Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | nr. 18, item 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | nr. 18, item 8 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
- het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2017 ( 34550-VIII ).
Voorzitter: Arib
De voorzitter:
Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op vragen, gesteld in eerste termijn.
Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.
(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)
We gaan verder met de behandeling van de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ik heet de minister en de staatssecretaris van harte welkom. Het woord is aan de minister.
De algemene beraadslaging wordt hervat.
Minister Bussemaker:
Voorzitter. Misschien is het goed om even globaal te vertellen wat ik wil gaan doen. Ik wil een aantal algemene woorden tot u richten. Daarna ga ik in op een aantal vragen over financiën, kansengelijkheid, hoger onderwijs, mbo en een leven lang leren. Tot slot behandel ik overige vragen over macrodoelmatigheid, Aanval op Uitval en diverse andere zaken.
Onderwijs gaat over het bijbrengen van kennis, kunde en vaardigheden. Het gaat over het leren van een beroep, maar het is meer dan dat. Onderwijs gaat over het vormen van verantwoordelijk burgerschap. Het is gericht op samenleven ten opzichte van iedereen. Hiermee opende ik mijn beantwoording toen de Kamer en ik hier vier jaar geleden voor het eerst in ongeveer deze samenstelling stonden. Ik sta nog steeds achter deze woorden en kan met trots zeggen dat we op deze gebieden veel voortgang hebben geboekt. Tegen de Kamer, en in het bijzonder tegen de heer Van Dijk, zeg ik: new public management en rendementsdenken zijn niet langer leidende principes in het onderwijs, maar gelijke kansen en uitdagend onderwijs wel, zoals het prachtige voorbeeld laat zien dat de heer Duisenberg gaf van het honoursprogramma op de school van zijn dochter. Ik ken dat programma, niet alleen van mijn eigen dochter in het voortgezet onderwijs, maar ook uit het mbo en vooral het hoger onderwijs, dat hierin al langer vooroploopt. Dit zijn bijzondere talentprogramma's waaraan iedereen kan deelnemen. Ze zijn niet bestemd voor een kleine elite, maar voor iedereen. Dat is mijn missie.
Ik heb me de afgelopen tijd volledig ingezet voor de emancipatie van het beroepsonderwijs en de kwaliteit van het hoger onderwijs, met speciale aandacht voor bildung en de kwaliteit van lerarenopleidingen. We kwamen in het mbo van ver. Het eerste dossier dat op mijn bureau belandde, was het dossier Amarantis. Dat ligt iedereen nog vers in het geheugen, denk ik. We hebben ervoor gezorgd dat we tegenwoordig kunnen ingrijpen als instellingen hun verantwoordelijkheid niet nemen. We hebben een inspectie die streng kijkt waar het moet en stimuleert waar het kan. Ondanks het negatieve geluid dat ik van de heer Duisenberg hoorde over het mbo, hebben we veel successen geboekt. We mogen trots zijn op ons mbo. Uit de hele wereld komen delegaties naar ons toe om te kijken hoe ze ons mbo-stelsel kunnen implementeren. We hebben studenten die tevredener zijn, zoals de laatste JOB-monitor laat zien. We hebben studenten die meer worden uitgedaagd doordat we opleidingen hebben ingekort en keuzedelen hebben ingevoerd, waaronder keuzedelen die doorstroom ondersteunen. We hebben programma's voor excellent vakmanschap gestimuleerd en we hebben studenten die binnenboord blijven. We hebben toelatingsrecht ingevoerd en we hebben het aantal voortijdig schoolverlaters sterk doen dalen. Studenten krijgen beter onderwijs, de examenkwaliteit is verbeterd en er is meer regionale samenwerking tussen instellingen. Er is voor studenten een betere aansluiting op de arbeidsmarkt. En studenten krijgen per 1 januari de beschikking over een ov-kaart. De heer Mohandis zei het al: een lang gekoesterde wens van veel mbo'ers.
In het hoger onderwijs heb ik me hard gemaakt voor de onderwijskwaliteit, met aandacht voor bildung via de honderden miljoenen uit het studievoorschot. Dit jaar is deze impuls in de begroting te zien. Ook de voorinvesteringen van hogescholen en universiteiten zijn zichtbaar. Ik zie dat nu concreet terug in investeringen in personeel. In het mbo is als gevolg van investeringen in onder andere kwaliteitsafspraken het aantal fte's aan onderwijzend en direct onderwijsondersteunend personeel gestegen met ca. 1.600. Dat is ten opzichte van 2014 een stijging van 5%. In het hbo is het aantal fte's aan onderwijzend personeel ten opzichte van 2014 gestegen met ca. 900: een stijging van 4,4%. In het wetenschappelijk onderwijs is het aantal fte's voor wetenschappelijk personeel toegenomen met circa 400 fte's ten opzichte van 2014. Dat is een stijging van 1,5%. In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek had ik al aangekondigd dat er meer docenten konden worden aangenomen. Zo wordt meer persoonlijke aandacht voor elke student mogelijk. We laten dus zien dat we stappen zetten daarin. Daar hebben vooral eerstegeneratiestudenten — daar heb je die emancipatie weer — baat bij.
Ook heb ik in deze strategische agenda aangegeven dat er in de balans onderwijs-onderzoek weer meer waardering moet ontstaan voor onderwijs, zodat er ook meer ruimte ontstaat voor de bildung van studenten. Met de uitreiking van de Comeniusbeurzen zetten we een belangrijke stap. Met de invoering van de associate degree, de vervroegde aanmelddatum, de studiekeuzecheck en de extra miljoenen die we hebben uitgetrokken voor begeleiding bij de overgang van het mbo naar het hbo heb ik alle vertrouwen in dat ons hoger onderwijs toegankelijk is en blijft. Ook de laatste voorlopige instroomcijfers bevestigen dat. De instroom in het hbo is gestegen met 4,5% en in het wo met 8%.
Er zijn hier ook weer opmerkingen gemaakt over de effecten van het studievoorschot. Ik begrijp eerlijk gezegd niet waarom de plaat van de heer Rog blijft hangen bij de oude cijfers van vorig jaar. Wellicht is een ondoelmatige inkomensondersteuning voor het CDA toch belangrijker dan goed onderwijs voor iedereen. Naar dat laatste streef ik.
Behalve toegankelijk is ons hoger onderwijs van hoge kwaliteit. We zien positieve gegevens over studenttevredenheid, docentkwaliteit en meer contacturen. Door honoursprogramma's, associate degree's, schakelprogramma's en flexstuderen, het gezamenlijke voorstel van VVD en PvdA, is meer maatwerk mogelijk. De accreditatielast is verminderd. Er is dus meer ruimte voor eigenaarschap van de docent.
De inzet op de kwaliteit van de lerarenopleidingen heeft zijn vruchten afgeworpen. De accreditaties zijn in het afgelopen jaar goed verlopen, in het bijzonder bij de pabo's. Dat is een groot compliment voor de pabo's. Ook de vorig jaar ingevoerde extra toelatingseisen voor de pabo lijken de kwaliteit van de studenten ten goede te komen. Tegelijkertijd vestigt het de aandacht op het belang van een diverse in- en uitstroom. Ik omarm dan ook het idee van de heer Rog voor een teachnasium. Ik vind dat een heel interessant initiatief. Het is een van de manieren om de kwaliteit en de diversiteit op de pabo te bevorderen.
Ik ben iets terughoudender met betrekking tot het idee om onmiddellijk al met profielen voor het jonge en het oudere kind te beginnen, maar ik denk wel dat we meer variatie op de lerarenopleidingen kunnen bieden. Dat doen ook door middel van stages.
Lerarenopleiding besteden in hun curriculum ook meer aandacht aan onderwerpen als wetenschap en techniek, cultuur en bildung. De heer Duisenberg verwees daar in zijn bijdrage ook naar. Verder zien we dat er veel aandacht is voor de praktijkervaring van studenten aan lerarenopleidingen en voor de begeleiding van startende leraren.
Wat ik tot slot in dit overzicht niet onvermeld wil laten, is dat studenten zowel in het mbo als in het hoger onderwijs meer zeggenschap hebben gekregen. De heer Van Dijk refereerde aan de plannen van de Universiteit van Amsterdam en het referendum daar. Ik heb daar met belangstelling kennis van genomen. Ik heb gezien dat ze daar verschillende modellen ontwikkeld hebben. Ik moet daarbij ook terugdenken aan de initiatiefnota van de heer Van Dijk die we vorig jaar december hebben besproken. Ik juich het dus zeer toe dat studenten, docenten en het bestuur van de UvA samen hun schouders onder het vervolgproces zetten. Een hoge opkomst is daarbij van het grootste belang, want zo ontstaat er draagvlak binnen de academische gemeenschap. De promotie van het referendum moet dus ook echt uit de gemeenschap zelf komen. Maar ik hoop op een hoge opkomst en een goede dialoog binnen de universiteit, zodat alle stemmen gehoord zullen worden.
De heer Rog (CDA):
Ik kom even terug op de verwoestende effecten van het leenstelsel. De minister zegt daarover: de heer Rog baseert zich op de cijfers van het eerste jaar van invoering. Ik herinner de minister aan twee zaken. Toen wij het wetsvoorstel hier behandelden, waren we het erover eens dat de inschatting was dat 2.700 studenten zouden afzien van een studie in het hoger onderwijs. Vreselijk, maar dat was het. Het bleken er in de praktijk 9.000 te zijn, alleen in het hbo. Vorig jaar om deze tijd leek de achteruitgang in het hbo 6,8% te zijn, maar deze achteruitgang bleek 9% te zijn bij de definitieve cijfers.
De voorzitter:
En de vraag is?
De heer Rog (CDA):
En nu gaat de minister mij zeggen dat ik op grond van voorlopige cijfers een jubeldansje moet doen, omdat de instroom in het hbo nog maar 4.500 minder is dan vóór het leenstelsel. Ik begrijp dat niet en ik vind het inconsequent. Ik heb vorig jaar rond deze tijd een debat gevraagd. Dat werd niet toegekend, omdat de minister zei dat het geen definitieve cijfers waren. De werkelijke definitieve cijfers waren veel ernstiger dan de voorlopige cijfers.
De voorzitter:
En de vraag is?
De heer Rog (CDA):
Ik wil dit punt maken ...
De voorzitter:
Ja, maar het is een heel lang punt.
De heer Rog (CDA):
Ja, maar ik word daarop aangesproken door de minister en ik wil daar een reactie op.
Minister Bussemaker:
We hebben al eerder gediscussieerd over de effecten van het studievoorschot en toen heb ik gezegd dat we niet alleen naar dat eerste jaar kunnen kijken, want dan krijg je het zogenaamde boeggolfeffect — dit is niet mijn term, maar een term uit onderzoek — van degenen die geen tussenjaar hebben genomen en snel zijn gaan studeren en degenen die nu wel een tussenjaar nemen. In het debat hebben wij altijd gezegd dat we eerst een dip zullen zien. De vraag is hoelang die dip blijft. Er is toen ook vastgesteld door een meerderheid in deze Kamer dat we de echt structurele effecten pas over een aantal jaren zullen zien. Ik zeg ook dat dit voorlopige cijfers zijn, maar ik vind het wel bemoedigend dat deze weer een fikse stijging laten zien. We maken de balans op bij de monitor. Die krijgt de Kamer komend voorjaar. Dan kunnen we opnieuw bekijken wat de stand van zaken is. De echte balans kunnen we pas na een of anderhalf jaar opmaken.
De heer Rog (CDA):
De minister erkent dus dat wij dachten dat de instroom 2.700 minder zou zijn, maar dat het 9.000 was. De verwachting was dat de voorlopige instroom 6,8% minder zou zijn, maar het werkelijke resultaat was veel negatiever. De minister heeft dus geen enkel recht om hier te gaan jubelen dat er maar 4.500 jongeren minder zijn gaan studeren dan voor het leenstelsel.
Minister Bussemaker:
De heer Rog is niet precies. De inschatting van het Centraal Planbureau was dat het structurele effect 2.700 zou zijn. We wisten dat het vorig jaar ging om een heel ander effect. Dat is het overgangseffect, in het eerste jaar van de invoering. Daar kun je dat getal 2.700 niet opplakken.
De heer Beertema (PVV):
Ik wil de minister best feliciteren met dat juichverhaal in haar inleiding over het mbo, maar ik las vanmorgen een verhaal in De Telegraaf over een roc in het Noorden van het land, waar sprake is van pesterijen en ruziënde leraren, enzovoorts. De minister zegt dat de examenstructuur is versterkt, maar veel erger is dat ik daar verhalen lees van mensen die helemaal geen examen hoeven te doen en toch een diploma krijgen. Ik hoor verhalen over onduidelijkheid of Engels wel een examenvak is of ineens weer niet. Er zijn leerlingen die alleen maar hun naam hoeven op te schrijven en dan de garantie krijgen dat zij een voldoende krijgen en dus ook een diploma. Ik schrik daar heel erg van en naar ik hoop de minister ook, want deze verhalen ken ik al van zes jaar geleden. Toen was het al zo. Ik kan dat niet rijmen met het verhaal over de versterkte examenstructuur.
Minister Bussemaker:
Misschien is het verschil dat u een verhaal over een incident hebt. Ik ken dat overigens niet. Ik begrijp dat de bron De Telegraaf is. Als u mij die geeft, zal ik bekijken wat de oorzaak daarvan is. Ik baseer mij op gegevens over het algemene beeld, onder andere van de inspectie. Dan zien we dat de examenstructuur binnen het mbo met grote sprongen vooruit is gegaan.
De heer Beertema (PVV):
We hebben daar ontzettend hard aan gewerkt. Ik hoop oprecht dat de minister gelijk heeft. Ik zal haar het artikel doen toekomen. Ik wil dan wel de garantie dat de inspectie in zoverre gekeken heeft dat dit inderdaad een incident betreft en dat het geen algemene lijn is, want anders hebben we ook een probleem met de inspectie.
Minister Bussemaker:
Dat zou ik helemaal met de heer Beertema eens zijn, als er sprake was van een structureel effect. Alle gegevens die ik in de afgelopen tijd heb gehad, wijzen juist op het tegendeel en daar baseer ik mij op.
De heer Jasper van Dijk (SP):
De inleiding van de minister was een juichverhaal over de geweldige resultaten die zij heeft geboekt. Geen woord over de donkere wolk die boven het Nederlandse onderwijs hangt, over de groeiende tweedeling of de kloof die de inspectie heeft geconstateerd. Ik ga ervan uit dat de minister daar straks nog uitgebreid op ingaat. Maar nu komt het goede nieuws: de minister omarmt het referendum dat door de Universiteit van Amsterdam wordt georganiseerd. Dat vind ik hartstikke mooi. Ik denk dat het een goed uitvloeisel is van de protesten in het Maagdenhuis van indertijd. Ik denk dat wij dat met zijn allen moeten omarmen. Wij geven de studenten en de medewerkers de keuze om zelf een bestuursmodel te kiezen. Is de minister bereid om met mij daarnaartoe te gaan om dat referendum te promoten? Uiteraard geven wij iedereen de vrijheid om te stemmen voor wat hij of zij wil.
Minister Bussemaker:
Ik ben altijd bereid om het te promoten, maar bij de vorm waarin ik dat doe, wil ik de universitaire gemeenschap van de UvA leidend laten zijn. Als de UvA een debat organiseert en de heer Van Dijk en mij uitnodigt om eens over de voors en tegens van verschillende modellen te praten, dan ga ik daar graag op in. Misschien wil zij daar ook anderen voor uitnodigen. Ik vind dat de universitaire gemeenschap het initiatief moet nemen. Daar laat ik het even bij.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dit staat genoteerd. Ik vind dit geweldig. Ik dank de minister hartelijk. Ik wijs iedereen erop dat dit referendum begint op 23 november. Wij vinden vast wel een mooie dag waarop wij daar een goed gesprek kunnen voeren.
De voorzitter:
Dan is dat ook geregeld.
De heer Van Meenen (D66):
Het is goed dat de minister nog eens wijst op de heilzame werking van het mooie studievoorschot. Mijn vraag gaat over iets anders. De minister heeft gezegd met hoeveel fte de formatie in een aantal sectoren is toegenomen. Hoeveel van die fte's hebben betrekking op docenten? Is daar iets over te zeggen?
Minister Bussemaker:
Dit gaat over docenten. Als ik het goed heb, hebben eigenlijk alle gegevens betrekking op onderwijzend personeel. Alleen bij het wo gaat het om wetenschappelijk personeel omdat onderwijs en onderzoek in het wo veelal samengaan.
De voorzitter:
Gaat u verder met uw betoog.
Minister Bussemaker:
Overigens zeg ik tegen de heer Van Dijk dat ik kansengelijkheid zo belangrijk vind dat ik daar een heel speciaal thema aan heb gewijd. Hij moet echter nog even wachten, want ik wil eerst de vragen over financiën beantwoorden.
Door de SP, D66 en GroenLinks is gevraagd hoeveel dit kabinet nu investeert in onderwijs en hoe dat in de begroting is gepresenteerd. Laat helder zijn dat sinds het aantreden van dit kabinet per saldo is geïntensiveerd op onderwijs. Dat zien wij ook in de begroting. Er wordt niet bezuinigd, maar juist geïntensiveerd, ook vergeleken met de begroting van vorig jaar. Dat wordt bevestigd in de overzichten die in de begroting staan. Het is ook toegelicht in de antwoorden op de schriftelijke vragen. Dat is dankzij intensiveringen uit het Nationaal Onderwijsakkoord, het studievoorschot, de begrotingsafspraken 2014 en het bedrag van 200 miljoen voor politieke prioriteiten dat aan deze begroting is toegevoegd. Dat is terug te zien in de gestegen gemiddelde uitgaven per leerling en student. Het wordt bevestigd in het rapport van de OESO "Education at a glance", zoals de heer Duisenberg in zijn inbreng al naar voren bracht.
Als wij specifiek naar 2017 kijken, zien wij een aantal maatregelen die noodzakelijk waren voor de rijksbrede ruilvoetproblematiek en maatregelen om de OCW-begroting sluitend te krijgen. Deze zijn in de begroting terug te vinden. Ik noem ten eerste het afschaffen van de scholingsaftrek en monumentenaftrek. Met een deel van deze opbrengst worden vervolgens nieuwe uitgavenregelingen ingericht. Ten tweede noem ik de generieke lumpsum en de subsidiekorting over de hele begroting. Die is door het kabinet met 133 miljoen uit de 200 miljoen voor politieke prioriteiten weer verzacht. Die taakstelling is per sector zo ingevuld dat minimaal of niet wordt gekort op de bekostiging. Ten derde is er ook voor 2017 een ramingsbijstelling. Die is er elk jaar. Voor 2017 is een ramingsbijstelling van 150 miljoen ingeboekt. Volgend jaar zal die worden ingevuld met meevallers en onderuitputting. Zo heeft de minister-president het ook bij de Algemene Politieke Beschouwingen gezegd. Daarmee voorkomen we dat in deze begroting een mogelijk onnodige extra lumpsumkorting moet worden ingevoerd.
In de overzichten in de begroting en in de beantwoording van de schriftelijke vragen worden altijd alle plussen en minnen transparant weergegeven. Dat geldt ook voor de specifieke maatregelen die in deze begroting zijn opgenomen. Tijdens het wetgevingsoverleg van vorige week heb ik aan de vaste Kamercommissie al toegezegd dat ik ga bekijken of deze overzichten in de toekomst in de begroting kunnen worden opgenomen. Ik snap dat de overzichten in de begroting best lastig leesbaar zijn, omdat er heel veel cijferreeksen staan. Misschien kunnen we dat overzichtelijker maken. We gaan daarnaar kijken.
Ik wil nogmaals benadrukken dat bij alle maatregelen de onderwijsbekostiging maximaal is ontzien. Dat is in lijn met het kabinetsbeleid en met de breed gesteunde motie-Pechtold, die tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen is ingediend. Ik zeg daarbij ook tegen de heer Van Meenen, dat D66 met deze motie geen bezuinigingen heeft teruggedraaid. Het is zoals de minister-president bij de Algemene Politieke Beschouwingen heeft gezegd: een motie moet worden gezien als een aanmoediging, in lijn met het kabinetsbeleid. Dat wil zeggen dat de ramingsbijstelling komend voorjaar op een zorgvuldige wijze wordt ingevoerd.
GroenLinks heeft gevraagd wat de gevolgen zijn voor de begroting van OCW, als bij de behandeling van het Belastingplan blijkt dat de afschaffing van de monumentenaftrek en de scholingsaftrek niet doorgaat. Over de inhoudelijke aspecten van de scholingsaftrek kom ik straks nog te spreken in het kader van een leven lang leren, maar ik deel de Kamer nu alvast mee dat, als de korting op deze fiscale regelingen niet doorgaat, een bedrag van 131 miljoen op de OCW-begroting structureel anders gedekt zal moeten worden. Er waren vele redenen om iets met de monumentenaftrek en de scholingsaftrek te doen. Die lagen bij de Belastingdienst, bij de inzet van de regeling zelf en het feit dat ze weinig gericht zijn, maar het was ook een belangrijk deel om de onderwijsbegroting en het onderwijs zelf bij OCW te ontzien. Als dat niet doorgaat, zie ik vooralsnog geen andere mogelijkheid dan een lumpsumkorting. Tot zover de financiën.
De heer Van Meenen (D66):
Ik wil even ingaan op die ramingsbijstelling. In de begroting staat letterlijk dat de ramingsbijstelling 150 miljoen bedraagt en taakstellend is. Ik wil best een discussie, een echt Haagse discussie, voeren over de vraag of dit nu wel of niet een bezuiniging is. Maar ik denk dat scholen dat wel zo ervaren hebben. De motie-Pechtold zorgt ervoor dat dit niet gebeurt. Maar nu wil ik het even hebben over de dekking te zijner tijd. Waarom komt die ramingsbijstelling niet ten laste van de scholen? De minister zegt dat dit komt door de meevallers en onderuitputting. Mijn vraag is dan: wat is op dit moment de inschatting van het bedrag dat daarmee gemoeid is? Kan de Kamer dat ook als dekking gebruiken, bijvoorbeeld voor de interessante ideeën die hier in de eerste termijn ter tafel zijn gekomen?
Minister Bussemaker:
Nee, dat kan niet. Ik weet die bedragen ook niet. Het kabinet wil op geen enkele manier onnodig bezuinigen op het onderwijs. We verwachten dat er volgend jaar een ramingsbijstelling nodig is, zoals dat vaker het geval is. Er is vaker sprake van meevallers en onderuitputting, omdat studenten- en leerlingenaantallen anders zijn dan ingeschat. Dat kan om grote bedragen gaan, maar dat weten we nu nog niet. Dat weten we in het voorjaar. Daarom is het in die zin wel een ramingsbijstelling op onze begroting. Ik kan die niet wegschuiven, maar ik verwacht dat we die in het voorjaar, met alle plussen en minnen, meevallers en onderuitputting, kunnen voorkomen. Daarmee voorkomen we nu een extra lumpsumkorting die straks niet nodig blijkt te zijn.
De heer Van Meenen (D66):
Dan heeft de motie die korting dus wel degelijk voorkomen.
Minister Bussemaker:
Nee, de motie geeft alleen aan dat bij de besluitvorming over de Voorjaarsnota het onderwijs moet worden ontzien, mochten we binnen de plussen en minnen, de meevallers en onderuitputting, toch niet aan die 150 miljoen komen. Wij verwachten echter dat dit wel het geval zal zijn. Het kabinet doet er alles aan om bezuinigingen op alle mogelijke manieren te voorkomen en het onderwijs te ontzien; vandaar ook deze ramingsbijstelling. Daarom heeft de minister-president ook gezegd dat hij de motie-Pechtold beschouwt als in lijn met het kabinetsbeleid.
De heer Van Meenen (D66):
Nou, minister, de minister-president heeft daar ook nog bij gezegd dat er voor de minister van Financiën werk aan de winkel is. Ik weet niet waarom dat het geval zou moeten zijn. Maar ik ga nog even door op de verwachting van de minister dat dit zou kunnen worden weggenomen met die 150 miljoen aan meevallers. Die verwachting moet toch ergens op gebaseerd zijn? Zijn er getallen beschikbaar? Of is het een kwestie van: we hopen maar dat het goed gaat, en zo niet, dan heeft het volgende kabinet maar een probleem?
Minister Bussemaker:
Dit is op grond van verwachtingen over de gegevens die we in de afgelopen jaren hebben gezien. Er zijn vaak forse aantallen meevallers en gevallen van onderuitputting. Wij gaan ervan uit dat dit ook volgend jaar het geval zal zijn, maar ik kan u geen honderd procent zekerheid geven over welk bedrag het precies zal zijn.
Ik kom bij het volgende blokje: kansengelijkheid. Ik heb in de afgelopen vier jaar hard gewerkt aan kwaliteit en toegankelijkheid. Het onderwijs loopt wel steeds tegen nieuwe uitdagingen aan. Denk daarbij aan de aanslagen in Parijs en in Brussel en de toenemende sociale spanningen daardoor. Denk ook aan wat er in Turkije gebeurt en hoe dat zijn weerslag heeft in Nederland. Denk aan de veranderingen in de steden. Denk aan de druk van ouders op het onderwijs. Onderwijs wordt steeds belangrijker voor iemands toekomst. Daardoor wordt de druk op het onderwijs steeds groter. Ik vraag daarom al langer aandacht voor sociale ongelijkheid en gescheiden werelden. Een voorbeeld is mijn reactie op het rapport "2 werelden, 2 werkelijkheden" van Margalith Kleijwegt. In mijn opdracht beschreef zij hoe er in scholen met gevoelige maatschappelijke kwesties wordt omgegaan.
Verschillende Kamerleden, onder wie de heren Beertema en Van Dijk, hebben zorgen over segregatie. Ik deel hun zorgen, maar ik ben het er pertinent mee oneens dat de bewindslieden van Onderwijs die segregatie niet serieus zouden willen aanpakken. Denk aan het toelatingsrecht in het mbo dat wij recent hebben ingevoerd. Dat is een heel belangrijke manier om iedereen toegang te geven, en dus ook om segregatie tegen te gaan. Denk aan de Gelijke Kansen Alliantie, die wij afgelopen maandag hebben gepresenteerd. Ik kom daar zo nog over te spreken. Het is zoals de heer Bisschop stelde in reactie op de heer Van Dijk: het onderwijs is niet de bron van segregatie, maar segregatie komt wel de scholen binnen. Ja, alle maatschappelijke problemen komen de scholen binnen. Het onderwijs heeft zeker bij ongelijkheid een belangrijke functie om een stuwende kracht te zijn, om die ongelijkheid te bestrijden en om deze zo veel mogelijk te voorkomen. Al vorig jaar waarschuwde ik in Trouw bij de begroting, ik citeer, "dat de verheffingsmachine die het onderwijs heel lang is geweest, bedreigd wordt". We hebben het tijdens die begrotingsbehandeling uitgebreid daarover gehad. In het Kamerdebat over de staat van het onderwijs heb ik aangegeven dat ongelijke kansen een veelkoppig maatschappelijk probleem vormen. Tijdens de recente hoorzitting in deze Kamer zei Iliass El Hadioui het treffend: waar het echt misgaat, is als je jongeren eerst meegeeft dat iedereen gelijke kansen heeft, zij daarin echt gaan geloven, maar dat zij vervolgens ervaren dat dat toch niet zo is.
Het is een opdracht voor het onderwijs om studenten toe te laten, maar ook om hen dan niet te laten vallen. Hen toelaten is namelijk één ding, maar ervoor zorgen dat zij de eindstreep halen, is een heel andere en complexere opdracht. Het betekent ook dat dit niet bij het onderwijs stopt. Als het ons lukt om in het onderwijs elke jongere een kans te geven, is dat dus niet voldoende. Ook bij de oriëntatie op een loopbaan, en bij het zoeken naar een stage, baan of volwaardige plek in de maatschappij hebben jongeren kansen nodig. Het onderwijs kan ongelijkheid dus niet in zijn eentje oplossen. Maar concluderen dat dit een autonome ontwikkeling is waar wij niets aan kunnen doen, is veel te gemakzuchtig. Ik ben het daarin eens met de heer Van Dijk: wij moeten het samen aanpakken. Het onderwijs is een stuwende kracht. Ik ben het zeker níét met hem eens als hij stelt dat het onderwijs of het beleid van dit kabinet de ongelijke kansen heeft veroorzaakt. Naar mijn idee zei de heer Grashoff het goed: kansenongelijkheid is niet nieuw, het heeft zich jarenlang ontwikkeld.
Een en ander neemt niet weg dat ik een grote verantwoordelijkheid voel om er alles aan te doen om het te bestrijden. Ik neem de geluiden serieus en ik houd een stevige vinger aan de pols bij overgangen. De staatssecretaris stuurde de Kamer gisteren nog een brief over de po-eindtoets. Ikzelf monitor de overgang en doe concrete voorstellen om de overgang tussen mbo en hbo te verbeteren. Ik wil de heer Van Dijk er echter wel op wijzen dat veel plannen uit het verkiezingsprogramma van de SP en uit het pamflet dat hij gisteren heeft gepresenteerd, niet direct gunstig zullen uitpakken voor kansengelijkheid. Wij weten dat het afschaffen van de po-eindtoets schadelijk is voor met name de groep leerlingen die het allemaal niet van huis uit meekrijgt. Ook het hanteren van twee inschrijflijsten in het voortgezet onderwijs, een voor leerlingen mét en een voor leerlingen zónder achterstand, werkt stigmatisering in de hand. Het afschaffen van taal- en rekentoetsen in het mbo zou desastreus zijn voor degenen die willen doorstromen naar het hbo. Zij worden daar dan misschien wel toegelaten, maar zullen ook onmiddellijk weer uitvallen. Los daarvan denk ik dat dit geen recht doet aan het belang voor beroep en samenleving. Dan heb ik het nog niet eens — het spijt mij dat ik het moet zeggen — over de bezuiniging uit het vorige verkiezingsprogramma van de SP van ruim 800 miljoen. Ik zeg het nog een keer: ruim 800 miljoen.
In onze brief presenteren de staatssecretaris en ik drie actielijnen voor kansengelijkheid. Daarin investeren wij de komende drie jaar in totaal 87 miljoen euro. Ik zeg niet dat we met die bedragen de ongelijkheid in kansen oplossen, want daar is meer voor nodig. Hiervoor is ook de bijna 35 miljard nodig die wij in het onderwijs te besteden hebben. Dit is een cruciale opdracht voor een publiek onderwijsstelsel. Wij hebben ook de mensen rond het onderwijs nodig, zoals ik net aangaf. De Kamerleden hebben in de brief kunnen lezen wat we gaan doen. Allereerst zijn dat soepele overgangen in het onderwijs: schakelprogramma's tussen onderwijsniveaus, het recht om door te stromen in het voortgezet onderwijs, een betere doorstroom in mbo en hbo en een toegankelijker hbo. De heer Rog noemde de schakelprogramma's van vmbo naar mbo voor 3.000 tot 5.000 leerlingen te weinig ambitieus. Ik vind dat niet terecht, hoewel ik ook graag ambitieus wil zijn. Het is een nieuw initiatief en het gaat om een substantieel aantal leerlingen. Wij moeten nu bekijken of dit daadwerkelijk het antwoord is op het probleem. We weten immers allemaal uit ervaring dat de werkelijkheid soms weerbarstig is. Wij kunnen soms met de beste bedoelingen ergens een oplossing voor bedenken om vervolgens te zien dat het effect heel anders is dan wij verwachtten. Wij gaan dit initiatief ontwikkelen en uitproberen voordat wij een beslissing nemen over een bredere uitrol. De uitkomsten worden geëvalueerd. Alle initiatieven die wij nemen in het gelijkekansenperspectief gaan wij goed volgen zodat wij over twee jaar kunnen beslissen of de programma's kunnen worden voortgezet en of er meer nodig is.
De PvdA, VVD en D66 vroegen in dit verband naar minimumnormen voor studievoorlichting. Wij beiden vinden de LOB (LoopbaanOriëntatie en -Begeleiding) ontzettend belangrijk, juist om jongeren bij overgangen te ondersteunen. Wij stuurden de Kamer onlangs hierover nog een plan van aanpak, waarover wij vast ook nog komen te spreken. Ik meen dat er wat dat betreft al minimumnormen zijn. Iedere student heeft recht op LOB en studiekeuzebegeleiding. Alle aankomende studenten kunnen terecht op studiekeuze123.nl en hebben recht op een studiekeuzecheck. Ik voeg hieraan toe dat ook ik het van wezenlijk belang vind dat de studiekiezer persoonlijk contact heeft met aankomende studenten en medestudenten. Even een formulier digitaal sturen om te worden ingevuld en ondertekend, vind ik niet de manier. De vraag is hoe we het wel moeten doen. Ik ben er huiverig voor om hiervoor één verplichte oplossing voor te stellen. Instellingen zijn dan niet meer creatief en men kiest niet meer de oplossing die bij een bepaalde opleiding past. Men gaat dan een standaardformulier sturen en dat wil ik juist niet.
De heer Bruins vroeg aandacht voor voldoende kans voor stapelaars binnen het hoger onderwijs. Hierover zeg ik het volgende. Instellingen hebben de wettelijke opdracht om een goede doorstroming mogelijk te maken voor studenten die met een hbo-bachelor op zak een wo-master willen volgen. Ik verwacht van instellingen dat zij de studenten die dat nodig hebben, daarbij ondersteunen. Ook in het geval van de doorstroming van wo-bachelor naar wo-master moet, wanneer dit toch nodig mocht zijn, die ondersteuning geboden worden. Instellingen mogen vanaf 2017-2018 nog maar maximaal het wettelijk collegegeld vragen voor een schakelprogramma. Dit is ook een onderdeel van de beslissingen die wij binnen de Wet studievoorschot hoger onderwijs genomen hebben. Daarmee is een belangrijke stap gezet om het voor studenten aantrekkelijker maken om te schakelen van hbo naar wo. Momenteel laten we een onderzoek uitvoeren door ResearchNet naar het aanbod van schakelprogramma's. Dat is voor het einde van het jaar gereed. Vervolgens zal ik in overleg met de Vereniging Hogescholen, de VSNU (Vereniging van Universiteiten), het ISO (Interstedelijk Studenten Overleg) en de LSVb (Landelijke Studentenvakbond) op zoek gaan naar een maatwerkoplossing voor de periode 2017-2018. De financiering voor de maatwerkoplossing moet gevonden worden binnen de huidige budgettaire kaders. We moeten dus goed nadenken over wat we doen, zodat we niet onnodig geld in bureaucratische procedures steken.
Dat was het eerste onderdeel van het gelijkekansenplan.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Complimenten aan de minister voor haar grondige bestudering van de SP-nota Onderwijs als emancipatiemotor. Ik raad iedereen aan dat ook te doen; kijk op www.sp.nl. Ik stel vast dat de minister, net als de heer Van Meenen gisteren, teruggrijpt op een oud verkiezingsprogramma van de SP, waarin wij 800 miljoen wilden bezuinigen op bureaucratie en management, in tegenstelling tot de regering, die 1 miljard bezuinigt op studenten. Het is aan de kiezer om hierin een keuze te maken.
De minister zegt dat segregatie niet vanuit het onderwijs komt, maar dat die vanuit de samenleving de scholen in komt. Dat is slechts ten dele waar. Natuurlijk heeft de samenleving daarin een rol, maar de minister kan niet ontkennen dat ons onderwijsstelsel ook een rol speelt in de segregatie. Ik heb daarop gewezen. Orthodoxe scholen, islamitische scholen en joodse scholen zijn bijvoorbeeld scholen die een deurbeleid voeren. Dat is precies de reden dat de partij van de minister, de PvdA, een wetsvoorstel voor een acceptatieplicht heeft gemaakt, samen met de SP en andere partijen. Erkent de minister dat scholen, zeker die orthodoxe scholen, ook bewust segregeren en wil zij meewerken aan de acceptatieplicht?
Minister Bussemaker:
Vrijheid van onderwijs is een groot goed in Nederland. De staatssecretaris zal daar straks voor het primair onderwijs en voortgezet onderwijs uitgebreider op ingaan. Uit internationale onderzoeken kun je opmaken dat de vrijheid van onderwijs, met een grote eigen verantwoordelijkheid voor scholen, in combinatie met een inspectie die van bovenaf kijkt, een groot goed is. Ik zie, in ieder geval in de sectoren waar ik verantwoordelijk voor ben, dat veel van wat ooit geboren is uit denominatie, niet meer van belang is. Kijk bijvoorbeeld naar het Albeda College en Zadkine, waarover de heer Beertema sprak. De een was ooit openbaar en de ander christelijk, maar dat onderscheid is helemaal verdwenen; recentelijk heeft men daar één techniekcollege gevormd. Dat vind ik heel mooi. Dat er ook een Hoornbeeck College met andere opvattingen is, vind ik goed, want ik vind dat we ook een beetje ruimte voor minderheden in Nederland moeten laten; laat ik het zo zeggen. We moeten niet iedereen de maat nemen. Wat belangrijk is, is dat het onderwijs er goed is. Die discussie hebben we eerder gevoerd. Denominatie mag nooit een excuus zijn om niet transparant te zijn of om je achter te verschuilen om de kwaliteit van onderwijs niet op het hoogste niveau te krijgen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dat vind ik een eerlijk antwoord. De minister zegt dat zij het stelsel wil houden zoals het is, wat betekent dat we scholen met een exclusief toelatingsbeleid in stand houden. Daarbij denk ik niet alleen aan orthodox-christelijke scholen als het Hoornbeeck College — ik ben daar trouwens geweest; het is een school van heel goede kwaliteit, maar hij is alleen bestemd voor christelijke kinderen — maar ook aan andere scholen. Ook islamitische scholen zijn de facto uitsluitend voor islamieten en joodse scholen de facto uitsluitend voor joden. De minister erkent hiermee dus dat de segregatie een uitvloeisel is van ons onderwijsstelsel. Ik vind het eerlijk dat zij dat zegt. Ik ben het daar echter niet mee eens en de Partij van de Arbeid ook niet, want die zegt dat alle scholen hun deuren moeten openen voor alle leerlingen. De Tweede Kamer zal dus in actie komen.
Minister Bussemaker:
Waar dat nuttig is, waar je bijvoorbeeld een probleem wilt oplossen, moet je dat regelen. Voor het mbo regelen we dat via het toelatingsrecht, omdat we zien dat studenten daar onterecht geweigerd worden. Dat probleem moet je dus oplossen. Je moet jezelf echter wel de vraag stellen welk probleem je nu wilt oplossen. De staatssecretaris zal daar straks vast nog op ingaan. De Kamer weet dat hij bezig is met een wetsvoorstel om artikel 23 aan te passen aan deze tijd. Misschien mag ik dit moment gelijk gebruiken om aan te geven dat 2017 inderdaad een bijzonder jaar is. Dat zeg ik tegen de heer Bruins, die vroeg of wij dat samen gaan vieren. Ja, dan herdenken dat we dat artikel 23 van de Grondwet al bijna 100 jaar vrijheid van onderwijs kent. Die vrijheid heeft het Nederlands onderwijs veel gebracht: een divers onderwijsstelsel met hoge kwaliteit. Hij mag ervan uitgaan dat wij dat feestelijke moment niet laten passeren. Wij gaan in het voorjaar een wetenschappelijk symposium organiseren. Daarnaast gaat het Nationaal Onderwijsmuseum in Dordrecht informatie beschikbaar stellen over de historische achtergrond van bijzonder onderwijs. Ik heb dat museum mogen openen. Het is een mooi museum. Het zegt veel over de historische banden en het bijzonder onderwijs. Maar gelukkig gaat het museum ook veel verder. Het zegt bijvoorbeeld iets over de democratiseringsgolf van de jaren 60 en 70, over nieuwe uitdagingen rond diversiteit en segregatie in steden. Ook die discussie wil ik voeren in het voorjaar. Ik wil mijn ogen niet sluiten, zeg ik tegen de heer Van Dijk, die ik niet meer zie. De problemen van vandaag de dag worden niet weggemoffeld achter het idee van vrijheid van onderwijs. Laten we kijken waar de problemen zitten en daar de oplossingen voor zoeken.
De heer Beertema (PVV):
Ik hoor de minister een verband leggen tussen het toelatingsrecht in het mbo en segregatie. Dat toelatingsrecht zou segregatie tegengaan. Ik begrijp niets van dat verband. Ik kan dat alleen als volgt duiden. Allerlei leraren die die intake doen zouden zich laten leiden door de verkeerde motieven om leerlingen niet tot opleidingen toe te laten. Ik bestrijd dat. Dat is natuurlijk niet zo. Maar wat is nou de verklaring van de minister in jip-en-janneketaal? Wat heeft het verminderen van segregatie in vredesnaam te maken met het toelatingsrecht in het mbo?
Minister Bussemaker:
Ik refereerde aan een opmerking van de heer Van Dijk, die zei dat hij een toelatingsrecht wilde. Toen zei ik dat we net een toelatingsrecht in het mbo met elkaar hebben ingevoerd om te vermijden dat instellingen kunnen zeggen dat ze bepaalde leerlingen niet willen. Dat zouden weleens heel goed leerlingen kunnen zijn die zich niet zo gangbaar presenteren als de school verwacht of die misschien, om welke reden dan ook, wat extra aandacht nodig hebben. Dat wil ik voorkomen. Daarmee lossen we een probleem op dat we herkennen. Bij de voorstellen van de heer Van Dijk zie ik dat niet.
De heer Beertema (PVV):
Het gaat om een toelatingsrecht op heel specifieke opleidingen waar teams van leraren een heel professioneel oordeel vellen over leerlingen. Die zeggen: jij kan het beter niet doen, want je bent er minder geschikt voor; dat gaat niet lukken. Dat gebeurt op heel ethische gronden. Dat gebeurt bijzonder eerlijk. Erkent de minister wel dat daar een perverse prikkel in zit waardoor leerlingen uiteindelijk toch worden toegelaten en het allemaal net niet halen? Dat gebeurde op de school in Groningen die ik net noemde. Daar werd toch weer met de hand over het hart gestreken zodat die leerlingen toch maar weer gekwalificeerd worden. Dat niveau, waar we zo hard voor gevochten hebben om het te herstellen, kachelt zo toch weer achteruit.
Minister Bussemaker:
Nee, zeker het mbo heeft een heel grote opdracht om iedereen toe te laten: de zeer getalenteerde leerlingen, maar ook de leerlingen uit de regio die het moeilijk hebben en leerlingen die moeilijk leren of gedragsproblemen hebben. Gelukkig gebeurt dat. Het mbo is misschien wel de meest diverse onderwijssoort die we hebben. Dat is het mooie aan het mbo. Het heeft daarin een heel belangrijke opdracht.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Het betoog van de minister duurt nu zo lang dat ik over twee verschillende onderwerpen een interruptie wil plegen. Ik begin met de doorstroming van het mbo naar het hbo. Is de minister het met mij eens dat hier echt een knelpunt zit? Nu gaat de heer Rog natuurlijk roepen: dat afschuwelijke leenstelsel! Als hij, net als ik, goed naar de cijfers heeft gekeken, ziet hij dat dat al jarenlang gaande is in een gestaag neergaande lijn. De doorstroming van het mbo naar het hbo wordt slechter. Dat komt niet door een leenstelsel, maar door allerlei oorzaken. Zou de minister nou eens kunnen aangeven op welke manier zij die trend echt wil breken? Ik zie dat tot nu toe nog niet terug in het beleid.
Minister Bussemaker:
Ik zie dat daar een groot probleem is. Zoals ik net al zei, doet dat probleem zich niet alleen voor bij de toelating tot het hbo, maar ook bij de uitval daarna. Bij een school als de hogeschool in Rotterdam — maar je ziet het ook bij andere hogescholen in de Randstad — vallen met name allochtone jongens heel veel uit. Ik vind dat een maatschappelijk drama. Wij proberen die ontwikkeling op verschillende manieren te keren. Als jongeren de overstap naar het hbo willen maken, dan bereiden we hen al veel eerder in het mbo voor op die overstap. Dat begint dus met een betere loopbaanoriëntatie en -begeleiding. Dat staat ook in de brief. We geven niet alleen aan welke studies ze kunnen gaan doen, maar we geven ook informatie over wat leren in het hbo inhoudt. Daar begint het al mee. Het begint met de keuzedelen. Met een keuzedeel om je voor te bereiden op het hbo zetten we ook een belangrijke stap. De matching, de vervroegde inschrijving, proefstuderen en een dagje meelopen met studenten zijn allemaal manieren om studenten dat te leren.
Waar het dan nog misgaat, is eigenlijk in de begeleiding bij het hbo. Ik heb daar in de afgelopen tijd intensief met mbo- en hbo-scholen over gesproken. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de studenten veel beter en echt intensief begeleid worden? Ik verwijs naar het gelijkekansenplan. Daarin zijn middelen opgenomen voor de doorstroom van mbo naar hbo. Wat daaraan nieuw is, is dat we dat niet alleen met de scholen bekijken, maar dat een belangrijk deel daarvan nu ingevuld gaat worden door studenten. Als je met studenten spreekt, dan weten zij dondersgoed en heel precies waar de schoen wringt. Ik heb een aantal goede ideeën gezien en vind dat zeer veelbelovend. Net zoals we dat doen voor de overgang van het vmbo naar het mbo, waar ik het zojuist richting de heer Rog over had, gaan we dus ook kijken hoe dat werkt voor de overgang van het mbo naar het hbo. We gaan na twee jaar de stand van zaken opmaken. Dan bekijken we of dit voor uitbreiding in aanmerking komt, dus of het interessant genoeg is en goed genoeg werkt om ermee door te gaan en het wellicht ook uit te breiden.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Er worden verschillende initiatieven genomen om iets te doen aan die afnemende doorstroom van mbo naar hbo. Ik moet vaststellen dat ik in de cijfers tot nu toe daar nog geen enkel effect van zie. Het kan echter nu nog iets te vroeg zijn. Ik moet echter ook vaststellen dat de minister keer op keer twee discussies verwart. Er is een discussie over de instroom en er is een discussie over de uitstroom. Dat zijn wezenlijk andere discussies. Ik stel vast dat de minister nog steeds blijft steunen dat er bij het hbo op allerlei plekken instroomeisen zijn die uitstijgen boven het hebben van een geldig mbo-diploma. Ik noem met name de pabo. De instroom van het aantal studenten bij de pabo is gehalveerd. Dat is een groot probleem. En het heeft ook segregatie in de hand gewerkt. De pabo's worden witter. Een pabodocent die ik goed ken, zei: wij worden geleidelijk aan eigenlijk weer van een opleiding die een heel mooie mengelmoes van achtergronden had, de school voor meisjes uit de white suburbia. Is de minister het met me eens dat we andere oplossingen moeten zoeken voor de kwaliteit van de pabo dan het handhaven van de instroomeisen?
Minister Bussemaker:
De instroom bij de pabo is voor mij een heel belangrijk punt. Ik zei net al richting de heer Rog dat de oplossing niet moet worden gezocht in het verlagen van de kwaliteitseisen. We stellen met z'n allen hoge eisen aan onze leraren. We stellen hoge eisen aan de leraar op de basisschool aan wie we onze kinderen toevertrouwen. Dat is een megaverantwoordelijke functie. Ik erken echter dat het zeer kwalijk en verontrustend is dat de meer diverse instroom vanuit het mbo daardoor afneemt.
In de gelijkekansenbrief zijn hiervoor extra maatregelen opgenomen, met een budget van 2,5 miljoen. Ik heb daarover veel met de mbo- en hbo-scholen om de tafel gezeten. Het probleem doet zich vooral in de grote steden voor. We gaan studenten heel gericht al veel eerder in het mbo begeleiden. We doen dat niet in het laatste halfjaar — dan is het misschien interessant om nog keuzedelen te doen — maar we doen dat al twee jaar eerder om ze bij te spijkeren en te begeleiden, zodat ze die overstap goed kunnen maken. Ik wil er dus van alles aan doen, maar niet door de kwaliteitseisen te verlagen. Dat geldt ook voor het hbo. Ik wil de instroom bevorderen. Ik wil ook dat studenten dan blijven. Wat mij betreft, zijn dat dus niet twee discussies. Instromen en vervolgens ook goed je studie doorlopen zijn twee onderdelen van dezelfde zaak, namelijk studiesucces.
De heer Rog (CDA):
Ik ben blij dat de minister niet van plan is om de eisen voor de pabo te verlagen. Daar ben ik echt blij mee, want dat is goed. Tegelijkertijd zegt zij: wij gaan van start met het teachnasium. Daar zijn initiatieven voor, voor de havo. Dat is mooi. Zou een dergelijke aanpak niet ook voor het mbo moeten gelden? Daar zitten veel studenten die uiteindelijk de ambitie hebben om naar de pabo te gaan, maar dat nu niet altijd redden en het zelfs vaak niet redden. Zouden wij voor hen niet op dezelfde wijze het initiatief moeten nemen en investeren in schakeltrajecten mbo-pabo?
Minister Bussemaker:
Eigenlijk is dat de kern van de voorstellen die ik doe in de gelijkekansenbrief. Die zijn gericht op de mbo-opleidingen — Ik noem bijvoorbeeld de klasseassistenten — waarvan je kunt vermoeden dat er veel studenten zitten die naar de pabo willen. Voor andere studenten moet het ook open staan, maar je richt je met name op de groep waarvan je verwacht dat daar de beste mogelijkheden zijn om de doorstroming goed vorm te geven. Uiteindelijk lijkt dat op een teachnasium. Wij zouden daar een ander woord voor moeten verzinnen, maar de kern is eigenlijk precies hetzelfde.
De voorzitter:
Mijnheer Grashoff, hebt u nog een vraag?
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik heb net gezegd dat ik twee interrupties heb, over twee verschillende onderwerpen. U hebt mij dat volgens mij niet verboden. Dat zou ik ook vreemd vinden, want er zijn heel veel onderwerpen aan bod geweest.
De voorzitter:
Wij proberen het een beetje geordend te doen, maar goed, ga uw gang.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Daar probeer ik op deze manier aan mee te werken, maar het wordt mij niet helemaal gemakkelijk gemaakt.
De minister sprak en passant ook over het Hoornbeeck College. Daar zouden wij toch ruimte voor moeten laten. Ik heb in een interruptiedebat in de eerste termijn geprobeerd duidelijk te maken dat er scholen zijn — ik heb het Hoorbeeck College als voorbeeld genoemd — die wel een heel ruime uitleg geven aan artikel 23 van de Grondwet, die namelijk helemaal niet meer raakt aan het oprichten van scholen, maar keihard aan het weigeren van leerlingen. Niet alleen omdat ze de grondslag niet zouden respecteren of wat dan ook, maar gewoon omdat ze niet meelevend en belijdend lid zijn van één specifieke groep binnen onze in Nederland rijk aanwezige religies. Is de minister het met mij eens dat die uitleg van artikel 23 veel te ver gaat en dat wij daar paal en perk aan moeten stellen?
Minister Bussemaker:
Het is mijn type school niet, maar er blijkt behoefte te zijn aan zo'n school, want het Hoornbeeck College heeft een substantieel aantal studenten. De kwaliteit is goed; daar kan ik geen commentaar op hebben. Het behoort tot de best presterende roc's in Nederland. Dat past in de ruimte die artikel 23 biedt. Het zou heel kwalijk zijn als er voor leerlingen geen mogelijkheden zouden zijn om naar andere roc's of mbo-scholen te gaan. Gelukkig zijn die mogelijkheden er in overvloed, dus niemand hoeft zich op welke manier dan ook verplicht te voelen om naar het Hoornbeeck College te gaan.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Er is sprake van gevallen waarbij leerlingen daar gewoon zijn geweigerd. Zij hadden daar graag willen studeren, maar zij zijn geweigerd. Niet omdat zij de grondslag niet zouden respecteren, maar omdat zij niet behoren tot het juiste kerkgenootschap. De minister zegt dat dit past binnen de ruimte van artikel 23. Ik kan het lezen, nog een keer lezen en op zijn kop lezen, maar in artikel 23 van onze Grondwet staat niet dat je leerlingen mag weigeren. Er staat dat je het recht hebt om scholen op te richten. Zou de minister daarop willen ingaan?
Minister Bussemaker:
Dat staat er, maar dan mag je wel van studenten vragen om de grondslag te onderschrijven. Als zij dat doen, mag je ze niet weigeren. Ik ken daar geen voorbeelden van. Als de heer Grashoff die heeft, hoor ik die graag en dan ga ik daarop in.
De heer Mohandis (PvdA):
Er zijn in dit blok veel punten besproken. De minister ging in op het punt van matching en LOB en op het plan dat wij met VVD, CDA en studentenorganisaties voor de zomer hebben gelanceerd. De minister ging te gemakkelijk voorbij aan het feit van geen landelijke normen. Die zijn er al. In de praktijk zijn er pareltjes van voorbeelden op universiteiten. Er zijn hbo-instellingen die het op een of andere manier nog niet helemaal doen zoals het zou moeten. Ik zou niet te makkelijk zeggen: er is een landelijke norm, dus het komt wel goed. Als we de uitval nog effectiever willen tegengaan, zullen we veel meer moeten doen om voor studenten echte matching te bewerkstelligen, dus een gesprek. Is de minister dat met mij eens?
Minister Bussemaker:
Ja, maar ik heb ook gezegd: de minimumnorm die er is, is dat de student recht heeft op loopbaanoriëntatie en -begeleiding. We hebben de Kamer onlangs een brief gestuurd over grote stappen om daarin verbetering aan te brengen. Studenten hebben recht op studiekeuzebegeleiding. Ik erken dat er nog veel opleidingen zijn waar het beter kan, maar ik wil die opleidingen geen mal opleggen en niet voorschrijven hoe ze dat precies moeten doen. Een modeopleiding bijvoorbeeld vraagt om iets heel anders dan een studiekeuzegesprek bij een rechtenopleiding of bij technische natuurkunde. Het moet mogelijk zijn om maatwerk te leveren. De norm is dat er sprake moet zijn van studiekeuzebegeleiding. Dat kan met proefstuderen vorm worden gegeven of met een gesprek. Ook ik vind het onwenselijk dat dit alleen maar door het invullen van een formulier gebeurt, maar ik wil de creativiteit die ik ook zie, niet doden door iedereen die bij de uitvoering betrokken is, heel gedetailleerde voorschriften op te leggen.
De heer Mohandis (PvdA):
Daar kan ik een heel eind in meegaan. Het allerbelangrijkste is dat "creativiteit en ruimte" niet mag betekenen dat er geen aanbod is, dat er geen serieuze matchingsgesprekken plaatsvinden voor een mbo'er die naar het hoger beroepsonderwijs gaat. Die mbo'er moet weten wat de volgende stap is, wat die inhoudt, wat studeren inhoudt, wat de keuze van die opleiding inhoudt. Ik deel nog niet het beeld dat er al heel veel wordt gedaan. Ik betwijfel dat het nu al is wat het moet zijn, dat wij nu al zijn waar we moeten zijn.
Minister Bussemaker:
Er is altijd ruimte voor verbetering. Als we nu al waren waar we willen zijn, dan hadden we de Kamer niet zo'n omvangrijke brief over loopbaanoriëntatie en -begeleiding gestuurd. Als we nu al waren waar we willen zijn, dan waren we ook niet nog steeds in gesprek met studentenorganisaties en met hogescholen en universiteiten over wat er allemaal nog te verbeteren valt. Dus eens: dit is echt een proces waarin we stap voor stap verbetering in moeten aanbrengen, maar men moet daar wel het gevoel hebben dat men zelf verantwoordelijk is, dat men eigenaar is van de manier waarop men het wil doen. Dat wil ik stimuleren met ruimte voor maatwerk.
De heer Duisenberg (VVD):
Ik wil graag de heer Mohandis bijvallen. Ik denk dat het beeld van de minister toch wel voortkomt uit een papieren werkelijkheid. In werkelijkheid houdt het studiekeuzecheckprogramma op dit moment bij heel veel universiteiten en hogescholen, dus in het hoger onderwijs, maar ook bij mbo-instellingen, in dat je online een vragenformulier invult, en dat is het dan. Er zijn ook voorbeelden — de heer Mohandis noemde ze pareltjes — waar men veel meer doet en waar je ook ziet dat dat effect heeft, dat de uitval keihard omlaag is gegaan. Nu geven studenten en leerlingen zelf aan: wij willen dat het overal beter wordt en wij willen dat het sneller gaat. Ze hebben recht op een studiekeuzecheck, maar geven zelf aan dat met name de groep van uitvallers, waar ook de minister graag over spreekt en waar wij hier allemaal over inzitten, vaak geen gebruik maakt van dat recht. Die studenten en leerlingen zeggen zelfs: maak er een plicht van. Dus ik vraag de minister nogmaals om serieus daarnaar te kijken. Wij vragen haar om in overleg te gaan met die organisaties om hier een slag te maken, en om de vrijblijvendheid achter zich te laten.
Minister Bussemaker:
Dat doe ik ook. Het is niet zo dat ik mijn gegevens uit een papieren werkelijkheid heb. Ik ben bijvoorbeeld met het ISO samen op werkbezoek geweest bij instellingen om precies te kijken hoe het daar gaat. Ik heb daar pareltjes gezien, inderdaad, maar ik heb ook gezien dat het heel arbeidsintensief is. Ik heb gezien dat veel hogescholen en universiteiten proberen te volgen welke interventies succesvol zijn en welke niet. Dat is best ingewikkeld, want het is niet zo dat het per definitie de uitval tegengaat als er overal een gesprek gevoerd wordt. Dus nogmaals, ik ben het ermee eens dat het beter kan, maar een opleiding met heel grote aantallen studenten, bijvoorbeeld algemene economie of rechten, zal dat ook organisatorisch op een andere manier moeten regelen dan een heel kleine gespecialiseerde opleiding. Dat is geen excuus om alles dan maar altijd digitaal of schriftelijk te doen. Ook daar kun je bijvoorbeeld met proefstuderen werken. Bij een aantal universiteiten doen ze dat bij psychologie. Dat werkt heel goed. Er zijn ook proeftentamens bij. Dat stimuleer ik dus allemaal. Ik sta dus echt aan de zijde van de heer Duisenberg. Ik hoop samen met de Kamer, met de studentenbonden en met de instellingen te kunnen optrekken. Hoe kan het beter? Ik wil dat echter wel op zo'n manier doen dat we ook ruimte laten voor maatwerk. Dat begint al wel met verbetering van de LOB. Volgens mij komen we daar binnenkort nog uitgebreid in de Kamer over te spreken.
De heer Duisenberg (VVD):
Ook als je minimumnormen stelt, is er nog steeds ruimte voor maatwerk. De minister kan nu, op grond van haar observaties zeggen: ik heb het gezien, er zijn paaltjes, geef ze de ruimte om dingen te doen. Maar studenten, en ook decanen, zeggen dat er echt behoefte aan is om op landelijk niveau betere afspraken te maken. Men heeft toch die steun nodig vanuit het departement.
Minister Bussemaker:
Die steun geef ik ze graag. Daarom ben ik ook veel in contact met decanen. Als het enigszins kan, ga ik naar hun conferenties, om ze toe te spreken en om uit te spreken wat wij van ze verwachten. Dat doe ik overigens ook in het kader van de studievoorschotten. Zij zijn namelijk ook superbelangrijk als het gaat om voorlichting over alle andere dingen die met studie te maken hebben. Ik zeg dus nogmaals dat ik het met de heer Duisenberg eens ben dat het nog beter kan en dat we daar ook aan moeten werken. Elke student heeft inderdaad recht op een studiekeuzevoorlichting en goede begeleiding bij de studiekeuze. Die normen hebben we. Daaraan moeten we handen en voeten geven. Ik denk alleen niet dat het gaat werken als ik dat heel precies in een wet of regeling ga vastleggen, dus meer dan we nu al hebben. We moeten dat volgens mij vooral samen doen, in een stimulerende omgeving en met goede voorbeelden die we kunnen laten zien. Dat moeten we samen doen met studenten en instellingen.
De voorzitter:
Gaat u verder met uw betoog.
Minister Bussemaker:
Ik was nog steeds bij gelijke kansen, en wel bij het tweede onderdeel uit onze brief. Ik ben al ingegaan op de overgang in het onderwijs. Het tweede deel is investeren in stimulerend onderwijs in de klas. Dat doen we met investeringen in leraren en lerarenopleidingen. Daarover heb ik al het nodige gezegd. We zijn ook bezig met het bereikbaar maken van brede brugklassen. Daar gaat de staatssecretaris op in. Verder steunen we mbo-opleidingen met veel stapelaars. Dat doen we met 4 miljoen. Daarmee doe ik, in tegenstelling tot wat de heer Van Meenen beweerde, dus wél iets aan de cascadebekostinging. We hebben namelijk vastgesteld dat het ongewenste effecten zou hebben als we nu cascadebekostinging nog verder zouden aanpakken, ook bij de herverdeling tussen instellingen. We hebben nu een regeling die ervoor zorgt dat instellingen worden gecompenseerd die veel stapelaars hebben en daardoor tegen grote financiële problemen aanlopen. De slagersvakschool is een mooi voorbeeld. Tot slot zeg ik dat we in dit kader met de inspectie gaan kijken naar gelijke kansen binnen de scholen. We zullen bekijken hoe de inspectie daarmee ook rekening kan houden bij het toezicht.
Het derde thema in de brief is: sociale netwerken op school en in de samenleving. Daarop richten we ons onder andere in programma's, zoals Tel mee met Taal. Betrokkenheid van ouders speelt daarbij ook een rol. Ik noem ook cultuureducatie et cetera. Daarbij is van cruciaal belang dat andere partijen meedoen, buiten het onderwijs. Ik heb daarvan een heel mooi voorbeeld gezien bij Lentiz LIFE College in Schiedam, een mbo-instelling die intensief samenwerkt met lokale werkgevers, bibliotheken en gemeenten, maar ook stageplekken en banen aanbiedt om jongeren in aanraking te laten komen met cultuur of hen iets te laten doen voor de samenleving.
De heer Van Dijk had het in verband met ons actieplan over zijn nota. Hij vroeg uitleg over ons voorstel dat jongeren die nu hoger onderwijs volgen, een goede coach kunnen zijn van jongeren die nog in het mbo of vo zitten. De heer Van Dijk vroeg: leidt dat niet tot ronselpraktijken? Laat ik hem geruststellen. Deze coaches hebben al vaker opgetreden. Dit is een bewezen effectief instrument omdat de coaches rolmodellen zijn die dicht bij de jongeren staan over wie we het hebben. Het gaat daarbij dus om leerlingen die van huis uit weinig hoogopgeleide rolmodellen kennen. De coaches kunnen ze op deze manier meenemen bij vragen als wat doorstuderen is en wat er komt kijken bij bijvoorbeeld het leren op een hbo-instelling. Ik vind dat een heel mooi initiatief. Ik heb ook in Amerika bij universiteiten gezien hoe dat werkt. Ik ben zeer benieuwd hoe zich dat verder zal ontwikkelen. Overigens hebben we in Nederland ook goede voorbeelden. Denk aan een programma als Mentoren op Zuid. Leerlingen van diverse scholen krijgen in dat programma wekelijks een-op-eenbegeleiding bij huiswerk, planning, het ontwikkelen van zelfvertrouwen en loopbaankeuze. En het mes snijdt dan aan twee kanten. Enerzijds is er betere begeleiding voor de scholieren en anderzijds is er een verbreding van de horizon van de studenten van de Hogeschool Rotterdam. Dit soort plannen past heel goed in de Strategische Agenda De waarde(n) van weten. Dankzij het studievoorschot zitten daarin ook weer een aantal stimulansen om dit soort initiatieven verder te kunnen ontwikkelen.
In dit kader heb ik nog een vraag van de heer Rog over vluchtelingen. Hij vroeg of we met het UAF willen samenwerken voor studenten in het mbo. Met de heer Rog erken ik er het grote belang van dat ook vluchtelingen op het mbo verder kunnen. Ik erken ook dat zij recht hebben op goede begeleiding en toegankelijk onderwijs. Het UAF is daarin gespecialiseerd. Het werkt voor ho- en mbo-instellingen en krijgt daarvoor subsidie van mijn departement. De ervaring van het UAF leert dat vluchtelingen baat hebben bij die specifieke trajecten op mbo-niveau. Ik ben dus zeer blij dat het UAF die trajecten stimuleert. Ik kan niet anders zeggen dan dat ik dat zeer waardeer. We hebben daarover ook overleg met de MBO Raad, het UAF, VluchtelingenWerk Nederland en andere betrokkenen om te bekijken wat we nog meer kunnen doen in dit verband. Dit zeg ik in het kader van gelijke kansen.
De heer Van Meenen (D66):
Ik kom graag nog even terug op de cascadebekostiging. Voor de luisteraars thuis: dat betekent dat een instelling steeds minder geld krijgt naarmate een student langer op het mbo zit. Is de minister zo onderhand niet tot de overtuiging gekomen dat dat eigenlijk een heel slechte, bijna perverse prikkel is? Want de minister doet er alles aan om de gevolgen van deze bekostiging tegen te gaan. Nu doet zij dat weer in de alliantie en in haar kansenplan gaat zij opleidingen waar veel gestapeld wordt, extra bekostigen. Die hebben immers last van de cascadebekostiging. Eerder heeft zij ook een prikkel ingebouwd voor studiesucces.
De voorzitter:
En de vraag is?
De heer Van Meenen (D66):
Wanneer komt de minister tot de conclusie dat we gewoon met die cascadebekostiging moeten stoppen?
Minister Bussemaker:
Cascadebekostiging was niet mijn idee, maar een idee van mijn voorganger. Ik heb die cascade sterk afgezwakt, vanuit het perspectief dat ik scholen die scholieren of studenten hebben die er iets langer over doen om hun diploma te halen, niet af wil straffen. Er was echter ook een tijd waarin scholen heel weinig deden om studenten te helpen om hun diploma te halen. Op die scholen dacht men namelijk: we krijgen toch wel voor ze betaald en als ze hier nog zeven of acht jaar zitten, is het ook goed. Ik heb de cascade sterk teruggebracht en er daarmee voor gezorgd dat studenten langer over hun opleiding kunnen doen als dat nodig is. Nu werken we, samen met de scholen, aan een maatwerkoplossing, waarbij de middelen terechtkomen bij de scholen die de problemen ervaren. De prikkel blijven we ook houden: als het kan, moeten scholen ervoor zorgen dat studenten een diploma halen en afstuderen en moeten scholen hen daarbij ondersteunen, met extra middelen als scholen te maken hebben met bijvoorbeeld tweedekansers en met studenten die meer willen stapelen. Dat vind ik een goede oplossing.
De heer Van Meenen (D66):
Dit is toch een buitengewoon merkwaardige redenering. De minister gaat nu scholen helpen waar veel gestapeld wordt. De minister zou zich af moeten vragen waarom die andere opleidingen niet stapelen. Wellicht heeft dat juist te maken met de cascadebekostiging. Het is ongunstig geworden om te laten stapelen. In het kader van kansen zou de minister dus per onmiddellijk de cascadebekostiging moeten stopzetten en moeten overgaan op bijvoorbeeld een bekostiging die op een bepaald moment, na een aantal jaren, eindigt, maar die wel gelijkmatig over de jaren verdeeld is. En, tja, er is zoveel van haar voorganger. Als we daar allemaal rekening mee zouden moeten houden ...
Minister Bussemaker:
Maar dat is precies wat ik heb aangepast. Ik heb de cascaderegeling zeer sterk afgezwakt, zodat het niet meer zo is dat een instelling het onmiddellijk merkt als een student er een jaar langer over doet. Ik vind het wel van belang dat scholen een maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen en dat ze niet alle studenten als onderdeel van een businessmodel beschouwen. Dat geldt met name voor het mbo. Ik zie gelukkig dat veel instellingen die verantwoordelijkheid nemen. Ik stel ook vast dat ik in overleg met mbo-scholen heb gemerkt dat zij geen totale afschaffing willen van de cascaderegeling, ook omdat dat weer leidt tot allerlei andere ongewenste financiële effecten. Zij vinden dit een goede oplossing en ik ben dat met hen eens.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Bussemaker:
Ik kom bij het hoger onderwijs en dan met name de technische universiteiten. Daarover zijn veel vragen gesteld. De heren Duisenberg, Rog en Van Meenen hebben aandacht gevraagd voor de instroom in de bètatechniek en de problemen die technische universiteiten ervaren door de groeiende studentenaantallen. Laat ik eerst vaststellen dat ik trots ben op het feit dat steeds meer studenten kiezen voor een bètatechnische opleiding en dat we steeds dichter in de buurt komen van de doelstelling dat vier op tien studenten instromen in een bètatechnische opleiding. Het Techniekpact werpt zijn vruchten dus af, zou je kunnen zeggen. Dat komt ook omdat we de afgelopen jaren flink hebben geïnvesteerd in onze technische universiteiten. Op dit moment geven de technische universiteiten vanwege de hoge instroomcijfers in de bètatechniek aan dat ze voor grote uitdagingen staan, en dat zie ik ook. Ze geven ook aan dat het voor hen niet altijd mogelijk is om het tempo van de groei bij iedere opleiding bij te benen. Kwaliteit van onderwijs staat als gevolg daarvan bij sommige technische opleidingen onder druk. Voor mij staat onderwijskwaliteit echt voorop. Ik aanvaard dus geen vermindering van de kwaliteit van onderwijs, ook niet bij de technische opleidingen.
Een snelle oplossing is er helaas niet. De CDA-fractie en ook de PVV-fractie suggereerden om dan maar minder buitenlandse studenten toe te laten, uit angst dat deze studenten wel plekken bezetten, maar vervolgens Nederland verlaten. Ik wil dat graag nuanceren. Veel van de internationale studenten komen voor een master. Daarvoor geldt geen numerus fixus. Bovendien kiezen steeds meer internationale studenten voor een carrière in Nederland. Ook dat is van belang. In eerder onderzoek van het Centraal Planbureau hebben we gezien dat het juist ook wenselijk is om veel internationale studenten te houden. We zouden daar zelfs ik geloof rond 700 miljoen mee kunnen verdienen. Volgens de technische universiteiten moet er fors geld bij. Ik zie dat zij daarvoor een goede lobby voeren, maar het gaat mij te snel en ook te kort door de bocht. De technische universiteiten worden al hoger bekostigd in het huidige verdelingsmodel en daar bovenop ontvangen ze extra middelen in het kader van het sectorplan technologie. Daarvoor hebben ze zo'n 33 miljoen euro gekregen de afgelopen jaren. Andere universiteiten hebben dat niet gekregen.
Het is dan ook niet enkel een kwestie van geld. De organisatie van de technische universiteiten moet worden ingericht op het bieden van een hoogstaande onderwijskwaliteit aan meer studenten. Dat kost tijd en daar moeten ze ook aan wennen, want ze moeten hun organisatie daarop aanpassen. Dat geldt voor elke groei in een organisatie. Ik kan me dan ook voorstellen dat het instellen van een numerus fixus tijdelijk nodig kan zijn om de groei van technische opleidingen te beheersen en de onderwijskwaliteit op een hoog niveau te houden, zoals het geval was bij werktuigbouwkunde in Delft. Doordat deze opleiding in het verleden tijdelijk een numerus fixus instelde, kon tijd worden genomen voor uitbreiding van de capaciteit en de aanstelling en opleiding van docenten. Vervolgens kon de numerus fixus in 2015 weer worden afgeschaft.
Laat ik scherp in beeld brengen waar we nu staan met het aantal numerusfixusopleidingen in de techniek. We hebben enorm veel bètatechnische opleidingen in Nederland. Alleen al op bachelorniveau hebben we in het collegejaar 2015-2016 152 universitaire opleidingen en maar liefst 222 hbo-opleidingen. Daarvan waren er 54 bij de technische universiteiten. Heel veel bètatechnische opleidingen worden dus verzorgd door algemene universiteiten. Voor vijf van deze opleidingen gold een numerus fixus. Bij twee van deze vijf werd er wel een fixus ingesteld, maar is die in beide jaren bij lange na niet gehaald, namelijk bij industrieel ontwerpen en bij lucht- en ruimtevaarttechnologie. In feite waren er dus drie opleidingen die een effectieve fixus hadden. Twee keer bij de opleiding klinische technologie en één keer bij de opleiding voeding en gezondheid; daar hebben we het over. Het gaat om opleidingen die ook gerelateerd zijn aan gezondheidssectoren. Dat vind ik een interessant punt. Het valt niet uit te sluiten dat bijvoorbeeld uitgelote geneeskundestudenten hiernaartoe zijn gegaan, maar ik weet dat niet zeker.
We hebben het dus over vijf opleidingen en effectief over drie opleidingen. In de afgelopen twee jaar zijn er bij de vier technische universiteiten nog geen 250 studenten afgewezen bij de opleiding van hun eerste voorkeur, van wie 146 in collegejaar 2015-2016 en 91 in collegejaar 2016-2017. We hebben hier dus een discussie over 91 studenten dit jaar ten opzichte van de ruim 20.000 studenten die in het afgelopen jaar zijn begonnen aan een bètatechnische opleiding bij één van de vier technische universiteiten. Vorig jaar ging het dus om 0,5% van de studenten techniek bij alle universiteiten. Dit jaar gaat het om 4,5 promille.
In het komende jaar zullen 8 van de 58 bètatechnische opleidingen van technische universiteiten een numerus fixus hanteren. Het zijn er acht en dus geen twaalf zoals ik de heren Duisenberg en Rog heb horen zeggen. Dat cijfer kwamen we ook de media tegen. Het is wel zo dat de TU Eindhoven in de komende periode gaat onderzoeken of er voor vier opleidingen over twee jaar, dus in het collegejaar 2018-2019, een numerus fixus moet worden ingevoerd om de groei in goede banen te leiden. Daar heeft men nog geen besluit over genomen. Misschien is men daar nog wel in staat om de organisatie aan te passen aan stijgende studentenaantallen; dat zou ik ze ook vooral aanraden. Het is dus nog helemaal niet zeker dat het daar nodig is. Mocht de numerus fixus wel ingevoerd worden, dan kan het ook zo zijn dat die helemaal niet gebruikt wordt, zoals we nu bij twee van die vijf opleidingen zien. Men voert die eigenlijk preventief in vanuit de gedachte "tot dat aantal kunnen wij zeker de kwaliteit van onderwijs borgen en daarboven niet meer".
Ik heb in mijn speeches bij de opening van het academisch jaar opgeroepen om terughoudend te zijn met het gebruik van een numerus fixus. Ik ga dus ook niet zomaar elke numerus fixus toestaan. In sommige gevallen kan het instellen van een fixus van belang zijn, bijvoorbeeld wanneer er onvoldoende stageplekken zijn of wanneer de arbeidsmarkt daar aanleiding toe geeft. Maar bij de technische opleidingen beschouw ik het instellen van een fixus gezien het buitengewone belang van meer afgestudeerde technici als een ultimum remedium.
Ik wil daar overigens bij opmerken dat het hanteren van een fixus bij enkele bètatechnische opleidingen er niet per definitie toe leidt dat technisch geïnteresseerde studenten verloren gaan voor de techniek. Het blijft immers altijd mogelijk om je nog bij 1 van de 58 andere bètatechnische opleidingen van technische universiteiten aan te melden. Als je dat dan niet wilt, kun je je nog aanmelden bij 1 van de 152 universitaire opleidingen in de techniek die er naast de technische opleidingen zijn. Heel veel van die studenten komen dan misschien niet meer terecht bij de studie die hun voorkeur had. Future Planet Studies is bijvoorbeeld een populaire opleiding. Er is een andere opleiding die daar erg op lijkt en die veel overeenkomsten daarmee heeft; dat is de opleiding Bèta-gamma. Misschien kunnen studenten daar wel terecht. Het is maar één voorbeeld.
Instellingen zijn zorgvuldig bezig om de groei beheerst te laten verlopen. In verband met de borging van de kwaliteit wil ik het instellen van een fixus dus ook niet verbieden, zo zeg ik tegen de heren Duisenberg en Rog. Ik neem de signalen van de technische universiteiten serieus, maar een numerus fixus is nog geen onderbouwing voor honderden miljoenen erbij. Universiteiten hebben ook een eigen verantwoordelijkheid. Ze hebben daar ook middelen voor. De technische universiteiten krijgen per student al meer middelen dan voor elke andere student wordt uitgetrokken. Als je het geld voor opleiding en onderzoek optelt, is het gemiddelde bedrag voor een reguliere student €20.000 en voor de technische universiteiten is dat €30.000. Ze hebben 33 miljoen gekregen vanuit het sectorplan. Dat is alleen naar de technische universiteiten gegaan om een aantal verbeteringen aan te brengen. Hun financiële positie, hun vermogenspositie is echt niet slecht; die is goed te noemen. Ik zeg dan ook tegen deze universiteiten, op grond van de getallen waarover we het nu hebben: neem jullie verantwoordelijkheid. Ik vind dat we daarnaast goed moeten bekijken wat het probleem is in het algemeen. Vandaag is een statement van een aantal algemene universiteiten binnengekomen; misschien heeft men dat gelezen. Zij willen dat er breder naar wordt gekeken, want zij hebben ook bètatechnische opleidingen. Er zijn ook nog andere opleidingen die de aandacht verdienen en die misschien een minder goede lobby hebben.
Laat ik mij dan maar opwerpen als de lobbyist voor de lerarenopleidingen. Daar hebben we tekorten op termijn, met name in de techniek. De leraren voor de technische opleidingen zijn cruciaal, als je het over techniek in de toekomst hebt. De instroom is daar beperkt en de kosten zijn best hoog. Laten we dan ook de pabo's of de technische lerarenopleidingen meenemen. Laten we kijken naar een instelling als de Vrije Universiteit, die veel tweedekansers heeft die heel goed door hun studie komen, als zij eenmaal studeren. Zij studeren nominaal en zij hebben al eerder hbo gedaan, dus daarvoor krijg je minder bekostiging. De Vrije Universiteit heeft tegen mij gezegd heel graag door te willen gaan om tweedekansstudenten de mogelijkheid te geven om een diploma te halen, maar op de lange termijn vast te lopen op de bekostiging. Dat vind ik ook een wezenlijk vraagstuk.
Ik wil wel een brede verkenning starten naar de effecten van de huidige manier van bekostigen. Waar en hoe kunnen wij deze verbeteren? Op korte termijn is een complete herziening niet mogelijk, maar ik ben wel bereid om een onderzoek te laten doen, zoals ik in het wetgevingsoverleg heb gezegd tegen de heren Duisenberg en Rog. Daarbij denk ik aan het opstellen van een aantal scenario's voor wijziging van het bekostigingsmodel, met voor en nadelen. Dat zal beschikbaar moeten zijn voor de kabinetsformatie. Dat bekijk ik wel breed, en niet alleen voor de technische universiteiten.
Tot slot. Ik wil het probleem niet naar de werkgevers schuiven, zoals mij weleens is verweten. In het kader van het Techniekpact werken we ook samen met werkgevers. Een belangrijk aandachtspunt is de aansluiting op de arbeidsmarkt. Voor de overstap naar de arbeidsmarkt, waarover wij net een discussie hadden, zijn loopbaanoriëntatie en begeleiding op de universiteiten cruciaal. We hebben nu genoeg mensen in technische opleidingen, maar uit onderzoek blijkt dat in totaal nog steeds zo'n 40% kiest voor een niet-technische baan in een niet-technische sector. Het gaat om circa 3.000 personen die in de afgelopen tijd zijn afgestudeerd. Als we daar een stap kunnen zetten, leidt dat veel sneller tot veel concretere resultaten dan bij die 91 studenten die niet de opleiding van hun eerste voorkeur kunnen kiezen.
Tegen werkgevers zeg ik: laten we daarmee beginnen, laten we dat samen doen, laten we ervoor zorgen dat er meer afgestudeerde technici terechtkomen in een technische baan. Daar is wellicht meer moeite voor nodig dan voor het verstrekken van beurzen bij het Techniekpact. Het is heel sympathiek dat dit gebeurd is, en daar ben ik heel blij mee, maar we moeten structureler gaan kijken naar de overgang van opleiding naar arbeidsmarkt, ook bij de techniek.
De voorzitter:
Was u klaar met dit onderwerp?
Minister Bussemaker:
Ja.
De heer Van Meenen (D66):
Een zeer uitgebreide reactie van de minister op de noodkreet van de technische universiteiten. Ik denk dat de factcheckers overuren maken, maar dat is niet mijn vraag; dat merken we nog wel. Om het simpel te houden, het beleid om meer studenten naar techniek te krijgen is succesvol. Dat betekent dat er meer studenten in Nederland naar een dure opleiding gaan, want die opleiding is duurder, ook vanuit het Rijk geredeneerd, want er is een hogere bekostiging. Deze hele beweging binnen het keuzepatroon van studenten kan dan toch niet zonder extra geld gaan? Dat is toch ondenkbaar? Stel dat we zouden toestaan dat alle leerlingen in Nederland medicijnen gaan studeren, dan zijn wij drie keer zoveel kwijt als nu. Die conclusie moeten we trekken.
Minister Bussemaker:
Er gaat ook extra geld naar de technische universiteiten.
De heer Van Meenen (D66):
Er gaat extra geld naar de technische universiteiten, maar de minister maakt daar veel meer van dan het is. Het bedrag van 33 miljoen is geen structureel bedrag. Zij krijgen die 33 miljoen niet elk jaar, maar eenmalig. Het aantal studenten bepaalt mede de bekostiging, maar doet dat voor minder dan 40%. Het grootste deel van de bekostiging is stabiel. Met andere woorden: de stijging van de bekostiging houdt geen tred met de stijging van het studentenaantal.
Minister Bussemaker:
De technische universiteiten hebben een hogere vaste voet omdat zij een duurdere infrastructuur hebben. Daar hebben zij zelf om gevraagd. In 2011 hebben de instellingen zeer expliciet gekozen voor een systematiek met een meebewegend studentgebonden deel in combinatie met een vaste voet. Ik snap dat zij graag geld erbij willen, maar ik heb geen gratis geld. Als wij de technische universiteiten geld geven bovenop alles wat zij al meer krijgen dan andere universiteiten, zeggen wij daarmee dat dit geld er bij die andere universiteiten wel af kan. Ik ben die mening vooralsnog niet toegedaan. Ik vind dat een te snelle conclusie. De Vrije Universiteit heeft bijvoorbeeld ook een heel goed verhaal. Ik heb het net uitgebreid over gelijke kansen gehad. Ik zou dat geld niet zomaar bij de Vrije Universiteit willen weghalen om het aan de technische universiteiten te geven. Ik heb daar een onderzoek voor nodig en dat heb ik net toegezegd.
De heer Rog (CDA):
De minister verbreedt het probleem. Zij heeft het over de Vrije Universiteit en over de universitaire lerarenopleiding, maar volgens mij kunnen wij het prima over de Vrije Universiteit hebben als het gaat om kansenongelijkheid en volgens mij kunnen wij het prima over de universitaire lerarenopleiding hebben als wij spreken over het toekomstige lerarentekort. Nu spreken wij over de technische universiteiten. De minister geeft aan dat er vorig jaar een probleem was voor 91 studenten. Waar hebben wij het dan over? Minister, pak uw koffer, ga naar die universiteiten en regel dat. Als het om 91 studenten gaat, dan kunnen wij dat toch met elkaar oplossen voor het volgende collegejaar?
Minister Bussemaker:
Dat zou ik ook zeggen. Volgens mij kan dat dus ook, maar dan moet wel helder zijn dat ik niet met een zak met miljoenen euro's naar de universiteiten ga. Dan doe ik ook een beroep op hun verantwoordelijkheid en op de middelen die zij hebben om ervoor te zorgen dat er geen numerus fixus wordt ingesteld indien dat niet hoeft en dat dit, als dat mogelijk is, tijdelijk gebeurt. Ik heb begrip voor wat er in Delft op werktuigbouwkunde is gebeurd. Dat heb ik ook goed gehoord. Daar heb ik begrip voor. Zij hebben gezegd dat zij dat één jaar hebben moeten doen om zich daarop voor te bereiden. Ik vind het minder chic om te zeggen: misschien gaan wij een keer een numerus fixus instellen en om dat te voorkomen willen wij nu al meer geld. Ik snap dat elke universiteit heel graag meer geld wil. Ik vind het ook belangrijk dat meer studenten voor techniek kiezen. Nogmaals, daar ben ik heel blij mee, maar wij moeten het probleem wel in zijn proportie blijven zien.
De heer Rog (CDA):
Wij hebben inderdaad om een onderzoek gevraagd. Ik vind dat goed. De minister zegt ook dat zij dat laat uitvoeren, maar nu willen wij het probleem oplossen. Ik wil dan toch wat meer van de minister weten. Zij vertelt over buitenlandse studenten en daar ga ik eventjes op door: zij studeren vaak in Nederland, leveren ook geld op en 25% van hen is hier na vijf jaar nog steeds. 75% is dus niet meer hier, zo concludeer ik dan maar. Zou dat een oplossingsrichting kunnen zijn? Het gaat kennelijk om enkele tientallen of misschien honderden studenten. Zouden Nederlandse studenten voor de Nederlandse arbeidsmarkt op die manier de plekken op de Nederlandse universiteiten kunnen bezetten? Dan kunnen zij gewoon de studie volgen die voortvloeit uit het technische profiel waarvoor zij hebben gekozen.
Minister Bussemaker:
Ik heb net geprobeerd aan te geven dat te snel de conclusie wordt getrokken dat wij dan maar geen buitenlandse studenten meer moeten hebben. Overigens hebben universiteiten graag buitenlandse studenten omdat niet-EER-studenten instellingscollegegeld betalen. Daar krijgen zij dus ook veel geld van. Veel studenten blijven in Nederland. Daar is de arbeidsmarkt blij mee. Ik denk niet dat werkgevers er blij mee zouden zijn als wij geen plekken meer zouden hebben voor buitenlandse studenten. Overigens kan ik de aantallen niet uit de cijfers destilleren.
De heer Duisenberg (VVD):
We hebben net geconstateerd in het betoog van de minister dat het probleem met de 91 studenten heel overzichtelijk is. De minister wil ook dat de instellingen hun verantwoordelijkheid nemen. Ik vind twee dingen daarbij heel kwalijk. Ten eerste, dat er straks studenten aan de deur staan die geen techniek kunnen studeren of in ieder geval niet de studie van hun eerste keuze, terwijl dat in het betoog van de minister maar een klein probleem is. Ten tweede, dat er een heel verkeerd beeld ontstaat van techniekopleidingen. Het veroorzaakt een enorm slechte sfeer, want je wilt juist dat mensen vrij kunnen kiezen.
De voorzitter:
En uw vraag is?
De heer Duisenberg (VVD):
Ik denk dat het van belang is dat heel duidelijk wordt dat er geen fixus is. Het probleem is niet groot. Als er sprake is van een fixus, moet je je voor 15 januari voor de opleiding hebben aangemeld. Ik wil de minister vragen om voor 15 januari een brief uit te sturen, of in ieder geval breed bekend te maken, dat er geen fixus is bij deze opleidingen.
Minister Bussemaker:
Dat kan ik niet. Als ik wil dat instellingen hun verantwoordelijkheid nemen, moeten zij de afweging maken of ze wel of niet een fixus willen. Ik heb net gezegd dat dit in bepaalde situaties soms nodig kan zijn, gewoon omdat er te veel studenten zijn. Ik heb net aangegeven dat dit voor twee opleidingen geldt. Twee keer betreft dat klinische technologie; een populaire opleiding, zowel in Twente als in Delft. Dan kan het nodig zijn dat een instelling zegt: voor dit jaar lukt het ons in ieder geval niet. Maar dat betekent niet dat die studenten geen opleiding in de techniek kunnen volgen. Er zijn immers andere opleidingen in de techniek. Elke student die een technische opleiding wil doen, kan, als hij de opleiding van zijn eerste keuze niet bij universiteit A kan volgen, die misschien wel bij universiteit B volgen. Ik gaf net het voorbeeld van klinische technologie. Dat is ingewikkeld, want dat kan in Delft en Twente niet. Maar bij beide instellingen zijn er nog heel veel andere opleidingen en als ze daar niet zijn, zijn ze er wel bij de algemene universiteiten die deze opleidingen hebben. Ik kan dus geen brief sturen. Ik zou dan in de verantwoordelijkheid van de universiteiten treden. Ik ben wel heel graag bereid om met de universiteiten te overleggen over hoe zij ervoor kunnen zorgen dat het goede beeld ontstaat. Ik vind het heel vervelend dat in de afgelopen tijd er een beeld is ontstaan alsof je bijna nergens meer techniek kunt studeren. Naar mijn idee verhoudt dat verhaal zich op geen enkele manier tot de werkelijkheid, althans niet proportioneel. Daar wil ik dus graag met de instellingen over praten.
De voorzitter:
Een korte vraag, mijnheer Duisenberg.
De heer Duisenberg (VVD):
Dan herhaal ik mijn vraag. Wil de minister voor 15 januari, of laat ik zeggen voor 1 januari, door middel van een brief de Kamer informeren over wat ze nu precies heeft gedaan en wat de oplossingen zijn? Ik hoop dat dan in die brief ook staat — dat vraag ik eigenlijk; de minister heeft daar een vrije keuze in, maar ik zou daar een ander oordeel over hebben — dat er geen fixus meer is, omdat het goede gesprek heeft opgeleverd dat de fricties, die blijkbaar zo makkelijk op te lossen zijn, zijn opgelost.
Minister Bussemaker:
Ik kan de Kamer wel een brief toezeggen, maar dan moet ik even kijken voor wanneer. De opleidingen moeten aangeven wanneer ze een numerus fixus … Ik kijk even naar mijn medewerkers. Zo te zien, moet ik daar in de tweede termijn op terugkomen. Ik kan wel een brief toezeggen over welke instellingen voor welke opleidingen een numerus fixus willen invoeren. Ik kan ook aangeven wat ik in de tussentijd heb besproken. Ik kan echter niet garanderen dat er in een bepaalde sector in het hoger onderwijs nooit ergens sprake van een fixus zou zijn. Dat zou immers in tegenspraak zijn met mijn uitgangspunt dat de kwaliteit altijd vooropstaat.
De heer Mohandis (PvdA):
Het is goed dat de minister dit nog eens duidelijk aangeeft, want we hebben heel veel brieven gehad over het wel of niet toegankelijk zijn. De minister zei in haar inbreng zojuist echter ook dat het ook goed is om te kijken naar instellingen die te maken hebben met stapelaars en zijinstromers en waar ook de bekostiging in de knel komt. Ik kom hier met collega Bruins nog op terug in de tweede termijn, maar het is goed dat de minister een dergelijk onderzoek gaat doen of mogelijk een brief stuurt. Dit moet allemaal wel zo worden ingericht dat er ook wordt gekeken naar andere bekostigingsknelpunten. Gisteren had ik daar nog een interruptiedebatje over met collega Duisenberg. Er is volgens mij veel meer aan de hand als we ervoor willen zorgen dat de bekostiging wordt gericht op iedereen die het verdient.
De voorzitter:
De interrupties moeten nu echt korter worden. Dit zeg ik niet alleen tegen de heer Mohandis, maar tegen alle woordvoerders. Interrupties moeten korte vragen zijn. Nu wordt elke vraag ingeleid met een ellenlang betoog. U heeft daar allemaal uw eigen termijn voor gehad. Hierna is er nog een tweede termijn. Ik ben vanaf nu heel erg streng, ook voor de bewindspersonen, want ook zij moeten kort zijn.
Minister Bussemaker:
Ik neem deze opmerking van de heer Mohandis mee.
Ik wilde de heer Bruins nog complimenteren met zijn actieplan technisch en specialistisch vakmanschap. Ik herken daar vele onderdelen van: de associate degrees, meer regionale profilering, het regionale investeringsfonds, de meester-gezeltrajecten in het mbo, de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Nogmaals, ik ben bereid om me in te zetten voor het opleiden van mensen in de techniek, en niet alleen op de universiteiten, maar ook op het hbo en zeker ook op het mbo, want dat is cruciaal. Maar zij moeten dan wel aan de slag kunnen.
Ik kom bij mijn volgende thema.
De voorzitter:
Hoe lang denkt u daarvoor nog nodig te hebben, ook in verband met de dinerpauze?
Minister Bussemaker:
Ik heb nog twee thema's. Die moeten in tien minuten kunnen, hooguit een kwartiertje.
Ik ben gekomen bij het blokje mbo, met burgerschap in het bijzonder. De leden hebben daar het nodige over gezegd. Ik ben het met hen eens: burgerschap is een kerntaak voor het hele onderwijs, dus zeker ook in het mbo. Dit is een kerntaak voor het basisonderwijs tot aan het universitair onderwijs. In een samenleving waarin mensen steeds meer hun eigen leven kunnen invullen, kan men gemakkelijker langs elkaar heen gaan leven. Dit is dus een belangrijk thema. Ik noemde net al Margalith Kleijwegt en haar rapport. Ik ben benieuwd wat de Kamer gaat doen met de inzichten uit de hoorzitting hierover van maar liefst twee dagen. Ik sta er ook zeer voor open om hierover met de Kamer van gedachten te wisselen.
De heer Mohandis vroeg aandacht voor het beter verankeren van maatschappijleer of burgerschapsonderwijs in het mbo. De heer Rog diende daarover in juni 2015 een motie in, waarin hij de regering verzocht om te onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om bevoegdheidseisen te stellen aan docenten die burgerschap geven. Ik heb gezien dat deze leden gezamenlijk een plan daarvoor hebben gepresenteerd. Op dit moment wordt door een extern bureau onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs in het mbo. De inspectie werkt aan het themaonderzoek naar burgerschap in het po, het vo en het mbo. Ik verwacht beide onderzoeken aan het eind van het jaar te ontvangen. Als daarin om aanvullende acties wordt gevraagd, ben ik heel graag bereid om daarin mee te gaan. Maar ik wil eerst weten wat die twee onderzoeken, een van een extern bureau en een van de inspectie, beide over burgerschap in het mbo opleveren. Laten we wel vaststellen dat wij niet stil hebben gezeten. Mede dankzij de motie van de heer Rog hebben wij stappen gezet. Deze zomer hebben wij het kritisch denken, eigenlijk het leren reflecteren en kritisch oordelen, verankerd in de kwalificatiestructuur van het mbo. Wat ik heel belangrijk vind, is dat dit in het gehele programma van het mbo vorm gaat krijgen; dus niet slechts een uurtje burgerschapsonderwijs of maatschappijleer in een apart vak, maar dat in alle vakken geïntegreerd. Wij hebben dit gedaan met het kwalificatiebesluit. De eisen voor burgerschap zijn aangescherpt met kennis over mensenrechten. Er zijn trainingen en handreikingen ontwikkeld voor docenten en andere professionals. De totale opbrengst daarvan kunnen we nog niet overzien, want dit is allemaal net geïmplementeerd. Dit moet dus ook nog verbeteren.
Deze actie past overigens goed bij de constateringen van Margalith Kleijwegt. Ik sprak haar vorige week weer. Zij maakt zich wederom zorgen over het cultuurrelativisme van docenten. Ook de heer Beertema wees daarop. Ik ben het met hem eens. Ik heb geluisterd naar het interruptiedebatje tussen de heren Van Meenen en Duisenberg over waarden en tradities. Ik stel dat cultuurrelativisme bij docenten moet worden bestreden.
Het is heel ernstig als een docent zou zeggen dat alle waarheden even waar zijn. Het is heel erg als de benadering van Charlie Hebdo wordt weggezet als een verzinsel van zionisten. Net zo erg vind ik als het verhaal over dat jongetje dat aanspoelde op het strand van Turkije wordt weggezet als propaganda van linkse actievoerders. Het gaat daar juist om het belang van leren reflecteren. Daar zijn niet alleen docenten maatschappijleer verantwoordelijk voor. In het mbo kennen wij geen vakken; daar moet het in alle vakken worden geïntegreerd. Dit geldt ook voor een thema als seksuele diversiteit, waarover wij de afgelopen tijd met de emancipatiewoordvoerders hebben gesproken en waarover wij ook nog apart zullen praten. Het is belangrijk dat wij leraren, ook bij de lerarenopleidingen, trainen in het voeren van moeilijke gesprekken en in burgerschap als alledaagse praktijk. Dit is niet alleen nodig na vreselijke incidenten; je moet weten wat je van dag tot dag moet doen. Daarvoor ben ik zeer gemotiveerd. Ik ga daarom volgend jaar met Margalith Kleijwegt weer een bijeenkomst organiseren, maar dan samen met alle lerarenopleidingen, waar specifieke aandacht kan worden gegeven aan de leraren die in het mbo les gaan geven, want die moeten dat op een andere manier doen dan leraren in het vo die het vak maatschappijleer geven. Nogmaals, dat vak kennen wij niet in het mbo. Ik ben het dus eens met de oproep van verschillende Kamerleden om daar meer aandacht aan te besteden. Ik wil wel eerst bekijken wat die onderzoeken opleveren en welke successen wij boeken, stap voor stap, met onder andere de introductie van burgerschap in het mbo.
Ik neem hierin ook de vraag mee over de vm2-trajecten, waarover zowel de heer Van Meenen als de heer Beertema heeft gesproken. Ik constateer dat in de praktijk voor een deel van de vmbo-leerlingen een extra jaar op het vmbo werkt om het niveau te verhogen en om uiteindelijk door te stromen naar de mbo-2 opleiding. Er zijn mooie voorbeelden bekend, zoals Calvijn Meerpaal in Rotterdam, waar kinderen met leerachterstanden op deze manier verder kunnen komen. Ik ben zelf een paar keer op het Calvijn met Junior College in Amsterdam geweest en daar zie ik dezelfde voorbeelden. Wij weten dat de vm2-experimenten vooral goed aansluiten bij leerlingen die een duidelijk perspectief en een praktische aanpak nodig hebben. Voor hen is het experiment effectief gebleken. Voor andere leerlingen, die nog volop bezig zijn met keuzen over beroepsidentiteit, bleek het experiment te smal te zijn. Scholen willen vooral meer ruimte binnen het systeem van vmbo en mbo en willen dat veranderingen worden weggenomen. Ik vind het bij de gelijkekansenaanpak passen om te bekijken wat wij met die vm2-trajecten kunnen doen in de toekomst. De staatssecretaris en ik zullen kritisch kijken naar de eerste ervaringen met het experiment vakmanschapsroute, de opvolger van vm2. De vakmanschapsroute is goed voor sommige leerlingen, maar misschien niet voor andere. Wij gaan verkennen wat de mogelijkheden zijn om deze programma's in te voeren als aparte route naast de al bestaande doorstroomroutes van vmbo naar mbo.
De heer Beertema (PVV):
Ik heb eerst een vraag over het vm2-gedeelte. Hoor ik nu een toezegging van de minister dat er werk van wordt gemaakt? Ik begrijp dat er eerst een onderzoek komt. Op welke termijn kunnen wij uitkomsten verwachten?
Minister Bussemaker:
Ik heb geen onderzoek toegezegd. Ik heb toegezegd dat ik ga kijken wat de eerste ervaringen zijn met de vakmanschapsroute. Ik heb ook gezegd dat de vakmanschapsroute en de vm2-route misschien naast elkaar kunnen bestaan om de overgang tussen vmbo en mbo, waarover ik het eerder al had in een debatje met de heer Rog, ook nog op een andere manier vorm te geven. De schakelklas is één manier en dit zijn andere manieren. De Kamer hoort hier binnenkort meer over via een brief van ons.
De heer Beertema (PVV):
Ik vroeg het omdat ik een motie klaar had liggen, maar die dien ik dan niet in. Ik heb ook nog een vraag over het eerste gedeelte van het betoog van de minister. Waar ging dat ook alweer over?
Minister Bussemaker:
Burgerschapsonderwijs!
De heer Beertema (PVV):
O ja, ja ja. Dit wilde ik tegen de minister zeggen: ik ben blij dat er stappen zijn gezet en dat de minister nu voluit erkent dat cultuurrelativisme bestreden moet worden. Ik vind dat een ferme uitspraak. Ik vind dat hartstikke mooi. Ik heb lang met mensen gesproken over de vraag hoe je dat moet aanpakken. Waar moet je beginnen? Het is een kip-of-eivraag. De trainers van de trainers zijn natuurlijk net zo cultuurrelativistisch als de studenten en leraren. Het cultuurrelativisme is endemisch in het onderwijs. Ik ben hier oprecht in geïnteresseerd. In welke richting denkt de minister als het gaat over een effectieve aanpak?
Minister Bussemaker:
Dat begint bij de lerarenopleiding. Daarom ga ik die conferentie organiseren, maar …
De heer Beertema (PVV):
Maar daar zitten leraren die er ook last van hebben, zal ik maar zeggen. Zij lijden daaraan.
Minister Bussemaker:
Ik ben het met u eens dat het slecht is als docenten last hebben van cultuurrelativisme in die zin dat zij elke opvatting voor waar aannemen. Daarom moet er culturele weerbaarheid komen. Ik vrees echter dat de heer Beertema en ik wel van mening verschillen over wat daar dan tegenover moet staan. Wat mij betreft staat daar kritische reflectie tegenover: dat er niet één werkelijkheid of één waarheid is over wat de juiste waarden of de echte Nederlandse waarden zouden zijn. Die zijn immers ook veranderlijk. Het is dus van groot belang dat we studenten en docenten daarin meenemen, zodat zij leren daarmee om te gaan. Zij moeten leren nadenken over de manier waarop informatie tot hen komt, de manier waarop ze die kunnen beoordelen en de wijze waarop ze daarover een goede discussie met elkaar kunnen voeren. Het gaat dus niet over een ware versus een onware opvatting over wat mij met z'n allen zouden moeten vinden. Gelukkig niet; gelukkig is er ruimte voor verschillende opvattingen.
De heer Beertema (PVV):
De minister lijkt de culturele inschatting van de PVV wat te onderschatten. Ik geloof dat we het helemaal eens zijn, zeker als ik de term "culturele weerbaarheid" hoor. Zo komen wij helemaal op één lijn.
Minister Bussemaker:
Ik tel mijn zegeningen.
De heer Rog (CDA):
De minister heeft mooie woorden gesproken over burgerschap in het mbo. Ik denk dat het waar is dat daar veel goeds gebeurt, vooral gericht op de beroepspraktijk en de loopbaanoriëntatie. De minister zei echter ook dat het allemaal geïntegreerd is. Is het niet verstandig dat we ook wat zekerheid bieden? Er zijn immers scholen die nalaten om bijvoorbeeld de politiek-juridische component invulling te geven, terwijl dat ook een opdracht is. Zij geven die component geen of nauwelijks invulling. Dat is ook geheel vrij. Is de minister het met mij eens dat we van die vrijblijvendheid af moeten?
Minister Bussemaker:
Ik snap heel goed wat de heer Rog zegt. Volgens mij hebben wij daar ook al een begin mee gemaakt door het kritisch denken te verankeren in het mbo met een kwalificatiebesluit. Daarom wil ik ook het inspectierapport, want het is heel kwalijk als scholen hier helemaal niets mee doen. Ik wil wel voorkomen — die discussie hebben we vaker gevoerd — dat we het mbo precies in de mal van het vo plaatsen. Zo moet je niet zeggen: in het vo wordt het vak maatschappijleer gegeven, dus dat moeten jullie in het mbo ook volgen. Dat past namelijk niet bij het mbo. Ik zou het zonde vinden om zo te denken, want dan zet je het weer ergens apart en wordt er — ik zeg het maar even denigrerend — een uurtje maatschappijleer gegeven en is men ermee klaar. Ik wil juist dat het in het hele curriculum zit. Het mag niet vrijblijvend zijn. Ik ben dus graag bereid om naar aanleiding van de onderzoeksresultaten die we nog moeten ontvangen en de eerste ervaringen met het kwalificatiebesluit na te gaan of er in de toekomst nog meer nodig is.
De heer Rog (CDA):
Hoe kijkt de minister ernaar dat studenten die worden opgeleid tot bijvoorbeeld politieagent in de klas niet spreken over aanslagen die op het Europees continent plaatsvinden?
Minister Bussemaker:
Dat vind ik onbestaanbaar.
De heer Mohandis (PvdA):
Ik kan een heel eind met de minister meegaan. De minister zegt steeds dat er veel gebeurt op het terrein van burgerschap, maar het probleem is dat er instellingen zijn waar het heel vrijblijvend is. De argumentatie is dat het overal geïntegreerd moet zijn, maar het is juist niet overal geïntegreerd. Niemand voelt zich ervoor verantwoordelijk om het op een goede manier te geven. Het plan moet ertoe leiden dat er de zekerheid is dat het gegeven wordt, zeker bij instellingen die het er nu een beetje bij doen.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
De heer Mohandis (PvdA):
Het is te vrijblijvend. Er zijn instellingen die er veel te vrijblijvend mee omgaan. Is de minister dat met mij eens? Moeten we dit niet veel steviger organiseren? Het kan toch niet zo zijn dat mbo'ers veel minder meekrijgen op het gebied van maatschappijleer dan bijvoorbeeld vmbo'ers?
Minister Bussemaker:
Ik vind dat we er strak bovenop moeten zitten. Ik vind het onacceptabel als scholen daar met de pet naar gooien. Nogmaals, daarom hebben we het nu als kernonderdeel ingevoerd. Nu moeten de scholen er werk van maken. We moeten er dan wel met z'n allen ook achteraan zitten dat het daadwerkelijk gebeurt. Helaas is het in het onderwijs zo dat ook ik niet per decreet kan regeren en dat het de volgende dag allemaal geregeld is als ik zeg: ik vind dat jullie dit nu allemaal moeten doen. Dat zou heel prettig zijn, maar daar gaat vaak wat meer tijd mee gemoeid. Ik ben echter zeer gemotiveerd om dit thema op te pakken en vooral te leren van de goede ervaringen. Ik ben graag bereid daar met mbo-scholen over te praten, maar dan wil ik ook over de goede voorbeelden praten en over de scholen waar het nog niet goed genoeg gaat. Misschien kunnen we daar, door die twee onderzoeken die ik net heb genoemd, weer meer zicht op krijgen.
De heer Mohandis (PvdA):
Als een mbo-instelling het gewoon goed doet, zou ik zeggen: krul en klaar. Waar het om gaat, is dat er een inspanningsverplichting is op mbo-instellingen. Men heeft wel het gevoel dat ze er iets aan moeten doen, maar dat kan soms in de praktijk betekenen dat aan een leraar die een heel andere bevoegdheid heeft wordt gevraagd of hij of zij dat er even bij wil doen. Dat is een bepaald type vrijblijvendheid. Elke instelling waar het versloft, is er een te veel. Ik heb voorbeelden gezien van instellingen waarvan ik de namen nu niet zal noemen, waarvan ik dacht: zo kun je het niet organiseren. Dat is niet hoe het bedoeld is. Dat is een andere praktijkwerkelijkheid.
Minister Bussemaker:
De heer Mohandis heeft een paar voorbeelden. De heer Rog heeft er ook nog een paar. Misschien is het goed als ik met hen beiden nog eens op werkbezoek ga naar een goed voorbeeld en naar een plek waar het niet goed gaat. Dan kunnen we bekijken hoe wij daarvan kunnen leren, zodat wij deze discussie met elkaar blijven voeren richting die onderzoeken, richting die eerste ervaringen. Vervolgens kunnen we kijken waar de verbeterpunten zitten.
De voorzitter:
Gaat u afronden?
Minister Bussemaker:
Ik ben toe aan het laatste thema: een leven lang leren en scholingsaftrek. Hierover is een aantal vragen gesteld door SP, VVD, CDA en ChristenUnie. Mag ik in eerste instantie de aandacht vestigen op het feit dat dit kabinet echt een aantal majeure stappen zet om substantiële maatregelen te nemen op het terrein van een leven lang leren? Er wordt al heel lang over gesproken. Sommigen zeggen: een leven lang leuteren. Ik heb daar zelf ook zo mijn ervaringen mee opgedaan, want ik mocht ooit, toen de heer Ritzen nog minister van Onderwijs was, zitting nemen in het presidium over het kennisdebat, samen met mevrouw Gardeniers, de heer Wijffels en anderen. Een van onze conclusies was dat een leven lang leren veel meer aandacht verdiende en dat het goed zou zijn als er veel meer met individuele budgetten, bijvoorbeeld vouchers, zou gebeuren. Dat was begin, midden jaren 90. Sindsdien is er niet veel gebeurd.
Het belangrijkste wapenfeit van het vorige kabinet van VVD en CDA was een voorstel om de bekostiging voor mbo-studenten ouder dan 30 te beperken. Dat wetsvoorstel heeft het gelukkig niet gered. Ook werden al jaren adviezen geschreven met de conclusie dat vraagfinanciering een impuls aan een leven lang leren zou geven. Het spijt me dan toch voor de heer Duisenberg, want die spreekt over experimentjes en knip-en-plakwerk dat ik uitvoer, dat ik naar mijn mening een aantal stappen zet die mijn voorgangers niet gezet hebben. Een van mijn illustere voorgangers, de heer Rutte, hield een groot pleidooi voor leerrechten, maar daar hebben we nooit meer iets van gezien. Een andere illustere voorganger, de heer Zijlstra, had voorstellen om tot vraagfinancieringen te komen. Die zijn een zachte dood gestorven. Dit jaar zijn we uiteindelijk feitelijk begonnen met een experiment met vraagfinanciering in het hoger onderwijs, zodat we de discussie op basis van ervaringen uit de praktijk kunnen gaan voeren. Het is misschien geen megagrote stap, maar het was nog nooit eerder gelukt. Dat is slechts één onderdeel van het beleid.
Ik zeg dan ook tegen de heer Duisenberg dat dit kabinet de afgelopen jaren met een samenhangend pakket aan maatregelen echt een forse impuls heeft gegeven aan een leven lang leren. Ik noem het levenlanglerenkrediet, wederom dankzij het studievoorschot, waarmee maximaal vijf keer het bedrag aan wettelijk collegegeld kan worden geleend voor erkende opleidingen. Ik noem de mogelijkheid om certificaten voor delen van opleidingen te halen in het mbo. Ik noem pilots met flexibilisering in het hoger onderwijs, experimenten met vraagfinanciering in het hoger onderwijs en verkenningen die op dit moment lopen om dergelijke initiatieven ook in het mbo op te starten. Ik noem vouchers voor de eerste cohorten studenten die met het studievoorschot studeren. Ik noem een regeling met scholingsvouchers en kansberoepen voor werkzoekenden bij SZW, het bekostigen van taal- en rekencursussen via de volwasseneneducatie en tot slot het voornemen om de scholingsaftrek om te bouwen in scholingsvouchers.
Daar wil ik dan nog het een en ander over zeggen. Uit de analyse van het CPB blijkt dat van alle belastingplichtigen tussen de 25 en 60 jaar 2,6% jaarlijks studiekosten aftrekt. Uit het onderzoek van het CPB blijkt ook dat het instrument niet effectief en doelmatig is. Het heet een scholingsaftrek en dat klinkt heel mooi, maar de vraag is of het voor scholing wordt gebruikt en of het wordt gebruikt voor diegenen die het meest behoefte hebben aan scholing. Het CPB zegt dat in 73% van de gevallen een extra euro aan aftrek van scholingsuitgaven niet tot een extra uitgave aan scholing leidt. Degenen die het het hardst nodig hebben, namelijk mensen die te maken krijgen met de transitie in de arbeidsmarkt, maken er nauwelijks gebruik van, mede omdat je een fiscale aftrek altijd moet voorfinancieren. Daar komt nog bij dat een fiscale regeling voordeliger is voor mensen met een relatief hoog inkomen. Zij maken er dan ook vaker gebruik van dan mensen met een kleinere beurs, terwijl niet gezegd is dat mensen met een hoger inkomen vaker behoefte hebben aan scholing dan mensen met een lager inkomen. Ze hebben het allebei.
Daarom willen wij een nieuwe regeling die effectiever is en die ook gericht is op mensen met een lage of een middelbare opleiding, bijvoorbeeld een opleiding op mbo-2-, mbo-3- en mbo-4-niveau, die te maken krijgen met heel veel veranderingen. Denk aan de automatisering! Dat betekent dat de vouchers ook voor hen toegankelijk zijn.
Ik zeg echter tegen de heer Duisenberg dat die vouchers natuurlijk ook voor anderen toegankelijk zijn. Die zijn ook bestemd voor een financieel manager die een opleiding op het niveau van het hoger onderwijs heeft, die bijvoorbeeld werkt bij een bank en op dit moment weinig groeikansen heeft of wiens werk baan bedreigd wordt. Die manager ziet dat er wel vacatures zijn bij een ICT-bedrijf, maar dan moet hij wel een associate degree of een bacheloropleiding hebben in de ICT. Zo iemand worstelt met de kosten en met de opleiding. De huidige werkgever gaat het niet betalen, want die werkt in het beste geval alleen met O&O-fondsen. Hij moet er veel moeite voor doen, maar het kost ook geld. En dan kan een voucher dus de oplossing zijn. Die kun je zo aanvragen. Dat hoeft niet te worden goedgekeurd door de werkgever. Er moet worden voldaan aan een aantal criteria, maar als je de voucher krijgt, kun je ook direct gaan studeren of je opleiding gaan volgen.
Wat we dus willen, is een nieuwe regeling, een voucherregeling die direct bij werknemers en zzp'ers terechtkomt en die bestemd is voor iedereen die te maken krijgen met die transitie op de arbeidsmarkt. We verwachten dat we daarmee uiteindelijk, omdat we een groot deel van die deadweight loss eruit halen, net zo veel mensen kunnen bereiken als we nu doen. En het helpt om de begrotingsperikelen bij mijn departement op te lossen. Ik zeg er ook bij: als het niet lukt met de scholingsaftrek, zie ik eerlijk gezegd geen andere oplossing dan toch, hoe pijnlijk ook, een lumpsumkorting. Ik heb dat ook al eerder gezegd.
De voorzitter:
Ik geef de heer Rog de gelegenheid om een korte interruptie te plegen.
De heer Rog (CDA):
Ik neem even kennis van dat dreigement. Ik wil even naar de inhoud. De minister zegt dat zij graag groepen wil helpen die het misschien meer nodig hebben. Wat zij daarmee doet, is het bereik vergroten en ondertussen een enorme bezuiniging neerslaan. Hoe valt dat straks uiteindelijk uit?
Minister Bussemaker:
Zoals ik net zei: de groep die ervoor in aanmerking komt, wordt vergroot. Dat betekent dat je wel werkzaam moet zijn in een arbeidsmarkt in transitie om ervoor in aanmerking te komen. Wat wij nu zien is dat heel veel mensen scholingskosten aftrekken. Kijk naar het CPB-rapport. Het zijn niet mijn conclusies, maar die van het CPB. Zij zouden ook wel die scholing volgen zonder de aftrek. Ik denk dat het allebei kan. Wij kunnen de groep die wij bereiken, vergroten. Tegelijkertijd kunnen wij een bezuiniging inboeken, omdat wij de ondoelmatigheid die nu in de regeling zit, eruit halen.
De heer Rog (CDA):
De minister noemt het ondoelmatig, maar het gaat om een recht dat er nu is. De minister vraagt ons nu om door dat recht een streep te zetten. Dat betekent dat mensen die werken aan hun aantrekkelijkheid op de arbeidsmarkt die tegemoetkoming niet meer krijgen. Wij weten niet wat voor regeling daarvoor in de plaats komt. Ik vind het buitengewoon ingewikkeld.
Minister Bussemaker:
Wat ervoor in de plaats komt, is een subsidieregeling. Wij zijn die op dit moment aan het maken. Ik ben graag bereid om na te gaan of ik die regeling bij de Kamer kan voorhangen. Het gaat erom dat de subsidieregeling bijtijds wordt voorgehangen, zodat de Kamer er snel zicht op krijgt hoe die regeling eruit kan zien. Gezien alle analyses ben ik van mening dat de regeling effectiever kan worden ingezet, of in ieder geval even effectief als nu, wanneer wij er een subsidie van maken.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik kan de redenering van de minister een heel eind volgen, waar het gaat om de ineffectiviteit van de huidige aftrekregeling. Ik kan de minister ook volgen in de manier waarop zij dat onafhankelijk van werkgevers in een voucherregeling wil vormgeven. Maar dan wordt het wel ingewikkeld. Ik krijg niet scherp of de minister nu koerst op het bereiken van evenveel mensen voor minder geld — ik zie wel dat zij er veel minder geld aan wil uitgeven — of dat het erom gaat, een veel groter bereik te krijgen. Hoe onderbouwt de minister dan die heel forse bezuiniging van meer dan 100 miljoen op het totaal aan kosten dat nu gemaakt wordt?
Minister Bussemaker:
Ik zie dat in het totale kader van maatregelen die wij nemen voor een leven lang leren. Daarom begon ik daarmee. Dit is niet het enige: wij stimuleren op een heleboel manieren, maar veel gerichter dan met die heel algemene scholingsaftrek, dat mensen meer investeren en meer aan de slag gaan met een leven lang leren. Het klopt dat de groep die ervoor in aanmerking komt groter wordt als het gaat om opleidingskansen, maar kleiner wordt omdat je wel duidelijk moet maken dat het echt over scholing moet gaan. De scholingsaftrek wordt nu voor een belangrijk deel gebruikt voor bijeenkomsten, ontmoetingen en reiskosten. Bij een voucher gaat het echt om scholing. Daarom moet het plan worden voorgelegd, om te bezien of het voldoet aan de criteria. Als dat zo is, krijg je een vast bedrag, waarmee je de benodigde opleiding kunt volgen.
De voorzitter:
Mijnheer Grashoff, tot slot.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Het blijft nog steeds een soort algemeen principe, dat ik wel volg, maar ik heb nog niet het begin van inzicht in de criteria. Hoe hoog is het bedrag dat ermee gemoeid is? Gaat het om 100% financiering? Geldt er een vaste eigen bijdrage? Voor wie is een en ander bedoeld? Nogmaals, de hamvraag betreft het volgende. Het lijkt erop, als een bewijs uit het ongerijmde, dat je 100 miljoen kunt besparen en tegelijkertijd het uiteindelijke effect onder de streep kunt vergroten. Dat kan een veronderstelling zijn, maar ik zie de minister daar geen bewijs voor leveren.
Minister Bussemaker:
Die veronderstelling baseren wij onder andere op onderzoeken zoals dat van het Centraal Planbureau. Daarin wordt aangegeven wat nu de dead weight loss is en dat die middelen dus eigenlijk niet effectief zijn. Ook op grond van eerdere ervaringen gaan wij ervan uit dat je met een voucherregeling voor €2.500 per persoon veel gerichter beleid kunt vormgeven. Ik snap dat er vragen zijn over de precieze vormgeving. Ik denk overigens dat wij over dit thema maandag verder komen te praten. Dan zal ik aansluiten bij het belastingdebat dat uw Kamer met collega Wiebes heeft. Uit onderzoek blijkt echter dat de scholingsaftrek op geen enkele manier doelmatig is, dat vouchers kunnen helpen om ook de initiatieven van werknemers, zpp'ers en dus burgers zelf te stimuleren, en dat er in die zin dus argumenten gegeven kunnen worden voor een meer effectieve besteding. Als de Kamer dat wil, zal ik bekijken of ik haar maandag op dat punt nog verder kan antwoorden. Schriftelijk zal het niet lukken, gezien de korte termijn.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik word enthousiast van het plan dat de minister hier in grote lijnen schetst. Ziet zij ook een mogelijkheid om in een dergelijk systeem te verwerken dat je niet alleen opleidingen daaruit zou mogen betalen, maar ook bijvoorbeeld de erkenning voor verworden competenties, dus de EVC-certificaten? Ik wil het dus even iets breder maken dan alleen maar de opleiding.
Minister Bussemaker:
Het gaat erom dat je een opleiding of scholing nodig hebt om die overstap te maken naar een volgende baan of een volgende functie. Dat hoeft niet altijd een geheel afgeronde opleiding te zijn. Maar die elders verworven competenties en die EVC-trajecten proberen we natuurlijk ook weer op andere manieren aan te pakken. Dat heb ik net ook gezegd. We willen met certificaten gaan werken om bijvoorbeeld delen van opleidingen te doen in het mbo. Ik denk dat heel veel mensen juist daar dan ook behoefte aan kunnen hebben.
De heer Bruins heeft in dit kader ook nog op een motie gewezen die hij eerder heeft ingediend. Hij had het over een leven lang leren en over de vraag of we niet voor iedereen het recht op in ieder geval een diploma op Ad-niveau zouden moeten stimuleren. Eigenlijk is dat er al, want het uitgangspunt is dat iedereen een bachelor en een master mag volgen. Daar zitten eigenlijk geen beperkingen aan. Dat kun je dus ook op latere leeftijd doen. Elke volwassene kan bekostigd een mbo-opleiding volgen. De uitdaging bij diplomagerichte trajecten is om deze nóg beter op de wensen van volwassenen aan te laten sluiten. Daarom experimenteren wij juist met die vraagfinanciering in het hoger onderwijs en met die vraagfinanciering in het mbo. Daar is de commissie-Sap nu mee aan de slag. Ik wil dus benadrukken dat al deze maatregelen echt bij elkaar horen. En ja, die scholingsaftrek en wat we daarmee doen, bevatten een bezuiniging. Maar een en ander bevat ook een veel gerichtere besteding. Dit moet in samenhang gezien worden met al die andere plannen die we presenteren en die we ook de komende tijd verder blijven ontwikkelen.
Hiermee ben ik aan het einde gekomen van mijn beantwoording, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel.
De vergadering wordt van 20.06 uur tot 20.50 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering en geef de staatssecretaris het woord.
Staatssecretaris Dekker:
Voorzitter. Afgelopen maandag lanceerden we de Gelijke Kansen Alliantie in Amsterdam. Het motto was: verschil moet er niet zijn, verschil moet je maken. Dat motto is mij uit het hart gegrepen. Toen ik vier jaar geleden aan deze baan begon, was mijn grootste ergernis de middelmaat in het Nederlandse onderwijs. Verschillen werden zo veel mogelijk weggepoetst of bedekt, waar scholen of leraren goed in waren en beter in konden worden bleef daardoor te vaak onbesproken, het onderwijs was vooral gericht op het wegwerken van achterstanden en nergens ter wereld waren de verschillen tussen de zwakste en sterkste leerlingen zo klein als in Nederland. Maar het ontbrak aan ambitie en uitdagingen voor talenten die meer aankunnen.
Daar ligt mijn drijfveer om de ambitie in het onderwijs terug te brengen, om verschillen te laten zien en prestaties te belonen. Op dat vlak hebben we resultaten geboekt. Steeds meer leraren besteden aandacht aan toptalenten in de les. De heer Duisenberg refereerde daar al aan. Het aantal leerlingen dat zegt zich te vervelen in het onderwijs was in 2013 nog schrikbarend hoog: meer dan 56%; inmiddels is dat aantal gehalveerd. De exameneisen zijn verhoogd; het hele onderwijs waarschuwde voor een bloedbad, maar het percentage geslaagden is gestegen. De lat ligt hoger en leerlingen kunnen het niveau goed aan. Het hebben van hoge verwachtingen loont. Steeds meer scholen werken in teams van leraren en schoolleiders aan een cultuur van "iedere dag een beetje beter". Dat zien we bijvoorbeeld aan de populariteit van een Stichting leerKRACHT, dat in 2012 met 15 scholen begon, maar inmiddels is uitgegroeid tot een heel brede beweging met zo'n 500 aangesloten scholen.
We zijn harder geworden voor scholen die het slecht doen. We laten ze niet doormodderen, maar sluiten ze desnoods, zoals we hebben gedaan met Ibn Ghaldoun en met de Stichting voor Evangelische Scholen. Maar we zetten ook scholen die het uitmuntend doen in de schijnwerpers. Het aantal excellente scholen in deze kabinetsperiode is meer dan verdubbeld; het aantal zwakke scholen is sinds 2011 meer dan gehalveerd. Sterker nog, ik kan verklappen dat de onderwijsinspectie volgende week met een rapport komt waaruit blijkt dat het aandeel zwakke en zeer zwakke scholen in Nederland inmiddels op het laagste niveau ooit ligt. Dat is een heel groot compliment aan al die meesters en juffen, schoolleiders en bestuurders die daar keihard aan hebben gewerkt.
Als we het hebben over beter onderwijs, praten we vaak met leerkrachten, met schoolleiders en met bestuurders. De beste adviseurs van het onderwijs zijn echter de leerlingen zelf. Ik ken ze als deskundig, betrokken en kritisch. Dat laatste is ook terecht, want we zien vooruitgang, maar we zijn er nog lang niet. Afgelopen maandag in Amsterdam, bij de bijeenkomst over gelijke kansen, waren het dan ook de leerlingen die de show stalen. Zo was daar een gesprek met vier of vijf leerlingen. Een van die leerlingen kwam uit Rotterdam. Chaimae heette ze. Ze was 15 jaar en zat in klas 4 van het vmbo van het vakcollege De Hef, een vmbo in Rotterdam-Zuid. Ze was mondig, actief in de leerlingenraad en inmiddels doorgedrongen tot het college van burgemeester en wethouders, want ze had echt een ongelooflijk goed verhaal. Haar boodschap was eigenlijk heel helder: leerlingen willen meer ambitie en inspiratie en meer aandacht voor de ontwikkeling van persoonlijke talenten. Net als voor deze leerlingen zijn uitdagend en eigentijds onderwijs ook voor mij de belangrijkste prioriteiten.
Ik zal de vragen van uw Kamer langs een aantal lijnen beantwoorden. Ten eerste beantwoord ik de vragen die zijn gesteld over uitdagend onderwijs voor alle talenten, hoge verwachtingen, gelijke kansen — dat hoort daar wat mij betreft ook bij — en maatwerk voor leerlingen. Ten tweede behandel ik de vragen die zijn gesteld over eigentijds onderwijs en de vernieuwing van het curriculum. Daarbij ga ik ook in op de vragen van uw Kamer over het technisch vmbo. Ten derde zal ik ingaan op de vragen die zijn gesteld over burgerschap en de kernwaarden in ons onderwijs, ook waar dat een relatie heeft met artikel 23 en het wetsvoorstel "Meer ruimte voor nieuwe scholen". Ten slotte ga ik in op de vragen die zijn gesteld over de randvoorwaarden voor goed onderwijs. Daarbij kun je denken aan klassengrootte, tijd en beloning van docenten.
Uitdagend onderwijs …
De voorzitter:
De heer Van Meenen heeft waarschijnlijk een vraag over … thema's?
De heer Van Meenen (D66):
Nee, ik heb een vraag over de inleiding. De staatssecretaris beschrijft eigenlijk het beleid zoals hij dat heeft voorgestaan en hier ook heeft uitgedragen. Natuurlijk zitten daar ook succesvolle elementen in, dat ga ik zeker niet bestrijden. Ondertussen hebben we echter ook moeten constateren dat de ongelijkheid in het onderwijs is toegenomen. Dat heeft de inspectie geconstateerd en dat heeft de OECD, die die staatssecretaris op andere punten voor zijn beleid prijst, vastgesteld. Ziet hij een relatie tussen zijn beleid van de afgelopen jaren en het feit dat in toenemende mate het succes van leerlingen afhankelijk is geworden van de vooropleiding van hun ouders?
Staatssecretaris Dekker:
Ronduit nee. Wat de heer Van Meenen hier schetst, is een valse tegenstelling, namelijk dat het hebben van gelijke kansen ten koste moet gaan van excellentie en andersom. Bij beide draait het echter om exact dezelfde vraag: hoe stel je kinderen in staat om het beste uit zichzelf te halen en hun talent en hun potentie ten volle te ontplooien? In essentie is het hetzelfde.
De heer Van Meenen (D66):
Als dat zo is, zou je mogen verwachten dat het beleid ertoe zou hebben geleid dat de kansenongelijkheid was afgenomen, maar die is toegenomen. Hoe verklaart de staatssecretaris dat dan als het niet door zijn beleid komt?
Staatssecretaris Dekker:
Daar zijn heel veel verklaringen voor te geven. Daar heeft de OECD het een en ander over gezegd en daarover heeft de onderwijsinspectie het een en ander gezegd. Er is niet één reden die verklaart waarom het sterke punt van het Nederlandse onderwijsbestel om het goed te doen op het gebied van zowel excellentie als van gelijke kansen, onder druk staat. Dat is ook de reden dat wij zijn gekomen met een actieplan. Als je echt het verschil wilt maken, dan is er niet één gouden sleutel, maar dan moet je werk maken van acties op verschillende fronten: op het gebied van overgangen, van schakelprogramma's, van de eindtoets, van doorstromers, van stapelen et cetera, et cetera.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Even op dat punt doorgaand: is het niet zo dat de staatssecretaris vooral heeft gescoord op het punt van excellentie en dat hij op het punt van gelijke kansen vooral heeft getalmd? De oorzaken zijn bekend, maar ze zijn de afgelopen jaren niet of pas na sterk aandringen vanuit de Kamer aangepakt, nog niet eens opgelost, en nu, aan het einde van deze kabinetsperiode, komt er een plan over kansengelijkheid, terwijl er allang een aantal zaken hadden kunnen worden opgepakt.
Staatssecretaris Dekker:
Nee, het antwoord daarop is ronduit nee. De heer Grashoff stelt nu dat dit allang allemaal bekend was, maar ik denk dat het onderwijsinspectierapport dat we dit voorjaar hebben gekregen, voor ons allemaal een verrassing was. In ieder geval deed het bij mij en bij de minister de alarmbellen enorm rinkelen. We zijn onmiddellijk aan de slag gegaan om te bezien wat nodig is om de problemen op te lossen.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Al ruim voordat het inspectierapport er lag, hebben we hier vele debatten gehad over de beperking in doorstroming, over het afnemen van meervoudige adviezen, over het afnemen van brede brugklassen, over belemmeringen die er in het onderwijs zijn ingeslopen op basis van rendementsafrekening in de cultuur van het onderwijs. Elke keer zegt de staatssecretaris "ik neem het mee" — hij heeft nooit gezegd: ik ben het apert met u oneens — maar uiteindelijk is er verdraaid weinig gebeurd.
Staatssecretaris Dekker:
Ik denk dat de heer Grashoff en ik hierover van mening verschillen. Ik vind dat er wel enorm veel is gebeurd. Kijk naar de doorstroom en het stapelen. Ik hoor de heer Grashoff iedere keer zeggen dat er in Nederland niet meer gestapeld kan worden, maar in deze kabinetsperiode is het stapelen over de hele linie toegenomen. Sterker nog, het totale aantal stapelaars in het voortgezet onderwijs was vorig jaar op het hoogste niveau sinds tien jaar. Dat is niet zomaar uit de lucht komen vallen; daar hebben we met z'n allen heel hard aan gewerkt.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Dekker:
Elk kind uitdagen op diens talenten betekent dat je inderdaad soms flink moet werken aan gelijke kansen, zeker op plekken waar kinderen minder meekrijgen van thuis. Die kinderen hebben een extra stimulans op school nodig. Dat geldt echter ook voor kinderen die zich vervelen en die zich niet uitgedaagd voelen. Het gaat erom dat middelmaat in het onderwijs nooit de norm mag worden. Het onderwijs moet voor alle kinderen verschil maken. Dat kan ook, maar dat is niet zomaar geregeld. Daarvoor moet het onderwijs veel meer worden afgestemd op de talenten van individuele leerlingen. We moeten voorkomen dat leerlingen in hokjes worden geplaatst. Kortom, we hebben meer maatwerk nodig.
Ook op dat vlak is er in de afgelopen tijd heel veel gebeurd. De strikte normen voor onderwijstijd zijn losgelaten, naar volle tevredenheid van zowel scholen als leerlingen. De heer Van Meenen haalde dat in zijn bijdrage naar zich toe als een punt dat te danken is aan D66, maar ik wijs hem er maar even op dat het gewoon in het regeerakkoord stond. Er is veel meer mogelijk om het normale onderwijsprogramma te verrijken. Zo hebben leerlingen op de middelbare school het recht gekregen om vakken op een hoger niveau te doen. Vmbo-leerlingen kunnen delen van hun programma al volgen op het mbo. Vwo-leerlingen kunnen al gedeeltelijk terecht op de universiteit of hun vwo in vijf jaar afmaken. In het voortgezet onderwijs wordt nu gesproken over maatwerkdiploma's en plusportfolio's waarmee leerlingen ook hun mooie prestaties buiten de reguliere vakken kunnen laten zien. Het voorbeeld van de dochter van de heer Duisenberg vond ik mooi. Er zijn meer zomerscholen en schakelprogramma's; dat is een punt waar de heer Rog altijd op heeft gehamerd. Daardoor krijgen leerlingen een extra kans om hun potentie waar te maken. We zien dat dat vruchten afwerpt. Hierdoor neemt het aantal leerlingen dat slechts op één of twee vakken blijft zitten, daadwerkelijk af. Met zo'n extra zomerklas kunnen die leerlingen vaak gewoon weer door in het jaar erna.
Deze maatregelen hebben onmiskenbaar iets teweeggebracht. Het systeem past zich steeds meer aan de leerling aan in plaats van dat de leerling zich moet aanpassen aan het systeem. Talenten krijgen meer kans en worden meer uitgedaagd.
De heer Duisenberg vroeg hoe we het verklaren dat het aantal toptalenten zich zoveel minder verveelt dan een aantal jaren terug. Ik denk dat het ingewikkeld is om daar één factor voor aan te wijzen. Ik denk dat het een combinatie is van een heel stevige inzet door middel van landelijk beleid en ook gewoon geld en vooral ook de inzet van heel veel leerkrachten, docenten en schoolleiders. We zien dat er echt wat gebeurt in die scholen zelf. Ik denk dat het te maken heeft met een verandering in structuur, het meer mogelijk maken met meer flexibiliteit, maar ook met een verandering in cultuur. Toen ik vier jaar geleden begon trof ik nog wel leerkrachten aan die zeiden: wat is nu eigenlijk het probleem; deze leerlingen komen er toch wel op eigen kracht? Dat is echt veranderd. Als ik nu in het onderwijs rondloop, kom ik nog maar zelden mensen tegen die ontkennen dat ook leerlingen die meer aankunnen en die bijzondere talenten hebben, recht hebben op onderwijs dat hen uitdaagt.
Maar we zijn er nog lang niet. Hoewel Nederland traditiegetrouw goed is in het bieden van kansen aan kinderen, los van hun afkomst of de achtergrond van hun ouders, stelde de Onderwijsinspectie dit voorjaar vast dat juist dat sterke punt onder druk staat. Dat was ook de reden voor de minister en mij om deze week dat actieplan te lanceren. De Kamer heeft dat ontvangen. Veel sprekers hebben daaraan gerefereerd en vragen daarover gesteld.
Ik zal specifiek stilstaan bij een aantal vragen die betrekking hebben op het funderend onderwijs. De minister heeft net een aantal zaken in het h.o. en in het mbo gedaan. Dan heb ik het bijvoorbeeld over de eindtoets, de brede brugklassen en het doorstroomrecht, waar ik straks iets over zal zeggen. Maar laat ik beginnen met de opmerkingen die zijn gemaakt over de vermeende bezuinigingen op het onderwijsachterstandenbeleid. Zowel de heer Van Dijk als de heer Van Meenen sprak over een bezuiniging op het onderwijsachterstandenbeleid. Ik wijs erop dat hier geen sprake is van een bezuiniging maar van een ramingsbijstelling. In de begroting voor 2016 was er al een neerwaartse bijstelling van het budget opgenomen, oplopend tot 100 miljoen in 2020, en in de begroting voor 2017 gaat het om een bedrag van 10 miljoen. Die bijstellingen hangen samen met een daling van het geraamde aantal leerlinggewichten. Ik kan niet vaak genoeg benadrukken dat scholen en gemeenten per leerlinggewicht geen euro minder ontvangen.
De heer Van Meenen (D66):
We voeren deze discussie nu al een jaar, dus ik zal het maar weer tegenspreken. De staatssecretaris doet iets wat hij voortdurend doet. Er is een of ander theoretisch model, waardoor het lijkt alsof er minder leerlingen met een achterstand zijn, en dus zegt hij dat er terecht minder geld naartoe gaat, terwijl wij nog bezig zijn om goed te kijken naar de juiste definitie. In de Kamer is meerdere keren de uitspraak gedaan dat die bezuiniging — er is in ieder geval minder geld voor — moet stoppen. Ik accepteer niet dat de staatssecretaris weer zijn bekende verhaal houdt dat er minder kinderen met een onderwijsachterstand zijn. Dat zal nog vastgesteld moeten worden en ondertussen is de staatssecretaris het budget aan het verlagen.
Staatssecretaris Dekker:
Als dat moet stoppen, zie ik graag een amendement van de heer Van Meenen tegemoet. Vorig jaar heeft hij gewoon ingestemd met de begroting voor 2016 en daar zaten deze ramingsbijstellingen ook in.
Het is niet zomaar een theoretisch model, ook al is het vaststellen van leerlinggewichten altijd modelmatig. Daarbij gaan we uit van het opleidingsniveau van ouders. Als je puur kijkt naar leerlingaantallen, nemen die aantallen in het onderwijs af. Dat is niet theoretisch, maar dat kun je gewoon tellen. Dat heeft ook effect op de middelen die nodig zijn voor onderwijsachterstanden. Bovendien zien we over de hele linie dat het opleidingsniveau in Nederland stijgt. Er zijn minder mensen met een heel lage opleiding. We weten dat dit een van de grootste en belangrijkste voorspellende factoren is voor een achterstand bij kinderen. We mogen ook weleens vieren dat het beter gaat in Nederland.
Mevrouw Vermue en de heer Kuzu hebben vragen gesteld over het schooladvies. Zij hebben voorgesteld om basisscholen te verplichten het schooladvies naar boven bij te stellen als de score op de eindtoets daar aanleiding toe geeft. Ik hecht er zeer aan dat een kwalitatief goed advies aan het eind van groep acht zorgvuldig tot stand komt, omdat het zo vreselijk belangrijk is voor de overstap van kinderen van de basisschool naar het voortgezet onderwijs. Ouders en kinderen hebben daar gewoon recht op. In de brief van maandag en in het actieplan dat ik heb toegestuurd, is te lezen dat ik niet onmiddellijk een voorstander ben van het automatisch bijstellen als de toets hoger uitvalt. Daarmee wordt die toets de facto weer leidend, met daaraan gepaard gaande toetsstress. Het risico is dan dat vooral hogeropgeleide ouders hun kind naar een toetstraining sturen, want er hangt dan enorm veel af van die eindtoets die automatisch bijgesteld wordt. En het getuigt van minder vertrouwen in de professionaliteit van de leerkracht. Om die redenen is bij het wetsvoorstel over de eindtoets gekozen voor een heel goede balans tussen enerzijds het oordeel van de school en anderzijds de toets als een second opinion.
Wel vind ik het belangrijk dat scholen hun adviezen moeten heroverwegen als de toets hoger uitvalt. Dat is een verplichting; scholen moeten dat doen. De school moet daarbij opnieuw serieus kijken naar het advies — hebben we dat goed gedaan of moeten we dat wellicht toch nog bijstellen — maar daarbij blijft er wel altijd ruimte voor een professioneel oordeel.
Het aantal bijstellingen stijgt nu weliswaar en dat is positief, maar ik vind die stijging nog onvoldoende. Ik ben het eens met mevrouw Vermue en de heer Kuzu dat het onwenselijk is dat de meerderheid van de adviezen nu niet wordt bijgesteld. Dat zien wij met name bij een aantal scholen en soms ook bij een aantal grotere schoolbesturen. Dat is ook de reden dat ik de inspectie heb gevraagd om met deze scholen een stevig gesprek aan te gaan. Dat geldt met name voor de scholen waar relatief weinig leerlingen een bijgesteld advies krijgen. Verder zal ik alle ouders van leerlingen in groep acht een brief sturen waarin ik hen eens wijs op de rechten die zij hebben. Dan kunnen zij bij de school aankloppen en dan weten zij waar ze aan toe zijn. In die brief zal ik ook vermelden dat scholen altijd de plicht hebben om opnieuw naar het advies te kijken, om het advies te heroverwegen.
De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Ik vind het net iets te makkelijk. De nieuwe wet geldt inderdaad. De wet is daar duidelijk over. Wij hebben een tijdje geëxperimenteerd met een bijstelling, een heroverweging. Wij zien echter wat het resultaat is. Onderwijsinstellingen blijven achter. Wij zien dat slechts één op de vijf adviezen wordt bijgesteld. Acht de staatssecretaris het voldoende om het op deze manier te doen: een briefje sturen, er een opmerking over maken? Gaat dat daadwerkelijk helpen? Waar kunnen wij de staatssecretaris dan op afrekenen?
Staatssecretaris Dekker:
Als ik het idee had dat het niet zou helpen, zou ik het niet doen. Ik zie in ieder geval dat het aantal bijstellingen relatief gezien echt toeneemt. Vorig jaar was het een op de zes, maar inmiddels is het een op de vijf. Ik vind dat wij er nog iets dieper in moeten duiken om te achterhalen wat er nou precies aan de hand is. Het is bijvoorbeeld ook mogelijk dat sommige scholen een mavo/havoadvies hebben gegeven aan iemand die inmiddels staat ingeschreven voor een brede mavo/havo-brugklas. Uit de toets komt misschien een havoadvies, maar het kind zit al in een mavo/havo-brugklas. De school vraagt dan waarom dat advies dan nog moet worden bijgesteld. Ik vind dat geen goed excuus, maar dat zou weleens het verhaal achter de cijfers kunnen zijn. Ik vind dat wij zorgvuldig moeten bekijken wat er aan de hand is voordat we harde conclusies trekken en roepen dat de wet moet veranderen.
De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Inmiddels komen wel duizenden leerlingen niet op het niveau terecht dat zij eigenlijk wel aankunnen. Dat beïnvloedt ook de levensloop van die kinderen. Dat weet de staatssecretaris als de beste. Zou de staatssecretaris nu niet juist kordater moeten optreden? Moet hij er niet echt iets aan doen, zodat wij niet uitkomen op een of de vijf, maar iedereen op het niveau terechtkomt waarop hij of zij recht heeft?
Staatssecretaris Dekker:
Het is de bedoeling dat iedereen terechtkomt op het niveau waarop hij of zij recht heeft. Het is echter iets te makkelijk om op basis van deze cijfers te concluderen dat dit over de hele linie niet gebeurt. Het is namelijk heel goed mogelijk dat een toets wel een hogere score geeft, maar dat een leerkracht en de school heel goede redenen hebben om vast te houden aan een advies. Een school en leerkrachten zien toch de hele film van een kind. Zij maken het kindvolgsysteem mee, zij kennen de situatie en zij kennen de werkhouding en sociaal-emotionele ontwikkeling van een kind. Op basis daarvan komen zij tot een advies. Als uit de eindtoets een andere score of een ander resultaat komt, moet naar mijn mening altijd even opnieuw worden gekeken: hebben wij het nou goed gedaan? Maar om nou te zeggen dat al die meesters en juffen in Nederland het verkeerd hebben gezien, is mij te makkelijk.
De heer Van Meenen (D66):
Ik ben het volledig eens met de staatssecretaris. Als wij de toets weer belissend maken, is het hek weer van de dam. Dat moeten wij dus niet doen. Ik heb er wel een vraag bij. Waarop baseert de staatssecretaris nu dat het te weinig is? Je moet toch een aanleiding hebben om dat te veronderstellen. Het kan niet allebei waar zijn: de docenten doen het allemaal goed, maar het gebeurt toch te weinig.
Staatssecretaris Dekker:
De heer Van Meenen heeft een terecht punt. Dit is een beetje een onderbuikgevoel. Ik zou zeggen dat het hoger zou moeten zijn, maar als wij iets dieper in de gegevens duiken, zien wij heel grote verschillen tussen scholen. Vergelijken wij scholen met vergelijkbare populaties, dan zien wij dat op sommige van die scholen het advies veel vaker wordt bijgesteld dan op andere scholen. Dat vind ik gek. Dan denk ik: wat speelt er op die scholen dat dit niet of nauwelijks gebeurt, ondanks dat we zien dat het hoger uitvalt en ondanks dat er een plicht is om te heroverwegen? Daar zie ik echt wel ruimte voor verbetering.
De heer Van Meenen (D66):
Mag ik hieruit concluderen dat de staatssecretaris aan de Kamer toezegt diepgaander onderzoek te willen doen naar de achterliggende oorzaken, om uiteindelijk wellicht tot bijstelling van beleid op de scholen te komen?
Staatssecretaris Dekker:
Ja. Daarom heb ik er ook een grote voorkeur voor om nu niet overhaast beslissingen te nemen en te zeggen dat we de wet nu al moeten aanpassen. Begin 2017 stuur ik de Kamer een tussenevaluatie van de wet inzake de eindtoets in het po. Ik hoop dan op deze vlakken wat meer te kunnen zeggen. Dan kunnen we ook met de inspectie, die ook allemaal data heeft die we gaan analyseren, om de tafel zitten. Naar mijn mening is dat het geëigende moment om met de Kamer verder te spreken over een eventuele aanpassing van de wet.
De leden Vermue en Grashoff hebben hun zorgen geuit over het afnemende aantal brede brugklassen en de consequenties die dat kan hebben voor de kansen van leerlingen om op te stromen. De heer Grashoff heeft voorgesteld om de vorming en het behoud van brede brugklassen te stimuleren met financiële prikkels. Zowel hij als mevrouw Vermue vroeg mij waarom ik daar niet in wil meegaan. Allereerst, ik deel de zorgen. Ik zie natuurlijk ook hoe het zit met de inschrijvingen en dat daar een lichte terugloop in is. In onze brief over kansengelijkheid hebben we aangegeven dat we willen waarborgen dat alle kinderen in een brede brugklas kunnen instromen, maar ook dat homogene brugklassen mogelijk zijn en blijven. Met andere woorden: leerlingen moeten wat te kiezen hebben. Voor de ene leerling is een brede brugklas geknipt, terwijl een andere leerling beter tot zijn recht komt in een categorale mavo, die qua menselijke maat vaak wat kleiner is, waar een leerling zich wat meer geborgen voelt en waar wat meer persoonlijke aandacht is dan in de grote, brede scholengemeenschappen waar alle schoolsoorten bij elkaar zitten. Ik vraag me dan ook af of een financiële prikkel het beste middel is om brede brugklassen te stimuleren. Een financiële prikkel heeft immers ook herverdelingseffecten tot gevolg. Als je zegt: we gaan het voor scholen financieel aantrekkelijker maken om brede brugklassen op te zetten of in stand te houden, ga je schuiven in de bekostigingsparameters van het voortgezet onderwijs. Dat gaat ten koste van bijvoorbeeld de kleine vmbo's of andere categorale scholen. Ik vind het onwenselijk als die daarvan de lasten zouden moeten dragen.
Wat gaan we dan wel doen? Om ervoor te zorgen dat er in elke regio op acceptabele afstand een toereikend aanbod is, dus ook brede brugklassen, hebben we in onze brief aangekondigd dat scholen onderling goede afspraken moeten maken over doorstroom en overdracht van leerlingen. Dat kunnen ook afspraken zijn tussen categorale scholen en brede scholen. De sector staat hierachter. We gaan ook het feitelijke aanbod van brugklassen over heel Nederland in kaart brengen. We hebben de macrocijfers en we zien een aantal tendensen, maar hoe het nu precies zit en waar zich de witte vlekken bevinden, moeten we nader identificeren. Dat zijn dan ook de regio's en daar kun je qua beleid ook meer met maatwerk aan de slag. Je hoeft dan niet generiek voor heel Nederland dingen te doen, maar dan kun je bij wijze van spreken zeggen: daar, daar en daar zien we dat de toegankelijkheid en het bereik van brede brugklassen in het gedrang komt, en dan kun je daarop inspringen. Dat kan bijvoorbeeld ook heel goed met regionale instrumenten. Zo is er het Regionaal Plan Onderwijsvoorzieningen. Besturen in de regio maken daar ook afspraken over het scholenaanbod. Ik kan me heel goed voorstellen dat ze daar eveneens afspraken gaan maken over de diversiteit, het palet aan scholen, inclusief scholen met brede brugklassen.
De heer Grashoff heeft ook vragen gesteld over het doorstroomrecht. Eerder heeft hij daarvoor al een voorstel gedaan. Net als de heer Grashoff vind ik dat leerlingen die de potentie hebben om te slagen op een hoger onderwijsniveau, het recht moeten krijgen om die uitdaging aan te gaan. Dan gaat het om het stapelen. Wat mij betreft geldt dat voor iedere overgang in het voortgezet onderwijs, zowel voor vmbo-havo, waarover zijn motie ging, alsook voor havo-vwo, maar ook voor het stapelen binnen het vmbo.
De voorzitter:
Hoelang hebt u nog nodig voor de doorstroming?
Staatssecretaris Dekker:
Twee minuten.
De voorzitter:
Laten we dat dan eerst doen. Daarna geef ik weer gelegenheid voor vragen en interrupties.
Staatssecretaris Dekker:
Ik gaf het zojuist al aan: ik hoor heel veel mensen roepen dat stapelen niet meer kan, maar het tegendeel is waar. Ik heb de Kamer op 13 juni 2016 een brief daarover gestuurd. We zien dat het oploopt; inmiddels zitten we op het hoogste niveau van de afgelopen tien jaar. Stapelen gebeurt het meest in de overgang van het vmbo naar het havo. Het gaat daarbij om zo'n 16,7% van de leerlingen, dus een op zes. Ik denk echter dat het nog beter kan. In het voortgezet onderwijs wordt weliswaar gewerkt met een toelatingscode, maar niet iedere school houdt zich daaraan. Het is voor leerlingen en ouders daarom niet altijd duidelijk waar ze aan toe zijn. Dat is precies de reden waarom ik in mijn brief over kansengelijkheid heb aangegeven dat ik naar een wettelijk doorstroomrecht wil toewerken, maar dat moet dan wel een recht zijn dat werkelijk kansen biedt. Nu zien we bijvoorbeeld dat twee derde van de vmbo-leerlingen die met een 6 gemiddeld slagen, de eindstreep op het havo niet haalt. Ik noem dat niet gelijke kansen bieden; dat is een recept voor massale uitval. Wij wilden allemaal de uitval tegengaan, omdat we weten dat die de kansen van jonge mensen zo vreselijk beperkt. We zullen dit dus vooral zeer zorgvuldig moeten doen.
Wat gaan we doen? Op korte termijn zetten we in op schakelprogramma's. Daar hebben we ook echt geld voor. Het gaat daarbij om schakelprogramma's op het snijvlak tussen vmbo en havo, om leerlingen die die overstap willen maken extra te kunnen ondersteunen. Dat vergroot hun kans van slagen op het havo. Daarnaast werken we een wettelijk doorstroomrecht uit, waarbij duidelijk wordt aangegeven welke voorwaarden daarvoor gelden. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een gemiddeld eindcijfer. Dat kan wellicht lager zijn dan nu in de toelatingscode, maar als dit zo bepalend is voor het succes in het havo, dan blijft dat misschien wel even relevant. Denk daarbij bijvoorbeeld ook aan het vakkenpakket. In het minimale vakkenpakket voor leerlingen in het vmbo zitten zes vakken. In het havo zijn dat er minimaal zeven. Het is dus vaak heel ingewikkeld om door te stromen met een laag cijfer en een minimaal vakkenpakket; dan raak je onmiddellijk in de knel. Naarmate de schakelprogramma's meer hun vruchten afwerpen, kunnen we die aanvullende eisen of condities volgens mij wel stap voor stap verder naar beneden brengen. Volgens mij wilden de leden daarnaartoe.
Tot zover de acties op de korte termijn. Er zijn ook acties voor de langere termijn. Daarbij moeten we bijvoorbeeld denken aan een fundamenteel betere aansluiting van de onderwijsniveaus. Die vraagt wel om een serieuze herziening van het curriculum, met een betere afstemming tussen vakken en profielen en tussen de niveaus van de verschillende schoolsoorten. We zien dat die nu te ver uiteenlopen en dat daar gaten tussen zitten. Stel dat we daarin slagen. Dat is best ingewikkeld, want het vmbo sorteert niet alleen voor op het havo, maar vooral in de richting van de beroepskolommen in het mbo. Wij willen dat heel graag zo houden. Maar stel dat we daarvoor slimmigheden vinden, dan behoort een ongeclausuleerd doorstroomrecht op termijn wellicht tot de mogelijkheden.
De heer Rog (CDA):
Ik wil nog even terugkomen op die brede brugklassen. Is de staatssecretaris het met mij eens dat het aanbieden van die brede of dakpanbrugklassen ook wat kan betekenen voor de kosten van scholen? Er kan bijvoorbeeld qua materiaal wat meer diversiteit zijn. Men moet dan om kunnen gaan met meer verschillen, dus wellicht moet daarvoor meer aandacht komen bij de docententeams. Dat zou een rechtvaardiging kunnen zijn van het streven naar een ander financieringsmodel. Het huidige gebrek daaraan kan een reden zijn voor de teruggang in het aantal brede brugklassen.
Staatssecretaris Dekker:
Het is goed dat de heer Rog dit vraagt, maar het zijn niet de argumenten die wij terugkrijgen als wij gesprekken voeren over bijvoorbeeld het bekostigingsmodel of waar de kosten liggen. Misschien heeft de heer Rog een punt, maar ik kan ook wel een aantal redenen verzinnen waarom het misschien makkelijker en goedkoper is voor brede scholengemeenschappen om brede brugklassen in te richten. Zo'n school is iets flexibeler qua indeling dan een kleine categorale school. Ook heeft zo'n school meer schaalvoordelen, wat zich vertaalt in het onderwijs. Kleinschalig onderwijs is per definitie wat duurder. Het is een goede vraag, maar ik heb geen aanwijzing dat dit meespeelt.
De heer Rog (CDA):
Ik heb nog een andere korte vraag. Wanneer een leerling in een brede brugklas instroomt en niet op het hoogste niveau uitstroomt, had dat negatieve financiële gevolgen voor het schoolbestuur. Zijn deze inmiddels weggenomen?
Staatssecretaris Dekker:
Het antwoord daarop is kort "ja".
De voorzitter:
Het kan dus wel, kort antwoorden.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik heb twee interrupties, een op de brede brugklas en een op het doorstroomrecht. Het zijn de twee centrale punten die ik heb. Zij werden nu aan elkaar geplakt, dus kan ik niet anders dan nu beide interrupties plegen. De eerste gaat over de brede brugklas.
De voorzitter:
Ik ga over de interrupties, voor de duidelijkheid.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Zonder meer. Als u mij dat belet, is dat uw goed recht en dan vind ik dat vervelend.
De voorzitter:
Ik zeg dat omdat u voor de tweede keer aankondigt hoeveel interrupties u hebt. Maar goed, ga uw gang.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Voorzitter, ik word toch door deze systematiek daartoe gedwongen?
De voorzitter:
Welke systematiek bedoelt u?
De heer Grashoff (GroenLinks):
Er wordt met blokken gewerkt — ik vind dat prima — maar dat kan betekenen dat je op meer dan één onderwerp iets met elkaar te verhapstukken hebt. Dat is toch niet vreemd?
De voorzitter:
Voor u waarschijnlijk wel, maar tot nu toe werkt het uitstekend. Gaat u verder.
De heer Grashoff (GroenLinks):
De staatssecretaris zegt over de brede brugklas dat hij daar eigenlijk financieel niet iets aan wil doen, omdat dat ten koste gaat van iets anders. Ik vind dat een vreemd argument. Als je het daadwerkelijk belangrijk vindt en wilt stimuleren, is dat op zichzelf een reden om te zeggen dat je daar iets meer voor over hebt dan voor iets anders. Het is dus aan de scholen zelf om daarvoor te kiezen en de consequenties ervan te nemen. Ik zie nog steeds niet waarom de staatssecretaris, als hij serieus iets wil bevorderen en daarbij in ogenschouw neemt dat wij de kwaliteit van de brede brugklassen belangrijk vinden, niet zegt dat de scholen dan iets meer mogelijkheden mogen hebben.
Staatssecretaris Dekker:
Ik vind het allebei belangrijk. Ik vind het belangrijk dat er iets te kiezen valt. Ik zie geen legitieme reden om de ene schoolsoort of de ene brugklas meer of hoger te bekostigen dan de andere.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Die zie ik wel. Dat is tevens mijn vraag aan de staatssecretaris. De kritiek die wordt geleverd op het fenomeen van de brede brugklas is in essentie daarin gelegen dat het een extra last is als je leerlingen met verschillende niveaus bij elkaar in de klas hebt zitten, terwijl je tegelijkertijd wilt dat de brede brugklas hen allemaal ten goede komt, niet alleen de minder intelligente leerling maar ook de topper. Is deze kritiek niet tevens hét argument om te zeggen: ja, daarvoor moeten we iets meer geld over hebben, bijvoorbeeld door een klas iets kleiner te laten zijn of door iets meer begeleiding voor die leerlingen mogelijk te maken?
Staatssecretaris Dekker:
Soms kun je politiek met elkaar van mening verschillen. De heer Grashoff zegt dat GroenLinks de brede brugklas voor alle leerlingen de beste optie vindt, zowel voor de toppers aan de bovenkant als voor de leerlingen die net wat extra ondersteuning nodig hebben. Ik denk dat het net even wat anders zit. Voor sommige kinderen is een brede brugklas een prima schoolsoort. Het zou een probleem zijn als in een regio over de hele linie geen brede brugklassen meer beschikbaar zouden zijn. Ik zie echter ook kinderen eindelijk opbloeien als ze naar een kleinschalige mavo kunnen, waar ze met een paar honderd leerlingen plotseling het zelfvertrouwen terugkrijgen en prachtige dingen doen. Ze krijgen ook daar gelijke kansen. De heer Grashoff vroeg: waarom trek je het een niet voor op het ander? Ik voel er niet zo voor om de brede brugklas of de brede scholengemeenschap te belonen en de kleine categorale scholen te bestraffen, want dat is in feite wat je doet.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Er zegt niemand dat er scholen bestraft moeten worden. Ik wil nog even ingaan op het doorstroomrecht, voordat we dat zomaar laten passeren. De staatssecretaris geeft aan een wettelijk doorstroomrecht te willen gaan organiseren. Daar ben ik blij om, maar er zijn nu nog steeds leerlingen in Nederland die met een gemiddelde van 6,7 uitgesloten worden van toegang tot het havo. Wat gaat de staatssecretaris daaraan doen? Wanneer kunnen we dat voorstel tegemoetzien? Hoe wordt de Kamer daarbij betrokken? Daar heb ik de staatssecretaris nog steeds niet over gehoord.
Staatssecretaris Dekker:
Ik vind dat wel een probleem. De heer Rog gaf een voorbeeld van zo'n school waar je om door te stromen gemiddeld een 7 moest staan in plaats van een 6,7. Volgens mij is het trouwens een 6,8 die is opgenomen in de toelatingscode als sectorafspraak. Ik vind dat ongewenst, want dan wordt het een ratjetoe voor ouders en leerlingen omdat je bij de ene school mag doorstromen met een 6,7 en bij de andere school gemiddeld een 7 moet hebben. Ik ben heel erg voor eenduidige landelijke normen die we wettelijk kunnen vastleggen. Ik kan me voorstellen dat we gewoon in de wet bepalen wanneer je bij een school het afdwingbare recht hebt om te stapelen.
Mevrouw Vermue (PvdA):
De staatssecretaris heeft het over landelijke normen. Bedoelt hij dan dat er landelijke normen boven op het diploma komen, met als gevolg dat we nog meer leerlingen gaan uitsluiten van toegang tot het havo?
Staatssecretaris Dekker:
Nee. De toelatingscode is een sectorale norm. Er is sectorbreed afgesproken — daar doet echter niet iedereen aan mee — dat leerlingen aan bepaalde eisen moeten voldoen. Een daarvan is dat leerlingen een bepaald gemiddeld cijfer moeten hebben om het recht te hebben om door te stromen. Daar kunnen scholen overigens altijd in positieve zin van afwijken. Als scholen denken dat een leerling die gemiddeld een 6,5 staat het wel aankan, dan mag hij stapelen als de school daar iets in ziet. Volgens de landelijke code heb je boven die 6,8 echt dat recht. Het probleem is alleen dat het een code is die niet afdwingbaar is. Niet alle scholen doen mee. We kunnen het afdwingbaar maken door er een landelijke regeling van te maken, zodat iedereen weet waar hij aan toe is, zonder dat we zeggen dat iemand met een mavodiploma ongeclausuleerd kan doorstromen, waarbij het gemiddelde cijfer en vakkenpakket niet uitmaken. Wij weten namelijk dat de kans dat leerlingen met een 6 gemiddeld uitvallen, ongelooflijk groot is. Dat is geen recept voor gelijke kansen, maar een recept voor massale uitval.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Als ik de staatssecretaris goed begrijp, is hij nu bezig om te formaliseren dat we met elkaar een inflatie van het vmbo-diploma accepteren en toelaten, door het recht dat daar logischerwijs uit zou voortvloeien, namelijk toegang tot het vervolgonderwijs, te begrenzen. Dat is nog erger dan de code die nu bestaat.
Staatssecretaris Dekker:
Daar ben ik het helemaal niet mee eens. Er is nu een code, maar een aantal scholen houdt zich daar niet aan, waardoor de situatie voor ouders en leerlingen heel onduidelijk is. Een landelijke norm lijkt mij dus juist heel goed, want die biedt helderheid en duidelijkheid aan leerlingen, zodat zij weten welke wettelijke rechten zij hebben. We zien dat een mavodiploma in z'n meest minimale vorm, met lage cijfers en een heel smal vakkenpakket, onvoldoende is om te slagen op het havo. Dan moet je je afvragen of het verstandig is om iedereen toch de kans te geven om automatisch te stapelen. Dat is echt een recept voor ongelukken. We hebben de afgelopen tijd juist ongelooflijk ingezet op het terugdringen van het voortijdig schoolverlaten. Ik weet een ding zeker: als we de weg inslaan die de heer Grashoff voorstelt, namelijk dat een mavodiploma, ook in z'n meest minimale vorm, altijd recht geeft op stapelen in het havo, neemt het voortijdig schoolverlaten gewoon weer toe.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Het zou kunnen dat het voortijdig schoolverlaten daarmee toeneemt. Maar laten we wel wezen: wat de staatssecretaris hier voorstelt, is het keihard uithollen van de rechten die verbonden zijn aan een diploma. Tevens sluit hij keihard de weg naar het havo af voor het percentage dat wel zou slagen, omdat hij zegt dat er misschien wel een hoop anderen zijn die het niet zouden halen. Dat is het bevorderen van kansenongelijkheid in de zuiverste vorm.
Staatssecretaris Dekker:
Ik denk dat de heer Grashoff en ik daarover van mening verschillen. Ik denk dat duidelijkheid, een wettelijk doorstroomrecht en extra hulp met schakelprogramma's net even de ondersteuning bieden aan leerlingen om dat stapje te maken. Als we daarin slagen, dan kunnen de condities die gekoppeld zijn aan het doorstroomrecht wat mij betreft stap voor stap naar beneden worden gebracht. Dat moet wel zorgvuldig gebeuren, omdat ik er niet de verantwoordelijkheid voor wil dragen dat straks massa's kinderen in het havo uitvallen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Wat zo verbazingwekkend is aan dit debat, is dat iedereen hier, inclusief de regering, sinds afgelopen maandag de mond vol heeft van het bestrijden van ongelijkheid. De staatssecretaris heeft een plan uitgebracht waarin er meer kansen zijn op stapelen en meer kansen op doorstromen. Dat is geweldig, want we zijn er allemaal van geschrokken dat de tweedeling toeneemt. Nou is hier een loepzuivere motie uit oktober 2015 waarin staat dat je, als je een mavodiploma hebt, naar het havo mag. Iedereen moet dit snappen. Waarom voert de staatssecretaris die niet uit?
Staatssecretaris Dekker:
Ik voer die motie wel uit, want daarin wordt namelijk gevraagd om een doorstroomrecht. Ik heb al aangegeven dat ik dat wettelijk wil gaan vastleggen, maar ik wil dat wel op een zorgvuldige manier doen, dus met condities zolang dat nodig is en met extra schakelprogramma's om leerlingen net even wat meer kans te geven om dat stapje te maken, maar vooralsnog niet volledig ongeclausuleerd. Anders zullen we zien dat heel veel kinderen uitvallen in het havo.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dat is nu het hele punt: de staatssecretaris voert de motie niet uit. De motie regelt dat je, als je een vmbo-diploma op het niveau van de theoretische leerweg hebt, lees "mavo", naar het havo mag. De staatssecretaris laat dat niet toe. Hij laat clausules toe, oftewel: je moet gemiddeld een 6,8 hebben. Dat zegt die gedragscode van die scholen. Als hij deze motie uitvoert, als hij het parlement serieus neemt, dan zegt hij: weg met die code; een mavodiploma geeft toegang tot het havo. Dat past in het verhaal over gelijke kansen en doorstroomrecht. Voer het uit.
Staatssecretaris Dekker:
Ik ben zeer bereid om een vervolg te geven aan die motie en die uit te voeren, maar wel graag zorgvuldig en met verstand. De toelatingscode gaat nu uit van een 6,8. Ik kan mij best voorstellen dat, met die schakelprogramma's die we in het leven gaan roepen, dat gemiddelde cijfer wat naar beneden kan, omdat je toch wat extra hulp krijgt en een extra schakelprogramma. Dan moeten de kinderen misschien wat extra doen in de zomer. Wat mij betreft bouwen we dat ook eerder af dan dat we extra blokkades opwerpen. Maar nogmaals, als wij zien dat leerlingen met een smal vakkenpakket en lage gemiddelde cijfers een grotere kans hebben op uitval dan een kans op slagen, dan vind ik echt dat we even stil moeten staan bij een wijze manier van uitvoering van het doorstroomrecht.
De voorzitter:
De heer Duisenberg heeft een korte vraag.
De heer Duisenberg (VVD):
Dat klopt, want we zien toch allemaal dat de heer Van Dijk er meer in is geïnteresseerd dat zijn motie wordt uitgevoerd dan dat er massaal leerlingen gaan zakken.
De voorzitter:
Dat was geen interruptie richting de staatssecretaris. Dat schijnt uitlokking te heten. Mijnheer Van Dijk, u mag kort reageren. Dat hadden jullie eigenlijk net moeten doen, maar dat geeft niet. U hoeft niet te reageren, mijnheer Van Dijk.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik zou de heer Duisenberg willen zeggen: heb een beetje respect voor de democratie. Hier is een glasheldere motie met ijzersterke argumenten. Die is aangenomen en de staatssecretaris zegt doodleuk: ik voer haar niet uit. Dat is niet oké.
Staatssecretaris Dekker:
Ik ga door met het volgende thema: eigentijds onderwijs. Als we onze leerlingen goed willen voorbereiden op de toekomst, is het ook nu al noodzakelijk om goed na te denken over ons curriculum. Het huidige curriculum is verouderd, onsamenhangend en overladen. Dat is misschien wel juist het geval omdat we nooit in samenhang naar dat curriculum hebben gekeken. We zien de arbeidsmarkt razendsnel veranderen. Banen verdwijnen en er komen nieuwe banen bij, maar één ding is zeker: de tijd dat je in dienst trad bij een werkgever en daar vervolgens 30 tot 40 jaar tot aan je pensioen bleef, ligt echt ver achter ons. Dat vraagt om flexibiliteit en om de bereidheid om te blijven leren. Kennis blijft de basis, zeg ik tegen iedereen die daar nog eens op hamerde. Maar ook andere zaken worden belangrijker, zoals goed kunnen samenwerken en het vermogen om creatief te denken. De heer Duisenberg noemde in dit verband de menselijke dimensie: inlevingsvermogen, empathie.
Nederland scoort laag op het punt van de motivatie van leerlingen. Daar zit ook weer eenzelfde relatie met dat curriculum. Leerlingen willen aansprekend en relevant onderwijs dat hen helpt om de wereld om hen heen en de wereld waarin zij leven en het nieuws zien, beter te begrijpen. Dat is precies de reden waarom we twee jaar geleden een brede discussie zijn gestart over het curriculum, en nu niet eens over een vakje hier of daar erbij of eraf maar dit keer in de volle breedte onder de titel Onderwijs2032. Dat zetten we op dit moment door met leraren, omdat zij straks degenen zijn die met dat nieuwe curriculum moeten werken.
De heer Van Meenen heeft het belang van digitale vaardigheden en coderen benadrukt. Ik ben dat volledig met hem eens. Het werken en leren in een digitale wereld is naar mijn mening een onderdeel van de kern van eigentijds onderwijs. We zien dat steeds belangrijker worden. Dat bleek ook uit het advies dat het Platform Onderwijs2032 begin dit jaar uitbracht. Het platform gaf daarbij aan dat digitale vaardigheden ook onderdeel moeten worden van een kerncurriculum. Het gaat dus niet alleen om taal en rekenen, maar ook dit hoort er gewoon in de toekomst echt bij.
De heer Bruins vroeg aandacht voor techniek in het basisonderwijs. Daarvoor geldt eigenlijk hetzelfde. In het advies stond dat ook dat een onderdeel zou moeten worden van een kerncurriculum. We willen dus niet langer losse projectjes hier en daar in een basisschool, maar het moet een vast onderdeel van de lesstof worden. Ik kan toezeggen dat de verdiepingsfase met betrekking tot Onderwijs2032, waar ook de Kamer zeer aan hechtte, later deze maand naar een afronding gaat. Ik verwacht het advies daarover in de loop van deze maand. Ik zal de Kamer vervolgens informeren over het vervolg van de curriculumvernieuwing.
De heer Van Meenen (D66):
Het is mij ook bekend dat die discussie loopt. Het is goed om te horen dat die eind deze maand tot een resultaat leidt. Dan gaan we daar weer naar kijken. Ik heb er aandacht voor gevraagd, omdat — Onderwijs2032 of niet — ik me geen scenario kan voorstellen waarbij digitale vaardigheden geen onderdeel van het onderwijs moeten worden. Er is eerder ook een motie van mij inzake het basisonderwijs aangenomen. Ik vraag vooral aandacht voor het feit dat dit zou kunnen betekenen dat je nu al begint met het opleiden van docenten en het ontwikkelen van lesmateriaal. Dat is eigenlijk mijn vraag. Wil de staatssecretaris ook langs die weg alvast beginnen?
Staatssecretaris Dekker:
Ik weet niet of we daarvoor nog heel veel tijd gaan inlopen, omdat we in de loop van deze maand een volgende stap gaan maken. Ik kan me niet voorstellen dat leraren met de uitspraak komen dat ICT toch niet belangrijk is. Ik denk echt dat dat een onderdeel zal zijn en ook zal blijven. Ik wijs de heer Van Meenen er ook op dat hij het was die vorig jaar mij nog eens onder de neus wreef dat ik niet aan de slag zou moeten gaan met het ontwikkelen van allerlei lesstof en onderdelen van het curriculum als ik die leraren niet heb meegenomen. Een van de redenen waarom wij die verdiepingsslag hebben gemaakt is juist om hen erbij te betrekken. De heer Van Meenen zegt dat ICT belangrijk is en de heer Bruins zegt dat er meer techniek in het basisonderwijs moet komen. In de gesprekken die ik voer met heel veel leerkrachten in het basisonderwijs zeggen zij: houd op met nog wat erbij te doen, zonder na te denken over de vraag wat dan misschien iets minder zou kunnen. Als wij vinden dat het kerncurriculum breder is dan alleen taal en rekenen en dit een vast onderdeel is dat erbij moet komen, moeten wij met zijn allen ook de discussie voeren over de vraag wat dat dan betekent voor de rest. In die integraliteit vlieg ik het graag aan. Wat mij betreft maken wij daar volgende maand een vliegende start mee.
De heer Van Meenen (D66):
Prima. Ik kan daar wel mee leven. Als ik daarover nu een motie zou indienen, zou ik die toch aanhouden totdat het rapport er is, dus ik leg mij daarbij neer.
Staatssecretaris Dekker:
De meest urgente curriculumvernieuwing heb ik overigens al aangepakt, zeg ik tegen de Kamer. Dat staat los van de discussie over Onderwijs2032. Dat is de curriculumvernieuwing in het vmbo: de invoering van de beroepsgerichte programma's. Het aantal profielen waar je als leerling voor kunt kiezen wordt teruggeschroefd van 35 naar 10. Daardoor zijn ze beter te organiseren voor scholen, geven ze leerlingen meer ruimte en verbeteren ze de aansluiting op het regionale beroepsonderwijs en de arbeidsmarkt.
Nu hebben vele sprekers hun zorgen uitgesproken over techniekonderwijs in het vmbo. Zo wezen de heren Duisenberg en Rog erop dat de technische opleidingen in steeds meer gebieden dreigen te verdwijnen. De heer Bruins benoemde het groeiende tekort aan technisch opgeleiden. De heren Van Meenen en Van Dijk vroegen aandacht voor de knellende bekostiging. Laat ik beginnen met te zeggen dat het belang van technisch vmbo niet gemakkelijk kan worden onderschat. De inzet op de doorstroming van technici uit het onderwijs naar de technische arbeidsmarkt en op het behoud van technisch talent — daarbij gaat het zowel om vakmensen op de werkvloer als om de hoger technisch opgeleiden — is van enorm groot belang. De signalen die gisteren zijn geuit en die het afgelopen jaar al eerder klonken in de media neem ik dan ook zeer, zeer serieus. Sinds de laatste keer dat wij daarover hebben gediscussieerd, heb ik niet stilgezeten. Wij hebben een aantal dingen gedaan. Zo hebben wij in onze eigen bestanden onderzoek gedaan naar de deelname van leerlingen aan vmbo techniek. Wij hebben een quickscan laten uitvoeren onder alle vmbo-scholen om te bezien wat zij gaan doen met de transitie van de oude naar de nieuwe profielen. Wij zijn in gesprek gegaan met scholen die technisch vmbo aanbieden, om te bezien waar precies de pijn zit en wat nu precies de problemen zijn. Ik heb de Onderwijsraad om advies gevraagd over de borging van het vmbo in de toekomst. Er liggen uitdagingen rond de bekostiging, maar ook in het kader van krimp. Dat bemoeilijkt de organiseerbaarheid. Toen VNO-NCW en MKB-Nederland vorig jaar aan de bel trokken, heb ik onmiddellijk contact opgenomen, om te bezien wat er nu precies aan de hand is en hoe wij samen kunnen optrekken in het zoeken van oplossingen.
Omdat wij op heel veel fronten dingen in gang hebben gezet, lijkt het mij goed om aan de hand van de informatie die daaruit naar voren is gekomen, een feitelijke weergave te geven van de toestand in het vmbo op een drietal belangrijke zorgpunten. Daalt het aantal leerlingen dat technisch vmbo kiest? Daalt het regionale aanbod, dat wil zeggen zien wij op dit moment technische opleidingen verdwijnen? Wat is nu precies de financiële situatie en zitten daar knelpunten?
Om te beginnen: daalt het aantal leerlingen dat technisch vmbo kiest? Het antwoord daarop is ja. Het aantal leerlingen dat kiest voor een technische richting daalt al een aantal jaren. Helaas, zou ik zeggen. Tussen 2005 en 2015 is het aantal leerlingen in het beroepsgerichte onderwijs dat kiest voor techniek gedaald van 29% naar 20%. Ik vind dat een zorgelijke ontwikkeling. VNO-NCW wijst er bovendien expliciet op dat bepaalde groepen leerlingen de voorkeur lijken te geven aan bijvoorbeeld economisch-administratief onderwijs, terwijl de werkgelegenheid juist zit in de technische sectoren. Dat heeft ook te maken met een imagoprobleem van de technische vakken, van die sectoren. Dat is mede de reden waarom ik zo ongelofelijk veel waarde hecht aan het feit dat met de nieuwe beroepsgerichte profielen loopbaanoriëntatie en -begeleiding echt tot een verplicht vak is gemaakt, zodat je al vroeg, in de onderbouw, bij leerlingen in het vmbo het gesprek kunt aangaan over vragen als: waar ligt straks het werk, wat past bij jou, wat houden beroepen precies in? Zo kunnen deze leerlingen een beter geïnformeerde keus maken. Het Techniekpact is hierbij ook van belang, omdat wij daarmee de populariteit van techniek willen vergroten. In het havo en het vwo zien wij ook dat dat heel goed werkt. Daar zijn de aantallen leerlingen behoorlijk toegenomen. In het vmbo moet er nog heel erg veel gebeuren. Uit mijn gesprekken met onder andere de werkgeversorganisaties en de technische bedrijfssector komt naar voren dat zij een handje kunnen helpen als het erom gaat te laten zien wat voor mooi werk er klaarligt in die technische sectoren. Maar er moet nog een hoop werk gebeuren.
Een andere vraag kan zijn in hoeverre de dalende aantallen leerlingen verband houden met een verminderd aanbod van instellingen. Dat brengt mij bij het tweede punt: is er een dalend aanbod van instellingen die techniekonderwijs bieden? Is er misschien zelfs, zoals de heer Rog aanhaalde, sprake van kaalslag? Als gevolg van de invoering van de nieuwe profielen zie ik geen afname van het aantal instellingen dat techniekonderwijs aanbiedt. Ik heb onderzoek laten doen naar het aanbod van de profielen voor en na de invoering van de nieuwe profielen. Daarvoor heb ik alle vmbo-scholen laten bevragen. Wij zijn al die scholen in Nederland dus langsgegaan in de afgelopen maanden. Met een respons van bijna 80% hebben wij echt een goed beeld hoe de vlag erbij hangt. Wat blijkt dan? Scholen zetten vrijwel een-op-een hun afdelingen om naar de nieuwe profielen. Wat betreft de technische profielen blijkt uit de steekproef dat in een aantal gemeenten technische profielen verdwijnen, maar er ook weer nieuw aanbod bij komt; dat is de andere kant van de medaille. Laat ik een voorbeeld geven: het blijkt dat bouwen, wonen en interieur in 12 gemeenten verdwijnt, maar dat er 36 gemeenten zijn waar die opleiding er nieuw bij komt. Het profiel PIE — dat is produceren, installeren en energie, echt een hardcore technische opleiding — blijkt in 13 gemeenten te verdwijnen, maar in 8 gemeenten komt het erbij.
De voorzitter:
Ik neem aan dat u hiermee klaar bent, staatssecretaris? Nee? De heer Bruins heeft een interruptie.
De heer Bruins (ChristenUnie):
13 min 8 is 5. Het gaat toch met vijf omlaag. Maar los daarvan, ik heb de herinnering — dit doe ik even uit mijn hoofd — dat wij in mei of juni met de staatssecretaris hebben gediscussieerd. Toen vroegen wij om de resultaten van de eerste quickscan. Toen zei hij: wacht even tot het najaar; dan heb ik het compleet. Maar het complete rapport hebben wij toch nog niet ontvangen, zo vraag ik de staatssecretaris voor de zekerheid.
Staatssecretaris Dekker:
Wij proberen op korte termijn echt een beter beeld te geven. Wij hebben ook het onderzoek naar de toekomst van het vmbo lopen. Als u precies wilt weten wanneer het zal zijn, moet ik er misschien even op terugkomen in de tweede termijn. Dan kan ik aangeven wanneer ik daarvan ook de achtergrond kan geven.
De heer Bruins (ChristenUnie):
De precieze data zijn wel belangrijk, want Metaalunie, VNO en MKB-Nederland hebben inmiddels ook zelf heel Nederland afgebeld en navraag gedaan. Daar komen resultaten uit waarover ik me echt zorgen maak. Ik zou dus graag op zeer korte termijn de vergelijking willen kunnen maken.
Staatssecretaris Dekker:
Dat lijkt me hartstikke goed. Ik geef daarbij wel aan dat wij nauw optrekken met VNO-NCW en MKB-Nederland. De heer Bruins gaf zelf aan dat het wel verdwijnt in een aantal steden. Bij zijn snelle rekensom kwam hij onder de streep op een min uit. Dat zien wij ook. Ook daar zitten wij niet stil. Wij gaan er echt op af. Ik heb onlangs een bijeenkomst gehad met UNETO-VNI, de brancheorganisatie voor de installatie, juist om met een aantal regio's waar het echt knelt om de tafel te zitten, dus met het lokale bedrijfsleven, de desbetreffende wethouder en de desbetreffende schoolbesturen, om te spreken over de vraag hoe we er nou voor gaan zorgen dat het er blijft of dat het er komt. Ik heb er goede hoop op dat dit tot iets gaat leiden, ook omdat de aanjager van het Techniekpact daar zelf bij betrokken is.
De voorzitter:
Gaat u verder met uw betoog.
Staatssecretaris Dekker:
Ik zei net iets over het omklappen van profielen. Als we daarbij kijken naar een iets langere tijdshorizon, moet ik zeggen dat er in de voorbijgaande jaren misschien inderdaad wat techniekafdelingen zijn afgestoten. Het gaat mij dan weer wat te ver om dat nu een kaalslag te noemen. Dit heeft immers soms ook iets te maken met krimp. Voor het overgrote deel van Nederland geldt echter dat er binnen een straal van hemelsbreed 10 kilometer een technisch vmbo is gevestigd.
Ik kom op de derde vraag. Is er dan sprake van knellende bekostiging in het vmbo? Hierbij spelen eigenlijk twee discussies een rol. In de eerste plaats wordt aangegeven dat de overstap van de oude naar de nieuwe profielen vraagt om een incidentele investering. Wij hebben daarnaar gekeken. Ik constateer ook dat de invoering van die nieuwe profielen erg verschilt van bestuur tot bestuur. Dat heeft ook te maken met de keuze voor profielen en de omklap. Sommige besturen schaffen bijvoorbeeld puntlasmachines of steigermateriaal aan omdat ze nu profielen willen gaan aanbieden die daarbij passen. Andere besturen hebben deze materialen al staan. Ik heb geen signalen dat de invoering van de nieuwe profielen nou heeft geleid tot forse financiële problemen. Dat heeft er misschien ook mee te maken dat verstandige besturen de wijziging natuurlijk al jaren van tevoren zagen aankomen en daarmee in hun bedrijfsvoering ook rekening hebben gehouden.
Het tweede punt als het gaat om de bekostiging heeft te maken met de structurele kosten voor het technisch vmbo en met de vraag of die kosten nou hoger liggen dan de bekostiging die de besturen daarvoor ontvangen. Die vraag stelde de heer Bruins ook al eerder, tijdens een AO waarin we over dit thema hebben gedebatteerd. We zien dat in de huidige bekostiging beroepsopleidingen ook nu al meer geld ontvangen, omdat de kosten daar hoger liggen. Er is dus daar sprake van een hogere bekostiging per leerling per jaar. Bij benadering krijgt men voor een leerling in de techniek zo'n €600 meer dan voor een leerling in de theoretische leerweg. Er is dus een soort opslag van circa 10%. Dat was tot op heden altijd genoeg om gewoon technisch vmbo aan te bieden. Ik heb niet onmiddellijk gegevens of informatie waaruit blijkt dat dit nu is veranderd. Wij kijken daar echter serieus naar.
Er spelen namelijk meerdere ontwikkelingen rond dat vmbo. Er komt veel op deze scholen af. Zo staan we aan de vooravond van demografische krimp in het voortgezet onderwijs. Dat zal ook zijn effect hebben op het aanbod van het technisch vmbo. Ook de beoogde vereenvoudiging van de bekostiging, waarover we al enige tijd praten, speelt een rol. Gezien al die factoren, en gezien de waarde die ik hecht aan dat technisch vmbo, heb ik de Onderwijsraad gevraagd om mij hierover te adviseren. Het doel daarbij is, ervoor te zorgen dat de bekostiging scholen voldoende in staat stelt om een kwalitatief hoogstaand aanbod van technisch onderwijs in stand te houden. Ik zei al dat afhankelijk van de gesprekken en de uitkomst van die onderzoeken, ik de Kamer nader zal informeren. Ik zal in de tweede termijn nog eens duiden wanneer dat precies zal zijn.
Ik kom op het derde thema dat is aangeroerd, namelijk burgerschapsvorming en de basiswaarden in het onderwijs. Zowel vanuit het onderwijs als vanuit de Kamer is hiervoor aandacht gevraagd. De heer Duisenberg, vroeg hoe het staat met de uitvoering van de motie-Straus. De heer Rog wees er ook op, net als mevrouw Vermue en de heer Beertema. Ik hoor eigenlijk iedereen zeggen dat burgerschap op scholen meer aandacht verdient. Dat is ook helemaal niet gek. Wij zien dat steeds vaker actuele kwesties de klas binnenkomen. Soms leiden die tot heftige reacties en botsende opvattingen. Daar heeft juist ook de school een heel belangrijke, vormende taak en functie. Ook de minister zei dat net al. In een meer diverse samenleving neemt het belang van het overdragen van normen en waarden in het onderwijs toe. Juist nu onze gedeelde waarden meer onder druk staan en spanningen oplopen, is er voor het onderwijs een cruciale rol weggelegd. Het is van groot belang dat leerlingen de kernwaarden van een democratische rechtstaat niet alleen kennen, maar ook onderschrijven. Leraren mogen dingen niet over hun kant laten gaan: racistische uitspraken en antisemitische uitspraken horen niet op school thuis en er moet tegen worden opgetreden.
Burgerschap is net zo belangrijk als taal en rekenen en verdient wat mij betreft een prominentere plaats in het onderwijs. Nu is het weliswaar zo dat we dat tien jaar geleden al hebben vastgelegd in de wet, met de wettelijke burgerschapstaak. Maar daar houdt het op dit moment ook nog bij op. Scholen moeten werk maken van burgerschap; punt. Dit leidt ertoe dat scholen hier nog te weinig planmatig en te weinig doelgericht aan werken. Wat is daarvan het resultaat? In internationaal onderzoek zien we dat Nederlandse leerlingen bijzonder slecht scoren op het gebied van kennis van de fundamentele waarden van onze democratische rechtstaat en ook de daarbij passende vaardigheden en houding blijven achter. Nu hebben we de afgelopen jaren niet stilgezeten. Er is ongelooflijk veel gedaan op het gebied van ondersteuning. Maar als je diep in mijn hart kijkt, zie je dat ik denk dat het nog te vrijblijvend is in het onderwijs.
Burgerschap moet dus een stevigere en een grotere plek innemen in het kerncurriculum. Misschien moeten we ook beter omschrijven wat er precies mee moet gebeuren. Ook dit was trouwens een van de adviezen die in het rapport van het Platform Onderwijs2032 stonden. Er stond iets over ICT en techniek, maar het andere grote punt was dat burgerschap sterker moet worden geborgd in het onderwijs. Ik kom hier dus op terug in mijn brief over het vervolg van 2032. Wat mij betreft krijgen burgerschap en waarden in Nederland bij dat vervolg ruimschoots aandacht, ik zal plek geven aan de uitvoering van de motie-Straus en ik zal ook de uitkomsten van het lopende themaonderzoek van de inspectie naar de stand van het burgerschapsonderwijs in Nederland erin meenemen.
We hebben het over de kernwaarden in Nederland. We kunnen dan ook niet om de vrijheid van onderwijs heen. Artikel 23 is inmiddels bijna 100 jaar oud, maar is naar mijn mening nog springlevend. Ik heb genoten van de bijdragen van de heren Bruins, Bisschop en Rog, die daar vanuit hun identiteit en achtergrond natuurlijk warme gevoelens bij hebben. Als liberaal zeg ik hier echter ook dat ik overtuigd voorstander ben van de vrijheid van onderwijs en van artikel 23. Ook als liberaal ben ik dat, omdat ik het mooi vind dat mensen in Nederland een eigen school kunnen beginnen. We belonen met artikel 23 particulier initiatief. Ouders hebben in Nederland ook wat te kiezen. Met artikel 23 hebben we geen eenvormig staatsonderwijs. Er is geen land ter wereld waar het aanbod aan scholen en onderwijs zo pluriform is als in Nederland. Artikel 23 maakt een vrije keuze mogelijk van ouders en leerlingen voor een school die past bij hun ideeën over opvoeding en onderwijs. En als die school er niet is, heb je de mogelijkheid er een op te richten.
Die vrijheid is alleen op dit moment beperkt en ingeperkt door de manier waarop wij artikel 23 in lagere wet- en regelgeving hebben verwerkt. Daarom is het in mijn ogen tijd om ervoor te zorgen dat de invulling van artikel 23 weer bij de tijd wordt gebracht. Ik ben het met de heer Van Klaveren eens dat het nodig is om terug te keren naar de kern van artikel 23, waarbij het iedereen vrij staat om een school te beginnen, hoewel ik in zijn bijdrage dan wel hoorde dat mensen dat zelf moeten betalen. Daar zit ik dan weer net wat anders in. Maar de kern van vrijheid van onderwijs voor iedereen is ook de kern van wat de Onderwijsraad in 2013 heeft gezegd op verzoek van uw Kamer. Het moderniseren van artikel 23 is de essentie van het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen, dat ik na de jaarwisseling naar de Kamer hoop te kunnen sturen. Met dat wetsvoorstel wil ik de mogelijkheden vergroten voor ouders en andere initiatiefnemers om een school te starten. Dat kan wat mij betreft op religieuze grondslag — dat gaan we niet afschaffen — maar ook op basis van een goed onderwijsidee. We maken de vrijheid wat dat betreft alleen maar groter.
Er zit ook een andere kant aan het voorstel, namelijk dat de vrijheid van onderwijs nooit een vrijbrief mag zijn voor onderwijs dat niet voldoet aan kwaliteitseisen of onderwijs dat indruist tegen onze kernwaarden. Ook daar zien we dat de huidige wet- en regelgeving tekortschiet. We hebben een aantal lopende rechtszaken. Daar ga ik niet in detail op in. Ik vind dat iedere school uiteindelijk moet bijdragen aan het leren aan kinderen wat het betekent om onderdeel te worden van onze samenleving, onze maatschappij. Die school moet gerund worden door goede bestuurders en niet door draaideurbestuurders die, nadat ze de vorige week een school hebben gesloten, morgen weer opnieuw beginnen. Dat is op dit moment soms wel staande praktijk. Met de huidige wet- en regelgeving hebben we geen mogelijkheid om daar een stokje voor te steken. Wat mij betreft is dat het tweede element van het wetsvoorstel meer ruimte voor nieuwe scholen: de vrijheid vergroten, maar wel serieus onderwijs dat voldoet aan kwaliteit en kernwaarden.
De voorzitter:
Was u klaar met dit onderwerp?
Staatssecretaris Dekker:
Ik ben klaar met dit onderwerp, behalve op het punt van de acceptatieplicht.
De voorzitter:
Misschien kunt u daar kort op ingaan.
Staatssecretaris Dekker:
Ja, want dan heb ik dit thema in zijn volledigheid afgerond. Ik kan mij voorstellen dat de heer Van Dijk hoopt dat ik wellicht ook de acceptatieplicht meeneem in dat wetsvoorstel, maar daarin moet ik hem teleurstellen, ben ik bang. Ik wil nog maar eens benadrukken dat het ook in het po en vo gaat om een heel klein percentage scholen dat daadwerkelijk gebruikmaakt van de mogelijkheid om een toelatingsbeleid te voeren. Lang niet alle bijzondere scholen doen dat en dat kan ook alleen maar op basis van consistent en consequent beleid dat bovendien moet passen binnen de Algemene wet gelijke behandeling. Zeker in het primair onderwijs gaat het veelal om kleine scholen buiten de grote steden waar het probleem van segregatie sowieso nauwelijks speelt.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik dank de staatssecretaris voor zijn warme woorden over artikel 23 en de pluriformiteit die dat artikel ons heeft gegeven in het Nederlandse onderwijsbestel. Ik dank hem ook voor de afschuw die hij uitspreekt over het uniforme staatsonderwijs dat de heer Van Klaveren voorstaat; ik moet er niet aan denken! Ruimte voor nieuwe scholen. Dat klinkt heel goed. Is de staatssecretaris het met mij eens dat dan de relatief hoge stichtingsnormen in Nederland een hobbel zijn die we zullen moeten nemen voordat er echt ruimte is voor nieuwe scholen?
Staatssecretaris Dekker:
Ik denk dat we op termijn de discussie over stichtingsnormen zullen moeten voeren, maar het een hoeft niet te wachten op het ander.
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):
Ik vroeg me af of de staatssecretaris vanuit zijn liberale visie waarnaar hij zelf net verwees, kan uitleggen waarom religieuze vorming een taak van de Staat moet zijn.
Staatssecretaris Dekker:
Dat is geen taak van de Staat.
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):
De staatssecretaris geeft net aan dat hij het mooi vindt dat het bekostigd wordt van belastinggeld. De algemene middelen worden daarvoor ingezet. De essentie van bijzonder religieus onderwijs is religieuze vorming. De staatssecretaris maakt daar een staatstaak van. Waarom, vraag ik hem, zeker gelet op zijn liberale visie.
Staatssecretaris Dekker:
Twee dingen. Bijzondere scholen zijn geen onderdeel van de Staat. Het zijn particuliere stichtingen, particuliere verenigingen of gemeenschappen van ouders die het belangrijk vinden om onderwijs te geven dat past bij hun identiteit. Dat is één. Twee. Het gaat hier om religieonderwijs, zegt de heer Van Klaveren. Nee, het gaat om confessioneel onderwijs. Kinderen leren gewoon taal, rekenen en alle andere vakken die kinderen ook op andere scholen leraren. Anders zouden we dat ook überhaupt niet toestaan. De inspectie zou onmiddellijk ingrijpen. Dat kan wel vanuit een bepaalde identiteit. Het kan zijn dat je 's ochtends voorgaat in gebed of dat je de week afsluit met een weekafsluiting, of dat je af en toe een stuk leest uit de Bijbel of de Koran. Ik vind dat dat moet kunnen op scholen. Ik vind het een waarde van Nederland dat we die mogelijkheid bieden.
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):
Het is wel degelijk zo dat religieuze scholen betaald worden uit de algemene middelen. Daarmee is het een taak geworden van de Staat. De staatssecretaris betaalt immers namens het kabinet religieus onderwijs en daarin wordt wel degelijk aan religieuze vorming gedaan. Als mensen bijvoorbeeld Koranlessen krijgen, dan worden die lessen gegeven door docenten die betaald worden uit de algemene middelen. De staatssecretaris vindt het dus kennelijk prachtig om die uit te geven aan religieuze vorming.
Ik heb nog een andere vraag. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen de woorden van Frits Bolkestein, toch een icoon van zijn eigen partij, die heel expliciet zei dat artikel 23 absoluut niet bij het liberalisme hoort?
Staatssecretaris Dekker:
Ook onder liberalen is er weleens discussie. Mocht Bolkestein dit hebben gezegd, dan ben ik het met hem oneens. Ik voel meer voor de lijn van de minister-president. Vorige week heeft hij die ook in de Eerste Kamer nog eens stevig neergezet. Net als ik is hij heel erg blij dat we artikel 23 hebben, omdat dat particulier initiatief mogelijk maakt en de keuzevrijheid van ouders vergroot.
De heer Jasper van Dijk (SP):
De VVD is een huis met vele kamers; dat was het, geloof ik.
Ik sta helemaal achter de lijn-Bolkestein hoor. Dat is een groot liberaal, zou ik tegen de staatssecretaris willen zeggen op dit punt. Ook zijn fractievoorzitter, althans de fractievoorzitter van de VVD in de Tweede Kamer, heeft onlangs nog gezegd: zo'n acceptatieplicht past bij ons. De staatssecretaris van VVD-huize komt dus steeds meer alleen te staan tussen grote liberalen die zien dat dit natuurlijk volstrekt past in de lijn van de VVD. Ik snap dus eigenlijk ook niet waarom hij die zeer gerespecteerde kleine christelijke partijen nu zo nadrukkelijk omhelst. Ik respecteer ze ook. De staatssecretaris zegt "het is misschien maar een klein groepje scholen dat dat kan doen", maar ze zijn er wel. Er is een klein groepje scholen dat gewoon de deur dichthoudt voor u, voorzitter, en voor mij, omdat wij niet passen in het profiel van die streng christelijke school. Mijn vraag aan de staatssecretaris is: is dat nou nog van deze tijd?
Staatssecretaris Dekker:
Ik zou de vraag willen terugkaatsen. Waarom misgunt de heer Van Dijk bepaalde groepen ouders of bepaalde scholen de mogelijkheid om een bepaalde identiteit uit te dragen? Het gaat procentueel echt om een flardje van het aantal scholen in heel Nederland. Ik zie heel veel scholen in het bijzonder onderwijs die ongelofelijk divers zijn. Ook de Onderwijsraad heeft in 2013 al aangegeven dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat het bijzonder onderwijs segregatie in de hand werkt. Ik vind het dus echt een schijnprobleem dat we proberen op te lossen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik misgun het het bijzonder onderwijs niet om te bestaan. Laat ik het omdraaien: waarom misgunt de staatssecretaris het een gezond Nederlands kind uit een normaal gezin dat toevallig niet voldoet aan of past in het profiel van die school, om daar binnen te komen, terwijl het onderwijs betaald wordt door ons allemaal. Dat is het antwoord op zijn vraag. Het Nederlandse onderwijs wordt betaald door de Nederlandse belastingbetaler. De openbare school moet zijn deur altijd openzetten voor elk kind, ongeacht afkomst, maar bij deze bijzondere scholen — dat zijn niet alleen orthodox-christelijke scholen, maar ook islamitische en joodse scholen — staat de staatssecretaris het toe dat zij een deurbeleid voeren. Ik vind dat heel jammer. Ik zou de staatssecretaris willen aanraden om een beetje met zijn tijd mee te gaan. Kijk ook eens naar de huidige discussie over de gescheiden werelden. De staatssecretaris kan het wel steeds klein proberen te maken, maar je ziet dat er steeds scholen zijn die een exclusief beleid voeren, ook in de grote steden. Er is zelfs sprake van Gülenscholen. De staatssecretaris zou dus moeten meegaan met zijn tijd en daar wat aan moeten doen.
De heer Bisschop (SGP):
Collega Van Dijk wil dolgraag framen dat de scholen die hij op het oog heeft of beter gezegd, die hij op de korrel neemt, zich als eilandjes gedragen. Heeft de staatssecretaris aanwijzingen dat deze scholen niet voldoen aan burgerschapsvorming en dat zij ook niet voldoen aan de oriëntatie op de samenleving en aan betrokkenheid bij de samenleving als geheel en bij andere bevolkingsgroepen? Heeft de staatssecretaris aanwijzingen in die richting?
Staatssecretaris Dekker:
De heer Bisschop legt als het ware de bal op de penaltystip klaar, zodat ik die eigenlijk voor open doel kan inschieten. Nee, die aanwijzingen hebben wij niet.
De heer Bisschop (SGP):
En dan te bedenken dat ik helemaal niet van voetbal houd.
Staatssecretaris Dekker:
De vraag is of we hier met een werkelijk probleem te maken hebben of met een theoretisch probleem, zeg ik tegen de heer Van Dijk. Als een school een heel sterke identiteit heeft, vind ik het niet zo heel gek — het gaat maar om een handjevol scholen in Nederland — dat die scholen vragen, als je je kind daarnaartoe wilt brengen, dat je dan bijvoorbeeld de identiteit van die school onderschrijft.
De voorzitter:
Volgens mij is dit punt uitgebreid bediscussieerd.
Staatssecretaris Dekker:
Mag ik nog een opmerking maken over de Gülenscholen? Ik heb mij daar wel aan gestoord bij de discussie in de zomer. Het merendeel van de scholen waarover wij het dan hebben, zegt helemaal geen Gülenschool te zijn en ook niet zo genoemd te willen worden. Daar wordt een hoop van gevonden, zonder dat mensen daar op bezoek zijn geweest. Ik ben wel op bezoek geweest bij zo'n school: Cosmicus in Rotterdam. Deze school staat op Zuid, een gemengde wijk. De samenstelling van die school was net zo gemengd als de wijk zelf, kan ik u vertellen. Daar zaten niet alleen maar Turkse kinderen op, maar voor twee derde waren het Hindoestaanse of Marokkaanse kinderen of gewone Nederlandse kinderen en een derde was Turks. Van het personeel dat daar werkte, had slechts 25% een Turkse achtergrond. Laten we een oordeel vormen op basis van de feiten, voordat we het hebben over vreselijk gesloten gemeenschappen.
De voorzitter:
Mijnheer Van Dijk, echt tot slot.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dank u wel, voorzitter, wat aardig van u.
De voorzitter:
Fijn om te horen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dat een-tweetje tussen de heer Bisschop van de SGP en de staatssecretaris van de VVD, die net zei: mag ik de bal inkoppen of inschieten, dat zegt alles. Ik vraag de staatssecretaris om nog eens goed na te denken over wie hij omarmt. De heer Bisschop is een geweldige man, maar over de partij waar hij van is, zouden we nog eens door moeten praten. Er is daar geen sprake van integratie qua leerlingenbestand, mijnheer de staatssecretaris. De heer Bisschop vroeg of u aanwijzingen hebt dat daar iets verkeerd gaat. De kwaliteit is hoog van die scholen, maar ontken niet dat de scholen van de heer Bisschop exclusief bestaan uit één groep leerlingen en dat zij een eilandje zijn.
De voorzitter:
De heer Bisschop mag reageren.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Mag ik daar even een antwoord op?
De voorzitter:
Nee, maar u verwees naar de heer Bisschop.
De heer Bisschop (SGP):
Dat stel ik zeer op prijs. De heer Van Dijk maakt een klinkklare denkfout. Mijn vraag was of er aanwijzingen waren dat leerlingen die die school bezoeken, niet actief zijn in de samenleving, betrokken zijn op de gehele samenleving en in die zin onderdeel zijn van de samenleving, wat wij integratie noemen, en ook contacten opbouwen met mensen buiten die kring, op hun manier. Zo moet die vraag van de heer Van Dijk bijgesteld worden.
De voorzitter:
U hebt uw punt gemaakt. Ik geef de staatssecretaris het woord voor een korte reactie.
Staatssecretaris Dekker:
Heel kort. We hebben veel gesproken over de fundamentele waarden in Nederland en dat onze vrijheden onder druk staan. Tegen de heer Van Dijk zeg ik dat je een vrijheid — ook de vrijheid van onderwijs — niet beschermt door deze af te schaffen. We moeten ervoor zorgen dat er geen misbruik wordt gemaakt van die vrijheid, dat de kwaliteit van scholen in het bijzonder onderwijs goed is, dat er wordt gewerkt aan goed burgerschap, dat er aandacht is voor integratie, maar om nu te zeggen dat we het hele bijzonder onderwijs op een zijspoor zetten of ermee stoppen vind ik echt een stap te ver. Daarmee gooi je iets weg wat heel waardevol is in onze onderwijstraditie.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Over wiens vrijheid gaat artikel 23 eigenlijk? Toch over de vrijheid van ouders en kinderen om een school te kiezen en niet over de vrijheid van scholen om kinderen toe te laten?
Staatssecretaris Dekker:
De vrijheid van onderwijs gaat ervan uit dat ouders zelf de school kunnen kiezen, maar als je puur kijkt naar wat er in de Grondwet staat, gaat het over de mogelijkheid om een school te stichten. Daar gaat het om.
De heer Van Meenen (D66):
De staatssecretaris probeert nu het pleit te beslechten door te zeggen dat het niet helpt om het hele bijzonder onderwijs opzij te zetten. Ik heb dat hier niemand horen zeggen. Zelfs mijn partij zegt dat niet. Het enige punt hier is al dan niet de plicht tot acceptatie. Ik hoop dat wij binnenkort met de staatssecretaris in debat kunnen gaan en dat het wetsvoorstel dat er nu al tien jaar ligt, er eens komt. Het is toch heel interessant om te zien hoe de staatssecretaris zich verhoudt ten opzichte van zijn eigen partij, want in zijn partij gaan wel degelijk heel veel geluiden op om die wet te steunen. Wij gaan het allemaal meemaken.
De voorzitter:
Ik stel voor dat u verdergaat.
Staatssecretaris Dekker:
Ik gaf al aan dat hierover ook binnen de partij best discussie zal zijn. Dit is mijn mening. Kennelijk ligt er al heel erg lang een wetsvoorstel. Ik zou zeggen: de Kamer gaat over haar eigen agenda.
De voorzitter:
Zo is dat.
Staatssecretaris Dekker:
Agendeer het dan en bespreek het. Hoe ik ertegenover sta, is in ieder geval bekend.
Ik ga over naar het laatste blok. Daarbij zal ik ingaan op een aantal vragen over de randvoorwaarden voor goed onderwijs. Goed onderwijs kan alleen gegeven worden als de randvoorwaarden op orde zijn. Wij willen de beste leraren voor de klas en die leraren moeten de ruimte hebben om hun vak goed te kunnen uitoefenen. Als wij gelukkige en blije leraren hebben, zo zeg ik tegen de heer Rog, dan moet het toch mogelijk zijn om de scholieren enthousiast te maken zodat zij ervoor te kiezen om ook leraar te worden. Er is geen vak waarbij het zo goed mogelijk is om een toekomstige generatie te verleiden om voor dat vak te kiezen.
De randvoorwaarden moeten goed zijn. Daarom hebben wij de afgelopen jaren hierin fors geïnvesteerd, onder andere via de Lerarenagenda en de sectorakkoorden. Dat hebben wij letterlijk gedaan, met honderden miljoenen voor onder andere een betere begeleiding van beginnende leraren. Ik noem ook de professionele ontwikkeling van leraren via de Lerarenbeurs en ander scholingsaanbod. Verder noem ik tijd en ruimte voor leraren voor intervisie en peerreview.
De heer Van Meenen vroeg wat ik de komende tijd nog meer ga doen op het gebied van professionalisering van leraren. Hij noemde in het bijzonder het vrijspelen van tijd. Hij vroeg dat naar aanleiding van de door mij toegezonden brief met daarin een aantal scenario's voor de uitwerking van de motie van hem en mevrouw Ypma over meer tijd voor leraren. Daarbij ging het specifiek om het terugbrengen van lesgevende taken van 25 naar 20 uur per week. Ik wil samen met partijen in het veld serieus naar de mogelijkheden kijken. Zo moet de heer Van Meenen mijn brief lezen. Dat geldt ook voor de proef die wij startten om meer tijd te creëren voor leraren op twintig scholen in wijken met veel achterstandsleerlingen. Dat was een onderdeel van het actieplan gelijke kansen. Zie hier wel meteen waar de schoen wringt. Het terugdringen van lestaken voor leerkrachten is een kostbare zaak. De proef op die twintig scholen kostte al 3 miljoen euro. Als je dit voor alle scholen in Nederland doet, lopen de kosten op. In de brief die ik de Kamer heb toegestuurd, heb ik voorgerekend dat dit 1,8 miljard kost. Nu speelt de heer Van Meenen hier graag mooi weer, maar dat bedrag heeft hij er nog niet bij geleverd. De heer Van Meenen zei in zijn inbreng dat D66 1 miljard extra wil steken in het onderwijs. Ik heb de tegenbegroting van D66 er nog maar eens bij gepakt, maar ik kon dat daarin toch echt niet vinden. Ook het amendement met deze strekking, 1 miljard extra voor onderwijs, ben ik nog niet tegengekomen. Ik wacht dus met spanning af.
Hetzelfde geldt voor de plannen van de heer Van Meenen en mevrouw Siderius van de Socialistische Partij voor de introductie van Haagse normen voor klassengrootte. Nog even los van het feit dat ik niet zo geloof in dit soort micromanagement vanuit Den Haag, zeg ik dat het ook hier ontbreekt aan een geloofwaardig plan om de kosten die daarmee gemoeid zijn, te dekken. Nu ben ik van de Socialistische Partij wel gewend dat die paragraaf meestal ontbreekt. Het was heel erg grappig. Ik pakte het plan erbij. Liberalen gaan altijd naar de achterkant van het plan, want daar staat de financiële paragraaf. Ik zal de Kamer even laten zien hoe die eruitziet: het logo staat er wel, maar voor de rest is die toch verdomde leeg. Ik ben dat van de SP wel gewend, maar van een partij als D66 had ik echt iets meer degelijkheid verwacht.
De heer Van Meenen (D66):
Ik begrijp dat dit een lastige gedachte voor de staatssecretaris is, maar op 15 maart houden wij verkiezingen. We hebben een verkiezingsprogramma waar die 1 miljard in voorkomt. We zullen ook cijfers aan het Centraal Planbureau leveren. Die 1 miljard voor tijd voor de docent komt daar ook in voor. Ik had vandaag best een amendement willen indienen, maar ik had zomaar het gevoel dat die het nog niet zou halen. Daarom is het goed dat er verkiezingen zijn. Dat geldt overigens precies hetzelfde voor het initiatief rond kleine klassen. We weten hoe de staatssecretaris daarnaar kijkt. Dat is een kansloze zaak in deze kabinetsperiode. Maar de staatssecretaris kan ervan uitgaan dat daarvoor in ons verkiezingsprogramma volledige dekking zal zijn.
Staatssecretaris Dekker:
Ik heb het idee dat ik de afgelopen dagen in een verkeerd boek heb rondgelopen. We hebben immers geen verkiezingsdebat gehad, maar we hadden het de afgelopen dagen over de begroting voor 2017 van het onderwijs. Ik hoor de heer Van Meenen allerlei beloftes doen, zoals kleinere klassen en meer tijd voor leraren, maar dan moet je ook voor het geld zorgen. Wat de heer Van Meenen hier doet, is gewoon populaire dingen roepen, want dat is het natuurlijk. Iedereen vindt dat mooi: kleine klassen zijn populair bij ouders, meer tijd voor leraren doet het bij hen ontzettend goed. Maar de heer Van Meenen draait deze mensen echt een rad voor ogen.
De heer Van Meenen (D66):
Voor de kleine klassen hebben wij een ordentelijk wetsvoorstel ingediend. Dat gaan we hier nog behandelen, maar de staatssecretaris loopt daar nu al op vooruit. Dat vind ik merkwaardig. Voorts is er in juni een motie aangenomen, waarin de Kamer aangeeft dat de lestaak omlaag moet. Dan is het heel bijzonder om op 3 november te moeten constateren dat de staatssecretaris van plan is om met allerlei partijen te gaan praten. Wat heeft hij dan de afgelopen vijf maanden gedaan? Dat gesprek had allang kunnen plaatsvinden, maar dat is niet gebeurd. Het maakt mij bezorgd dat deze staatssecretaris dat gewoon niet wil. Hij was ook fel tegenstander van de motie. Daarom is het goed dat er verkiezingen zijn.
De voorzitter:
Dank u wel.
Staatssecretaris Dekker:
De heer Van Meenen ontpopt zich steeds meer als de Wilders van het onderwijs. Dit zijn populistische dingen: roepen dat de lestaak van leraren terug moet van 25 naar 20 uur, zonder er ook maar een cent extra bij te leveren. Dit is gewoon populisme: leuke dingen roepen, Twitterberichtjes de wereld insturen als: kijk eens, kijk eens, ik ben de held van het onderwijs! Als hij nu echt een grote broek aantrekt, moet hij daar ook echt de centen bij doen.
De voorzitter:
De heer Van Meenen mag hierop reageren.
De heer Van Meenen (D66):
Dat lijkt me wel. De staatssecretaris zakt nu echt naar een niveau dat ik niet van hem gewend ben. Ik beschouw het dan ook echt als een belediging. Ik hoop dat hij daar later zijn excuses nog eens voor aanbiedt, want juist met deze collega wens ik absoluut niet vergeleken te worden. Los daarvan, heb ik het net gehad over de motie die in juni is aangenomen. Dat is een opdracht aan de staatssecretaris. Dat is niet een vrijblijvende vraag, maar dat had hij gewoon moeten doen. Er had nu een brief moeten zijn, waarin staat wat daar precies voor nodig is. Dat was namelijk onderdeel van het onderzoek. Maar het zit er niet bij. Nee, het is een brief waarin staat: we gaan praten. Heel fijn! Wij leveren en dat zullen wij doen in ons verkiezingsprogramma. Daar staan we pal voor. Als ik hier het verwijt krijg dat een deel van mijn bijdrage is gehouden in het licht van de komende verkiezingen, dan denk ik: dat doen we hier allemaal.
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Beertema (PVV):
Mijn partijleider wordt aangesproken, dus ik wil even reageren. Ik wil meegeven dat ikzelf D66 veel populistischer vind dan de heer Wilders. Op al onze thema's krijgen wij altijd gelijk, met een vertraging van een jaar of twee, drie. Maar wij krijgen gelijk en D66 niet.
De voorzitter:
U hebt uw punt gemaakt. Dat geldt ook voor de heer Van Meenen en ook voor de staatssecretaris. Ik wil hem verzoeken om af te ronden.
Staatssecretaris Dekker:
Dat doe ik heel graag, voorzitter. De heer Van Meenen zadelt mij namelijk op met onmogelijke opdrachten. Hij vindt dat de staatssecretaris het maar gewoon moet regelen, zonder daarvoor ook maar één clue te geven. Er zit geen euro extra bij. Hij heeft geen begin gemaakt met aan te geven of het uit de lengte of uit de breedte moet komen. Dit is gewoon echt niet reëel.
De heer Van Meenen (D66):
Ik geef de staatssecretaris geen enkele opdracht; dat doet de Kamer, in meerderheid. Dat is echt een groot verschil. Ik wou dat ik de staatssecretaris een opdracht kon geven, maar zo is het niet. De Kamer heeft hem dus die opdracht gegeven. Als hij zo omgaat met opdrachten van de Kamer ... Nou, dan vind ik dat bijzonder.
De voorzitter:
Ik stel voor dat de staatssecretaris nu gaat afronden.
Staatssecretaris Dekker:
Ik dank de Kamer voor de motie, maar ik constateer dat daar geen geldmachine bij werd geleverd.
Nu de laatste vraag: die van de heer Grashoff over de doorgroeimogelijkheden voor leraren in het basisonderwijs. Ik vind dat een belangrijk thema. Ik vind serieuze carrièrepaden en doorgroeimogelijkheden voor leraren heel belangrijk. Wij willen dat leraren niet per se directeur moeten worden om carrière te kunnen maken; wij willen dat zij dat ook voor de klas kunnen doen. Maar het is niet zo dat er geen doorgroeimogelijkheden zijn in het loongebouw van het basisonderwijs. De cao in het primaire onderwijs kent namelijk de salarisschaal LC. Alleen wordt die onvoldoende benut. De procedure om leraren in deze schaal te benoemen, valt onder de verantwoordelijkheid van de schoolbesturen. In de po-sector zijn samen met de sociale partners doelstellingen vastgesteld, ook met betrekking tot de functiemix, waaronder het aantal leraren met een LC-schaal. Ik constateer dat die doelstelling nog niet is bereikt, ondanks het feit dat daar wel ruimte voor is. De heer Grashoff heeft daar dus een punt. Sterker nog, dat geldt ook voor de doelstelling van het aandeel in de LB-schaal dat de sociale partners hebben afgesproken. Mijn voorstel zou zijn dat we de sociale partners en de werkgevers blijven aansporen om nu echt werk te gaan maken van de ambities uit het actieplan LeerKracht.
De voorzitter:
Dank u wel. Volgens mij bent u nu klaar. Eén vraag nog van de heer Grashoff vóór de tweede termijn.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Een vraag over dat laatste, relevante, punt. We hebben daar niet voor niks behoorlijk veel aandacht aan besteed. Ik zie op zich wel een logica in het antwoord van de staatssecretaris, maar het is me toch wat te gemakkelijk. Wij vinden met elkaar dat die doorgroei er moet komen. Als wij dat dus allemaal belangrijk vinden, maar zien dat het basisonderwijs een flink probleem heeft en dat dat probleem nog veel groter gaat worden, dan kunnen we het niet laten bij de opmerking dat we wel een paar afspraken hebben maar dat daar niets van terechtkomt. Dan moeten we toch écht actie ondernemen. Ik vraag de staatssecretaris daarom of hij bereid is om hiervoor nu echt actie te gaan ondernemen. Wij hebben voorgesteld om met een experiment te starten. Daar hebben wij zelfs een amendement voor ingediend. Schoolbesturen doen dat namelijk niet zomaar niet; daar zit iets achter. We moeten dat doorbreken. We moeten dat een keer concreet bij de kop pakken.
Staatssecretaris Dekker:
Ik praat hier heel graag over door met de heer Grashoff. Ik denk dat het onderzoek dat de heer Duisenberg heeft gevraagd over hoe die functiemix in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin uitpakt, daarbij kan helpen. Wij hebben daar onderzoek naar laten doen en dat is vrijwel afgerond. Ik stuur dat de Kamer nog toe voor de discussie die wij straks gaan voeren over de voortgang van de lerarenagenda.
De voorzitter:
Wanneer stuurt u dat naar de Kamer?
Staatssecretaris Dekker:
Ik denk in de loop van deze maand. Ik zie nu geen geschrokken gezichten in de ambtenarenbak, dus dat komt wel goed.
De voorzitter:
Nu komt een korte vraag van de heer Duisenberg.
De heer Duisenberg (VVD):
Ik wil nog terugkomen op de schriftelijke antwoorden over de VO-HO netwerken en de wetenschapsknelpunten. Volgens mij heeft de minister daar ook al wat over gezegd. Uit de antwoorden van zowel de minister als de staatssecretaris heb ik allereerst begrepen dat ook de bewindspersonen gezamenlijk beide initiatieven steunen. Zij zeggen beiden dus dat we ermee doorgaan. De universiteiten hebben daar afspraken over. Mij bereiken echter ook berichten dat de universiteit hun financiering afhankelijk hebben gemaakt van de financiering vanuit OCW.
Staatssecretaris Dekker:
Het zijn twee dingen. De afspraken met het Platform Bèta Techniek over de VO-HO netwerken zijn deze week rondgekomen. Ik denk dat dat naar genoegen van beide partijen is. Ik was verbaasd over de petitie, die onder andere door de universiteiten werd aangezwengeld, dat OCW in de toekomst meer zou moeten bijdragen aan de wetenschapsknooppunten. We hebben daar een aantal jaren terug heel duidelijke afspraken over gemaakt met de universiteiten. OCW zou een aanloop betalen van een aantal jaar — dit staat zwart-op-wit — en daarna zouden de universiteiten de financiering van deze knooppunten overnemen. Dit is ook zo met ons besproken. Wij zullen ook de VSNU daarop blijven aanspreken. Wat mij betreft gaan die knooppunten door, maar is het ook heel helder wie moet betalen.
De heer Rog (CDA):
Ik wil even terugkomen op de VO-HO netwerken. Begrijp ik het goed dat de subsidie daarvoor in 2017 weg is of gaat die er alsnog komen?
Staatssecretaris Dekker:
Die gaat er komen. Daarover hebben we deze week afspraken gemaakt.
De voorzitter:
Wij gaan nu over naar de tweede termijn. Ik geef de heer Jasper van Dijk het woord.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris dat ook hij de nota van de SP intensief heeft bestudeerd, zoals ik zojuist vaststelde. Hij maakte er een beetje een populistisch grapje bij, maar dat vergeven wij hem. Het is laat op de avond en er moet ook gelachen kunnen worden. Wij spreken elkaar nog weer op 15 maart!
Er is een groeiende kloof in de samenleving en in het onderwijs. De inspectie heeft dit vastgesteld en ik heb daaraan een groot deel van mijn eerste termijn gewijd. De bewindslieden moeten zich echt nog eens flink achter de oren krabben, want met een fooi van 25 miljoen in de laatste maanden voordat het kabinet vertrekt, kom je er niet. Ik zou zeggen: kijk nog eens goed naar de financiële paragraaf van het SP-plan, want daar staan stevige voorstellen in. Er moet echt nog wel een nulletje bij!
Zelfs op zo'n klein punt als de acceptatieplicht in het onderwijs — het feit dat wij alle kinderen toegang geven tot alle scholen — wil het kabinet geen millimeter wijken en blijft het liever knus zitten, samen met de ChristenUnie en de SGP. Dit zijn gewaardeerde partijen, maar ongeveer de enige nog in deze Kamer die die acceptatieplicht afwijzen. Dat zijn zeven zetels. Kabinet, denk daar nog eens over na en zolang u dat niet doet, komt de Kamer zelf in actie, zoals ik gezegd had! Binnen enkele weken moet dat echt gebeuren. Dat wetsvoorstel is er gewoon. Ik ga over naar mijn moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat schoolbesturen de rijksbijdrage in de vorm van lumpsumbekostiging ontvangen;
van mening dat schoolvestigingen binnen een schoolbestuur zo veel mogelijk zeggenschap moeten krijgen over de wijze waarop het budget wordt besteed;
verzoekt de regering, een pilot te organiseren waarin de rijksbijdrage rechtstreeks aan de schoolvestiging wordt uitgekeerd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk en Siderius. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 17 (34550-VIII).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er scholen zijn die honderden en soms zelfs duizenden euro's aan vrijwillige ouderbijdrage vragen;
van mening dat een hoge ouderbijdrage onwenselijk is, omdat deze de toegankelijkheid van scholen beperkt voor leerlingen van ouders met een laag inkomen en daarmee de tweedeling in het onderwijs vergroot;
verzoekt de regering, in overleg met alle relevante actoren in het primair en voortgezet onderwijs een limiet te stellen aan de vrijwillige ouderbijdrage, en de Kamer hierover voor 1 maart 2017 te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk en Vermue. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 18 (34550-VIII).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de huidige bekostiging van het technisch vmbo ontoereikend is;
verzoekt de regering, in overleg met VNO-NCW, MKB-Nederland, de technische branches en de technische platforms van het vmbo een fonds in te stellen voor de inrichting van goede technische profielen op scholen en een adequatere bekostigingsfactor vast te stellen bij de herziening van de bekostiging van het voortgezet onderwijs,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk en Bruins. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 19 (34550-VIII).
De heer Jasper van Dijk (SP):
Mijn laatste motie gaat over een ander hot topic, het hoge collegegeld voor een tweede studie. Iedereen die voorstander is van een leven lang leren zou deze motie moeten ondersteunen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat universiteiten en hogescholen niet zelden torenhoge collegegelden vragen voor het volgen van een tweede studie;
constaterende dat het aantal studenten dat een tweede studie volgt de afgelopen vijf jaar met een derde is afgenomen;
overwegende dat vaak ondoorzichtig is hoe het tarief voor een tweede studie is opgebouwd;
verzoekt de regering, te onderzoeken hoe het collegegeld voor een tweede studie (bachelor/master) gemaximeerd kan worden, en de Kamer uiterlijk in het voorjaar van 2017 te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk en Mohandis. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 20 (34550-VIII).
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik zie dat ik nog 1 minuut en 33 seconden over heb. Ik vraag de minister om haar agenda te trekken, want haar omhelzing van het referendum aan de UvA heeft tot goede reacties geleid in Amsterdam. Ik kan de minister verklappen dat wij een uitnodiging hebben gekregen voor woensdag 23 november. Op die dag start het referendum aan de UvA om te kijken hoe je meer democratie kunt krijgen aan de universiteit. Dat is een geweldige verworvenheid. Studenten kunnen kiezen uit vier scenario's. Ik heb nog 58 seconden om die vier scenario's toe te lichten.
De voorzitter:
U kunt er ook voor kiezen om die tijd over te laten aan mevrouw Leijten.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik weet het, voorzitter, ik weet het; ik maak een grapje. Het zou hartstikke mooi zijn als de minister en ondergetekende op 23 november naar Amsterdam gaan om daar aan die mooie universiteit te spreken over dat referendum en de mogelijkheden om daar meer zeggenschap en democratie te organiseren. Ik sluit af en heb nog 37 seconden over. Dat is een cadeautje aan de volgende spreker.
De heer Duisenberg (VVD):
Voorzitter. Ik dank de minister en staatssecretaris voor hun beantwoording en ook voor hun vierjarige periode als bewindspersonen. Die is nog niet afgelopen, maar we zien in ieder geval op alle fronten meer uitdagend onderwijs. Namens de VVD wil ik beide bewindspersonen daarvoor danken. Ook dank ik de collega-Kamerleden voor vier jaar van interessante begrotingsdebatten vol passie voor het onderwijs.
Ik wil nog een paar laatste onderwerpen bespreken naar aanleiding van het debat. Ik begin met de fixus. De minister is ingegaan op de oproep van mijzelf, de heer Rog en een aantal andere collega's om het probleem van de capaciteitsfixus bij technische universiteiten te verhelpen. Als het een dermate klein probleem is, moet het zeker op te lossen zijn. Volgens mijn informatie zou dat voor 1 december moeten gebeuren. Ik hoop dat bericht in tweede termijn te krijgen, maar voor de zekerheid heeft de heer Rog een motie klaarliggen waar mijn naam ook onder staat.
Een ander punt is de LOB. De uitval blijft dramatisch hoog. Daar hebben we het over gehad, dus laten we de aanval op uitval echt naar een hoger niveau brengen. De aanpak is echt te wisselend, zowel op scholen als op universiteiten en hogescholen; dat kwam een beetje naar voren in het debat met de minister. Op heel veel plekken gaat het goed en gaat de uitval omlaag, maar het is belangrijk om ervoor te zorgen dat het overal goed gaat en dat het niveau overal omhooggaat. Daarom willen wij, de PvdA en het CDA het actieplan dat ISO, LAKS, JOB en NVS-NVL hebben opgesteld, omarmen. Ik dien de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat te veel jongeren te vaak uitvallen in het vervolgonderwijs of switchen van opleiding omdat ze geen goede voorbereiding op de studiekeuze en voorlichting over het aanbod hebben gehad;
overwegende dat er zowel in het voortgezet onderwijs als in het vervolgonderwijs voorbeelden zijn waar loopbaanbegeleiding en voorlichting goed zijn geregeld, maar door het ontbreken van minimale landelijke normen er te veel jongeren zijn die niet goed voorbereid worden;
constaterende dat ISO, LAKS, JOB en NVS-NVL, naar aanleiding van de studiekeuzechecklist, een goede aanzet hebben gedaan om tot landelijke normen te komen;
verzoekt de regering om in samenspraak met de betrokken organisaties, de VO-raad en alle sectororganisaties in het vervolgonderwijs tot landelijke normen te komen waaraan loopbaanbegeleiding, studievoorlichting en studiekeuzeactiviteiten minimaal moeten voldoen, en de uitwerking hiervan voor het meireces van 2017 met de Kamer te delen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Duisenberg, Rog en Mohandis. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 21 (34550-VIII).
De heer Duisenberg (VVD):
Gisteren hadden we de eerste termijn van dit debat. Collega Bisschop heeft ons wat liberale geschiedenis voorgehouden, waarvoor dank. We hadden het al even over de heren Thorbecke en Cort van der Linden, twee liberale heren die veel hebben betekend voor het onderwijs. Speciaal voor de minister wil ik daar een derde persoon aan toevoegen, een belangrijke vrouw. In de jaren 40 en 50 van de vorige eeuw was Tweede Kamerlid Adriana Fortanier-de Wit onderwijswoordvoerder van de VVD. Zij werd bij een portret, ter ere van haar afscheid na elf jaar Kamerlidmaatschap, bijgenaamd "de voorvechtster voor beter onderwijs". Net als nu zetten zij en de VVD zich toen al in voor meer differentiatie. Zij zei: een klein volk als het onze moet het beste onderwijs hebben dat er is om zich te kunnen handhaven; door middel van kern- en keuzevakken en gedifferentieerde diploma's was men een heel stuk verder gekomen. Ze had toen, in de jaren 40 en 50, namelijk kritiek op de voortgang op dat gebied. Over die differentiatie voegde ze eraan toe: tot nu is er eigenlijk alleen maar lapwerk verricht.
Wat betreft de differentiatie hebben we gezien en de afgelopen twee dagen gehoord dat er grote stappen zijn genomen. Maar het lapwerk van nu frustreert mij. Ook de bewindspersonen en veel mensen binnen en buiten de Kamer frustreert het dat de echte wezenlijke verbetering bij het leven lang leren te lang op zich laat wachten. We moeten weg van, wat we hier hebben genoemd, het leven lang leuteren. We moeten naar een geheel andere leercultuur waarin 17 miljoen Nederlanders elke dag weer nieuwe dingen leren. Net als toen is het essentieel voor ons land als geheel om ons verdienvermogen en dus onze welvaart te behouden, maar juist ook voor al die individuele Nederlanders die zich begrijpelijke zorgen maken over hun plek in de maatschappij en de economie van de toekomst.
Onze onderwijsdebatten gaan heel vaak over het onderwijs dat leerlingen en studenten genieten in het begin van hun leven. Maar wat bieden we die 12 miljoen mensen die een leven lang leren? Wat bieden we de administratief medewerker, de walsmachinist, de kapper en de desktopontwerper die een verandering in hun leven willen of moeten maken? Omscholen en bijscholen zijn de nieuwe zekerheden in een veranderende wereld. Ik weet dat iedereen hier in deze Kamer dat met mij deelt. Ik weet ook dat iedereen hier mijn frustratie deelt dat het te langzaam gaat. Dat is in debatten hier door iedereen uitgesproken. Eenieder van ons heeft vanuit die gedachte initiatieven genomen. Ik heb zelf in dit debat het persoonlijk onderwijsbudget als richting genoemd, maar zo zijn er ook de leerrechten, waar ik de heer Bruins over heb gehoord, de vouchers van de heren Van Meenen en Grashoff en de studiepuntbekostiging van de heer Mohandis. Dat zijn allemaal stappen die kant op. De heer Rog noemde in zijn termijn al het verschuiven van de leeftijdsgrens voor het levenlanglerenkrediet. Iedereen is bezig met zijn ding.
Denk je eens in wat er gebeurt als we al onze inspanning niet voor het overgrote deel richten op het initieel onderwijs in de eerste grofweg 25 jaar, maar dit meer in balans brengen met de onderwijskansen in de 50 à 75 jaar erna. Dat is een belangrijke en veel grotere periode. Denk je eens in wat er gebeurt als we niet denken in een hokje "sociale zekerheid" en in een hokje "onderwijs", maar hier daadwerkelijk de brug weten te slaan. Hoeveel meer zelfvertrouwen en zekerheid zou dat mensen wel niet geven?
Het gaat om het totaal van maatregelen en de samenhang. Mijn vraag is: kunnen we hier nu Kamerbreed de handen ineen slaan om de komende jaren concretere stappen te zetten waar Nederland beter van wordt? Ik denk dat dit in de opmaat naar een nieuwe kabinetsperiode een perfect moment is om met een groep ervaren Kamerleden dit onderwerp naar een hoger plan te trekken. De komende weken komen er verschillende studies uit naar een leven lang leren. Er komen studies van de SER en van de commissie-Sap. Die laatste is voor het mbo. Recentelijk is ook het rapport van de Onderwijsraad verschenen. Ik krijg daar heel graag van het kabinet een inhoudelijke reactie op.
Laten we vervolgens als vaste Kamercommissie door een uitgebreide hoorzitting te organiseren, samen de basis leggen voor het leven lang leren dat over de grenzen van partijpolitiek heen gaat en ook over portefeuillegrenzen heen gaat. Zo geven we de komende jaren echt een duw aan het leven lang leren. Ik hoop, en dat vraag ik hier in het laatste begrotingsdebat van deze periode, dat de collega's met mij die handschoen willen oppakken. Als wij het voor elkaar krijgen dat we een land worden van zelfverzekerde mensen, die weten wat ze kunnen en die de middelen krijgen om zich voortdurend te blijven ontwikkelen, dan hoeven we niet bang te zijn voor verandering. Dan kunnen we de verandering omarmen en aanjagen. En dan kunnen we ervoor zorgen dat voor ons land en voor alle mensen die hier leven, de beste tijd nog voor ons ligt.
De voorzitter:
Mijnheer Grashoff, ik zie dat u wilt interrumperen. U hebt zelf ook nog een termijn waarin u heel veel kunt zeggen. Ik sta een korte vraag toe.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Er is een belangrijk onderwerp in dit debat waarover ik nog een vraag wil stellen. Dat betreft de acceptatieplicht en artikel 23. Wij hebben een mijns inziens wat verrassende positiebepaling van de staatssecretaris gehoord. We hebben in de wandelgangen allerlei opmerkingen van mensen uit verschillende partijen gehoord, onder wie ook partijgenoten van de heer Duisenberg.
De voorzitter:
En nu de vraag!
De heer Grashoff (GroenLinks):
Mijn vraag is of de heer Duisenberg ons de positie van de VVD wil duiden. Is de VVD voor of tegen de acceptatieplicht?
De heer Duisenberg (VVD):
Volgens mij is aangekondigd dat er een wetsvoorstel gaat komen. Ik denk dat het het beste is als we dan dat debat voeren.
De heer Rog (CDA):
Voorzitter. Ik wil de staatssecretaris en de minister bedanken voor de beantwoording en het goede debat. Het was een buitengewoon inhoudelijk debat. Ik wil de bewindslieden met name ook bedanken voor hun eigen authentieke wijze waarop ze adhesie hebben betuigd aan artikel 23 en de vrijheid van onderwijs. Ik vind het mooi om dat te horen. Ik ben daar erg blij mee.
Ik ben ook dankbaar voor de antwoorden over de netwerken in het voortgezet onderwijs en het hoger onderwijs. Ik heb zojuist weer een motie verscheurd. Dat geldt ook voor het punt rond de schakeltrajecten vmbo/mbo. Ik ben blij met wat de bewindspersonen gaan doen op dat front en ik ben ook buitengewoon benieuwd hoe dat uitpakt en ik ben benieuwd naar de evaluatie. Ikzelf of iemand anders van mijn fractie zal dat in ieder geval op enig moment over twee jaar ook weer kritisch volgen wanneer we de uitkomst van dit experiment hebben.
De heer Duisenberg heeft een motie over Aanval op Uitval ingediend. Ik ben medeondertekenaar van die motie en sluit mij kortheidshalve bij zijn woorden aan.
Ik heb zelf nog vier moties over. De eerste motie gaat over studenten met functiebeperkingen. Ik heb daar vaker moties over ingediend. Ik probeer nu aan te sluiten bij een initiatief van de coalitiepartijen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat studenten met een functiebeperking, ernstige ziekte, zwangerschap, handicap, chronische ziekte of bijzondere familieomstandigheden vaak niet in staat zijn om hun studie in de nominale tijd af te ronden en de financiële ondersteuning vanuit het profileringsfonds per instelling fors kan verschillen;
overwegende dat het kabinet een proef is gestart met "betalen per studiepunt";
verzoekt de regering om studenten die door overmacht langer over hun studie doen, wanneer deze wordt veroorzaakt door bovengenoemde bijzondere omstandigheden van structurele aard, de mogelijkheid te bieden om per studiepunt te betalen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 22 (34550-VIII).
De heer Rog (CDA):
Ik heb vaker moties ingediend over het thema een leven lang leren en over 55-plussers die geen gebruik kunnen maken van het levenlanglerenkrediet. Ik probeer nu aan te sluiten bij een actuele ontwikkeling.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat onlangs is aangekondigd dat de AOW-leeftijd vanaf 2021 voor mensen geboren na 1954 met drie maanden opschuift;
constaterende dat het aantal 55-plussers dat deelneemt aan formele scholing achterblijft bij andere werknemers;
voorts constaterende dat 55-plussers geen gebruik mogen maken van het levenlanglerenkrediet;
verzoekt de regering, de leeftijdsgrens van het levenlanglerenkrediet gelijk mee op te laten lopen met de verhoging van de AOW-leeftijd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rog en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 23 (34550-VIII).
De heer Rog (CDA):
Ik ben de afgelopen week samen met de heer Duisenberg opgetrokken om op te komen voor de technische universiteiten. De heer Duisenberg heeft zojuist al aangegeven dat voor een probleem van geringe omvang een oplossing moet worden gevonden. Wij helpen de minister met de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de technische universiteiten overwegen om bij twaalf opleidingen een capaciteitsfixus in te stellen;
constaterende dat er tussen regering, onderwijsinstellingen en afnemend beroepenveld, als onderdeel van het Techniekpact, een ambitie is afgesproken om tot vier op tien afgestudeerden in de bèta-opleidingen en technologische opleidingen per 2025 te komen;
van mening dat investeringen de afgelopen jaren door het Techniekpact, het Platform Bètatechniek en vele andere betrokkenen in het onderwijs hebben geleid tot een hoger aandeel leerlingen en studenten dat voor bèta-opleidingen en technologische opleidingen kiest en dat een capaciteitsfixus volstrekt onlogisch is;
verzoekt de regering, met de VSNU en in het bijzonder met het samenwerkingsverband 4TU voor 1 december 2016 tot een oplossing te komen voor de voorgenomen capaciteitsfixi ingaande het collegejaar met start september 2017;
verzoekt de regering tevens, de financiële knelpunten en capaciteitsknelpunten bij de 4TU te onderzoeken en de Kamer hierover in het voorjaar van 2017 te informeren;
verzoekt de regering voorts, een diepgaand onafhankelijk onderzoek te starten naar de algehele bekostigingssystematiek van universiteiten, en de Kamer hierover voor 15 maart 2017 te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rog en Duisenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 24 (34550-VIII).
De heer Rog (CDA):
Ik zal meteen mijn laatste motie voorlezen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Inspectie voor het Onderwijs vaststelt dat scholen nog weinig systematisch bezig zijn met burgerschapsonderwijs en dat specifiek in het mbo "kritisch denken" onderbelicht blijft;
overwegende dat vmbo-leerlingen die doorstromen naar het havo ten minste één extra jaar maatschappijleer krijgen, maar dat dit op het mbo geen verplicht vak is en daarvoor ook geen bevoegdheidseisen gelden;
overwegende dat kennis van onze democratische rechtstaat, het overdenken en bespreken van controversiële onderwerpen en het leren discussiëren van grote waarde zijn om later succesvol deel te nemen aan onze samenleving en democratische instituties;
verzoekt de regering, in overleg te treden met in ieder geval de Nederlandse Vereniging van Leraren Maatschappijleer (NVLM), het Netwerk Burgerschap van de MBO Raad, het practoraat Burgerschap en de Jongerenorganisatie Beroepsonderwijs (JOB), teneinde te komen tot:
-verankering van kritische denkvaardigheden en mensenrechten in aansluiting op maatschappijleer in het vmbo, als vast onderdeel van de verplichting voor scholen om burgerschapsonderwijs aan te bieden en te bezien of het Examenbesluit Web hier nadere aanpassing op behoeft;
-een voorstel hoe docenten in het mbo optimaal zijn voorbereid en ondersteund om deze lessen te geven;
verzoekt de regering, de Kamer hier voor de zomer van 2017 over te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rog en Mohandis. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 25 (34550-VIII).
Mevrouw Vermue (PvdA):
Voorzitter. Allereerst dank ik het kabinet voor de beantwoording in eerste termijn. Nog te vaak bepaalt de afkomst van een kind de kansen die het krijgt in het verdere leven. De staatssecretaris benoemde dit ook in zijn betoog. De Partij van de Arbeid vindt dit onacceptabel. Wie schetst dan ook mijn verbazing: de staatssecretaris wil meewerken aan een wettelijk doorstroomrecht. Positief, zou je denken. Hij wekt daarmee de suggestie gelijke kansen te bieden, maar gaat vervolgens allerlei clausules toepassen, barrières opwerpen en daarmee drempels in stand houden. Jongeren die iets in hun mars hebben, mogen nooit uitgesloten worden van het havo als zij hun diploma hebben behaald. Het afschaffen van de toelatingscode betekent niet: de drempels integreren in het vmbo. Onderwijs dat op elkaar aansluit, een plan van aanpak om daar samen te komen en daarmee jongeren een kans geven om de beste editie van zichzelf te worden: dat ondersteunen wij. De staatssecretaris gaat het doorstroomrecht uitwerken, maar wij willen erop toezien dat op de weg daarnaartoe geen nieuwe uitsluiting op een andere plek wordt gecreëerd. Een diploma waar jongeren trots op kunnen zijn, zonder addertjes onder het gras, dat is het uitgangspunt.
Daarom dien ik een motie in die oproept om het doorstroomrecht wettelijk te verankeren. Zo kan de Kamer op de invulling toezien: gelijke kansen voor alle kinderen, ook met een 6,7 op hun diploma.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat havoscholen bij doorstromers met een vmbo-tl-diploma een toelatingscode hanteren met een afspraak dat het cijfergemiddelde op het diploma minimaal een 6,8 moet zijn;
overwegende dat ook doorstromers met een lager cijfergemiddelde dan een 6,8 in veel gevallen met succes de havo-opleiding zouden kunnen, zeker als maatwerk en persoonlijke begeleiding dit mogelijk maken;
van oordeel dat het beschikken over een diploma op het niveau van vmbo-tl/gl toegang moet geven tot de havo;
verzoekt de regering om in de wet een doorstroomrecht van vmbo-tl naar havo vast te leggen en met meer maatwerk en begeleiding perspectief te bieden op een soepele en kansrijke doorstroom van vmbo naar havo,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Vermue, Grashoff, Van Meenen, Jasper van Dijk, Kuzu en Bruins.
Zij krijgt nr. 26 (34550-VIII).
De heer Rog (CDA):
Nu deze motie onderdeel uitmaakt van de beraadslaging, heb ik er een vraag over. Betekent dit dat de indieners een 100%-garantie eisen dat iedereen die een diploma heeft, met welk gemiddelde dan ook, altijd een-op-een zelfstandig het recht kan claimen om naar het vervolgonderwijs te gaan? Is dat wat de motie precies vraagt?
Mevrouw Vermue (PvdA):
Exact. Daarmee heeft de heer Rog met zijn partij volgens mij op 7 oktober 2015 ook ingestemd, namelijk met de motie: "verzoekt de regering om leerlingen met een vmbo-tl- en vmbo-gl-diploma het recht te geven om door te stromen naar de havo".
De voorzitter:
Tot slot, mijnheer Rog.
De heer Rog (CDA):
Dat is precies de reden waarom ik dit vraag. Met dat dictum kan ik namelijk leven. Ik vind inderdaad dat wij iedereen het recht moeten geven om dat te doen, maar wij moeten wel kijken naar wat goed is voor het kind. Dat is, denk ik, wat anders dan een absoluut recht zonder dat daar op enige manier een voorwaarde aan gekoppeld kan worden. Maar het is interessant. Ik vind het goed dat wij weten wat het dictum heel exact inhoudt.
De voorzitter:
Gaat u verder, mevrouw Vermue. U was klaar? Dan geef ik het woord aan de heer Mohandis namens de PvdA.
De heer Mohandis (PvdA):
Voorzitter. Ik dank beide bewindspersonen voor de beantwoording. Net als de heer Duisenberg kijk ik terug op een goed debat. Rog refereerde terecht aan een heel inhoudelijk debat. Ik kijk ook terug op een periode waarin hard is gewerkt door velen. Er zijn grote veranderingen teweeggebracht, veranderingen die lang bediscussieerd werden. Er was de grote hervorming als het gaat om het studievoorschot. Daarover is veel gezegd, niet alleen tijdens dit debat maar ook in de afgelopen vier jaar. Het is ook bijzonder dat het gelukt is om dat te doen met een breed draagvlak. Het was geen hervorminkje dat is doorgevoerd met één zetel verschil waardoor na de eerstvolgende verkiezingen weer alles ter discussie komt te staan. Het ging juist om een duurzame verandering die zekerheid geeft aan studenten en aan instellingen om goed onderwijs te kunnen garanderen voor toekomstige generaties.
Maar er zijn in de afgelopen periode ook heel andere zaken gerealiseerd. Ik heb het in mijn eerste termijn al gehad over iets waar ik erg trots op ben. Ik blijf vertellen hoe mooi het is om straks, op 1 januari 2017, te zien hoe honderdduizenden mbo'ers gewoon kunnen reizen van woonplaats naar studieplaats zonder aan dat reizen honderden euro's per maand kwijt te zijn terwijl ze gewoon moeten reizen om te kunnen leren en om een startkwalificatie te halen.
Mijn collega Duisenberg las net een mooie motie voor waarvan ik mede-indiener ben. Ik wil echt benadrukken dat er veel problemen zijn in het hoger onderwijs en dat we terecht vaak praten over de toegankelijkheid. Maar als de percentages over de uitvalcijfers in het hoger onderwijs zouden gelden in het voortgezet onderwijs, zou Nederland te klein zijn. Het is dus van essentieel belang dat we alles op alles zetten om jongeren te helpen, te steunen, te begeleiden bij het maken van de juiste keuze. Dat moet veel meer gebeuren dan nu gebeurt. Het is al ingewikkeld genoeg. Daarom is het goed dat heel veel studentenorganisaties ook op dit punt over hun eigen schaduw heen springen en gezamenlijk deze ambitie oppakken. Dat doen ze samen met politieke partijen. Ze denken over heel veel punten verschillend, maar ze zeggen op dit punt: dit gaan we gewoon doen.
Ik kom op burgerschap en maatschappijleer. In het interruptiedebat hierover met de minister heb ik al heel duidelijk gezegd dat het niet zo is dat het overal niet goed gaat. Maar belangrijk is dat er instellingen zijn die dit afvinken. Ze doen het omdat het moet. Bij die instellingen worden deze vakken niet gegeven met de passie die nodig is en met het vaste karakter dat je mag verwachten omdat het voor veel mbo'ers nodig is om zich allerlei vormen van maatschappijleer eigen te maken. Ik ben blij met de motie. Niet alleen staat mijn naam eronder, maar ook wil ik vanaf deze plek de Kamer absoluut aanraden om deze motie te steunen. Laten we die brede opdracht om dit goed te organiseren geven aan al die organisaties in het mbo.
Ik zie ook een mooie motie van collega Van Dijk, met wie ik niet heel vaak voorstellen indien. Maar over deze wel gedekte motie is goed nagedacht. Er staat ook een goed dictum in. Nee, misschien is dit een beetje flauw. Over deze motie wil ik ook nog het volgende zeggen. In 2013 heb ik samen met de heer Rog een motie ingediend waarin wordt opgeroepen om transparant te zijn over de opbouw van die instellingscollegegelden. Die torenhoge collegegelden zijn ons altijd een doorn in het oog. Ik heb al eerder aan de minister gevraagd om te bekijken hoe je die kunt maximeren. Ik vind het heel belangrijk dat wij nu in de Kamer zeggen: wat ons betreft wordt maximeren de norm, maar onderzoek nou eens hoe je dat op een ordentelijke manier organiseert. Ik zeg er ook bij: we moeten niet voor één maximum kiezen, want dan groeien we naar het hoogste maximum toe. We moeten dit per opleiding bekijken. Wat kost een opleiding rechten gemiddeld? Wat kost een medische opleiding? Die instellingstarieven verschillen nogal. Laten we het echter alsjeblieft niet meer accepteren dat ze ver boven de werkelijke kostprijs uitkomen. Daarom heb ik het indienen van dit voorstel gesteund.
De heer Bruins spreekt na mij, dus ik zal niet te veel zeggen over het voorstel dat hij mede namens mij zal doen over de emanciperende taak en het hieraan koppelen van de bekostiging van instellingen. Het kan niet zo zijn dat instellingen die alles op alles zetten om zijinstromers of stapelaars in het hoger onderwijs een kans te geven, daarin worden ontmoedigd door problemen met de bekostiging. Ik steun het initiatief dus van harte. De heer Bruins zal straks mede namens mij hierover een motie indienen.
Ik kijk terug op een mooi debat waarin het ging over gelijke kansen. Soms mag ik een gastles geven op een vmbo- of mbo-school. Dan krijg ik vaak te horen: mijnheer, u hebt op het vmbo gezeten en zit nu in de Kamer, dus dan kan ik dat ook. Dat is het mooie van ons Nederlandse onderwijssysteem. Dat verhaal wordt nog te weinig verteld, niet alleen door mij, maar door velen die dat verhaal horen te vertellen. Heel veel jongeren hebben dromen, maar ervaren vaak een glazen plafond terwijl dat plafond er helemaal niet is. Het gaat erom hoe we jongeren het gevoel geven het allerbeste uit zichzelf te halen. Dat blijf ik in de komende periode doen. Er zijn te veel jongeren die dromen en voor wie kansen niet vanzelfsprekend zijn, maar die wel alles in zich hebben om het maximale uit zichzelf te halen. Uiteindelijk werk je op die manier aan een verbonden samenleving.
Ik bedank ook alle ondersteuning, alle ambtenaren die mee hebben gekeken naar dit debat voor het meedenken, voor het snelle schrijven en voor al hun adviezen. Ook zij verdienen natuurlijk alle steun en complimenten voor de afgelopen periode.
De voorzitter:
U bent de heer Van Meenen vergeten te bedanken.
De heer Mohandis (PvdA):
Dat heb ik in de eerste termijn gedaan.
De heer Van Meenen (D66):
Nee hoor, voorzitter, ik kom niks tekort vandaag. Maar ik wilde zeggen dat het verhaal van de heer Mohandis prachtig is. Gelukkig zijn er veel meer van dat soort verhalen en hij is niet de enige die het vertelt. Ik vertel zijn verhaal namelijk ook op heel veel plekken. Dat zouden we allemaal moeten doen.
De heer Mohandis (PvdA):
Dank u wel. Dat waardeer ik.
De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. Na deze groepshug gaan we weer over naar de realiteit. Ik heb niet heel veel tijd, dus ik steek meteen van wal, maar uiteraard nadat ik de bewindslieden bedankt heb voor hun uitvoerige reactie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat scholen in het primair en voortgezet onderwijs in het curriculum voldoende aandacht dienen te schenken aan de Nederlandse identiteit, cultuur en geschiedenis;
verzoekt de regering, het kerndoel 38 van het onderdeel "Oriëntatie op jezelf en de wereld" zodanig aan te passen dat de tekst komt te luiden: "In dit leergebied oriënteren leerlingen zich op zichzelf, op hoe mensen met elkaar omgaan, hoe ze problemen oplossen en hoe ze zin en betekenis geven aan hun bestaan. Leerlingen oriënteren zich op de natuurlijke omgeving en op verschijnselen die zich daarin voordoen. Leerlingen oriënteren zich op de Nederlandse identiteit, cultuur en geschiedenis. Leerlingen oriënteren zich daarnaast vanuit dat Nederlandse perspectief op de wereld, dichtbij, veraf, toen en nu en maken daarbij gebruik van het Nederlandse cultureel erfgoed met nadruk op de wereldeconomieën",
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 27 (34550-VIII).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat onze vlag het symbool is van onze gedeelde normen, waarden, instituties en geschiedenis;
overwegende dat die bij uitstek moeten worden uitgedragen in het Nederlandse onderwijs;
verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat er op elke Nederlandse po- en vo-school vaste momenten worden bepaald waarop gezamenlijk onze vlag wordt gehesen en het volkslied wordt gezongen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 28 (34550-VIII).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het essentieel is dat de schooladvisering in het primair onderwijs en de toelating en plaatsing in het voortgezet onderwijs goed verlopen;
constaterende dat een groter aantal bijgestelde adviezen zorgt voor meer organisatorische problemen in het vo;
constaterende dat leerlingen die te laat in het schooljaar een bijgesteld advies krijgen, bij de inschrijving op vo-scholen die een lotingsbeleid hanteren te maken kunnen krijgen met een weigering;
van oordeel dat de centrale eindtoets een objectief matchingsinstrument is voor de toelating en plaatsing in het vo;
verzoekt de regering om de (afname)datum voor de centrale eindtoets in het schooljaar zo in te plannen dat de resultaten binnen zijn vóór de inschrijving op het voortgezet onderwijs,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 29 (34550-VIII).
De heer Beertema (PVV):
Dat is mooi ruim geformuleerd. Ik zie de staatssecretaris goedkeurend knikken.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de sluipende invoering van het Engels, niet alleen als instructietaal, maar zelfs als voertaal in het hoger onderwijs zich niet verhoudt met de wet, houdende bepalingen met betrekking tot het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (artikel 7.2);
constaterende dat uit onderzoek eenduidig blijkt dat gebruik van een vreemde taal als instructietaal de kwaliteit van het onderwijsleerproces negatief beïnvloedt;
van oordeel dat ons Nederlandse onderwijs op deze wijze actief bijdraagt aan het degraderen van het Nederlands als lingua franca en als wetenschappelijke taal;
verzoekt de regering, de positie van het Nederlands als voertaal in het hoger onderwijs in ere te herstellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 30 (34550-VIII).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat numerus fixus in het hoger onderwijs binnen een aantal opleidingen zowel voor Nederlandse als voor internationale studenten geldt, waardoor de opleidingscapaciteit voor Nederlandse studenten beperkt wordt;
constaterende dat 73% van de internationale studenten weer vertrekt naar het land van herkomst na voltooiing van de opleiding;
van oordeel dat de internationalisering niet ten koste mag gaan van de capaciteiten, kwaliteiten en de mogelijkheden van de Nederlandse student;
verzoekt de regering, het hoger onderwijs op te dragen Nederlandse studenten voorrang te geven als er sprake is van numerus-fixusbeleid,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 31 (34550-VIII).
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Ruim 37 jaar geleden werd ik docent om te werken aan kansen voor kinderen, voor leerlingen. Om precies diezelfde reden werd ik vier jaar geleden Kamerlid, juist omdat ik me daar zorgen over maakte. Dan is het op zich vrij bijzonder als je "de Wilders van het onderwijs" wordt genoemd. Ik kan slechts hopen dat het de staatssecretaris oplucht. Ik kan me ook wel voorstellen dat hij enige behoefte heeft aan opluchting, want we zien het ook vandaag weer gebeuren met het doorstroomrecht: hij wil het niet, maar het gebeurt wel. Dat is wel een beetje de historie van de afgelopen vier jaar. De staatssecretaris is keer op keer gestuit door de Kamer. Dan moet het er af en toe uit. Geen probleem, ik heb in mijn leven genoeg meegemaakt om daar niet wakker van te liggen.
Het is ook onterecht. D66 heeft de verantwoordelijkheid genomen voor een extra investering van 500 miljoen euro in het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het mbo. We hebben de verantwoordelijkheid genomen voor een investering van een miljard in het hoger onderwijs. We hebben keer op keer verantwoordelijkheid genomen voor de hervormingsagenda van dit kabinet en voor sluitende begrotingen. Dan is het nogal wat als je beticht wordt van niet deugdelijke dekking en zo. Ik wijs de staatssecretaris en het kabinet er nogmaals op dat wij vandaag vooral hebben gesproken over weer dat onderwerp kansen in het onderwijs, en dat zal ons niet loslaten. Ook bij de verkiezingen zal dat het grote thema zijn in het licht van onderwijs. In dat licht heb ik vandaag ook gesproken. Ik hoop dat behoudens de staatssecretaris niemand mij dat kwalijk neemt. Ik blijf het ook doen, want kansen voor kinderen, daarvoor ben ik hier.
Ik heb vier moties. De eerste luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de sociale leen- en terugbetalingsvoorwaarden binnen het studievoorschot ervoor zorgen dat de maandlasten bij terugbetaling lager zijn en dat de mogelijkheid om een huis te kopen met een studieschuld makkelijker wordt;
verzoekt de regering, studenten die nog onder oude leen- en terugbetalingsvoorwaarden vallen de mogelijkheid te geven om te kiezen voor de leen- en terugbetalingsvoorwaarden zoals die gelden binnen het studievoorschot,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 32 (34550-VIII).
De heer Van Meenen (D66):
De tweede motie gaat over een groep waarover ik me al lang zorgen maak. Ik heb de minister bewust gevraagd om voor de begroting te komen met haar beeld van de studenten met een functiebeperking, in het licht van alle maatregelen waarmee ze te maken hebben. Dat is lang niet alleen het studievoorschot, maar vooral ook het feit dat de hoogte van de uitkeringen per gemeente verschilt. Volgens de brief deelt de minister deze zorg, maar voorlopig doet zij niets. Dat is voor mij en mijn fractie niet aanvaardbaar, vandaar de volgende motie. Overigens heb ik nog een motie meeondertekend die straks door de heer Bruins zal worden ingediend.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de financiële bijdrage voor studenten met een functiebeperking sterk varieert tussen verschillende gemeenten, namelijk tussen €30 en €380, en dus afhankelijk is van de gemeente waarin studenten wonen;
verzoekt de regering, de hoogte van een basisbedrag te bepalen voor de gemeentelijke toelage en een bandbreedte van €50 in te voeren waartussen deze toelagen mogen verschillen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 33 (34550-VIII).
De heer Van Meenen (D66):
De volgende motie gaat over het Model European Parliament. Dat is een belangrijk en interessant fenomeen dat dreigt het loodje te leggen. Dat zouden wij heel erg jammer vinden. Daarom dienen wij de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de subsidie aan het Montesquieu Instituut is stopgezet en hiermee het voortbestaan van het Model European Parliament (MEP) niet meer gegarandeerd kan worden;
verzoekt de regering, te onderzoeken hoe het voortbestaan van het MEP gegarandeerd kan blijven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 34 (34550-VIII).
De heer Van Meenen (D66):
Ook mijn laatste motie heeft betrekking op het bieden van kansen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er een CJP-cultuurkaart bestaat die middelbare scholen voor hun leerlingen kunnen aanschaffen en waarmee zij korting krijgen op allerlei culturele activiteiten;
constaterende dat dit nog niet bestaat voor het basisonderwijs;
overwegende dat het goed is als kinderen al op jonge leeftijd de kans krijgen om in aanraking te komen met cultuur;
verzoekt de regering, te onderzoeken wat de mogelijkheden en kosten zijn om de CJP-cultuurkaart ook voor de bovenbouw van het basisonderwijs beschikbaar te stellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 35 (34550-VIII).
De voorzitter:
U mag één korte vraag stellen, mijnheer Mohandis.
De heer Mohandis (PvdA):
Ik heb een vraag over de motie waarin de regering wordt verzocht om de terugbetaalvoorwaarden van het studievoorschot ook te laten gelden voor de groep die de basisbeurs kreeg of krijgt. Dat is vrij ingewikkeld. Wat bedoelt de heer Van Meenen precies? Als je in een annuïtair systeem van aflossen zit en nog 5 jaar hebt te gaan om het totaalbedrag af te lossen, moet dat dan ook weer naar 35 jaar worden gebracht?
De heer Van Meenen (D66):
Er moet helemaal niets. Het gaat er in deze motie om dat studenten de keuze zouden moeten kunnen krijgen om hetzij in het oude regime te blijven, hetzij in het nieuw regime te komen. Daar kunnen allerlei overwegingen een rol bij spelen, maar in deze motie wordt uitgesproken dat zij die keuze zouden moeten kunnen krijgen.
De heer Mohandis (PvdA):
Nog één vraag om het aan te scherpen. Het kan zo zijn dat iemand nog drie of twee jaar te gaan heeft voordat hij het hele bedrag heeft afgelost. In het oude systeem is dat na vijftien jaar. Die persoon zou er dan weer 35 jaar over kunnen doen, terwijl hij nog maar 2 jaar te gaan heeft. Dat is de consequentie van het voorstel.
De heer Van Meenen (D66):
Het is niet in detail uitgewerkt. Dat gaat pas gebeuren als deze motie is genomen natuurlijk. Je zou echter kunnen redeneren dat er al 12 jaar van die 35 voorbij zijn op dat moment. Bovendien zou ik verwachten dat iemand die zo ver is die overstap helemaal niet meer gaat maken. Dat hoeft ook niet.
De heer Rog (CDA):
De heer Van Meenen heeft tijdens deze begrotingsbehandeling het leenstelsel weer verdedigd. Er zijn 9.000 studenten minder op het hbo. In de afgelopen twee jaar zijn er wel tien moties en amendementen van de SP, de ChristenUnie en het CDA geweest over studenten met een functiebeperking. Die zijn allemaal categorisch weggestemd door D66 en nu komt de heer Van Meenen ineens met moties daarover. Hij heeft er één ingediend en hij heeft aangekondigd dat hij zich nog zal aansluiten bij een andere motie. Erkent de heer Van Meenen dat het leenstelsel voor deze groep jongeren wel degelijk buitengewoon ernstige effecten heeft? Gaat het de heer Van Meenen dus wel aan het hart dat 20% van de jongeren met een functiebeperking niet is gaan studeren in het hbo?
De voorzitter:
Vragen moeten echt over de moties gaan. U moet niet opnieuw het debat gaan voeren.
De heer Van Meenen (D66):
Deze motie is het vervolg op een motie die ik met de andere "leenstelselpartijen", om maar even een nieuwe term te gebruiken, in juni heb ingediend. Daarin werd gevraagd om een onderzoek. Dat onderzoek is er gekomen. Voor mij is dit het gevolg ervan. Alle leenstelselpartijen hebben altijd gezegd: als studenten in de knel komen, moeten we er ook wat aan doen.
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Van Meenen (D66):
Deze studenten komen wellicht niet alleen in de knel door het leenstelsel, maar ook doordat de uitkering per gemeente zo verschillend is. Daar gaat mijn motie nu over. De heer Bruins zal zo een motie indienen om dat andere punt te repareren. Ik roep de collega's van het leenstelsel dan ook op om hun woorden wat …
De voorzitter:
Mijnheer Van Meenen, deze discussie is heel vaak gevoerd. Het gaat echt alleen om de motie. We moeten nu niet de discussie heropenen.
De heer Duisenberg (VVD):
Ik heb een vraag over de motie over de omzetting van die leningen. Wat zijn de financiële consequenties van die motie?
De heer Van Meenen (D66):
Die financiële consequenties zullen optreden in 2050. Dat is over 34 jaar; 35 jaar na de invoering van het leenstelsel. Dan zal er door de wijziging in de terugbetaling een financieel effect zijn. Dat wordt nu, 34 jaar van tevoren, ingeschat op dan 115 miljoen.
De heer Duisenberg (VVD):
Dat is het verkeerde antwoord, maar het is een antwoord.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Voorzitter. Gisteren in mijn eerste termijn lanceerde ik de website mijnschoolisbijzonder.nl, met de uitnodiging aan scholen om op onze website te vertellen waarom een school zo bijzonder is. Basisschool de Regenboog uit Reeuwijk stuurde een klein berichtje. Een juf schreef: "Mijn school is bijzonder omdat we met elkaar een kleine maatschappij zijn, waarin eerlijkheid, vriendelijkheid, humor en liefde voor elkaar voorop staan. Ik hoop dat al deze bijzondere kinderen op mijn bijzondere school dit mee zullen nemen in hun toekomst en dat wij als leerkrachten elkaar over vijftien jaar aan kunnen kijken en mogen concluderen dat wij door onze goede zorgen een stukje hebben bijgedragen aan een mooie samenleving."
Ik bedank de twee aanwezige bewindslieden voor de manier waarop zij wederom het bijzonder onderwijs hebben beschermd en vakkundig hebben uitgelegd wat de betekenis en de waarde is van artikel 23, dat grote Grondwetsartikel waarover destijds zo lang strijd was en dat nu al zo lang meegaat en ons dat voortreffelijke onderwijsstelsel geeft.
Ik zal bij de stemmingen een aangehouden motie in stemming brengen over leerrechten. De minister zei destijds dat deze motie heel erg leek op wat zij in voorbereiding had. Ik hoop dat mijn motie een eindbeeld schetst of een visie geeft waar het naartoe kan gaan met die vouchers, die leerrechten of die scholingsbeurzen en dat deze mag rekenen op een meerderheid in de Kamer en op steun van de minister.
Ik heb ook een amendement ingediend over een fonds voor vmbo-techniek, waarover de heer Van Dijk al sprak. Ik heb daarvoor een goede dekking gevonden, denk ik. Daarmee hoop ik een droom te verwezenlijken die ik deel met de staatssecretaris. Afgelopen voorjaar zeiden we in een debat tegen elkaar: als iedere vmbo-leerling de richting kan kiezen die hij of zij wil, op fietsafstand, 15 à 20 km, dat zou toch prachtig zijn? We zien dat dit bij techniek heel lastig gaat worden. Ik denk dan met name aan de provincies Drenthe, Groningen en Zeeland. Ik hoop dat mijn amendement ertoe kan bijdragen dat de grootste knelpunten kunnen worden opgelost. Er is zeker tien keer meer nodig dan ik vraag, maar ik dacht: laat ik het bescheiden houden.
Ik heb vier moties die ik graag wil voorlezen. De eerste gaat over vmbo-techniek.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de leerlingaantallen in vmbo-techniek afnemen en het aanbod van technische profielen terugloopt en versnipperd is in verschillende regio's;
constaterende dat de invoering van de nieuwe profielenstructuur extra kosten voor scholen veroorzaakt, onder meer voor aanschaf van apparatuur, materialen en inrichting van praktijklokalen;
constaterende dat scholen moeite hebben om de volle breedte van het nieuwe PIE-profiel aan te bieden, als ze niet eerder de drie onderliggende richtingen aanboden;
van mening dat het aanbod van vmbo-techniek in Nederland op peil moet blijven;
verzoekt de regering, in overleg met vmbo-scholen en het technisch bedrijfsleven op korte termijn knelpunten voor het technisch vmbo in kaart te brengen, acute knelpunten door invoering van de brede profielen op te lossen en de regie te nemen om het technisch vmbo in heel Nederland op peil te houden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bruins en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 36 (34550-VIII).
De heer Bruins (ChristenUnie):
Dan komt nu de door de heer Mohandis aangekondigde motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat gelijke kansen in het onderwijs, in het bijzonder bij de doorstoom mbo-hbo-wo, een breed gedeelde ambitie is;
overwegende dat de financiering van het hoger onderwijs de ondersteuning en begeleiding van "stapelaars", inbegrepen groepen zoals zij-instromers, in toenemende mate onder druk zet;
overwegende dat een beperkt studiesucces onder talentvolle "stapelaars" zowel het studiesucces als de kwaliteit van mbo, hbo en wo ondermijnt;
verzoekt de regering, in overleg met de universiteiten, hogescholen en studentenorganisaties tot een programma van aanvullende ondersteuning en begeleiding voor "stapelaars" en inbegrepen groepen zoals zij-instromers in het hoger onderwijs te komen, en dit te betrekken bij het begrotingsonderzoek en het actieplan gelijke kansen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bruins en Mohandis. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 37 (34550-VIII).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat voor de invoering van het studievoorschot studenten met een functiebeperking een jaar extra prestatiebeurs van €3.433,80 ontvingen, maar dat deze financiële ondersteuning is vervangen door een lagere kwijtschelding van €1.200;
constaterende dat uit de Monitor Beleidsmaatregelen 2015-2016 van het ministerie van OCW blijkt dat studenten met een functiebeperking minder vaak instromen en een hogere kans op uitval hebben, dat hun kans op studievertraging groter is en dat zij meer moeite hebben om een stage of baan te vinden, waardoor het risicovoller is om te starten met een studie;
van mening dat studenten met een functiebeperking recht hebben op gelijke kansen en redelijke aanpassingen tot inclusief onderwijs;
verzoekt de regering, het bedrag van de kwijtschelding voor studenten met een functiebeperking te verhogen naar €3.433,80,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bruins en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 38 (34550-VIII).
De heer Rog (CDA):
Mag ik aan de heer Bruins vragen of het dictum van de motie ongeveer gelijk is aan de toelichting op het amendement op stuk nr. 11 (34035) dat zijn collega mevrouw Schouten in 2014 heeft ingediend en waar de heer Van Meenen toen tegen heeft gestemd?
De heer Bruins (ChristenUnie):
Dit moet ik uit mijn hoofd doen, want dat vond plaats voordat ik in de Kamer kwam. Ik vermoed dat het amendement ging over een toelage, terwijl deze motie gaat over een kwijtschelding. Nee?
De voorzitter:
De heer Van Meenen weet waarschijnlijk waar het over gaat.
De heer Rog (CDA):
Het ging om kwijtschelding voor studenten met een handicap of chronische ziekte. Het is exact dezelfde formulering.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Dan is de ChristenUnie in ieder geval consistent. Dat is fijn om te horen.
De heer Van Meenen (D66):
Dat kan ik goed uitleggen, voorzitter. Toen wisten wij nog niet wat de effecten zouden zijn. Wij nemen nooit maatregelen voordat wij het effect daarvan weten. Nu weten wij dat wel en dan nemen wij die maatregel ook, precies zoals het toen is afgesproken. Dat is iets anders dan wat de heer Rog nog uit te leggen heeft over de situatie van zo-even.
De heer Mohandis (PvdA):
Ik maak wel even bezwaar tegen het beeld dat wij nu precies weten wat de effecten zijn. Laat ik het helemaal eens zijn met het pleidooi dat wij alles op alles moeten zetten om ervoor te zorgen dat het hoger onderwijs toegankelijk is voor studenten met een functiebeperking. Daar is veel meer voor nodig. Wij weten alleen nog niet precies welke maatregelen exact helpen om deze groep te steunen. In de brief die wij afgelopen vrijdag van de minister hebben gekregen, is dat ook gezegd. Als wij definitief weten wat de effecten zijn, kun je gerichte maatregelen nemen. Ik wil de heer Bruins er wel op wijzen dat dit voorstel eerder is ingediend door zijn collega Schouten. Daar hebben wij indertijd heel bewust op gezegd dat wij eerst de exacte effecten zouden afwachten. Als die effecten definitief zijn, vindt de heer Bruins mij aan zijn zijde.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Mohandis.
De heer Mohandis (PvdA):
Ik bestrijd echter dat wij nu kunnen veronderstellen dat het beeld definitief is. Dat is namelijk niet waar.
De voorzitter:
Dank u wel. Gaat u verder, mijnheer Bruins.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ja. Dat beelden niet definitief zijn, deel ik met de heer Mohandis.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de resultaten van de centrale eindtoets (en alternatieve eindtoetsen) voor het basisonderwijs gebruikt worden als middel om de kwaliteit van basisscholen vast te stellen, terwijl het leerlingengewicht gerelateerd aan het opleidingsniveau van de ouders de enige werkelijke correctie is op de uitslag;
overwegende dat de eindtoets een beperkt beeld van de mogelijkheden van een leerling geeft en niet bedoeld en ontwikkeld is om de kwaliteit van het onderwijs te bepalen;
overwegende dat het leerlingengewichtensysteem zijn waarde verloren heeft en feitelijk onbetrouwbaar is als correctiemiddel;
overwegende dat scholen voor primair onderwijs door het gebruik van dit systeem soms onterecht de kwalificatie "zwak" van de inspectie ontvangen;
overwegende dat de uitzondering dat kinderen met een IQ lager dan 80 niet meetellen met de toets, geen recht doet aan de inzet van scholen om passend onderwijs te realiseren voor een grote groep leerlingen;
verzoekt de regering om de beoordeling van de kwaliteit van scholen op basis van de gemiddelde resultaten van de centrale eindtoets (en alternatieve eindtoetsen) voor het basisonderwijs te schrappen, totdat er een helder en eenduidig systeem ontwikkeld is dat recht doet aan de leerling, het passend onderwijs en de inzet van basisscholen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bruins, Rog en Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 39 (34550-VIII).
De heer Grashoff (GroenLinks):
Voorzitter. In dit debat stond kansengelijkheid of kansenongelijkheid in het onderwijs op belangrijke momenten centraal. Het is goed dat daarover wordt gedebatteerd en het is goed dat ik van de zijde van het kabinet en de minister en de staatssecretaris te horen krijg dat men zich daarover zorgen maakt en daarop actie wil ondernemen. Maar het is wel een discussie die we allang voeren, zeker waar het gaat om het primair en voortgezet onderwijs, waarover al de nodige moties zijn aangenomen en de nodige uitspraken door de Kamer zijn gedaan. Het moet mij van het hart dat ik vind dat deze staatssecretaris niet op een zuivere manier omgaat met de uitspraken die de Kamer daarover heeft gedaan, zeker niet inzake het doorstroomrecht, maar ook niet inzake de brede brugklassen. Ik voel me daarbij toch behoorlijk met een kluitje in het riet gestuurd. Wat mij betreft zullen we op dat punt de teugels dan ook strakker moeten aanhalen, in de hoop dat daar nog steeds een duidelijke Kamermeerderheid voor is. Hier moet echt op geacteerd worden. Dit moet niet alleen met de mond worden beleden, maar ook met daadwerkelijke en concrete acties.
Op basis daarvan heb ik graag de motie van mevrouw Vermue meeondertekend rondom het doorstroomrecht, die eigenlijk vrijwel identiek is aan mijn eigen motie van vorig jaar, met dien verstande dat er nu in staat dat het ook wettelijk moet worden verankerd. Vorig jaar was er al geen verschil van mening over dat het ging om een echt recht, dat voortkomt uit een diploma zonder aanvullende eisen. Dat is het nu weer. Ik ben blij dat dit wordt bevestigd. Ik hoop dat de heer Rog ook zo verstandig is om dat, net als vorig jaar, weer te steunen. Een andere weg is er niet dan gewoon diploma's in hun waarde te laten.
Ten aanzien van een paar zaken wil ik met een motie de Kamer vragen zich daarover uit te spreken. Allereerst een motie over de brede brugklas.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het aantal zogenaamde "brede brugklassen", waarin leerlingen van meer dan één onderwijsniveau in het vo tezamen in de brugklas zitten, daalt;
constaterende dat de adviesorganen aan de regering adviseren om brede en meerjarige brugklassen te behouden vanwege hun positieve bijdrage aan de ontwikkelingsmogelijkheden van kinderen;
constaterende dat er geen plan van aanpak is gekomen voor het stimuleren van brede brugklassen, zoals de motie-Grashoff c.s. (34300-VIII, nr. 58) vraagt;
van mening dat het stimuleren van brede brugklassen meerwaarde biedt en er inzicht nodig is in wat scholen nodig hebben, ook financieel, om brede brugklassen te kunnen inrichten waar alle leerlingen voldoende aandacht krijgen;
verzoekt de regering, te onderzoeken hoe meer brede brugklassen te realiseren zijn, wat daar financieel voor nodig is en hierover een voorstel naar de Kamer toe te zenden voor 1 februari 2017,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Grashoff en Vermue. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 40 (34550-VIII).
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik kom tot mijn tweede motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de onderwijsinspectie concludeert dat er steeds meer schaduwonderwijs ontstaat, zoals private huiswerkklassen, bijlessen en toets- en examentraining, wat bijdraagt aan de ongelijkheid in het onderwijs;
constaterende dat in tien jaar het aantal private onderwijsbedrijfjes ruim is verdubbeld en uitgaven van ouders aan privaat onderwijs fors zijn gestegen;
spreekt uit dat het publieke funderend onderwijs medeverantwoordelijkheid zou moeten dragen voor een zodanige begeleiding en ondersteuning van leerlingen dat aanvullend privéonderwijs, huiswerkbegeleiding en examentraining niet nodig zijn;
verzoekt de regering, te onderzoeken hoe meer ruimte en budget kan worden gegeven aan scholen, zodat scholen aan leerlingen die dat nodig hebben, adequate begeleiding en ondersteuning kunnen bieden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Grashoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 41 (34550-VIII).
De heer Grashoff (GroenLinks):
Dit is mijn laatste motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat veel pabo-afgestudeerden niet instromen in het basisonderwijs en dat een grote groep snel weer het basisonderwijs verlaat, wat mede bijdraagt aan het (aankomend) lerarentekort;
constaterende dat er een groot verschil is tussen de beloning en carrièremogelijkheden in het vo en po;
van mening dat docenten in het basisonderwijs even waardevol zijn als docenten in het voortgezet onderwijs;
verzoekt de regering, haar beleid zo in te richten dat er op korte termijn betere beloning en carrièremogelijkheden in het primair onderwijs komen, gelijk aan het voortgezet onderwijs,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Grashoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 42 (34550-VIII).
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Ik zal het kort houden. Ik heb geen moties, wat een heleboel leeswerk zal schelen. Ik wil de minister en de staatssecretaris bedanken voor de beantwoording van de vragen. Mijn dank aan hun medewerkers is daarin besloten. Ik wens hun ook sterkte en wijsheid toe bij de uitvoering van de begroting die straks zal worden aangenomen. Ik wil beiden ook bedanken voor de bevlogen en betrokken manier waarop zij woorden hebben gegeven aan de waarde van de vrijheid van onderwijs. Ik stel dat zeer op prijs. Het waren heldere argumenten. Als wij daar eerlijk naar luisteren, denk ik dat daar geen speld tussen te krijgen is.
Ik wil nog één inhoudelijk punt aan de orde stellen. Daar heb ik geen motie voor in voorbereiding, maar ik ben daar wel op een andere wijze mee bezig. Het is iets wat ons als een graat in de keel steekt: de gang van zaken rond het thuisonderwijs. De staatssecretaris heeft een keurige brief aan de gemeenten geschreven. Wat was het effect daarvan? Precies: niks. Wij krijgen nog steeds signalen uit gemeenten dat daar willekeurige, heel rare maatregelen worden opgelegd. Een ouderpaar dat voor de tweede keer richtingsbezwaren aangeeft, krijgt de opdracht om gespecificeerd per school aan te geven wat het bezwaar tegen elke afzonderlijke school is in een kring van 20 kilometer rond de stad. Dan denk ik bij mijzelf: jongens, waar zijn we toch mee bezig? Ik heb in de schriftelijke beantwoording gezien dat in december de internetconsultatie is van een wetsvoorstel dat nu voorligt. Dat betekent dat er in deze kabinetsperiode geen wetsvoorstel meer zal worden ingediend. Er is ons veel aan gelegen om dit toch binnen deze kabinetsperiode geregeld te krijgen, zodat de goedwillende thuisonderwijzers die daar welbewust voor kiezen, niet het slachtoffer van allerlei gemeentelijke willekeur worden. Wij zullen dit nader uitwerken en hier contact over houden.
De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Voorzitter. Vanwege de tijd begin ik meteen met mijn moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat scholen en bedrijven samen verantwoordelijk zijn voor de beschikbaarheid van voldoende stageplaatsen;
verzoekt de regering om te bewerkstelligen dat stageplaatsen voor jongeren worden gegarandeerd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 43 (34550-VIII).
De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Nu mijn tweede motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de recent ingevoerde extra eisen aan de pabo ertoe leiden dat de instroom aan de pabo is gedaald en dat veel minder mbo'ers doorstromen naar de pabo;
constaterende dat de daling van de instroom van studenten met een migrantenachtergrond aan de pabo hierbij relatief hoog is;
overwegende het lerarentekort;
overwegende het belang dat de diversiteit op de pabo de diversiteit in onze samenleving weerspiegelt;
verzoekt de regering, te inventariseren, bijvoorbeeld in een voortgangsrapportage Lerarenagenda, of en op welke wijze een schakeljaar aan de pabo zou kunnen helpen om de daling van de instroom aan de pabo te verminderen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 44 (34550-VIII).
De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Dan ga ik nu over naar de laatste motie, voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat leerlingen met lager opgeleide ouders minder ver blijken te komen in het onderwijs dan hun leeftijdgenoten met hoger opgeleide ouders;
constaterende dat ongelijkheid in de mate van betrokkenheid van ouders bij het schoolgaan van hun kinderen hierbij een rol speelt;
constaterende dat de regering met het actieprogramma Tel mee met Taal onder andere inzet op het vergroten van de ouderbetrokkenheid onder laagtaalvaardige ouders;
verzoekt de regering, in samenwerking met relevante maatschappelijke organisaties, tevens gericht beleid te voeren op het vergroten van de ouderbetrokkenheid onder ouders met een migrantenachtergrond,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 45 (34550-VIII).
De heer Mohandis (PvdA):
Ik heb een vraag over de eerste motie, want ik snap het indienen ervan niet helemaal. Deze motie is al ingediend en aangenomen. De heer Kuzu haalt hiermee de eerdere brede Kamermeerderheid onderuit. Dat zou zonde zijn, terwijl wij voor hetzelfde strijden.
De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Nee. Er is een initiatiefnota geweest van mevrouw Jadnanansing. De minister heeft gereageerd dat ze vooralsnog — dit staat letterlijk in de brief van de minister — niet wil overgaan op het geven van die garantie, omdat ze daar bijna de hele wereld voor verantwoordelijk houdt. Ik vind dat er nog een keer recht gedaan moet worden aan die uitspraak, want de minister gaat niet over tot uitvoering.
De heer Mohandis (PvdA):
De initiatiefnota is besproken in de Kamer en daar was geen meerderheid voor. Sluit u aan, dan komen we dichterbij een meerderheid. Er is daarna wel een motie ingediend voor een sluitende aanpak om de stages te garanderen van het lid Jadnanansing. Het was een motie en die is aangenomen! Ik maak deze interruptie, omdat ik haar nodig heb; ik ga er misschien een leuk Facebookfilmpje van maken.
De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Ik zou deze vraag graag doorgeleiden naar het kabinet om te horen of de minister dit wil uitvoeren. Mocht het zo zijn dat de minister onvoorwaardelijk aangeeft dat zij deze motie wil uitvoeren, ben ik uiteraard bereid, ook voor het Facebookfilmpje, om deze motie in te trekken.
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):
Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun reactie. Ik dien een motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het huidige onderwijssysteem — waarbij onder meer het bijzonder religieus onderwijs gesubsidieerd wordt door de Staat — bijna 100 jaar geleden is ontworpen;
constaterende dat het karakter van Nederland door de voortschrijdende secularisering sinds die tijd echter fundamenteel is veranderd;
constaterende dat die verandering ervoor gezorgd heeft dat de zuilensamenleving van weleer niet langer bestaat gezien het feit dat 70% van de bevolking niet meer behoort tot een kerkelijke gezindte en uitgesproken atheïsten inmiddels een grotere groep vormen dan theïsten;
constaterende dat het huidige systeem echter wel ruimte biedt voor de ontwikkeling van een nieuwe, islamitische zuil;
overwegende dat door de verdere secularisering van de samenleving als geheel deze zuil ook niet naast andere zuilen zal komen te staan maar helemaal op zichzelf;
overwegende dat dit een fundament vormt voor een ongewenste parallelle samenleving;
overwegende dat religieuze vorming daarnaast überhaupt geen taak is van de Staat;
verzoekt de regering, toe te werken naar de beëindiging van de subsidiering van het bijzonder religieus onderwijs,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Klaveren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 46 (34550-VIII).
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik heb twee vragen. Wat bedoelt de heer Van Klaveren met "toe te werken naar de beëindiging van religieus onderwijs"? Kan hij dit concreter maken? Wat gebeurt er met algemeen bijzondere scholen, zoals Montessorischolen en dergelijke, als deze motie wordt uitgevoerd?
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):
Ik begin met de tweede vraag. Het verschil is dat het meer gaat over de didactische leervorm. Hoe leer je dat één plus één twee is? Dat kan met speeltjes en materialen zoals ze dat op Montessorischolen doen, maar ook oldskool met een boekje. Die scholen blijven dus gewoon bestaan.
Het eerste punt "toewerken naar" betekent uiteindelijk dat wij willen dat het religieus bijzonder onderwijs niet meer wordt gesubsidieerd door de Staat.
De voorzitter:
Daarmee zijn wij aan het einde gekomen van de tweede termijn van de Kamer. Er zijn 30 moties ingediend.
Ik geef het woord aan de minister.
Minister Bussemaker:
Voorzitter. Ik loop direct de moties langs. Ik begin met de motie-Van Dijk/Mohandis op stuk nr. 20 over het hoge collegegeld voor de tweede studie. Deze motie ontraad ik. Ik hoef dat niet te laten onderzoeken, zoals in de motie wordt gevraagd, want ik weet wat dat kost, namelijk 90 miljoen. Ik heb dat geld nu niet. Wel hebben we geregeld dat je je tweede studie kunt doen tegen wettelijk collegegeldtarief als je die tweede studie begint terwijl je nog met je eerste studie bezig bent. Dat vind ik zelf al een enorme stap vooruit. Het kost 90 miljoen. Als de heer Van Dijk dit wil regelen, zal hij ook moeten aangeven waar het van betaald moet worden. Ik ontraad deze motie dus.
De voorzitter:
U mag heel kort reageren, mijnheer Van Dijk. Er zijn 30 moties ingediend. Als over elke motie weer discussie wordt gevoerd, zitten we hier tot zes uur 's ochtends.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik ga niet bij 30 moties interrumperen, alleen bij de eerste 4.
De minister gaat iets te snel met die kosten van 90 miljoen. In de motie wordt slechts gevraagd hoe je het zou kunnen maximeren. Er wordt dus helemaal nog geen maximum genoemd. We geven de minister juist de ruimte om daar onderzoek naar te doen.
Minister Bussemaker:
Het bedrag dat het kost blijft staan. Als je iemand die al een eerste studie heeft afgerond zijn tweede studie laat doen tegen wettelijk collegegeld, kost dat 90 miljoen. Dat weten we.
De voorzitter:
We gaan de discussie niet opnieuw voeren, het spijt me zeer. U mag alleen interrumperen als u een motie wilt wijzigen, intrekken of aanhouden. Een nieuwe discussie is niet de bedoeling.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Maar dit is een misverstand. Het gaat er niet om het tarief terug te brengen tot het wettelijk collegegeld. Er zijn talloze varianten mogelijk. Je kunt ook maximeren tot €6.000, namelijk de financiering van een hogeronderwijsstudie.
Minister Bussemaker:
Dan beginnen we een hele nieuwe discussie. Waarom zouden we een tweede studie anders gaan bekostigen dan een eerste studie? Dat zie ik niet. We hebben twee bekostigingssystemen: wettelijke collegegeld en instellingscollegegeld. Daar kunnen we uit kiezen. We kunnen een hele discussie over collegegelden beginnen, maar ik wil daar niet aan. Ik ben blij dat ons wettelijk collegegeld niet al te hoog is. Je weet maar nooit waar het toe leidt als je daarover een hele discussie gaat beginnen, die mensen op bepaalde gedachten brengt. Dit kost geld. Als je het nu wilt doen, tegen wettelijke collegegeldtarief, kost het 90 miljoen.
De heer Duisenberg wil graag dat de Kamer gaat praten over al die mooie adviezen over een leven lang leren: het advies van de Onderwijsraad, het SER-advies, het advies van de commissie-Sap. Dat debat vindt maandag plaats, bij de discussie over het Belastingplan, waarbij ik aanwezig zal zijn. Als de heer Duisenberg hier een begin mee wil maken, kan hij dat debat volgen, want dan gaan we discussiëren over de scholingsaftrek; dat sluit namelijk aan bij de adviezen.
De motie-Duisenberg c.s. op stuk nr. 21 gaat over studievoorlichting. Deze motie is deels overbodig en wil ik deels ontraden. Dat kan niet, dus ik moet haar in haar geheel ontraden. Het zou nog beter zijn als deze motie wordt aangehouden. De Kamer heeft van ons een uitgebreide brief gekregen over LOB. Daarin geven we aan dat er al heldere uitgangspunten zijn. Een landelijke norm, zoals de heer Duisenberg voorstelt, biedt naar mijn idee nu niets extra's. Wel kan worden vormgegeven aan een bovensectoraal expertisepunt, dat een centrale landelijke functie krijgt. We kunnen kijken of we daarbij aan kunnen sluiten, maar ik heb zomaar het idee dat over de brief over LOB nog een debat met de Kamer volgt, dus ik verzoek de indieners om deze motie aan te houden. Er komt namelijk ook nog een onderzoek naar de studiekeuzecheck. Aan het eind van dit jaar wordt dat onderzoek afgerond. Dit onderwerp zouden we daarbij kunnen betrekken. Het heeft mijn voorkeur dat de motie wordt aangehouden; gebeurt dat niet, dan ontraad ik haar.
In de motie-Rog op stuk nr. 22 wordt het kabinet verzocht om studenten die door overmacht langer over hun studie doen de mogelijkheid te bieden per studiepunt te betalen. Ik vind het een creatieve gedachte, ook om aan te sluiten bij de initiatieven van de leden Duisenberg en Mohandis. Ik kan me er ook nog wel iets bij voorstellen, maar dat experiment flexstuderen is nog niet begonnen. Daar zouden we eerst nog maar eens mee moeten beginnen om te bekijken of het ook voor andere groepen kan. Een deel van de groepen die de heer Rog noemde, zit ook in het experiment. Ik hoorde hem bijvoorbeeld over zwangere vrouwen spreken en ik dacht ook over ouders met kinderen. Die zitten in het experiment. Misschien kunnen er andere groepen aan toegevoegd worden. Dat wijs ik niet bij voorbaat af, maar ik wil eerst het experiment afwachten.
De voorzitter:
Wat is het oordeel over de motie van de heer Rog?
Minister Bussemaker:
Ik ontraad hem nu. De motie zou ook aangehouden kunnen worden, maar dat duurt wel een tijdje, want die pilot moet nog beginnen. Ik zeg oprecht dat ik de gedachte interessant vind, maar het is nu veel te vroeg om daarover te oordelen.
De heer Rog (CDA):
Is de minister niet bereid om te bekijken of ze het experiment kan verbreden met een deel van deze doelgroep? Het is een specifieke doelgroep die per definitie aan de voorkant al weet dat hij niet alle studiepunten zal halen. Is dat een mogelijkheid?
Minister Bussemaker:
Dat is ingewikkeld. We hebben die pilot net vastgesteld en die moet nu uitgevoerd worden. Ik wil wel kijken of dat kan, maar ik kan dat niet garanderen. Dan moet ik echt even naar de regeling kijken.
De heer Rog (CDA):
Ik houd de motie aan en ik zou het buitengewoon waarderen als de minister even laat weten of die mogelijkheid er is. Dan kan ik altijd nog besluiten om de motie in stemming te brengen.
Minister Bussemaker:
Ik ben bereid om ernaar te kijken. Laat ik dat zeggen. Ik ben niet onwillig, maar ik vraag me af of het nog uitvoerbaar is. Dat is meer de vraag. Ik hoor nu dat het waarschijnlijk uitvoerbaar is. Ik laat het precieze antwoord nog weten.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Rog stel ik voor, zijn motie (34550-VIII, nr. 22) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
De heer Duisenberg (VVD):
Ik heb nog even een vraag voor de duidelijkheid. Tussen de heer Rog en de minister is afgesproken dat de minister ernaar gaat kijken. Gaat dat specifiek over de instellingen die nu meedoen aan de pilot?
Minister Bussemaker:
Ja.
De heer Duisenberg (VVD):
Als het daarbuiten gaat, is het namelijk sowieso onuitvoerbaar.
Minister Bussemaker:
Nee, het betreft alleen de pilot. Daar kunnen we dan weer van leren of het misschien ook mogelijkheden elders biedt.
In de motie-Rog/Van Meenen op stuk nr. 23 wordt de regering verzocht de leeftijdsgrens van het levenlanglerenkrediet te indexeren aan de hand van de AOW-leeftijd. Ook daarvoor geldt dat ik het een interessante en ook logische gedachte vind. Ik zou ook hier willen vragen om de motie aan te houden, want aan zo'n verhoging zijn kosten verbonden. Ik vind het echter niet gek om dit onderwerp verder te verkennen, ook bij de behandeling van het voornemen om de scholingsaftrek af te schaffen. Daar gaat het ook over een leven lang leren, dus ik zou dat liever bij het debat van maandag willen betrekken. Daar krijgt het waarschijnlijk ook nog een vervolg. Dan kunnen we het debat goed voeren. Hier hebben we daarvoor eigenlijk niet de ruimte.
De voorzitter:
Gaat u de motie aanhouden, mijnheer Rog?
De heer Rog (CDA):
Ja, met de toezegging van de minister houd ik haar aan.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Rog stel ik voor, zijn motie (34550-VIII, nr. 23) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Bussemaker:
De motie-Rog/Duisenberg op stuk nr. 24 acht ik overbodig. Ik heb bij het wetgevingsoverleg namelijk al een onderzoek toegezegd. Ik heb dat hier nog eens een keer aangekondigd. Ik ben graag bereid rond de jaarwisseling een brief te sturen over opleidingen met een fixus. Ik wil ook een onderzoek doen, maar dat wil ik breed doen met meerdere scenario's. Dat is dus niet alleen gericht op de technische universiteiten, maar ook op de algemene universiteiten met bèta-opleidingen en ook op bijvoorbeeld eerstegeneratiestudenten of stapelaars. Voor het overige heb ik dit al toegezegd. Ik vind de motie dus overbodig en ontraad haar. De motie op stuk nr. 25 van de leden Rog en Mohandis gaat over burgerschapsonderwijs in het mbo. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer. Ik deel het belang van burgerschapsonderwijs in het mbo. Ik heb een aantal kanttekeningen gemaakt. Er moet dan nog wel het een en ander uitgezocht worden. Maar zoals de motie nu is geformuleerd, geeft die daarvoor ook de ruimte. Ik laat het oordeel over de motie dus aan de Kamer.
De motie op stuk nr. 30 van het lid Beertema gaat over Engels als voertaal in het hoger onderwijs. Ik ontraad die motie. Ook daar hebben we het al vaak over gehad. Ik vind dat Nederlands belangrijk is en ook een belangrijke taal moet blijven in het hoger onderwijs. Maar ook Engels is relevant. We leiden ook steeds meer op voor een internationale markt, met internationale studenten. Het moet niet omslaan. Ik heb de KNAW gevraagd hoe instellingen met deze spanning kunnen omgaan. Ik verwacht die rapportage rond de kerst te krijgen. Ik zou de heer Beertema nog kunnen suggereren om de motie aan te houden, omdat we rond of na kerst over dat rapport van de KNAW kunnen spreken. Wil hij dat niet, dan ontraad ik de motie.
In de motie-Beertema op stuk nr. 31 wordt de regering verzocht, het hoger onderwijs op te dragen om Nederlandse studenten voorrang te geven als er sprake is van numerus-fixusbeleid. Ik ontraad die motie, want het is van groot belang dat ook internationale studenten naar Nederland kunnen komen. Ze betalen vaak instellingsgeld. Dat is belangrijk voor universiteiten. Voorts wordt de international classroom ermee gecreëerd, wat belangrijk is voor Nederlandse studenten. Ik vind dit dus geen wenselijke oplossing.
De motie van de heer Van Meenen op stuk nr. 32 gaat over het studievoorschot en de terugbetalingsvoorwaarden. Ik ontraad die motie. Het is natuurlijk een sympathieke gedachte, maar het gaat om maar liefst 800.000 debiteuren. Zij zouden dan minder terug hoeven te betalen en hun terugbetaling over een langere periode mogen spreiden. Dat kost veel geld, en niet alleen pas over 34 jaar maar ook al veel eerder. Met de kwijtschelding zou zo'n 500 miljoen gemoeid zijn. De staatsschuld neemt toe. Het is een sympathieke gedachte maar niet iets wat je even zo op een achternamiddag invoert. Ik bedoel dat niet oneerbiedig, maar er zouden wel een heel goed onderzoek en debat aan vooraf moeten gaan. Ik ontraad de motie zoals die nu is geformuleerd.
De heer Rog (CDA):
Ik heb een korte vraag over de motie op stuk nr. 31 van de heer Beertema. Die ging over die buitenlandse studenten. De minister vindt het niet leuk om dat te doen. Waren dat de argumenten? Het is niet zo dat zich hier hogere wetgeving tegen verzet? Ik vind dat van belang voor de advisering aan mijn fractie.
Minister Bussemaker:
Ik denk dat het heel ingewikkeld is. Ik denk dat het niet mogelijk is om te zeggen: u mag geen internationale studenten meer aannemen. Het enige wat kan, is dat instellingen zeggen dat ze bij decentrale selectie voorrang geven aan Nederlandse studenten. Maar ik zou dat zeer ongewenst vinden. Het is in strijd met alle internationale afspraken over het hoger onderwijs en de Bologna-afspraken. Het zou iets moeten zijn wat we ook echt niet zouden moeten willen, omdat we dan alle internationale afspraken ter discussie stellen.
De heer Rog (CDA):
Ik zou het werkelijk op prijs stellen als de minister nog aan de Kamer kan laten weten tegen welke internationale afspraken dit in zou druisen. Dat vind ik relevant.
Minister Bussemaker:
De Bologna-afspraken zijn de belangrijkste afspraken op het terrein van hoger onderwijs. Ik zal de Kamer dat met nog meer argumenten omkleed laten weten.
De heer Van Meenen (D66):
Ik begrijp wat de minister zegt over mijn motie op stuk nr. 32. Om dit nu een achternamiddag te noemen! Zo voelt dat niet helemaal. Maar goed. Als ik het dictum van de motie zo zou wijzigen dat er zou staan: verzoekt de regering onderzoek te doen naar de mogelijkheden om studenten, et cetera? Hoe kijkt de minister er dan naar?
Minister Bussemaker:
Dan vind ik het nog wel een heel ruim geformuleerde motie. Wat voor onderzoek wil je dan doen? Waar wil je dat op richten? Ik stel dan voor dat u het dictum iets preciezer maakt. Er werd net ook al gevraagd wat het betekent als je die 800.000 studenten van de ene op de andere dag maar in laat stromen in het studievoorschot. Maar om te kijken of daar scenario's voor zijn, dat zou theoretisch mogelijk zijn. Ik vind dat op dit moment, met alle prioriteiten die de Kamer aangeeft, echter niet het belangrijkste. Het lijkt mij op dit moment dus niet cruciaal. Ik zou willen zeggen: laten we kijken hoe het studievoorschot zich uitkristalliseert. Als we daar meer inzicht in hebben en dat op orde hebben, dan zou dit een volgende stap kunnen zijn.
De voorzitter:
Wat doet u met de motie?
De heer Van Meenen (D66):
Ik was bereid om de motie te wijzigen naar aanleiding van wat de minister zei. Nu komt zij daar blijkbaar op terug. Daar ga ik nog even over nadenken.
De voorzitter:
U hebt tot dinsdag de tijd.
Minister Bussemaker:
Mijn oordeel blijft dus: ontraden.
Dan kom ik op de motie-Van Meenen op stuk nr. 33 over het stroomlijnen van de studietoeslag. Laat helder zijn dat ik de zorgen over studenten met een functiebeperking deel. Ik heb de Kamer daarover recentelijk een brief gestuurd met een inventarisatie van problemen, waaruit blijkt dat er niet één knelpunt is en dat er dus ook niet één simpele oplossing is. Dit kan dus ook niet de oplossing zijn. Wij weten niet of de individuele studietoeslag helpt, want lang niet alle studenten komen daarvoor in aanmerking. Het is een onderdeel van de Participatiewet, die gedecentraliseerd is. Het is dus ook strijdig met de gedachte die daar achter zit. Ik heb in mijn brief al aangegeven dat ik graag wil kijken naar de volgende monitor, die uitkomt in het voorjaar. Mocht er een reden zijn en mochten wij meer informatie hebben waardoor wij beter het knelpunt kunnen bepalen, zal ik ook handelen. Dat zeg ik toe, maar de aanneming van deze motie ontraad ik. Overigens is de gedachte van de heer Rog in het kader van het flexstuderen is dan misschien wel een net zo interessante oplossing.
De heer Van Meenen (D66):
De minister kan ook niet uitsluiten dat dit een oplossing biedt. Is het dan niet logischer om de motie aan te houden?
Minister Bussemaker:
Dat kan ook, dat vind ik prima. In het voorjaar hebben wij de monitor over het studievoorschot. Dan kan ik misschien preciezer duiden waar en hoe zich een probleem voordoet met studenten met een beperking. Op grond van de brief die de Kamer recentelijk heeft gekregen, is dit niet de oplossing.
De heer Van Meenen (D66):
Dan houd ik deze motie aan.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Van Meenen stel ik voor, zijn motie (34550-VIII, nr. 33) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Bussemaker:
Dan kom ik op de motie-Van Meenen op stuk nr. 35 over het onderzoek naar de CJP-pas. Ik ontraad de aanneming daarvan. Het is natuurlijk een sympathieke gedachte, want ik wil heel graag cultuureducatie, maar ik stel vast dat wij goede stappen zetten, met cultuureducatie met kwaliteit. De Kamer krijgt binnenkort een brief van ons over cultuureducatie. Wij hebben in het mbo een cultuurkaart ingevoerd. Daar was het ook nodig, omdat mbo'ers geen gebruik kunnen maken van voorzieningen. In het basisonderwijs is dat anders, omdat de meeste jonge kinderen al gratis gebruik kunnen maken van cultuurvoorzieningen. Bovenop alles wat wij al hebben, acht ik een CJP niet zinvol. Ik ontraad dus deze motie, maar nogmaals: de Kamer krijgt binnenkort een brief over cultuureducatie. Als de motie wordt aangehouden, kan deze daar nog bij betrokken worden.
Dan kom ik op de motie van de heer Bruins. Ik heb het nummer niet bij de hand, want het betreft een eerder ingediende motie over een leven lang leren, die weer in stemming wordt gebracht. Ik vind het een interessante motie. Deze sluit voor een belangrijk deel aan bij de brief over een leven lang leren die wij hebben gestuurd. Ook hiervoor geldt dat deze aansluit bij het idee achter het omzetten van de scholingsaftrek in vouchers. Ik zou de motie dan ook het liefst bij het debat van aanstaande maandag willen betrekken. Ik zeg het niet om flauw te zijn, maar ik zou toch willen vragen om de motie nog even aan te houden, totdat wij ook dat debat hebben gevoerd. Nogmaals, de gedachtegang die de heer Bruins formuleert, sluit heel goed aan bij die van mij.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Als ik mij niet vergis, zijn de stemmingen op dinsdag.
De voorzitter:
Ja.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Dan houd ik de motie aan tot en met maandag.
De voorzitter:
Dank u wel. Wij hadden toch het over de 21ste motie?
Minister Bussemaker:
Ik heb geen nummer, want het is een oude motie, die eerder is ingediend, voor de zomer.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Voor de Handelingen: het gaat om de motie 34475-VIII, nr. 14.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Bruins stel ik voor, zijn motie (34475-VIII, nr. 14) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Bussemaker:
Dan kom ik op de motie-Bruins/Mohandis op stuk nr. 37 over stapelaars in het hoger onderwijs. Die motie zou ik graag willen overnemen, want die motie sluit ontzettend goed aan bij wat wij in de brief hebben aangekondigd over gelijke kansen. Ik noem het onderzoek dat loopt naar de overgang van hbo naar wo en van wo bachelor naar wo master, dus de schakelprogramma's en de maatwerkoplossingen die wij voorstellen, en het onderzoek van ResearchNed naar de schakelprogramma's, waarover ik de Kamer in het voorjaar van 2017 verder zal informeren. Ik ben dus geneigd om, als de Kamer daartegen geen bezwaar heeft, deze motie over te nemen.
De voorzitter:
Heeft iemand bezwaar tegen het overnemen van deze motie. Ik zie dat dat niet het geval is.
De motie-Bruins/Mohandis (34550-VIII, nr. 37) is overgenomen.
Minister Bussemaker:
De motie op stuk nr. 38 gaat over kwijtschelding voor mensen met een functiebeperking. Ook bij deze motie wil ik vragen om haar aan te houden, om precies dezelfde reden waarom ik dat deed bij de andere moties over studenten met een functiebeperking. Ik wijs wederom op de brief die ik de Kamer net heb gestuurd. Daarin wordt niet één duidelijk knelpunt aangewezen. Er staat ook niet in dat deze oplossing de voorkeursoptie zou zijn. Als dit voorjaar uit de monitor blijkt dat er echt een probleem is, ben ik graag bereid om te kijken naar een oplossing, maar dan moet er wel gelijk naar een dekking worden gekeken. Een dekking ontbreekt in deze motie. Ik vraag de indieners daarom, deze motie aan te houden.
Ik kom op de motie-Kuzu op stuk nr. 43, over stageplekken. Daarover heeft de heer Mohandis al het nodige gezegd. Ik kan niet anders dan het volstrekt met hem eens zijn. Wij hebben op dit punt al belangrijke stappen gezet. Mevrouw Jadnanansing heeft hiervoor een- en andermaal aandacht gevraagd. Ik ben ermee bezig en er is een sluitende aanpak. SBB heeft nadrukkelijk een rol om de signalen op te pakken. Deze motie voegt daar niets aan toe. Ik ontraad haar.
Dan is er de motie-Kuzu op stuk nr. 44, over een voortgangsrapportage voor de Lerarenagenda en een schakeljaar aan de pabo. Ik weet niet of de heer Kuzu de brief over gelijke kansen goed heeft gelezen? Daarin heeft hij in ieder geval kunnen zien dat we ook daarin met voorstellen komen, met financiering, om studenten van het mbo te stimuleren om naar de pabo te gaan. Dat doen we juist vanuit de wens om diversiteit te bevorderen. Er komt dus nu een intensivering van de ondersteuningstrajecten en een pilot in een grootstedelijke context. Dat doen we omdat ik wil dat alle kinderen in alle klassen in Nederland zich kunnen identificeren met juffen, met meesters en met rolmodellen voor de klas. Ik ontraad dus deze motie, want zij is echt overbodig.
Tot slot is er de motie van het lid Kuzu over Tel mee met Taal. Die motie is ook overbodig. Ook daarvoor geldt: als de heer Kuzu de brief over gelijke kansen heeft gelezen, heeft hij daarin kunnen zien dat we via het programma Tel mee met Taal al extra activiteiten gaan ontplooien om ook ouders daarbij te betrekken. Dan zit er veel energie van collega's in, ook van andere departementen. Ik zou tegen de heer Kuzu zeggen: u wordt al op uw wenken bediend en hiervoor is geen motie nodig. Ik ontraad daarom deze motie.
De voorzitter:
Dank u wel. Voordat ik de staatssecretaris het woord geef, schors ik de vergadering even.
De vergadering wordt van 00.09 uur tot 00.14 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering en geef de staatssecretaris het woord.
Staatssecretaris Dekker:
Voorzitter. De heer Bruins had van mij nog een aantal antwoorden tegoed met betrekking tot de onderzoeken naar techniek en het vmbo. Ik heb een advies gevraagd aan de Onderwijsraad over de bekostiging van het technisch vmbo. Ik verwacht dat aan het einde van dit jaar. Ik zal het advies dan zo snel mogelijk, voorzien van een reactie, aan de Kamer sturen. Dat zal in december of januari zijn. De quickscan waar we het over hadden, blijkt afgelopen vrijdag al naar de Kamer verstuurd te zijn. Die ligt dus al ergens op zijn bureau. En begin volgend jaar wil ik de Kamer graag een overzicht toesturen van de werkelijke omzetting naar de nieuwe profielen door de scholen die daar in 2016 toe zijn overgegaan. Daarbij moet ik aantekenen dat scholen er ook voor kunnen kiezen om dat in 2017 pas te doen. Het geeft dus nog geen volledig beeld, maar het is een soort tussenstand. Een volledig beeld krijgt de heer Bruins begin 2018.
Dan kom ik bij de moties, te beginnen met de motie-Vermue c.s. op stuk nr. 26. Ik wil daar een paar dingen over zeggen. Uiteindelijk willen we volgens mij hetzelfde. Wij willen een doorstroomrecht dat helder is voor alle kinderen die het vmbo hebben afgerond, zonder mitsen en maren. Tegelijkertijd moet ik constateren dat het vmbo op dit moment niet goed aansluit op het havo. Er zit een vervelend gat tussen. Maar het kan denk ik wel beter dan het nu is. Even los van dat de toelatingscode niet overal wordt toegepast en dat het een wirwar is, denk ik dat de drempels die opgeworpen worden aan de hoge kant zijn. Die kunnen lager dan ze nu zijn, zeker als we straks met schakelprogramma's gaan werken.
Misschien mag ik het volgende voorstellen. Ik denk dat ik redelijk snel met een voorstel kan komen en ik heb het vermoeden dat ik mevrouw Vermue daarmee een heel eind tegemoet ga komen. We kunnen naar een doorstroomrecht gaan, dat kinderen kansen biedt, zonder dat we daarmee ongelooflijke ongelukken begaan en hele generaties kinderen laten uitvallen, terwijl we dat van tevoren hadden kunnen verwachten. Ik kom voor het kerstreces met dat voorstel. Wellicht wil mevrouw Vermue tot die tijd haar motie aanhouden.
Dan ga ik naar de motie-Beertema op stuk nr. 27. In die motie gaat het over een aanpassing van de kerndoelen.
De voorzitter:
Voordat u verdergaat, heb ik nog een vraag. Kan het zijn dat u ook nog de motie op stuk nr. 17 moet behandelen, en de moties op stukken nrs. 18 en 19? Mijnheer Duisenberg, hebt u nog een andere vraag?
De heer Duisenberg (VVD):
Ik hoorde de staatssecretaris bij de vorige motie nog het verzoek doen om haar aan te houden. Ik wil echter even vragen wat zijn oordeel is als dat niet gebeurt.
Staatssecretaris Dekker:
Dan zou ik strikt genomen moeten zeggen dat ik de motie moet ontraden. Maar ik heb het idee dat we zo vreselijk dicht bij elkaar zitten. Ik hoop dus dat mevrouw Vermue mij de kans wil geven om met een serieus voorstel te komen. Ik heb ook de heer Grashoff gehoord. Hij vond dat er te weinig tempo achter zit, maar er is echt de afgelopen tijd ongelooflijk veel werk verzet. Ik ben ook echt over de brug. De heer Grashoff vroeg in zijn eerste motie om het doorstroomrecht. Ik heb dus heel vaak met die scholen om tafel gezeten en ik ben inmiddels tot de conclusie gekomen dat je, als je dit echt goed wilt doen, het wettelijk moet regelen. Dat is de reden dat wij in het actieplan hebben gezet dat we dit wettelijk gaan doen. Ik denk dat ik echt met iets kan komen dat de indieners tevreden gaat stellen.
De voorzitter:
En wat is uw oordeel in het geval de motie niet wordt aangehouden?
Staatssecretaris Dekker:
Als de motie niet wordt aangehouden, moet ik haar ontraden. Maar ik zou dat doodzonde vinden, want we zitten ongelooflijk dicht bij elkaar.
Mevrouw Vermue (PvdA):
De staatssecretaris zegt: volgens mij zijn we het eens. Wat is er dan bezwaarlijk aan om de motie in stemming te brengen?
Staatssecretaris Dekker:
We zijn het eens over de stip aan de horizon. Die horizon is misschien niet eens zo vreselijk ver weg. We zijn het eens over waar we naartoe willen. Het vmbo en het havo sluiten niet goed op elkaar aan. Stel, je hebt je vmbo-diploma gehaald, met zes vakken. Een aantal vakken sluit bovendien qua vakinhoud niet goed aan bij wat je op het havo krijgt. Toch wil je naar het havo toe. Je kunt onmogelijk in die heel korte tijd én het extra vak inhalen én qua vakinhoud inlopen bij examens die totaal niet op elkaar aansluiten. Dat is een enorme opgave. Het is zelfs al een enorme opgave voor de heel sterke mavoleerling. Ik wil nagaan wat we kunnen doen.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Daar hebben we volgens mij de wetsbehandeling voor. In dat licht zal ik het met de mede-indieners bespreken.
De voorzitter:
Dan hebt u tot dinsdag de tijd.
Staatssecretaris Dekker:
Dat stel ik op prijs.
Ik heb drie moties overgeslagen. Ik ga even terug naar de motie op stuk nr. 17. Die is van de heer Van Dijk en mevrouw Siderius. Ik ontraad deze motie. De bekostiging gaat naar schoolbesturen en die hebben zelf mogelijkheden om hierin beslissingen te nemen. Dat doen ze overigens nooit zelf, maar altijd in samenspraak met de medezeggenschapsraad. Een pilot op dit vlak is ook erg ingewikkeld, omdat het juridisch niet kan. Er is een werkgever en dat is altijd het bevoegd gezag.
Ik kom op de motie op stuk nr. 18. Ik vind die motie eigenlijk overbodig, want ouderbijdragen zijn altijd vrijwillig. Als je geen bijdrage kunt betalen of, sterker nog, als je die niet wilt betalen, dan hoef je ook niet te betalen. Er schuilt ook een risico in als je deze weg gaat bewandelen en de bijdrage gaat limiteren. Dan ga je ervan uit dat iedereen de bijdrage moet betalen en gaat het vrijwillige karakter ervan af. Met andere woorden, dat lijkt me niet verstandig. Ik wil deze motie dan ook ontraden.
In de motie op stuk nr. 19 wordt uitgegaan van het instellen van een fonds. Ook die motie ontraad ik. Het ziet er op dit moment niet naar uit dat de huidige bekostiging onvoldoende is.
Ik was begonnen aan de motie op stuk nr. 27. Misschien is de heer Beertema bereid om deze motie aan te houden. Ik zie wat hij wil. Hij wil de burgerschapstaak eigenlijk concretiseren, ook in de kerndoelen. Eerlijk gezegd vind ik dat hij zijn best heeft gedaan. Ik weet niet waar hij het vandaan heeft en of hij het zelf heeft verzonnen of ergens inspiratie heeft opgedaan. Ik vind dat er heel goede elementen zitten in deze voorstellen voor de kerndoelen, maar ik vind het qua proces niet goed. We zijn net een heel proces begonnen waarin we leerkrachten veel meer zelf laten nadenken over de vormgeving van het curriculum. Ik zou het zo zonde vinden als de politiek dat gaat overrulen. Het is wat voorbarig, zou ik haast zeggen. Wellicht is de heer Beertema bereid om zijn motie aan te houden. Anders moet ik haar helaas ontraden.
Ik kom op de motie op stuk nr. 28. Ik heb persoonlijke gevoelens bij het hijsen van de vlag en het zingen van het volkslied. Ik krijg daarvan vaak kippenvel, in de goede zin des woords, maar ik vind het een stapje te ver gaan om dat op te leggen aan alle scholen in Nederland.
De motie op stuk nr. 29 moet ik ontraden. Ik sluit helemaal niet uit dat we hierover nog eens komen te discussiëren, maar dat moeten we doen zodra er een goede wetsevaluatie ligt. Een tussenevaluatie verwacht ik in het voorjaar.
Dan kom ik bij de motie van de heer Van Meenen op stuk nr. 34. Die lijkt heel sympathiek, maar wij hebben een aantal keuzes moeten maken bij een flinke subsidietaakstelling. Wellicht kan het Model European Parliament op een andere manier wat private fondsen aanwenden. Er zijn heel wat private fondsen in Nederlanden waar je geld kunt vinden. Ik vind dit niet een taak van de overheid.
De heer Van Meenen (D66):
Dit is natuurlijk wel een heel wrange situatie. Dit was ooit een particulier initiatief van een mevrouw, die werd ouder, en toen is in overleg besloten om het onder te brengen bij het Montesquieu Instituut. Vervolgens komt er een taakstelling over het hele Montesquieu Instituut en verdwijnt dit daardoor. De staatssecretaris zou wellicht kunnen bekijken of het bijvoorbeeld mogelijk is om het ergens anders onder te brengen, zodat het toch op de een of andere manier kan worden voortgezet. Zo breed mag de staatssecretaris de motie zien. Ik vraag hem gewoon om op zoek te gaan naar een oplossing.
Staatssecretaris Dekker:
Dan kan de heer Van Meenen het wellicht met een toezegging van mijn kant doen. Ik wil best een gesprek voeren met degenen die dit doen om ook breder te bekijken wat er mogelijk is, maar ik zeg er heel nadrukkelijk bij dat dat niet betekent dat we dat een-op-een gaan overnemen. Ik wil graag meedenken, maar dat is wat anders dan meebetalen.
De motie-Bruins/Van Dijk op stuk nr. 36 gaat over vmbo-scholen. Daarin wordt de regering verzocht om daar serieus naar te kijken en om eventuele knelpunten weg te nemen. Ik heb niet stilgezeten en dat ga ik ook niet doen. We hebben die steekproef gedaan waarover ik het heb gehad. In een aantal gevallen bleken de scholen, het vervolgonderwijs en het bedrijfsleven al behoorlijk goed samen te werken en er prima in te slagen om het technisch onderwijs overeind te houden. Waar dat niet het geval is, is er werk aan de winkel. Ik heb Doekle Terpstra bereid gevonden om als aanjager van het Techniekpact aan de slag te gaan om in die regio's de knelpunten weg te werken en de boel in beweging te brengen. Natuurlijk moet er wel belangstelling zijn van leerlingen, want als er geen leerlingen zijn, kun je ook geen opleiding in de lucht houden. Ik doe dit graag samen met het bedrijfsleven als het gaat om de regie, maar de scholen blijven uiteindelijk wel de verantwoordelijkheid houden om gezamenlijk tot een aanbod te komen. Als de heer Bruins zegt dat hij prima kan leven met al deze opmerkingen en als hij dit ook een goede invulling vindt — ik zie hem nu knikken — dan kan ik deze motie overnemen.
De voorzitter:
Is iedereen akkoord met het overnemen van deze motie? Ik zie dat dat het geval is.
De motie-Bruins/Jasper van Dijk (34550-VIII, nr. 36) is overgenomen.
Staatssecretaris Dekker:
De motie-Bruins c.s op stuk nr. 39 is heel gevaarlijk. Ik ben het om te beginnen niet met de indieners eens dat er van alles mis is met de manier waarop de inspectie naar de leerresultaten op scholen kijkt. Er wordt met van alles en nog wat rekening gehouden. Dat is echt gewoon heel erg goed. Als er ruimte voor verbetering is, dan is het prima om daarover te praten, maar in deze motie wordt gevraagd om daar even niet meer naar te kijken. Ik zei in het begin al dat het aantal zwakke en zeer zwakke scholen in Nederland afneemt. Als we zouden doen wat in deze motie staat, hebben we vanaf morgen helemaal geen zwakke en zeer zwakke scholen meer in Nederland. Dat is toch uitermate gevaarlijk, want er is echt een aantal scholen waarop het onderwijs onder de maat is. Ik vind het heel belangrijk dat we een inspectie hebben die dan kan ingrijpen. Het gaat inmiddels nog maar om een handjevol scholen, maar het gaat mij echt te ver om nu alle instrumenten weg te slaan die we hebben om daar waar het onderwijs niet voldoet, te kunnen ingrijpen. Ik ontraad deze motie dus met klem.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik ben bereid om het dictum aan te passen met de tekst: door de regering te verzoeken, een helder en eenduidig systeem te ontwikkelen dat niet meer hierop gebaseerd is. Totdat dat er is, moet de staatssecretaris natuurlijk gewoon het oude systeem kunnen toepassen. Ik vraag hem dus niet om per direct te schrappen wat we hebben.
Staatssecretaris Dekker:
Ik ben ook helemaal niet van mening dat wat we hebben niet voldoet. De inspectie kijkt meerjarig. Het is niet zo dat je direct een probleem hebt als je één jaar een wat minder goede klas hebt of als het één jaar tegenvalt. Het gaat om een reeks van jaren achter elkaar waarin de leerresultaten over de hele populatie onder de maat blijven. De inspectie hanteert daarbij altijd een soort "pas toe of leg uit"'-principe. Als een school door het ijs zakt, maar er een goed verhaal bij heeft, kan de inspectie daar rekening mee houden. Maar ik wil niet dat scholen die jaar in jaar uit slechte resultaten laten zien en geen goed verhaal hebben, daarmee wegkomen.
Dan de motie-Grashoff/Vermue op stuk nr. 40 over brede brugklassen. Ook hier heb ik niet stilgezeten. Sterker nog, ik verwacht dat wij op heel korte termijn met twee dingen kunnen komen. Het eerste is een overzicht. De heer Grashoff vroeg om een inventarisatie van witte vlekken waar brede brugklassen ontbreken. Ik denk dat we daar nog voor het kerstreces mee kunnen komen. Hetzelfde geldt voor een kwalitatief onderzoek naar de motieven van scholen om voor breed of smal te kiezen. Dat geeft ons iets beter inzicht in de beweegredenen. Ook dat komt voor het kerstreces. Wellicht zijn de indieners bereid om de motie tot dan aan te houden. De motie gaat nu heel erg uit van een financiële impuls of prikkel, maar daar ben ik niet voor. We doen een brede impactanalyse naar heel veel stimulansen. We sluiten dit niet uit, maar ik vind het te vroeg om op één maatregel voor te sorteren.
De motie-Grashoff op stuk nr. 41 ontraad ik, want ik ben van mening dat scholen voldoende financiering krijgen om te voorzien in goed regulier onderwijs en dat het niet nodig is dat er aan allerlei huiswerkbegeleiding wordt gedaan. Daar hoef ik geen verder onderzoek naar te doen.
Dan kom ik op de motie-Grashoff op stuk nr. 42 over een hogere beloning. De heer Grashoff en ik zijn het met elkaar eens over functiedifferentiatie. De mogelijkheden om te differentiëren tussen LA, LB en LC moeten beter worden benut. Daar mag hij mij ook aan houden, maar volgens deze motie zou er op korte termijn een betere beloning moet komen die gelijk is aan die in het voortgezet onderwijs. Dat lijkt heel erg op de moties die we kennen van de heer Van Meenen; mooie beloftes maar zonder dekking. Wat de heer Grashoff hier vraagt, heeft financieel heel veel voeten in de aarde.
De motie-Van Klaveren op stuk nr. 46 komt eigenlijk neer op het afschaffen van artikel 23. Het zal helder zijn gebleken in dit debat dat ik daar geen voorstander van ben, dus ik zou deze willen ontraden.
Er zijn twee amendementen. Het amendement-Grashoff op stuk nr. 14 gaat over extra geld voor hogere salarisschalen voor leraren in het po. Ik heb al gezegd dat ik dat niet nodig vind, want er is ruimte in de bekostiging van het po om te doen wat hij wil. Bovendien draagt hij een dekking aan die niet kan. De dekking moet gevonden worden in het opschorten van de diagnostische tussentijdse toets. Daarover hebben wij gedebatteerd. Na dat debat is er groen licht gekomen, dus zijn wij ook juridische verplichtingen aangegaan. Het budget dat hij aandraagt, is inmiddels juridisch verplicht. Als je echt wat met salarissen wilt doen, heb je niets aan incidenteel geld. Dan moet je zorgen voor een structurele dekking. Ik ontraad dat amendement.
Datzelfde doe ik met het amendement-Bruins op stuk nr. 15. Extra geld is altijd mooi, maar in mijn ogen niet echt nodig. Als het wel nodig blijkt te zijn, hebben we een ander gesprek. Ook hier zitten er wel heel veel haken en ogen aan de dekking, want deze wordt bij allerlei potjes weggehaald. Daar zitten volgens mij dingen in die links en rechts ongelofelijk veel pijn gaan doen. In het voortgezet onderwijs zouden de middelen voor het LerarenOntwikkelFonds komen te vervallen en zou er gekort moeten worden op de zomerscholen. In het mbo zouden wij moeten gaan korten op de middelen voor loopbaanoriëntatie, excellent vakmanschap en deelname van meiden aan techniek. Dat zijn volgens mij dingen die de heer Bruins zelf ook belangrijk vindt. Bij emancipatie betekent dit ongeveer een halvering van het budget. Daarbij zou het bijvoorbeeld ten koste gaan van middelen voor bestuurlijke toezeggingen aan gemeenten en aan lhbt-organisaties. Met andere woorden: het is allemaal hoogst onwenselijk.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Hiermee zijn wij aan het eind gekomen van de behandeling van de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor het verdedigen van hun begroting. Ik dank de Kamerleden, de mensen die dit debat op een andere manier hebben gevolgd en de ondersteunende ambtenaren.
Over de moties zullen wij dinsdag stemmen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20162017-18-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.