7 Discriminatie en racisme in Nederland

Aan de orde is de voortzetting van het debat over discriminatie en racisme in Nederland. 

De voorzitter:

Wij zijn toegekomen aan de antwoorden van de zijde van de regering. Ik geef de minister van Veiligheid en Justitie het woord. 

Minister Blok:

Voorzitter. Ik wil graag beginnen met felicitaties aan de heren Bouali, Azarkan, Hiddema en Van Dam en de dames Yeşilgöz en Arissen. De Kamer is vandaag verrijkt. 

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Ik ben Van Dijk. 

Minister Blok:

Was ik de heer Van Dijk vergeten? 

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

U kijkt naar mij, maar de heer Van Dam heeft inderdaad ook zijn maidenspeech gehouden. 

Minister Blok:

Sorry. Dat is natuurlijk het probleem met nieuwe Kamerleden. Die moet ik allemaal leren kennen, terwijl ik net wilde zeggen dat ik zo genoten heb van de sprekers, die een verrijking voor de Kamer zijn. 

De verdeling tussen collega Asscher en mijzelf zal zo zijn dat collega Asscher de vragen over arbeidsmarkt en onderwijs zal beantwoorden. Dat laatste natuurlijk zo veel mogelijk, omdat een andere collega dat eigenlijk behoort te doen. En ik zal de vragen op mijn terrein beantwoorden. 

Voordat ik inga op de specifiek aan mij gestelde vragen, begin ik met de constatering dat discriminatie heel erg verwerpelijk is — het is niet voor niets artikel 1 van de Grondwet — maar tegelijkertijd helaas ook wereldwijd een heel, heel diepgeworteld verschijnsel. Er gaat geen avond voorbij of wij zien de meest verschrikkelijke uitingen op alle continenten van mensen die elkaar zelfs naar het leven staan omdat ze beiden vinden dat ze de ware godsdienst aanhangen, de goede huidskleur hebben of bij de goede stam horen. Het zit helaas kennelijk heel diep in de menselijke genen om een scherp onderscheid te maken tussen wij en zij en, nog erger, om dat vaak in geweld te vertalen. De kerntaak van de overheid is ervoor zorgen dat mensen in veiligheid en vrijheid hun leven kunnen leiden. Dat is een reden te meer om ervoor te zorgen dat we langs alle routes die de Kamer noemde, onderwijs, voorlichting, ontmoeting en waar nodig de scherpe arm van het strafrecht en het bestraffen, maatregelen treffen tegen de helaas diepgewortelde neiging tot discrimineren, zodat we in vrede en vrijheid met elkaar kunnen leven. De incidenten van afgelopen weekend, die ik tijdens het vragenuur met u mocht bespreken, geven nog eens aan hoe zeer dit vraagstuk ook in Nederland actueel is en onze voortdurende aandacht vraagt. 

Ik begin met de heer Van Dijk. Hij vroeg hoe het kabinet is omgegaan met de motie-Marcouch waarin werd gevraagd om een integrale aanpak van discriminatie. Die motie is mede aanleiding geweest voor een kabinetsbreed Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie, dat werd aangeboden in januari 2016. Collega Plasterk nam daarbij het voortouw. Het Actieprogramma bevat op vrijwel alle beleidsterreinen, dus ook op dat van mij en op dat van mijn collega die hier vandaag aanwezig is, concrete acties en doelstellingen om discriminatie aan te pakken langs de hele lijn, beginnend met preventie en bewustwording. We zorgen voor een goede samenwerking tussen alle betrokken partijen en voor een goede, lokale aanpak. Op dat niveau doen uiteindelijk de problemen en dus ook de oplossingen zich voor. We ondersteunen daarnaast kennis en onderzoek. Zeer recentelijk heeft de Kamer een voortgangsrapportage van dit Actieprogramma ontvangen van collega Plasterk. 

De voorzitter:

Dit is het antwoord op de vragen van ... 

Minister Blok:

De heer Van Dijk. 

De voorzitter:

Welke heer Van Dijk? We hebben er twee. Het is misschien goed om te weten wie u bedoelt. 

Minister Blok:

De eerste heer Van Dijk. 

De voorzitter:

Dat is de heer Gijs van Dijk. 

Minister Blok:

Ik houd de volgorde aan van de gestelde vragen. 

De voorzitter:

Ja. Gijs van Dijk. 

Minister Blok:

Daarmee geef ik trouwens geen kwalificatie aan de tweede heer Van Dijk. 

De voorzitter:

Nee, maar het is wel relevant voor dit debat. 

Minister Blok:

Ze zijn mij even lief, zeker in dit debat. 

Ik spreek nu gewoon weer over de heer Van Dijk. Zodra ik op een andere heer Van Dijk kom, dan zal ik dat aangeven. Er hebben dan andere sprekers tussen gezeten. 

De voorzitter:

Nee, het is echt relevant om te weten welke heer Van Dijk u bedoelt. 

Minister Blok:

Dat begrijp ik. 

De voorzitter:

Ook de voornaam is relevant. Van de PvdA is het de heer Gijs van Dijk en van de SP is het de heer Jasper van Dijk. 

Minister Blok:

Zo is dat. 

De voorzitter:

Ook voor de Handelingen. 

Minister Blok:

De heer Gijs van Dijk vroeg of ik bereid ben om hogere maximumstraffen in te voeren. Zoals de heer Van Dijk ongetwijfeld weet, deze heer Van Dijk, verkeren we nu in een situatie waarin het kabinet demissionair is. Iedere vraag over wat ik vind van een wetswijziging, leidt tot het antwoord dat het niet voor de hand ligt dat dit kabinet met een wetswijziging komt. Als ik de vraag wat breder interpreteer en mij afvraag of hogere strafmaten veel toe zouden voegen, dan betwijfel ik dat om twee redenen. Er kunnen aanzienlijke straffen worden opgelegd voor zowel belediging en discriminatie als voor de mishandeling die daar helaas vaak mee gepaard gaat. In beide gevallen heb je het over een maximumstraf van meerdere jaren. Zoals ik ook al bij het vragenuur heb aangegeven, hanteert het Openbaar Ministerie niet alleen de lijn om standaard te vervolgen als de zaak bewijsbaar is, maar vraagt het bij die vervolging ook om een extra hoge strafmaat vanwege het discriminatoire karakter. Nogmaals, dit kabinet zal niet met een wetswijziging komen. De toegevoegde waarde daarvan valt te betwijfelen. 

De heer Gijs van Dijk vroeg naar een reflectie op de initiatiefwet van de PvdA inzake seksuele intimidatie op straat. Die initiatiefwet is net terug van de Raad van State. Zoals bekend bieden mijn ambtenaren graag ondersteuning bij iedere initiatiefwet en dus ook bij deze. Het lijkt mij echter zuiver dat het kabinet reageert op het moment dat de wet ook in zijn definitieve versie hier in de Kamer behandeld wordt. Op dat moment kan ik dan een onderbouwde reactie geven. Zoals de heer Van Dijk weet, is er wel contact geweest met bijvoorbeeld gemeenten over de vraag hoe zij daar in de praktijk tegen aankijken. Maar het lijkt mij zuiver, en dat doet ook recht aan het vele werk dat in de initiatiefwet is gestoken, om daar uitgebreid op in te gaan op het moment dat die wet hier wordt behandeld. 

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Ik dank de minister voor de beantwoording van de eerste vragen. Is de minister wel bereid om, net als bij beantwoording van vragen over hogere strafeisen bij discriminerend geweld, hierop te reageren? We weten dat het een groot probleem is dat vrouwen in sommige buurten vaak worden aangesproken en opmerkingen naar hun hoofd geworpen krijgen. Wat vindt de minister daarvan? Zou het strafbaar stellen van dat soort seksuele intimidatie mogelijk een oplossing kunnen zijn? 

Minister Blok:

Ik vind het nafluiten en naroepen van vrouwen ongelofelijk ergerlijk en laag-bij-de-gronds. Op de vraag of je dat met strafrecht goed aanpakt, reageer ik terughoudend. Er wordt erg veel verwacht van strafrecht. Ik hoop dat de nieuwe Kamerleden een kritische geest laten zien bij het palet van mogelijkheden om misdrijven, overlast en criminaliteit aan te pakken en bij de vraag wanneer strafrecht de juiste route is of wanneer andere methodes moeten worden gebruikt. Mijn eerste reactie, maar ik wil niet suggereren dat we niet heel serieus naar de wet gaan kijken, is dat ik strafrecht een nogal zwaar en complex middel vind om dit aan te pakken. Strafrecht is een zwaar middel, want het betekent dat de overheid de zwaardmacht, zoals we dat noemen, mag hanteren. Daarom kent strafrecht, gelukkig, ontzettend veel waarborgen. Dat betekent ook een ontzettend zware last voor alle organisaties die het uit moeten voeren. Mijn eerste reactie op uw vraag, een beetje uitgedaagd, is dat het geen makkelijke route is, maar dat we er serieus naar gaan kijken. 

De heer Bouali vroeg hoe het staat met de voorlichting over meld- en aangiftemogelijkheden van discriminatie. Er loopt op dit moment een meerjarige campagne, met de titel "Zet een streep door discriminatie". Die campagne kent onder die overkoepelende titel gerichte campagnes. Er was een campagne gericht op arbeidsmarktdiscriminatie en een op onlinediscriminatie. In deze campagnes zitten steeds mogelijkheden om te melden en aangifte te doen en wordt er benadrukt dat dat van groot belang is. Er is bijvoorbeeld een website discriminatie.nl als laagdrempelige route voor het melden van discriminatie. De heer Bouali heeft gelijk dat dat een belangrijk punt is, maar we nemen daar ook echt concreet actie op. 

De heer Bouali vroeg, net als mevrouw Voortman, hoe we ervoor zorgen dat de aangiftebereidheid blijft bestaan en liefst nog groter wordt, wetend dat het aantal uiteindelijke veroordelingen beperkt is. De andere heer Van Dijk, Jasper, en de heer Segers vroegen ook naar die veroordelingen. Laat ik eerst ingaan op dat verschil tussen meldingen en veroordelingen. Voor een veroordeling wegens discriminatie moet het feit volgens het strafrecht natuurlijk haarscherp bewezen zijn. In de praktijk blijkt dat het Openbaar Ministerie maar in een beperkt aantal gevallen hard bewijs voor het onderdeel discriminatie, en dan ook nog een dader heeft. Helaas gebeurt dat vaak schreeuwend, half dronken, voorbijlopend. Er zijn in deze cijfers niet opgenomen de veroordelingen die dan wel plaats kunnen vinden voor het feit van openlijk geweld dat daaraan gerelateerd is. Dat is ook al een verschrikkelijk feit, maar als het onderdeel discriminatie niet bewijsbaar is, dan is in een aantal gevallen wel het onderdeel openlijk geweld bewijsbaar. Ik gaf al aan dat de lijn van het Openbaar Ministerie in het geval van discriminatie, als het bewijs rond te krijgen is, is dat er standaard vervolgd wordt. Dat is echt anders dan bij andere misdrijven. 

Hoe zorgen we ervoor dat mensen aangiftebereid blijven? Dat doen we door er met de voorlichtingscampagnes voortdurend aandacht voor te vragen. Ook in het onderwijs is die aandacht er. De heer Asscher zal de vraag daarover beantwoorden. Ook in het vragenuur gaf ik al aan dat de politie de laatste jaren heel veel werk heeft gemaakt van de bewustwording bij de politiemannen en -vrouwen van het belang van het doen van aangifte van discriminatie. De politie heeft intern een netwerk van homo's en lesbo's die gewoon bij de politie werken, maar vanuit hun eigen ervaring beschikbaar zijn om mensen te ondersteunen die aangifte willen doen van specifiek geweld tegen homo's en lesbo's, om ervoor te zorgen dat de aangifte laagdrempeliger wordt. 

De heer Bouali (D66):

Ik dank de minister voor zijn toelichting. Kan hij toezeggen dat hij de Kamer informeert over de toename van de meldingsbereidheid? Dan hebben wij daar wat zicht op. 

Minister Blok:

De Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over het Actieplan tegen discriminatie. In dat kader krijgt de Kamer jaarlijks cijfers. Binnenkort zal er weer een rapportage naar de Kamer gaan. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De minister gaf aan dat het bij deze 9 veroordelingen uit 1.500 casussen om gevallen gaat waarin discriminatie bewezen is, maar dat dat niet betekent dat er niet alsnog sprake kan zijn van veroordelingen voor bijvoorbeeld geweldspleging. Heeft de minister cijfers van die gevallen waarin er aangifte is gedaan voor geweldspleging en discriminatie? En kan hij zeggen hoe vaak dat tot veroordeling voor geweldspleging heeft geleid? 

Minister Blok:

Nee, die cijfers heb ik niet. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat is jammer. De heer Hiddema vroeg in zijn bijdrage of de kwaliteit van de klachten dan wel voldoet als het tot zo weinig veroordelingen leidt. Is daarover iets te zeggen? Is het mogelijk dat, als je in het voorproces dingen anders doet, dat tot meer veroordelingen leidt? 

Minister Blok:

Daar ga ik zeker iets over zeggen, maar de heer Hiddema had een indrukwekkend betoog maar niet zo veel vragen. Ik zou het jammer vinden als ik enige vraag die hij aan mij heeft gesteld, niet in zijn richting zou beantwoorden. Daarmee zou ik de heer Hiddema tekortdoen. 

Mevrouw Voortman vroeg ook naar de stopformulieren. Zoals mevrouw Voortman weet is er serieus onderzoek gedaan naar de voors en tegens van stopformulieren. Op basis daarvan is geconcludeerd dat het echt een heel forse belasting is van de politiemensen op straat en dat de voordelen zeer twijfelachtig zijn. Ik zie het echt als mijn taak om te voorkomen dat politiemannen en -vrouwen te veel administratieve taken moeten doen. Voor iedere taak is een goede reden te vinden, maar het mogen er niet zo veel worden dat het een enorme belasting wordt, waardoor de politiemensen steeds minder toekomen aan wat ze, zoals ze keer op keer zelf zeggen, het liefste doen: op straat lopen, horen wat er leeft en tijdig kunnen ingrijpen. Ik ben er dus niet voor om terug te komen op de beslissing om niet met stopformulieren te beginnen. 

De heer Jasper van Dijk vroeg hoe het staat met vervolging naar aanleiding van de aangiftes van Sylvana Simons. Volgende week is er een rechtszaak waarin een groot aantal verdachten ter verantwoording wordt geroepen. In november heeft het Openbaar Ministerie een man aangehouden naar aanleiding van het nogal gruwelijke filmpje dat over mevrouw Simons is gemaakt. Die man heeft ook bekend. Ook hij zal gedagvaard worden. Kortom, de vervolging is in volle gang, en gelukkig maar. 

Jasper van Dijk vroeg ook of de politie voldoende is toegerust. Ik gaf net al aan dat er belangrijke, waardevolle activiteiten zijn van Roze in Blauw. Daarnaast is er een opleidingstraject gestart waarbij de basisteams op cursus gaan. De Politieacademie is meer aandacht gaan besteden aan het onderwerp discriminatie. Er is een nieuw handelingskader opgesteld om agenten goede keuzes te laten maken rond het selecteren. Dat gaat om de discussie over het etnisch profileren, die regelmatig aan de orde is. De politie beschikt inmiddels over een online app waarmee agenten op straat via de iPhone informatie over verdachten kunnen opvragen, zodat ze veel gerichter kunnen zien wie ze voor zich hebben. En zoals de Kamer weet, zijn we bezig met de introductie van bodycams, waardoor ook achteraf gezien kan worden wat het optreden van de verdachte was en wat het optreden van de politiemedewerker was. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik kan me voorstellen dat het soort zaken dat de minister nu noemt, goed is voor het verbeteren van de cultuur binnen de politie, bijvoorbeeld als het gaat om de aanpak van homodiscriminatie of homogeweld. Maar deelt de minister mijn mening dat het ook louter een kwestie van capaciteit kan zijn? Er is nu veel scepsis bij mensen die zeggen: ik kan wel een melding doen of een aangifte, maar ja, de politie doet er toch niets mee. Misschien is dat helemaal niet waar, maar het is wel de perceptie van veel mensen. Deelt de minister de mening dat we dat ook kunnen verbeteren door te investeren in blauw op straat? 

Minister Blok:

Ik weet dat er bij veel partijen een wens is om te investeren in blauw op straat. Dat constateer ik met genoegen. Ook hiervoor geldt echter dat er, terwijl wij hier staan, in een andere kamer wordt onderhandeld over een nieuw regeerakkoord. Daar zullen partijen hun voorstellen voor meer blauw op straat op tafel leggen. In de tussentijd heb ik bij de laatste begroting extra geld beschikbaar gekregen. Dat kan ik ook goed besteden, maar de vooruitblik is echt aan de onderhandelende partijen die de grondslag moeten vormen voor een nieuw kabinet. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het is op zich correct dat de minister vermeldt dat er formatieonderhandelingen bezig zijn. Het punt is alleen dat formaties heel lang kunnen duren en dat we hier allemaal overtuigd kunnen zijn van de urgentie. Daarom gebruik ik de minister een beetje, met permissie, om ook de Kamer hierop aan te spreken: hoeveel weken of maanden gaan we nog wachten op die formatie, terwijl wij nu allemaal vinden dat er meer inzet voor de politie nodig is? Ik hoop op steun vanuit de Kamer. 

Minister Blok:

Dat is geen vraag aan mij, want ik zit niet aan de formatietafel. De laatste keer dat ik daar wel zat, ging het vrij snel, maar daar was toen ook commentaar op. Ik ga het nu dus gewoon afwachten. 

Ik kom bij een vraag die zowel door Jasper van Dijk als de heer Segers is gesteld. Zij vroegen mijn reactie op het Duitse voorstel om forse boetes op te kunnen leggen aan internetproviders en andere IT-ondernemingen die een platform bieden aan discriminerende uitingen. De Duitse wet is heel vers. Die ga ik zeker bestuderen. Ik kan op voorhand wel stellen dat die wet een heel aantal intrigerende vragen en spanningen met zich meebrengt, bijvoorbeeld op het punt van de klassieke vrijheid van meningsuiting. De vrijheid van drukpers is een wat gedateerd begrip, maar het begrip van de internetvrijheid is daar natuurlijk zeer aan gerelateerd. Wat er in Duitsland gebeurt, is dus heel intrigerend, maar ik wil echt heel goed bekijken welke lessen wij daar in Nederland uit kunnen trekken. Op voorhand kan ik, ook als de heer Van Dijk mij toch weer gaat uitdagen, dus echt geen enkele uitspraak doen over de wenselijkheid van zo'n wet, want dit raakt echt zeer wezenlijke grondrechten. 

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, heeft de heer Segers nog een interruptie. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Er zitten ook wat eenvoudige onderdelen in het voorstel of in de wet van onze oosterburen. Zo is er de mogelijkheid om snel te kunnen protesteren, om snel aan de bel te kunnen trekken. Dat zijn elementen die wat sneller werken en wat minder de vrijheid van meningsuiting raken, maar wel de drempel verlagen om snel te kunnen klagen en actie te ondernemen bij discriminatie en hatespeech. Is de minister bereid om ook naar dat soort laaghangend fruit te kijken? 

Minister Blok:

Ik wil graag naar de hele wet kijken. De heer Segers heeft ongetwijfeld gelijk dat er onderdelen in zitten waar minder haken en ogen aan zitten en onderdelen die meer met zich meebrengen. Maar omdat ik die slag nog niet gemaakt heb — dat heb ik gewoon nog niet kunnen doen — vind ik het onzorgvuldig om nu te zeggen: misschien doen we dat wel en dat nog niet. De keuzes voor wat we wel en wat we niet doen, moeten goed onderbouwd zijn. 

De heer Segers en de heer Azarkan vroegen of bij de vervolging van daders van discriminatie en bij het opleggen van taakstraffen aan deze daders rekening kan worden gehouden met het feit dat ze veroordeeld zijn wegens discriminatie. De heren vroegen ook of we kunnen werken aan bemiddeling tussen slachtoffer en dader. Beide gebeuren al. Bij taakstraffen wordt bijvoorbeeld nog weleens een verplicht bezoek aan het Anne Frank Huis opgelegd. De antidiscriminatievoorzieningen bieden regelmatig aan om contact te organiseren tussen dader en slachtoffer. Dat is dan geen onderdeel van de staf, maar wel van de genoegdoening aan het slachtoffer en de bewustwording bij de dader. 

De heer Segers vroeg hoe wordt omgegaan met spreekkoren bij het voetbal. Hij vroeg ook naar de contacten die wij daarover hebben met de KNVB. Die zijn er inderdaad. Daarbij is de afspraak dat de clubs allereerst zelf verantwoordelijk zijn. Vervolgens gaat de verantwoordelijkheid via de scheidsrechter naar de KNVB. Een scheidsrechter kan beslissen om een wedstrijd te staken. Vervolgens kan het lokaal gezag optreden. Ook hier is het strafrecht weer het sluitstuk. Mensen kunnen worden veroordeeld, en worden ook veroordeeld, wanneer ze ernstig discriminerende uitlatingen doen op voetbaltribunes. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Toch zien we iedere keer in wedstrijdverslagen dat soms een heel of een half stadion, of in ieder geval ogenschijnlijk een fors deel van het stadion, vreselijke spreekkoren bezigt. Wij spreken nu over een brede aanpak. Zou het niet goed zijn als het kabinet toch weer eens met de KNVB om de tafel zou gaan zitten om opnieuw even de punten op de i te zetten? Het begint toch bij de handhaving van de meest elementaire fatsoensnormen? Dat begint op heel publieke plaatsen, zoals in het stadion. 

Minister Blok:

Maar ik wil niet de suggestie wekken dat dat niet gebeurt. De heer Segers heeft gelijk als hij zegt dat het probleem daarmee niet verdwenen is. Ik ken hem ook goed genoeg, meen ik, om te weten dat hij misschien wel droomt, maar zich realiseert dat het nooit helemaal zal verdwijnen. Zijn ambitie is echter dat het in ieder geval sterk wordt teruggebracht. Die ambitie deel ik. Ik kan de heer Segers toezeggen dat wij periodiek overleggen en blijven overleggen met de KNVB, maar ik wil niet de indruk wekken dat ik er speciaal heen moet omdat wij dit anders niet met de KNVB bespreken. Ik zal ervoor zorgen dat het overleg in stand blijft. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Laten we afspreken dat dit ter sprake komt zodra het kabinet weer met de KNVB om tafel zit. 

Minister Blok:

Ja. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Het is namelijk redelijk recentelijk weer voorgekomen, ik meen in Utrecht. Daar werden weer massaal de meest verschrikkelijke dingen geroepen. En wij voetballen door en kijken door en doen alsof er niks aan de hand is, terwijl er wel wat aan de hand is. 

Minister Blok:

Ja. Dat zal ik doen. 

De heer Azarkan vroeg of de stijging van de cijfers veroorzaakt wordt door een reële toename van het aantal gevallen van discriminatie of doordat er beter geregistreerd wordt. Dat kunnen we niet goed uit elkaar trekken. Als onze voorlichtingscampagnes, waar de heer Bouali naar vroeg, succesvol zijn — ik heb goede hoop dat dat zo is, want we besteden er veel aandacht aan — moet dat op zich al te zien zijn in hogere cijfers. Dat is dan een rapportage-effect. Ik kan er echter niet uitfilteren, althans niet uit dit type onderzoek, of daarachter ook zit dat het daadwerkelijk vaker voorkomt. 

Daarmee kom ik op de heer Hiddema, die heel breed vroeg wat eigenlijk de toegevoegde waarde is van al die rapporten. Het onderwerp discriminatie is ongelofelijk belangrijk. Ook bij de laatste verkiezingen hebben vele partijen er een van hun speerpunten van gemaakt. Het bestrijden van discriminatie is een grondwettelijke opdracht. Ik begon mijn betoog niet voor niets met een bredere blik op het feit dat discriminatie helaas heel erg geworteld is in de menselijke natuur en aanleiding kan geven tot verschrikkelijke excessen. Dat rechtvaardigt aandacht en zo nodig actie van de overheid. Als je dat op een verantwoorde manier wilt doen, moet je gegevens verzamelen. De heer Hiddema heeft er gelijk in dat er nogal een verschil is in de kwaliteit van gegevens en dat je kritisch moet bekijken wat gegevens zeggen. Een enkele melding van iemand dat er iets gebeurd is, is minder hard dan een strafrechtelijke veroordeling. Tegelijkertijd biedt het feit dat je patronen kunt herkennen je de mogelijkheid om gerichter onderzoek te doen en gefundeerdere maatregelen te nemen. Dus ik vind het wel van groot belang dat wij dit onderzoek blijven doen, maar ook dat wij met de kritische blik van de heer Hiddema blijven kijken naar wat wij nu eigenlijk in dit onderzoek lezen. 

Ik kom nu bij de heer Van Dam die eigenlijk dezelfde vraag heeft gesteld, namelijk hoe wij de stijging kunnen verklaren. Nogmaals, ik kan niet goed uit elkaar trekken welk deel een feitelijke stijging betreft en welk deel een rapportage-effect is. 

De heer Van Dam heeft verder gevraagd of wij per kwartaal kunnen rapporteren over discriminatie. Hij verwees daarbij naar het feit dat de politie intern tweewekelijks rapporteert. Ik heb al gezegd dat het kabinet jaarlijks rapporteert; in mei komt de rapportage over 2015. De heer Van Dam zou de rapportage liever iets eerder ontvangen, maar voor deze rapportage moeten gegevens van zeer verschillende organisaties worden verzameld: politie, anti-discriminatievoorzieningen en het College voor de Rechten van de Mens. Voor een goede rapportage lijkt het mij redelijk dat dit in mei gebeurt. 

Een rapportage per kwartaal zou ik niet aanraden, want ook hier geldt wat ik zojuist al heb gezegd over de druk op politieagenten. Rapportages zijn cruciaal voor de Kamer om haar werk goed te doen en ook voor mij en mijn ambtenaren zijn ze cruciaal. Je moet echter steeds de afweging maken hoeveel tijdsbeslag wordt gevraagd van de mensen die het werk moeten doen. Ik weet dat de heer Van Dam een indrukwekkend verleden heeft in de strafrechtketen, dus hij zal dit herkennen. Hoeveel vraag je van de mensen die de rapportages moeten opleveren en hoeveel voegt dat toe? Bij kwartaalrapportages valt de balans tussen extra belasting en extra toegevoegde waarde naar mijn mening niet positief uit. Ik vraag de heer Van Dam om goed naar de jaarrapportage in mei te kijken en dan nog eens te overwegen of die niet voldoende handvatten biedt. 

De heer Van Dam (CDA):

Het is inderdaad mijn ervaring dat je liever minder dan meer rapporteert. Ik vrees echter dat een jaarlijkse rapportage een kunststuk wordt dat als een soort jaarverslag tot ons komt. Ik ben er voorstander van dat er wat frequenter en ook meer samengeraapte cijfers beschikbaar komen. Wij maken ons terecht allemaal heel veel zorgen over de incidenten die zich telkens voordoen, maar wij zien tegelijkertijd dat het beleid met 48 maatregelen best prima in elkaar zit en dat er van alles gebeurt. Ik vind het jammer dat wij dan te weinig bijpraten over dat beleid. 

Minister Blok:

Ik begrijp de wens van de heer Van Dam. In mei komt er een uitgebreide rapportage en ik vraag hem om dan nog eens te wegen of die voldoende is. Dan kan de vraag aan de orde komen of er misschien meer beschikbaar is, maar kan ook de afweging worden gemaakt wat het in de praktijk zal toevoegen als wij dit vaker doen. 

De heer Van Dam heeft daarnaast gevraagd of het mogelijk is een aangifteprotocol voor discriminatiezaken op te stellen. Op dit moment is er voor de politie een handelingskader waarin wordt beschreven hoe te handelen bij discriminatie. Voor het Openbaar Ministerie is er een aanwijzing discriminatie die daar de aangiften reguleert. In mijn beleving bestaan de protocollen waarom de heer Van Dam vraagt. 

Ik heb met zeer veel genoegen geluisterd naar mevrouw Yeşilgöz, maar zij heeft geen specifieke vragen aan mij gesteld. Hetzelfde geldt voor de dames Van Brenk en Arissen. 

Ik geef graag het woord aan collega Asscher voor de tweede termijn. Ik vraag de Kamer toestemming om de tweede termijn alleen met collega Asscher te behandelen, omdat ik vanmiddag graag op werkbezoek ga bij een veiligheidsregio. Ik ben al wat later, maar ik zou het leuk vinden als ik daar toch nog kan aanschuiven. 

Ik heb de heer De Graaf tekortgedaan. Hij kent het antwoord op zijn vraag al, want hij vroeg mij hetzelfde als tijdens het vragenuurtje afgelopen dinsdag, namelijk hoe ik sta tegenover het innemen van de Nederlandse nationaliteit bij mensen met een dubbele nationaliteit. Ik heb toen ook aangegeven dat we die wettelijke mogelijkheid hebben bij terroristische misdrijven omdat die zich richten tegen de Staat Nederland, dus tegen de staatsveiligheid — dat is dus rechtstreeks gekoppeld aan de nationaliteit — maar dat dit niet logisch is bij misdrijven, hoe verschrikkelijk ze ook zijn, gerelateerd aan discriminatie. 

Op het punt van hoge straffen heb ik hetzelfde antwoord als het antwoord dat ik heb gegeven richting de heer Gijs van Dijk, namelijk dat een demissionair kabinet niet met wetswijzigingen komt, maar dat ik het ook niet voor de hand vind liggen om dat op dit gebied te doen. 

De heer De Graaf (PVV):

Ik dank de minister voor de beantwoording. Ik had nog een andere interruptie, waardoor de minister toch net iets langer werk heeft. Overigens kan de tweede termijn uiteraard alleen met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid plaatsvinden. Vorig jaar zijn er een of meerdere walgelijke brieven verstuurd aan een dertigtal moskeeën. De minister van Veiligheid en Justitie heeft vorige week een brief gestuurd over de afronding van die zaak; er is geen dader gevonden. Er waren zo'n 30 moskeeën bij betrokken. Er stonden heel vreselijke dingen in die brieven, zoals swastika's en verwijzingen naar het Derde Rijk. Walgelijk. Nou werd die zaak heel groot opgespeeld in de media. Minister Asscher is twee weken later op bezoek geweest bij een moskee om erover te praten, maar het vuurtje is langzaamaan gedoofd. Ik zou graag willen dat de minister de gegevens, desnoods geanonimiseerd, van het politierapport maar ook de gegevens over het daderprofiel dat is opgesteld, met de Kamer deelt. Het zou wat mij betreft namelijk niet bestaanbaar zijn dat we eerst met een heel grote zaak zitten die wordt opgeblazen en achteraf wellicht blijkt dat het allemaal niet waar blijkt te zijn. Ik blijf er toch wel met een heel naar gevoel over zitten. 

Minister Blok:

Ik vrees dat ik de heer De Graaf moet teleurstellen. Ik kan niet als minister in individuele vervolgingszaken, wat de uitkomsten daarvan ook zijn, informatie daarover gaan delen. 

De heer De Graaf (PVV):

Kan de minister dan op een andere manier inzage geven in wat er daadwerkelijk aan de hand is geweest? We hebben te maken met iets wat groot is opgespeeld met een bezoek van de minister, met veel persaandacht en met 30 moskeeën die allemaal blijkbaar dezelfde brief lieten zien. Er stond geen postcode op de adressering. Zijn er wel 30 brieven geweest? Zijn er wel 30 moskeeën geweest die aangeschreven zijn? Wat voor daderprofiel zit erachter? Er is toch informatie die gedeeld kan worden met de Kamer en de bevolking? Anders zijn we door iemand in Nederland in het ootje genomen en dat willen we toch ook niet. 

Minister Blok:

Ik zal kijken — daar moet ik dan schriftelijk op terugkomen — welke informatie ik kan delen, maar ik gaf al aan dat dit zeer beperkt zal zijn. Ik zal er in een brief op terugkomen. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb nog een vraag over het incident van afgelopen weekend. Daar hebt u een brief over geschreven, waarvoor dank. Er is over dat incident veel ophef ontstaan in het land. Er waren gisteren in Amsterdam manifestaties en zaterdag aanstaande zijn die er in Arnhem van mensen en ook homoseksuelen die bang zijn dat het geweld dat hun wordt aangedaan niet voldoende wordt gezien. In uw brief staat: er is aangifte gedaan van mishandeling met een homofoob motief. Dan staat er verder: het OM vindt dat er voldoende ernstige bezwaren zijn tegen de vijf verdachten, namelijk het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel poging daartoe en/of openlijk geweld. Er staat niets over homofoob geweld. Is dat dan iets wat in een later stadium aan de orde komt? 

Minister Blok:

Ook hierbij moet ik enige afstand houden. Het OM is gelukkig bezig met de vervolging en onderdeel daarvan is het boven tafel krijgen van de feiten. Ik vind het niet passend als ik lopend dat onderzoek ga speculeren over welke strafbare feiten er wel of niet op tafel komen, want dat is hun werk. Maar, neemt u van mij aan, dat ze dat zeer serieus opnemen. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Daar twijfel ik geen moment aan, maar het punt is dat er veel ophef is ontstaan vanwege het homofoob geweld. Daarom is het deze week in de media ook zo ... 

Minister Blok:

Zeker. Ik begrijp de achtergrond van uw vraag ook. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het OM spreekt daar niet over, maar spreekt over lichamelijk letsel. 

Minister Blok:

Ik hoop dat u ook begrijpt dat in de rechtsstatelijke verhoudingen in Nederland een minister van justitie lopende een onderzoek niet ingaat op de vraag welke verdenkingen wel of niet door het Openbaar Ministerie in deze fase worden meegenomen. Dat zou niet zuiver zijn. 

De voorzitter:

Tot slot. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat begrijp ik volledig. Het gaat mij alleen om de vraag of het aspect van homofoob geweld wel degelijk nog in een later stadium aan de orde kan komen. Moet ik het zo begrijpen? Voor de mensen die dit debat volgen, stel ik deze procedurele vraag. 

Minister Blok:

De heer Van Dijk heeft hiermee de beste bedoelingen, maar ik denk niet dat het goed is voor de vervolgingen als wij hier in de Kamer speculeren over wat het Openbaar Ministerie wel of niet doet. Het Openbaar Ministerie zit erbovenop en heeft echt dondersgoed door tegen welke achtergrond deze verschrikkelijke feiten zijn gepleegd. Wij moeten het Openbaar Ministerie nu echt even in stilte zijn werk laten doen. 

De voorzitter:

Dank u wel en veel succes met uw werkbezoek. Dan geef ik nu het woord aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. 

Minister Asscher:

Voorzitter. Om te beginnen wil ik net als Stef Blok alle maidenspeechers zeer feliciteren en complimenteren met hun prachtige verhalen. Het is leuk om zo'n breed scala aan persoonlijke verhalen te horen, gecombineerd met de heel grote thema's van de politiek en van vandaag. Ik prijs mij gelukkig dat ik straks collega kan zijn van degenen die net zo mooi spraken. 

Blok heeft het al gezegd, maar ook ik vind het goed om aan te geven hoe heftig, pijnlijk en kwetsend discriminatie kan zijn voor mensen. Soms mondt het uit in geweld, zoals we afgelopen weekend hebben gezien. Ook als dat niet zo is, kan het mensen diep raken. Je ziet dat het vaak wordt gebagatelliseerd door mensen die er zelf geen ervaring mee hebben. Dat moet ons tot waarschuwing zijn. Degenen die het wel overkomt, weten dat het niet te onderschatten is. Het is dus goed en logisch dat ook deze nieuwe Kamer zeer veel belang hecht aan een effectieve bestrijding van discriminatie en ook meteen het debat daarover voert. 

Daarbij geldt, zoals mevrouw Voortman terecht zei, dat er een voorbeeldrol te spelen is voor iedereen. Niet alleen voor mensen in de politiek, maar voor ieder mens geldt dat hij de kans heeft om een voorbeeldrol te vervullen. Dat houdt in dat je het vermogen hebt om voor andere mensen op te komen, zoals Gijs van Dijk zei, maar ook dat je in de manier waarop je praat, telkens onderscheid maakt tussen mensen die zich slecht gedragen en de groep waartoe ze behoren. Van Dam legde dat mooi uit. Ik was even bang dat hij Volendammers ging stigmatiseren, maar dat was niet bewust het geval. Veel van de vooroordelen zijn onbewust. De voorbeeldrol houdt ook in dat je verschil kunt maken in de manier waarop je mensen tegemoet treedt. 

Dat neemt niet weg dat het ook van belang blijft om te registreren wanneer er incidenten zijn die wijzen op discriminatie. Ik sluit me wat dat betreft aan bij de woorden van Stef Blok in reactie op het prachtige, deels in het Nederlands uitgesproken betoog van de heer Hiddema. De heer Van Dam vroeg of het klopt dat een aantal gemeenten zich heeft teruggetrokken uit dat stelsel. Dat is niet zo. De minister van Binnenlandse Zaken heeft onlangs een onderzoek afgerond waaruit blijkt dat alle gemeenten wel degelijk een ADV hebben, zij het dat die niet altijd dezelfde vorm hebben of er op dezelfde manier uitzien. Het blijft dus wel van belang dat ze vindbaar zijn. Blijkens onderzoek van collega Plasterk voldoen alle gemeenten echter aan hun wettelijke taak om een meldpunt voor discriminatie ter beschikking te stellen. 

De heer Van Dam (CDA):

Ik ken een situatie waarin de gemeente zich wel heeft teruggetrokken en de eigen ombudsman die functie heeft toebedeeld. Op zich kun je daar wat van zeggen, maar ik betreur dat de deskundigheid die er bij de ADV zit, juist in de keten maar ook inzake het onderwerp, daarmee verloren gaat. Daar doelde ik op; vandaar dat mijn vraag naar voren kwam. 

Minister Asscher:

Oké, dat kan. Het lijkt me dan goed om hierop in te zoomen op het moment dat dit specifieke rapport van de minister van Binnenlandse Zaken ter bespreking voorligt. Dan is ook de vraag aan de orde of het een verantwoordelijkheid is van de lokale gemeenteraad om het gemeentebestuur daarvoor te gispen of dat het een zaak is van ons, de landelijke overheid, om te zeggen dat het stelsel van antidiscriminatieverordeningen meer waarborgen voor de expertise vergt. Dat laatste is natuurlijk wel moeilijk te handhaven, maar ik kan me voorstellen dat die discussie dan wordt gevoerd. 

De heer Van Dam (CDA):

Mijn voornaamste punt was dat inderdaad die informatie dan in dat rapport zit, zodat wij die terechte afweging die u noemt, kunnen maken. 

Minister Asscher:

Prima. De heer Azarkan vroeg of het kabinet bereid is om meer geld aan antidiscriminatiebeleid te besteden. Hierbij moet ik helaas verwijzen naar het antwoord dat collega Blok gaf: wij leven nu in een demissionaire fase. Elders in Den Haag zijn mensen aan het onderhandelen over het vormen van een nieuw kabinet. Dat betekent dat ons nu terughoudendheid past, hoezeer ik ook de wens van de heer Azarkan begrijp en ondersteun. 

De heer Bouali vraagt om aandacht voor het bespreekbaar maken van lastige taboeonderwerpen, bijvoorbeeld op scholen. Hij noemde daarbij seksuele geaardheid, antisemitisme en moslimdiscriminatie. Het is zeer belangrijk. Vanuit Sociale Zaken en vanuit Onderwijs is de afgelopen jaren geïnvesteerd in methodieken om die gesprekken wél te voeren, bijvoorbeeld in samenwerking met Diversion op een flink aantal scholen. Het is heel belangrijk dat de docenten in hun opleiding de instrumenten krijgen aangereikt om dit soort gesprekken te kunnen voeren. Dat is in het belang van ons allemaal, zeker ook in het belang van de leerlingen, die er in mijn ogen baat bij hebben om op een normale manier over gevoelige onderwerpen het gesprek te kunnen voeren. 

Blok zei het al: binnen een paar weken is er de aftrap van de campagne "Zet een streep door discriminatie" op scholen. Die campagne richt zich telkens op een andere sector of een andere doelgroep. Het gaat dan specifiek om discriminatie op scholen. Als onderdeel daarvan zullen onder de aandacht worden gebracht instrumenten die er zijn om juist op scholen discriminatie bespreekbaar te maken. Dan gaat het bijna altijd over de gevoelige onderwerpen waar de heer Bouali over sprak. Het is een belangrijk onderwerp waar wij de afgelopen jaren veel aan hebben gedaan. Maar we zijn er nog lang niet klaar mee. We weten allemaal hoe groot de druk nog steeds is in de gemeenschappen en binnen groepen om vanuit vooroordelen te blijven denken, te praten en soms ook te handelen tegen minderheden, wat die minderheden ook zijn. 

Dat betekent dat ik het op zichzelf eens ben met Jasper van Dijk dat het belangrijk is dat er ook in het mbo aandacht voor dit soort zaken is. Ook daar is het een en ander aan gebeurd, maar wij hebben ook gezien dat in die nieuwe regenboogcoalitie een verdergaande stap wordt aangekondigd. Een flink aantal partijen heeft de plannen onderschreven. Het is spannend om te zien of de formerende partijen daar afspraken over maken en of er, als dat niet zo is, vanuit de Kamer initiatieven toe worden genomen. De Stichting School & Veiligheid ondersteunt scholen die het lastig vinden dit soort onderwerpen te bespreken. Ik kan mij van alles voorstellen bij de wens om dit steviger in te bedden, maar ook daar geldt dat ik er nu, vanuit deze status, geen stappen in kan zetten. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Volledig terecht: de Kamer is aan zet. Dat is een geweldige periode voor een SP-Kamerlid, kan ik u vertellen. Ik zal de Kamer dan ook een voorstel doen om die seksuele voorlichting in het mbo te regelen. Maar dan heb je nog het basisonderwijs en middelbaar onderwijs, waarover u ongetwijfeld contacten hebt met uw collega van OCW. Daar zijn de kerndoelen wél geregeld, maar zijn er niet echt middelen om scholen aan te spreken als ze weigeren om die aangescherpte kerndoelen rond seksuele voorlichting uit te voeren. Wilt u daar eens naar kijken? Hoe kunnen wij die scholen wat steviger aanspreken? 

Minister Asscher:

Het kan best zijn dat de onderwijscollega's een andere interpretatie hebben van de bestaande mogelijkheden. De onderwijsinspectie is natuurlijk wel degelijk bevoegd om te bekijken of scholen op een afdoende mate de kerndoelen onderwijzen. Tegelijk krijgen wij signalen en recent onderzoek waaruit blijkt dat toch nog steeds een aantal scholen moeite heeft met het lesgeven over dit soort onderwerpen. Dan zijn er twee mogelijkheden: onmacht of onwil. Bij onmacht zou mijn houding zijn: help die scholen. Daarvoor zijn best goede methoden. Ongeacht de leerlingpopulatie kan dat best. Zeg niet "zoek het uit" tegen de docent, maar steun hem, geef hem veiligheid, zorg ervoor dat er in de lerarenkamer over gesproken wordt. Als er onwil is, moeten wij onverbiddelijk zijn. Dan moet de inspectie ingrijpen: dat vind ik niet acceptabel. Wij hebben hier in dit huis vastgesteld wat er onderwezen moet worden. Dan dient dat ook te gebeuren. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Alweer ben ik het volledig eens met de minister! Het gaat natuurlijk om de scholen die weigeren om die kerndoelen, die nota bene wettelijk zijn vastgelegd, uit te voeren omdat dat om de een of andere reden voor die scholen niet opportuun zou zijn. Dat mogen wij niet accepteren. Zij hebben de wet uit te voeren. Een school moet taal en rekenen geven. Een school moet ook seksuele voorlichting geven. We zijn het eens, maar we moeten nu volgens mij nog wel nadenken over een goede sanctie. Ook daar zal ik mij in een motie op beraden. 

Minister Asscher:

Heel mooi. Er zitten allerlei mooie elementen in deze fase, onder andere dat de heer Jasper van Dijk en ik het steeds roerend eens zijn. We zullen zien hoelang die fase duurt. 

Voorzitter. Ik denk dat ik het hierbij even houd voor wat betreft het onderdeel onderwijs, ook al zijn er meer vragen over gesteld. Er was ook een zeer interessant debat over tussen de verschillende partijen, met name de ChristenUnie en de SP. Ik wil me nu even richten op wat meer in de kern van mijn verantwoordelijkheid ligt: de discriminatie op de arbeidsmarkt. 

Ik denk wel dat het goed is om nog even in te gaan op de woorden van de heer De Graaf. Je hoort hier prachtige betogen van mensen die zich uitspreken tegen discriminatie en racisme. De heer De Graaf begon te zeggen dat hij ook voor artikel 1 van de Grondwet is, maar het duurde misschien vijf seconden voordat hij dat met voeten trad. Ik vind dat heel vreemd. Je hebt een aantal grondrechten in onze Grondwet staan. Artikel 1: het recht op gelijke behandeling. Artikel 6: de vrijheid van godsdienst. Artikel 7: de vrijheid van meningsuiting. Je kunt dus niet zeggen: ik houd me aan de Grondwet maar ik scheur er een aantal artikelen uit, want voor de rest vind ik het een goed boek. 

De kern van de Grondwet is echt niet alleen gelegen in de manier waarop we onze gemeenteraad kiezen. Dat is ook heel belangrijk, maar het begint niet voor niets met de grondrechten. Het is niet overtuigend, het is niet acceptabel. Sterker nog, je steekt eigenlijk die Grondwet in de fik als je doet wat de heer De Graaf hier doet. Hij zegt: Ik ben tegen discriminatie, maar overigens telt voor mij niet dat moslims gediscrimineerd worden. Voor mij telt niet de geloofsvrijheid voor die grote groep Nederlanders. In die zin vind ik het meer een aanval op de rechtsstaat dan een verdediging ervan. 

Wat zijn dan de maatregelen die we nemen — een vraag van mevrouw Van Brenk van 50PLUS — om de discriminatie van ouderen op de arbeidsmarkt te bestrijden? Ik heb in de afgelopen periode met de sociale partners samen een actieplan opgesteld: Perspectief voor 50-plussers. Dat was hard nodig, want we zagen en zien — we weten het allemaal van mensen uit onze omgeving — dat 50-plussers het op de arbeidsmarkt veel lastiger hebben dan anderen. Zeker als ze eenmaal hun baan zijn kwijtgeraakt, kost het meer tijd en meer moeite om aan het werk te komen. Dat zit 'm in een aantal dingen. Het zit 'm in gepercipieerde risico's rond ouderen. Werkgevers durven dan eigenlijk niet. Het zit 'm soms ook in het feit dat ouderen heel lang weinig vanuit hun bestaande werkkring aan opleiding hebben gedaan. Ze hebben het solliciteren weer moeten leren et cetera. Het zit 'm vaak ook in vooroordelen over ouderen. 

Daar proberen we wat aan te doen. Op al die punten zijn maatregelen genomen. Ik noem — daar was 50PLUS bij betrokken — de benoeming van John de Wolf als boegbeeld, als ambassadeur om die vooroordelen weg te nemen. Dat doet hij ontzettend goed. Het leidt tot veel enthousiasme, zowel bij werkgevers als bij werkzoekenden. Vandaar dat ik heb besloten hem te vragen wat langer aan te blijven. Maar we zijn daar nog niet mee klaar. Ook leeftijdsdiscriminatie speelt een rol. Het betekent dat daar waar we generieke maatregelen nemen om 50-plussers meer kansen te geven, we ook kien moeten zijn op het aanpakken van vormen van directe discriminatie op de arbeidsmarkt jegens 50-plussers. 

Ik zag bij verschillende Kamerleden dat zij in een opsomming terechtkwamen, maar dat is soms niet anders. Het moet namelijk duidelijk gemaakt worden dat alle vormen van discriminatie verwerpelijk zijn, zowel van ouderen en zwangeren als van mensen met een andere achtergrond, geloof of geaardheid. Dat voorkomen blijft — verschillende sprekers wezen daar ook op — natuurlijk verstandiger dan het alleen maar achteraf bestrijden. Vandaar de noodzaak van het wegnemen van die vooroordelen. 

De heer Bouali (D66):

Ik ben er in mijn interventie niet heel specifiek op ingegaan, maar zou de minister een korte appreciatie kunnen geven van de versterking van de inspectie? Zoals ik al aangaf, ben ik net een paar maanden terug in Nederland. Ik schrok van de werkloosheidscijfers: een factor drie bij mensen met een migrantenachtergrond die een hogere opleiding hebben genoten in dit land. Kan hij een heel korte appreciatie geven van de motie die wij destijds hebben ingediend ter versterking van de arbeidsinspectie? 

Minister Asscher:

Ik denk dat het heel goed is geweest dat de Kamer het initiatief heeft genomen om aandacht te geven aan het fenomeen arbeidsmarktdiscriminatie. Dat heeft geleid tot een actieplan. Daarmee hebben we het probleem niet opgelost, maar het is ambitieus en we werken er hard aan. Ook heeft het initiatief ertoe geleid dat hier specifiek aandacht voor is, namelijk met het team arbeidsdiscriminatie binnen de inspectie. Ik moet heel eerlijk bekennen dat ik daar aanvankelijk twijfels over had, omdat de inspectie nu eenmaal niet op individuele gevallen kan ingaan. Als je te maken hebt met discriminatie, dan heb je er vaak behoefte aan dat je klacht gehoord wordt en dat je je recht krijgt. Daarvoor hebben we het College voor de Rechten van de Mens en de rechter. Nu het team bezig is, zie ik dat het belangrijk is. Het richt zich op preventie. Het controleert of bedrijven voldoende effectief beleid hebben om discriminatie en ook pesten, seksuele intimidatie en een onveilige werksfeer tegen te gaan. Sinds het team er is, is gebleken dat heel veel bedrijven, zich soms helemaal niet bewust van hun verplichtingen, dat beleid niet hebben. Dat leidt tot herhaalbezoeken. Bovendien hebben we inmiddels geïnvesteerd in betere voorlichting over de verplichtingen die ieder bedrijf heeft om er wat aan te doen. Mijn reflectie daarop is dat het een heel goede toevoeging is, dat het belangrijk werk is en dat het nooit het andere kan vervangen. Er blijven individuele gevallen waaraan recht moet worden gedaan, maar het draagt wel bij aan een veilige werksfeer waarin men verschoond blijft van discriminatie. 

De heer Azarkan (DENK):

Ik dank de minister voor een deel van de beantwoording. Op dit specifieke punt gaf hij aan zelf eigenlijk niet zo veel te zien in een uitbreiding. Kan hij aangeven wat de capaciteit op dit moment is? Als het team zo goed werkt, is hij dan bereid om dat uit te breiden? 

Minister Asscher:

Ik ging even terug in de geschiedenis van die discussie. Inmiddels ben ik een warm voorstander van dat team, maar er is een discussie geweest in de Kamer, waarin ik mij toen heb laten overtuigen van de noodzaak van zo'n specifiek team. Inmiddels is het er en denk ik dat het heel goed is. Ik ben ook een groot voorstander van uitbreiding van de capaciteit van de inspectie, wat mij betreft met 100 fte. Dan kun je inzetten op alle belangrijke doelen, of het nu gaat om uitbuiting, het tegengaan van discriminatie of veilig werk. We zien een enorme toename van het aantal ongevallen. Bijvoorbeeld in de bouw kun je sterker zijn. Helaas geldt wel — ik moet niet in herhaling vallen — dat dat op dit moment op een tafel ligt hier vlakbij. Ik kan nu niet beslissen over zo'n uitbreiding, maar op zichzelf zou ik er een warm voorstander van zijn. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

Minister Asscher:

Ik was net gekomen bij een vraag van de heer Azarkan. Hij haalde terecht het onderzoek aan naar uitzendbureaus in en om Amsterdam. Dat had vrij schokkende uitkomsten: evident discriminerende verzoeken werden ingewilligd. Dat laat maar weer zien hoe breed verspreid het fenomeen is. Ik zag vanochtend een voorbeeld op de sociale media waarvan ik niet zeker weet of het waar is; als het niet waar is, is het in ieder geval een prachtig voorbeeld. Iemand vraagt aan een autoverkoper wie de vorige eigenaar is, want hij wil zeker weten dat het geen Turkenauto is. De verkoper geeft aan dat de vorige eigenaar een Nederlandse homo was en vraagt of hij daar misschien ook moeite mee heeft. Overigens is de eigenaar van het autobedrijf zelf van Turkse afkomst. Het eindigt ermee dat hij degene die dit discriminerende verzoek doet op een taalfout wijst. Dat was een prachtige en briljante reactie, maar er zit natuurlijk een trieste werkelijkheid achter. Zoals het onderzoek naar de uitzendbureaus ook aantoonde, is de alledaagsheid van discriminatie helaas op heel veel plekken zichtbaar en hebben mensen daar last van. In 2015 is in opdracht van mijn departement onderzoek gedaan naar discriminatie in de werving- en selectiefase, want daar gaat het natuurlijk over in het voorbeeld van de uitzendbureaus. Uit de resultaten bleek dat een Nederlander met een migrantenachtergrond de helft minder kansen heeft om benaderd te worden voor een baan dan een Nederlander die die achtergrond niet heeft. Ook de kans van ouderen was aanzienlijk kleiner. Ook andere onderzoeken wijzen daarop. Het laat zien dat het van belang is om juist hier in de toekomst op in te zetten. We hebben daar een flink aantal acties op lopen. Die moeten hun effect hebben. Ik noem onder andere het diversiteitscharter, maar ook het besluit om geen zaken te doen met discriminerende bedrijven en de campagnes die daarvoor zijn. En ja, het lijkt me heel goed om dit soort onderzoeken — want dat was de vraag van de heer Azarkan — om de zoveel tijd te herhalen, zodat je kunt zien of er verbetering is of juist dat de maatregelen niet hebben gewerkt. 

De heer Azarkan (DENK):

Toch een enigszins mager antwoord voor dit veelkoppige probleem. Het blijkt namelijk dat die zestien uitzendbureaus niet alleen ermee instemden om de Marokkanen en de Turken uit te filteren, maar ook dat ze aangaven dat ze deze vraag best wel vaak kregen van bedrijven die zaken wilden doen met ze. Ik wil de minister toch vragen om te kijken wat hij hier echt aan zou kunnen doen. Want als we gaan wachten op het volgende onderzoek, zijn we weer verbaasd en dan hebben we hier weer een debat. Wat kunnen we hier nou echt aan doen? 

Minister Asscher:

We hebben daar Kamervragen over beantwoord eind vorige maand. In dit geval was het een mooie actie van een jonge club activisten, maar het lastige is dat die niet heeft geleid tot aangiftes. Dat is natuurlijk wel nodig, wil je verdergaande maatregelen nemen. Daar ben ik op zichzelf voor. Ik sluit me wat dat betreft aan bij wat de minister van Veiligheid en Justitie daarover zei. Het is niet alleen nodig om onderzoek te doen, maar ook om mensen op te roepen om, als dit soort gevallen zich voordoen, daar aangifte van te doen. Dan kun je ook wat doen. Daarmee kun je een voorbeeld stellen. Ik denk dat dat zou helpen. 

De heer Azarkan (DENK):

Is de minister ook bereid om met de Algemene Bond Uitzendondernemingen in gesprek te gaan? Want ook daar kun je natuurlijk nog veel verder gaan dan het alleen op papier zetten. We moeten partijen die echt de wet overtreden en dit soort schadelijke praktijken nastreven, uit die bond gooien. 

Minister Asscher:

Zeker. Ik heb er ook verschillende keren met de bond over gesproken. Het is inderdaad niet de eerste keer dat uitzendbureaus wat dat betreft in het kwade daglicht komen. Overigens blijkt dat de uitzendbureaus die lid zijn van de ABU, het wel netjes deden. Het waren andere uitzendbureaus. Maar dat is geen enkel excuus. Het blijft van belang dat, zeker waar gebruik wordt gemaakt van de certificaten, die ook aantrekkelijk zijn voor uitzendbureaus, helder is dat je je aan de wet en de regels moet houden, inclusief deze heel belangrijke wetgeving die je verbiedt te discrimineren. Dus ja, ik heb erover gesproken met de bond. Ze zijn het ook met mij eens. Ik zal niet nalaten dat te blijven benadrukken. Dat ben ik eens met de heer Azarkan. 

De heer De Graaf (PVV):

Dank aan de minister voor zijn antwoorden tot zover. Ik heb nog wel een vraag erbij. We hebben het over arbeidsmarktdiscriminatie en dergelijke. Als ik het goed heb begrepen, en dan zou ik daar graag een bevestiging van krijgen van de minister, is hij ertegen dat mensen op basis van hun huidskleur voor een bepaalde baan worden gekozen. Dat klopt toch? 

Minister Asscher:

Ik ben tegen alle vormen van discriminatie zoals de wet die beschrijft. 

De heer De Graaf (PVV):

Oké. Wat vindt de minister dan van wethouder Baldewsingh hier in Den Haag die aan heeft gegeven het stadhuis te willen "ontwitten" — daarmee bedoelt hij dat er te veel blanke mensen werken op het stadhuis en te weinig mensen van kleur — en dat hij ook daadwerkelijk uitvoering geeft aan die wens? Dat is toch keihard racisme? 

Minister Asscher:

Het is toegestaan om diversiteitsbeleid te voeren. Als je zegt "er zijn hier te weinig mannen van middelbare leeftijd met de achtergrond van de heer De Graaf", kun je beleid voeren om zulke mensen de kans te geven om ook te solliciteren. Dat maakt de organisatie diverser. Het is niet toegestaan om mensen anders te behandelen of te ontslaan vanwege hun achtergrond, hun geloof of hun opvattingen. 

De heer De Graaf (PVV):

Dat is nou precies wat er aan de hand is op het stadhuis hier in Den Haag. De wethouder, een PvdA-wethouder nota bene, heeft gezegd: ik wil het stadhuis ontwitten. Dus hij heeft het letterlijk over kleur. Hij gaat mensen aannemen op basis van kleur. Daar moet de minister toch afstand van nemen? Het zou hem sieren als hij dat doet. 

Minister Asscher:

Iedereen in Nederland moet zich aan de wet houden, de heer De Graaf en de heer Baldewsingh ook. Een wethouder heeft het ook in de naam zitten. Dat betekent dat ook het diversiteitsbeleid van de gemeente Den Haag zal moeten voldoen aan de wettelijke regels. Als dat niet zo zou zijn — die conclusie lijkt mij nu voorbarig — dan moeten mensen daar melding van maken en aangifte doen, en dan zal er een correctie volgen. Maar als je als PVV in de fractieondersteuning representatief en divers personeelsbeleid wilt voeren, is dat iets anders dan mensen discrimineren op basis van afkomst. Het eerste mag wel. Het tweede mag niet. 

Mevrouw Voortman en de heer Gijs van Dijk hebben een vraag gesteld over het takenpakket en de bevoegdheden van de Inspectie SZW. Ik ben daar terughoudend in omdat er in ons stelsel bewust voor gekozen is dat de inspectie niet op individuele gevallen ingaat. Dat betekent dat het inzetten van loksollicitanten et cetera niet op de weg ligt van de Arbeidsinspectie. Dat is niet een van de mogelijkheden en bevoegdheden die zij procesrechtelijk tot haar beschikking heeft. De inspectie gaat ook niet proefgiflozingen doen of op die manier bedrijven proberen op de vingers te tikken. Nee, zij heeft duidelijk ingekaderde bevoegdheden vanuit de wetgeving waar zij de naleving van controleert. Daar moet zij zich ook aan houden. 

Dit past veel meer bij het strafprocesrechtelijke element. Als je in het kader van het strafrecht aan de gang gaat, dan zijn er, natuurlijk weer onder strikte voorwaarden, mogelijkheden om te bekijken wanneer mensen over de schreef gaan. Maar dit past minder bij de manier waarop onze inspectie werkt. Dat is niet alleen maar bedoeld als iets defensiefs. Het is ook een kracht van de Arbeidsinspectie dat zij niet op individuele gevallen let, dat zij wel kan sanctioneren en boetes kan opleggen als bedrijven de fout ingaan en dat zij vooral verantwoordelijk is voor de algemene naleving van de wetgeving op het gebied van de arbeidsmarkt, met name de arbowetgeving. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik kan niet voor de heer Van Dijk spreken, maar ik zei niet dat de Arbeidsinspectie dat moet doen. Het zou ook door andere instanties kunnen gebeuren. Begrijp ik het goed dat de minister zegt dat het wel zou kunnen als het niet door de Arbeidsinspectie gebeurt maar bijvoorbeeld vanuit politie of OM? 

Minister Asscher:

Onder strikte voorwaarden. Die discussie is ouder. Er is wel gesproken over lokhomo's of lokjoden als je wilt kijken of mensen zich te buiten gaan. Het kan niet zomaar. Uitlokking is in het strafrecht vanzelfsprekend geen toegestane methode, maar er zijn omstandigheden denkbaar waaronder dat kan. Dat bevindt zich dan op het domein van Veiligheid en Justitie. Ik dacht dat mevrouw Voortman het aan mij vroeg. Dan denk ik automatisch aan de Arbeidsinspectie. Dan kan het in ieder geval niet. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat is helder. Ik had daarnaast ook een vraag gesteld over de resultaten van het diversiteitscharter. Ik hoop dat de minister daar nog aan toekomt. 

Minister Asscher:

Ja, zeker. 

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Ik doelde erop dat de Inspectie SZW onderzoek doet op het moment dat er structureel gepest wordt bij een bedrijf of er sprake is van structurele discriminatie. Dan doet de Inspectie SZW onderzoek en concludeert zij of dat aan de hand is of niet. Heel veel jonge mensen in Nederland solliciteren zich suf vanwege hun achternaam en komen niet aan het werk. Ik bedoelde in mijn eerste termijn te vragen: zijn er mogelijkheden voor de minister om via de inspectie of anderszins bedrijven te laten onderzoeken die dat structureel doen bij werving en selectie, en om een bedrijf daar wellicht ook op aan te spreken? Dat was mijn concrete vraag. 

Minister Asscher:

Dan wordt het weer iets lastiger. De inspectie kan handhaven bij het niet aanwezig zijn van afdoende beleid om discriminatie, seksuele intimidatie en pesten tegen te gaan. Dat is weer iets anders dan de mogelijkheid om een bedrijf individueel te sanctioneren als er bijvoorbeeld wordt onderbetaald. Ik wil jongeren ertoe oproepen om melding te doen en een klacht in te dienen als ze bijvoorbeeld worden misbruikt onder het mom van stage terwijl ze eigenlijk gewoon werk doen. Daar kun je meteen individueel vanuit de inspectie wat aan doen. Dan kan er een boete opgelegd worden. Dat is iets complexer bij discriminatie. Desalniettemin zou het goed zijn als wij dat soort meldingen zo veel mogelijk clusteren. Zo beluister ik ook de oproep van de heer Gijs van Dijk. Dan kun je namelijk kijken wat er aan de hand is. Ik ben ook een voorstander van naming-and-shaming. Op het moment dat bedrijven over de schreef gaan, is het goed als consumenten en klanten dat weten. In die zin ben ik het met hem eens. Tegelijkertijd moet ik er opnieuw op wijzen dat de mogelijkheden van de Arbeidsinspectie op dit punt en in dit domein nu eenmaal heel beperkt zijn door de manier waarop de inspectie in ons stelsel haar werk doet. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

Minister Asscher:

De heer Van Dam juicht toe dat er ook goede voorbeelden worden genoemd bij het tegengaan van discriminatie en racisme. Ik ben dat met hem eens. Daarmee moeten we zeker doorgaan. 

Laat ik meteen de vraag van mevrouw Voortman over het diversiteitscharter beantwoorden. Ben ik daar tevreden mee en wat zijn de resultaten? Ik ben er heel blij mee. Het heeft tot doel om de positieve kanten te stimuleren, de bedrijven die juist heel veel doen aan het tegengaan van discriminatie en het bevorderen van diversiteit. De bedrijven en organisaties die meedoen, leggen de lat voor zichzelf steeds hoger. Ze doen de belofte om er meer aan te doen. Het wordt meetbaar gemaakt. Dat is stimulerend en werkt goed. Bovendien praten ze er met elkaar over. Het is voor een bedrijf natuurlijk veel fijner om aangesproken te worden op wat het goed doet en op wat anderen goed doen dan om altijd maar in het beklaagdenbankje te zitten. Veel bedrijven zitten juist heel positief in de wedstrijd en willen ideeën en tips krijgen over de manier waarop ze dit kunnen aanpakken. Soms is er sprake van onvermogen of verlegenheid omdat men niet weet hoe men dit moet vormgeven. Daar doet dit charter wat aan. Het is wat mij betreft een heel krachtig instrument. Ruim 80 organisaties, zowel publiek als privaat, zijn erbij aangesloten. Het leidt tot heel concrete verbeteringen binnen organisaties. Ik zou het heel goed vinden als dit wordt doorgezet en de kans krijgt om verder te groeien. 

De heer Bouali vroeg wat het kabinet doet om zwangerschapsdiscriminatie tegen te gaan. Ik heb zeer onlangs het Actieplan zwangerschapsdiscriminatie naar de Kamer gestuurd. Dat plan bevat dertien nieuwe maatregelen om iets extra's te doen om zwangerschapsdiscriminatie tegen te gaan. Het is gericht op handhaving, kennis en bewustwording, maar ook op melding en registratie. Op dit punt is er de gerichte inzet van het team arbeidsdiscriminatie, waarover we het net hadden, en is er sprake van gerichte en persoonlijke voorlichting aan vrouwen, onder andere via de GGD en de verloskundigenorganisaties, zodat zij worden gewezen op hun rechten op het moment dat ze in verwachting zijn. Er wordt ook extra aandacht besteed aan het belang van melden, onder andere via sociale media. We gaan daar de komende tijd mee aan de gang. In het nationaal actieplan van volgend jaar kan ik melden wat de voortgang is van deze maatregelen, maar dit onderwerp heeft dus zeker onze aandacht. Het College voor de Rechten van de Mens heeft hierover een halfjaar geleden een zorgelijke rapportage uitgebracht. 

Mevrouw Van Brenk vroeg hoe het kan dat leeftijdsdiscriminatie niet apart wordt genoemd in de voortgangsrapportage. In de brief worden maar een paar voorbeelden genoemd, maar in de bijlage worden wel degelijk alle vormen, en dus ook de acties rondom leeftijdsdiscriminatie, genoemd. Er wordt ook verwezen naar de voortgangsrapportage over het actieplan, die onlangs naar de Kamer is gestuurd. Volgend jaar zullen beide rapportages worden samengevoegd, zodat niemand het gevoel kan hebben dat er wel aandacht aan het een, maar niet aan het ander wordt besteed en zodat we meteen een compleet beeld hebben. 

Zou dit onderwerp ook in de Grondwet moeten staan? Er staat nu in dat discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of welke grond dan ook niet is toegestaan. Er ligt een initiatiefwetsvoorstel in de Kamer om het aantal expliciet genoemde gronden uit te breiden. Ook dit behoort tot het domein waarover de verschillende politieke partijen zich voor de verkiezingen hebben uitgesproken. We moeten nu bekijken of dit vanuit een Kamerinitiatief dan wel vanuit een nieuw te vormen kabinet vorm krijgt. Voor het voornemen om de gronden in artikel 1 uit te breiden, voel ik grote sympathie, maar ik kan er als demissionair minister niet echt op reageren. Het is echt aan een nieuw kabinet om een standpunt te bepalen ten aanzien van dit vraagstuk. 

Daarmee ben ik gekomen aan het einde van mijn eerste termijn. Ik dank u zeer. 

De voorzitter:

Dank u wel. Ik kijk even of er behoefte is aan een tweede termijn. Dat is niet bij iedereen het geval. Ik geef als eerste het woord aan de heer Gijs van Dijk, die spreekt namens de PvdA. We hanteren een spreektijd van één minuut en twintig seconden, inclusief het indienen van moties als dat nodig is. 

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Voorzitter. Allereerst wil ik minister Asscher en minister Blok danken voor hun antwoorden op alle vragen en opmerkingen. Dit is een ongelofelijk belangrijk debat, niet alleen voor ons als politiek, maar vooral voor heel veel mensen in Nederland die dagelijks te maken hebben met discriminatie op wat voor grond dan ook. We zitten op dit moment met een demissionair kabinet. Dat hebben we ook een paar keer van de demissionaire ministers gehoord. We kunnen op dit moment dus weinig extra plannen en extra financiering met elkaar afspreken. Er liggen moties van andere collega's. Daar zal ik naar kijken. Ik wil hier vooral duidelijk maken dat de komende tijd een demissionaire tijd zal zijn, maar dat het aan ons als Kamer is om met goede initiatieven te komen als het gaat om het bestrijden van discriminatie. Dat kan het verschil maken voor heel veel mensen in Nederland. Dat moeten we dus blijven proberen en dat zullen wij in ieder geval ook blijven doen. 

Ik heb in eerste termijn al gezegd dat wij een brief hebben, waarin wij een voorstel doen aan de formerende partijen op dit moment, voor hoe je discriminatie verder zou kunnen aanpakken. Die brief hebben wij inmiddels naar de informateur gestuurd. Ik zie uit naar de samenwerking en de initiatieven voor de komende tijd op dit belangrijke onderwerp voor al die mensen in Nederland. 

De voorzitter:

De heer Bouali ziet af van het woord. Het woord is dan aan mevrouw Voortman namens GroenLinks. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank beide bewindspersonen voor hun inbreng. Zij hebben aangegeven welke stappen er tot nu toe gezet zijn en dat het voor een deel een kwestie is van uitrollen en in de praktijk brengen. Als het gaat om echt concrete voorstellen, zie ik echter wel dat daar niet altijd van wordt gezegd: zo pakken we dat aan. Er wordt bijvoorbeeld beaamd dat we ervoor moeten zorgen dat het doen van aangifte wordt bevorderd en dat onbewuste discriminatie wordt tegengegaan. Ik noemde het voorbeeld van etnisch profileren. De minister legt dan uit waarom hij niet voor stopformulieren is, maar wat dat wel? Ik zit niet vast aan een specifiek middel, maar ik zou wel graag willen weten wat we dan wel kunnen doen. Ik krijg hier graag een reactie op. 

Ik ben blij met wat de minister van Sociale Zaken heeft aangegeven over de diversiteitscharter, namelijk dat daarmee beloftes meetbaar worden gemaakt. Je kunt dan als werkgever goed zien of je echt doet wat je belooft. Veel werkgevers denken volgens mij namelijk oprecht dat ze niet discrimineren en deze charter kan dan wellicht de ogen openen dat het wel gebeurt. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor de welwillende beantwoording. Die welwillendheid wil ik op twee punten graag markeren, zeker gezien de demissionaire status van het kabinet en het schemergebied tussen het ene en het volgende kabinet. Ik heb twee moties. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat in Duitsland aan een boetewet wordt gewerkt om socialmediabedrijven te dwingen duidelijke meldingsprocedures in te richten en snel actie te ondernemen tegen strafbare gedragingen of uitingen op hun platforms, zoals discriminatie; 

verzoekt de regering, te onderzoeken in hoeverre een dergelijke wet naar Duits model in Nederland haalbaar en gewenst is, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Segers en Van Dam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 108 (30950). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat strafrechtelijke vervolging van discriminatie van belang is voor de signaalwerking naar de samenleving, genoegdoening van het slachtoffer en voorkoming van recidive; 

overwegende dat het aan het rechtsherstel kan bijdragen indien een deel van de straf wordt toegesneden op het discriminatoire karakter van het delict, bijvoorbeeld door een dader daarbij in aanraking te laten komen met de door discriminatie getroffen groep; 

verzoekt de regering, in overleg met de Raad voor de rechtspraak en vertegenwoordigende organisaties te onderzoeken op welke wijze straffen kunnen worden toegesneden op het discriminatoire karakter van het delict, bijvoorbeeld door het toepassen van een bijzondere voorwaarde of het vormgeven van een op discriminatie toegesneden taakstraf, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Segers en Van Brenk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 109 (30950). 

De heer Azarkan (DENK):

Voorzitter. Complimenten aan beide bewindslieden voor de beantwoording. Ik zie dat de tijd tikt. Mocht ik een Hiddemaatje doen, namelijk ver over mijn tijd heen gaan, dan hoop ik dat u mij dat kunt vergeven. Ik zal snel zijn. Ik heb een tweetal moties. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

van mening dat het hardnekkig voorkomen van discriminatie in onze samenleving ons ertoe noopt om op een verantwoorde wijze innovatief te werk te gaan op het gebied van mogelijke effectieve sancties en straffen; 

constaterende dat uit sociologisch onderzoek blijkt dat contact onder bepaalde voorwaarden leidt tot meer onderling begrip en daarmee tot een afname van vooroordelen; 

verzoekt de regering, te onderzoeken of en hoe door de overheid gefaciliteerd contact tussen veroordeelde daders van discriminatie en slachtoffers van discriminatie een verantwoorde en effectieve wijze van bestraffing van discriminatie kan zijn, waarbij de deelname van slachtoffers en daders gebaseerd dient te zijn op vrijwilligheid, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Azarkan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 110 (30950). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat volgens onderzoek van het SCP ongeveer een kwart van de Nederlandse bevolking aangeeft discriminatie te hebben ervaren; 

tevens constaterende dat het College voor de Rechten van de Mens aangeeft in het afgelopen jaar bijna duizend meer meldingen van discriminatie te hebben ontvangen dan het jaar daarvoor; 

voorts constaterende dat discriminatie ertoe leidt dat heel veel mensen niet in staat zijn om hun talenten te ontplooien, carrière te maken of anderszins op te klimmen op de sociale ladder; 

spreekt uit als wens dat in het nieuwe regeerakkoord een stevig pakket aan maatregelen dient te worden opgenomen om discriminatie te bestrijden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Azarkan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 111 (30950). 

De heer Azarkan (DENK):

Tien seconden later! 

De voorzitter:

De heer Hiddema houdt zijn status aparte. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Het is wel knap als je al na één debat een verschijnsel op je naam kunt krijgen: een Hiddemaatje. 

De voorzitter:

Mooi hè? 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik hoop niet dat onder de definitie van die term gaat vallen: in eerste termijn een gloedvol betoog houden en in tweede termijn niet meer aanwezig zijn. Ik had nog zo veel vragen voor de heer Hiddema, maar wie weet komt er nog een nieuwe kans. 

De voorzitter:

Er zijn meer bijeenkomsten in dit gebouw. Het zou zomaar kunnen dat hij ergens anders zit. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Zo is het, voorzitter. 

Ik heb twee moties in de 56 seconden die mij resten. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat in het Regenboog Stembusakkoord wordt voorgesteld om verplichte lessen over lhbti-acceptatie op het mbo in te voeren; 

constaterende dat volgens de onderwijsinspectie slechts circa 60% van de mbo-scholen aandacht besteedt aan seksuele diversiteit en seksuele weerbaarheid; 

verzoekt de regering, een voorstel te doen om verplichte lessen over lhbti-acceptatie op het mbo in te voeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 112 (30950). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

van mening dat voorlichting over seksuele diversiteit bijdraagt aan de bestrijding van discriminatie; 

overwegende dat de kerndoelen rond seksuele diversiteit al in 2012 zijn aangescherpt; 

constaterende dat volgens de onderwijsinspectie op ongeveer 80% van de p.o.-, vo- en so-scholen aandacht is voor seksuele diversiteit en op 20% dus nog niet; 

van mening dat alle scholen zich dienen te houden aan de kerndoelen; 

verzoekt de regering, niet te aarzelen om scholen, die consequent weigeren aandacht te besteden aan seksuele diversiteit, een financiële sanctie op te leggen dan wel bestuurlijk in te grijpen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 113 (30950). 

De heer Van Dam (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik ben blij dat er over een Hiddemaatje wordt gesproken en niet over een Van Dammetje, want misschien had dat wel eerder aan de beurt kunnen komen. Ik dank beide ministers voor de beantwoording van de vragen. Ik zit zelf met een dilemma en ik hoop het de komende tijd duidelijker te krijgen. Wanneer spreekt de Kamer over discriminatie en racisme? Dat is wanneer zich een incident heeft voorgedaan; terecht dat we er dan over spreken. Dat is dan ongeveer één keer per jaar als het beleid aan de orde komt. Dat beleid is veelomvattend. Ik heb daarvoor veel waardering. Ik vind het niet recht doen aan het beleid dat we er maar één keer over praten. Ik weet niet precies hoe ik me daartoe verhoud, maar ik ga de komende tijd meemaken hoe ik me daartoe verhoud; dat is het dilemma dat ik zie. Een van de zaken waarvoor de CDA-fractie de komende tijd extra aandacht wil vragen, is de vraag hoe er wordt omgegaan met die hogere strafeis. Het aantal gevallen dat daadwerkelijk voor de rechter komt, is zeer klein. Daar zijn goede redenen voor. Maar wordt die dubbele straftoemeting wel toegepast in de gevallen die wel voor de rechter komen? In welke mate gaat de rechter daarin mee? Dat zal een volgende keer nog een speciaal aandachtspunt zijn van de CDA-fractie. 

De voorzitter:

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius geeft aan geen behoefte te hebben aan een bijdrage in tweede termijn. Dan geef ik het woord aan mevrouw Van Brenk namens 50PLUS. 

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de toelichting, het actieplan Perspectief voor 50-plussers en de uitbreiding van de termijn van de ouderenambassadeur. Dat vinden wij inderdaad heel goed. Ik wil nog even opmerken dat recentelijk uit een UWV-rapport naar voren kwam dat de kans van een 60-plusser op de arbeidsmarkt 1,2% is. Het is dus nog steeds heel hard nodig. 

De minister sprak uitnodigende woorden zoals "het initiatief ligt nu bij de Kamer" en "ja, we vinden het tegengaan van alle vormen van discriminatie waarover we vandaag gesproken hebben, hartstikke belangrijk". Onze Grondwet begint met artikel 1. Daarin worden meerdere gronden genoemd, maar het moet duidelijk zijn dat de ene discriminatiegrond niet zwaarder weegt dan de andere. Daar moeten we geen enkele twijfel over laten bestaan. Namens de fractie van 50PLUS dien ik daarom de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat discriminatie een breed vertakt probleem is in onze maatschappij; 

verzoekt de regering, door een speciale commissie te laten onderzoeken op welke wijze het verbod op discriminatie op elke denkbare grond het beste in de Grondwet kan worden opgenomen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Brenk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 114 (30950). 

De voorzitter:

Ik kijk even of mevrouw Arissen nog het woord wil voeren in de tweede termijn. Dat is niet het geval. Daarmee zijn we aan het einde van de tweede termijn van de Kamer gekomen. 

De vergadering wordt van 14.41 uur tot 14.50 uur geschorst. 

Minister Asscher:

Voorzitter. Mevrouw Voortman vroeg wat we dan wel doen tegen etnisch profileren. Allereerst krijgen alle basisteams de komende twee jaar de cursus bewustwording etnisch profileren. Die maakt deel uit van het pakket aan maatregelen uit de brief van 4 oktober 2016. Er is extra geld voor uitgetrokken, er is versterkte aandacht bij de opleiding, er wordt gebruikgemaakt van de politieapp, er is een nieuw handelingskader professioneel selecteren. Dat kader is nu klaar en wordt ingevoerd bij alle teams. Verder is er een betere klachtenprocedure en worden er bodycams ingezet, waarvoor nu een juridisch kader wordt opgesteld, waarover eind mei wordt gerapporteerd. Daarnaast wordt er steeds beter geregistreerd en is er een tweewekelijkse centrale screening op alle discriminatiemeldingen en aangiften. Met andere woorden, er gebeuren — gelukkig — wel degelijk veel andere dingen die ook bij andere debatten aan de orde zijn gekomen. 

Voordat ik inga op de moties, zeg ik dat de betekenis van de preadvisering nu veel relatiever is dan in een missionaire periode. De Kamer kan zelf prima bepalen wat zij vindt en wil. Als ik een motie ontraad, zal ik er niet van wakker liggen als de Kamer dat advies niet zou volgen. Er zal vooral gekeken worden naar de partijen die nu in die andere kamer zitten, veel meer dan naar wat ik er wel of niet van vind. Ook als ik een motie ontraad, kan de Kamer daar prima zelf wat van vinden. Dat is even een disclaimer, want anders wordt straks opgemerkt dat ik straks misschien voor iets stem terwijl ik dat eerder heb ontraden. Dat is heel normaal. Ik kan er dus best voor zijn als ik daar in de bankjes zit, maar het hoort bij mijn rol als demissionair minister dat ik niet allerlei nieuwe plannen ga maken. Dat moet straks een nieuwe minister doen. Kortom, ik ontraad de motie-Segers/Van Dam op stuk nr. 108. Ik kan wel zeggen dat collega Blok net heeft toegezegd expliciet te bekijken wat men in Duitsland doet. Hij zal daarover rapporteren aan de Kamer. Dat biedt de gelegenheid om dan alsnog het debat te voeren over de vraag of we in Nederland dan hetzelfde willen, ja of nee. Het oogmerk van de motie van de heer Segers wordt eigenlijk goeddeels ingelost door de toezegging van Blok net. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Ik heb gezegd dat het een markering is van de welwillendheid die ik heb gehoord. Er moet onderzocht worden of het haalbaar en wenselijk is. Dat is heel vrijblijvend. Ik zou zeggen: laat het dan aan het oordeel van de Kamer. De Kamer kan dan zelf bepalen of zij dat een goed idee vindt. Minister Blok heeft gezegd daar best naar te willen kijken. 

Minister Asscher:

Ik ben het zeer met Segers eens; daar heb ik vaker last van. Het zit hem even in de formulering "verzoekt de regering, te onderzoeken (...)". Het punt is meestal dat als je de regering verzoekt om iets te onderzoeken, zij een onderzoeksbureau aanstelt en daarvoor geld uittrekt, waarna er een onderzoek komt. Met de woorden die de heer Segers nu gebruikt, om ernaar te kijken, ben ik het natuurlijk zeer eens. Dan maak ik er "oordeel Kamer" van. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Laten we het dan op die manier doen. Minister Blok kan er zelfstandig naar kijken en hij, of zijn opvolger, schrijft er op een goed moment een brief over. Dan horen we er meer over. 

Minister Asscher:

Prima. 

Wat ik net formuleerde, was alleen de uitzondering op de regel, want de motie-Segers/Van Brenk op stuk nr. 109 ontraad ik wel degelijk. Het is echt aan een nieuw kabinet om te bekijken hoe met het toesnijden van straffen moet worden omgegaan. 

In de motie-Azarkan op stuk nr. 110 wordt de regering verzocht om te onderzoeken of er contact tussen veroordeelde daders en slachtoffers kan zijn. Als we dit moeten zien als onderdeel van de straf — hierbij kijk ik even naar de heer Azarkan — kan dit niet en vergt dit een wetswijziging, waarbij ik moet verwijzen naar de formatietafel. Maar er zijn nu ook al mogelijkheden om dit via de ADV's te doen. Op zichzelf is dit wel heel goed. De heer Azarkan heeft terecht onderzoek geciteerd waaruit blijkt dat dit tot gedragsverandering kan leiden. Als ik de motie zo mag opvatten, is deze ondersteuning van beleid. De heer Azarkan knikte, voorzitter. 

De voorzitter:

Dat heb ik ook gezien. 

Minister Asscher:

In de motie-Azarkan op stuk nr. 111 wordt niks aan de regering gevraagd, maar spreekt de Kamer iets uit. Het is dan ook aan de Kamer om daarover te oordelen. 

De motie-Jasper van Dijk op stuk nr. 112 gaat over de verplichte lessen. We hebben het erover gehad, zeg ik tegen de heer Van Dijk. Demissionair kan ik er niks meer mee, maar we wachten af wat de Kamer zegt. Formeel moet ik de motie ontraden. 

In de motie-Jasper van Dijk op stuk nr. 113 wordt de regering verzocht, niet te aarzelen om scholen die consequent weigeren aandacht te besteden aan seksuele diversiteit, een financiële sanctie op te leggen dan wel bestuurlijk in te grijpen. Dat is ondersteuning van beleid, tenzij de heer Jasper van Dijk zou willen dat het beleid wordt gewijzigd. In dat geval moet ik de motie namelijk ontraden. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik neem hier een tussenpositie in. De inspectie heeft inderdaad die middelen wel; daar heeft de minister gelijk in. Het punt is alleen dat we moeten vaststellen dat ze tot nu toe nog niet zijn ingezet. Vandaar dat deze motie een steun in de rug is, om het beleid toe te passen dat er inderdaad is. 

Minister Asscher:

Dat valt helemaal in het eerste bakje. Dat is absoluut ondersteuning van beleid. Het kabinet, hoe demissionair dan ook, voelt zich opnieuw zeer gesteund door de heer Jasper van Dijk. 

De motie op stuk nr. 114, waarin de regering wordt verzocht een speciale commissie onderzoek te laten doen, ontraad ik. Er ligt natuurlijk een initiatief vanuit de Kamer. Dat zal vanzelf zijn vervolg krijgen; dus niet getreurd. Het onderwerp krijgt ook heel veel steun van verschillende politieke partijen. Ik kan nu echter niet een speciale commissie instellen om dat te gaan doen. Om die reden ontraad ik de motie dus, maar het onderwerp staat op de agenda en blijft op de agenda staan. 

De voorzitter:

Dank u wel. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Over de ingediende moties zullen we volgende week dinsdag stemmen. 

Naar boven