8 Vereenvoudiging verdeelmodel Provinciefonds

Aan de orde is de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Financiële-verhoudingswet in verband met een vereenvoudiging van het verdeelmodel van het provinciefonds ( 34568 ).

De voorzitter:

Ik heet minister Plasterk van harte welkom en geef als eerste het woord aan de heer Dijkgraaf namens de SGP. 

De algemene beraadslaging wordt geopend. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voorzitter. Deze minister heeft samen met de minister van Financiën op grond van de Financiële verhoudingswet een belangrijke verantwoordelijkheid voor het welvaren van de provincies. Samen zijn zij fondsbeheerder. Zij hebben de taak om op grond van artikel 7 te zorgen voor een goede verdeling over de provincies van het voor het Provinciefonds beschikbare bedrag. Belangrijk hierbij is dat rekening gehouden wordt met de verschillen tussen provincies in vermogen om te voorzien in de eigen inkomsten en de verschillen in uitgaven. Simpel gezegd, het moet niet uitmaken in welke provincie je woont. Er moet sprake zijn van gelijkwaardige uitgangspunten. Daar heeft de commissie-Jansen onderzoek naar gedaan. Dit wetsvoorstel is het gevolg hiervan. 

Het probleempunt is dat al bij voorbaat vaststond dat er geen sprake mocht zijn van herverdeling. Terecht stelt de Raad voor de financiële verhoudingen dat dit op gespannen voet staat met het beginsel van kostenoriëntatie. Maar goed, gegeven de omstandigheden is er sprake van een verbetering van het model; daar zijn wij het mee eens. Door de nieuwe maatstaven wordt het grootste deel van het Provinciefonds gegeven in de vorm van een algemene uitkering. Dat vindt de SGP een goede ontwikkeling. 

Waarom houden we dan vandaag dit debat? Het wordt gehouden omdat er een stevige graat in de keel blijft steken. De commissie-Jansen en de Raad voor de financiële verhoudingen geven aan dat er snel een actualisatie moet komen. Dat is hard nodig, maar intussen zijn zowel het IPO als de minister niet concreet over de datum. Er wordt dus gezorgd voor een nieuw model, maar dat wordt voorlopig nog niet concreet toegepast. 

De minister heeft gemeld dat hij het plan voor de aanpassing zal volgen als er sprake is van unanimiteit. De minister blijft, gezien de wet, echter als fondsbeheerder voluit verantwoordelijk voor het antwoord op de vraag of het nieuwe model voldoet aan de wettelijke eisen. De Raad voor de financiële verhoudingen zegt niet voor niets, alhoewel hij geen voorstander is van een sturende rol voor fondsbeheerders — dat is het uitgangspunt bij verdeelvraagstukken — dat hij de invulling van de rol van de fondsbeheerders in dit specifieke geval te beperkt acht. Met de eis van de unanimiteit is immers niet per definitie geborgd dat recht wordt gedaan aan het algemene belang van een rechtvaardige verdeling van de beschikbare middelen. 

Steeds wordt in het debat dat we hierover met elkaar voeren, gezegd dat de provincies unaniem voor deze wetswijziging zijn. Dat is waar, als er duidelijk bij gezegd wordt dat voor Zeeland een belangrijke mits geldt bij de unanimiteit. Dat blijkt ook uit de brief uit Zeeland die de Kamer vanochtend nog heeft ontvangen. Wat houdt die mits in? Er moet snel sprake zijn van actualisatie van het verdeelmodel en er moet compensatie worden geboden. Dat zijn de voorwaarden die destijds gesteld zijn bij het akkoord gaan met dit model. Over het eerste punt, de actualisatie van het verdeelmodel, worden wat vage opmerkingen gemaakt. Eigenlijk zegt de minister: we willen ons nu nog niet vastpinnen op het moment van actualisatie. Over het tweede punt, de compensatie, wordt helemaal niet gesproken. Vaststaat dat Zeeland te maken heeft met sterke negatieve gevolgen voor de eigen inkomsten vanwege de wegvallende inkomsten uit Delta. Daar is volgens mij ook geen discussie over, maar het gaat wel om jaarlijks 10 miljoen euro. Dat is maar liefst 7% van de Zeeuwse begroting. 

Uit de begroting Provinciefonds blijkt dat "een verdeling van de beschikbare financiële middelen over provincies die elk van de provincies in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lastendruk te kunnen leveren" een leidend principe is. Ik heb hierover een aantal vragen aan de minister. Is hij bereid alsnog te komen met een snelle actualisatie van het verdeelmodel van het Provinciefonds, zoals ook bepleit door de Raad van State en de Raad voor de financiële verhoudingen? Wil de minister toezeggen dat uiterlijk over twee jaar deze actualisatie heeft plaatsgevonden? Erkent hij dat in de tussentijd sprake is van de concrete problemen die Zeeland nu ervaart? Is hij bereid hier in overleg met IPO compensatie voor te bieden, bijvoorbeeld door een tijdelijke verhoging van het specifieke vaste bedrag voor Zeeland, gefinancierd uit het IPO-budget? Daar kan ik het bij laten, mevrouw de voorzitter. 

De heer Veldman (VVD):

Voorzitter. De gemiddelde Nederlander zal zich niet bezighouden met het Provinciefonds en weet waarschijnlijk niet eens dat dat bestaat. Dat is op zichzelf genomen niet zo erg. Maar de gemiddelde Nederlander mag wel verwachten dat de overheid alles wat zij regelt, zo eenvoudig en overzichtelijk mogelijk regelt. Feit is dat het huidige verdeelmodel van het Provinciefonds complex en weinig transparant is. Dat is niet normaal en daar moeten we dus iets aan doen. Het voorliggende wetsvoorstel zorgt voor vereenvoudiging. Bij de verdeling van middelen over de provincies gaat men van achttien naar negen maatstaven en het aandeel algemene uitkering stijgt weer naar 96%. Dat is een goede zaak: vereenvoudiging in de verdeling en zo veel mogelijk eigen sturing door provincies in het besteden van de middelen. Zijn we er dan nu qua herverdeling voor de langere termijn? Volgens mij niet, al was het maar omdat de minister, als het goed is, aan de slag is met de motie-Veldman/Wolbert uit november 2015. Die motie riep op tot een fundamentele herziening van de grondslagen van het Gemeentefonds en het Provinciefonds, gericht op een vereenvoudiging van het systeem. De motie riep ook op om te onderzoeken hoe verschillen in economische groei tussen de diverse regio's in Nederland kunnen worden gefaciliteerd. 

We zijn er ook nog niet voor de langere termijn, omdat er echt wel reden is om meer fundamenteel naar de kostenoriëntatie van het verdeelmodel te kijken en daarmee ook in de toekomst te zorgen voor een rechtvaardige verdeling op basis van een meer op de werkelijkheid gestoeld rendement op het vermogen. De Raad voor de financiële verhoudingen wijst hier ook op in zijn advies om binnen twee jaar met een plan van aanpak te komen. De minister heeft dat advies niet overgenomen. Waarom niet? Is de minister bereid om in lijn met het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen en anticiperend op de uitkomsten van de uitwerking van de motie-Veldman/Wolbert afspraken te maken met het Interprovinciaal Overleg, het IPO, om binnen twee jaar met een plan van aanpak te komen voor een fundamentele herziening? 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat gaat in de richting van wat ik ook bedoel met mijn eerste vraag aan de minister. Dat is mooi. Alleen zou ik dan zeggen dat, als je vraagt om een plan van aanpak binnen twee jaar, in dat plan ook kan komen te staan — ik chargeer even — dat we de komende honderd jaar eraan gaan werken. Dat kan toch niet de bedoeling van de VVD-fractie zijn. 

De heer Veldman (VVD):

Nee, zeker niet. De heer Dijkgraaf weet volgens mij wel dat de VVD, als die iets vraagt, ook resultaat verwacht. Ik vraag niet alleen om een plan van aanpak, maar om een plan van aanpak dat binnen afzienbare tijd, ik kan me een periode van een jaar of drie voorstellen, dan ook tot een herziening leidt. Ik refereerde aan de motie-Veldman/Wolbert van vorig jaar. Ik ga ervan uit dat de minister er geen vier of vijf jaar over gaat nadenken hoe hij uitvoering geeft aan die motie. Dat moet ook binnen afzienbare tijd gebeuren. Tel dat bij elkaar op. Volgens mij moet je dan binnen nu en drie jaar tot een herziening van de verdeelmaatstaven kunnen komen. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Helemaal mee eens. Ik had het over twee jaar. Dat is binnen nu en drie jaar. De voortvarendheid van de VVD, maar ook van deze minister kennende, zou dat toch moeten lukken. 

De heer Veldman (VVD):

Dan zijn we het volgens mij eens. 

Mevrouw Fokke (PvdA):

Voorzitter. Er is vandaag al het nodige over het wetsvoorstel gezegd. Ik ga het kort houden. De pijn zit hem volgens mij vooral — dat delen wij met zijn allen — bij het advies dat de Raad voor de financiële verhoudingen heeft gegeven om binnen twee jaar met een plan van aanpak te komen voor onderhoud aan het verdeelmodel. Ook de raad noemt de in het voorliggende wetsvoorstel voorgestelde indirecte kostenoriëntatie niet voor langere tijd houdbaar. Dat sluit aan, zoals mijn collega Veldman al heeft gezegd, bij de eerder ingediende motie-Veldman/Wolbert. Ook het IPO heeft bij brief van 13 september 2016 aangegeven dat men in lijn met het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen kan instemmen met een verkorting van de termijn voor actualisatie van het verdeelmodel. 

Wat hier vanmiddag voorligt, is de vraag of de minister eigenlijk wel bereid is om hieraan mee te werken en ervoor te zorgen dat de vaart er daadwerkelijk in blijft. Als we het beestje dan toch bij de naam noemen, zou dat vooral een provincie als Zeeland de nodige lucht geven. Ik wil nog wel even ingaan op wat mijn collega zei over een compensatie voor Zeeland. Ik denk dat wij hier in de zaal niet met elkaar moeten wedijveren wie de pijn van Zeeland het meest voelt. Ik denk dat we elkaar op dat punt heel goed begrijpen. Ik persoonlijk vind het heel erg ingewikkeld als men wel unaniem binnen het IPO akkoord is gegaan, maar als dan later toch iets anders blijkt. Je kunt er van alles bij zeggen, maar als ik een afspraak met iemand maak dan staat die afspraak wel. Dat vind ik dus heel ingewikkeld. Ik voel de pijn van Zeeland. Ik zeg alleen wel — ik kan de brief van het IPO helemaal binnenstebuiten keren — dat Zeeland gewoon akkoord is gegaan. Wat ons betreft wordt de actualisatie naar voren gehaald. Dan kunnen wij instemmen met het wetsvoorstel. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik dank mevrouw Fokke voor de steun voor het snel evalueren en met een plan van aanpak komen. Daar ben ik het mee eens. Hoe sneller, hoe beter. 

Ik wil nog even terugkomen op het tweede punt, namelijk dat Zeeland akkoord is gegaan. Zeeland is akkoord gegaan mits er compensatie plaats zou vinden. Dat is ook afgesproken in IPO-verband. Dat heeft geleid tot een brief aan het kabinet in het kader van de commissie-Balkenende. Daar zit echter de pijn. Het IPO en Zeeland gingen ervan uit dat dat in het kader van de commissie-Balkenende opgelost zou worden en dat is niet gebeurd. Nu is de grote vraag hoe die mits wordt ingevuld. Er zijn dus twee dingen afgesproken. Herkent mevrouw Fokke dat? 

Mevrouw Fokke (PvdA):

Dat blijft heel ingewikkeld. In de brief van 13 september 2016 staat: "Met deze brief geeft het IPO-bestuur u tevens mee dat het bestuur in lijn met het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen, de commissie-Balkenende en het kabinet kan instemmen met de verkorting van de termijn voor de actualisatie van het verdeelmodel. Evenals bij de voorgaande actualisaties zal het IPO in dezen het initiatief daarvoor nemen en u als fondsbeheerder een plan van aanpak presenteren." Verder staat er niets in. Ik wil de brief wel langer maken dan hij is, maar de brief is niet langer en er staat geen mits in op het punt van de compensatie. Dan wordt het wel heel erg ingewikkeld. Het IPO maakt een afspraak en Zeeland had dus een voorbehoud moeten maken. Zeeland had moeten zeggen dat die afspraak niet staat, dat hij geen afspraak kan maken. Nu is er de vervelende situatie dat Zeeland zegt dat er een mits is, maar dat ik die in de brief niet lees. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Die brief had inderdaad scherper gekund. Er is een tweede brief aan het kabinet waarin het IPO heel duidelijk aangeeft het met Zeeland eens te zijn dat het probleem van die 10 miljoen opgelost moet worden. Het IPO was van mening dat de minister dan extra geld uit zijn portemonnee moest toveren. Dat heeft hij niet, zo zie ik al aan zijn mimiek. Dat was echter wel het denkkader van het IPO op dat moment. Als mevrouw Fokke die twee brieven neemt, kan zij de combinatie zien. Het was inderdaad nog handiger geweest om het ook in deze brief te zetten. Als je de verschillende stukken op een rijtje zet, zie je dat er instemming is met het verdeelmodel — het IPO is het ermee eens — ervan uitgaande dat die compensatie plaatsvindt. Ik vind dan wel dat wij er als Rijk voor moeten zorgen dat er een oplossing is. De minister is immers aan het eind van de dag wel fondsbeheerder. 

Mevrouw Fokke (PvdA):

Dat klopt, maar daar staat tegenover dat we allemaal weten dat we niet vandaag de geldmachine aan kunnen zetten. Dus linksom of rechtsom, we kunnen het Provinciefonds vandaag niet groter maken. De bal ligt dan toch ook wel weer bij het IPO. Het IPO schuift de hete aardappel naar de minister, maar dat betekent bijna dat de geldmachine aan moet. De geldmachine kan niet aan, dus zou het IPO moeten zeggen dat de compensatie van Zeeland binnen het IPO zal gebeuren. Een dergelijke brief heb ik niet gezien. Ik snap wat u bedoelt, mijnheer Dijkgraaf. Volgens mij delen we allemaal de pijn. Van de instantie die het moet oplossen, heb ik echter geen andere oplossing gezien dan de oplossing die nu voorligt. Daar moeten we elkaar dan ook niets over wijs maken. Daar ben ik persoonlijk niet zo van. 

De voorzitter:

Heel kort, mijnheer Dijkgraaf. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ja, voorzitter. Het is een kort debat. Dat is precies mijn vraag aan de minister. Ik vraag hem niet om de portemonnee te trekken, maar om naar het IPO te gaan om ervoor te zorgen dat het zich uiteindelijk aan die afspraak houdt. Het IPO had gerekend op geld van het Rijk. Dat is niet gekomen. Dan zal het met een oplossing moeten komen en daar kan de minister een rol in spelen. 

De voorzitter:

Dan geef ik tot slot het woord aan de heer Amhaouch van de CDA-fractie. 

De heer Amhaouch (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie steunt het voorstel van de regering om het verdeelmodel voor het Provinciefonds te vereenvoudigen. Zij vindt het ook van belang dat er een breed draagvlak is voor het voorstel. Dat is ook uitgesproken door het IPO. 

In het Provinciefonds zit een correctie voor het hebben van eigen inkomsten. Daarmee wordt solidariteit tussen de provincies bevestigd. Rijke provincies helpen hiermee armere provincies. De Raad van de financiële verhoudingen heeft erop gewezen dat in het model geen rekening wordt gehouden met de gewijzigde verschillen tussen de provincies bij het halen van rendement uit eigen vermogen. Dit pakt vooral nadelig uit voor de provincie Zeeland. Zeeland wordt voor 10 miljoen euro extra aangeslagen op de post "overige eigen middelen", omdat het model uitgaat van dividendinkomsten uit het energiebedrijf DELTA. Maar wat blijkt? Zeeland heeft sinds 2011 geen dividend meer van DELTA. Die provincie loopt daardoor per jaar 10 miljoen euro mis uit het Provinciefonds. Dit op een totale begroting van slechts 140 miljoen euro. Het is voor de provincie dus een substantieel bedrag. Erkent de minister dat het model op dit punt onrechtvaardig uitpakt? Erkent de minister ook dat dit een ongewenste situatie is? Hoe gaat hij dit probleem voor Zeeland helpen oplossen? 

De voorzitter:

Dank u wel. Ik zie dat de minister gelijk kan antwoorden. 

Minister Plasterk:

Voorzitter. Wat voorligt, is een wet om de verdeling via het verdeelmodel van het Provinciefonds te vereenvoudigen. Ik proef in de eerste termijn van de Kamer brede steun voor het voorliggende wetsvoorstel. Daar dank ik haar voor. 

Misschien is het goed om nog even in herinnering te roepen dat dit een initiatief is geweest van de provincies in het Interprovinciaal Overleg, dat hier veelvuldig het IPO wordt genoemd. Het is het initiatief van het IPO geweest aan de commissie-Jansen te vragen om nog eens te kijken naar wat men het "groot onderhoud" noemde van het verdeelmodel in het Provinciefonds. Men heeft de commissie gevraagd om daarover aanbevelingen te doen. Het was dus een initiatief van de provincies. 

Dat heeft ertoe geleid dat op basis van dat advies de provincies in gezamenlijkheid hebben geconcludeerd dat het inderdaad mogelijk is om het aantal verdeelcriteria te reduceren en om dat fonds te blijven baseren op de volgende twee uitgangspunten. In de eerste plaats is er een objectieve kostenoriëntatie, waarbij een aantal factoren die echt van belang zijn voor het uitvoeren van de taken, maar die wel zeer globale factoren zijn, een rol spelen bij het bepalen van het aandeel uit het Provinciefonds. Ik noem het oppervlak van de provincie en het aantal inwoners. Maar denk bijvoorbeeld ook aan de oeverlijn. Die oeverlijn is voor de provincie Utrecht aanmerkelijk korter dan voor bijvoorbeeld Zeeland. Die factoren worden dus gewogen. 

Het tweede uitgangspunt is globaliteit. Dat is toch wel een verschil met het Provinciefonds, waarin een vrij fijnmazige calculatie van de kosten bestaat. De provincies zeggen echter: wij vormen een zelfstandige bestuurslaag, wij willen niet gestuurd gaan worden door budget via een fijnmazige toebedeling van het aandeel in het fonds, maar wij willen het graag globaal houden. 

Welnu, op basis van die twee uitgangspunten is er een verdeelsleutel tot stand gekomen. De twaalf provincies in het Interprovinciaal Overleg hebben me samen per brief gevraagd om dat nu ook ongewijzigd tot wet te maken. Dat werd net al genoemd. Er is unanimiteit tussen de twaalf provincies over het verdeelmodel Provinciefonds. Ik realiseer me dat het uiteindelijk natuurlijk de verantwoordelijkheid is van de hoeders van het Provinciefonds hoe die verdeling tot stand wordt gebracht en hier ter tafel wordt gebracht. Dat ben ik ook met de heer Dijkgraaf eens. Voor mij is het echter wel van belang dat er ook enig draagvlak voor is in de provinciekring. Het is natuurlijk kostbaar als er unanimiteit is tussen de twaalf provincies over zoiets ingewikkelds als een verdeelmodel van een vaste pot geld. Dan is het inderdaad onverstandig om daar zomaar weer eigenstandig in te gaan schuiven. Dat draagvlak is dus voor mij wel een belangrijke overweging. Vandaar dat het voorstel aldus ter tafel ligt. Ik heb dus ook geen concrete plannen om weer tien miljoen uit dat Provinciefonds te halen en aan één provincie toe te bedelen, zoals de heer Dijkgraaf vroeg. Want dat is in feite het herverdelen van het budget binnen het Provinciefonds en dat is anders dan de twaalf provincies met elkaar in unanimiteit hebben besloten. 

Op zichzelf begrijp ik de redenering over de kostengrondslag wel, zeg ik tegen de heer Amhaouch. Tegelijkertijd is er natuurlijk op enig moment een inventarisatie gemaakt van de kosten op dat moment. Die zijn vervolgens uitgangspunt geweest voor het tot stand brengen van de verdeling. Je kunt dat niet voortdurend actualiseren. Je kunt je wel inspannen om de komende tijd nog eens te gaan kijken naar de verdeelsleutel als zodanig, in goede samenspraak met het Interprovinciaal Overleg. Dat zeg ik ook toe. Dan kijk je wat mij betreft met name naar het vermogen om eigen inkomsten uit eigen vermogen te verwerven. Mevrouw Fokke vroeg daar ook naar. Dat zeg ik dus toe. 

De heer Amhaouch (CDA):

Ik begrijp dat de minister zegt dat je dat niet elke keer moet doen. Maar een vlucht naar voren is te gemakkelijk, want vanaf 2011 krijgt de provincie Zeeland, toch een van de kleinste provincies, al niets. We doen Zeeland tekort, zeker als de kleinste provincie, ook al ligt er een voorstel van het IPO waarin gezamenlijkheid hoog in het vaandel staat. Daarom zal in het kader van de solidariteit kritisch moeten worden gekeken naar deze situatie. De provincie Zeeland heeft de afgelopen jaren al 10 miljoen per jaar minder gekregen op een totaal van 140 miljoen. Kan de minister samen met het IPO daaraan een mouw passen? 

Minister Plasterk:

Ik betwist dat op zichzelf niet. Wanneer we de provincie Overijssel zouden vragen of er sinds 2011 nog nieuwe factoren zijn die maken dat de kosten hoger zijn, zodat ze een groter aandeel uit het Provinciefonds zou moeten krijgen, volgen er wellicht ook valide argumenten om dat te doen. De vestzak van de een is de broekzak van de ander. Daarom verwijs ik naar het standpunt van de twaalf provincies samen, met het verzoek om op dit moment niet te morrelen aan de verdeelsleutel. Het hele energiedossier is een apart onderwerp, waarover ik in beraad ben met de minister van EZ. Verder ben ik bereid, binnen twee jaar terug te komen met de resultaten van een poging om samen met het IPO te komen tot een heroverweging, met name op het punt van de maatstaf inkomsten uit eigen vermogen. 

De heer Amhaouch (CDA):

De minister maakt het nu weer breder, door er een andere provincie bij te halen. De door de minister genoemde informatie over Overijssel hebben wij niet ontvangen. Wel zijn we geïnformeerd over de situatie in de provincie Zeeland, een situatie die volgens mij ook is besproken binnen het IPO. Het IPO is het eens met het verdeelmodel, daarbij erkennend dat Zeeland tekort wordt gedaan. Nogmaals, wij vragen de minister toch om in gesprek te gaan met het IPO en de provincie Zeeland over toepassing van het solidariteitsbeginsel, los van de uitkomst. 

Minister Plasterk:

Maar we moeten wel oppassen voor redeneringen als: de kool moet gespaard worden, maar dat mag zeker niet ten koste van de geit gaan. We hebben een vast budget opgenomen in het IPO voor het Provinciefonds. Dat is dus niet het IPO-budget, maar het Provinciefonds, dat ten goede komt aan de twaalf provincies, verenigd in het IPO. Het kan niet allebei waar zijn: als de twaalf provincies mij nadrukkelijk vragen om het aldus te verdelen, is dat waarop ik mij baseer. Wanneer men daarbij aantekent dat additionele inkomsten voor Zeeland goed zouden zijn, en men schrijft daarover een aparte brief aan het kabinet die vooral gaat over het energiedossier, dan neem ik dat serieus. Nogmaals, ik ben bereid om samen met het IPO nog eens te bekijken of de inkomsten uit eigen vermogen recht doen aan de feitelijke situatie. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik zit wat te kauwen op die zin. Op zich zou dat een mooie zin kunnen zijn, maar ik weet niet of ik haar positief moet interpreteren. Als we de regering zouden verzoeken om in overleg te treden met het IPO en de provincie Zeeland om op korte termijn een oplossing te vinden voor de periode waarin nog geen rekening wordt gehouden met het verdeelmodel met de echte kosten en ons daarover op korte termijn te informeren, wat zou de minister dan zeggen? 

Minister Plasterk:

Als daarover een motie zou worden ingediend, zou ik naar de dekking informeren. Die dekking moet bij de andere provincies worden gehaald, wat de vraag opwerpt hoe zich dat verhoudt tot de brief uit september van het IPO waarin staat: houd het bij deze verdeling. Het klinkt een beetje als gratis geld en daar voel ik niet zo veel voor, dus dan zou ik wel willen weten wat de dekking is. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Daar houd ik ook niet van. De dekking zou inderdaad het IPO-budget zelf zijn. 

Minister Plasterk:

Dat is er niet. Alleen het Provinciefonds is er waarvan wij beheerder zijn. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Zeker, ik bedoel het Provinciefonds. Daar is geld te halen. De volgorde der dingen is dat het IPO geprobeerd heeft dit op het bordje van het Rijk te leggen, wat mislukt is. We kunnen het gesprek aangaan, want we hebben te maken met conflicterende afspraken: aan Zeeland is de belofte gedaan dat het opgelost wordt. Dat kan echter niet via de route Rijk. Dan moet volgens mij in het gesprek tussen het Rijk en de provincie de vraag aan de orde komen hoe de provincie dit probleem gaat oplossen. 

Minister Plasterk:

Ik weet niet of het IPO geprobeerd heeft het op het bordje van het Rijk te leggen, maar er ligt nu in ieder geval een wetsvoorstel voor waarover ik een brief heb van het Interprovinciaal Overleg waarin staat dat de provincies dat unaniem steunen. Uiteindelijk komt het dus op het bordje van de Tweede Kamer en dat van de Eerste Kamer. Zij moeten daarover besluiten. 

De heer Veldman verwees naar een veel fundamentelere heroverweging — deze staat ook in de motie-Veldman/Wolbert — namelijk de herziening financiële verhoudingen. Ik heb de Kamer vorig jaar per brief geïnformeerd over de uitvoering van die motie. De uitvoering leidt tot een rapport dat dit voorjaar naar de Kamer zal gaan met een verkenning van de mogelijkheden van een fundamentele herziening. Die fundamentele herziening zal in elk geval met zich meebrengen dat van de uitgangspunten voor de huidige verdeling in het Provinciefonds — het betreft kostenoriëntatie en globaliteit — zal worden afgeweken. Dat is op zichzelf een interessante gedachte. Een van die afwijkingen zou kunnen zijn niet verdelen op basis van kosten maar deels verdelen op basis van bijvoorbeeld economische mogelijkheden. Ik geef de Kamer mee dat dit leidt tot een radicaal andere verdeling. Sterker nog, nu is het mogelijk dat er streken of provincies zijn waarmee het economisch niet goed gaat, wat deels additionele objectiveerbare kosten met zich meebrengt. Als je verdeelt op basis van kosten, worden die deels ondervangen. Wanneer je dat echter gaat doen op basis van economische mogelijkheden, heb je echter kans dat er juist minder geld naartoe gaat. Dat geld gaat dan namelijk naar die regio's, provincies of streken waar in Nederland geld verdiend wordt. Als je dat dus zou willen, zijn dat wel ingrijpende wijzigingen in de grondslagen van de verdeling voor het Provinciefonds en het Gemeentefonds. Het is in ieder geval niet het voornemen van het huidige kabinet om dit te doen, maar we zullen dit in het voorjaar brengen. Ik kan me voorstellen dat de volgende regering zich daarop opnieuw zal beraden. Mijn enige kanttekening nu is dat de Kamer zich moet realiseren dat daaraan grote politieke keuzes ten grondslag liggen met verstrekkende gevolgen. 

Aangemoedigd door de voorzitter maak ik vaart en kijk ik of ik vragen onbeantwoord heb gelaten. Ik meen dat de meeste vragen in mijn algemene beantwoording en in interruptiedebatjes aan de orde zijn geweest, zo ook de vraag van de heer Veldman over het uitvoeren van de motie-Veldman/Wolbert en de vraag van mevrouw Fokke toe te zeggen dat nader onderzocht zal worden in hoeverre de inkomsten uit eigen vermogen in het nieuwe verdeelmodel op termijn beter aansluiten bij de daadwerkelijk gerealiseerde inkomsten. 

Ik laat het voor de eerste termijn hierbij. 

De voorzitter:

Dank. Ik zie dat er behoefte is aan een tweede termijn. Ik geef de heer Dijkgraaf het woord. Wellicht wil hij een motie indienen. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ja, ik heb geprobeerd dit te voorkomen, maar dat lukte niet. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat bij de aanpassing van het verdeelmodel uitdrukkelijk bepaald is dat er snel sprake moet zijn van actualisatie; 

constaterende dat breed erkend wordt dat de provincie Zeeland 10 miljoen euro per jaar tekortkomt door het wegvallen van inkomsten uit dividend DELTA, terwijl bij de berekening van de bijdrage aan Zeeland hier wel rekening mee gehouden is; 

overwegende dat ook bij spoedige actualisatie van de verdeling van het geld de provincies Zeeland blijft kampen met een korting op het budget van 10 miljoen euro, wat een fors deel van de provinciale begroting is; 

verzoekt de regering, in overleg met het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de provincie Zeeland op korte termijn een oplossing te vinden voor de periode waarin er nog geen rekening gehouden wordt met de actuele kosten en de Kamer uiterlijk op 1 mei 2017 te berichten over de uitkomsten van het overleg, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dijkgraaf en Amhaouch. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 7 (34568). 

De heer Veldman (VVD):

Voorzitter. Ik hoor enige welwillendheid bij de minister, want hij spreekt erover de komende tijd te gaan kijken naar de verdeelmaatstaven, maar tegelijkertijd vertelt hij in relatie tot de motie — naar aanleiding waarvan we dit voorjaar een eerste rapportage krijgen — dat in ieder geval dit kabinet daar niet meer mee aan de slag gaat. Dat noopt mij toch tot het indienen van een motie om het in ieder geval concreet in tijd te kunnen wegzetten. Die motie luidt als volgt. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de Kamer zich bij motie-Veldman/Wolbert (34300-VII, nr. 28) heeft uitgesproken voor een fundamentele herziening van de grondslagen van het Gemeentefonds én het Provinciefonds, gericht op een vereenvoudiging van het systeem, en daarbij te onderzoeken hoe verschillen in economische groei tussen de diverse regio's in Nederland kunnen worden gefaciliteerd; 

constaterende dat de Raad voor de financiële verhoudingen adviseert om binnen twee jaar met een plan van aanpak te komen om meer fundamenteel naar de kostenoriëntatie van het verdeelmodel te kijken en daarmee ook in de toekomst te zorgen voor een rechtvaardige verdeling op basis van een meer op de werkelijkheid gestoeld rendement op het vermogen; 

verzoekt de regering om, in overleg met onder andere het Interprovinciaal Overleg en conform het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen, binnen twee jaar met een plan van aanpak te komen gericht op het binnen drie jaar herzien van de grondslagen van het Provinciefonds, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Veldman en Fokke. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 8 (34568). 

De heer Veldman (VVD):

Het is in de opsomming van twee jaar en drie jaar overigens geen plus, dus niet twee plus drie. Ik ga ervan uit het plan van aanpak er binnen twee jaar ligt en dat er dan binnen drie jaar vanaf nu gerekend, een herziening van de grondslagen van het Provinciefonds ligt. 

De voorzitter:

Hiermee zijn we gekomen aan het eind van de tweede termijn van de zijde van de Kamer. De minister kan meteen antwoorden. Ik geef hem daartoe het woord. 

Minister Plasterk:

Voorzitter. Ik beperk mij tot een advies over beide ingediende moties. De motie-Dijkgraaf/Amhaouch op stuk nr. 7 spreekt nadrukkelijk en expliciet over het feit dat de provincie Zeeland 10 miljoen per jaar tekort wordt gedaan. Dat doet echter geen recht aan de opvatting die de twaalf provincies bij consensus aan mij hebben voorgelegd. Ik heb ook in de brief die het IPO mij heeft gestuurd, geen aanleiding gezien om te menen dat zij de bereidheid zouden hebben om die 10 miljoen op te brengen uit het budget van de andere elf provincies. Vandaar dat ik denk dat dit in strijd zou komen met hun dringende beroep om deze wet nu vast te stellen. Als ik dit onrechtvaardig of onjuist zou vinden, zou ik dit niet voorstellen. Ik ontraad deze motie dan ook. 

De voorzitter:

De heer Dijkgraaf wil hierop reageren. Of heeft de minister nog meer over deze motie? 

Minister Plasterk:

Nee, dit is het wel. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

De minister komt … 

Minister Plasterk:

Ik heb er wel nog iets over. Maar ga uw gang. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Wat u wilt, voorzitter. U bent de baas. 

Minister Plasterk:

Als ik het nog even mag aanvullen. De heer Amhaouch heeft de motie medeondertekend. Daarom wil ik er nog even de aandacht op vestigen dat ik van mijn voorgangster als bewindspersoon op Binnenlandse Zaken, en nu Commissaris van de Koning en voorzitter van het IPO, mevrouw Bijleveld, een brief heb gekregen met het verzoek om dit wetsvoorstel met deze verdeling hier in de Kamer te brengen en te verdedigen. Dat vind ik op gespannen voet staan met nu weer terug te gaan en te zeggen: die 10 miljoen moet door de andere elf provincies worden opgebracht. Ik wil dat ontraden. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat vind ik wel een beetje erg kort door de bocht. Ik heb nog niemand horen betwisten dat destijds in het IPO letterlijk de afspraak is gemaakt: we stemmen unaniem in met de wet conform de verdeelmaatstaven. Ik hoor hier ook geen partijen zeggen dat zij tegen de wet gaan stemmen. Tegelijkertijd is er de afspraak — dat is gewoon in IPO-verband gedeeld en daar was het IPO het ook mee eens — dat er een oplossing moet komen voor die 10 miljoen. Men hoopte dat dat via het Zeelandfonds of via de commissie-Balkenende voor elkaar zou komen. Dat is niet gelukt. Dan kan de minister toch wel een keer een gesprek aangaan met het IPO en zeggen: we hebben met elkaar wel een probleem en hoe gaan we dat oplossen? 

Minister Plasterk:

Maar we moeten het wel serieus blijven nemen. We stellen hier de criteria voor een verdeelsleutel binnen het Provinciefonds vast bij wet. Ik heb niet te maken met wat men in het overleg allemaal met elkaar uitgewisseld heeft. Ik heb te maken met de uitkomst daarvan, namelijk een brief aan de Tweede Kamer. Daarin zegt de voorzitter van het IPO namens de twaalf provincies: houd het bij deze verdeling. Dat is dus de basis voor het wetsvoorstel. Althans, dat is een belangrijke randvoorwaarde voor het wetsvoorstel dat hier voorligt. Ik heb geen enkele reden om te denken dat de andere elf provincies zeggen: we stoppen allemaal wat in de pot voor een herverdeling. Dan zou dat uit die brief hebben moeten blijken. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Deze fondsbeheerder gaat over een rechtvaardige verdeling over alle provincies. Terecht heeft de minister zelf ook gezegd: het advies van het IPO vind ik erg belangrijk, maar ík stel vast. De minister kan niet anders dan vaststellen dat er, in ieder geval in Zeeland, maar ook breed, veel discussie is over de 10 miljoen die mist. Ik vind het bijzonder dat de minister als fondsbeheerder niet eens bereid is om het gesprek daarover aan te gaan. Ik snap wel dat het een lastig gesprek wordt. Ik snap ook wel dat daar misschien lang over gesproken moet worden. Maar dat doe je dan toch als fondsbeheerder? 

Minister Plasterk:

Dat gesprek heb ik gevoerd. De inbreng van het IPO is daarbij voor mij en voor de Tweede Kamer nog eens zwart-op-wit vastgelegd. Die inbreng is: wees wijs, en leg nu in de wet deze verdeling vast, zoals die is gebaseerd op het door het IPO gevraagde advies van de commissie-Jansen en op de uitwerking daarvan. 

De heer Amhaouch (CDA):

Waar een wil is, is een weg. In het verlengde van wat de heer Dijkgraaf zegt: is de minister als fondsbeheerder bereid om het gesprek aan te gaan? Er liggen nu twee stellingen. Het IPO is het eens met het voorliggende wetsvoorstel, maar tegelijkertijd erkent het de tekortkoming voor Zeeland. Wij vragen geen extra geld van de minister, maar wij vragen hem wel om de regie te nemen om met het IPO het gesprek aan te gaan. Als daaruit blijkt dat het IPO niks gaat doen en het dus blijft zoals het is en het IPO het solidariteitsbeginsel niet toepast, dan is dat ook een antwoord waarmee de minister terug kan komen. Het is te gemakkelijk om te zeggen: er ligt een brief van het IPO, er is een verdeling en naar Zeeland luisteren we even niet meer, zeker niet omdat het de kleinste provincie is; we gaan gewoon verder. 

Minister Plasterk:

Ik erken onmiddellijk dat het voor de provincie Zeeland beter was als er meer geld was. Dat mag u van mij een tekort noemen, maar dat geldt ook voor de provincie Brabant. Daar heeft men namelijk aan de ene kant te kampen met grootschalige criminaliteit en aan de andere kant doet men op provincieniveau veel aan de kansen in diverse regio's in Brabant waaraan nog veel meer gedaan zou kunnen worden. Als we de provincies langsgaan, zie ik nog wel meer mogelijkheden voor provincies om buitengewoon nuttige dingen te doen van het budget dat men heeft. Alleen, we moeten elkaar wel serieus blijven nemen. Dit is de wet die voorligt, met een verdeelsleutel. Ik vraag de Kamer daar steun voor en die krijg ik ook. Daar ben ik dankbaar voor. Het is dan een beetje goedkoop om zonder geld op zak onmiddellijk naar het IPO te gaan en te zeggen: ik wil nog eens met u praten over de vraag of we het niet anders moeten verdelen. 

De heer Amhaouch (CDA):

Net was het Overijssel en nu is het Brabant, maar wij vragen aandacht voor Zeeland. Die provincie heeft sinds 2011 een structurele tekortkoming van 10 miljoen. Nogmaals, wij vragen de minister niet om extra geld, wij vragen de minister wel om de regie te nemen om het gesprek aan te gaan. De minister gaat het nu zelf invullen voor het IPO, maar als het IPO zegt "wij laten het hierbij", dan is dat een belangrijke boodschap aan de Kamer. Dat is het enige wat het CDA, en volgens mij ook de SGP, vraagt aan de minister. 

Minister Plasterk:

Ik heb hier een brief van 13 september 2016 waarin het IPO zegt "we laten het hierbij; we vinden dat dit de verdeling in het kader van het Provinciefonds zou moeten zijn en daarover is unanimiteit". Ik ben wel bereid om te doen wat wordt gevraagd in de motie van de heer Veldman en mevrouw Fokke, namelijk om in overleg met het IPO te proberen om binnen twee jaar met een plan van aanpak te komen gericht op het herzien van de grondslagen van het Provinciefonds. Ik laat het oordeel daarover dus aan de Kamer. 

Ik heb daar wel bij aangetekend dat het uiteindelijk gaat om een zero-sum game, om het verdelen van een vaste pot geld, en dat het dan altijd zo is dat de één er beter van wordt, terwijl de ander erop achteruitgaat. Als je inderdaad, zoals in deze motie opnieuw wordt gedaan en wat ook wel consistent is, vraagt om minder op basis van kosten en meer op basis van op de werkelijkheid gestoeld rendement op het vermogen en op economisch … Sorry, dit herneem ik. Als je minder gaat doen op basis van kosten en meer op verschillen in economische groei — ik versta dat dan zo dat economische groei en de kans daarop een reden zijn om toch wat meer geld toe te delen, want ik lees dit niet zo dat de heer Veldman zegt: u groeit zo goed, dus u kunt wel met wat minder geld toe — dan ga je geld ten behoeve van de beter groeiende regio's weghalen bij de regio's die minder sterk groeien. Het zal dan moeten blijken of bijvoorbeeld Zeeland daar beter van wordt, maar dat geldt ook voor andere streken in het land. Dit wordt politiek dus echt nog wel een heet hangijzer, maar niettemin denk ik dat het belangrijk is, ook voor een nieuwe coalitie, voor een nieuwe regering, om in ieder geval te trachten om dat te doen. Ik laat het oordeel over deze motie dan ook aan de Kamer. 

De algemene beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

De stemmingen over de moties zullen dinsdag plaatsvinden. Ik dank de collega's en de minister voor hun bijdragen. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven