3 Meewegen Cito-toets

Aan de orde is het debat over het bericht dat middelbare scholen de Cito-toets nog steeds laten meewegen.

De voorzitter:

Dit debat is in juni vorig jaar aangevraagd. Als eerste spreker van de zijde van de Kamer geef ik graag het woord aan mevrouw Siderius van de SP.

Mevrouw Siderius (SP):

Voorzitter. Het is inderdaad een tijdje geleden dat dit debat is aangevraagd. Maar dat is wel op het goede moment gebeurd, want voor 1 maart moeten de schooladviezen worden uitgebracht. Volgens mij zijn we perfect op tijd. Het schooladvies aan het einde van de basisschool is zeer bepalend voor de toekomst van een leerling. Uit onderzoek blijkt dat juf en mees het beste zicht hebben op de ontwikkeling van het kind, terwijl de Cito-toets een momentopname is: acht jaar op de basisschool zijn de film en de Cito-toets is de foto. We hebben afgesproken dat het schooladvies van een leerkracht leidend is. Als de leerling de Cito-toets alsnog goed maakt, hebben we de mogelijkheid om het schooladvies naar boven bij te stellen. Dat is een goede manier van werken, vindt de SP. We geven de docent het vertrouwen en de leerling kan bij een hoge Cito-score alsnog kansen grijpen met een hoger schoolniveau. Toch staat er wel druk op deze manier van werken. Basisscholen en ouders liggen met elkaar in de clinch. Dat is natuurlijk niet gek. Ouders willen een hoog schoolniveau voor hun kind en schakelen een batterij aan toetsbureaus in om hen te ondersteunen. Die zien het geld dan ook wel weer rollen in de kassa.

Maar het omgekeerde gebeurt ook. Dat hebben we afgelopen maandag gezien. Scholen die zich proberen te wapenen tegen mondige ouders, door IQ-testen af te nemen bij leerlingen. Het naar voren halen van het schooladvies had de toetsdictatuur in Nederland om zeep moeten helpen, maar helaas zien we juist het tegenovergestelde gebeuren. Wordt het geen tijd dat we hier eens naar kijken en dat we ook bekijken hoe we deze toetscultuur in ieder geval een beetje kunnen indammen en een halt kunnen toeroepen?

Mevrouw Straus (VVD):

Mevrouw Siderius zegt dat scholen zich wapenen tegen mondige ouders. Oké, dat snap ik van haar. Maar het frappante in het artikel dat gisteren door mijnheer Grashoff is toegevoegd aan het debat van vandaag, waaraan mevrouw Siderius eigenlijk ook refereert, is dat daaruit blijkt dat dat niet de oorzaak is. Scholen doen het omdat ze zelf onzeker zijn over de schooladviezen. Wat vindt mevrouw Siderius daarvan?

Mevrouw Siderius (SP):

Dat vind ik wel een probleem. De docent kan het beste advies geven, daarbij kijkend naar de ontwikkeling van het kind in de acht jaar dat het kind daar op school zit. Ik denk dat de docent daarin het beste inzicht heeft. Maar dat scholen nu adviesbureaus inhuren voor IQ-testen heeft er ook mee te maken dat ouders mondiger zijn geworden en denken dat hun kind meer kan. Een docent denkt daar anders over, waarna er een discussie ontstaat, waarbij men allerlei toetsen nodig heeft om te zien wat het niveau van het kind is. Ik ben heel erg bang dat ouders gaan zeggen: dan ga ik ook nog een bureautje inschakelen. Zo belanden we in een opwaartse spiraal van toetsen, toetsen en nog eens toetsen. We moeten een manier zien te vinden om daaraan een halt toe te roepen. Ik weet dat dat een heel lastige opgave is, aangezien je dat niet bij wet kunt regelen. Dat heeft ook te maken met het geven van vertrouwen aan een docent en hem of haar in een goede positie brengen. Ik denk dat dat dat vandaag onze opdracht is.

De voorzitter:

Korte vervolgvraag, mevrouw Straus.

Mevrouw Straus (VVD):

Ik ben blij dat mevrouw Siderius aangeeft dat vooral door scholen en docenten nog wat stappen te zetten zijn. Hoe kunnen we helpen bij het geven van betere adviezen waarin ouders elkaar beter herkennen?

Mevrouw Siderius (SP):

Docenten moeten natuurlijk gewoon goed worden opgeleid. Dat is één. Twee is de communicatie. Dat is ook een belangrijk aspect. Wij hebben voorbeelden gezien van ouders en onderwijs. Vaak blijkt dat het op communicatie zit. Zo krijgen ouders pas in december een soort conceptadvies. Dan moet binnen twee maanden die discussie worden uitgevochten. Je zou eigenlijk veel eerder, bijvoorbeeld in groep zes of zeven, met elkaar in gesprek willen over de toekomst. Dan heb je de tijd om rustig tot een advies te komen. Ik denk dat je dan voorkomt dat de discussie tussen ouders, scholen en docenten uit de hand gaat lopen.

De heer Van Meenen (D66):

Mevrouw Siderius vindt mij zeer geregeld aan haar zijde als het gaat om het bestrijden van allerlei rare toetsen en dingetjes in het onderwijs; er zijn voorbeelden te over. Wij moeten er echter ook wel voorzichtig mee zijn, in de zin dat toetsen soms gewoon zinnig kunnen zijn. De NIO-toets is daar een voorbeeld van. Die wordt al jaren gebruikt in het onderwijs. Heel veel scholen gebruikten in het verleden juist niet de Cito-eindtoets maar de NIO-toets om hun advies te onderbouwen. Is de SP in principe tegen het onderbouwen van een advies met toetsen?

Mevrouw Siderius (SP):

Nee. Ik kan mij heel goed voorstellen dat je weleens wilt weten waar een kind staat. Wat is het niveau? Ik denk wel dat wij een beetje zijn doorgeslagen in Nederland. Laatst was ik op een school waar men had uitgerekend dat een kind gedurende de acht jaar dat het op een basisschool zit 95 keer wordt getoetst. Dan gaat het om de Cito-toets maar ook om toetsen op allerlei andere vlakken. Dan vraag ik mij af waar wij mee bezig zijn. Ik snap best dat je in groep zeven even kijkt waar een kind staat, waar het volgens de docent staat en hoe dat met elkaar in overeenstemming kan worden gebracht.

De voorzitter:

Dank u wel.

Mevrouw Siderius (SP):

Oké. Ik mag niet meer antwoorden.

De heer Van Meenen (D66):

Er valt heel veel over te zeggen en in mijn bijdrage zal ik dat uiteraard ook doen. Dan gaat het om de rol van toetsen, om de vraag waarom er eigenlijk een advies moet zijn en om het stelsel als geheel. Nu gaat het mij echt even om deze toets, waar het artikel in het Algemeen Dagblad over ging. Die toets is, zoals mevrouw Straus ook al zei, bedoeld voor de docent om zijn advies mee te onderbouwen. Ik ben het ermee eens dat hierover gecommuniceerd moet worden met de ouders et cetera, maar laten wij even heel goed kijken wat wij vandaag gaan doen. Als wij zouden zeggen "het is echt heel slecht, want het is een toets", dan gooien wij misschien iets weg wat waardevol is. Is de SP bereid om er met die nuance naar te kijken?

Mevrouw Siderius (SP):

Zeker. Ik wil hierover twee dingen zeggen. Als het nodig is, moet dat natuurlijk kunnen. Wij willen echter niet dat elke leerling, bijvoorbeeld in groep acht, per se zo'n toets maakt. Als het nodig is, als er twijfel bestaat, kan het. Wat die Cito-toets betreft: wij hebben de afgelopen jaren gezien dat scholen zich helemaal gingen richten op de Cito-toets en hun leerlingen daarop gingen voorbereiden. Je wilt echter dat het zo goed mogelijk maken van de Cito-toets niet de insteek van het onderwijs is. Je wilt dat het kind kennis vergaart en op de best passende onderwijsplek terechtkomt.

De heer Beertema (PVV):

Ik hoor mevrouw Siderius steeds praten over die leraar die in positie moet worden gebracht, maar die leraar was allang in positie, en wel in een veel betere positie dan de positie waarin hij nu is. Nu staat hij namelijk alleen, terwijl hij vroeger zijn advies kon onderbouwen met de Cito-toets. Kent mevrouw Siderius het Amsterdamse onderzoek van heel lang geleden? In het kader daarvan heeft men een tijdje zonder Cito-toets gewerkt. Uit het onderzoek bleek dat 11% van alle adviezen een overadvies was, wat zittenblijven, afstromen enzovoort tot gevolg had. Waarom overadvies? Omdat die leraren zonder die onderbouwing van de toets kennelijk niet zijn opgewassen tegen de ouders, of zelf te positief zijn ingesteld over hun leerlingen. Ik ben leraar geweest; zo was ik ook. Dan komt het niet helemaal goed; je hebt dat objectieve advies nodig. Dat klopt toch?

Mevrouw Siderius (SP):

Het betreffende onderzoek ken ik niet. Het antwoord moet ik u dus schuldig blijven. Een docent ziet een kind acht jaar lang, in alle facetten, dus niet alleen qua intelligentie, taalkennis et cetera, maar ook qua sociale ontwikkeling. Die kan daar ook externe factoren bij betrekken. Hoe gaat het bijvoorbeeld thuis? De thuissituatie kan immers invloed hebben op hoe een leerling de toets maakt. Een docent kan dat soort factoren meewegen in het uiteindelijke schooladvies. En let wel, op dit moment is het nog zo dat de school het schooladvies moet heroverwegen als de Cito-score hoger is.

De heer Beertema (PVV):

Ik vind dat toch een heel mager antwoord. Ook heel veel ouders zien natuurlijk allerlei problemen opdoemen. Zij zeggen dan bijvoorbeeld dat het gegeven schooladvies niet bij hun kind past of dat het niet duidelijk is hoe het schooladvies tot stand komt. Dan staan de leraren, die mevrouw Siderius zo graag in positie wil brengen, tegenover de ouders. Mevrouw Siderius laat de ouders vallen. Dat is mijn punt.

De voorzitter:

Dat was geen vraag.

De heer Beertema (PVV):

Wat is het oordeel van mevrouw Siderius daarover?

De voorzitter:

Kunt u een kort antwoord geven, mevrouw Siderius?

Mevrouw Siderius (SP):

Dat is een mooie vraag. Wij laten ouders helemaal niet vallen. Wij willen niet dat ouders en docenten tegenover elkaar komen te staan. Wij willen niet dat allerlei toetsbureaus worden ingehuurd en dat men vervolgens met die toetsresultaten gaat wapperen. Volgens mij moeten we ervoor zorgen dat het vertrouwen in de docent en in de ouder versterkt wordt, dat zij daarvoor in positie worden gebracht en dat het gesprek op gang komt. Ik merk dat dat op heel veel scholen best wel laat gebeurt. Dat komt dan pas in groep acht aan de orde, terwijl je eigenlijk zou willen dat scholen al veel eerder, bijvoorbeeld in groep zes of groep zeven, met ouders in gesprek gaan, zodat zij op een constructieve manier tot een schooladvies kunnen komen waar beide partijen achter kunnen staan.

Wij willen graag dat de toetscultuur een halt wordt toegeroepen. Ik wil ook nog wat vragen over de schooladviezen zelf. De SP heeft al meerdere malen vragen gesteld over docenten van basisscholen die geconfronteerd werden met plaatsingswijzers waarin stond dat alleen enkelvoudige schooladviezen gegeven mochten worden. Een advies mavo/havo of vmbo/havo is dan niet meer mogelijk. Docenten zeggen dat een deel van de leerlingen juist net tussen twee niveaus in wordt geschat. Zij willen de leerling dan het voordeel van de twijfel geven. Door afspraken tussen schoolbesturen kan dit nu niet. Daarvan zijn de docent en de leerling de dupe. De SP wil graag dat alle leerlingen de gelegenheid krijgen om in te stromen op een zo hoog mogelijk schoolniveau, ook als er twijfel is. Ons voorstel is om het onmogelijk te maken dat scholen met elkaar afspreken dat er enkel enkelvoudige adviezen gegeven mogen worden. Ik weet dat de staatssecretaris dit ook een goed idee vindt, maar als hij dit nu niet wil omarmen, dan wil mijn partij in ieder geval een voorstel indienen om niet meer toe te staan dat in de plaatsingswijzers staat dat enkel enkelvoudige adviezen gegeven mogen worden. Ik hoop natuurlijk van harte op steun van mijn collega's daarvoor.

De SP wil er ook vanaf dat scholen in het voortgezet onderwijs druk uitoefenen op basisscholen om voor de toelating informatie over specifieke leerlingen te delen uit het leerlingvolgsysteem, onderwijskundige rapporten of uitslagen van gemaakte toetsen. Het schooladvies moet wat ons betreft leidend zijn. De SP krijgt signalen dat dit nog steeds gebeurt. Er ligt een motie van GroenLinks om de wet aan te passen, zodat vo-scholen pas na de toelating van een leerling eventuele gegevens tot hun beschikking krijgen. De staatssecretaris wil eerst weer een nieuw onderzoek gaan doen, maar naar onze mening gaat het dan allemaal met een slakkengang. Is de staatssecretaris bereid om de motie gewoon uit te voeren?

Tot slot. De SP ergert zich groen en geel aan de toetscultuur in het onderwijs. Eerst hadden we de Cito-dictatuur en nu blijkt dat scholen zelf ook IQ-testen laten afnemen. De lachende derden zijn de onderwijsadviesbureautjes, die grof geld hieraan verdienen. Wat gaat de staatssecretaris doen om dit een beetje in te dammen?

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Voorzitter. Dit kabinet zit inmiddels ruim drie jaar aan de knoppen. Er is in die tijd heel veel gebeurd. Het zou onjuist zijn om het kabinet alleen te beoordelen op lastenverlichting. Het kabinet moet zo volledig mogelijk worden beoordeeld. Je zou ook kunnen kijken naar de 100.000 extra werklozen, en zo kan ik nog wel een tijdje doorgaan. Dat principe bij het beoordelen geldt naar onze mening ook voor leerlingen. Ook die beoordeling moet zo volledig mogelijk gebeuren. Een leerling is namelijk meer dan alleen een Cito-score, meer dan een momentopname. Elk kind is uniek en een veelzijdig wezen. Het is dan ook goed dat het advies van de leraar nu leidend is, want leraren hebben een completer beeld van de leerling. Zij hebben de leerling van dichtbij meegemaakt. De verplichte eindtoets, een Cito-toets of niet, kan hierbij prima fungeren als een soort second opinion.

Wij vinden dat het onderwijs aan iedereen gelijke kansen moet bieden. Het mag niet uitmaken dat je ouders laag zijn opgeleid, arm zijn of geboren zijn in het buitenland. Dat is die inclusieve samenleving waar wij voor staan. Wij hebben in dit kader eerder aan de bel getrokken over het aspect dat kinderen met een migrantenachtergrond en kinderen met laag opgeleide ouders mogelijk een lager schooladvies krijgen. Kan de staatssecretaris zeggen of dit soort verschillen zich ook voordoen bij het al dan niet bijstellen van een schooladvies na een heroverweging? Zo nee, zal de staatssecretaris dit dan bij de evaluatie van de wet, die later zal volgen, laten onderzoeken? Afhankelijk van het antwoord zullen wij beslissen of wij op dit punt een motie zullen indienen.

Tot slot. Zowel de inspectie als Ouders & Onderwijs heeft klachten ontvangen van ouders. Ik vind het interessant dat meer meldingen binnenkomen bij Ouders & Onderwijs dan bij de inspectie. Hoe verklaart de staatssecretaris dit? Hoe het schooladvies tot stand komt, zou onduidelijk zijn. Scholen zouden van tevoren aangeven niet te heroverwegen. Hoe verhoudt zich dit tot de wet? Vo-scholen zouden de eindtoets laten meewegen. Gaat de staatssecretaris ouders betrekken bij de formele evaluatie van de wet? In de brief die de staatssecretaris naar de Kamer heeft gestuurd, schrijft hij ook dat hij bijna alle zorgen van de Kamer, van de ouders en van de scholen doorschuift naar de evaluatie van de wet. Gaat de staatssecretaris ouders hierbij betrekken en, zo ja, hoe? Ook op dit punt zullen wij aandachtig luisteren naar de antwoorden van de staatssecretaris.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. De linkse partijen hebben onder leiding van de PvdA en D66 geprobeerd om de Cito-eindtoets te presenteren als een teaching-to-the-testinstrument dat onrecht doet aan het schooladvies van de leerkracht. In juni 2015 bleek dat middelbare scholen de Cito-scores nog steeds laten meewegen bij het aannemen van nieuwe leerlingen.

Wij hebben hier een aantal keren voor gewaarschuwd en gezegd dat het logisch is dat dit zou gebeuren. Het primair onderwijs kent immers geen eindnorm, die in het voortgezet onderwijs wel bestaat. Daar hebben wij een mooi stelsel van landelijke examens en schoolexamens. Dat zorgt voor een civiel effect. Het kennis- en kundeniveau van bijvoorbeeld een vmbo-diploma is gegarandeerd. Dat schept vertrouwen bij werkgevers, bij vervolgstudies en in de samenleving als geheel. In het primair onderwijs kennen wij dat niet. De Cito-toets zoals wij die kenden voordat de socialisten aan het bewind kwamen op onderwijs, gaf het vervolgonderwijs, de kinderen zelf en de ouders een objectieve waardering van de ontwikkeling van de leerling in de acht jaar primair onderwijs. Een prachtig leerlingvolgsysteem. De Cito-toets was daarmee een prachtig en kindvriendelijk alternatief voor de examens die wij verder overal kennen.

Het Cito heeft een schat aan ervaring verzameld die zelfs internationaal wordt gewaardeerd. Overal wordt het Cito geprezen, behalve in dat huilerige Nederland waar het onderwijsveld wordt gedomineerd door D66- en GroenLinkstypes die overal schade zien opduiken aan de tere kinderziel. Want wat is er in de ogen van die gelijkheidsfundamentalisten nou schadelijker dan selecteren, determineren en discrimineren van leerlingen op basis van leergedrag, leerprestaties, doorzettingsvermogen enzovoort? Dat hoort echter bij onderwijs. "Teaching to the test" heet het dan. Ik heb nooit begrepen waarom dat teaching to the test zo perfide is. "Oefenen voor het examen" zei ik zelf altijd toen ik leraar was in Rotterdam-Zuid. Gewoon oefenen voor het examen, mijnheer Van Meenen. En de leerlingen waarderen dat.

Met het de facto afschaffen van de Cito-toets mist het voortgezet onderwijs een geobjectiveerd oordeel over de leerling. De leraar bepaalt en doet dat te vaak vanuit een, overigens goed te begrijpen, overpositief oordeel. Soms komt dat doordat de ouders druk uitoefenen, soms doordat de leraar zelf schroom heeft om kinderen teleur te stellen. Vooral veel startende leerkrachten bezwijken onder de druk van de ouders. Ik verwijs hierbij naar het onderzoek van Gaikhorst, Universiteit van Amsterdam, 2014. Het is een en al menselijk tekort. Het is logisch en dus begrijpelijk dat scholen hun toevlucht zoeken in alternatieven, zoals toelatingsexamens en IQ-testen. Immers, verkeerde matching met het vervolgonderwijs, dát is pas ernstig. Verkeerde matching leidt tot onzekerheid, tot een chaotische leerlijn, tot afstromen, tot zittenblijven en daarmee tot teleurstelling en tot vertraging van de ontwikkeling van talenten. Zittenblijven en afstromen zijn voor de leerling heel beschadigend. Dat is pas slecht voor de kinderziel. Dat levert teleurstelling en een chaotische leerlijn op. Niemand is daarmee gediend.

Voor wat er nu gebeurt, hebben we nu een aantal keren indringend gewaarschuwd. Wanneer we het afnamemoment van de eindtoets verschuiven van februari naar april gaat het middelbaar onderwijs zelf toetsen en manieren bedenken om het niveau van de leerling te peilen. Dat werd hier altijd luid ontkend, onder anderen door de heer Van Meenen. Ik heb toen gewezen op de toelatingsexamens. Hij ontkende dat die er waren. Nou, die bestaan nu overal. Steeds meer basisscholen laten leerlingen uit groep acht zelfs een IQ-test afleggen. Daarmee willen ze sterker staan tegenover die kritische ouders.

De PVV vraagt de staatssecretaris om zijn verantwoordelijkheid te nemen en gewoon te erkennen …

De voorzitter:

Mijnheer Beertema, uw inbreng geeft de heer Van Meenen aanleiding om u een vraag te stellen.

De heer Beertema (PVV):

O, maar ik ben bijna klaar. Mag ik mijn betoog even afmaken?

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Van Meenen daarmee instemt. Laten we dat doen.

De heer Beertema (PVV):

De Partij voor de Vrijheid vraagt de staatssecretaris om zijn verantwoordelijkheid te nemen en te erkennen dat voor dit probleem een heel beleidsarme oplossing voorhanden is. De PVV stelt voor om het afnamemoment naar voren te halen — zoals we dat kenden — naar februari, eventueel maart. Het enige wat de PVV wil is dat het vervolgonderwijs een zo compleet mogelijk advies wordt gegeven: het schooladvies met daaronder het geobjectiveerde beeld dat de Cito-toets levert. De PVV zal het ieder debat weer zeggen: staatssecretaris, erken en herstel uw fout en haal het afnamemoment van de Cito-toets naar voren; beleidsarmer kan het gewoon niet zijn.

De heer Van Meenen (D66):

Het betoog van de heer Beertema zit natuurlijk vol tegenstrijdigheden. Hij zegt dat het leerlingvolgsysteem heel veel informatie geeft over de leerlingen. Dat is precies wat er ook nog is en dat is ook precies de reden waarom deze wet er gekomen is, namelijk om alle resultaten van het leerlingvolgsysteem leidend te maken en niet die ene momentopname aan het eind. Daarover gaat het debat. De heer Beertema maakt daar natuurlijk weer een karikatuur van. Hij heeft inderdaad gewaarschuwd voor toelatingsexamens, maar ook ik heb dat gedaan. Hij denkt blijkbaar dat die examens er nu nog zijn, maar dergelijke examens zijn in strijd met de wet. Hoe kijkt de heer Beertema daarnaar? Vindt hij het uitstekend dat er tegen de wet in gehandeld wordt of niet?

De heer Beertema (PVV):

Het was mijn wet niet, maar uiteraard moet je de wet naleven. Ik probeer u uit te leggen, zonder in karikaturen te vervallen zoals u indertijd deed door te spreken over kleuterexamens en …

De voorzitter:

Laten we proberen het via de voorzitter te doen.

De heer Beertema (PVV):

De heer Van Meenen heeft indertijd de kleutertoets, een heel simpel toetsje met plaatjes en een gesprekje, voorgesteld als een bloed-zweet-en-tranen-examen waar kleuters sidderend naartoe gaan. Dat is de karikatuur die hij maakt. Ik hoor mevrouw Siderius spreken over toetsdictatuur. Dat zijn de karikaturen, en wij zouden de populisten zijn. Dat wil ik even gezegd hebben. Het Cito heeft voor een uitstekend leerlingvolgsysteem gezorgd. Aan het eind van groep acht hebben we een uitstekende Cito-toets, waarbij buitengewoon veel rekening wordt gehouden met allerlei omstandigheden van kinderen, zoals wanneer de hond of het konijn doodgaat enzovoorts. Er zijn allerlei mogelijkheden om dat te compenseren. De heer Van Meenen maakt er een karikatuur van. Ik neem daar afstand van. We hadden een prachtig systeem. Dat is om zeep geholpen door alle partijen hier. Ik vind dat doodzonde. Ik stel een beleidsarme oplossing voor door het gewoon weer terug te brengen. Dan is er het schooladvies van de leraar en van de school, dat ontzettend veel waard is, waarbij die arme leraar wordt ondersteund in zijn eigen onzekerheid en in zijn onzekerheid tegenover de ouders door een prachtige, geobjectiveerde toets.

De heer Van Meenen (D66):

De heer Beertema beroept zich op zijn jarenlange ervaring in het mbo, maar blijkbaar heeft hij toch niet echt een goed beeld van wat er tot nu toe aan het eind van de basisschool gebeurde. Daar verwerd de Cito-toets echt tot een examen. Dat was ook de opzet in eerste instantie. Hoe kijkt hij terug naar de Cito-toets als echt eindexamen? Hij heeft zelf in zijn bijdrage gezegd dat die dat juist niet is, maar dat was wel waarnaar we op weg waren. Vindt hij dat er een eindexamen voor het basisonderwijs moet komen, ja of nee?

De heer Beertema (PVV):

Ik vind dat er een geobjectiveerde eindnorm zou moeten zijn voor groep acht van het primair onderwijs, zodat we leerlingen niet meer, zoals in Rotterdam-Zuid vaak het geval was, zonder dossier vanuit groep acht doorschuiven naar een vmbo-school en pas na een halfjaar blijkt dat ze een taalachterstand hebben van drie of vier jaar, waarmee die leerlingen voor de rest van hun leven gehandicapt zijn. Dat wil ik voorkomen. Ik wil dat we weten wat een leerling kan en kent, en dat we op basis daarvan een plan kunnen maken voor het voortgezet onderwijs zodat we ook die talenten verder kunnen ontwikkelen. Mijnheer Van Meenen en de andere partijen willen dat niet; die willen dat op zijn beloop laten en hebben al die onzekerheid gecreëerd. Dat is een heel slechte zaak.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Toetsen hoort bij het onderwijs en daarom is het goed dat de Cito-toets nu een objectieve second opinion is geworden. Het is teleurstellend dat de heer Beertema dat nog steeds niet ziet. Het biedt kinderen meer kansen, omdat het onderwijs zo veel meer is dan alleen die toets over taal en rekenen. Het schooladvies zegt veel meer over acht jaar basisonderwijs. Het is ook teleurstellend dat de heer Beertema nog steeds de leerkrachten onderschat. Hoe beoordeelt hij wat in de stukken van de staatsecretaris staat, namelijk dat de verschillen tussen het schooladvies en de eindtoetsscore overeenkomen met voorgaande jaren? Er is geen groot verschil tussen het resultaat van die toets en het eindadvies in de voorgaande jaren.

De voorzitter:

Een heldere vraag. De heer Beertema.

De heer Beertema (PVV):

Dan ook een helder antwoord voor de mevrouw van de PvdA. Hoe verklaart mevrouw Ypma dan dat het voortgezet onderwijs zo wanhopig op zoek is naar objectieve normen, die het niet krijgt vanuit het primair onderwijs? Dáárom worden die IQ-testjes gedaan en dáárom worden die toelatingsexamentjes geregeld. Scholen in het voortgezet onderwijs worden namelijk gestraft als ze leerlingen plaatsen op een te hoog niveau omdat die leerlingen dan moeten afstromen naar een lager type onderwijs of ze moeten blijven zitten. Dat is voor een school in het voortgezet onderwijs hopeloos. Die scholen willen gewoon informatie. En dankzij mevrouw Ypma krijgen ze nu geen objectieve informatie. Mevrouw Ypma zegt namelijk: ach, dat taal en rekenen is niet zo belangrijk; er is meer in het leven zoals duurzaamheid en knuffels inzamelen voor azc's. Dat is heus allemaal heel belangrijk, maar voor mij zijn taal en rekenen heel belangrijk.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik krijg helaas geen antwoord op mijn vraag, dus ik ga die herhalen: hoe beoordeelt de heer Bosma dat? Ik wil zelf wel graag antwoord geven op zijn vraag.

De voorzitter:

Ik greep net niet op tijd in. Ik denk dat de vraag van de heer Beertema aan u heel goed in uw termijn kan worden gesteld, mevrouw Ypma.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Daar kijk ik naar uit, voorzitter.

De voorzitter:

Laten we het zo afspreken. U krijgt nu een vervolgvraag.

Mevrouw Ypma (PvdA):

In dat geval wil ik nogmaals vragen hoe de heer Beertema het beoordeelt dat dat verschil helemaal niet zo groot is.

De heer Beertema (PVV):

Ik denk dat dat verschil wél heel groot is. U heeft ook de berichten van de ouderenorganisaties gekregen. U weet ook, want daarom staat u hier ...

De voorzitter:

Ik heb die berichten niet ontvangen, maar mevrouw Ypma wellicht wel.

De heer Beertema (PVV):

Sorry. Mevrouw Ypma heeft ze ontvangen. We hebben ze allemaal ontvangen: al die klachten van ouders die bang zijn dat het advies van de leerkracht te eenzijdig is. Zij hebben wel behoefte aan een objectieve basis, die ze van mevrouw Ypma niet mogen krijgen. Dat vind ik pas teleurstellend. We hadden een heel mooi systeem. Daar zaten wel haken en ogen aan, maar laten we dan in godsnaam proberen om die haken en ogen glad te strijken en de boel met kleine stapjes te verbeteren. Zo doen we dat in het hele leven, en ook in het onderwijs. Maar nee, die hele Cito-toets moest worden afgeschaft. Daarom staan we nu hier. En volgend jaar staan we hier weer, want dit gaat niet over.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik wil graag in deze ene termijn een tweede interruptie plaatsen, voorzitter. Ik wil de heer Beertema namelijk vragen om geen verkeerde voorstelling van zaken te geven. De Cito-toets bestaat nog steeds, alleen is hij niet meer bepalend voor de overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs. Is de heer Beertema dat met mij eens? En zou hij dan wat hij zei willen terugnemen, namelijk dat die hele toets is afgeschaft? Dat is namelijk een geheel verkeerde voorstelling van zaken.

De heer Beertema (PVV):

De Cito-toets, zoals hij bestond in de volksmond, zoals hij door alle ouders werd beleefd, bestaat niet meer; die is afgeschaft. Dat is nu een achteraftoetsje, dat hooguit kan worden gebruikt als een ondersteuning van het oordeel van de leraar, of juist niet. Wat daarna gebeurt, is volstrekt onduidelijk. We hebben nu eigenlijk een heel duur instrument om alleen maar een plusje of minnetje te geven aan het definitieve oordeel van de school. Dat is zonde.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Ik luister altijd graag naar de heer Beertema wanneer hij weer een hele erelijst opnoemt van D66, de Partij van de Arbeid, de SP en het CDA, die gelukkig een aantal dingen in het onderwijs beter hebben gemaakt. Hij denkt er anders over en dat mag.

Tienduizenden kinderen en hun ouders zijn er deze maand van in de ban: de keuze voor een middelbare school. Het is een spannende en belangrijke stap voor deze kinderen en vaak ook voor hun ouders. Bij die stap hoort een schooladvies. Waar is het kind het beste op zijn of haar plek? Daarbij zou maar één ding centraal moeten staan en dat is het kind. Helaas is dat niet zo. Niet het kind staat centraal — of in ieder geval te weinig — maar het systeem, dus de wetten, de normen en de toetscijfers.

We kunnen ons afvragen waarom er eigenlijk een advies is. Is dat omdat het nodig is om een kind van 12 jaar te vertellen hoe zijn toekomst eruitziet? Of is dat het directe gevolg van ons systeem, van de inrichting van het voortgezet onderwijs? Die vereist dat er een keus wordt gemaakt voor een van de drie kokers, zoals ik die maar even noem. Dat is een fundamenteel probleem dat eigenlijk nog onder de vraag ligt hoe die overstap het beste gemaakt kan worden. Probeer je eens voor te stellen dat er geen advies of Cito-toets is en dat een kind gewoon in het vervolgonderwijs wordt opgevangen, met alles wat hij al in het basisonderwijs gedaan heeft, en dat we dan gewoon verdergaan met de ontwikkeling. Dat is een denkbare situatie, maar dat vraagt wel om nadenken over het huidige bestel. Ik heb er eerder een motie over ingediend. Die is ook aangenomen. We gaan nadenken over dit bestel. Dat moet vooral vanuit het onderwijs gebeuren, maar het zal en moet gebeuren.

Het kind moet namelijk centraal staan bij het bieden van kansen, in plaats van het beperken van risico's voor scholen. Voor D66 is het belangrijk dat de overgang tussen basisschool en middelbare school geen sprong in het diepe en het vreemde is, maar dat die overgang warm is. Ik zie de heer Beertema al gruwen. Hierbij gaat het om het kind en niet om het advies an sich of om een cijfer. Betrek ouders er heel goed bij. Neem hen mee in de ontwikkeling van het kind, zodat het advies uiteindelijk geen verrassing voor hen is, maar een logisch gevolg van acht jaar basisonderwijs. Welke stappen gaat de staatssecretaris zetten om dat te bevorderen? Dat een en ander op dit moment niet zo ervaren wordt, kunnen we namelijk wel vaststellen.

Dit debat is aangevraagd naar aanleiding van berichten dat de Cito-toets nog steeds door scholen wordt gebruikt als selectiemiddel. Inmiddels weten we dat middelbare scholen ook intelligentietesten of de Entreetoets uit groep zeven als alternatief vragen. Daar heeft mijn fractie grote bezwaren tegen. We hebben er geen bezwaar tegen dat die toetsen er zijn. Ik heb er net in het interruptiedebat al iets over gezegd. Dit soort toetsen kan de docent namelijk helpen om het advies zo goed mogelijk te onderbouwen en de ouders daarin mee te nemen.

Drie jaar geleden is in deze Kamer een wetsvoorstel aangenomen dat ervoor moet zorgen dat de toekomst van een kind niet bepaald wordt door één enkele toets. Waarom maken middelbare scholen die toetsgegevens graag zo leidend? Waar komt dat wantrouwen in het schooladvies vandaan? Misschien heeft een staatssecretaris het antwoord. Heeft hij hierover overleg met de VO-raad? Zo niet, wil hij dat dan onmiddellijk gaan doen? Kan dit zomaar? Houdt de Onderwijsinspectie hier toezicht op? Grijpt ze in waar dat nodig is? Is er een mogelijkheid voor ouders om oneigenlijke selectie te melden bij de inspectie? Een oorzaak voor die selectie door middelbare scholen zit wellicht in de financiële prikkels, waardoor het aantrekkelijker is om kinderen met de minste kans op uitval te selecteren in plaats van het bieden van kansen aan kinderen. Ziet de staatssecretaris dit mogelijke risico en wat doet hij eraan?

Het belang van een goede schoolkeuze heeft te maken met de onbuigzaamheid van ons onderwijsstelsel. Ik heb het eerder het sjoelbakmodel genoemd. Als je eenmaal in een bepaalde onderwijssoort zit, is het bijna onmogelijk om naar een ander niveau te gaan. Daarom pleit mijn fractie voor bredere brugklassen en dubbeladviezen en pleit zij ervoor om alles te doen om die zaken in het onderwijs te bevorderen. Nu is het schooladvies op je twaalfde leidend. Dat zou wat D66 betreft moeten veranderen. De overgang van de basisschool naar de middelbare school is zo ook al spannend genoeg.

De heer Rog (CDA):

Ik heb een vraag voor de heer Van Meenen over de gemengde brugklassen. Net als de heer Van Meenen heeft ook het CDA daar een warm pleidooi voor gehouden. Vindt de heer Van Meenen dat het ook aan de politiek is om zo in het onderwijs in te grijpen dat vo-scholen verplicht worden om alleen nog maar brede brugklassen aan te bieden, of dat er financiële voordelen aan gekoppeld worden, die niet worden gekoppeld aan scholen die ervoor kiezen om één richting aan te bieden?

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb in mijn bijdrage al gezegd dat je je serieus af moet vragen of je het systeem zoals we het nu kennen in stand moet houden. Het leidt er immers toe dat die keuze op jonge leeftijd, die vroege selectie, plaats moet vinden in een model dat ook heel erg verkokerend werkt en sociale achterstanden veroorzaakt. Zolang het systeem echter is zoals het is, met vmbo, havo en vwo, vind ik wel dat er prikkels in het systeem zouden moeten zijn die bevorderen dat er meer brede brugklassen komen. Dat kan wat mij betreft op allerlei manieren. Ik vind een verplichting wel heel ver gaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat we afscheid zouden moeten nemen van categorale scholen, die ook hun waarde kunnen hebben. Als je een goed verhaal hebt en je komt er met de ouders van je school uit, dan is dat soms ook best verdedigbaar, maar nu is dat veel te vaak een keuze op basis van efficiency. Het leven van een schooldirecteur — ik spreek ook uit eigen ervaring — is aanmerkelijk eenvoudiger als hij kiest voor kinderen die op basis van enkelvoudige adviezen zijn voorgeselecteerd. Dat doet kinderen gewoon tekort.

De heer Rog (CDA):

Ik wil het toch even verduidelijkt hebben. Stelt de heer Van Meenen nu dat een categorale mavo of een categoraal gymnasium per leerling minder bekostigd zou moeten worden dan een scholengemeenschap waarin brede brugklassen worden aangeboden? Begrijp ik dat goed? Dat wil ik even scherp hebben, want dat zou namelijk betekenen dat de heer Van Meenen kiest voor een nieuwe Haagse mal, voor maakbaarheidsdenken en voor perverse prikkels door scholen de keuze te geven om omwille van geld die brede brugklassen aan te bieden en misschien wel niet omdat dat het beste is voor die kinderen.

De heer Van Meenen (D66):

De heer Rog haalt nu wel een heleboel tegelijk overhoop. Het is bij mijn weten in het huidige model al zo dat categorale scholen, en zeker gymnasia, minder bekostiging krijgen dan brede scholen. Daar zijn namelijk heel goede redenen voor. Onderwijs op het vmbo is bijvoorbeeld gewoon duurder dan het puur theoretische onderwijs op een gymnasium. We gaan naar een nieuw bekostigingsmodel. Je kunt kijken op welke manier je daarbij de instelling van brede brugklassen stimuleert, maar als je zegt dat elke school brede brugklassen moet hebben, neem je daarmee afscheid van dit soort scholen. Ik ben er echter van overtuigd dat die ook hun waarde hebben voor leerlingen, dus we moeten heel voorzichtig zijn. Laten we niet vergeten dat er ook leerlingen zijn die gebaat zijn bij een enkelvoudig advies en precies op hun plek zitten. Laten we daar dus heel voorzichtig mee zijn. Je kunt wel zeggen dat waar het zou kunnen gebeuren, namelijk op brede scholengemeenschappen, het niet gebeurt. Daar zit de angel. Dat doet leerlingen tekort en daar wil ik, net als de heer Rog, aan werken. Ik ben tegen elke perverse prikkel, zoals de heer Rog ook weet, dus die gaan we vermijden.

De voorzitter:

Dat is hartstikke mooi. De volgende spreker van de zijde van de Kamer is de heer Rog.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Ik ben weer enigszins gerustgesteld na dit laatste interruptiedebatje met de heer Van Meenen, waarvoor dank.

Pas sinds 1 augustus 2014 is het niet langer de momentopname van de eindtoets maar het schooladvies dat leidend is voor de toelating tot het voortgezet onderwijs. Dat is voor sommige scholen en voor sommige mensen even wennen. Echter, dat schooladvies is gebaseerd op de brede ontwikkeling van het kind, waarbij ook wordt gekeken naar leerprestaties in de groepen vijf tot en met acht. Het CDA vindt het belangrijk dat we het basisonderwijs waar leraren acht jaar lang kinderen hebben gevolgd en begeleid in hun ontwikkeling, vertrouwen. Voor kinderen die op basis van hun eindtoets een hoger niveau aan lijken te kunnen, is in de wetgeving een heroverwegingsclausule vastgelegd en ook dat is buitengewoon waardevol. Het CDA vindt het onwenselijk dat middelbare scholen nog steeds de Cito-toets laten meewegen in hun toelatingsbeleid. Wat het CDA betreft is het ook onwenselijk dat basisscholen onder druk van ouders allerlei extra testen, entreetoetsen of intelligentietesten gaan uitvoeren. Ik zeg daarbij: de testen zelf zijn prima en het is prima als scholen daarin geloven, maar niet met die druk en uitsluitend gericht op het kunnen onderbouwen van een zo hoog mogelijk niveau, waar de basisschool ten aanzien van de totale ontwikkeling tot een andere conclusie komt. Deelt de staatssecretaris onze mening dat scholen hiertoe niet verplicht kunnen worden? Hoe waardeert hij het feit dat volgens het artikel uit het Algemeen Dagblad sommige scholen zich hiertoe gedwongen voelen door ouders?

Sommige vo-scholen geven aan dat zij twijfelen aan de juistheid van de schooladviezen op basis van de prestaties van de leerlingen en vermoeden dat een hoger schooladvies soms onder druk van ouders tot stand is gekomen. Dit is natuurlijk zeer onwenselijk, vooral voor de betreffende leerlingen. Het is goed dat dit punt in de evaluatie wordt meegenomen. Dank daarvoor.

Het CDA is overigens blij dat de eerste cijfers niet laten zien dat de schooladviezen afwijken van de adviezen die in eerdere jaren werden gegeven. Eigenlijk lijkt het systeem dat wij hebben georganiseerd te werken. Wat wel opvalt, is dat de trend van minder meervoudige schooladviezen, die al enige jaren zichtbaar was, is doorgezet, van 30% in 2011/2012 naar nu nog maar 16%. Ook mijn fractie vindt dit onwenselijk. Dit is een ontwikkeling die ons zorgen baart. Juist in Nederland waar we leerlingen relatief vroeg selecteren, kunnen zij gebaat zijn bij een meervoudig schooladvies, zodat zij de kans krijgen op het volgen van een hogere onderwijssoort of kunnen starten in een gemengde brugklas. Helaas zijn er vo-scholen die steeds meer druk uitoefenen op basisscholen om tot een enkelvoudig advies te komen, of dat afspreken in samenwerkingsverbanden, of gemeentelijk, of in besturen tussen basisscholen en vo-scholen onderling. Deze situatie vinden wij niet juist. Ik vraag de staatssecretaris of hij klip en klaar kan bevestigen dat er op alle scholen in Nederland gemengde schooladviezen kunnen worden gegeven en of hij kan aangeven hoe hij de motie van mevrouw Ypma en mijzelf heeft uitgevoerd. In die motie werd de staatssecretaris opgeroepen om aan basisscholen nadrukkelijk te communiceren dat gemengde adviezen zijn toegestaan. Hoe gaat hij ervoor zorgen dat alle leraren en schoolleiders in het basisonderwijs zich vrij voelen om leerlingen bij wie dat passend is een gemengd schooladvies te geven?

De voorzitter:

Dat was het eind van uw betoog, maar de heer Grashoff wil u nog een vraag stellen.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik ben het zeer met de heer Rog eens dat het zorgelijk is dat die meervoudige adviezen er steeds meer uitgaan in de brede brugklassen. Dat heeft toch een verband met elkaar. De vraag is wel wat wij daaraan doen, al speelt daarbij wel het eeuwige dilemma in hoeverre je iets oplegt en in hoeverre je iets toelaat. De staatssecretaris heeft al een keer duidelijk gezegd dat hij het onwenselijk vindt, maar dat wet- en regelgeving zich daar niet tegen verzetten. We weten dat er in regio's collectieve afspraken zijn gemaakt, als gevolg waarvan een individuele school zich nagenoeg niet aan die afspraken kan onttrekken, want dan ligt die eruit. Is de heer Rog het met mij eens dat het misschien tijd wordt om daar een regel voor op te stellen en eventueel onze wet- en regelgeving een klein beetje aan te passen?

De heer Rog (CDA):

Als het gaat om de gemengde adviezen heb ik een heel duidelijk signaal afgegeven. Ik vind dat iedere school, leraar en schoolleider in staat moeten zijn om in vrijheid te komen tot dat gemengde advies. Wat het vo betreft vind ik het zeer onwenselijk dat er steeds minder brede brugklassen zijn. Volgens mij hebben wij daar samen al eerder aandacht voor gevraagd, maar de heer Grashoff ging daar nog wat verder in dan ik. Volgens mij gaat de staatssecretaris dat uitwerken. Wij spreken daar in maart van dit jaar verder over door.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Is de heer Rog het met mij eens dat er een eind moet komen aan die regionale afspraken, omdat die een vorm van dwang in zich hebben en dus in strijd zijn met de vrijheid om tot een schooladvies te komen?

De heer Rog (CDA):

Ik ben heel erg voor afspraken en voor een warme overdracht tussen basisscholen en vo-scholen. Ik ben heel erg tegen een ervaren of een werkelijke inperking van basisscholen om te komen tot gemengde schooladviezen. Ik herhaal dat iedere leraar en iedere schoolleider in Nederland de vrijheid moeten hebben om tot een gemengd schooladvies te komen, als hij of zij dat passend vindt voor een bepaalde leerling.

Mevrouw Straus (VVD):

Voorzitter. In het debat van inmiddels elf maanden geleden over dit onderwerp — het lijkt wel een soort déjà vu — heb ik aangegeven dat ik het frappant vond dat deze kwestie überhaupt speelt in het onderwijs. Ik hoor vaak van collega's dat het onderwijs geen toets meer kan verdragen en de politiek door toetsen op te leggen aantoont geen vertrouwen te hebben in het onderwijs. Nu moet ik constateren dat het onderwijs zelf een nieuwe toets introduceert. Bij het vorige debat was het onderwerp dat het voortgezet onderwijs nog eens wil dubbelchecken of het advies van de basisschool in orde is. Nu gaat het basisonderwijs zelf extra toetsen invoeren, omdat men onzeker is over de eigen adviezen. Ik ben nu drie jaar woordvoerder onderwijs voor mijn partij, maar hier begrijp ik niets van. Niet alleen heeft het onderwijs dus geen vertrouwen in de politiek — oké — en niet alleen hebben scholen geen vertrouwen in elkaar, maar blijkbaar hebben scholen ook geen vertrouwen in zichzelf.

Het verplichte leerlingvolgsysteem en een eindtoets in elke basisschool zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat leerlingen na de basisschool op het juiste niveau in het voortgezet onderwijs komen en dat het gedurende de hele basisschoolperiode voor de leerling, de ouders en de leraar zichtbaar is op welk niveau een leerling staat. Als ik dan lees in de brief van Ouders & Onderwijs dat die adviezen veelal niet in overeenstemming zijn met eerder door de school gewekte verwachtingen, dan begrijp ik heel goed dat ouders boos zijn. Dat zou ik ook zijn. Het schooladvies zou helemaal niet het oordeel van één leraar op één moment aan het eind van de basisschool moeten zijn, maar een advies gebaseerd op een schoolloopbaan van acht jaar. Als scholen hiermee serieus aan de slag gaan en ouders hierin meenemen, krijgen de leerlingen gewoon een goed en passend advies.

Vorig jaar was de conclusie dat scholen nog veel konden leren over de manier waarop zij moeten omgaan met de gegevens uit het leerlingvolgsysteem. Ligt in het ontbreken van deze vaardigheden de oorzaak van de behoefte aan extra zekerheid bij het bepalen van het schooladvies, zo vraag ik de staatssecretaris, of ziet hij een andere oorzaak?

De uitkomst van de eindtoets komt na het advies binnen. Als een leerling beter scoort op de toets dan het schooladvies, moet het advies worden heroverwogen en kan het niveau naar boven worden bijgesteld. Op die manier is de eindtoets het tweede objectieve gegeven, naast het schooladvies. Er zijn blijkbaar wel problemen met die volgorde. Basisscholen voelen zich blijkbaar zo onzeker, dat zij naast de eindtoets ook andere toetsen gaan afnemen. Soms willen zij het advies niet naar boven bijstellen, ondanks dat de leerling beter scoort. Vo-scholen geven soms aan dat zij na inschrijving een leerling niet meer naar een hoger niveau kunnen of willen plaatsen. Wat vindt de staatssecretaris daar allemaal van? Is dit laatste, dus het niet meer naar een hoger niveau kunnen of willen plaatsen, enkel iets wat in grote steden speelt, of speelt dit ook in regio's waar geen schaarste is aan plekken in het voorgezet onderwijs? Mijn vraag is: zou het meer naast elkaar plaatsen van de eindtoets en het schooladvies een oplossing kunnen zijn? Dat is wat de VVD eigenlijk graag wilde, maar gezien de meerderheid in de Kamer hebben wij uiteindelijk voor een andere oplossing gekozen. Anders hebben wij twee toetsen aan het eind van het basisonderwijs en dan hebben wij volgens mij het tegenovergestelde bereikt van wat wij eigenlijk beoogden.

Een ander probleem dat bij de overgang naar het vervolgonderwijs wordt geconstateerd, is dat scholen geen leerlingen met dubbele adviezen willen. Dan gaat het om adviezen als havo/vwo of vmbo/havo. Wij hebben ons hier in de Kamer al enkele keren uitgesproken voor dubbele schooladviezen. De staatssecretaris onderstreept dit openlijk en actief. Hij heeft de werkwijze van de inspectie op dit punt veranderd, die een hindernis vormde. Ondanks dat bereiken ons nog steeds signalen dat regionale plaatsingsafspraken gericht zijn op enkelvoudige adviezen. Hoeveel van die meldingen zijn er het afgelopen jaar gedaan? Wat voor soort vraagstukken betrof het en wat is er gebeurd om deze op te lossen? Wat doet de staatssecretaris om te voorkomen dat er in de regionale plaatsingswijzers afspraken worden gemaakt die niet in lijn zijn met deze wetgeving?

Vertrouwen is het sleutelwoord in deze discussie. Wat ons betreft zou het ook veel meer zo moeten zijn dat po- en vo-scholen samen de verantwoordelijkheid nemen voor een goede aansluiting tussen het primair en voortgezet onderwijs. Dat zou ik namens de VVD graag meer willen zien. Het is in het belang van de leerling en de ouders, maar ook in het belang van de scholen zelf.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Het onderwijs is er om kansen te bieden. Kansen voor kinderen om erachter te komen waar ze goed in zijn, om te ontdekken wat ze leuk vinden en om te oefenen wat ze nog moeten leren. Het is voor de Partij van de Arbeid belangrijk dat alle kinderen dezelfde kans krijgen om zich te ontwikkelen, ongeacht de plek waar ze geboren zijn, ongeacht de school die hun vader heeft bezocht of het werk dat hun moeder doet. Duizenden leraren zetten zich hier dagelijks voor in, met passie en trots voor hun vak. In de schoolloopbaan van onze kinderen is de overgang van de basisschool naar de middelbare school een heel belangrijk moment. Helaas is die selectie al heel vroeg. In veel gevallen moeten kinderen op 11-jarige leeftijd al een heel precieze keuze maken voor het niveau waarop ze straks gaan uitstromen richting de arbeidsmarkt.

Om zich aan te melden voor het voortgezet onderwijs krijgen kinderen een advies van hun basisschool. Gelukkig, dat hebben we al aangepast in de wet. Doordat scholen hun kinderen al jarenlang hebben kunnen volgen, kunnen zij ook zien wat erin zit. Misschien komt het er nog niet helemaal uit, maar het zit er wel in. Daarom is het schooladvies ook leidend geworden. Dat advies moet worden heroverwogen en kan worden bijgesteld als uit de eindtoets blijkt dat een leerling tot meer in staat is. Daar ligt mijn eerste probleem. Het schooladvies moet door een school worden heroverwogen als uit de eindtoets blijkt dat de leerling presteert op een hoger onderwijsniveau dan het schooladvies. Afgelopen jaar kwam dat bij 23% van de leerlingen voor. Zij kwamen voor zo'n heroverweging in aanmerking, maar voor slechts 4% van die leerlingen geldt dat het advies inderdaad is bijgesteld. Wat gaat er schuil achter deze cijfers? Hoe ziet zo'n heroverweging eruit? Waarom leidt die bij slechts 4% van de leerlingen tot een bijstelling van het advies? Wat is de achtergrond van deze leerlingen en van hun ouders? Is er ook in deze gevallen sprake van gelijke kansen, ongeacht de sociaal-economische of sociaal-culturele achtergrond van leerlingen? Wij willen graag gelijke kansen garanderen en bij de meeste kinderen zou het advies naar boven moeten worden bijgesteld. Dat moet veranderen. Alle kinderen hebben recht op onderwijs dat aansluit op hun niveau en dat ervoor zorgt dat kinderen zich nog verder kunnen ontwikkelen. Daarom wil ik de staatssecretaris vragen om te garanderen dat er altijd een gesprek plaatsvindt tussen de ouders en de school als de Cito-toets hoger is uitgevallen dan het schooladvies en dat de ouders daarbij gewezen worden op hun rechten, namelijk het recht om in bezwaar te gaan tegen het schooladvies.

Mijn tweede bezwaar is hier ook al vaak genoemd en betreft het feit dat er in sommige regio's afspraken zijn gemaakt dat er alleen enkelvoudige adviezen mogen worden gegeven. Ik heb een motie ingediend waarin staat dat dat niet mag en ik wil graag dat de staatssecretaris die uitvoert. Ik wil van de staatssecretaris graag horen wat hij gaat doen om deze afspraken tussen schoolbestuurders van tafel te krijgen. Op welke manier kan de staatssecretaris scholen stimuleren om minder enkelvoudige adviezen te geven en juist meer meervoudige adviezen? Ik maak mij hier zorgen over. Sommige kinderen zijn erbij gebaat dat het selectiemoment voor het specifieke onderwijsniveau wat wordt uitgesteld, zodat er meer tijd is om talent, mogelijkheden en interesses te onderzoeken en te verkennen. Is de staatssecretaris van plan hier nader onderzoek naar te doen, of is hij zelfs bereid om regelgeving aan te passen?

Ten derde zien wij dat er nog steeds scholen zijn die zich voor de toelating mede baseren op de Cito-toetsgegevens. Dat is volgens de wet niet toegestaan. In de brief van de staatssecretaris lees ik dat in bijna alle gevallen kinderen op basis van het schooladvies worden toegelaten en dat vrijwel altijd scholen conform wetgeving handelen. Vrijwel altijd? Scholen dienen altijd conform wetgeving te handelen! Onduidelijkheid moet worden weggenomen, maar als de wet opzettelijk niet wordt gevolgd, moet er opgetreden worden. Daar mag de staatssecretaris wat ons betreft geen ruimte laten en moet de inspectie optreden, want er mogen niet vanuit allerlei eigenbelangen drempels worden opgeworpen. Dit mag niet als grijs gebied worden gezien. Kinderen dienen kansen te krijgen en het onderwijs is ertoe op aarde hun die te geven.

De voorzitter:

Ik geloof dat de heer Beertema u nog een vraag wil stellen. Die hadden we nog tegoed.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Wat fijn.

De heer Beertema (PVV):

Ik hoor mevrouw Ypma zeggen dat 23% van de kinderen een verkeerd advies krijgt. Is dat een advies dat te hoog is of te laag?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dat is een advies dat te laag is. 17% van de kinderen krijgt een advies dat een volledig niveau te laag is en 6% krijgt een advies dat een half niveau te laag is. Ik zeg dit uit mijn hoofd want ik heb de cijfers niet bij mij, maar volgens mij zijn dat de juiste cijfers.

De heer Beertema (PVV):

Dan hebben de ouders recht op plaatsing in dat hogere schooltype. Als het echter andersom is, wat gebeurt er dan? Hoeveel procent is dat?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik weet dat de heer Beertema en ik verschillende principes hebben. Het principe van de Partij van de Arbeid is dat het onderwijs op aarde is om kinderen kansen te bieden en dat zij dus altijd het voordeel van de twijfel moeten krijgen. Dat betekent dat de docent het beste kan inschatten wat het kind kan en wat het kind in zich heeft. Mocht de docent zich vergissen en het kind te laag inschatten, bijvoorbeeld door het opleidingsniveau en de achtergrond van ouders, dan moet dat worden hersteld. Kinderen hebben wat de Partij van de Arbeid betreft altijd het recht om eruit te halen wat erin zit.

De heer Beertema (PVV):

Zo kennen we de Partij van de Arbeid weer. Het is alleen maar win-win.

De voorzitter:

Dat is een opmerking, geen vraag.

Mevrouw Ypma (PvdA):

De Partij van de Arbeid geeft het voordeel van de twijfel. Voor mijn partij staan de kansen van leerlingen voorop. We moeten er alles aan doen om ervoor te zorgen dat alle kinderen het onderwijs krijgen dat bij hen past. Onderwijs dat uitdaagt om te doen wat zij zelf voor onmogelijk hadden gehouden, onderwijs dat kinderen laat dromen en dat hen helpt om hun dromen werkelijkheid te laten worden. Dat mag nooit, maar dan ook nooit, worden belemmerd door schoolbestuurders, leraren of de PVV, die welke reden dan ook — bij scholen is dat soms uit eigenbelang — belangrijker vinden dan de belangen en kansen van kinderen.

De voorzitter:

U hebt slim gebruik gemaakt van een interruptie, mevrouw Ypma. Goed gedaan. De laatste spreker van de zijde van de Kamer is de heer Grashoff van GroenLinks.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. We hebben het hier vaak over de overgang van basisschool naar middelbare school. Dat is een gewichtige overgang, maar hij lijkt wat te gaan lijden aan overgewicht. Dat is niet goed. Voor leerlingen en ouders is het schooladvies steeds belangrijker geworden. Dat komt in belangrijke mate door de toenemende starheid in de kolommen binnen het voortgezet onderwijs. Daarmee wordt die keuze steeds zwaarder.

Voor middelbare scholen is het schooladvies van enorm belang en lijkt dat te groeien. Zij worden immers voor een deel afgerekend op rendement, zowel in de onderbouw als in de bovenbouw. Ik noem dat de "vroegselectieklem": door de afrekensystematiek in het voortgezet onderwijs ontstaat er bij scholen een prikkel om leerlingen op een veilig niveau in te schatten. Hoe voorzichtiger je toelaat, hoe makkelijker het is om aan rendementseisen over de hele schoolloopbaan te voldoen. Dat is een subtiel proces waarin niet altijd in flagrante strijd met wet en regels wordt gehandeld, maar waarin wel een cultuur ontstaat van wederzijds wantrouwen. En dan de ouders. Die hebben natuurlijk de wens om hun kinderen een zo hoog mogelijk onderwijsniveau te laten doorlopen. Zij weten intussen dat je daarvoor je slag moet slaan bij dat schooladvies van het primair onderwijs voor het voortgezet onderwijs. Je weet maar nooit; misschien is die basisschool wel te voorzichtig geweest, misschien was er wel druk vanuit het voortgezet onderwijs.

En dus worden er allerlei trucs uit de kast getrokken. Dat wantrouwen in die driehoek, tussen ouders, po en vo, leidt tot veel gedoe. Ouders die een extra IQ-test laten afnemen op een moment waarvan ik zeg dat het weinig zinvol is en niet goed voor het kind. Po-scholen die daar alvast op inspelen en dat vanuit een gebrek aan zelfvertrouwen zelf dan maar vast gaan doen. Dat is een rare zaak. Vo-scholen die toch die Citoscores het liefst laten meetellen en in elk geval met argusogen kijken naar die scores en vervolgens overwegen om nog een ernstig gesprek te voeren met het basisonderwijs omdat er te gemakkelijk wordt geadviseerd. Dat houdt elkaar in evenwicht en dat is een slecht evenwicht. Dit is de kern van het probleem.

We moeten vaststellen dat de rijksoverheid zelf mede debet is aan dat verhaal. Dat heeft te maken met de regelgeving voor rendementseisen in het voortgezet onderwijs, waar we op afrekenen, en op het feit dat we veel vrijheid laten aan het onderwijs om zichzelf verder op te sluiten in die kokers.

De heer Beertema (PVV):

Ik hoor de heer Grashoff nu ook weer zeggen wat ik in dit debat al vaker heb gehoord. Er wordt die ouders door de heren en dames politici zo veel kwalijk genomen. Zij maken alle ouders in Nederland een enorm verwijt. Die ouders zouden op zoek zijn naar manieren om hun kind zo hoog mogelijk in het onderwijssysteem te plaatsen. Ik zou zeggen: waar bemoeien wij ons mee? Het is toch aan de ouders om te bepalen hoe ze hiermee om willen gaan? Het zijn hún kinderen. Wie is mijnheer Grashoff om daar zo kritisch over te zijn? U gaat daar helemaal niet over, mijnheer Grashoff van GroenLinks. Daar gaan die ouders zelf over. Die zijn hiervoor verantwoordelijk. Als zij manieren vinden om dat te doen, dan moeten zij dat toch doen?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik verwijt die ouders helemaal niets.

De heer Beertema (PVV):

Jawel.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Nee, ik verwijt ze helemaal niets. Ik heb gezegd dat er een situatie van wantrouwen ontstaat tussen ouders, het po en het vo rondom het schooladvies. Dat is wat ik feitelijk zeg. Ik betwist ouders helemaal hun vrijheid niet om voor hun kind het beste te willen. Natuurlijk niet! Het zou heel raar zijn als we die zouden gaan betwisten. Ik vind dat een heel logische inzet van die ouders. Maar in het huidige stelsel leidt dit bij elkaar opgeteld wel tot onwenselijke dingen. Dat wilde ik zeggen. Als ik dat hiermee heb kunnen verduidelijken, dan ben ik daar blij om.

De heer Beertema (PVV):

Het is toch zo dat de heer Grashoff en zijn kornuiten van links hier in de Kamer ervoor hebben gezorgd dat dat objectieve oordeel is verdwenen, waardoor die ouders enorm onzeker zijn geworden? Daardoor zijn die onwenselijke situaties ontstaan. De heer Grashoff moet dan nu niet gaan spreken over onwenselijke situaties, want die zijn door hem veroorzaakt.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Hier ben ik het pertinent mee oneens. Er is hierover een discussie gevoerd in de Kamer. Daar is gezegd: een momentopname van een toets is niet objectief, maar een momentopname die is vertaald in cijfers voor een toets. Zo'n momentopname is helemaal niet objectief. De leerkracht in het basisonderwijs kan veel beter een daadwerkelijk oordeel vellen op basis van zijn kennis van de leerling gedurende acht jaar. Daarbij kan hij alle toetsresultaten meenemen, maar ook de inhoud van het leerlingvolgsysteem. Op die manier kan hij op de leerling een mooie, goede en integrale advisering loslaten. Als het zo zou zijn dat er nog vragen zijn over de kwaliteit van het schooladvies vanuit het po, dan zou het onze inzet moeten zijn om docenten in het po beter in staat te stellen dat schooladvies op een goede manier te geven. Wat mij betreft mag er ook meer aandacht voor gevraagd worden in de opleiding voor basisschooldocent. Hoe kun je op een goede manier leerlingen beoordelen? Dan gaan we de goede kant op. Bij wantrouwen is echter niemand gebaat.

In eerdere debatten heeft mijn fractie al haar zorgen geuit en is een aantal oplossingsrichtingen aangegeven. Een ervan is het afschaffen van het onderbouwrendement. Dat is ietsje minder geworden, want er is een heel klein beetje veranderd aan de regelgeving. Maar het is nog steeds zo dat middelbare scholen erop worden afgerekend als een leerling gedurende zijn jaren in de onderbouw een trede omlaag gaat of een trede omhoog. Het maakt niet uit of je dat nou -0,5 en +0,5 noemt, of 0 en 1. In feite doen we daarmee namelijk hetzelfde, het wordt alleen ietsje anders genoemd. Tegelijkertijd komt er nog steeds een minnetje bij de inspectie te staan als een leerling blijft zitten in de onderbouw. Dit zijn dingen waar we echt mee moeten stoppen, want het voedt een situatie in het onderwijs die niet dienstig is, niet voor het onderwijs zelf en zeker ook niet voor de leerlingen. Het betekent dat ik in de loop van dit debat in elk geval weer een motie zal indienen waarmee ik die verkeerde prikkel uit het systeem wil halen.

Ik loop helemaal uit de tijd, voorzitter. Ik kom op de motie-Klaver over het niet vooraf delen van het onderwijskundig rapport. De staatssecretaris wil die motie nog niet uitvoeren, maar volgens mij zou dat wel kunnen. In feite zegt de staatssecretaris namelijk dat er enige aanleiding voor is. Bovendien wordt er door scholen waarde toegekend aan het kennen van die informatie. Dat is waar, maar de informatie kan net zo goed na de plaatsing en toelating worden geleverd. Daar zien we het voordeel van in.

Mijn fractie is blij met de inspanningen van de staatssecretaris op het vlak van de stimulering van de brede brugklas. Die brede brugklas, inclusief dat meervoudig advies, is een belangrijk en noodzakelijk middel voor het verzachten van wat ik maar noem de "vroegeselectieklem", juist in ons verkokerde onderwijsstelsel. Beide zaken zijn daarom van groot belang. Ik hoop dus dat de staatssecretaris zowel bij het meervoudig advies als bij het behoud van de brede brugklas stevig wil inzetten.

De voorzitter:

Hiermee bent u door uw tijd heen, mijnheer Grashoff. Mevrouw Siderius wil u nog een vraag stellen.

Mevrouw Siderius (SP):

Ik wil nog iets vragen over de motie-Klaver. Begrijp ik het goed dat GroenLinks vandaag gaat voorstellen, nu al wettelijk te gaan regelen dat vo-scholen geen onderwijskundige rapporten kunnen inzien voordat de toelating definitief is?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ja, dat zijn wij zeer wel van mening.

Mevrouw Siderius (SP):

Dat GroenLinks dat van mening is, daar waren we al achter. Wilt u dat nu al direct wettelijk gaan regelen? Dat is volgens mij het verschil met de staatssecretaris. Hij constateert wat en spreekt uit dat er verdiepend onderzoek moet worden gedaan. Wat de SP betreft gaan we dat gelijk regelen. Ik zou dat natuurlijk graag met de GroenLinks-fractie willen doen.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ja, natuurlijk. Maar dit is een klein beetje vragen naar de bekende weg, want in de motie-Klaver wordt daarom gevraagd. Dat vinden we nog steeds. We zijn het volgens mij eens.

De voorzitter:

Dat is mooi om te constateren.

De vergadering wordt van 11.22 uur tot 11.30 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de staatssecretaris voor zijn beantwoording in eerste termijn.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Het is goed dat wij over dit onderwerp praten. Het is ook een goede timing, want mevrouw Siderius had gelijk dat de komende weken op veel scholen wordt gesproken over de adviezen voor kinderen op de basisschool die naar het voortgezet onderwijs gaan. Dus misschien is het ook wel goed dat wij er juist nu bij stilstaan in de Tweede Kamer. Dit is een belangrijk moment. 200.000 leerlingen die nu in groep acht zitten, gaan volgend jaar naar het voortgezet onderwijs. Dat is natuurlijk een spannend moment. De overgang van de basisschool naar de middelbare school is een belangrijke stap. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk om op te merken dat dit nooit allesbepalend mag zijn. Je moet uitkijken om voor kinderen op zo'n jonge leeftijd al definitieve uitspraken te doen. Straks zal ik nog iets zeggen over de waarde van de advisering: een enkelvoudig of een dubbelvoudig advies. Een aantal woordvoerders heeft hiernaar gevraagd. Ik vind het belangrijk dat juist in het voortgezet onderwijs kinderen niet in fuiken zwemmen. Mochten ze zich weer ontwikkelen — wij kennen allemaal de laatbloeiers — dan is het belangrijk dat het onderwijs flexibel genoeg is om die kinderen kansen te bieden.

Ik wil niet al te lang stilstaan bij het hoe en het waarom van de wetswijziging die wij drie jaar geleden met zijn allen hebben afgesproken. Ik heb ook de indruk dat de essentie van die wet nog steeds door een grote meerderheid van de Kamer wordt gedeeld; misschien niet helemaal door de heer Beertema, die hierover een aantal kritische vragen stelde, ook over de timing van de eindtoets. Dat is zeker een thema dat in de evaluatie wordt meegenomen. Het was destijds wel een belangrijke keuze om de wet aan te passen en ervoor te zorgen dat het idee van de eindtoets als een soort toelatingsexamen voor het voortgezet onderwijs, een momentopname, wordt losgelaten om in plaats daarvan meer te kijken naar de professionele oordelen van leraren en daaraan meer waarde te hechten. Die leraren hebben de kinderen vaak acht jaar meegemaakt op de basisschool en zijn daardoor veel beter dan die momentopname in staat om te komen tot een goed advies.

De nieuwe kaders waren in 2015 voor het eerst van kracht. In maart 2015 heb ik zowel bassischolen als middelbare scholen hierover geïnformeerd. Scholen hebben de ruimte om meervoudige adviezen te geven. Ik wil markeren dat het algemene beeld is dat het redelijk goed is verlopen. Een aantal woordvoerders verwees al naar de brief daarover. Daaruit blijkt dat er niet ineens totaal andere adviezen worden gegeven. Tegelijkertijd staat een aantal woordvoerders terecht stil bij enkele knelpunten die na de eerste afnameronde te constateren zijn.

De heer Beertema (PVV):

Ik wil samen met de staatssecretaris niet al te lang stilstaan bij het verleden, maar mij moet wel iets van het hart. Wat zijn wij eigenlijk met deze hele exercitie opgeschoten, als wij mevrouw Ypma van de Partij van de Arbeid horen zeggen dat 23% van de zogenaamde professionele adviezen — ik wil daar niet te veel aan afdoen, want het zijn professionele adviezen — verkeerd is? Hoeveel procent van de Cito-toetsadviezen was verkeerd? Die vraag wil ik wel voorleggen. Dat geeft immers een indicatie van de kwaliteit van de overgang van primair naar voortgezet onderwijs.

Staatssecretaris Dekker:

Er is een afwijking tussen het schooladvies en de eindtoets, voorheen de Cito-toets, die scholen vrijwillig konden afnemen. Ook in het verleden waren scholen niet verplicht om op basis van de Cito-toets een-op-een een advies te geven. Ook op dat punt kon worden afgeweken. De ervaring destijds leerde echter dat de Cito-toets als een soort toelatingsexamen werd gebruikt. Scholen zeiden: "Het advies van de basisschool? Dat zal wel, maar bij ons kom je pas binnen met een Cito-toetsscore van minimaal zoveel." Dat is doorgeslagen. Daarom is dat veranderd. Dat laat onverlet dat de eindtoets die nog steeds wordt afgenomen — sterker nog: die verplicht wordt afgenomen op alle scholen bij alle leerlingen — wel kan gelden als een objectief tweede criterium, als een soort second opinion. Op basis daarvan moet een school dan nog eens goed kijken naar het advies dat hij heeft vastgesteld en kan hij tot een heroverweging komen. Bij een deel van de adviezen is dat ook gebeurd.

De heer Beertema (PVV):

We zijn het er allemaal over eens dat het oude systeem hier en daar wat was doorgeslagen, maar de staatssecretaris geeft eigenlijk geen antwoord op mijn vraag. Waarom hebben we er toen niet voor gekozen om de excessen van het mooie systeem dat we hadden, te bestrijden en om dat systeem met kleine stapjes te polijsten en beter te maken? Dat is niet gebeurd. De staatssecretaris heeft ervoor gekozen om het rigoureus overboord te gooien en om daarvoor in de plaats met een systeem te gaan werken waarin 23% van de adviezen — dat is bijna een kwart — verkeerd is. Dan is het toch logisch dat daardoor onzekerheid en onduidelijkheid is ontstaan, waardoor wij hier nu staan te debatteren?

Staatssecretaris Dekker:

Ik denk dat de heer Beertema en ik het oneens zijn over de diagnose. Wij zijn het erover oneens dat 23% van de adviezen verkeerd is. In 23% van de gevallen is er een discrepantie tussen het schooladvies en de score op de eindtoets. Dat betekent niet per definitie dat het schooladvies verkeerd is. De eindtoets is een momentopname. Hij kan leiden tot een bijstelling van het schooladvies, maar soms zijn er heel goede redenen om dat niet te doen.

Een aantal sprekers heeft knelpunten aangedragen waarvoor volgens mij geldt dat de wet gewoon niet goed wordt toegepast. We hebben van ouders, vanuit het onderwijs en van de inspectie signalen gekregen dat de essentie van hetgeen de wet behelst, niet wordt nageleefd. Laat ik twee voorbeelden geven. Er zijn middelbare scholen die ten onrechte andere informatie gebruiken bij het toelaten van leerlingen, bij de plaatsingsbeslissing. Dat is niet toegestaan. Ik vind dus dat je in die gevallen moet handhaven. Ook zijn er scholen die op voorhand zeggen: wat de eindtoets ook uitwijst; wij gaan onze adviezen niet meer heroverwegen. De wet is daar heel helder over: dat is wel de bedoeling. Ik vind dat wij moeten optreden in dit soort gevallen waarin scholen tegen de wet indruisen. Het moet helder zijn: als de wet niet wordt nageleefd, dan treedt de inspectie op. In mijn ogen heeft de inspectie de signalen van het niet naleven van de wettelijke kaders die zij het afgelopen jaar heeft ontvangen, kordaat opgepakt. We gaan dan niet direct met de zwaarste middelen zwaaien. Er is eerst gesproken met het schoolbestuur en het bevoegd gezag. Wanneer daadwerkelijk sprake bleek te zijn van een overtreding van de wet- en regelgeving met betrekking tot de toelating tot het voortgezet onderwijs, is het bevoegd gezag verzocht om dat aan te pakken. In het overgrote deel van de gevallen is dat gebeurd. Als dat niet gebeurt, dan kan een directieve herstelopdracht worden gegeven. Op zo'n moment zegt de inspectie dan: nu pas je het aan! Als dat vervolgens niet gebeurt, kan daartegen worden opgetreden door middel van bekostigingssancties. Wat mij betreft moet het helder zijn dat de wet de wet is en dat die gewoon moet worden uitgevoerd. Ik roep alle ouders en scholen dan ook op om het bij de inspectie te melden als het gevoel bestaat dat niet conform de wet wordt gehandeld. Ik zal contact opnemen met het onderwijs en met de ouders als dit soort signalen langs die route wordt afgegeven, zodat zij weten dat die signalen ons bereiken.

Mevrouw Ypma (PvdA):

De staatssecretaris zei zojuist heel belangrijke dingen, waar ik het erg mee eens ben. Het is helder dat ouders zich bij de inspectie moeten melden. Is de staatssecretaris bereid om ons als Tweede Kamer hier nogmaals over te informeren, bijvoorbeeld over ongeveer een jaar, zodat wij de vinger aan de pols kunnen houden ten aanzien van dit onderwerp?

Staatssecretaris Dekker:

Ja. Dat vind ik heel relevant. Volgend jaar rond deze tijd zullen we een fundamentelere discussie hebben. We hebben immers bij de vaststelling van de wet gezegd dat we niet vier, vijf jaar gaan wachten met een evaluatie, maar dat we die tussentijds al zouden doen. We kunnen dan op basis van twee keer een ronde op basis van de nieuwe wet bekijken hoe het ermee staat. Daarna kunnen we de afweging maken of het nodig is om de wet op onderdelen aan te passen of bij te stellen om die nog beter te laten functioneren. Ik neem dit punt daarbij zeker mee.

Heel veel zorgen die de Kamer heeft geuit, hebben misschien geen betrekking op de categorie "onwettig of tegen de wet indruisend", want in die gevallen is het helder en kan de inspectie ingrijpen, maar gaan veel meer over de vraag hoe de wet vorm krijgt op scholen en hoe er op een zodanige wijze mee wordt omgegaan dat dit het beste is voor kinderen. Ik deel de opmerking van de heer Van Meenen dat we, ook al hebben we het hier over systemen en over wet- en regelgeving, er altijd voor moeten uitkijken dat we kinderen in een malletje plaatsen. We moeten steeds nagaan wat voor individuele kinderen het belangrijkste is, wat hun de meeste kansen geeft en hoe we ervoor kunnen zorgen dat de bedoeling van deze wet gestalte krijgt.

Een van de meest springende punten daarbij is de discussie over de enkelvoudige en de meervoudige adviezen. We moeten ervoor uitkijken om te zeggen dat het goed is dat er meer meervoudige adviezen komen. Dan worden die namelijk weer een doel op zich. Voor kinderen kan het echter heel goed zijn om een dubbel advies te krijgen wanneer zij tussen havo en vwo in zitten.

Voorzitter: Bosma

Staatssecretaris Dekker:

We zien in de cijfers een terugloop van het aantal meervoudige adviezen. Ik vind het goed om na te gaan wat daarachter zit. Ik wil het niet bagatelliseren, maar soms kan het zo zijn dat basisscholen op onderdelen misschien wat beter worden in het goed voorzien van adviezen. We zien bijvoorbeeld niet dat ze over de hele linie voorzichtiger zijn geworden. Laat ik een voorbeeld geven. Het aantal volwaardige vwo-adviezen is de afgelopen jaren gestegen. Dat betekent misschien ook dat scholen die kinderen voorheen een havo- of vwo-advies gaven, nu wat zelfbewuster kiezen voor een volledig vwo-advies. Ik vind wel dat wij hierbij de vinger aan de pols moeten houden, temeer omdat ook wij hebben geconstateerd dat door schoolbesturen in sommige regio's vorig jaar de afspraak werd gemaakt alleen maar te werken met enkelvoudige adviezen. Dan komt de vraag om de hoek kijken of het geven van een enkelvoudig advies in het belang is van kinderen. Gebeurt dit omdat het makkelijker is voor scholen of omdat hierbij onderbouwrendementen een rol spelen — de heer Grashoff haalde dat net aan — dan is dat in mijn ogen zeer onwenselijk.

Vorig jaar hebben wij op het gebied van de rendementen, een argument dat steeds werd aangedragen door vo-scholen, een heel belangrijke stap gezet. Wij hebben de inspectiekaders aangepast, waardoor de minpunten of strafpunten bij een eventuele afstroom uit het systeem zijn gehaald. Er is nu nog wel een positieve prikkel. In mijn ogen moeten wij die prikkel behouden omdat wij scholen ook moeten uitdagen om het maximale uit kinderen te halen. Er kan echter geen school in Nederland meer zijn die negatief wordt afgerekend omdat hij kinderen met een dubbel advies een kans geeft. In mijn ogen hebben vo-scholen dus geen enkele reden meer om dit soort afspraken te maken met het basisonderwijs.

Mevrouw Siderius (SP):

De staatssecretaris gaat nu over naar het onderbouwrendement. Ik wil het toch nog even hebben over de afspraken tussen basisscholen en vo-scholen over het slechts geven van enkelvoudige adviezen. De staatssecretaris zegt enigszins verbloemd dat dit misschien toch onwenselijk is omdat wij kinderen natuurlijk kansen willen geven. Is de staatssecretaris dan ook bereid om verder te gaan en te zeggen dat dit in ieder geval niet meer wordt toegestaan in de plaatsingswijzers? Ik heb er nu een paar in mijn handen. Daarin staat gewoon letterlijk: basisscholen geven slechts een enkelvoudig advies. Dat zou toch niet meer moeten kunnen.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Kijk, een nieuw gezicht!

De voorzitter:

Ik zit hier al twee uur.

Staatssecretaris Dekker:

Volgens mij heb ik mijn oordeel helemaal niet zo verbloemd. Ik vind het gewoon onwenselijk dat dit van tevoren wordt afgesproken en meervoudige of dubbelvoudige adviezen categorisch worden afgewezen. Ik wil op dit vlak een aantal dingen doen en dat begint bij het informeren van basisscholen. Dat heb ik vorig jaar ook gedaan naar aanleiding van de motie-Ypma/Rog. Ik wil tegen basisscholen zeggen: ongeacht wat jullie besturen hebben afgesproken, als jullie vinden dat een meervoudig of dubbelvoudig advies voor een kind het beste is, dan ben je altijd gerechtigd om dat te geven. Daar begint het mee. Het tweede wat ik wil doen, is de vo-scholen er nog eens op wijzen dat ik het ongewenst vind dat dit gebeurt en dat het goed zou zijn, ook met het nieuwe inspectiekader in het achterhoofd, om dit soort afspraken in de toekomst niet meer te maken. Het derde wat ik graag wil doen, is hiervan een heel nadrukkelijk punt maken bij de tussentijdse evaluatie van de wet. Ik wil best wel op voorhand melden dat, als daar reden toe is, wij op dit onderdeel de wet zouden moeten en kunnen aanpassen.

Mevrouw Siderius (SP):

Het blijft bij informeren, afwachten en evalueren aan het einde van het jaar. Dat is in ieder geval niet wat de SP wil. Volgens mij moeten wij gewoon echt zeggen dat wij dit niet meer accepteren, dat het niet kan worden vastgelegd in de plaatsingswijzers en dat wij dat gewoon gaan veranderen. De staatssecretaris heeft inderdaad vorig jaar geïnformeerd. Een deel van de scholen heeft daar echt geen enkel gehoor aan gegeven. En dan gaan wij dat nu eventjes opnieuw doen? Dat zet natuurlijk geen zoden aan de dijk. In de tweede termijn ga ik dit voorstel toch indienen.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik ga even op ditzelfde punt door. Het is te waarderen dat de staatsecretaris in elk geval een duidelijke winstwaarschuwing wil afgeven. Maar is het niet helderder om nu een duidelijke streep te trekken? De onwenselijkheid wordt hier alom gedeeld, door de staatsecretaris en door de Kamer. Er is op zijn minst aanleiding om vast te stellen dat men niet à la minute op deze onwenselijkheid heeft gereageerd door dit soort afspraken te stoppen. Het zou dan voor de hand kunnen liggen dat we straks in een paar regio's nog een seizoen met dit type afspraken zitten. Kan het niet wat korter door de bocht?

Staatssecretaris Dekker:

Over de onwenselijkheid ben ik helder geweest. Het aanpassen van wet- en regelgeving wil ik zo veel mogelijk hand in hand laten gaan met de evaluatie van de wet. Die evaluatie doen we in dit geval al veel sneller. Ik wil ook voorkomen dat we in een proces belanden waarin we ieder halfjaar of ieder jaar de wetgeving wat gaan veranderen. Dat is voor scholen niet duidelijk en het leidt alleen maar tot meer verwarring. Ik gaf zojuist al aan dat ik het categorisch uitsluiten van meervoudige adviezen onwenselijk vind. Ik hoop op wat meer beterschap in het onderwijs, maar als we na dit jaar nog steeds zien dat dit niet heeft plaatsgevonden, vind ik het terecht om naar een zwaarder middel te grijpen, maar op dit moment nog niet.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Een formele wetswijziging is een langdurig traject met alles wat er op- en aanzit. Ik kan me voorstellen dat de staatsecretaris niet voor elk gesignaleerd probleem de wet wil wijzigen. Maar is het recht om meervoudige adviezen te geven de facto niet al voldoende grond om te zeggen dat het uitsluiten van meervoudige adviezen gewoon niet mag binnen de bestaande wet- en regelgeving? Ik vraag de staatsecretaris om daar meteen of in de tweede termijn op te reageren. Als de staatsecretaris nu duidelijk en scherp uitspreekt dat dit niet mag, zal er misschien nog wel een scholengezelschap naar de rechter stappen om dit door te zetten, omdat dit niet zou kloppen, omdat de staatsecretaris dit verkeerd zou hebben geïnterpreteerd. Maar ik denk dat dat niet gebeurt. Ik vraag me daarom af of een scherpe en heldere interpretatie van de wet- en regelgeving niet gewoon voldoende is om hier een eind aan te maken.

Staatssecretaris Dekker:

Even strikt juridisch: de wet verbiedt dit niet. Dat het niet verboden is, betekent echter niet dat het niet in die andere categorie van "wij vinden dit allemaal zeer onwenselijk" kan zitten. De wet schrijft voor dat het basisscholen vrijstaat om een advies te geven. Basisscholen zijn dus altijd gerechtigd om een enkelvoudig advies te geven, ook als er op bestuursniveau afspraken zijn gemaakt om dat niet te doen. Ik zou het interessant vinden om het er eens op aan te laten komen. Om precies die reden zeg ik tegen basisscholen dat ze, los van alle bestuurlijke afspraken, het advies moeten geven dat het best bij het kind past. Als zoiets tot een conflictsituatie zou leiden, ben ik van mening dat bij een dubbel advies een basisschool of de ouder van het kind met de wet in de hand aan het langste eind zal trekken.

De heer Rog (CDA):

Hier wreekt zich het feit dat basisscholen met vo-scholen de afspraak maken dat er enkelvoudige adviezen komen, ook al hebben ze het recht om meervoudige adviezen te geven. De leerkrachten doen dan gewoon wat hun school met het vo heeft afgesproken. Het CDA wil dat die leraren en schoolleiders in de positie komen dat zij zelfstandig afwegingen kunnen maken. Het maakt mij niet uit of dat in een wet wordt geregeld of anderszins. Mij gaat het erom dat we heel duidelijk maken dat iedere school altijd vrij is om dit te doen. Hoe kan de staatssecretaris dat garanderen?

Staatssecretaris Dekker:

Ik ben het volstrekt eens met de heer Rog. Hij zegt het in iets andere termen, maar ik probeerde zonet langs diezelfde lijn te lopen: het is écht aan de basisschool zelf. Vorig jaar maakte de heer Rog dit punt ook, samen met mevrouw Ypma. Het lijkt me goed dat we nu, in de weken waarin de adviezen op de basisscholen tot stand komen, nog eens extra duidelijk aan de schoolleiders en leerkrachten laten weten dat zij uiteindelijk moeten uitgaan van wat het beste is voor het kind, ongeacht de afspraken die daarover op bestuurlijk niveau zijn gemaakt. Soms is dat enkelvoudig, soms is dat meervoudig.

Mevrouw Straus (VVD):

Dat is een mooie conclusie van de staatssecretaris. Hij laat het basisonderwijs weten dat het ook meervoudige adviezen mag geven. Daar staat wij ook helemaal achter. Die meervoudige adviezen moeten echter in een computersysteem worden ingevoerd. De scholen voor voortgezet onderwijs hebben samen dat computersysteem gebouwd. In dat systeem mogen alleen enkelvoudige adviezen worden ingebracht. Wat doet de staatssecretaris hieraan? Dan kan die basisschool best wel meervoudige adviezen geven, maar dat werkt niet in de praktijk. De staatssecretaris heeft net een mooie toezegging gedaan dat ouders dingen die niet conform de wet zijn, bij de inspectie moeten melden en dat de inspectie dan zal optreden. In hoeverre valt dit ook onder die categorie?

Staatssecretaris Dekker:

Dat het vo een bepaald computersysteem heeft, vind ik niet zozeer mijn probleem. Het is ook niet het probleem van de kinderen die een meervoudig advies hebben. De wet is hier helder over. Als een kind bij een school voor voortgezet onderwijs aanklopt met een meervoudig advies, heeft de vo-school dat advies gewoon te respecteren, ongeacht het systeem dat hij gebruikt.

Mevrouw Straus (VVD):

Moeten de ouders van dat kind, dat in de praktijk toch wel een probleem heeft, ook al is het misschien geen juridisch probleem, zich melden bij de Onderwijsinspectie om extra hulptroepen in te schakelen? Of moeten ze zelfs de juridische route bewandelen om hun gelijk te krijgen?

Staatssecretaris Dekker:

In dit geval zou ik beginnen bij de inspectie, want het gaat namelijk gewoon over de handhaving van de wet. Als er sprake is van een meervoudig advies, heeft de vo-school dat te respecteren.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Een jaar geleden heb ik gevraagd om helder te communiceren naar scholen dat ze het recht hebben op meervoudige adviezen. Het is goed dat de staatssecretaris dat hier herhaalt. Ik wil het echter niet, zoals de staatssecretaris net beschreef, op een conflict aan laten komen. Is er ook nog een andere manier om het niet op een conflict aan te laten komen, maar toch te garanderen dat basisscholen meervoudige adviezen kunnen geven?

Staatssecretaris Dekker:

We doen heel veel op het vlak van communicatie. Dat begint bij het in positie zetten van leerkrachten en basisscholen. Zij moeten een professioneel oordeel geven over het advies van een kind. Dat vraagt van schoolleiders en bestuurders in het basisonderwijs dat zij hun rug een beetje recht houden richting het vo of de bestuurders daar, die wellicht vinden dat het voor hen beter of handiger is, bijvoorbeeld vanwege het computersysteem, om zo veel mogelijk enkelvoudige adviezen te krijgen. Dat betekent ook dat zij nee moeten verkopen en er niet te makkelijk in mee moeten gaan. Het is dus heel belangrijk om te communiceren dat zij gaan over het oordeel en dat zij niet te makkelijk mee moeten gaan in andere wensen. Ik wil het vo echter ook benaderen. Dat moet zich houden aan de gemaakte afspraken. Ik zal dit doen op individueel niveau maar ook op het niveau van de brancheorganisatie, de VO-raad. Ik denk dat we dan een heel eind komen. In de gevallen waarin de inspectie na klachten contact heeft opgenomen met samenwerkingsverbanden of met regio's en erop heeft gewezen dat dit niet naar de geest van de wet is, zien we dat de plaatsingswijzers zijn aangepast. We zijn nu weer een jaar verder. Het zou mij hoogst verbazen als inmiddels niet veel meer regio's al doorhebben wat er precies is bedoeld. Als er sprake is van onwil, dan kunnen we op voorhand conflicten niet uitsluiten. Misschien moet dat dan ook maar een keer gebeuren om te laten zien hoe de wet door de rechter wordt uitgelegd.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Het probleem is dat de kinderen daarvan de dupe zijn. Ik wil dus toch dat de staatssecretaris er iets scherper in optreedt. Wellicht vraag ik ook een uitspraak van de Kamer hierover. Leerlingen met een meervoudig advies hebben het recht om toegelaten te worden op het hoogste niveau van dat advies. Middelbare scholen hebben de plicht om die leerlingen daar te plaatsen. Als iemand bijvoorbeeld een havo/vwo-advies krijgt, heeft hij het recht om het vwo te gaan proberen, omdat de docent dat in hem ziet. De school heeft dan ook de plicht om het kind op dat niveau te plaatsen. Is de staatssecretaris dat met mij eens?

Staatssecretaris Dekker:

Daarover ben ik het niet eens met mevrouw Ypma. Een havo/vwo-advies is geen vwo-advies. Het is een havo/vwo-advies. Daarmee heb je er niet automatisch recht op om geplaatst te worden op het hoogste niveau. Dat geldt ook voor de plicht voor het voortgezet onderwijs. Voorzitter. Een tweede vraag die werd gesteld, heeft te maken met aanvullende informatie, die niet mag meewegen in het toelatingsbesluit maar die wel mag worden benut. Vo-scholen mogen geen andere informatie laten meewegen bij plaatsing van de leerlingen op een bepaald schoolniveau. Als de vo-school de plaatsingsbeslissing baseert op andere informatie dan het basisschooladvies, dan is die school in overtreding. Zoals ik zojuist al aangaf, zal in dat geval de inspectie optreden. Sommige scholen hebben aangegeven het onwenselijk te vinden dat er helemaal geen aanvullende informatie uitgewisseld zou mogen worden — dat is de strekking van de motie waar de heer Grashoff aan refereerde — omdat dat dat ook de warme overdracht van leerlingen belemmert.

Dit is weer zo'n punt, vind ik, dat niet volstrekt is dichtgeregeld in de wet. Ik begrijp precies wat de heer Grashoff naar voren brengt, maar ik denk ook dat de wet op dit punt voldoende handvatten biedt om misbruik van aanvullende informatie tegen te gaan. De wet biedt in dat geval een grond voor ingrijpen door de inspectie en er is ook een titel voor ouders om op dat moment aan de bel te trekken. Ik vind het op dit moment nog te vroeg om daar een volledige ban op te plaatsen. Ik vind ook dat leerlingen gebaat zijn bij een warme overdracht. Overdracht van informatie over hun capaciteiten en hun interesses en over de leerstijlen van de basisschool naar de middelbare school waarbij zij zich hebben aangemeld, kan daarbij ook nuttig zijn. Mijn voorstel is om dit punt een heel zwaarwegende plek te geven in de evaluatie die aan het eind van het jaar wordt afgerond. Als het echt nodig blijkt om de wet daarop aan te passen, dan is dat volgens mij het moment om uitvoering te geven aan de motie-Klaver.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Laat ik beginnen met vast te stellen waar we het met elkaar over eens zijn, namelijk over de warme overdracht. Nu is het de vraag of de warme overdracht iets te maken heeft met de toelating. Wordt daar nu niet juist de knip gemaakt? In mijn overtuiging is dat zo. Is de staatssecretaris dat met mij eens? Er is pas sprake van warme overdracht en de logica van het overdragen van informatie in het kader daarvan, als er sprake is van toelating. Ik wil de staatssecretaris dan ook met klem verzoeken om nog even heel precies te bekijken hoe de wet op dit moment luidt. Zoals ik het begrijp, spreekt artikel 42 van de WPO van een ontvangende school die een onderwijskundig rapport moet hebben en kan dit zo geïnterpreteerd worden, dat dat de school is die intussen toegelaten heeft. Anders is er immers geen sprake van een ontvangende school, maar van een school die misschien de ontvangende school wordt. Als deze interpretatie van de wet de juiste is, dan hoeft er helemaal geen aanpassing van de wet plaats te vinden. Dan kan er gewoon een duidelijke interpretatieregel komen, waarbij men een onderwijskundig rapport krijgt, maar wel nadat de leerling is toegelaten.

Staatssecretaris Dekker:

Er zijn soms gevallen waarbij het niet delen van deze informatie leidt tot een verkeerde plaatsing. Laat ik een voorbeeld geven over leerwegondersteuning. In sommige gevallen is de basisschool heel goed in staat om daar een advies over te geven. Ik kom het echter ook nog regelmatig tegen dat een basisschool een kind een vmbo-advies zonder leerwegondersteuning geeft, terwijl de ontvangende school die ondersteuning wel belangrijk vindt en deze graag aan het kind wil meegeven. De heer Grashoff weet net als ik dat niet iedere vmbo-school leerwegondersteuning biedt. Dan krijg je de rare situatie dat een kind dat geplaatst wordt misschien wel extra ondersteuning nodig heeft en dat de school daar vervolgens te laat achter komt. Het is een van de voorbeelden waarvan ik zeg dat we moeten uitkijken dat we niet over één nacht ijs gaan om er nu onmiddellijk een ban op te zetten. Ik deel uw punt en ik wil ook echt goed kijken of het kan en wellicht kan het binnen de huidige wet- en regelgeving waar u aan refereert. Ik zal dat ook een zwaarwegend punt laten zijn in de evaluatie die aan het eind van dit jaar wordt afgerond. We moeten echter wel oppassen dat we hier in deze zaal nu geen dingen gaan weggooien waar we straks spijt van krijgen.

De heer Grashoff (GroenLinks):

De staatssecretaris noemt een voorbeeld waarvan ik best wel de redelijkheid kan inzien, maar dat betreft al de uitzonderingsbepaling die in de motie-Klaver staat. Dus met elkaar hadden we het inzicht al dat er in dit soort bijzondere situaties sprake zou kunnen zijn van uitzonderingen. Daarover verschillen we dus niet van mening. De motie vraagt dat dus ook niet. Betekent dit dan niet dat de belemmering kan worden weggenomen door de motie uit te voeren?

Staatssecretaris Dekker:

Het was een van de voorbeelden. Ik kan er nog een aantal noemen. Ik ben meer dan bereid om de gedachte onder de motie te ondersteunen, maar ik zou er echt zeer aan hechten om, als dit leidt tot een wetswijziging, die in mijn ogen wel nodig is om een eind te maken te maken aan deze praktijk of in ieder geval misbruik tegen te gaan, dit dan wel in één keer te doen. Anders blijven we iedere keer aan de wet sleutelen, terwijl het voor zowel de basisscholen als de scholen in het voortgezet onderwijs van enorm groot belang is om een heldere overgang te hebben van A naar B. Ik vind het ook belangrijk dat we wat dat betreft helderheid hebben en dat we bij voorkeur één wijzigingsmoment hebben waarbij wij een aantal dingen meepakken in plaats van iedere keer weer een discussie te hebben.

Mevrouw Siderius (SP):

Ik ga er even op door. Ik begrijp heel goed dat de staatssecretaris liever meer dingen tegelijkertijd wettelijk wijzigt en vastlegt in plaats van dat drie keer te doen met kleine onderdelen. Als we dit wettelijk regelen, kan de staatssecretaris dan wel toezeggen dat het voor 1 maart volgend jaar geregeld is, wanneer het schooladvies moet worden afgegeven? Dit jaar lukt het in ieder geval niet meer. Laten wij met elkaar afspreken dat wij het gaan doen, maar dan moeten we er ook voor zorgen dat we in november of december gaan kijken of we het kunnen vastleggen.

Staatssecretaris Dekker:

Ik moet de verwachtingen enigszins temperen, in die zin dat de evaluatie hier begin 2017 kan liggen. Het is daardoor niet mogelijk om de regels een maand later al gewijzigd te hebben, ook omdat deze Kamer zich nog moet uitspreken over het wijzigen van de regels en over de evaluatie. Overigens moet niet alleen deze Kamer hierover een besluit nemen, ook de Eerste Kamer moet dat doen. Daar gaat enige tijd overheen. Ik vind het echter belangrijk, als je hier iets in verandert, dat dit tijdig gebeurt, zodat scholen erop kunnen anticiperen. Ik zeg toe, met het oog op de volgordelijkheid der dingen, dat wij een beetje zullen anticiperen op een aantal pijnpunten dat in de Tweede Kamer is aangegeven. Dit is er een van, maar zojuist hadden wij een debatje over meervoudige en enkelvoudige adviezen. Dat is er ook eentje. Op die manier kunnen wij de dingen parallel laten lopen. Mocht dit straks uit de evaluatie komen, dan hoeven we niet dan pas te beginnen met het nadenken over hoe wij het willen doen, want dan zijn we anderhalf jaar verder. Dan kun je wat tijdwinst boeken. Het is niet geregeld voor 2017, maar het is wel mogelijk om het te regelen voor 2018.

Mevrouw Siderius (SP):

Ik vind dat eerlijk gezegd wel een beetje jammer. We weten nu wat de knelpunten zijn. De vraag is of de staatssecretaris de evaluatie naar voren kan halen. De Cito-toetsen vinden in april en mei plaats, dus voor het zomerreces. Misschien kan de staatssecretaris het ministerie opdracht geven om flink aan de slag te gaan in het reces, zodat we al in september of oktober een besluit kunnen nemen, want dan kan het traject in gang worden gezet. Is dat nog een mogelijkheid? Anders wordt het 2018. Dat weet ik niet.

Staatssecretaris Dekker:

We moeten uiteraard geen tijd verloren laten gaan. Ik wil echt tempo maken. Tegelijkertijd heeft een aantal Kamerleden gevraagd om een aantal dingen mee te nemen bij de evaluatie. Ik moet te rade gaan bij scholen, ik moet kijken naar achterliggende ideeën, ik moet vragen naar de redenen waarom er sprake is van een verschuiving tussen meervoudige en enkelvoudige adviezen en ik moet kijken of er sprake is van verschillen tussen het bijstellen van adviezen naar sociaal-culturele achtergrond. Het vraagt enige tijd om dat op een goede manier te doen. Ik denk dat dit proces eind 2016 kan worden afgerond en dat wij er begin 2017 over kunnen spreken. Als wij het normale traject hanteren, dan hebben wij dus begin 2017 het debat. Als dat aanleiding geeft om wat te veranderen, gaan wij nadenken over wet- en regelgeving. Dan ben je al snel anderhalf tot twee jaar verder. Ik zie tijdens dat traject wel kans om alvast enige voorbereidende werkzaamheden te verrichten. Ik kan echter niet toezeggen dat de evaluatie al na de zomer gereed is.

Er zijn vragen gesteld over de onderbouwing van het schooladvies. De heer Rog wees erop dat basisscholen volgens berichtgeving vaker IQ-testen zouden afnemen bij leerlingen om het schooladvies te onderbouwen. Ook mevrouw Straus begon daarover. Wat zegt dat nu eigenlijk? Het is heel lastig om ook daar definitieve uitspraken over te doen. Soms kan het heel goed zijn dat een school toetsresultaten of dit soort testen gebruikt om een advies op een kundige manier te onderbouwen. Dat deden ze in het verleden ook. In mijn ogen is daar niets mis mee. Het hoeft misschien niet een automatisme te worden. Een school zou er ook voor kunnen kiezen om niet generiek IQ-testen af te nemen. Van sommige kinderen is op basis van de toetsen en testen die al in het leerlingvolgsysteem zitten wel duidelijk welke kant zij uit koersen, terwijl daarover bij een aantal kinderen nog twijfel bestaat. Dan kun je de IQ-test wat gerichter inzetten. Dit is de vrijheid waarvan ik hoop dat basisscholen die in de toekomst steeds meer zullen gaan nemen en daar ook bewust mee omgaan.

Wat zegt dat over basisscholen? Dat was een vraag van mevrouw Straus. Welnu, ik denk dat er hier en daar best wat onzekerheid is. Waar scholen zich in het verleden nog weleens konden verschuilen achter de eindtoets, wordt van hen nu een meer professioneel oordeel gevraagd. Het kan zijn dat scholen nog zoekende zijn en daarvoor aanvullende gegevens verzamelen.

De heer Rog vroeg of ik de mening deel dat zo'n IQ-test niet verplicht kan worden gesteld. Mijn antwoord daarop is volmondig ja. Ik vind dat ouders scholen daar niet toe kunnen verplichten. Soms kom je in goed overleg een heel eind en kan een school die afweging maken, maar wij gaan hier wel uit van het professionele oordeel van de school. Ik vind ook niet dat het vo basisscholen daartoe kan verplichten. Het is al helemaal niet zo dat een vo-school de IQ-test mag gebruiken om een uiteindelijke plaatsingsbeslissing te nemen. In het kader van het meervoudig of enkelvoudig advies gaf ik al aan dat ik de spelregels nog eens extra onder de aandacht zal brengen van scholen in het basis- en voortgezet onderwijs. Dit is daar ook een onderdeel van.

Mevrouw Straus (VVD):

Ik dank de staatssecretaris voor zijn uitleg. Ik ben het helemaal met hem eens dat scholen daar waar zij over een individueel kind twijfel hebben over wat het beste schooladvies is, iets extra inzetten. Daar ben ik voorstander van. Dat is prima. Wat wij ook zien, is dat er soms structureel gebruik wordt gemaakt van de IQ-test. Er wordt gesuggereerd dat dit zou zijn omdat scholen inderdaad onzeker zijn. Wij hadden de centrale eindtoets. Dat is natuurlijk ook een genormeerde toets. Volgend jaar komt de evaluatie daarvan. Is de staatssecretaris bereid om te bezien in hoeverre de timing van die centrale eindtoets een rol speelt bij de behoefte van basisscholen om extra toetsen in te zetten, om toch het niveau te onderbouwen? Als wij die twee iets dichter bij elkaar brengen, kan de eindtoets wellicht die onderbouwing zijn. Dan hoeven de scholen niet meer hun toevlucht te zoeken tot extra toetsen.

Staatssecretaris Dekker:

Dit is een van de kernpunten van de wet die we drie jaar geleden hebben vastgesteld en het lijkt mij goed om dit eens kritisch tegen het licht te houden, zoals we ook de andere kernpunten van de wet daarin meenemen. Het verschuiven van het moment van afname heeft ontegenzeggelijk een aantal voordelen, maar wellicht ook een aantal onbedoelde effecten. We moeten daar goed naar kijken.

Een volgend puntje, ook weer in de categorie misschien niet onwettig, maar wellicht nog niet helemaal op het niveau dat we graag zouden zien, heeft betrekking op de heroverweging van het basisschooladvies na de eindtoets. Wanneer de po-eindtoets op een hoger niveau is afgerond dan het basisschooladvies, moet de basisschool zijn advies heroverwegen. Ik zeg daar maar even nadrukkelijk bij dat dit niet per se hoeft te leiden tot een aanpassing van het advies, maar er zijn signalen over scholen die op voorhand al zeggen dat ze het advies sowieso niet willen aanpassen. Ik zei er zojuist al iets over dat we daartegen strikter mogen optreden. Ik vind dat we goed moeten kijken hoe die heroverweging exact tot stand komt.

Mevrouw Ypma en ik geloof ook de heer Kuzu vroegen hoe het zit met die 4%. Die 4% is op het totaal van alle kinderen, van wie een heel groot deel een advies heeft gekregen dat hoger is dan de eindtoets. Een heel groot deel heeft een eindtoets afgelegd die overeenkomt met het schooladvies. Kijken we naar de categorie waarvan je zegt: voor hen schrijft de wet voor dat er een heroverweging dient plaats te vinden — dat is ongeveer 23% van het totaal — dan zien we dat dit binnen die 23% in ongeveer één van de zes gevallen ook gebeurt. Ook hierin moeten we uitkijken dat we geen voorbarige conclusies trekken. Aan de ene kant kun je zeggen dat het te weinig gebeurt, maar als we aan de andere kant met zijn allen vinden dat die eindtoets, de oude Cito-toets, een momentopname is, dan kan het ook gebeuren dat die hoger uitvalt en de school toch meent dat zij echt goede redenen heeft om de toets ook daadwerkelijk te zien als momentopname. Er kunnen allerlei redenen zijn om het advies toch niet aan te passen.

De heer Kuzu vroeg er concreet naar om in de evaluatie de sociaal-culturele achtergrond mee te nemen. Zien we daarin verschillen? Zien we regionale verschillen? Mevrouw Ypma vroeg om de ouders daarbij te betrekken. Ze vroeg aanvullend of we niet sowieso de ouders zouden moeten betrekken bij zo'n heroverweging. De wet schrijft dat niet voor, maar in algemene zin vind ik het altijd goed als ouders worden betrokken bij de totstandkoming van een schooladvies voor hun kinderen. Dat geldt niet alleen voor de heroverweging, voor dat staartje van 23% waar dan in juni nog eens naar gekeken wordt, maar ook voor de grote groep kinderen die in maart al een advies krijgt. Ik heb namelijk sterk het gevoel dat de scholen waarop het goed gaat en waar er nauwelijks discussie met ouders of spanningen zijn rondom het schooladvies, ook de scholen zijn die ouders al op een heel vroeg moment betrekken, zodat het advies voor hun kinderen in groep acht niet als een verrassing komt, maar veel meer in gezamenlijkheid en goed overleg tot stand is gekomen.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Ik vroeg inderdaad om een aantal elementen mee te nemen in de evaluatie die er gaat komen. In zijn antwoorden herhaalde de staatssecretaris mijn vragen, maar mijn vraag is: gaat hij het nu doen of niet?

Staatssecretaris Dekker:

Dan ben ik niet duidelijk geweest. Ik wilde een toezegging doen aan de heer Kuzu dat ik die elementen meeneem in de evaluatie.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Dan staat dat genoteerd.

Staatssecretaris Dekker:

Om af te ronden ... Ik zie mevrouw Ypma naar de microfoon rennen, maar dat is meer uw ding, voorzitter.

De voorzitter:

Mevrouw Ypma is mijn ding, dat klopt.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Fijn dat ik uw ding ben.

De voorzitter:

Had ik u het woord al gegeven? Ja. U krijgt het woord, mevrouw Ypma.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Heel fijn. Dank u, voorzitter.

De staatssecretaris en ik zitten vrij goed op één lijn. Ik hoor graag of hij de sociaaleconomische achtergronden van ouders wil meenemen in die evaluatie. De staatssecretaris geeft daarnaast aan dat de wet niet de betrokkenheid van ouders voorschrijft. Is hij met mij van mening dat er wel altijd een gesprek moet plaatsvinden als de uitslag van de Cito-toets hoger uitvalt dan het schooladvies?

Staatssecretaris Dekker:

Dat lijkt mij verstandig. Dat is niet alleen bij de Cito-toets verstandig, maar ook bij alle andere adviezen. Er moet een goede communicatie zijn tussen de school en de ouders over de totstandkoming van adviezen en over de redenen om al dan niet in juni bij te stellen op basis van de eindtoets. Mevrouw Ypma vraagt evenwel ook of ik kan garanderen dat dat overal gebeurt. Dat kan ik niet. Ik kan het onder de aandacht brengen en ik kan erover praten met de scholen en hen erop wijzen. De wet heeft geen vormvereiste op basis waarvan een heroverweging moet plaatsvinden. Ik heb ook geen titel om de inspectie te laten ingrijpen als het niet gebeurt. Het lijkt mij echter zeker verstandig.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Daarover zijn we het eens. Wij vinden het beiden verstandig. Kan de staatssecretaris echter geen extra tandje bijzetten om ervoor te zorgen dat iedere school dat gesprek aangaat met ouders als de Cito-toets hoger uitvalt, om de kinderen maximale kansen te bieden?

Staatssecretaris Dekker:

Ik denk dat ik mevrouw Ypma tegemoet kan komen. We hebben allerlei thema's besproken waarvan we zeggen: het is niet bij wet verplicht, maar eigenlijk gaat het over de uitvoering en over de wijze waarop zo'n wet uittrilt. Het gaat dan over enkelvoudige en meervoudige adviezen, over het betrekken van andere toetsen en het zelfstandig oordeel. Als we dan toch de basisscholen gaan informeren, dan lijkt het me goed om ook dit punt eens extra onder de aandacht te brengen.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik heb twee totaal verschillende punten, maar omwille van de efficiency noem ik ze allebei in één interruptie. Als ik het goed begrijp, dan is de vraagstelling in de quickscan naar het plaatsingsproces met name gelegd bij de vo-scholen. Er worden antwoorden gegeven op de meer formele vraag of zaken conform wet en regels zijn gegaan. Op het probleemveld dat we nu bespreken en de verhouding tussen po, vo en ouders ontbreken de ouders en de po-scholen. Is de staatssecretaris van plan om die groepen in het nader onderzoek nadrukkelijk te betrekken zodat we een beter zicht krijgen op het spel dat plaatsvindt?

Met mijn tweede punt begeef ik mij wellicht op glad ijs, maar ik noem het toch. Stel dat uit het geheel van de bevindingen tevoorschijn komt dat po-scholen nog niet voldoende zijn toegerust of nog niet voldoende zelfvertrouwen hebben om volledig strak om te gaan met dat schooladvies. Stel dat zij zich daarbij nog niet stevig kunnen opstellen tegenover ouders en vo-scholen, nadat we al die rare uitwassen er een beetje uit hebben weten te tikken. Is de staatssecretaris dan bereid om na te denken over nadere facilitering, zowel in de zin van het onderwijs in relatie tot de pabo's als in de facilitering van het primair onderwijs, zodat die positie versterkt kan worden?

Staatssecretaris Dekker:

De eerste vraag gaat over het betrekken van ouders. Het antwoord daarop is: ja, ook ouders en basisscholen zullen in die evaluatie betrokken worden. Mocht uit de evaluatie blijken dat dit een groot punt is bij basisscholen, dat zij onvoldoende stevigheid hebben om dat professionele oordeel echt goed neer te zetten — dat betekent ook onafhankelijkheid ten opzichte van de druk van ouders of het voortgezet onderwijs — dan is dat zeker een relevant punt waarop we een antwoord moeten vinden.

Mevrouw Siderius (SP):

Ik heb nog één korte vraag, voorzitter. Daarmee kan ik misschien het indienen van een motie in de tweede termijn voorkomen.

De voorzitter:

Dat zijn woorden naar mijn hart, mevrouw Siderius. Gaat u uw gang.

Mevrouw Siderius (SP):

Ik zit toch nog een beetje te stoeien met dat wettelijk verankeren en het tijdpad. Is het mogelijk voor de staatssecretaris om de Kamer eens te informeren over het mogelijke tijdpad? Wanneer komt die evaluatie precies? Wanneer zouden we daarover kunnen spreken? Wanneer zou de wetswijziging kunnen worden ingesteld en wanneer zou zij kunnen gaan gelden? Misschien is het voor de staatssecretaris ook mogelijk om in diezelfde brief te schrijven welke voornemens hij mogelijk heeft om te komen tot een wetswijziging. Op die manier kunnen wij er nog heel even rustig over nadenken en hoef ik hierover nu geen motie in te dienen.

Staatssecretaris Dekker:

Dit lijkt me een goed idee. Ik zeg dat hierbij toe.

De voorzitter:

Prima. Wij zijn aangekomen bij uw afrondende woorden, staatssecretaris.

Staatssecretaris Dekker:

We hebben nu één jaar achter de rug en we staan aan het begin van 2016, een jaar met een nieuwe ronde adviezen. Die zullen in de komende weken worden opgesteld. In mei is er de eindtoets en in juni volgt een heroverwegingsmoment. Ik denk dat het goed is als wij de ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen en dit eind 2016 evalueren. In die evaluatie zullen we het overgrote deel van de punten die vandaag de revue zijn gepasseerd, ook een serieuze plek geven.

De voorzitter:

Dank u wel. Hiermee is de staatssecretaris aan het einde van zijn termijn gekomen. Is er bij de leden van de Kamer behoefte aan het houden van een tweede termijn? Ik zie dat dat het geval is. Het woord is aan mevrouw Siderius. Iedere woordvoerder heeft in de tweede termijn twee minuten spreektijd.

Mevrouw Siderius (SP):

Voorzitter. De SP is blij met de toezegging die de staatssecretaris op het laatst deed. Op deze manier kunnen we rustig bekijken hoe we zo snel mogelijk een aantal zaken ook wettelijk zouden kunnen regelen.

Eén punt uit dit debat blijft nog wel over, namelijk dat van die meervoudige adviezen en de plaatsingswijzers. Nog steeds zijn er plaatsingswijzers waarin is opgenomen dat er enkel enkelvoudige adviezen mogen worden gegeven. Dat is mijn fractie echt een doorn in het oog. Wij zouden graag willen dat de staatssecretaris ervoor zorgt dat dat niet meer gebeurt. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er in verschillende plaatsingswijzers is opgenomen dat basisscholen geen meervoudig schooladvies aan leerlingen kunnen geven voor plaatsing op het voortgezet onderwijs;

van mening dat het geven van meervoudig schooladvies leerlingen kansen kan bieden en hun het voordeel van de twijfel geeft;

verzoekt de regering, het niet meer toe te staan dat in plaatsingswijzers wordt opgenomen dat basisscholen slechts enkelvoudige schooladviezen aan leerlingen geven, en de Kamer voor 1 maart 2016 over de uitvoering te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Siderius, Ypma, Van Meenen, Grashoff, Rog en Kuzu.

Zij krijgt nr. 275 (31289).

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de antwoorden die hij heeft gegeven. Ik had in mijn termijn om twee dingen gevraagd. Over het eerste, de opvattingen en praktijkervaringen van ouders, heeft de staatssecretaris klip-en-klaar gezegd dat hij dat gaat meenemen in de evaluatie.

Het tweede wil ik nog preciezer geformuleerd hebben, om daarmee voor mezelf houvast te hebben voor de toekomst, wanneer de resultaten van die evaluatie beschikbaar zijn. Als de staatssecretaris echt klip-en-klaar toezegt dat hij dat gaat doen, trek ik de motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit onderzoek blijkt dat leerlingen met bepaalde achtergrondkenmerken gemiddeld genomen vaker te maken hebben met onderadvisering;

overwegende dat dit fenomeen mogelijk ook plaats zou kunnen vinden bij het al dan niet toekennen van een bijstelling van een schooladvies na heroverweging;

verzoekt de regering, bij de evaluatie van de Wet eindtoetsing po, ook te onderzoeken of er verschillen zijn tussen leerlingen met verschillende achtergrondkenmerken bij het wel of niet toegekend krijgen van een bijstelling van het schooladvies na een heroverweging,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 276 (31289).

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ook mijn dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording. Het komt op het volgende neer: de linkse partijen hebben voor onduidelijkheid gezorgd door de Cito-toets als matchinginstrument samen met het advies van de school af te schaffen. Alleen het schooladvies is nu leidend in het vo. We moeten toch constateren dat 23%, dus bijna een kwart van de adviezen ernaast zit. Alleen de te lage adviezen worden gehonoreerd, door leerlingen in een hoger schooltype te plaatsen. Met de te hoge adviezen gebeurt dat niet, want dat zou oneerlijk zijn. Ik begrijp er niets van. Dat is de conclusie waarvan iedereen, ik tenminste wel, schrikt. De beleidsarme oplossing is gevat in deze motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de afnamedatum van de centrale eindtoets verschoven is van het voorjaar (februari) naar bijna het einde van het schooljaar (april/mei);

constaterende dat de centrale eindtoets daarmee geen matchinginstrument meer kan zijn dat een objectief schooladvies geeft ten aanzien van het vervolgonderwijs;

constaterende dat het middelbaar onderwijs daarmee genoodzaakt wordt om eigen toelatingsprocedures te ontwikkelen zoals IQ-tests en/of het nog steeds laten meewegen van de Cito-scores;

overwegende dat dit tot veel onduidelijkheid en onzekerheid leidt in het vervolgonderwijs en bovendien tot een chaotische leerlijn met zittenblijven en afstromen;

verzoekt de regering om de (afname)datum voor de centrale eindtoets naar voren te halen naar het midden van het schooljaar (februari/maart) en de toets daarmee weer de rol te geven van objectief matchinginstrument, naast het advies van de school,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 277 (31289).

De heer Beertema (PVV):

Ik dien deze motie in, wetende dat de Partij van de Arbeid elke motie van de PVV ongelezen in de prullenbak gooit. Ik vind dat een weinig democratisch principe. Het heeft voor mij niet zo veel zin om die motie in te dienen, want ze zal toch niet worden aangenomen. Maar mijn mandaat als volksvertegenwoordiger wil ik toch niet tekort doen. Daarom blijf ik moties indienen, ook al heeft de heer Samsom in zijn wijsheid besloten om die zelfs nooit te lezen.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Ik heb in eerste termijn het een en ander gezegd over ons bestel. Dat komt nog wel terug. Begrijpelijk dat dat nu geen groot onderwerp in dit debat is geworden. Maar we moeten het er wel over hebben, want het sjoelbakmodel zoals we het kennen, is in mijn ogen failliet.

Ik heb een tweetal moties rond dit onderwerp.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het voorkomt dat middelbare scholen op de basisschool afgenomen toetsen zoals de entreetoets opvragen en gebruiken als selectiemiddel;

overwegende dat deze toetsen gebruikt kunnen worden als ondersteuning van het schooladvies, maar niet horen te dienen als selectiemiddel voor het voortgezet onderwijs;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat toetsen in het primaire onderwijs louter ter ondersteuning van het advies mogen worden gebruikt en niet kunnen worden opgevraagd door het voortgezet onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 278 (31289).

De heer Van Meenen (D66):

Mijn volgende motie luidt als volgt:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de staatssecretaris bezig is met de uitwerking en voorbereiding van een nieuw bekostigingsstelsel in het onderwijs;

overwegende dat het Nederlandse onderwijsstelsel gekenmerkt wordt door te vroege selectie;

overwegende dat kinderen baat hebben bij een betere overgang tussen primair en voortgezet onderwijs;

constaterende dat ook de Nationale DenkTank hiertoe voorstellen heeft gedaan;

verzoekt de regering, in het kader van de uitwerking van het nieuwe bekostigingsstelsel te onderzoeken of het wenselijk is de brugperiode tussen primair en voortgezet onderwijs te verlengen en verbreden, en op welke wijze dit kan worden gestimuleerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 279 (31289).

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Ik wil de staatssecretaris danken voor het goede gesprek dat we hebben gevoerd over de eindtoets en de nieuwe regels daaromtrent. Ik denk dat we mogen constateren dat er een goede stap voorwaarts is gezet en dat er met enkele oneffenheden alom, behalve bij de PVV, tevredenheid is over de nieuwe situatie. Ik heb ook vertrouwen in de stappen die de staatssecretaris heeft toegezegd te zetten.

Op één punt heb ik een motie medeondertekend. Dat betreft de kwestie van de meervoudige adviezen. Ik waardeer het dat de staatssecretaris net als een Kamermeerderheid zegt dat het onwenselijk is. Voor onze fractie is het van belang dat wij een en ander ook materialiseren en ervoor zorgen dat in de plaatsingswijzers het enkelvoudige advies nadrukkelijk niet kan worden opgelegd aan leraren die zich daar op dit moment wel aan gebonden voelen, vandaar mijn steun aan de motie-Siderius cum suis.

Mevrouw Straus (VVD):

Voorzitter. Ik wil de staatssecretaris danken voor twee mooie toezeggingen. De ene betreft het feit dat het bij de inspectie kan worden gemeld als de overgang tussen po en vo niet conform de wet plaatsvindt en dat er dan wordt opgetreden. Ik denk dat dat heel belangrijk is.

De andere toezegging houdt in dat de staatssecretaris bij de evaluatie het tijdstip van de eindtoets zal meenemen, zowel de plussen als de minnen ervan. De overgang tussen po en vo in Nederland blijft echter een heel grote stap. Wat wij er ook aan repareren, die vroegselectie blijft problematisch, vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er door de inrichting van het onderwijssysteem in Nederland een scherpe scheiding bestaat tussen het primair en voortgezet onderwijs;

overwegende dat deze scheiding, de zogenaamde "vroegselectie", kan leiden tot problemen bij de overgang van primair naar voortgezet onderwijs;

overwegende dat meer samenwerking tussen het primair en voortgezet onderwijs deze overgang minder problematisch zou kunnen maken;

verzoekt de regering, te onderzoeken of de problemen van de overgang van primair naar voortgezet onderwijs kunnen worden weggenomen door nadere samenwerking en/of invlechting van primair en voortgezet onderwijs, en bij dit onderzoek in ieder geval mee te nemen of het wenselijk is dat basis- en middelbare scholen onder één vlag kunnen vallen, het primair en voortgezet onderwijs onder één wet zouden moeten vallen en in hoeverre docenten van het primair onderwijs in de onderbouw van het voortgezet onderwijs ingezet zouden moeten kunnen worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Straus en Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 280 (31289).

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de quickscan die hij heeft uitgevoerd, voor de toezeggingen ten aanzien van de evaluatie en voor het feit dat hij bereid is om voorbereidende werkzaamheden te starten voor wetsaanpassingen. Het is goed dat ouders zich in geval van misstanden bij de inspectie kunnen melden.

In mijn bijdrage heb ik het gehad over de 23% kinderen met een te laag advies. Ik heb gevraagd of er altijd een gesprek kan plaatsvinden tussen de school en de ouders en het kind over een mogelijke bijstelling van het advies. Ook op dit punt heb ik een prachtige toezegging, zodat mijn motie niet nodig is. Die zal ik dus ook niet indienen.

Wel heb ik nog een andere motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat leerlingen zich voor het voortgezet onderwijs kunnen aanmelden op basis van het schooladvies;

overwegende dat er regio's zijn waar scholen hebben afgesproken geen meervoudige schooladviezen te geven;

overwegende dat een meervoudig advies meer ruimte biedt aan de ontwikkeling van het kind en het selectiemoment later plaatsvindt;

verzoekt de regering, te communiceren dat:

  • -basisscholen altijd een meervoudig schooladvies kunnen geven;

  • -leerlingen met een meervoudig schooladvies zich aan mogen melden voor het hoogste van de twee onderwijsniveaus en scholen voor voortgezet onderwijs leerlingen op het betreffende onderwijsniveau moeten accepteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ypma, Van Meenen, Siderius en Straus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 281 (31289).

De heer Rog (CDA):

Nu deze motie deel uitmaakt van de beraadslagingen, wil ik mevrouw Ypma vragen hoe ik het tweede deel van het dictum moet wegen. Wij hechten aan gemengde adviezen. Stel dat een basisschool kiest voor een gemengd advies, is daar dan niet een heel belangrijke reden voor? Wat maakt dat mevrouw Ypma scholen wil verplichten om kinderen op het hoogste niveau te laten instromen?

Mevrouw Ypma (PvdA):

In mijn eerste termijn heb ik uitgebreid gesproken over het feit dat het onderwijs op aarde is om kinderen kansen te bieden en om hun het voordeel van de twijfel te geven. Als de basisschool ziet dat een kind echt tussen mavo en havo in zit, dan geeft hij soms toch een mavo/havoadvies, omdat hij ziet dat er potentie in zit. Zo'n school zegt dan: misschien is dit kind een beetje een laatbloeier, maar het heeft nog ontwikkelingskansen en met de juiste begeleiding en uitdaging op de middelbare school kan het naar dat niveau toegroeien. Zo'n school geeft dan niet voor niets dat advies. Ik vind dat wij het kind in die gevallen altijd het voordeel van de twijfel moeten geven en de kans moeten bieden om het waar te maken op de middelbare school.

De heer Rog (CDA):

Zou dat niet weer een ander pervers effect kunnen hebben? Krijg je dan niet dat ouders van een typisch mavo-kind de school het mes op de keel zetten om er ten minste een gemengd advies van te maken, om vervolgens in het vo af te dwingen dat het kind alsnog naar het havo gaat? Verschuiven we het probleem dan niet?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Volgens mij niet. Volgens mij bieden we hiermee kansen. We selecteren ontzettend vroeg in Nederland. Sommige kinderen hebben echt meer in zich. Zij laten dat al wel zien, maar het komt er nog niet honderd procent uit. Die kinderen hebben het recht om dat te laten zien op de middelbare school. Ouders dienen vroegtijdig betrokken te worden bij de toekomst van hun kind. Het moet geen verrassing zijn. Dat gesprek moet op tijd plaatsvinden. Ik deel de visie van de ouders en het onderwijs in dezen, want ouders moeten weten waar zij aan toe zijn en wat hun kind in zich heeft.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. Ik stel met vreugde vast dat de woordvoerders onderling en de staatssecretaris het over een heel aantal aspecten en over de richting waarin we bewegen en willen bewegen, redelijk eens zijn. De verschillen zitten soms wat meer in het tempo en de precieze striktheid waarmee je zaken wilt regelen. Dat soort verschillen is te overbruggen, zou ik zeggen.

In het licht van zijn wat ambivalente houding ten opzichte van de eerder indiende motie-Klaver over het onderwijskundig rapport, heb ik nog een vraag aan de staatssecretaris. Zou hij, wellicht in een kort briefje aan de Kamer, kunnen ingaan op de vraag of een goede interpretatie van artikel 42 van de Wet op het primair onderwijs, niet al voldoende basis biedt om aan het onderwijsveld duidelijk te maken dat het onderwijskundig rapport pas verstrekt mag worden na toelating? Dat is uiteraard met de daarbij in acht te nemen uitzonderingsgronden; ik denk dat wij het daar in redelijkheid over eens zijn. Op die manier wordt dan toch in de geest van de motie-Klaver gehandeld. Ik kan wel begrijpen dat de staatssecretaris niet stante pede op dat ene aspect een wetswijziging invoert. Het is beter om dat te clusteren.

Ik dien één motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de onderwijsinspectie scholen beoordeelt op rendement in de onderbouw, waarbij gekeken wordt naar op- en afstroom en naar het aantal zittenblijvers;

van mening dat deze indicator weinig zegt over de kwaliteit van het gegeven onderwijs en dat de beoordeling op het onderbouwrendement onwenselijke effecten heeft, zoals het vergroten van wantrouwen tussen basisscholen, middelbare scholen en ouders;

verzoekt de regering, scholen in het voortgezet onderwijs niet meer te beoordelen op rendement in de onderbouw,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Grashoff, Siderius en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 282 (31289).

De voorzitter:

Daarmee is een einde gekomen aan de tweede termijn van de Kamer. Kan de staatssecretaris meteen antwoorden? Ik zie dat dat niet het geval is.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Ik zal reageren op alle moties, maar dat doe ik nadat ik ben ingegaan op de vraag van de heer Grashoff.

Hij vroeg of wij een nadere duiding kunnen geven aan zijn juridische interpretatie van het artikel dat hij aanhaalde. In eerste termijn heb ik mevrouw Siderius al toegezegd dat ik sowieso een soort routeboekje zal uitgeven waarin staat hoe het nu gaat met de evaluatie et cetera. Ook dit punt kan ik daarin nader toelichten.

Dan ga ik in op de moties. Tegemoetkomen aan het verzoek in de motie-Siderius c.s. op stuk nr. 275 vraagt om een wetswijziging. Tegelijkertijd vind ik het een belangrijk signaal. Ook ik vind het onwenselijk. Ik kijk even naar mevrouw Siderius. Als ik de motie zo mag interpreteren dat het volstaat dat wij in het komende jaar in al onze contacten met basisscholen en scholen in het middelbaar onderwijs dit signaal helder geven en wij het door een eventuele aanpassing van de wet na de evaluatie ook juridisch regelen, zou ik er goed mee uit de voeten kunnen. Dan kan ik het oordeel over deze motie aan de Kamer laten.

De voorzitter:

Als de staatssecretaris niet wacht maar gewoon doorpraat, nodigt hij wat minder uit tot reacties, maar goed. Mevrouw Siderius.

Mevrouw Siderius (SP):

Ik moest er even over nadenken, voorzitter.

De voorzitter:

Daar was ik al bang voor.

Mevrouw Siderius (SP):

Communiceren is leuk; dat hebben wij vorig jaar ook gedaan. Dat gaat dus echt geen zoden aan de dijk zetten. Eigenlijk zou de staatssecretaris moeten zeggen dat hij dit niet meer tolereert, ook niet dit jaar, ondanks dat de wetswijziging dan misschien nog niet heeft plaatsgevonden. Als wordt geconstateerd dat in een plaatsingswijzer toch staat dat alleen maar een enkelvoudig advies mag worden gegeven, stuurt de staatssecretaris daar dan de inspectie op af of iemand die in ieder geval eens even met de vuist op tafel slaat?

Staatssecretaris Dekker:

Dat zou mijn voorstel zijn. Wij zullen scherp zijn op deze signalen. Ik zal contact hebben met Ouders & Onderwijs. Als wij deze dingen constateren, zullen wij erop afstappen en duidelijk onze mening daarover geven, namelijk dat wij dat niet in het belang van kinderen vinden. Als met deze motie wordt verondersteld dat wij vooroplopend op de evaluatie op dit punt toch nog de wet zouden moeten wijzigen, zeg ik dat ik dat onwenselijk zou vinden. Naar mijn mening kunnen deze twee dingen echter heel goed parallel lopen. Wij kunnen een duidelijk signaal geven. Ik zie deze motie dan als steun in de rug. Mocht een eventuele wijziging van de wet nodig zijn, dan zal die in de totale ronde, na twee jaar, worden meegenomen. Ik zie dat er wordt geknikt. Het oordeel over deze motie kan ik dus aan de Kamer laten.

De heer Kuzu vroeg om een oordeel over zijn motie op stuk nr. 276. Hij gaf echter ook aan dat ik dit kan afdoen met een toezegging. Ik neem dit gewoon mee. Ik zie mijnheer Kuzu naar de microfoon lopen. Ik heb het vermoeden dat hij zijn motie gaat intrekken.

De voorzitter:

Als hij dat niet doet, wil ik wel een oordeel horen.

Staatssecretaris Dekker:

Wij hebben daar recentelijk over gesproken. Als hij de motie niet intrekt, is zij door deze duidelijke toezegging overbodig geworden en moet ik haar ontraden.

De voorzitter:

Dan is de motie ontraden.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Als de staatssecretaris het onderzoek waarom in de motie wordt gevraagd, bij de evaluatie betrekt, dan ben ik bereid om deze motie in te trekken.

De voorzitter:

Ik begrijp dat de heer Kuzu deze motie intrekt.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Ik mis alleen nog één knikje.

Staatssecretaris Dekker:

Ja.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Kuzu (31289, nr. 276) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Staatssecretaris Dekker:

In de motie op stuk nr. 277 van de heer Beertema wordt eigenlijk gevraagd om een belangrijk onderdeel van de wet op voorhand terug te draaien. Ik ontraad deze motie.

In de motie-Van Meenen op stuk nr. 278 wordt de regering verzocht ervoor te zorgen dat toetsen in het primair onderwijs louter ter ondersteuning van het advies mogen worden gebruikt. Dat is ook nu al het geval. Daarmee is deze motie overbodig. Ik ontraad haar.

De heer Van Meenen (D66):

Er staat ook dat ze niet opgevraagd moeten kunnen worden door de scholen voor voortgezet onderwijs.

Staatssecretaris Dekker:

De basisscholen gaan over hun eigen onderwijskundig rapport en daarin bepalen zij wat wordt overgedragen. In mijn ogen kan een basisschool niet verplicht worden om bepaalde informatie te overleggen.

De heer Van Meenen (D66):

Het lijkt me wel wijs om de basisscholen daarop te wijzen, want dit gebeurt bij voortduring. Ik hoorde gisteren toevallig dat een school is gestopt met de entreetoets omdat die op de scholen in de omgeving gebruikt wordt als selectiemiddel.

Staatssecretaris Dekker:

Dat vind ik een zeer onwenselijke situatie en daar moeten we dan ook helder over zijn in de communicatie naar scholen. Ik neem die opdracht van de heer Van Meenen graag mee.

De motie op stuk nr. 279 zou ik willen ontraden, of misschien mag ik de heer Van Meenen vragen om haar aan te houden? Er is namelijk een andere motie, van de heer Grashoff of van zijn voorganger de heer Klaver, waarin de regering wordt gevraagd om nader in te gaan op de brugklasperiode en om ervoor te zorgen dat het teruglopen van het aantal brede brugklassen wat wordt tegengegaan. Deze motie gaat eigenlijk nog een stapje verder. Misschien vindt de heer Van Meenen straks dat het door mij toegezegde plan van aanpak onvoldoende is. Hij zou dan deze motie altijd nog kunnen indienen. Ik vind niet dat we op de zaken vooruit zouden moeten lopen.

De voorzitter:

De heer Van Meenen, gaat u uw motie aanhouden?

De heer Van Meenen (D66):

Om even heel precies te zijn: mijn motie betreft natuurlijk het betrekken van dit probleem bij de invoering van het nieuwe bekostigingsstelsel. Het is de vraag of de staatssecretaris dat ook al van plan was.

Staatssecretaris Dekker:

Die vraag wordt ook in de motie-Grashoff gesteld. Ik vind dat we in onze debatten ervoor moeten uitkijken dat we met nieuwe financiële prikkels onmiddellijk weer andere ongewenste effecten naar ons toe trekken. In het debat tussen de heer Van Meenen en de heer Rog was zoiets volgens mij ook het geval. De operatie voor een nieuw bekostigingsstelsel is juist ingezet omdat we een versimpeling van de systematiek willen hebben, niet omdat we die nog complexer maken. Dit staat echter los van deze discussie. Ik kom daar straks uitgebreid op terug.

De heer Van Meenen (D66):

Ik zal deze motie aanhouden.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van Meenen stel ik voor, zijn motie (31289, nr. 279) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Dekker:

Misschien kan ik ook de leden Straus en Ypma ertoe verleiden om hun motie op stuk nr. 280 aan te houden. Dat is namelijk een heel verregaande motie: ze vraagt om een onderzoek naar een op vele punten verregaande stelselwijziging. Ik vind dat je altijd moet bekijken of het stelsel beter kan, maar hiernaar zijn al twee onderzoeken gaande. Allereerst is de OECD gevraagd om ons hele stelsel door te lichten. Verder schrijft de Onderwijsraad een advies over de doorstroming in het stelsel. Al die thema's komen daarin terug. Ik zou het zonde vinden om daar weer een derde onderzoek tegenaan te plakken. Dat is ook geen onderzoek dat je even tussen de bedrijven door doet. Wellicht kunnen we deze twee grote stelselonderzoeken afwachten alvorens een volgende stap te zetten.

Mevrouw Straus (VVD):

Kan de staatssecretaris aangeven wanneer hij die twee onderzoeken verwacht?

Staatssecretaris Dekker:

Het onderzoek van de OECD verwacht ik dit voorjaar. Ik zie mijn ambtenaren in de banken knikken. Het advies van de Onderwijsraad komt in het najaar.

Mevrouw Straus (VVD):

Ik verwacht dat uit het OECD-onderzoek conclusies komen die passen in de lijn van onze motie. Ik wil deze motie daarom nu aanhouden. Bij het debat hierover zullen wij wel bekijken in hoeverre het opportuun is om onze motie alsnog in stemming te brengen.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Straus stel ik voor, haar motie (31289, nr. 280) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Dekker:

In het voorjaar zullen we zien hoe het zit met de vooruitziende blik van mevrouw Straus, en dat is interessant. Dit is wel een heel fundamentele discussie en het lijkt me goed om die met haar te voeren.

De motie op stuk nr. 281 van het lid Ypma c.s. moet ik ontraden, en wel vanwege het staartje ervan. De regering wordt namelijk verzocht om te communiceren dat basisscholen altijd een meervoudig schooladvies mogen geven. Daar ben ik het helemaal mee eens, dus dat gaan we doen. Het klopt ook dat leerlingen met een meervoudig schooladvies zich altijd mogen aanmelden op het hoogste niveau van het advies. Ook mij lijkt het goed om dat aan de ouders en leerlingen te laten weten, bijvoorbeeld via de communicatie van Ouders & Onderwijs. Het venijn zit echter in het staartje, namelijk dat die scholen dan vervolgens altijd verplicht worden om kinderen op het hoogste niveau aan te nemen. Dat zou bijvoorbeeld betekenen dat een kind met een havo/vwo-advies altijd geaccepteerd moet worden door een categoraal gymnasium. Dat is natuurlijk toch een beetje gek. Een havo/vwo-advies is geen vwo-advies. Het is een advies om naar een brede havo/vwo-brugklas te gaan. Ik kan me voorstellen dat brede scholengemeenschappen na een goed gesprek met het kind en de ouders het aandurven om deze leerling met een havo/vwo-advies in een vwo-klas te zetten. Als het niet lukt, kan dat kind altijd terug naar het havo, want dat hebben ze ook in huis. Als we een en ander echter heel strikt en rücksichtslos langs de lijnen van deze motie doorvoeren, halen we ons volgens mij heel veel problemen op de hals. Ik weet ook niet wat dit betekent voor de advisering naar basisscholen toe. De heer Rog haalde dit aan en ik vond dat hij daarin wel een punt had. Ik ontraad deze motie dus.

Dat doe ik ook met de motie op stuk nr. 282. We hebben het rendement in de onderbouw dusdanig aangepast dat de perverse prikkel die erin zat, eruit is. Leerresultaten zijn een essentieel onderdeel voor de beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs. Bovendien vind ik het ook helemaal niet zo gek dat scholen een positieve prikkel krijgen om het maximale uit kinderen te halen en hun maximale kansen te bieden. Daar waar het niet gebeurt, heeft de inspectie grond om een stevig gesprek te voeren met die school.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Dinsdag stemmen wij over de overgebleven moties. Er zijn er een hoop uit de vaart genomen. Ik dank de staatssecretaris voor zijn aanwezigheid. Na de schorsing hebben we een korte regeling van werkzaamheden en daarna het debat over professor Maat.

De vergadering wordt van 12.54 uur tot 13.43 uur geschorst.

Voorzitter: Arib

Naar boven