappelijk getoetst. Daar zit van alles in. Maar wat de heer Omtzigt zegt, snap ik ook wel: een model heeft een uitkomst met zelfs een koopkrachtplaatje, maar een individueel gezin of burger zal zich niet altijd thuis voelen bij een modeluitkomst. "Kun je over de manier waarop je beleid maakt en voorbereidt met een groep niet eens een symposium organiseren?", zo vraagt hij.

Eigenlijk denk ik dat dit best een leuk idee is. Ik maak wel even duidelijk dat ik dat niet doe omdat ik denk dat die modellen niet belangrijk zijn, maar wel omdat naast die modellen een andere werkelijkheid gevoeld kan worden. Het is helemaal niet verkeerd om daarover eens met een groep mensen die praktijkervaring hebben en daarover een interessante gedachte hebben — dat kunnen fiscalisten zijn, maar ook oud-politici of wetenschappers die daar in het verleden wat mee gedaan hebben; dat maakt mij niet zo uit — een symposium te houden. Dan kunnen we dat eens bij elkaar brengen en de expertise bundelen. Dat lijkt mij een goed idee. Ik denk niet dat het de bedoeling is om een soort nieuwe commissie-Van Dijkhuizen in te richten, althans, dat idee had ik niet. Maar het idee van de heer Omtzigt om daar eens in een soort symposium met elkaar een dag over te filosoferen, lijkt mij eigenlijk wel goed.

De heer Omtzigt (CDA):

Dat zie ik als een toezegging dat daarvoor iets wordt uitgewerkt. Ik wil iets concreter zijn over mijn bedoeling bij die uitwerking. Die modellen zijn buitengewoon nuttig; anders zou ik mijn eigen opleiding, al die zeven jaar, weggooien en dat durf ik niet eens. Het gaat er mij om dat we die modellen als middel zien. Nu zijn ze een soort doel — als de uitkomst uit dat model maar zoveel banen of zoveel dingen is — zonder dat de achterliggende gedachten daarbij goed in beeld komen. Daar is geen quick fix voor. Mijn bedoeling is dat de discussie op gang komt over de vraag hoe we daar beter mee kunnen omgaan. Ik zie graag dat de staatssecretaris dat oppakt. Dank voor die toezegging. Ik hoor wel een keer hoe die vorm gaat krijgen.

Staatssecretaris Snel:

Ik kan me zelfs nog voorstellen dat ik, als ik dat aan het organiseren ben, de heer Omtzigt nog eens bel om te vragen of hij hiervoor nog goede ideeën of stukken heeft of goede mensen kent, zodat het een soort gezamenlijkheid wordt, maar ik zal het initiatief nemen om hiermee verder te gaan.

Dat waren volgens mij alle vragen, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan we nu naar de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Als ik de bewegingen in de zaal zo waarneem, denk ik dat daar wel behoefte aan is, zij het niet bij iedereen. Dat hoeft ook niet. Maar ik zie de heer Stoffer met een stapel papier lopen. Ik beschrijf even het proces in de zaal, voor de kijkers thuis. De staatssecretaris zit links van mij. Hoeveel moties heeft u ongeveer, meneer Stoffer? U heeft 1 minuut en 20 seconden, wist u dat? Het woord is aan de heer Stoffer namens de SGP.

De heer Stoffer (SGP):

Voorzitter, ik ben nog nooit over mijn spreektijd heen gegaan, maar dat zal dan nu gaan gebeuren.

De voorzitter:

Nou ...

De heer Stoffer (SGP):

Ik zal heel snel lezen. Ik heb drie moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners de afgelopen jaren steeds groter is geworden;

constaterende dat het huidige kabinet op de korte termijn stappen zet om te voorkomen dat het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners verder toeneemt;

overwegende dat ook op lange termijn de knelpunten in de marginale druk, bijvoorbeeld voor eenverdieners, een prangend onderwerp blijven;

verzoekt de regering opties te schetsen voor de langere termijn om de pijnpunten in de marginale druk, bijvoorbeeld voor eenverdieners, weg te nemen en hierover binnen een jaar te rapporteren aan de Kamer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Stoffer, Bruins en Omtzigt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 86 (34785).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het huidige kabinet op de korte termijn stappen zet om te voorkomen dat het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners verder toeneemt;

overwegende dat het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners de afgelopen jaren steeds groter is geworden;

overwegende dat het Centraal Planbureau concludeert dat het beleid de grenzen opzoekt van ongelijkheid en doelmatigheid;

verzoekt de regering serieuze opties in kaart te brengen om de verschillen tussen een- en tweeverdieners te verkleinen en de Kamer hierover zo mogelijk op Prinsjesdag 2018 nader te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Stoffer en Leijten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 87 (34785).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat werken moet lonen;

verzoekt de regering met voorstellen te komen om de marginale belastingdruk inclusief toeslagen tot een modaal inkomen maximaal 50% te laten bedragen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Stoffer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 88 (34785).

U heeft nog twee seconden.

De heer Stoffer (SGP):

Ik laat het hierbij, dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Keurig, toch binnen de tijd. Dan de heer Van Weyenberg, namens D66.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dank u wel, voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording in eerste termijn. Wat mij en mijn fractie betreft zetten we met dit regeerakkoord goede stappen om de marginale druk te verlagen, op sommige trajecten voor alleenverdieners, oftewel kostwinnersgezinnen, maar zeker ook voor gezinnen waarvan beide partners werken. Ook daar zetten we grote stappen als het gaat om de herintredersval en de deeltijdval. Ook alleenstaanden vergeten we niet. Dat is een steeds grotere groep waarvoor we moeten zorgen dat werken meer gaat lonen. Zo zit mijn fractie hierin.

We moeten echt het doel van de economische zelfstandigheid borgen. Ik ben blij met de erkenning van de staatssecretaris dat ook hier nog een lange weg te gaan is, bijvoorbeeld als het gaat om het meer lonend maken van meer uren werken, ook door de minst verdienende partner. Zo kunnen we zorgen dat iedereen het herstel gaat voelen en dat voor steeds meer mensen werken ook echt gaat lonen. Daar liggen nog hele opgaves, maar ik ben trots op het regeerakkoord, waarin we met partijen die ideologisch toch echt andere vertrekpunten hebben, hierin voor beide doelen stappen vooruit zetten: niet het een ten koste van het ander, maar twee doelen tegelijkertijd.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Weyenberg. Dan kijk ik even rond. De heer Snels namens GroenLinks. Ik kan wel vermoeden waar de tweede termijn van de heer Snels over gaat.

De heer Snels (GroenLinks):

Voorzitter. Ik kan heel kort zijn. Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Het gekke is dat ik heel veel van zijn uitgangspunten deel, maar niet zijn beleid en zijn beleidsinzet.

Ik wil nog even aandacht voor iets vragen. Ik heb de brieven van de SGP eens doorgenomen en het valt mij op dat het allemaal mensen zijn met lage inkomens. Het gaat over mensen die in de zorg werken, het zijn chauffeurs, het zijn mensen die in de bouw werken. Volgens mij delen wij daar de zorgen, zowel over arbeidsparticipatie maar zeker ook over de inkomenspositie van alleenverdieners. Ik vind het dan zo gek dat er altijd een tegenspraak zit tussen programma's van SGP, CDA en ChristenUnie, want die gaan toch wel erg over lastenverlichting voor hoge inkomens, waar vooral de tweeverdieners zitten, en niet voor mensen met lage inkomens. Ik wil daar graag aandacht voor vragen bij mijn christelijke vrienden en ik zou aan de staatssecretaris willen vragen bij de rapportage van minister Koolmees echt het onderscheid tussen hoog- en laagopgeleiden, dus mensen die veel en weinig verdienen, mee te nemen in de rapportage.

Dank u wel.

De voorzitter:

Ik kijk of de heer Bruins behoefte heeft aan een tweede termijn. Dat is het geval. Het woord is aan de heer Bruins namens de ChristenUnie.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Ik vond het wel wat technocratisch. Ik had gevraagd wat de staatssecretaris nou rechtvaardig vindt, maar ik heb daar weinig over gehoord. Misschien moeten we daar toch nog eens een keer over doorpraten, misschien een derde keer.

Mijn naam staat onder de motie van de heer Stoffer, die verzoekt om opties te schetsen voor de langere termijn om de pijnpunten in de marginale druk, bijvoorbeeld voor eenverdieners, weg te nemen en hier binnen een jaar over te rapporteren. Ik ben heel blij dat we daar samen in kunnen optrekken en dat we daar meer opties en meer helderheid kunnen krijgen.

Ik dank de staatssecretaris voor het bevestigen dat het ministerie van Sociale Zaken op gestandaardiseerde wijze ook over dit onderwerp gaat rapporteren, over het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners, en dat we ook een analyse krijgen van de minister. Dat is weer een goed moment om verder te spreken over dit prangende onderwerp.

Daarmee is mijn tweede termijn ten einde.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Bruins. Tot slot, de heer Omtzigt.

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter. Dank u wel, en dank ook voor deze discussie. Het is goed dat die weer gevoerd wordt. U heeft gezien dat onze handtekening onder de motie van de heer Stoffer staat om de opties in kaart te brengen.

Ik ben zeer blij met de toezegging van de staatssecretaris om het gesprek aan te gaan over de vraag of wij modellen als doel of als middel zien. Ik zie dat wij hier vaak modellen als doel nemen en als gevolg daarvan 22.000 inkomensknoppen verzinnen met oplopende en aflopende heffingskortingen. Die zijn ook weer buitengewoon onuitvoerbaar voor de Belastingdienst en eigenlijk begrijpt niemand meer wat zijn marginale tarief is. En het is toch fijn om een beetje te weten wat je overhoudt als je €100 meer gaat verdienen. Op zich vind ik dat een burger dat ongeveer zou moeten kunnen schatten. Dat lukt op dit moment niet.

Ik wil GroenLinks even geruststellen, want het schijnt een beetje moeilijk te zijn. De marginale druk neemt met het huidige regeringsbeleid het hardst af voor de lage middeninkomens. Juist bij de hoge inkomens — en dat benadrukt het CPB ook vandaag weer — neemt die marginale druk niet zo veel af. Het is dat stukje tussen ongeveer €20.000 en €40.000 waarin de druk verlaagd wordt. Het ligt eraan in welke groep je zit, de ene groep wat eerder, de andere groep wat later. Daar hoort de druk ook verlaagd te worden, want daar is die op dit moment het hoogst. Is dat voldoende? Ik zou het fijn vinden als de marginale druk voor iedereen onder de 50% zou liggen, maar ik denk niet dat we dat op dit moment nog gaan bereiken.

De voorzitter:

Dit is de tweede termijn, dus u mag er kort op reageren, mijnheer Snels, want dit is een uitnodiging aan u.

De heer Snels (GroenLinks):

Misschien moeten we de staatssecretaris vragen om naar die nieuwe sommen van het CPB te kijken. In de grafiek van het Centraal Planbureau zie je inderdaad een kleine daling in de marginale druk bij €20.000, €30.000, €40.000. Maar daarna, vanaf €95.000, daalt die gestaag voor heel hoge inkomens. Dus er is wel degelijk sprake van een interpretatieverschil tussen de heer Omtzigt en mij.

De heer Omtzigt (CDA):

De hoogste daling, voorzitter, vindt plaats bij de groep met een inkomen tussen €20.000 en €40.000. Ik moet zeggen dat er in die groep heel veel meer mensen zitten dan in dat andere traject dat de heer Snels noemt. Maar als GroenLinks erop staat: voor de mensen met een partner bouwen ze de IACK af. Voor hen loopt het marginale drukpercentage boven de €40.000 op tot meer dan 70%. Wees daar dan ook eerlijk in! Voor ons is dat te hoog.

De voorzitter:

De heer Stoffer, een korte vraag.

De heer Stoffer (SGP):

Ik heb een opmerking. Ik wil die maken als de heer Omtzigt klaar is.

De voorzitter:

Hij is klaar.

De heer Stoffer (SGP):

Ik zou willen voorstellen om mijn derde motie in te trekken. Ik ga ervan uit dat u dat niet ernstig vindt.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Stoffer (34785, nr. 88) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Dank u wel. De staatssecretaris moet twee moties van een oordeel voorzien. Het woord is aan hem.

Staatssecretaris Snel:

Voorzitter, dank u wel. Inderdaad twee moties die, als je goed leest, in zekere zin hetzelfde proberen te beogen. De ene motie is wat verdergaand dan de andere. Ik heb ze beide net bestudeerd en denk uiteindelijk dat de eerste motie niet alleen recht doet aan wat dit kabinet heeft proberen te doen om korte termijn, maar uiteindelijk ook wel omschrijft dat er ook op lange termijn natuurlijk altijd problemen kunnen ontstaan met de marginale druk en dat daar ook bijvoorbeeld de eenverdieners bij horen. Om die reden denk ik: daar kan ik wat mee. Ik denk ook echt dat dat waar is. Dus kortgezegd, over de motie op stuk nr. 86 wil ik graag het oordeel aan de Kamer laten. Ik snap de motie goed.

Dat is ietsje minder het geval bij de motie op stuk nr. 87. Ook daarin wordt geconstateerd dat er stappen worden gezet, maar tegelijkertijd zit er een bepaalde gedachte achter. Nogmaals, die gedachte hebben we vandaag besproken en die snap ik ook wel, maar op het moment dat mij verzocht wordt om voor Prinsjesdag serieuze opties in kaart te brengen, zit daar toch een beetje de suggestie achter dat die ook in maatregelen moeten worden omgezet. Dat is, denk ik, net een beetje het verschil tussen beide moties. Ik voel mij prettig bij de motie op stuk nr. 86, omdat ik denk dat het verstandig is om altijd te blijven nadenken over wat het betekent. Ik voel mij minder prettig bij de motie op stuk nr. 87, omdat er toch de suggestie in zit dat die balans, die wig waar ik het net over had, anders gezet zou moeten worden dan waar we die hebben gezet. Dat lijkt mij dus geen goed idee. Om die reden zou ik de motie op stuk nr. 87 graag willen ontraden.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn we aan het eind gekomen van dit debat.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende moties zullen we volgende week dinsdag stemmen. Ik dank de staatssecretaris, de Kamerleden en de mensen op de publieke tribune.

De vergadering wordt van 16.58 uur tot 17.25 uur geschorst.

Naar boven