3 Schrappen grondslag diagnostische toets

Aan de orde is de behandeling van: 

  • - het Voorstel van wet van de leden Bisschop en Rog tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra teneinde de wettelijke grondslag voor de diagnostische toets te schrappen ( 34598 ).

De voorzitter:

Goedemorgen. Ik heet in de eerste plaats de staatssecretaris van OCW van harte welkom. Hij is hier vandaag aanwezig in de hoedanigheid van adviseur. Ik heet ook alle leden van harte welkom. 

We houden vandaag de eerste termijn van de Kamer over het initiatiefwetsvoorstel van de heren Bisschop en Rog. Ik heet in het bijzonder de initiatiefnemers van harte welkom, evenals de ondersteuner van de initiatiefnemers, de heer Leertouwer, medewerker van de SGP-fractie. 

Tijdens deze behandeling zullen maar liefst vijf leden hun maidenspeech houden, namelijk mevrouw Becker, mevrouw Westerveld, de heer Kwint, de heer Van der Molen en mevrouw Van den Hul. Na elke maidenspeech stoppen we even voor de felicitaties. Dat gaan we dus per persoon doen. Bij maidenspeeches geldt bovendien in dit huis een bijzondere regel; dat weten we allemaal. Tijdens een maidenspeech wordt er namelijk niet geïnterrumpeerd. De genoemde leden krijgen dus eenmalig de mogelijkheid om gewoon heerlijk vrijuit te spreken, zonder die lastige interrupties. 

Het woord is aan mevrouw Becker, die als eerste, namens de VVD, haar maidenspeech houdt. 

De algemene beraadslaging wordt geopend. 

Mevrouw Becker (VVD):

Voorzitter. Allereerst veel dank aan de indieners voor hun inspanningen om dit initiatiefwetsvoorstel naar de Kamer te brengen. Het initiatiefwetsvoorstel dat we vandaag behandelen, is van een bijzonder kaliber. Daarmee wordt de wettelijke grondslag geschrapt voor een verplichte diagnostische tussentijdse toets, een verplichting die niet bestaat en een grondslag waar niemand zich op beroept. Op middelbare scholen in Nederland zal er eigenlijk niets veranderen als dit initiatiefwetsvoorstel wordt aangenomen. Het is dus een voorstel zonder effect in de praktijk. 

Voor mensen die in het onderwijs werken, klinkt dat misschien als muziek in de oren. Als ik praat met docenten — ik heb er meerdere in mijn familie — dan vertellen ze me dat Den Haag in de afgelopen jaren te veel eisen over het onderwijs heeft uitgestort, dat er meer papierwerk is gekomen, dat ze ooit uit passie en overtuiging een vak hebben gekozen, maar dat er soms te weinig tijd is om echt les te geven. 

Vast veel meer dan ik, een beginnend Kamerlid, zullen mijn collega-onderwijswoordvoerders deze verhalen hebben gehoord. Ze horen verhalen van docenten die ruimte willen om vanuit hun eigen professionaliteit hun vak in te vullen. Ik kan me dat heel goed voorstellen. Docenten verdienen die ruimte ook. Mijn eigen geschiedenisleraar bijvoorbeeld, hield zich nooit perfect aan de opgelegde planning. Als er eigenlijk een les over de renaissance gepland stond, kon hij naar aanleiding van de actualiteit zomaar besluiten dat hij ons ging vertellen over de protestacties van de provo's in de jaren zestig. Hij was er zelf ooit een. Iedereen die van hem les had, herinnert zich nu nog steeds zijn verhalen. Hij is inmiddels gepensioneerd, maar mijnheer Kaper is in het dorp waar ik vandaan kom nog steeds een begrip. Hij was ook de docent die debatlessen organiseerde op vrijdagmiddag, niet omdat het moest van Den Haag, maar omdat hij ons er iets extra's mee gaf. Het is de basis geweest voor mijn politieke interesse. 

Ruimte voor docenten, ruimte voor scholen zelf. De VVD vindt dat van wezenlijk belang. Niet voor niets is naar aanleiding van het rapport van de commissie-Dijsselbloem afgesproken dat de overheid moet vastleggen wát een leerling zou moeten leren, en dat de school zelf mag bepalen hoe ze dat leren. 

Maar ik zeg daarbij dat het belang van die vrije ruimte voor de school nooit boven het belang van de leerling mag worden geplaatst. De indieners van dit wetsvoorstel dreigen dat wél te doen. De initiatiefwet heeft weliswaar geen effect op het voortgezet onderwijs omdat al bekend is dat de verplichte diagnostische toets er voorlopig niet komt, maar het signaal dat de indieners afgeven dat deze toets er ook nooit zou mógen komen omdat die in strijd zou zijn met de vrijheid van onderwijs, baart ons zorgen. 

Een diagnostische tussentijdse toets die gebaseerd is op de landelijke normen, kan scholen nuttig inzicht geven in de vragen waar de leerling staat en of het onderwijs het gewenste resultaat heeft. Dat blijkt ook uit de lopende pilot, waarover veel scholen enthousiast zijn. Maar volgens de indieners zou het eventueel verplichten van zo'n toets in de toekomst in strijd zijn met de vrijheid van onderwijs, want, zo zeggen zij, de toets is een leermiddel en gelet op artikel 23, lid 6 mogen scholen hun eigen leermiddelen kiezen. Ook een eventueel leerlingvolgsysteem met landelijke normering, zoals de staatssecretaris in zijn aangehouden wetsvoorstel heeft voorgesteld, is volgens de indieners principieel onjuist. Het zou namelijk niet passen binnen het onderscheid tussen het wat en het hoe. 

Ik kan mij niet vinden in deze motivatie. Het verplicht tussentijds meten van leerresultaten gaat volgens de VVD niet over het hoe. Het gaat over de vraag of het wat bereikt wordt. De school kan immers nog steeds de eigen methode kiezen, maar door de tussentijdse meting krijgt de leerling op tijd te weten hoe hij of zij ervoor staat. Dat mag de overheid van scholen vragen in het belang van de leerling. Gelukkig zijn er al veel scholen die resultaten tussentijds meten, maar dat doen ze niet altijd op basis van landelijke normen. Die meting leidt ook lang niet altijd tot aanpassing van het onderwijs. Uit onderzoek blijkt dat maar 22% van de docenten toetsresultaten daadwerkelijk gebruikt om het onderwijs aan te passen. De indieners willen geen verplichte tussentijdse toets in de toekomst en geen landelijk genormeerd leerlingvolgsysteem, zoveel is duidelijk. Maar hoe willen zij er dan wel voor zorgen dat Nederlandse leerlingen beter gaan scoren op het gebied van taal en rekenen? 

Ik heb een aantal concrete vragen. Hoe kijken de indieners naar de onderwijsresultaten in het voortgezet onderwijs op het gebied van taal en rekenen? Toen de referentieniveaus werden ingevoerd, werd de grondslag als een stok achter de deur in de wet opgenomen. Bij tegenvallende resultaten zou de toets alsnog verplicht kunnen worden. Erkennen de indieners dat de PISA-cijfers over het voortgezet onderwijs op het gebied van rekenen, wiskunde en taal nog steeds een dalende trend kennen? Wat is hun antwoord hierop? 

Zijn de indieners het met de VVD eens dat objectieve tussentijdse meting, bijvoorbeeld via een leerlingvolgsysteem, scholen meer inzicht zou kunnen geven in de vraag of de leerling op koers ligt om het eindexamen te gaan halen, en dat zo'n systeem daarmee dus kan leiden tot betere leerresultaten? Erkennen de indieners dat de commissie-Dijsselbloem, naast het onderscheid tussen het wat en het hoe, ook stelde dat de overheid wel degelijk een rol heeft waar het gaat om de vraag of de gewenste resultaten bereikt worden? Erkennen zij dat tussentijdse toetsing dus niet gaat over het hoe maar meting is van de resultaten van het wat? En hoe zit het eigenlijk met middelbare scholen die als zwak tot zeer zwak bij de inspectie bekendstaan? Zouden de indieners willen overwegen om een tussentijdse toets of meting daar wel verplicht te stellen? Of gaat zelfs dan de ultieme vrijheid van de school nog boven het leerresultaat? 

De VVD wil het belang van de individuele leerling centraal stellen, maar de indieners lijken daar anders over te denken. Ik hoop dat zij dat niet zo bedoelen. In de nota naar aanleiding van het verslag zeggen zij dat verplichte tussentijdse meting van leerresultaten niet nodig is, omdat scholen op basis van tegenvallende eindexamenresultaten het onderwijs voor volgende generaties leerlingen alsnog zouden kunnen verbeteren. Maar erkennen de indieners daarmee dat dit voor de betreffende leerlingen, die kennelijk niet het optimale onderwijs kregen, eigenlijk mosterd na de maaltijd is? De VVD wil ervoor waken dat het principiële uitgangspunt van deze initiatiefwet ervoor zorgt dat pas aan het einde van de schoolcarrière blijkt dat leerlingen het landelijk gewenste niveau niet hebben gehaald. Dan is het immers te laat. Iedere leerling heeft er recht op de beste voorbereiding te krijgen op het examen. 

Ik ben mijn maidenspeech begonnen met het uitspreken van het belang van de vrijheid van docenten en scholen om hun vak uit te oefenen. In dat opzicht past Den Haag terughoudendheid bij het opleggen van verplichtingen. Voor alle duidelijkheid: de VVD zegt hier vandaag niet dat er een verplichte diagnostische toets moet komen. De praktijk laat inmiddels zien dat er meerdere nuttige vormen van tussentijdse meting in het voortgezet onderwijs denkbaar zijn. Maar de VVD zegt wel dat het belang van de leerling altijd voorop moet staan. Voor de leerling is het cruciaal dat scholen tijdig meten welk resultaat het onderwijs op de leerling heeft, en dat ze het niet alleen meten maar er ook wat mee doen. We moeten werk maken van de zogenoemde feedbackcultuur op scholen, zoals de staatssecretaris terecht stelt. 

Ik vraag alle collega's vandaag, met de VVD uit te spreken dat tussentijdse meting van leerresultaten met landelijke normering wel degelijk een optie moet zijn voor de toekomst. De vrijheid van onderwijs is er immers niet zodat scholen maar wat kunnen aanrommelen tot het eindexamen. Veel scholen doen dat gelukkig ook niet. Maar de vrijheid van onderwijs is er om leerlingen binnen de eigen overtuiging of filosofie optimaal voor te bereiden op een leven in de maatschappij. Ja, de overheid moet scholen ruimte geven, maar er is eerst en vooral het belang van de leerling dat moet worden beschermd. Zoals Haya van Someren, onderwijswoordvoerder voor de VVD, in de jaren zestig ooit zei: "Onderwijs zal in dienst moeten staan van de vrijheid van de mens. Een vrij mens doet zelf keuzen, steeds weer, dag in, dag uit. Om te kunnen kiezen, moet hij weten; om te weten, moet hij onderwijs genieten." De overheid moet zich in het belang van die vrije mens juist wíllen bemoeien met de vraag of het onderwijs hem of haar wel optimaal voorbereidt op wat men uiteindelijk moet kennen en kunnen. Ik hoop dat de indieners dit belang van iedere leerling voorop willen stellen en hun motivatie willen aanpassen, zodat deze onderdeel kan worden van de wetsgeschiedenis. 

Wij kijken uit naar het antwoord. Op basis daarvan zal de VVD overwegen of zij steun kan verlenen aan het wetsvoorstel. 

(Applaus) 

De voorzitter:

Ik hoop dat uw geschiedenisleraar, de heer Kaper, heeft kunnen meekijken. Van harte gefeliciteerd met uw mooie maidenspeech. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

De voorzitter:

De volgende spreker is mevrouw Westerveld namens de fractie van GroenLinks. 

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Voorzitter. Ook ik wil eerst de leden Bisschop en Rog, maar natuurlijk ook hun ondersteuning, bedanken voor en complimenteren met het maken van deze initiatiefwet. Het kost flink wat tijd en moeite om een initiatiefwet in te dienen en te verdedigen. Het voorstel heeft als doel de wettelijke basis voor de diagnostische tussentijdse toets te schrappen. Met andere woorden, te voorkomen dat scholen wettelijk verplicht kunnen worden om deze toets af te nemen. Het is voor de aanwezigen hier vast geen verrassing dat GroenLinks deze initiatiefwet van harte steunt. GroenLinks is sowieso geen voorstander van de diagnostische tussentijdse toets. 

Hoewel deze initiatiefwet maar kort is, raakt de discussie over de diagnostische toets aan een fundamentele kwestie, namelijk de vraag wat goed onderwijs is en wat daarvoor nodig is. Vooropgesteld moet worden dat geen enkele partij hier tegen goed onderwijs is. We willen allemaal immers het beste voor onze leerlingen. Maar de visie hoe dat te bereiken verschilt wel fors. De afgelopen jaren heb ik heel wat discussies gevolgd die hier werden gevoerd over onderwijs. Ik kreeg soms de indruk dat een aantal partijen vindt dat de overheid het beste kan bepalen wat er in de klaslokalen gebeurt en dat we het onderwijs verder helpen door de nadruk te leggen op het meten van het niveau van leerlingen en het maken van lijstjes over hoe scholen scoren en dat goede rendementen een doel op zich zijn geworden. Of zou het onderwijs vooral ruimte moeten krijgen voor degenen om wie het gaat? Ruimte voor leraren om hun lessen voor te kunnen bereiden en te kunnen geven, in kleinere klassen zodat iedere leerling voldoende aandacht krijgt en les krijgt op zijn of haar niveau. 

Ik weet dat ik de fundamentele vraag over wat goed onderwijs is, tekortdoe met deze twee opties, maar deze twee uitersten geven wel grofweg aan hoe verschillende partijen denken over het onderwijs. GroenLinks is ervan overtuigd dat goed onderwijs is gebaat bij vertrouwen in de professionaliteit van de leraar. Goed onderwijs wordt vormgegeven op de scholen door leraren, leerlingen en studenten. Zij hebben hier veel meer verstand van dan politici en bestuurders. Die laatste twee moeten wel zorgen voor goede randvoorwaarden. In de afgelopen jaren heb ik gemerkt dat dit logisch klinkt, maar in de praktijk toch niet zo voor de hand ligt. Sterker nog, het was mijn reden om na heel wat jaren bij onderwijsbonden te hebben gewerkt, uiteindelijk zelf politiek actief te willen worden. 

Mijn allereerste ervaring met de Haagse politiek zal ik nooit vergeten. Dat was een jaar of vijftien geleden toen op Prinsjesdag forse onderwijsbezuinigingen werden aangekondigd. We zaten met een groep studenten in de buurt van het Binnenhof en besloten ter plekke een grote studentendemonstratie te organiseren. Nog geen twee maanden later verzamelde ruim 15.000 studenten zich om te protesteren tegen het toenmalige kabinetsbeleid. Dit bleek het begin van een lange studententijd, waarin ik mij heb ingezet voor goed en toegankelijk onderwijs door flink wat jaren in de medezeggenschap en bij de Nijmeegse studentenvakbond actief te zijn. Daarna ben ik twee jaar voorzitter geweest van de Landelijke Studenten Vakbond. We hielden ons daar bezig met zeer uiteenlopende onderwerpen, zoals brandonveilige studentenhuizen, kwaliteitszorg, de bekostiging van het onderwijs en medezeggenschap. We hebben ons in die tijd al fel verzet tegen het rendementsdenken. We vonden dat onderwijs meer vormgegeven moest worden door studenten en onderwijspersoneel samen. 

De afgelopen zes jaar was ik werkzaam bij de Algemene Onderwijsbond, de vakbond voor onderwijspersoneel. Ook hier was een belangrijk thema dat er meer vertrouwen moest komen in de professional en dat goed onderwijs wordt bereikt door te investeren in en meer verantwoordelijkheid te geven aan de mensen in en de mensen voor de klas. Bestuurders en de Haagse politiek moeten zorgen voor de randvoorwaarden, voor genoeg financiële middelen, maar ook voor voldoende tijd en ruimte, zodat het onderwijs weer van de leraar wordt. Het op handen zijnde forse lerarentekort laat zien dat het keihard nodig is om die randvoorwaarden weer op orde te krijgen. Ik zou me hier graag de komende jaren, samen met de collega's die hier zitten, voor willen inzetten. 

De afgelopen jaren heeft de staatssecretaris geprobeerd steeds meer verplichte toetsen in het onderwijs te brengen. Wat GroenLinks betreft is hij daarmee zijn doel voorbijgeschoten. Toetsen kunnen helpen bij het meten van de voortgang van de leerling, maar het lijkt er steeds meer op dat leerlingen van toets naar toets moeten springen. De staatssecretaris stelt dat de diagnostische tussentijdse toets moet worden gezien als een zogenaamde objectieve tussenstand die scholen helpt. Mijn fractie heeft daar twijfels bij. Ten eerste is de toets zeer beperkt. Die richt zich primair op Nederlands, Engels en wiskunde. Het lijkt ons dat het onderwijs op de middelbare school veel meer is dan deze vakken. Ten tweede is voor mijn fractie de noodzaak van deze toetsen niet duidelijk. Kan de staatssecretaris aangeven waaruit blijkt dat leraren en scholen zelf niet in staat zijn de tussenstand van hun leerlingen te meten? Welke onderzoeken zijn hiernaar gedaan? Dat is ons niet duidelijk, dus graag een reactie. Ten derde sluit ik me aan bij de analyse van de indieners: een verplichting van overheidswege is een inperking van de pedagogisch-didactische vrijheid van scholen. Ook deel ik de mening van de indieners dat het onwenselijk is die via een Algemene Maatregel van Bestuur te doen, zeker als niet is voorzien in een voorhangprocedure. 

Ons belangrijkste argument is dat we zo veel mogelijk moeten voorkomen dat het onderwijs een toetsfabriek wordt. Eerder wilde de staatssecretaris de kleutertoets invoeren. Gelukkig heeft de toenmalige Tweede Kamer hem daarvan kunnen weerhouden. Nu lijkt het weer zo dat de Kamer het enthousiasme — laat ik het zo maar zeggen — van de staatssecretaris moet inperken. Belangrijker nog, een groot deel van het onderwijsveld verwelkomde deze toets niet, integendeel. Verschillende onderwijsorganisaties waarschuwden voor de verschraling van het onderwijs. Bovendien zijn de ontwikkelkosten van de diagnostische tussentijdse toets erg hoog. Zo wordt er elk jaar zo'n 5 miljoen uitgetrokken voor de ontwikkeling ervan. Ik sprak gisteren een leraar die tevens coördinator was van de pilot op zijn school. Deze school is na de eerst tranche afgehaakt, omdat het ontzettend veel tijd aan administratie kostte om met de pilot mee te doen en vooral omdat de toets geen nieuwe informatie opleverde en kwalitatief erg tegenviel. 

Mijn fractie heeft dus grote vraagtekens bij deze toets. Wij zien liever dat er wordt geïnvesteerd in goede leraren dan in de nodige toetsen. Bij de behandeling van de onderwijsbegroting het afgelopen jaar heeft mijn collega Rik Grashoff dan ook een amendement ingediend om deze toets te schrappen. Met dat geld, deze 5 miljoen, wilden we een experiment starten met het beter laten doorstromen van basisschoolleraren naar hogere functies, zodat het beroep aantrekkelijk en uitdagend blijft, we de expertise in de klas behouden en leraren met veel kennis en ervaring zich kunnen inzetten voor het ontwikkelen van onderwijsmethodes. Dat is nog steeds ons streven. Zeker gezien het lerarentekort dat eraan zit te komen, is het onze taak om goede randvoorwaarden te creëren. Dat doen we door te investeren. Het onderwijs heeft veel meer aan een investering in docenten dan aan een verplichte toets die veel geld kost en waar veel scholen niet op zitten te wachten. 

Een leraar kan de voortgang van leerlingen iedere dag zien in de klas. Een leraar praat met collega's over de prestaties van leerlingen. De diagnostische toets is een momentopname, zo zei de staatssecretaris het zelf ook. De vraag is hoeveel momentopnames we van overheidswege moeten opleggen. We moeten als overheid faciliteren dat leraren tijd hebben voor doorlopende feedback en ruimte voor persoonlijke aandacht. Daarvan moeten we een prioriteit maken. We moeten ervoor zorgen dat iedere leerling zich kan ontwikkelen op zijn of haar eigen tempo en niveau. Deze toets doet het tegenovergestelde. Hij doet geen recht aan de verschillen tussen onderwijsprogramma's en scholen. Bovendien wordt deze toets top-down opgelegd. 

Naast de betekenis voor leerlingen en docenten zijn er nog andere kanttekeningen te plaatsen bij een dergelijke toets. Scholen worden steeds vaker afgerekend op de studieresultaten van hun leerlingen. Nog een nationale toets zal dit alleen maar versterken. Het is dan ook zorgwekkend dat de staatssecretaris in gesprekken met de VO-raad aangaf dat hij de toets het liefst op zwakke scholen wilde inzetten. Zou hij daar nogmaals op in willen gaan? Wat is daar de reden voor? 

Mijn laatste vraag is aan de indieners. Hoe staan zij zelf tegenover de huidige, vrijwillige diagnostische toets? Dat wordt mij niet meteen duidelijk uit de toelichting op deze initiatiefwet. Willen zij deze toets en de vrijgespeelde gelden op de begroting behouden, of willen zij net als GroenLinks deze middelen liever investeren in leraren? Het zou geen verrassing zijn dat dat laatste veel effectiever is. 

Ik kom tot een afronding. GroenLinks spreekt haar steun uit voor dit wetsvoorstel en wenst de indieners veel succes met de verdere verdediging. 

(Geroffel op de bankjes) 

De voorzitter:

Dank u wel. Ik wil u graag als eerste feliciteren. Daarna schorsen we het debat even voor felicitaties door de leden. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

De voorzitter:

Ik geef het woord graag aan de volgende spreker. Dat is de heer Kwint, namens de fractie van de SP. 

De heer Kwint (SP):

Voorzitter. Ten eerste mijn uitdrukkelijke dank aan de opstellers van het parlementaire plenaire schema. Als kersvers Kamerlid is het, midden in je inwerkfase, ideaal om je maidenspeech te kunnen houden over zo'n vrij overzichtelijke en — laten we eerlijk zijn — best kleine wet. Daarnaast dank ik uiteraard ook de indieners, niet alleen vanwege de omvang van de wet. 

Het bijzondere is dat deze relatief kleine wet precies raakt aan enkele heel fundamentele punten die in het onderwijs grote invloed hebben: enerzijds de professionele vrijheid van scholen om keuzes te maken over hoe zij de kinderen op de school het best denken bij te brengen wat zij in de toekomst nodig hebben en anderzijds de neiging van grote delen van de politiek om in kaart te brengen, te monitoren, te toetsen, te ranken, op lijstjes te zetten en met elkaar te vergelijken. Dat de professionele vrijheid over het hoe samenhangt met praktische consequenties voor het wat, snapt iedereen. Zo heb ik zelf de neiging om zo ongeveer alles in het leven te duiden aan de hand van voetbalmetaforen. Als ik docent zou zijn, zou ik er toch rekening mee moeten houden dat deze neiging van mij, het hoe, uiteindelijk de slagingskans van mijn leerlingen, het wat, zou kunnen beïnvloeden. Hoewel ik er zelf nog steeds van overtuigd ben dat het gebruik van die voetbalmetaforen een heel positief effect heeft, zou ik er dus rekening mee moeten houden dat dit voor sommige leerlingen weleens een negatief effect zou kunnen hebben. Ik bedoel maar te zeggen: het in onderwijsdebatten vaak terecht aangebrachte onderscheid tussen het hoe, dus het domein van de school, en het wat, het domein van de politiek, is buitengewoon nuttig, maar wat de SP betreft zeker niet absoluut. 

Dit alles neemt niet weg dat we volgens de SP zeer terughoudend dienen te zijn in het aan leraren vertellen hoe zij hun werk moeten doen. Waarom? Ons past bescheidenheid. Wij zijn niet de ervaringsdeskundigen. Wij zijn niet de mensen die elke dag voor de klas staan en die precies weten wat een jongere op dat moment in zijn of haar ontwikkeling nodig heeft. Dat zijn de leraren en we mogen, nee we moeten ervan uitgaan dat zij dat beter weten dat wij. Dat is precies de reden waarom de SP de afgelopen jaren vooraan stond bij het aanklagen van de doorgeslagen toetscultuur in het onderwijs. Waarom? Niet omdat wij ertegen zijn dat je leerlingen uiteindelijk beoordeelt op hun prestaties — daar heb je immers examens voor — maar omdat de mythe dat een school wordt gemaakt door protocollen, vergelijkingstabellen, prestatiecontracten, voortgangsmonitoren en inspectierapporten een kwalijke is. Een school wordt primair gemaakt door bevlogen leraren die een goede opleiding hebben gehad, zich met ziel en zaligheid inzetten voor goed onderwijs, zich niet gehinderd weten door de continue controle en verantwoordingsdwang van mensen zonder enige praktijkervaring, de ruimte hebben om aan leerlingen de aandacht te geven die ze nodig hebben om het beste uit zichzelf te halen. Dat is voor de ene leerling soms wat meer dan voor de andere. De school wordt ook gemaakt door leerlingen die uitgedaagd worden door goede leraren, beter worden, meer leren en breed geschoold uiteindelijk een diploma halen, niet alleen omdat zij dan klaar zijn voor de arbeidsmarkt maar omdat zij klaar zijn voor een leven midden in de samenleving. Dat is waar wij als SP in geloven. Dat noopt de politiek wederom tot bescheidenheid. 

Een verplichte diagnostische tussentoets getuigt volgens de SP juist niet van die bescheidenheid; dat voorstel ontbeert die bescheidenheid. Het voorstel getuigt van een politieke visie die elke week een spreadsheet verlangt met de geboekte vooruitgang per leerling. Zo werkt onderwijs niet. Als ik nu terugkijk naar de leraren die ik op de middelbare school heb gehad, durf ik er vergif op in te nemen dat degenen aan wie ik het meest heb gehad, vrij laag zouden hebben gescoord in het lijstje van wat ik per week precies van hen had geleerd. Soms duurt het iets langer voordat je kunt zien welke invloed iemand op je ontwikkeling heeft gehad. Dat laat zich niet reduceren tot bijvoorbeeld een diagnostische tussentijdse toets. Daarom zijn wij blij dat het oorspronkelijke wetsvoorstel zo langzamerhand in steeds groter wordende anonimiteit ligt te verstoffen. Dat kan wat ons betreft nog wel even zo blijven. 

Nu kom ik bij het initiatief van de heren Bisschop en Rog. In afwachting van wat er met dat verstoffende wetsvoorstel gaat gebeuren, willen zij in ieder geval voorkomen dat zonder expliciete instemming van de Kamer deze toets alsnog wordt verplicht. Wat ons betreft is het duidelijk: de SP wil deze tussentijdse toets helemaal niet, of daar nou door de Kamer of door een toekomstige regering over besloten wordt. Je legt van tevoren eisen op, je grijpt in bij excessen, je controleert op kwaliteit en vervolgens toets je aan het einde; zo zien wij het voor ons. Zo maak je leraren en scholen duidelijk wat je van hen verlangt en geef je hun vervolgens het vertrouwen en de ruimte om daaraan te werken om vervolgens aan het einde van de rit te toetsen in hoeverre dat geslaagd is. Dat is goed voor leraren, maar ook voor leerlingen, want met dat vertrouwen tot het tegendeel is bewezen, nemen wij een grote bron van frustratie bij leraren weg: die verantwoordingsmanie. Aangezien ik in mijn nog jongere jaren regelmatig een bron van frustratie voor leraren was, moet u mij vertrouwen als ik zeg dat een niet-gefrustreerde leraar zijn werk echt een stuk beter doet dan een leraar die wel gefrustreerd is. 

Toen dit onderwerp enige tijd geleden aan de orde was, is onder meer met onze steun een motie ingediend om meteen met deze toets op te houden en het geld te besteden aan het bevorderen van feedback in het onderwijs. Ik heb overwogen om die motie nog een keer in te dienen, maar ik kan me voorstellen dat de te behalen winst relatief beperkt is, doordat wij in het laatste jaar van de pilot zijn. Daarom in ieder geval de vraag aan zowel de initiatiefnemers als het kabinet welk bedrag eventueel nog zou kunnen worden bespaard als wij zouden besluiten om de motie om de toets onmiddellijk te schrappen, alsnog in te dienen. Zoals ik al eerder zei, verwacht ik echter niet dat hiermee nog astronomische winsten te behalen zijn. 

Tot slot. Wij laten de keuze of de toets er wel of niet komt liever aan de Kamer. Waarom? Dan kunnen wij er vol overtuiging nee tegen zeggen als het ooit zover mocht komen. De SP gelooft in de kennis en kunde van onze leraren en docenten en wij zullen de verhalen over hun realiteit de komende jaren keer op keer van het klaslokaal naar de plenaire zaal brengen. 

(Geroffel op de bankjes) 

De voorzitter:

Dank u wel. Van harte gefeliciteerd met uw maidenspeech. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

De voorzitter:

De volgende spreker is de heer Van Meenen namens D66. Mocht u inmiddels aan iets anders zijn gewend, u kunt vanaf nu weer naar hartenlust interrumperen. 

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. De heer Dijkgraaf staat al klaar. Dit doet mij denken aan mijn maidenspeech vier en een half jaar geleden. Die had betrekking op koopzondagen en het is fijn als je je maidenspeech kunt houden over het onderwerp waarvoor je eigenlijk bent gekomen. Ik feliciteer mevrouw Becker, mevrouw Westerveld en de heer Kwint met hun prachtige speeches. Verder feliciteer ik de heer Van der Molen en mevrouw Van den Hul nu alvast met hun maidenspeech; die zullen ongetwijfeld ook goed komen. Ik moet echter om 12.00 uur een andere vergadering voorzitten en durf dus niet met zekerheid te zeggen dat ik bij hun maidenspeeches aanwezig zal zijn. Vandaar nu alvast mijn felicitaties. Mijn maidenspeech ging inderdaad over koopzondagen. Dat was ook een initiatiefwetsvoorstel, overigens niet van de SGP, meen ik me te herinneren. Toen mocht de heer Dijkgraaf mij niet interrumperen, maar ik hem wel. Ik denk daar nog steeds met genoegen aan terug. Bij deze debatten valt weinig te interrumperen en dat is ook wel goed, want ik houd er erg van en ik zie er naar uit om met de sprekers tot nu toe en met de anderen in gesprek te gaan in wat toch wel de parel van de Tweede Kamer genoemd mag worden, namelijk de vaste commissie voor Onderwijs. Zeg ik nu iets verkeerds? Nee, toch? Hier zijn wij het allemaal over eens. 

Natuurlijk gaat een woord van dank uit naar de indieners van de initiatiefwet die wij vandaag behandelen, de heren Bisschop en Rog, en hun ondersteuning, de heer Gijsbert Leertouwer. Ik weet uit eigen ervaring dat hij ook hier weer ongelofelijk goed werk zal hebben verricht. Daar dank ik hem voor. Het is een prachtig staaltje wetgeving. 

Vandaag spreken we over de diagnostische tussentijdse toets. D66 is niet tegen toetsen, tenminste, als die toetsen in dienst staan van leerlingen en van het onderwijs. De vraag is of het verplichten van een tussentijdse toets daadwerkelijk bijdraagt aan de ontwikkeling van leerlingen. In de ogen van D66 is de leraar de aangewezen persoon om te bepalen of een toets gewenst is en zo ja, op welk moment de toets wordt gehouden en wat daarvan de inhoud zal zijn. Dat is de leraar, en dus niet een minister en ook niet een staatssecretaris. Bovendien kan het tot ongewenste effecten leiden, wat wij ook bij andere van dit soort toetsen hebben gezien. Scholen worden bijvoorbeeld afgerekend op toetsscores. Je ziet de lijstjes al voor je. Je ziet het al gebeuren: de landelijke lijst van de tussentijdse diagnostische toetsen. Dat willen we niet mensen, echt. De gevolgen zijn namelijk dat scholen kinderen op oneigenlijke gronden gaan selecteren en onnodig laten zitten. "Teaching to the test" gaat plaatsvinden. Dat is allemaal niet in het belang van kinderen. 

Ik ga in op specifiek dit voorstel. De tussentijdse diagnostische toets bevindt zich in een soort twilightzone. Sinds de heer Elias de Kamer heeft verlaten, mag je dat weer zeggen; af en toe mag je weer iets Engels gebruiken geloof ik. De toets bevindt zich in een twilightzone, een schemergebied van verplicht zijn, want de toets is nog niet verplicht, maar de staatssecretaris kan op elk moment besluiten om hem verplicht te stellen. Dat is gevaarlijk, niet alleen bij deze staatssecretaris, maar ook bij zijn opvolgers. Wij moeten bewindspersonen dit soort instrumenten niet in handen geven, zo zeg ik ook tegen de indieners. Zij hebben er daarom goed aan gedaan dit initiatiefwetsvoorstel in te dienen, want het draagt bij aan de duidelijkheid over het schrappen van de wettelijke grondslag om zo'n toets verplicht te kunnen stellen. In het voorstel wordt het aan scholen en leraren overgelaten om al dan niet te kiezen voor een tussentijdse diagnostische toets. Dat is een voorstel dat D66 van harte kan ondersteunen. Het geeft ruimte en vertrouwen aan leraren. Beide hebben zij, nog veel meer dan alleen maar uit dit wetsvoorstel voortkomt, zeer hard nodig. Zij verdienen het ook en het stelt bovendien het kind voorop. Vandaar onze hartelijke steun en dank. 

Tot zover, voorzitter. 

Mevrouw Becker (VVD):

De heer Van Meenen vindt dat de scholen en de docenten de ruimte moeten hebben om zelf te bepalen met welke toets zij willen werken en hoe zij dat precies willen doen. Wat is dan het antwoord van de heer Van Meenen op scholen die dat niet doen en die leerlingen toetsen laten afleggen die niet nationaal geijkt zijn? Ziet de heer Van Meenen daarin niet het risico dat de leerling daar uiteindelijk de dupe van wordt? Kan hij eens reflecteren op het feit dat op dit moment überhaupt maar 22% van de docenten de toetsresultaten gebruikt om het onderwijs te verbeteren? Wat stelt hij voor opdat dit allemaal wel wordt verbeterd? 

De heer Van Meenen (D66):

Ik zei al dat docenten moeten bepalen wanneer er wordt getoetst. In het Nederlandse onderwijs wordt behoorlijk veel getoetst. Er zijn onderwijssystemen in het buitenland waarin dat veel minder gebeurt. In Nederland is er al een overmaat aan toetsen. Wat ik niet wil, is dat docenten verplicht worden om een nationale geijkte toets te gebruiken. Ik ben mijn hele leven docent geweest. Gelukkig was ik nog een docent die het vertrouwen kreeg om samen met zijn collega's zelf toetsen te maken. Die werden aangepast aan het onderwijs dat wij aan het geven waren. Dat vertrouwen is volkomen weg. Dat blijkt uit de woorden die mevrouw Becker gebruikt, niet alleen in deze interruptie, maar ook in haar maidenspeech. Het was een prachtige maidenspeech, maar ik was het er natuurlijk totaal niet mee eens. Dit is een VVD zoals ik haar niet ken, alhoewel, zo kende ik haar de afgelopen jaren helaas wel: niet dat liberale, niet dat vertrouwen geven aan professionals. Zij deed dat wel in woorden, maar niet in daden. Daar moeten we echt naar terug, zo zeg ik ook tegen mevrouw Becker. We moeten er weer op vertrouwen dat de docent het het beste doet. Natuurlijk zou je van docenten mogen verwachten dat zij, als er moet worden getoetst, daarvan leren en ervoor zorgen dat in het onderwijs iets met de resultaten wordt gedaan. Daarin vinden wij elkaar. Het betekent bijvoorbeeld dat een bepaalde leerling zichzelf moet versterken of dat het onderwijs op bepaalde punten niet goed genoeg is. Dat soort dingen, dat zelflerende effect, zou op scholen veel meer moeten gebeuren. Maar dat is echt iets heel anders dan een landelijke toets voorschrijven. 

Mevrouw Becker (VVD):

Ik hoorde de heer Van Meenen zeggen dat dat op scholen zou moeten gebeuren. En hij vindt het niet liberaal als de overheid zich ermee bemoeit om scholen dat daadwerkelijk te laten doen. Ík vind het niet liberaal om scholen die ruimte te geven, uiteindelijk ten koste van de leerling. Ik vraag dus nogmaals aan de heer Van Meenen hoe D66 ervoor gaat zorgen dat de resultaten voor taal, rekenen en wiskunde, die ondanks de invoering van de referentieniveaus helaas nog steeds achterblijven, beter gaan worden, juist in het belang van de leerling. 

De heer Van Meenen (D66):

Als het aan D66 ligt, doen we dat door beter onderwijs te gaan geven, door daarin meer te investeren. Die discussie hebben we in de afgelopen jaren ook gevoerd. Juist binnen de VVD is de gedachte dat je alles beter maakt door vooral extra toetsen in het onderwijs te brengen. Maar zo werkt dat niet. 

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Mevrouw Becker lijkt niet helemaal gelukkig met de inbreng van D66. Dat schept hoop voor de toekomst. 

Natuurlijk dank ik de initiatiefnemers en spreek ik mijn waardering uit voor hun werk: goed gedaan. Maar ... het lijkt natuurlijk nergens op. Wat mij altijd weer verbaast, is dat het geheugen van de Kamer kort is. Te kort, naar mijn smaak. In Rutte I werden we geconfronteerd met onderwijsvernieuwingen zoals het nieuwe leren en het competentiegestuurde onderwijs. Dat waren allemaal georkestreerde aanvallen op het onderwijs, dat zich ooit, in het verleden, richtte op kennis, op vaardigheden, op competenties, maar vooral op verheffing. Dat was het onderwijs zoals het eeuwenlang vorm had gekregen. 

De "broodprofeten van het nieuw leren" — zo noem ik ze maar even — moesten niets meer hebben van die kenniscomponent, want kennis verouderde almaar en heel snel, en bovendien hadden we Google, waarop toch alles te vinden was. Die broodprofeten hadden heel lang de wind in de zeilen. Het onderwijs devalueerde heel snel, en wel zo snel en zo hevig, dat het ontaardde in diplomafraude, onder meer op de Hogeschool Inholland. U weet dat allemaal vast nog wel, hoop ik, ondanks dat korte geheugen. 

Over de beheersing van basisvaardigheden, zoals de Nederlandse taal, rekenen en Engels, luidden indertijd vervolgopleidingen, maar ook werkgevers, de noodklok, omdat ze studenten en jonge werknemers binnenkregen die niet meer konden rekenen, spellen, lezen en schrijven. Ik wilde mevrouw Becker en de heer Van Meenen even meegeven dat we daarvandaan komen. Dat was indertijd een breed maatschappelijk debat. In Rutte II is een inhaalslag ingezet. Daarbij zijn goede stappen gezet. In Rutte III, dus zo snel al, lijkt de wind alweer te gaan draaien. De nieuwe waan van de dag wordt aangevoerd door D66 en alle linkse partijen. Die waan was dat toetsen en examineren echt niet meer van deze tijd zijn. De Cito-toets moest eraan geloven en de leraar kreeg het laatste woord. Arme leraar ... Die arme leraar werd vervolgens door al die goedgebekte ouders onder druk gezet om hoog te adviseren, helaas vaak te hoog, of om, als het echt niet anders kon, in ieder geval een dubbel advies te geven. Het gevolg hiervan is dat de objectiviteit van de matching is verdwenen, dat het zittenblijven toeneemt en het afstromen ook. Daar werden we ook deze week weer mee geconfronteerd. 

Vervolgens werd de aanval op de rekentoets geopend. Daar werd een ware kruistocht tegen georganiseerd: die rekentoets zou te talig zijn en te weinig cijferen bevatten. Nou ja, iedereen kent de argumenten. Door de tegenstanders is nooit voorgesteld om gewoon eens rond de tafel te gaan zitten om de geschillen op te lossen en bij alle partijen draagvlak te creëren. Nee, hij moest en zou verdwijnen. Zelfs de kleutertoets, waaraan net werd gerefereerd, moest weg, want die zou een examen zijn voor kleuters, die daar getraumatiseerd door zouden raken. Ik heb dat de heer Van Meenen van D66 ooit horen zeggen. In deze anticultuur ten aanzien van toetsen en examens komen de initiatiefnemers met deze initiatiefwet om zelfs de diagnostische toets uit het onderwijs te slopen. Het zijn nota bene het CDA en de SGP die dit initiatief nemen. Beide partijen zouden wat mij betreft beter moeten weten. 

Waarom doen ze dit? Ik onderscheid twee redenen. De eerste reden verbaast me een beetje. De SGP en het CDA zien de aanloop naar de diagnostische toets als een gevaar voor de didactische vrijheid van de school. Dat is erg overdreven. De diagnostische toets is geen examen of toets in de ware zin van het woord. Het is ook geen leermiddel. Het is niks meer of minder dan een didactisch hulpmiddel om het onderwijsleerproces aan te scherpen. Waar zitten de manco's? Waar gaat het goed? Wat heeft extra focus nodig? Het gaat mij echt te ver om daarin een verzwakking van de didactische vrijheid van de school te zien. Het zal op lang niet alle scholen nodig zijn — natuurlijk niet, gelukkig niet — maar op heel veel scholen wel. Zolang er op wordt toegezien dat de diagnostische toets niet gaat leiden tot een enorme extra administratieve last, die overigens vaak niet door ons, door Den Haag, wordt opgelegd maar door allerlei nerveuze managers en bestuurders, is die toets wat ons betreft een nuttig en noodzakelijk instrument. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Wat jammer dat de heer Beertema nu weer de ruimte voor de professional beperkt. Ik haak even aan op zijn woorden. Hij zei dat die toets helpt om het onderwijsleerproces beter vorm te geven. Dat is toch precies waar het fout gaat? Dat is het hoe. Ik heb de heer Beertema in het verleden meegemaakt in discussies over de commissie-Dijsselbloem, waarin hij zei: vanuit Den Haag bepalen we wel het wat, maar niet het hoe. Kan de heer Beertema dus niet een andere tekst uitspreken? 

De heer Beertema (PVV):

Ik voel mee met de heer Dijkgraaf. In een ideale situatie met uitstekende docenten en heel goed geleide scholen zou het allemaal niet nodig zijn. Ik schetste net een beeld. De heer Dijkgraaf heeft er heel goed naar geluisterd, want hij zit ook nog in een andere lijn van werk, op de Erasmus Universiteit. Daar komt hij ook al die studenten tegen die niks meer kunnen. Nou ja, niks meer kunnen, ze kunnen niet meer rekenen, niet meer lezen en niet meer analyseren. Dat is een treurige erfenis van het onderwijs van de laatste twintig jaar, van al die onderwijsvernieuwingen die we achter de rug hebben. Er is heel veel gesloopt. Er is heel veel slecht werk verricht. Dat moet hersteld worden. In Rutte I zijn we daarmee begonnen. In Rutte II hebben we geprobeerd dat door te zetten, maar helaas begint het weer te keren. Dat moet de heer Dijkgraaf met me eens zijn. Natuurlijk zijn dit geen mooie instrumenten. Ik heb ze liever niet. Zo meteen ga ik iets zeggen over de feedbackcultuur die er zou moeten zijn. Iedere school met een goede feedbackcultuur kan zo'n diagnostische toets natuurlijk missen als kiespijn. Die is dan helemaal niet nodig. Die feedbackcultuur bestaat echter bijna niet meer. Er is heel veel gebeurd in het onderwijs en dat is niet ten goede geweest. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Het valt me echt tegen van de heer Beertema dat hij voor een secondbestoplossing gaat en niet voor de firstbestoplossing. We zitten aan het begin van een nieuwe kabinetsperiode. Dan gaan we toch voor dé oplossing? Dan gaan we toch tegen de scholen die dit onvoldoende doen, zeggen: jongens, aan de bak! Dat doen we op de Erasmus Universiteit. Bij ons is het antwoord niet dat er personeelsvergaderingen of protocollen moeten komen en al helemaal niet dat er verplichtingen uit Den Haag moeten komen. Bij ons is het antwoord: ruimte voor de professional. Dat werkt! 

De heer Beertema (PVV):

De heer Dijkgraaf heeft natuurlijk gelijk. De Erasmus Universiteit is zeker niet het slechtste voorbeeld. Daar gebeuren heel mooie dingen op dat gebied. Wij hebben het hier over iets anders. Wij hebben het over het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs. Daar wordt de schade aangericht. Daar ga ik verder op door. Als de heer Dijkgraaf meeluistert, wordt hij op zijn wenken bediend. 

Ik kom op het tweede bezwaar dat ik onderscheid bij de initiatiefnemers. In juni vorig jaar hebben we gedebatteerd over de diagnostische toets. Tijdens dat debat bleek al dat de meeste fracties er niet aan willen. Het CDA, D66, de ChristenUnie, de SGP en de SP wilden de pilot toen al staken en de vrijkomende middelen aanwenden om de formatieve feedbackcultuur te versterken. Natuurlijk zijn we het eens met de stelling dat de diagnostische toets overbodig zou moeten zijn en dat de formatieve feedbackcultuur vanzelfsprekend zou moeten zijn. Dat heb ik net al gezegd. Dat is echter helaas niet het geval. Ik behoef alleen maar te wijzen op het toenemende aantal zittenblijvers en afstromers. Er deugt gewoon nog steeds heel veel niet. Op de meeste scholen bestaat niet meer zoiets als een formatieve feedbackcultuur. Die tijd lijkt voorbij en die zou ik ontzettend graag terug willen, maar het lijkt er niet op dat dit binnen afzienbare tijd gaat gebeuren. Die onderwijscultuur, zo geef ik de initiatiefnemers mee, devalueert steeds verder. Wat denken zij hiervan? Ik refereer aan uitspraken van lerarenopleiders, die pleiten voor een biculturele taalbenadering. Dat is geen feedbackcultuur, maar dat is defaitistisch, dat is buigen voor je eigen onvermogen om leerlingen te verheffen. Dat is cultuurrelativisme. Dat is sanctioneren. Dat is ten diepste het verheffingsideaal verraden. Om jullie allemaal even wakker te laten schrikken, wil ik jullie wat citaten voorleggen die ik heb meegekregen. We praten hier over een lerarenopleider, die dus de toekomstige generaties leraren opleidt. Ik citeer: "Eventjes gesproken over die onderwijscultuur. Ik vind ook dat taal bicultureler moet zijn. Ik denk dat het heel belangrijk is dat we niet precies op de grammatica gaan zitten maar op de betekenis van taal. Op de po-scholen in Rotterdam-Zuid waar ik weleens kom, is er geen enkele docent die grammaticaal perfect Nederlands spreekt. Hoe belangrijk is die d en t of het juiste gebruik van een lidwoord de of het nu eigenlijk? In een biculturele samenleving moet er gewoon wat water bij de wijn". En nog gekker: "Daarom is het belangrijk om perfect taalgebruik te problematiseren. Te veel aandacht op taal wordt gebruikt om mensen uit te sluiten". 

Voorzitter. Dat is de unieke Nederlandse onderwijscultuur die we nergens in de wereld zien. Stel je voor dat Frankrijk of het Verenigd Koninkrijk zo ver zou gaan om de eigen taal zo op te geven. Dat is werkelijk te stuitend voor woorden. Ik zou alle woordvoerders hier willen vragen om bij een volgend moment dat we hier bij elkaar zijn, in de tweede termijn, gezamenlijk een motie in te dienen om deze waanzin te stoppen. 

De heer Van der Molen (CDA):

Ik ben allereerst de heer Beertema dankbaar dat hij ons als nieuwelingen aan het begin van zijn bijdrage heeft meegenomen in de voorgeschiedenis; daar kun je alleen maar wat van opsteken en dan leer je dus ook wat in een onderwijsdebat. Op een tweede punt val ik de heer Beertema niet bij, want hij haalt er in dit debat nu van alles bij ten aanzien van wat er actueel speelt. Ik wil dit debat vooral laten gaan over wat hier nu voorgesteld wordt als wetgeving. Hij vindt zeker onze steun waar het gaat om zijn laatste pleidooi. De CDA-fractie, onder wie de heer Rog en ondergetekende, heeft eerder ook vragen gesteld aan de minister over die uitspraken over het Nederlands. Ik wil het nu echter even terugbrengen tot de discussie die hier speelt. Ik vind dat de heer Beertema in zijn bijdrage nog onvoldoende duidelijk maakt waarom het verplichtende karakter juist het goede zou zijn. Hij is begonnen met kritiek als het gaat om bijvoorbeeld competentiegericht onderwijs. Dat is ook iets wat vanaf boven werd uitgestort over al die nietsvermoedende docenten en nu vind ik de heer Beertema zo veel jaar verder hier achter de microfoon en hoor ik hem ervoor pleiten dat we het volgende over hen moeten uitstorten. Kijk, ik behoef nog niet consequent te zijn want dit is mijn eerste debat, maar na een aantal jaren verwacht ik van de heer Beertema toch wel dat hij consequent is. Misschien dat hij daarop kan ingaan. 

De heer Beertema (PVV):

Die consequentheid is er wel. Ik heb mij de laatste jaren vaak genoeg uitgesproken over die verloederde onderwijscultuur die er is. Ook om de nieuwkomers hier ter wille te zijn, heb ik hier inderdaad de geschiedenis geschetst van die teloorgang van de kenniscomponent en het verheffingsideaal in het onderwijs. U neemt het mij een beetje kwalijk dat ik er nu van alles aan actualiteit bij sleep: welnu, dit is de politiek, welkom! Het slaat ook ergens op. De voorbeelden die ik noem, geven heel duidelijk aan dat ik behoorlijk wanhopig ben over de toekomst van het Nederlandse onderwijs als de lerarenopleiders, de leraren van de leraren die toekomstige generaties leerlingen gaan opleiden, op deze manier in hun liefde voor de taal zitten. Ze maken zulke basale fouten, dat ik vind dat ik mij ermee mag bemoeien en dat ik u ermee mag vermoeien. Dat hoort er nu eenmaal bij. Daarom zeg ik ook dat de diagnostische toets hiervoor een instrument is. Het is niet het mooiste instrument dat er is, maar op het departement en bij de inspectie ziet men ook wat er gebeurt en weet men ook dat dit soort misschien wel vervelende ingrepen af en toe nodig is om de mensen bij de les te houden. Dat is het verhaal. 

De heer Van der Molen (CDA):

Ik stel vast dat het vermoeien in ieder geval is gelukt, want in dit antwoord heb ik nog geen antwoord op mijn vraag gekregen. Ik heb u heel nadrukkelijk gevraagd om nog eens aan te geven waarom juist de verplichting van de diagnostische toets goed is. Ik heb vastgesteld dat u eerder kritiek had op alles wat gestandaardiseerd in het onderwijs is ingevoerd. In uw antwoord gaat u nogmaals in op al uw andere grieven, waarvan akte, maar de vraag was: waarom bent u nou juist in dit geval voorstander van de verplichting? Dat staat toch haaks op wat u mij daarvoor hebt verteld? 

De heer Beertema (PVV):

Ik ben daar voorstander van omdat een heleboel scholen niet mee willen, omdat een heleboel scholen zich hiertegen verzetten en omdat de overheid de taak heeft om de kwaliteit van het onderwijs te bewaken voor iedereen. Daarom. Daarom is er af en toe een verplichting nodig. Dat is niet leuk, maar het zij zo; het is niet anders. 

De heer Kwint (SP):

Eerst dank ik de heer Beertema voor zijn helpende houding ten opzichte van nieuwkomers. Dat is een voor de PVV wat ongebruikelijk geluid. 

U zegt dat de onderwijscultuur op scholen onder druk staat. Daar kunnen wij misschien voor een deel nog wel in meegaan, maar hoe zit het met de oplossing? U zegt: we moeten niet investeren in de feedbackcultuur en de onderwijscultuur, maar we gaan een verplichtende toets opleggen. U verandert toch geen snars aan de onderwijscultuur op scholen door een extra toets op te leggen? Daarmee verandert u toch niet de onderwijscultuur, die u zo graag wilt veranderen? 

De heer Beertema (PVV):

Ik ga eerst even in op het terzijde. Dat hebt u goed geleerd van uw collega, Van Dijk, denk ik. Hij begon ook altijd met zo'n kleine inleiding, met een belediging hier en daar, waarna hij gauw overging tot de vraag. Maar ik wil er toch even op ingaan. Wat zei u nou precies? Het ging namelijk zo snel, dat het mij bijna ontging. Kunt u het nog even toelichten? 

De heer Kwint (SP):

Ja, met liefde en plezier. U zei zojuist dat u de nieuwkomers te hulp hebt willen schieten door hen mee te nemen in het voorproces. Ik prees u alleen voor uw assisterende houding ten opzichte van nieuwkomers. 

De voorzitter:

Wilt u uw vraag nog een keer formuleren? Die ging over de cultuur en wat de toets toevoegt; dat is mijn samenvatting. 

De heer Kwint (SP):

U maakt zich terecht zorgen over de onderwijscultuur en zegt het probleem op te willen lossen door een extra toets in te voeren, in plaats van te investeren in de feedbackcultuur op scholen. Daarmee lost u toch het probleem, dat u zelf constateert, niet op? 

De heer Beertema (PVV):

Nee, natuurlijk niet. Daarmee los ik het niet op, maar pas ik een noodgreep toe. Ik plak een pleister waar dat nodig is, want die feedbackcultuur is er niet; dat heb ik net uitvoerig betoogd. Daar maak ik mij juist zo'n zorgen over. Die cultuur moet weer terugkomen. De autonome leraar die echt een didacticus en pedagoog is en die dat als het ware uit zichzelf al heeft, bestaat bijna niet meer. Juist om de mensen bij de les te houden, is de verplichting van de diagnostische toets nodig; niet altijd, maar soms wel. Dat is het verhaal. Zo moeilijk is dat niet. De cultuur waarover u spreekt en die u terug wilt, gaat u niet terugtoveren met een paar miljoen hier en daar. Dat is politiek wensdenken. Dat ben ik van de SP gewend, maar dat heeft nog nooit gewerkt; daar hebt u er een terug. 

De heer Kwint (SP):

Zo blijven we nog even vriendelijkheden uitwisselen. 

Volgens mij stelt niemand dat je met een paar miljoen hier of daar de onderwijscultuur fundamenteel verandert of verbetert. Dat vereist een langjarige en heel intensieve inzet. Ik constateer alleen dat de PVV een oplossing presenteert die hier op geen enkele manier iets aan zal bijdragen, in plaats van ervoor te kiezen om, zoals eerder voorgesteld is, de middelen die beschikbaar waren voor de toets te investeren in de feedbackcultuur, zodat we die langzaam terugbrengen op de school. 

De heer Beertema (PVV):

Dit is nou — dat wil ik de heer Kwint meegeven — zo'n Haagse werkelijkheid: je gaat middelen investeren om een cultuur terug te krijgen. Kom op, mijnheer Kwint, u loopt lang genoeg mee om te weten dat dat echt flauwekul is. Dat bedoel ik met mijn opmerking over een paar tientallen miljoenen voor een of ander project met duurbetaalde projectmanagers die in het land rondreizen om hier en daar een workshopje te geven. En dan te denken dat er dan ineens een nieuwe onderwijscultuur is, echt niet! Zo zit de wereld niet in elkaar. Misschien dat u dat aan uw kiezers kunt verkopen. Dat is een proces van jaren. Het heeft jaren geduurd om die onderwijscultuur af te breken en het kost ook jaren om die weer op te bouwen. En in de tussentijd zal dat departement inderdaad op een soms onsympathieke manier die pleisters moeten plakken, of ze willen of niet. 

De voorzitter:

Dan is de volgende interruptie voor de heer Baudet. 

De heer Baudet (Forum voor Democratie):

Wij delen de grote zorgen over de kwaliteit van het onderwijs die de heer Beertema naar voren heeft gebracht en zouden ook zeer sympathiek staan tegenover de motie waar hij op hint. Dat is een motie waarin we als Kamer een uitspraak doen over de ondermijnende visie op de Nederlandse taal van verschillende opleidingsinstituten en andere mensen in het onderwijs, die vorige week naar voren is gekomen in nieuwsberichten. Wij vragen ons af of de heer Beertema daar nog een nadere toelichting op kan geven en misschien zelfs een voorzet kan doen voor een dergelijke motie, die wij in elk geval van harte zouden steunen. 

De heer Beertema (PVV):

Ik kan natuurlijk geen motie indienen in een eerste termijn, want we moeten eerst de reactie afwachten van de initiatiefnemers en het kabinet. Ik zal die motie in tweede termijn graag indienen. Ik wil met alle plezier de overwegingen en het dictum gezamenlijk vaststellen, want het zou natuurlijk het allermooiste signaal zijn als die door alle partijen wordt ondertekend. Onze mooie taal heeft kennelijk bescherming nodig tegen dit soort taalvandalen. Het zijn ook niet zomaar taalvandalen, het zijn lerarenopleiders. En dat is het verontrustende, dat is wat mij zo veel zorgen baart. Dus dank aan de heer Baudet. 

De heer Van Meenen (D66):

Voor alle helderheid: dit laatste deel ik nu eens een keer volledig met de heer Beertema. Als we iets niet moeten doen, dan is het stoppen met eisen stellen aan leerlingen. Dat is de beste manier om ze niet te verheffen. Daar zijn we het dus 100% over eens. Het is alleen zo jammer dat de heer Beertema dat brengt in een debat dat daar niet over gaat. Dit debat gaat over de vraag, hoe we alle kinderen in Nederland het beste onderwijs geven en of het dan helpt dat de overheid allerlei toetsen in dat veld gooit. De heer Beertema doet daar wat gemakkelijk over, maar hij is, net als ik, heel lang docent geweest. 

De voorzitter:

Hoe lang? 

De heer Van Meenen (D66):

Hij is 34 jaar docent geweest en ik maar 33 jaar. Maar goed, je kunt wel zien dat het voor mij korter geleden is. Ik weet nog meer waar het over gaat. Maar goed, dat terzijde. 

Ik begrijp werkelijk niet dat de heer Beertema er als oud-docent voor pleit dat de overheid ingrijpt. Dat kan toch nooit iets oplossen voor situaties waarin docenten eventueel nalaten het goede te doen? Sterker nog, zou het niet zo zijn dat juist door het beleid van het afgelopen decennium, waar ook de PVV voor een deel haar bijdrage aan geleverd heeft, docenten steeds meer achterover zijn gaan leunen, omdat die overheid een steeds grotere rol ging nemen? En nu dreigt dat weer met die diagnostische toets. We hebben het met de rekentoets gezien. 

De voorzitter:

Graag uw vraag. 

De heer Van Meenen (D66):

Dat is mijn vraag. Is het feit dat de overheid steeds meer binnendringt in de scholen en eigenlijk de verantwoordelijkheid bij docenten steeds meer wegneemt, niet juist de oorzaak? 

De heer Beertema (PVV):

Nee, dat is de oorzaak niet. Die diagnostische toets is, wat ons betreft, geen examen of toets in de ware zin des woords. Ik heb dat net ook al betoogd. Het is een didactisch hulpmiddel. Ik heb in mijn tijd in het mbo in Rotterdam-Zuid gestreden tegen dat competentieonderwijs, waardoor ik de kennis die ik zo graag wilde meegeven aan al die Turkse meiden, Marokkaanse jongens en weet ik veel, die dat ontzettend hard nodig hadden, niet meer kon meegeven. Dat kon niet meer. Ik had gewild dat er toen diagnostische toetsen waren, waardoor niet ik maar mijn management tot de orde was geroepen. Ik had gewild dat het management te horen had gekregen: dit kan niet, die leerlingen weten op dit punt in hun opleiding te weinig, er moet iets gebeuren. Nogmaals, het is een didactisch hulpmiddel om een en ander aan te scherpen, om voor jezelf vast te stellen waar de manco's zitten. Laat wat in orde is dan een beetje gaan en leg de focus op die thema's waar de manco's zitten. Dat is een didactische toets. Het is geen examen. Het is een hulpmiddel om het onderwijsleertraject aan te scherpen. 

De heer Van Meenen (D66):

De heer Beertema wilde destijds als docent diagnostische toetsen houden, maar het mocht blijkbaar niet van het bestuur. 

De heer Beertema (PVV):

Nee, ik deed het zelf. 

De heer Van Meenen (D66):

Misschien zijn er op dit moment ook scholen waar het om de een of andere reden wordt verhinderd. Ik kan mij daar, eerlijk gezegd, heel weinig bij voorstellen, maar de heer Beertema heeft het blijkbaar laten gebeuren. Als docent wilde hij zijn leerlingen een toets laten maken, maar hij mocht dat niet doen van het bestuur. Toen heeft hij gezegd: dan doe ik het niet; weet je wat, ik ga de politiek in en dan ga ik het van daaruit wel regelen. Dat is niet wat we moeten laten gebeuren. 

De heer Beertema (PVV):

Nee, nee, nee. 

De heer Van Meenen (D66):

Daarom begrijp ik de heer Beertema niet. Als mijn partij bijvoorbeeld bezig is om de positie van docenten ten opzichte van hun besturen op dit vlak te versterken, bijvoorbeeld via de medezeggenschap, geeft de heer Beertema niet thuis. In plaats daarvan zegt hij: we dienen nog meer de overheid te laten binnendringen. Hij zegt eigenlijk: laten we die docent helemaal geen positie meer geven; hij krijgt vanaf nu van de overheid in plaats van het bestuur te horen wanneer hij een toets mag houden, welke toets dat dan is en hoe die eruitziet. 

De voorzitter:

Ik vraag u om af te ronden, mijnheer Van Meenen. 

De heer Van Meenen (D66):

Dat kan toch nooit de bedoeling van de docent Beertema geweest zijn? 

De heer Beertema (PVV):

Er wordt nu zo veel bijgesleept. Nu gaan we het over de medezeggenschap hebben. Ik heb hier geen vraag in herkend. Misschien kunt u een analyse geven, mijnheer de voorzitter. Misschien kunt u mij even op weg helpen? Wat was de vraag, mijnheer de voorzitter? 

De voorzitter:

Dat is lastig. Was het de bedoeling van de docent Beertema? Die vraag hoorde ik. 

De heer Van Meenen (D66):

Ja, dat is de vraag. Die docent … 

De voorzitter:

Nee, mijnheer Van Meenen. De heer Beertema gaat over zijn eigen antwoord. 

De heer Beertema (PVV):

Er is heel veel schade aangericht in het onderwijs. Er is zo veel schade aangericht dat we indertijd — daar weet u alles van, mijnheer Van Meenen — dat enorme maatschappelijke debat hadden. De jongens en meisjes konden niets meer. U kunt dat wegwuiven, mijnheer Van Meenen, maar zo was het wel. Waar komt de wanhoop vandaan bij de lerarenopleiders waar ik het over heb? Zij slagen er niet meer in om een beetje grammatica bij te brengen, terwijl ze dat in alle landen om ons heen wel kunnen. Kennelijk kan niet meer worden overgebracht hoe het zit met de d's en de t's. Kennelijk is het een noodkreet geweest van deze mensen om dan maar te zeggen: we zullen het allemaal maar een beetje laten gaan; we gieten er een bicultureel sausje over en dan komt het wel goed. Natuurlijk komt het niet goed! Natuurlijk wordt er in de samenleving onderscheid gemaakt tussen mensen die correct Nederlands gebruiken en mensen die straattaal gebruiken. Het is zo hypocriet om maar te doen alsof het allemaal evenveel waard is. 

Juist deze lerarenopleiders zijn de D66-stemmers. Deze mensen wonen in witte enclaves, met bakfietsen. Iedere avond lezen zij hun kinderen verantwoorde boekjes voor. Weet u waarom ze dat doen, mijnheer Van Meenen? Ze zijn er diep van overtuigd — daar hebben ze groot gelijk in — dat correct taalgebruik waanzinnig belangrijk is voor de rest van je leven, voor je carrière, om te kunnen analyseren, om je plek als participerend burger in de samenleving in te nemen. Die ouders doen dat wel. Maar dan zijn ze lerarenopleider en dan gaan ze naar Inholland of de Hogeschool Rotterdam en dan zeggen ze: het is toch wel erg rot voor die kinderen dat ze "de meisje" en "waar ga jij" zeggen; laten we zulke taal maar tot nieuwe standaard verheffen. Kom op, mijnheer Van Meenen. Die mentaliteit heerst er kennelijk in het onderwijs. Dat is het hypocriete. Op die manier gaat de verheffingsgedachte eraan. Ik ben blij dat er een departement is en dat er inspecteurs zijn die dat onderkennen en die zeggen: oké, dan moeten we af en toe een diagnostische toets inlassen, ook al is dat niet zo leuk, om de leraren en de scholen bij de les te houden. 

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter … 

De voorzitter:

Ik wil graag door, mijnheer Van Meenen. 

De heer Van Meenen (D66):

Ja, ik ook. 

De voorzitter:

Mevrouw Becker heeft een interruptie. 

Mevrouw Becker (VVD):

Ik zou graag een poging willen doen om als VVD het redelijke midden tussen D66 en de PVV te laten spreken … 

De heer Beertema (PVV):

Dan moet u niet bij mij zijn, mevrouw Becker. 

Mevrouw Becker (VVD):

… in deze verhitte discussie. De heer Beertema heeft twijfels bij het schrappen van de grondslag van de diagnostische toets. Sterker nog, hij is ertegen. Betekent dat ook dat hij vindt dat per direct zo'n verplichte diagnostische toets zou moeten worden ingevoerd? Ik hoor hem tegelijkertijd zeggen dat dit niet het ideale middel is. Is de heer Beertema bereid om met de VVD mee te denken over welk middel wel kan werken? Van ons mag het een verplichtend karakter hebben. Het mag van ons ook van nationale normen zijn voorzien, maar het zou ook een leerlingvolgsysteem kunnen zijn. De pilot is ook nog niet afgerond. Wil de heer Beertema daarop reflecteren? 

De heer Beertema (PVV):

Dat kan heel snel. Als mevrouw Becker dit met "het midden" bedoelt, dan ben ik daar uiteraard wel voor te vinden. Ik wilde dat ook aangeven. Laten wij de pilot afronden, met een gedegen evaluatie komen en dan om de tafel gaan zitten over wat wij ermee gaan doen. Dan kunnen wij bezien wat de effecten zijn geweest en wat wij er verder mee kunnen. Dat moeten we natuurlijk doen. Maar het gaat mij te ver om nu botweg te zeggen, voordat de pilot is afgerond: dit moet eruit worden gesloopt. Ik vind dat zonde, ook van de politieke inspanningen. Je tuigt niet een hele pilot op om die voor de afronding ervan al weer te slopen vanwege de politieke waan van de dag. 

Dan nog een opmerking over de poging om onze taal te lijf te gaan. Correct en verzorgd Nederlands is helemaal geen uitsluitingsmechanisme, zoals de lerarenopleiders beweren. In elke cultuur wordt taalvaardigheid gewaardeerd. Het is een belangrijke voorwaarde voor betere carrièrekansen. Ik heb de initiatiefnemers al gevraagd of zij daarop willen reageren, ook op die kwalijke vorm van cultuurrelativisme. Wat mij betreft moeten wij hier paal en perk aan stellen, omdat deze kwalijke vorm van cultuurrelativisme juist de leerlingen uit de lagere klasse op achterstand zet. De kinderen uit de hogere middenklasse worden cultureel gevormd, op een heel verantwoorde wijze, maar door dit soort ingrepen wordt de segregatie tussen de hogeropgeleiden en de lageropgeleiden alleen maar dieper. Dat moeten wij echt niet willen. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voorzitter. Mijn felicitaties aan allen die een maidenspeech hebben gehouden, de collega's Becker, Westerveld en Kwint, en ook alvast aan de collega's die dat nog gaan doen, Van der Molen en Van den Hul. Het is mooi om hun verhalen, uit het hart en tegelijkertijd met een visie, te horen. Dat belooft wat voor de toekomst. Mijn felicitaties ook aan de indieners, de heren Bisschop en Rog, en zeker ook aan de medewerker, die natuurlijk het echte werk heeft gedaan, de heer Leertouwer. Het is altijd een mooie klus om te doen, maar het is ook echt werk. 

Mijn conclusie is dat het een goed voorstel is. We hebben al veel discussie gehad tijdens dit debat over de vraag of er een tussentijdse toets moet komen. Er is uitvoerig met de heer Beertema van gedachten gewisseld. Ik constateer dat alle argumenten om wel of geen tussentijdse toets in te voeren, in de diverse bijdragen voorbij zijn gekomen. Wat mij betreft gaat het om het hoe. De heer Beertema heeft dat heel helder gezegd. Het is een didactisch hulpmiddel, maar dan moet je het dus niet doen, zegt de commissie-Dijsselbloem, want als Den Haag moet je niet over het hoe gaan. Den Haag moet over het wat gaan. Er is juist minder bemoeienis vanuit Den Haag nodig. Laten wij de professionele ruimte dus vergroten. 

Ik weet nog goed dat ik in 2009 bij de Erasmus Universiteit werd benoemd als hoogleraar. Ik vroeg of er nog iets was gezegd over welk vak ik moest geven en hoe ik dat moest geven. Het antwoord was: Nee. Want ik werd benoemd als hoogleraar, men had vertrouwen in mijn professionaliteit, dus ik mocht een vak gaan geven waarvan ik dacht dat het goed zou zijn voor de universiteit en voor de studenten. Ik mocht dat ook doen op mijn eigen manier, het aantal uren kon ik ook zelf bepalen, evenals de manier waarop ik college zou geven en de literatuur. Maar ik word wel keihard afgerekend op de kwaliteit van mijn colleges. Dat is ruimte voor de professionaliteit. De een kan dit doen, de ander kan dat doen, maar uiteindelijk verhoog je daarmee de kwaliteit, niet met dit soort dwaze, tussentijdse toetsen die ook nog eens voor alle scholen hetzelfde zijn. Daar los je helemaal niets mee op. Dan krijg je inderdaad "teaching to the test". Dat is niet effectief en het brengt hoge kosten mee. 

Het interessante is: daar gaat dit voorstel helemaal niet over. Het gaat niet om een voorstel in de trant van: moet er nu een tussentijdse toets komen, ja of nee? Wij hebben daar wel heel veel tijd aan besteed, maar het gebeurt wel vaker in dit soort debatten dat wij heel veel tijd besteden aan wat eigenlijk niet op tafel ligt. Wat op tafel ligt, is de wettelijke bepaling inzake het recht van het kabinet om zonder voorhang in deze Kamer een verplichte tussentijdse toets in te voeren. Dat staat los van de vraag of je voor die toets bent of tegen die toets. Volgens mij is hier niemand enthousiast voor die toets, zelfs niet degenen die kritische vragen hebben gesteld over dit wetsvoorstel. Ik hoorde de heer Beertema zeggen: eigenlijk is dit geen oplossing van het probleem en het is een kwestie van pleisters plakken. Je gaat toch geen pleisters plakken en oplossingen voorleggen, die eigenlijk geen echte oplossingen zijn, zonder voorhang? Zonder daadwerkelijke instemming van de Kamer? Zonder een debat over de vraag: is dit nu wel echt een oplossing, of moeten wij heel andere dingen doen? Of je nu voor of tegen die tussentijdse toets bent, volgens mij moet je voor dit initiatiefwetsvoorstel zijn. Te allen tijde geldt: als er ooit een tussentijdse toets komt, zal die er gewoon moeten komen via een regulier wetsvoorstel, met een advies van de Raad van State en met inbreng van heel onderwijs-Nederland. Let wel: die zijn nu negatief. De Onderwijsraad is negatief en de Raad van State is negatief. Ik zou zeggen: volgens mij gaat dit wetsvoorstel het Kamerbreed halen, zelfs met steun van de VVD. 

De voorzitter:

Dat gaan we horen. 

Mevrouw Becker (VVD):

Toen de grondslag in de wet is opgenomen — ik denk dat de heer Dijkgraaf misschien al in de Kamer zat, maar ikzelf nog niet — is dat expliciet gedaan om ervoor te zorgen dat het een stok achter de deur was. Het ging erom, eerst te bezien hoe de referentieniveaus taal en rekenen zouden uitwerken en daarmee de resultaten van scholen in de gaten te houden. Ook ging het erom, scholen daarin de vrijheid te geven. Zou de heer Dijkgraaf eens willen reflecteren op de vraag of die stok achter deur nu nog steeds nodig is? Is hij het met mij eens dat de resultaten niet zijn verbeterd? Dat is misschien ook niet het argument van de SGP. Destijds, bij de invoering van die grondslag, vond de SGP al dat die geschrapt zou moeten worden en zij heeft daartoe een amendement ingediend, dat het niet heeft gehaald. Ik snap dat de SGP dit nu vanuit een soort principiële overweging nog eens probeert, maar wat heeft de leerling aan die principiële overweging? 

De heer Dijkgraaf (SGP):

De leerling heeft niets aan teaching to the test. De leerling heeft er niets aan als het onderwijsveld zich weer veel meer gaat bezighouden met "we moeten de toets halen, dus we hebben nog minder tijd om de echte kennis bij te brengen." Dat is het inhoudelijke argument, maar het staatsrechtelijke argument vind ik eerlijk gezegd bij dit wetsvoorstel nog veel belangrijker. Voor de stok achter de deur heb je geen wettelijke bepaling nodig, want wij kunnen altijd een stok creëren. Dat is nu juist het krachtige van ons parlement. Als je dat soort ingrijpende dingen doet, waarvan iedereen zegt "je moet er wel mee oppassen in het kader van onderwijsvrijheid", dan moet je toch altijd willen dat je daar als Kamer zeer intensief bij betrokken bent? Dit in plaats van dat een staatssecretaris of minister misschien zegt: ik sla een AMvB en leg het even verplicht op. 

Mevrouw Becker (VVD):

Ik zou er misschien in kunnen meegaan dat die stok achter de deur weg kan, als die niet meer nodig zou zijn. Ik vraag daarom aan de heer Dijkgraaf, te reflecteren op de resultaten in het voortgezet onderwijs op dit moment. Wat is zijn voorstel om die te verbeteren, zonder die stok achter de deur? 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Mijn argument is nu juist dat met het aannemen van dit wetsvoorstel de stok achter de deur er blijft. Het onderwijsveld weet als geen ander dat er allerlei wetgeving komt. Te allen tijde kunnen wij zeggen: dit gaat niet goed, dus wij gaan iets anders doen. Iedereen die in onderwijsveld op werkbezoek gaat — u zult dat ongetwijfeld ook doen — weet dat het onderwijsveld juist zegt: lieve help, wat voor wetten krijgen wij allemaal om onze oren? In het onderwijsveld weten ze heel goed: als wij het niet goed doen, krijgen we juist die stok. 

Mevrouw Becker (VVD):

Oké. maar dat is dan de winst van dit debat. Als ik goed begrijp, betekent dit dat de SGP voor de toekomst niet uitsluit om alsnog een verplichte vorm van tussentijdse meting van leerresultaten te steunen en dat de SGP zelf zou overwegen om bijvoorbeeld een leerlingvolgsysteem te steunen. Kunnen wij vandaag helder met elkaar vaststellen dat u dit niet uitsluit? 

De heer Dijkgraaf (SGP):

We hebben een tijd achter ons liggen waarin van alles en nog wat en iedereen werden uitgesloten van allerlei processen. Ik geloof dat de SGP bijna de enige partij is die aan dat soort spelletjes niet meedoet. Wij willen namelijk altijd de discussie voeren op het moment dat er een voorstel ligt. Op inhoudelijke gronden zie ik er weinig in bij dit soort specifieke voorstellen. Maar als ik het op een iets hoger niveau til, en mij wordt gevraagd of wij in de komende jaren met z'n allen moeten werken aan een stevigere en betere kwaliteit van het onderwijs, dan is het antwoord: ja. Vervolgens gaan we dan wel discussiëren over de vraag welke instrumenten daarbij passen. 

De voorzitter:

Gaat u verder met uw betoog. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dank u wel, voorzitter. Ik was aan het einde van mijn betoog gekomen met de constatering dat volgens mij dit wetsvoorstel wel met algemene stemmen moet worden aangenomen, omdat ik anders niet snap hoe het hier nou precies zit. 

Ik wil nog één vraag stellen aan de initiatiefnemers. Ik vind dit een heel mooi voorbeeld van het schrappen van overbodige regels die in de wet staan. Gaan we dit vaker meemaken? Is het de ambitie van de initiatiefnemers om vaker met dit soort initiatiefwetten te komen, zodat zij op een gegeven moment bekend komen te staan als de schrappers? 

De voorzitter:

De volgende spreker is de heer Van der Molen. Hij spreekt namens de fractie van het CDA. Ook hij houdt zijn maidenspeech, dus ook nu geldt weer dat hij vrij kan spreken, zonder te worden geïnterrumpeerd. Ik wens hem succes. 

De heer Van der Molen (CDA):

Voorzitter. Het moet zo ongeveer 1986 zijn geweest. Hier achter op het Binnenhof liep een klein Fries jongetje van een jaar of 6 met zijn ouders naar de Tweede Kamer. Zijn ouders hadden in de trein ernaartoe al uitgelegd hoe belangrijk de Tweede Kamer wel niet was. Want daar werden wetten gemaakt. Dat jongetje van een jaar of 6 wist natuurlijk niet wat wetten waren, maar dat grote gebouw met twee torens herkende hij toen wel. 

Eenmaal binnen, in de Oude Zaal, en na stevig rondgerend te hebben, mocht hij in een heel krap bankje van bruin en groen naast zijn moeder gaan zitten. Daar hoorde hij verhalen over mandjes met geheime boodschappen die men aan een touw naar beneden liet gaan. Tot hij daar recht voor hem iets zag wat niet klopte. Daar recht voor die jongen hing een kalender. Elke dag werd er een briefje van afgescheurd, maar dat was men toen vergeten. Misschien was men het vergeten omdat het zaterdag was, maar er stond toch echt "vrijdag". Dat wijsneuzige, kleine Friese jongetje stak z'n hand op en wees de dame die uitleg gaf, op de misstand. En toen mocht hij zelf het briefje eraf scheuren en hij mocht het meenemen naar huis. Jarenlang heeft dat jongetje dat briefje bewaard in z'n kamer. Hij nam het zelfs mee naar school om te bewijzen dat hij echt in de Tweede Kamer was geweest. Nu is dat kleine Friese jongetje al best een stukje groter en staat hij hier voor het eerst zelf in de Tweede Kamer, voor zijn maidenspeech. Ik heb zonet nog even gecheckt of de kalender klopt. Hij klopt. 

Tussen toen en nu zit ongeveer 30 jaar. Maar de interesse voor politiek zat er bij mij al vroeg in. Het jaar 1986 was ook het jaar dat Ruud Lubbers voor het CDA een enorme verkiezingszege boekte. Voor Ruud Lubbers heb ik nog campagne gevoerd, in groep zeven van de Christelijke Basisschool de Bron in Damwoude. We hadden leerlingenverkiezingen en Ruud Lubbers was mijn man. Ik had daar geen echt goede reden voor, maar net als heel veel kiezers wist ik dat hij zijn karwei wilde afmaken. En ik vond dat hij dat wel had verdiend. 

Het duurde tot 2001 voordat ik echt politiek actief werd. Bij de kapper trof ik een oud-mbo-docente die zich nog kon herinneren dat ik me altijd overal mee bemoeide. En dus dacht ze dat politiek wel iets voor mij zou kunnen zijn. Na Ruud Lubbers werd Jan Peter Balkenende mijn man, en ik werd lid van het CDA. De rest is geschiedenis. Naast mijn werk werd ik gemeenteraadslid in de stad waar ik studeerde en waar ik woon, Leeuwarden. De laatste drieënhalf jaar mocht ik daar wethouder zijn. Afgelopen vrijdag nam ik afscheid, en na vijftien jaar lokale politiek deed ik dat met best wat weemoed. 

Het is voor mij volkomen logisch dat in deze Kamer mensen uit alle hoeken van ons land zitten. Ik prijs me dan ook gelukkig dat ik deel mag uitmaken van een fractie waarin zowat alle provincies vertegenwoordigd zijn. Dat kenmerkt mijn partij en dat vind ik een goede zaak. Zelf wil ik Kamerlid zijn voor heel Nederland, maar nadrukkelijk ook met de opdracht om mijn provincie hier in de kijker te spelen. In de campagne trok ik door de hele provincie om met heel veel mensen te spreken. Een groot aantal van hen heeft ook op mij gestemd. Daar ben ik hen dankbaar voor. Hun verhalen leg ik natuurlijk op enig moment ook hier in uw midden neer. 

Alhoewel ik moet opbiechten dat ik hier best wat onwennig sta, is het voor mij een hele eer dat ik in dit huis volksvertegenwoordiger mag zijn. Ik kijk uit naar de debatten die we hier gaan voeren. Ik kijk er ook naar uit om dat namens het CDA te mogen doen op de onderwerpen die mij aan het hart gaan: het middelbaar beroepsonderwijs, waaraan ik zelf een aantal jaren deelnemer was, het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderwijs. Ik ben zelf een stapelaar: van mavo naar het mbo en verder. Tegen de tijd dat ik een universitair diploma kon gaan halen, zat ik al tot over mijn oren in de politiek. Van een diploma is het dus nooit echt gekomen. 

In de mogelijkheid om opleidingen te stapelen, zit wat mij betreft de kern van het onderwijs. Onderwijs biedt de kans om verder te komen en om je talenten te ontdekken. Onderwijs is vooral niet een radertje in de grote economische motor van de zogenoemde bv Nederland, maar het is een doel op zich, om mensen te laten groeien en om wat belangrijk is over te dragen aan nieuwe generaties. Het is geen vergaarbak van politieke interesses of een standaardoplossing voor alle maatschappelijke problemen. 

Voor mij als christendemocraat staat de vrijheid van en in het onderwijs centraal, en daarmee de vrijheid om een school te stichten, die school richting te geven en in te richten. Die vrijheid is ooit gestoeld op het besef dat er niet één opvatting is over wat goed onderwijs is maar dat we daarover met elkaar van mening kunnen verschillen en dat die vrijheid van meningsuiting niet finaal hier in dit huis moet worden beslecht maar dat daarin verschil mag zijn, zoals onze Nederlandse samenleving ook geen eenheidsworst is. Het is, althans in mijn opvatting en in die van de christendemocratie, sowieso goed dat de overheid niet de eindbaas is in ons land, maar dat gemeenschappen dat in eerste instantie zelf zijn. Dat is in onze geschiedenis niet alleen een verheven ideaal geweest van afgestudeerden maar ook een opvatting van heel gewone mensen. Ik heb die vanuit huis meegekregen, niet in het Latijn maar in het Fries. 

Het draait in het leven, en dus ook in de politiek, om dienstbaarheid aan mensen. Persoonlijk lees ik dat terug in verhalen uit de Bijbel. Dat boek staat vol met verhalen van ogenschijnlijke mislukkelingen die toch grootse dingen doen: ongelovige thomassen, fantasten die het schoppen tot onderkoning van de farao of een zoon van een eenvoudige timmerman die een geboren leider blijkt te zijn. Om maar met Abraham Kuyper te spreken: kleine luyden. Het gaat om gewone mensen, die niet zitten te wachten op ingewikkelde discussies maar op daden. In de praktijk zie ik dat onderwijs juist voor hen het verschil kan maken. Dat maakt onderwijs iets om zuinig op te zijn. Ik hoop daar de komende jaren op mijn manier een bijdrage aan te kunnen leveren. 

Zoals ik aangaf, staat het CDA voor de vrijheid van inrichting van onderwijs. Dat brengt mij bij het initiatiefvoorstel dat nu voorligt. Ik dank de initiatiefnemers allereerst voor het klaren van het karwei. Ik dank de indieners ook voor het beantwoorden van de aanvullende schriftelijke vragen die wij hadden gesteld. Aan het wetsvoorstel dat voorligt, is terecht een stevige discussie voorafgegaan. De CDA-fractie hekelt, net als andere fracties, al langer de doorgeschoten toetscultuur in het Nederlandse onderwijs. Waar het onderwijs sterker van wordt, is een open cultuur, waarin kritisch gekeken wordt naar de kwaliteit van het onderwijs, waarin voor iedere scholier specifieke aandacht is en waarin onderwijzers als team elkaar aanspreken op waar het beter kan en dan actie ondernemen. 

Het was om die reden dat de CDA-fractie kritisch was op de proef met een diagnostische toets in het voortgezet onderwijs. Dat deze kritiek breed gedeeld werd, bleek ook uit de aangenomen motie van coalitiepartijen PvdA en VVD, van de leden Straus en Ypma, waarmee een verplichte invoering werd afgewezen. Een diagnostische toets die op dezelfde manier voor elke scholier zou moeten gelden aan het eind van de onderbouw heeft sowieso weinig toegevoegde waarde. Het houdt, zoals veel toetsen, te weinig rekening met specifieke omstandigheden en levert amper feedback waaraan je als docent of scholier in de bovenbouw nog iets hebt. Naar de mening van de CDA-fractie is het onderwijs prima zelf in staat, te bepalen of en op welke wijze men de tussentijdse ontwikkeling van scholieren in beeld wil brengen. Sterker nog, dat is op veel plekken nu al de praktijk. Het voert dan ook te ver om centraal aangestuurd alsnog een diagnostische toets in te voeren, helemaal zonder tussenkomst van de Kamer. Daarmee dendert de standaardisering van het onderwijs voort, waarvoor wij graag een stokje steken. 

Het is dan ook niet minder dan consequent om de indieners van dit wetsvoorstel te volgen en de wettelijke mogelijkheid tot invoering van een diagnostische toets te schrappen. Daarmee doen we recht aan de vrijheid van inrichting van het onderwijs en spreken we uit dat we vertrouwen op de professionaliteit van de mensen die voor de klas staan en die scholieren begeleiden. Het is om die reden dat de CDA-fractie het voorstel van harte steunt. 

(Applaus) 

De voorzitter:

Ik feliciteer u graag met uw maidenspeech. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

De voorzitter:

Ik heet de leerlingen van de Europese School, onderdeel van het Rijnlands Lyceum, van harte welkom. 

Ik geef het woord aan mevrouw Van den Hul namens de Partij van de Arbeid. Ook zij houdt haar maidenspeech, dus wederom geen interrupties. 

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Voorzitter. Mijn grootmoeder, die vast trots van boven meekijkt, werd bijna een eeuw geleden geboren. Vrouwen mochten toen nog niet stemmen. Als iemand haar toen had verteld dat haar kleindochter slechts twee generaties later Kamerlid zou zijn en in haar maidenspeech een lans zou breken voor laagdrempelige toegang tot goed onderwijs voor iedereen, dan vraag ik mij af of ze dat had geloofd. Zijzelf kreeg niet eens de kans haar school af te maken. Dat was namelijk niet nodig voor een meisje. Nee, een boerendochter werd geacht haar tijd beter te besteden. 

Die dagen zijn in Nederland inmiddels gelukkig voorbij, maar ook nu nog zijn er helaas jongens en meisjes die drempels tegenkomen op weg naar hun dromen. Sterker nog, als kleine Kirsten had geluisterd naar een aantal mensen die zij tijdens haar schooltijd tegenkwam, dan had ik hier wellicht vandaag niet gestaan. Dat waren mensen — meestal mannen overigens, onder wie uitgerekend een decaan — die mij op basis van mijn uiterlijk, geslacht of kledingkeuze in een hokje meenden te moeten stoppen. Maar, lieverd, meisjes als jij hoeven toch helemaal niet te studeren, die worden stewardess en die trouwen met een rijke zakenman. Ik zou wiskunde en natuurkunde maar laten vallen, als ik jou was, daar krijg je alleen maar rimpels van. Gymnasium? Daar heb je toch helemaal niets aan later? Dit is waargebeurd. 

Achterafgezien kan ik zeggen dat dit soort stigmatisering een van de redenen is geweest dat ik politiekbewust en later actief ben geworden en terechtkwam bij de PvdA. Juist dit thema gaat mij aan het hart. Ik ben dan ook blij en trots dat ik mij de komende tijd onder meer mag bezighouden met de onderwijsportefeuille, om ervoor te zorgen dat niemand drempels tegenkomt op weg naar haar of zijn dromen. Of je nou een boerendochter bent of een blonde bolleboos met een talenknobbel, of je nou Shamilla heet of Mitchell of Jashin of Jantien, niemand verdient het om onderschat te worden. 

In het onderwijs moeten leerlingen beoordeeld worden op wat ze kunnen in plaats van wie ze zijn. Dat betekent dat de kwaliteit altijd centraal moet staan en niet de cijfertjes. Daarom strijdt de PvdA tegen doorgeschoten rendementsdenken, tegen een cultuur waarin leerlingen, docenten en scholen worden afgerekend op toetsresultaten van slechts een beperkt aantal vakken. Niet de cijfers, maar de vooruitgang en de ontwikkeling van leerlingen moeten bij onderwijs en dus ook bij toetsing centraal staan. Dat is precies de reden waarom ik toch een aantal kritische vragen heb bij dit wetsvoorstel. 

De diagnostische tussentijdse toets in het voortgezet onderwijs was ooit bedoeld om precies dat te doen: aan het einde van de onderbouw het niveau van leerlingen te meten om maatwerk te kunnen leveren en om, zoals de staatssecretaris het ooit zo beeldend formuleerde, onder de motorkap te kunnen kijken. Maar deze toets mag geen drempel opwerpen voor gelijke kansen, want wat toetsen we dan precies? Is alles wat van belang is wel toetsbaar? Kijken we wel genoeg naar alle vaardigheden, zoals creativiteit, empathie en sociale skills? Bovendien is een toets slechts een momentopname en er kan ook nog eens worden geoefend. Dus doet zo'n toets dan wel recht aan de observaties van docenten, die de leerlingen dagelijks zien? En, los daarvan, hoe valide is zo'n toets eigenlijk? 

Als gastdocent in het hoger beroepsonderwijs kom ik veel stapelaars tegen. Veel van hen hebben een migratieachtergrond. Prachtig natuurlijk dat deze kanjers na een soms lange omweg alsnog hun weg naar het hoger onderwijs hebben gevonden; een diepe buiging waard. Want het vergt moed om door te zetten en te laten zien dat je het wel kunt, terwijl je daartoe in een eerder stadium door je meester of juf niet in staat werd geacht. Behalve heel erg trots zijn op die kanjers, moeten we ons echter ook ernstig afvragen hoe het toch kan dat de talenten van deze studenten soms pas zo laat tot hun recht komen. Bijvoorbeeld door onderadvisering bij de overgang van primair naar voortgezet onderwijs, zoals helaas nog steeds vaak voorkomt. Of op een later moment in de schoolcarrière, want ook in het voortgezet onderwijs vallen op verschillende momenten besluiten over afstromen, doorstromen of opstromen. Toetsing speelt daarbij vaak een belangrijke rol. 

De PvdA gelooft in gelijke kansen. Het onderwijs is dé plek waar kinderen, ongeacht wie ze zijn, de kans geboden wordt om zichzelf te ontwikkelen en hun talenten te ontdekken. De manier waarop kinderen zich ontwikkelen of het tempo waarin ze leren, verschilt van kind tot kind. De een leert snel, de ander langzaam. De een bloeit vroeg, de ander laat. Kan een diagnostische toets docenten helpen om erachter te komen wat leerlingen hebben geleerd en waarmee ze nog moeite hebben? Ja, dat kan. Kan het bespreken van de resultaten van een dergelijke toets bijdragen aan maatwerk in het onderwijs? Jazeker, maar we moeten tegelijkertijd niet uit het oog verliezen waar het ons allemaal uiteindelijk om te doen was, namelijk het borgen van gelijke kansen voor alle kinderen. 

Ik zou dan ook graag de heren Rog en Bisschop willen vragen om ons mee te nemen in wat hun voorstel concreet betekent voor leerlingen. Betekent het wegnemen van de wettelijke basis voor een verplichte diagnostische tussentijdse toets dat verborgen talent onopgemerkt blijft, of betekent het dat laatbloeiers die zich na de toets manifesteren, nu juist de kans krijgen die ze verdienen? Dat is waarop we het initiatiefwetsvoorstel dat vandaag voorligt, waarvoor hartelijk dank, moeten wegen, waar het ons uiteindelijk om moet gaan en waar volgens mij alle fracties in deze Kamer aan hechten: laagdrempelige toegang tot het allerbeste onderwijs. Want net als mijn oma, net als u, net als ik, verdient ieder kind de kans het beste uit zichzelf te halen. 

(Geroffel op de bankjes) 

De voorzitter:

Dank u wel. Ik wil u van harte feliciteren met deze maidenspeech. Ik schors de vergadering om ook de andere leden in de gelegenheid te stellen u te feliciteren. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

De algemene beraadslaging wordt geschorst. 

De voorzitter:

Hiermee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Het moment van beantwoording in eerste termijn door de initiatiefnemers zal nog nader worden bepaald. Na de schorsing voor de lunch vangen we aan met de regeling van werkzaamheden. 

De vergadering wordt van 12.04 uur tot 12.45 uur geschorst. 

Voorzitter: Arib

Naar boven