9 Laaggeletterdheid

Aan de orde is het VAO Laaggeletterdheid (AO d.d. 23/11). 

De voorzitter:

Goedenavond, collega's. Als eerste geef ik graag het woord aan de heer Krol, die zal spreken namens 50PLUS. 

De heer Krol (50PLUS):

Voorzitter. Ik dien twee moties in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de regering in haar beleid maatschappelijke participatie wil bevorderen en dat een bepaalde mate van geletterdheid een belangrijke factor is om dit goed te kunnen doen; 

overwegende dat ruim een half miljoen 65-plussers laaggeletterd zijn; 

overwegende dat de huidige groep ouderen niet is opgegroeid in het digitale tijdperk en velen van hen daardoor digitale vaardigheden missen; 

verzoekt de regering, in haar aanpak van laaggeletterdheid in brede zin doorlopend speciale aandacht te besteden aan ouderen en hun specifieke behoeften, en voor de komende regeringsperiode te zoeken naar extra middelen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Krol. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 61 (28760). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat 13% van de zorgmedewerkers laaggeletterd is, terwijl het landelijk gemiddelde 9% is; 

overwegende dat ook schriftelijke en digitale communicatie binnen de zorg van toenemend belang is, bijvoorbeeld bij overdracht of medicatieverstrekking; 

verzoekt de regering, in haar aanpak van laaggeletterdheid in brede zin doorlopend speciale aandacht te besteden aan laaggeletterdheid in de zorg en daar zo nodig extra budget voor vrij te maken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Krol. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 62 (28760). 

Mevrouw Asante (PvdA):

Voorzitter. De Partij van de Arbeid heeft één motie. Ze luidt als volgt. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er al heel veel gedaan wordt om laaggeletterdheid in Nederland te bestrijden; 

overwegende dat het aantal laaggeletterden echter nog steeds toeneemt, er lange wachtlijsten zijn voor de taalcursussen en er geld op de plank blijft liggen, waardoor mensen niet de hulp krijgen die ze nodig hebben; 

verzoekt de regering om, in samenspraak met de VNG, begin 2017 inzichtelijk te maken op welke wijze gerealiseerd kan worden dat vóór 2022 minimaal een derde van de laaggeletterden is bereikt met taalcursussen zodat zij volwaardig kunnen deelnemen in onze maatschappij; 

verzoekt de regering voorts om de Kamer jaarlijks over de voortgang te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Asante en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 63 (28760). 

Mevrouw Straus (VVD):

Voorzitter. Ik heb twee moties. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat er weinig informatie bekend is over het aantal kinderen dat al met taalachterstanden instroomt in het basisonderwijs en of zij wel of niet aan voorschoolse of vroegschoolse educatie hebben deelgenomen; 

overwegende dat ook weinig informatie beschikbaar is in hoeverre het basisonderwijs erin slaagt om deze taalachterstanden binnen de basisschoolperiode weg te werken; 

constaterende dat uit onderzoek blijkt dat zo'n 10% van de leerlingen in Nederland als functioneel analfabeet de basisschool verlaat; 

van mening zijnde dat dit percentage naar beneden moet; 

verzoekt de regering om voor 1 mei 2017 met een voorstel te komen hoe het aantal leerlingen dat als functioneel analfabeet van de basisschool komt, verlaagd kan worden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Straus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 64 (28760). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat laaggeletterdheid onder volwassenen een hardnekkig probleem is; 

overwegende dat onder andere negatieve schoolervaringen hieraan ten grondslag liggen; 

van mening dat in het onderwijs zo veel mogelijk laaggeletterdheid moet worden voorkomen, in plaats van de focus vooral te leggen op genezing achteraf; 

verzoekt de regering, in gesprek te gaan met de PO-Raad, VO-raad en MBO Raad om lessen te trekken uit deze negatieve schoolervaringen en afspraken te maken hoe binnen het onderwijs aan verbetering gewerkt gaat worden, en hierover voor 1 mei 2017 aan de Kamer te rapporteren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Straus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 65 (28760). 

De voorzitter:

Ik kijk even of de minister direct tot beantwoording wil overgaan of nog even wil schorsen. Ik hoor dat zij nog niet alle moties heeft. Dan schors ik deze vergadering een paar minuutjes. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Ik loop de moties langs. In zijn motie op stuk nr. 61 verzoekt de heer Krol de regering om in haar aanpak van laaggeletterdheid in brede zin doorlopend speciale aandacht te besteden aan ouderen en hun specifieke behoeften. Deze motie ontraad ik omdat ik aan de hele groep laaggeletterden aandacht wil besteden. In de zomer van 2017 zullen de resultaten verschijnen van een aantal onderzoeken naar het bereik en de impact van het beleid op het gebied van laaggeletterdheid. Ik ben bereid om op grond van die onderzoeken na te gaan of wijziging of aanpassing van het beleid nodig is. Een van die onderzoeken gaat over het bereik en de besteding van educatiegeld door gemeenten. Een ander onderzoek gaat over de impact van het beleid op individuele cursisten. Weer een ander onderzoek gaat over de tussenevaluatie van het hele programma Tel mee met Taal. Met name dat laatste onderzoek is cruciaal. Als blijkt dat bepaalde groepen onvoldoende aandacht krijgen, zou dat het argument zijn om op dat moment het beleid aan te passen. 

In de motie op stuk nr. 61 en de motie op stuk nr. 62 wordt de regering ook verzocht om extra budget vrij te maken. Ten eerste heb ik onvoldoende argumenten om speciaal voor deze groep extra budget vrij te maken. Ten tweede weet ik niet waar ik dat extra budget vandaan zou moeten halen, want dat zou ten koste gaan van iets anders. Ik ben altijd bereid om, als het moet, het beleid bij te stellen, maar op dit moment ga ik dat niet doen, indachtig de gegevens die we nu hebben. Ik ben wel bereid om daar verder over te praten, op basis van de onderzoeksresultaten. Ik ontraad dus de motie op stuk nr. 61 en de motie op stuk nr. 62. 

In de motie-Asante/Van Meenen op stuk nr. 63 wordt de regering verzocht om, in samenspraak met de VNG, begin 2017 inzichtelijk te maken op welke wijze gerealiseerd kan worden dat voor 2022 minimaal een derde van de laaggeletterden is bereikt met taalcursussen. Laat ik vooropstellen dat ik het gevoel van urgentie van de indieners van de motie deel. Met het programma Tel mee met Taal heb ik de eerste stappen gezet. Niet eerder bereikten we zo veel deelnemers als met dit programma: het waren er 18.000 in de eerste negen maanden van dit jaar. Dat is ook boven onze verwachting. Ik ben hier heel blij mee. Als we op deze manier doorgaan, kunnen we onze ambities opschroeven. Hoe meer mensen we bereiken, hoe liever het me is. Ik zie dus kansen, ook in de samenwerking met gemeenten. We weten namelijk dat de gemeenten die het langst ondersteund worden met een integrale aanpak van laaggeletterdheid, de meeste deelnemers bereiken en de beste resultaten behalen. Blijvende inzet loont dus. Ik snap dus de ambitie van de indieners. Daar komt bij dat volgend jaar de verplichte besteding van het educatiebudget bij roc's eindigt, waardoor gemeenten een meer divers cursusaanbod kunnen inkopen, dat beter aansluit bij de verschillende doelgroepen. 

Echter, wat geldt voor de moties van de heer Krol, geldt ook voor deze motie. Ik wijs nogmaals op de drie onderzoeken waarvan de resultaten nog moeten verschijnen. Regioplan doet onderzoek naar het bereik en de besteding van educatiegeld door gemeenten. De universiteit van Maastricht doet onderzoek naar de impact van beleid op individuele cursisten. Tot slot is er de tussenevaluatie van het hele programma Tel mee met Taal. Al deze onderzoeksresultaten verschijnen grosso modo in de zomer van 2017, tussen juni en augustus of september. Ik wil graag de resultaten van die onderzoeken meenemen en het gesprek voeren met de VNG. Als ik de motie zo mag begrijpen, dat "begin 2017" rekkelijk is, zodat ik in de zomer kan nagaan of bijstelling van het beleid nodig is op grond van de onderzoeksresultaten en de resultaten die dan weer bekend zijn, laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer. 

In de motie op stuk nr. 64 van het lid Straus wordt de regering verzocht om voor 1 mei 2017 met een voorstel te komen voor de wijze waarop het aantal leerlingen dat als functioneel analfabeet van de basisschool komt, verlaagd kan worden. We hebben het bij een functioneel analfabeet over niveau 1F. Uit een recente rapportage over schooljaar 2015-1016 blijkt dat 98% van de jongens en 99% van de meisjes aan het einde van groep 8 voor lezen het vereiste referentieniveau haalt. Het aantal kinderen dat als functioneel analfabeet de basisschool verlaat, is dus heel beperkt. Als kinderen dat niveau niet hebben, heeft dat vaak ook te maken met cognitieve beperkingen. De vraag is dus ook of we wel de 100% kunnen halen. Ik vind 98% en 99% echter buitengewoon goede resultaten. 

Ik zeg ook hier dat ik altijd bereid ben om te kijken naar bijstelling van beleid, maar ik vraag me echt af of dit nu het meest pregnante probleem is dat we moeten aanpakken, ook als ik kijk naar wat er nog allemaal te verbeteren valt. Ik ontraad dus de motie op stuk nr. 64 zoals die er nu ligt, maar ik zeg erbij: mocht uit toekomstige metingen blijken dat het niet goed gaat met de resultaten die we behalen of dat er toch meer nodig is, dan ben ik vanzelfsprekend bereid om het beleid bij te stellen. In dit geval wil ik daar ook het internationaal vergelijkende PIRLS-onderzoek bij betrekken. Dat is een onderzoek naar de leesvaardigheid onder basisschoolleerlingen. Ik ontraad dus de motie in deze vorm. 

Mevrouw Straus (VVD):

Volgens mij kennen wij het door de minister aangehaalde onderzoek nog niet. Uit de onderzoeken van een aantal jaren geleden blijkt in ieder geval heel duidelijk dat het meer is dan die 1% of 2% waar de minister het over heeft. Daarin wordt gesproken over zo'n 10%. Uit PISA-onderzoek blijkt dat het percentage functioneel analfabeten onder leerlingen die iets ouder zijn, namelijk ongeveer 15 jaar, alleen nog maar groeit. Dat is de reden voor het verzoek aan de regering om met een voorstel te komen. Wij willen niet dat er een nieuwe groep laaggeletterden instroomt in die grote doelgroep van de laaggeletterden. Dat moet zo veel mogelijk voorkomen worden. Ik besef terdege dat het niet 100% kan worden, omdat sommige kinderen nu eenmaal cognitieve beperkingen hebben. 

Minister Bussemaker:

Ik ben het geheel met mevrouw Straus eens dat het onwenselijk is dat weer nieuwe groepen laaggeletterden al op 15-jarige leeftijd onder de definitie van functioneel analfabeet vallen. Daar moeten we dus ook alles aan doen. Als ik spreek over 98% en 99%, dan heb ik het over de recente rapportage, over de behaalde referentieniveaus in het schooljaar 2015-2016. Recenter onderzoek hebben we niet! Het PIRLS-onderzoek dat ik nu noem, heeft de Kamer inderdaad niet. Dat heb ik ook nog niet, want dat komt volgend jaar. Ik ben altijd bereid om te kijken of er op grond van dat onderzoek aanleiding is om tot een bijstelling te komen. Als mijn mening door onderzoek gelogenstraft wordt, ben ik altijd bereid om beleid bij te stellen. Het lijkt mij nu echter niet het moment om dat te doen, omdat we ook weten dat we nog een heleboel andere groepen kunnen en willen bereiken. 

Mevrouw Straus (VVD):

Ik zou dat rapport heel graag te zijner tijd ontvangen. Ik ga ervan uit dat de minister dat meeneemt in een vervolgbrief over laaggeletterdheid. Dan zal ik even nagaan of ik deze motie wil aanhouden. 

Minister Bussemaker:

Ik zeg dat toe, maar ook dat komt dus medio 2017. 

In de motie op stuk nr. 65 van het lid Straus wordt de regering verzocht, in gesprek te gaan met de PO-Raad, de VO-raad en de MBO Raad om lessen te trekken uit negatieve schoolervaringen, afspraken te maken hoe binnen het onderwijs aan verbetering gewerkt gaat worden en hierover voor 1 mei 2017 aan de Kamer te rapporteren. Ik snap de bedoeling van de indiener met deze motie heel goed, want heel veel laaggeletterden hebben buitengewoon negatieve herinneringen aan hun schooltijd. Die dragen ze vaak hun leven met zich mee, en dat is heel ernstig. Ze hebben vaak weinig persoonlijke aandacht gekregen of ze voelden zich in een hoek gedrukt. Daarin ligt echt een opdracht tot verbetering. 

Tegelijkertijd ben ik heel blij dat veel laaggeletterden hun ervaring als taalambassadeur willen delen. Zij komen op scholen, bij gemeenten en elders. Zij zijn onlangs ook in de Kamer geweest. U, andere Kamerleden en ik waren daarbij. Dat is heel waardevol. Ik ga graag met taalambassadeurs in gesprek om te bezien hoe wij hen nog beter kunnen inzetten op scholen en bij docenten. Wij laten op dit moment verdiepend onderzoek doen naar de kenmerken van de groep laaggeletterden. Wie zijn zij? Welke problemen ervaren zij? Ik heb ook aangegeven dat er medio volgend jaar een aantal onderzoeken komt, waaronder een onderzoek dat ingaat op de tussenevaluatie van het hele programma. Wellicht zou dit een van de onderdelen kunnen zijn die daar een plek in krijgen. In die zin beschouw ik de motie als ondersteuning van beleid. 

Als het er echt om gaat, zoals letterlijk in de motie staat, om in gesprek te gaan en voor 1 mei afspraken te maken en daarover te rapporteren, ontraad ik de motie. Wij weten al heel veel. Denk bijvoorbeeld aan de differentiatievaardigheden van leraren. Het is ontzettend belangrijk om te weten wat leerlingen op scholen nodig hebben, in po, vo en mbo. In het mbo zijn wij aan het investeren in de professionalisering van docenten. Het gaat erom dat docenten weten wat hun leerlingen nodig hebben. Ik wil niet dat wij nu weer iets aparts gaan doen, bijvoorbeeld los van de kwaliteitsafspraken in het mbo, maar ook los van de sectorakkoorden in het po en vo. Ik wil dus graag de taalambassadeurs stimuleren en zal dit graag meenemen bij de afweging van de onderzoeken die komen. Ik wil echter niet voor 1 mei een nieuw plan presenteren. 

Mevrouw Straus (VVD):

Ik snap dat de minister dit zo wil uitleggen. De taalambassadeurs komen inderdaad ook op scholen, maar zij komen natuurlijk vooral ook bij andere laaggeletterden en proberen hen ervan te overtuigen dat zij moeten participeren in een programma. Dat is ook heel goed. Maar hun verhalen zijn soms echt schrijnend. Wat ik nu zo graag zou zien, is dat het onderwijs zich een klein beetje rekenschap geeft van de schrijnendheid van die verhalen en dit terugvertaalt naar de eigen praktijk. Natuurlijk zijn er kwaliteitsafspraken en natuurlijk zijn er sectorakkoorden. Ik zeg ook niet tegen de minister dat het daar los van staat, maar wat ik heel graag zou zien is dat zij een afspraak met hen maakt over de manier waarop men dat gaat oppakken. Wij hebben bijvoorbeeld ook afspraken gemaakt over vroegtijdig schoolverlaten. Dat heeft daar ook raakvlakken mee. Het is niet of-of, maar wat mij betreft gewoon en-en. 

Minister Bussemaker:

Ik ben bereid toe te zeggen dat ik de oproep van de Kamer over het belang van taalambassadeurs en de lessen die wij daaruit kunnen trekken, zal overbrengen op de koepels van po, vo en mbo, in de trant van: neem hier nota van, denk erover na en bekijk hoe de verhalen zinvol kunnen worden ingepast in wat er al wordt gedaan in het kader van bijvoorbeeld voortijdig schoolverlaten. Maar dat is echt iets anders dan wat er in de motie staat. Mijn ervaring is dat het ook niet gaat werken als wij over elk thema los van al gemaakte afspraken aparte afspraken willen maken. Deze zouden dan in mei gemaakt moeten worden. Dan is er misschien een nieuw regeerakkoord of komt er bijna een nieuw regeerakkoord. Dat is voor scholen ondoenlijk. Als u mij vraagt om het onder de aandacht te brengen, in plaats van daarover afspraken te maken, en de verhalen van taalambassadeurs mee te geven, zou ik kunnen zeggen dat dit goed past in het beleid. Dan zou ik het oordeel over de motie aan de Kamer willen laten. Maar dat is niet wat er nu in de motie staat, als ik deze letterlijk lees. 

Mevrouw Straus (VVD):

Ik ben bereid om de motie als zodanig aan te passen, waarbij ik er één ding aan zou willen toevoegen, namelijk dat u het niet alleen onder de aandacht brengt. Wij willen dan ook een reactie terugkrijgen van het onderwijs, over de manier waarop men daar vervolgens mee omgaat. 

Minister Bussemaker:

Dan kunt u wel ongeveer bedenken wat het antwoord zal zijn, namelijk dat scholen zullen zeggen: wij betrekken het bij wat wij al doen. Meer dan het gesprek daarover voeren en meer dan nadenken over de vraag wat wij van deze verhalen kunnen leren — misschien kunnen wij er nog meer taalambassadeurs bij betrekken — moeten wij dan ook niet verwachten. Daar moeten wij realistisch over zijn. Als u uw motie zo aanpast dat u mij in het dictum vraagt om de kennis die wij opdoen uit de ervaringen van laaggeletterden en de informatie die daarover beschikbaar is, te delen met de scholen en om hen ook te vragen die kennis te betrekken bij het beleid dat zij al voeren, en als u mij voorts vraagt om daar in een volgende voortgangsrapportage laaggeletterdheid over te rapporteren, dan zou ik het oordeel over een dergelijke motie aan de Kamer kunnen overlaten. 

De voorzitter:

Hartelijk dank. 

Minister Bussemaker:

Maar dan moet het dictum van de motie dus wel aangepast worden. Voor de duidelijkheid zeg ik nog even dat ik de motie in haar huidige formulering moet ontraden. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Dan zijn wij aan het einde gekomen van dit VAO. 

Naar boven