6 Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2016 ( 34300-VIII ).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Van Meenen. Hij heeft aangegeven dat hij vijftien minuten zal spreken.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Ik zie nu al uit naar de begrotingsbehandeling van volgend jaar. Als ik op de dag van de begrotingsbehandeling 's ochtends de krant opensla, zie ik allemaal prachtige ideeën van de coalitiepartijen. Eén jaar of twee jaar geleden waren dit de ideeën van D66, waarna ze zorgvuldig werden afgeschoten door de coalitie, om ze op deze dag weer als gloednieuw te presenteren. Heerlijk. Ik tel mijn zegeningen, maar ik zou het dit keer graag iets efficiënter doen en adviseer om vandaag al mee te gaan met mijn voorstellen.

Van wie is het onderwijs? Deze vraag laat zich niet gemakkelijk beantwoorden. Vroeger was het bijzonder onderwijs van de ouders en het openbaar onderwijs van de overheid. Nu lijkt het onderwijs vooral van de schoolbesturen te zijn. Die gaan over het al dan niet accepteren van leerlingen en leggen adviezen van ouders, leraren, leerlingen en studenten al dan niet naast zich neer. Uiteindelijk is het onderwijs echter van ons allemaal. De vraag is hoe we ervoor zorgen dat we het onderwijs echt van iedereen maken.

De vraag voor wie we het doen, is eenduidiger: voor leerlingen en studenten. We willen hen de beste bagage meegeven voor hun toekomst, want dat is uiteindelijk in het belang van onze samenleving als geheel. Het is daarom gek dat we in het onderwijs de positie van de schoolbesturen beter hebben vastgelegd dan die van de leerlingen. Onze onderwijswetten zijn gericht op onderwijsaanbieders en niet op onderwijsvragers of -genieters.

Ons stelsel leidt tot onderwijsinstellingen die slechts leerlingen of studenten toelaten die toch al goed scoren. Ook laten instellingen leerlingen of studenten toe omdat dit financieel aantrekkelijker is. De bekostiging is niet gericht op de leerling, maar op de school. Doorstroming wordt niet beloond maar duur gemaakt. Als een school een kans wil bieden aan een kind door te kijken of het een niveau hoger lukt, wordt hij in het kader van afstroom gestraft als het toch niet lukt.

Leerlingen hebben een leerplicht, maar wat is leerplicht waard als er geen school is die jou onderwijs kan bieden? Wat heb je aan een staatssecretaris die je wil dwingen om naar school te gaan, terwijl er geen school is die jou een passende plek kan geven? Het is het drama van passend onderwijs en duizenden thuiszitters. Daardoor komen kansen voor kinderen in de knel en daarom pleit D66 in lijn met internationale verdragen voor een wettelijk leerrecht, een wettelijk recht op onderwijs. Het is eigenlijk te gek voor woorden dat dit in Nederland niet bestaat. Uiteraard is hierbij zorgvuldigheid een vereiste. Daarom stellen wij voor om het Nederlands Centrum voor Onderwijsrecht, waarin hoogleraren onderwijsrecht samenwerken, onderzoek te laten doen naar de wijze waarop een leerrecht in de wet, wellicht zelfs in de Grondwet, verankerd kan worden.

Van wie is het onderwijs? Te vaak worden beslissingen genomen over het onderwijs, zonder dat degenen om wie het onderwijs draait, een stem hebben in de besluitvorming. Dat is echter wel nodig om de kwaliteit en de flexibiliteit van het onderwijs te verbeteren. Zij weten immers het beste wat goed onderwijs is en zij weten het beste hoe het onderwijs zich aan de snel veranderende wereld moet aanpassen. Zij weten welke vaardigheden studenten nodig hebben, en kennis — ik zeg het er voor de heer Beertema maar even bij — om aansluiting te vinden op de arbeidsmarkt, om een eigen bedrijf te starten, om onderzoek te gaan doen, of wat dan ook. Daarom is het wetsvoorstel over de versterking van bestuurskracht een gemiste kans. Wat D66 betreft gaat het juist om de versterking van de medezeggenschap. Daarom zal ik in de aanloop naar het debat daarover met een eigen medezeggenschapsplan komen waarin concrete punten staan om de medezeggenschap echt te versterken. Een aantal daarvan kan geen verrassing zijn: instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting, instemmingsrecht op de benoeming van bestuurders, het allocatiemodel als vanzelfsprekend onderdeel van de hoofdlijnen van de begroting, en de aanwezigheid van de student bij de vergadering van het college van bestuur, wat al lang geregeld had moeten zijn. Dat soort elementen zullen onderdeel uitmaken van het plan. Ik hoop er veel partners voor te vinden.

Het Steunpunt medezeggenschap passend onderwijs dreigt bij gebrek aan middelen te verdwijnen. Is de staatssecretaris bereid om het voortbestaan van dit belangrijke steunpunt voor medezeggenschap te garanderen?

Dan kom ik op het geld en de leraren. D66 heeft het al vaker gezegd: passend onderwijs is een mooie gedachte, maar om maatwerk te bieden zijn extra handen in de klas hard nodig. Met plofklassen en groeiende verschillen in de klas blijft passend onderwijs een lippendienst. Maandag kregen we het bericht dat de 150 miljoen euro die dit kabinet had gereserveerd om jonge leraren aan te nemen op scholen, daar niet aan besteed is, maar aan thuiszittende leraren. Die belofte is dus niet uitgekomen, terwijl die extra handen in de klas zo ongelooflijk hard nodig zijn. Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat het geld wel aan extra leraren wordt besteed? Hoe gaat hij werkloze leraren weer aan het werk krijgen? Hoe reageert de staatssecretaris op het bericht van de PO-Raad dat het extra geld niet voldoende is om de oplopende kosten in het basisonderwijs te compenseren? Die constatering ligt overigens in lijn met het rapport van de Algemene Rekenkamer uit 2013.

Dit is niet het enige dat D66 zorgen baart. Ook het loonakkoord dat door minister Plasterk met de bonden is gesloten, dreigt leraren op de bank te houden in plaats van in de klas. Dit geldt zeker als de pensioenpremie gaat stijgen in plaats van dalen. Hetzelfde budget voor scholen, maar stijgende werkgeverslasten: dat is een recept voor onderwijs in de knel en minder leraren die aan het werk zijn. Heeft de staatssecretaris hierover gesproken met zijn collega Plasterk? Kan hij de garantie geven dat stijgende pensioenpremies niet leiden tot grotere klassen?

De heer Rog (CDA):

Ik hoor de heer Van Meenen allerlei zaken opsommen. Hij spreekt van gestegen pensioenpremies, gestegen WW-premies en gestegen bovenwettelijke WW-premies. Hij stelt daarover een aantal vragen aan de staatssecretaris die volgens mij nogal obligaat zijn. Hij vraagt namelijk of dit nog iets betekent voor de grootte van de klas. Mij dunkt dat iedere euro die we niet aan leraren maar aan dit soort zaken uitgeven, betekent dat er minder geld voor onderwijs is. Heeft de heer Van Meenen misschien zelf een idee hoe we dat kunnen veranderen, zodat het geld in de klas terechtkomt?

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb voorstellen gedaan over de zeggenschap van docenten, ouders en leerlingen over waar het geld naartoe gaat. Die zal ik herhalen bij de behandeling van het wetsvoorstel Versterking bestuurskracht. Overigens moeten we bij het basisonderwijs geen hoge verwachtingen hebben dat dit daar ineens tot grote verschuivingen zal leiden, want juist daar is de overhead buitengewoon klein. Basisscholen zijn immers niet verantwoordelijk voor hun eigen nieuwbouw, want dat zijn de gemeenten. Daar zal de oplossing dus niet liggen. Ik denk dus dat er met name in het basisonderwijs extra geïnvesteerd moet worden. Om die reden heeft mijn fractie bij de Algemene Politieke Beschouwingen die 100 miljoen extra voor passend onderwijs willen realiseren. Dat is helaas niet gelukt. Ik zie de oplossing ook niet, maar die kan alleen maar in het kabinet gevonden worden. Er is een akkoord gesloten, onder de verwachting dat de pensioenpremies zouden dalen. Dat is de verantwoordelijkheid van dit kabinet. Die ga ik niet op mij nemen. Ik sta er echter wel voor dat daarbij de harde voorwaarde geldt dat de klassen niet groter worden.

De heer Rog (CDA):

De CDA-fractie heeft de motie gesteund voor extra geld voor passend onderwijs, maar die heeft geen meerderheid gehaald. Dat moeten we met elkaar constateren. Dat is de werkelijkheid waar we nu in leven. Mijn vraag aan D66 is de volgende. Als je ziet dat er nu heel veel geld gaat naar pensioenen en andere zaken — dat is allemaal voorgerekend door de PO-Raad en we hebben die gegevens allemaal gekregen — wat is dan het antwoord van D66? Accepteert zij deze werkelijkheid, of wil ze daarin ombuigen?

De heer Van Meenen (D66):

Ombuigen is mij niet helder genoeg; dat klinkt voor mij als bezuinigen en dat willen we uiteraard niet. We willen al jaren extra investeren in het onderwijs. Dat hebben we ook gedaan. Dat er ook naast die minnen in het basisonderwijs nog een plus is, is onder andere te danken aan het herfstakkoord waar het CDA helaas niet aan heeft meegedaan maar waardoor wel 289 miljoen euro extra jaarlijks naar het basisonderwijs gaat. Uit de gegevens van de PO-Raad kunnen we wel opmaken dat dit niet voldoende is om de stijgende kosten af te dekken. Mijn fractie maakt zich daar druk om maar beschouwt op dit moment het probleem dat in het basisonderwijs ontstaat, vooral als een probleem van dit kabinet. Dat heeft het veroorzaakt door dat akkoord af te sluiten om vervolgens de afspraken niet na te komen, hetgeeen ik heel kwalijk vind.

Recentelijk werd een ranglijst door de OESO gepubliceerd en Nederland stond daarin bovenaan. Dat is normaal goed nieuws maar in dit geval niet, want in Nederland draagt het onderwijs namelijk het meest bij aan ongelijkheid. Dus dat is geen lijstje waar je bovenaan wilt staan. Beschamend eigenlijk. Ook het recent verschenen rapport Onderwijsstelsels vergeleken geeft aan dat vroege selectie zoals in Nederland, samenhangt met sociale ongelijkheid in leerprestaties. Het is goed dat we nu met Onderwijs 2032 kijken naar een herziening van het curriculum maar met het oog op de toekomst is meer nodig. Een onderwijsbestel dat ongelijkheid in de hand werkt, is wat mijn fractie betreft een failliet bestel. Waar is het doorstroom en waar is het maatwerk? Voor D66 geldt: op de schop met het sjoelbakmodel waarin je na een aanloop op de basisschool onverbiddelijk in een vakje wordt geduwd en waarbij je wel ongeveer de wetten van de aerodynamica moet tarten om nog in een ander vakje terecht te komen. Zijn de bewindspersonen bereid om met de Onderwijsraad te kijken hoe we ons onderwijsbestel zo kunnen inrichten dat gelijke kansen, doorstroom, opstroom en maatwerk weer de norm worden?

Dan wat betreft de vluchtelingenkinderen. Alle kinderen hebben recht op goed onderwijs. Op dit moment worden op veel scholen kinderen opgevangen die net zijn gevlucht uit een oorlogsgebied. Leraren doen er alles aan om deze kinderen goed onderwijs te bieden, soms in speciale klassen, soms in het reguliere onderwijs. Dat vraagt veel want het gaat om kinderen met emotionele bagage en gebrekkige of geen kennis van het Nederlands, al leren ze vaak snel. D66 is van mening dat we ook deze kinderen een kans op een hoopvolle en mooie toekomst moeten bieden. Dat betekent dat er voldoende handen in de klas en voldoende bekostiging moeten zijn. Dat vraagt om een flexibeler omgang met de meetmomenten waar de bekostiging op gebaseerd wordt. Ook moeten we nagaan hoe we op korte termijn extra begeleiding kunnen regelen voor deze kinderen en voor deze scholen. Is het bijvoorbeeld mogelijk om hiervoor tijdelijk werkloze docenten aan te nemen? Wat staat daaraan in de weg? Kunnen ook leraren met een pabo-diploma worden ingezet voor eersteopvangonderwijs, de internationale schakelklassen? Nu is dat nog voorbehouden aan de groep met een vo-bevoegdheid, maar wat D66 betreft zijn ook pabo-gediplomeerden prima in staat om dit onderwijs te verzorgen; wellicht kunnen zij dit zelfs als geen ander. Bij vluchtelingenkinderen die langer dan een jaar in Nederland onderwijs hebben gehad, wordt gekeken naar de opleiding van de ouders. Vaak zijn de ouders goed opgeleid, terwijl de kinderen nog wel een achterstand hebben. Hierdoor kunnen niet alleen de kinderen, maar ook de scholen in de knel komen. Erkent de staatssecretaris dit probleem en wil hij zoeken naar een oplossing?

Ik zal nu een voorstel doen om een aantal problemen in een klap op te lossen. Dat moet de bewindspersonen toch als muziek in de oren klinken. Hoe kunnen we de investeringsmogelijkheden van scholen vergroten, speculatie met onderwijsgeld voorkomen en ondertussen ook nog de overheidsschuld verlagen? Dat kan door schatkistbankieren. In plaats van vermogens op een IJslandse bank te stallen of in risicovol vastgoed te steken, worden ze onder beheer van de overheid gesteld. Hiermee kunnen ook projecten, zoals eerste investeringen in ICT-projecten of andere projecten, op een verantwoorde manier worden gefinancierd. D66 stelt voor om scholen en onderwijsinstellingen te laten schatkistbankieren zoals gemeenten en provincies nu ook al doen. Zijn de minister en staatssecretaris bereid om daarnaar te kijken?

Ik kom op de digitalisering. In veel opzichten is ons dagelijks leven veranderd door de opkomst van ICT en internet, maar in het onderwijs is die digitale revolutie nog niet voldoende doorgedrongen. Ik ben dan ook blij dat er meer aandacht komt voor digitale vaardigheden en programmeren in het curriculum. Vorig jaar stelde D66 dat ook al voor. Als ik Twitter moet geloven, zien steeds meer partijen het belang ervan, maar nu moet dat nog blijken bij de stemmingen. Laten we dan ook niet te lang wachten en gelijk beginnen met het opleiden van docenten voor dit vak. Is de minister bereid om hiervoor een plan van aanpak te ontwikkelen?

ICT is geen panacee voor elk probleem in het onderwijs, maar digitalisering biedt wel kansen voor de kwaliteit van het onderwijs en voor maatwerk. Om de kansen van ICT optimaal te benutten, is het belangrijk dat leraren met elkaar in gesprek gaan over de wijze waarop zij ICT het beste in hun lessen kunnen gebruiken. Vaak zijn het toch nieuwe technieken waar leraren mee moeten leren werken. Dan helpt het als zij van andere leraren kunnen horen wat er mogelijk is. D66 pleit er daarom voor om de lerarenbeurs zo te gebruiken, dat leraren best practices van digitaal onderwijs met elkaar kunnen delen. Is de staatssecretaris bereid, dit mogelijk te maken?

De kansen van ICT liggen niet alleen in het hoger onderwijs. In alle sectoren dient van dit middel optimaal gebruikgemaakt te worden. Toch kunnen veel scholen, met name in het basisonderwijs, nog niet over snel en adequaat internet beschikken en dat is ronduit slecht. Wat gaat de staatssecretaris hieraan met spoed doen?

Ik kom op een leven lang leren. De minister schrijft in haar recente brief terecht dat snelle technologische ontwikkelingen vragen om voortdurende bij-, om- en opscholing van mensen. Daar is een overheid voor nodig die mensen stimuleert om dat te doen. Ik ben blij dat de minister hier op een aantal punten werk van maakt, maar ik ben wel teleurgesteld dat zij de uitbreiding van het studievoorschot naar mensen boven de 30 jaar niet wil omarmen. Volgens het onderzoek zou een studievoorschotfaciliteit tussen de 2% en 5% van de beroepsbevolking boven de 30 ervan kunnen overtuigen om een opleiding te volgen. Dat klinkt beperkt, maar op een totaal van ongeveer 4 miljoen mensen tussen de 30 en 55 jaar, gaat het om 80.000 tot 200.000 mensen die dankzij die mogelijkheid een opleiding zouden kunnen gaan doen. Vindt de minister het ook niet de moeite waard om ervoor te zorgen dat ook deze mensen deze scholing gaan volgen? Wil zij echt werk maken van een leven lang leren, in plaats van daar slechts warme woorden over te spreken?

Ik wil nog wat losse onderwerpen behandelen. In een tussentijdse uitspraak zette het College van Beroep voor het hoger onderwijs vraagtekens bij het "nominaal is normaal"-beleid van de Erasmusuniversiteit. Een student heeft het bindend studieadvies dat hij kreeg, met succes bestreden. Een bindend studieadvies is volgens het college bedoeld om te kijken of een student een bepaalde studie aankan. Daarvoor is het niet nodig dat een student alle punten in één jaar haalt. Is de minister dat met het college en met D66 eens en welke conclusies verbindt zij aan deze uitspraak?

Het Nederlandse taal- en cultuuronderwijs in het buitenland is ongelooflijk waardevol, maar binnenkort stopt de bekostiging ervan. De staatssecretaris schrijft in antwoord op vragen van D66 dat het de verantwoordelijkheid van ouders is om te betalen. En als zij dat niet willen of kunnen betalen, is dat het einde van het Nederlands onderwijs in het buitenland, zo schrijft de staatssecretaris. Daar is D66 het hartgrondig mee oneens. Nederlands onderwijs aan Nederlandse kinderen is in Nederland even waardevol als in het buitenland. Waarom wordt dit onderscheid gemaakt? Ik hoor hierop graag een reactie. Wat kunnen we doen om dit alsnog te behouden.

Een volgende punt betreft het groene onderwijs. Er is veel over gewisseld, maar voor mijn fractie staat het vast: het groene onderwijs moet naar OCW. De heer Slob maakte daarover al opmerkingen bij de Algemene Politieke Beschouwingen. Ik sluit me daar van harte bij aan. Wij zijn er klaar mee: groen onderwijs hoort bij het ministerie van Onderwijs. Het woord zegt het eigenlijk al!

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik hoorde mijn naam, en dan veer ik natuurlijk gelijk op. Dat heb ik van jongs af aan geleerd.

Mijn gewaardeerde college geeft terecht aan dat er iets met het groene onderwijs moet gebeuren. Ik denk inderdaad zelf ook dat het groene onderwijs uiteindelijk naar OCW zou moeten. Dat is wel een heel proces geweest. Dan blijft het financiële probleem echter bestaan. Wat is de financiële oplossing voor het groene onderwijs in de ogen van de fractie van D66? Het probleem is zeer urgent voor de aoc's.

De heer Van Meenen (D66):

Er wordt voortdurend, ook door de minister, gezegd dat die bekostiging gelijk moet zijn. We kunnen nu uit allerlei onderzoeken opmaken dat daar ten minste vragen bij zijn. Het is waarschijnlijk niet gelijk. Dat wordt ons van alle kanten meegedeeld. Die kant zullen we op moeten lossen. Als de bekostiging in het groene mbo bijvoorbeeld minder is dan in het andere mbo, dan is dat natuurlijk te gek voor worden. Daar is geen enkele zinnige reden voor. Dat komt omdat er bij EZ — zeg ik maar even simpel — een eigen beleid gevoerd wordt. Dat beleid moet dus stoppen en het beleid moet in overeenstemming worden gebracht met dat van OCW. Dat kan in de ogen van mijn fractie alleen maar als OCW daar verantwoordelijk voor is. Dat zal nieuwe vragen oproepen. Dat zullen we dan wel zien. Het kan echter niet zo zijn dat 15.000 leerlingen in dit land onderwijs van onvoldoende kwaliteit krijgen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik ben het daarmee eens. We hadden vorig jaar natuurlijk het probleem van die 2%. We hebben dat probleem mede dankzij de fractie van D66 kunnen tackelen. Daar heeft de VVD toen nog aan meegewerkt. Volgens mij hebben wij dat bijna Kamerbreed misschien zelfs wel Kamerbreed geregeld. Er is natuurlijk nog één probleem: dat er een bezuiniging in het regeerakkoord is afgesproken waar volgens mij niet goed over nagedacht is. Die bezuiniging werkt behoorlijk hard door in het groene onderwijs. Ik ben het met de heer Van Meenen eens dat we echt een keer af moeten van dat probleem. We kunnen het groene onderwijs het beste naar OCW laten gaan. Dan wordt iedereen gelijk behandeld en is er geen onderscheid tussen de roc's en de aoc's. Het moet echter ook in de begroting geregeld worden. Ik zeg dat tegen de heer Van Meenen en ik zal het straks in mijn eigen bijdrage ook tegen de bewindspersonen zeggen. Ik zeg het echter ook tegen de coalitie: denk even mee, want als we nu niets doen, zal er echt een groot probleem ontstaan. Wij vinden elkaar overigens helemaal als het gaat om de uitspraak dat er iets moet gebeuren.

De heer Van Meenen (D66):

Daar ben ik het helemaal mee eens.

Er is al even gesproken over de ov-kaart voor minderjarige talenten. We hebben hier de dansmeisjes gezien. Mijn fractie vindt ook dat dat opgelost moet worden, temeer omdat daar ook vanuit de coalitie stevige woorden over gesproken zijn. Ik roep de coalitie met name nogmaals op om hier nu echt werk van te maken. Dan zullen we ons daar zeker bij aansluiten. Anders gaan we het op een andere manier oplossen.

Ik heb recentelijk kennisgenomen van een plan van de heer Eric van 't Zelfde van die superschool in Rotterdam-Zuid. U kent hem wel. Hij heeft een plan van aanpak om die wijk met behulp van de school nog verder op te tillen, maar hij komt geld tekort. Ik kan het hier ook niet regelen. Ik wil er wel aandacht voor vragen, zowel voor de ruimte in regels die er moet zijn maar ook voor het geld. Ik vraag de minister gewoon of er mogelijkheden zijn om dit alsnog te doen. Ik denk dat hier een kans ligt om de leerlingen te helpen over wie wij ons in Nederland het meest zorgen maken. Ik aarzel natuurlijk om dat hier ter sprake te brengen; het is ongebruikelijk om dat zo te doen, maar het is daar ook een ongebruikelijke situatie, dus ik durf het toch aan.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik heb in mijn termijn ook gepleit voor een klein experimenteerbudget zodat we initiatieven zoals de Promise Academy in Rotterdam, een prachtig initiatief, mogelijk kunnen maken en die vervolgens ook wetenschappelijk goed kunnen onderzoeken om te kunnen bekijken hoe het toegangsrecht voor alle kinderen tot de kindcentra vorm kan krijgen. In Rotterdam borduren ze daarop voort en is dat wat ze willen, een toegangsrecht voor alle kinderen. Daar komen ze de komende twee jaar wat geld voor tekort. Is de heer Van Meenen het dan met mij eens dat daarvoor een klein experimenteerbudget moet komen? Dan heb ik het echt maar over 2 miljoen, waarmee je verschillende initiatieven in het land mogelijk kunt maken en die vervolgens wetenschappelijk goed kunt onderbouwen

De heer Van Meenen (D66):

Als dat ook hiervoor helpt uiteraard, maar ik vraag dan wel terug aan de PvdA om dan ook het budget te regelen, want anders krijgen wij eenzelfde situatie als helaas bij passend onderwijs. Dan zijn wij het hier allemaal met elkaar eens, maar dan is er weer geen passende dekking en dan zijn wij net zo ver van huis. Dus als mevrouw Ypma zo vriendelijk is om die 2 miljoen even in de begroting aan te wijzen, dan vindt zij mij volledig aan haar zijde. Ik heb dat bedrag nog niet gevonden!

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dat is een terecht punt, want wie kaatst, kan de bal verwachten. Laten we anders samen dit verzoek neerleggen bij het kabinet. Dit gaat maar om een klein budgetje, dus wellicht kunnen wij samen deze vraag voorleggen. Ik heb dat al gedaan in mijn termijn, ik hoop dat D66 dat ondersteunt.

De heer Van Meenen (D66):

Helemaal. Zoals we wel eens zeggen in het onderwijs, dit soort bedragen vallen bij OCW volgens mij uit de plooien van de gordijnen. O, er zijn geen gordijnen. Dan ligt het gewoon op de grond. Ik zal wel helpen zoeken.

Het COC heeft gewezen op asielzoekers die zich vanwege hun seksuele geaardheid onveilig, gepest en bedreigd voelen en heeft een aantal voorstellen gedaan. Is de minister bereid de Kamer een brief te schrijven waarin zij reageert op de acties die het COC vraagt?

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):

Het was mij wederom een genoegen onder u te dienen.

De voorzitter:

Het was een genoegen om naar u te luisteren. We zijn daar nog niet klaar mee, want de heer Van Dijk heeft een vraag.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik had wel verwacht dat de heer Van Meenen er zelf over zou beginnen, we hadden er vanochtend al even een leuk debatje over. Geneeskundestudenten hielden gisteren een pleidooi over de schade die hun wordt aangedaan door het leenstelsel. In hun geval hebben zij weinig mogelijkheden om bij te werken en de schulden zijn gigantisch. Toen suggereerde de heer Van Meenen dat we toch eens moeten kijken of we op dit punt een oplossing kunnen bedenken. Dus ik ben daar heel benieuwd naar. Die studenten pleiten voor een tegemoetkoming ter waarde van €280, de basisbeurs. Komt u met zoiets of moet ik u nog meer suggesties geven?

De heer Van Meenen (D66):

Nog even los van de vraag of mijn fractie daarmee zou moeten komen — dat mag iedereen zijn — vind ik wel dat, zoals dat in de zorg in andere opleidingen heel gebruikelijk is, een stagevergoeding op zijn plek zou zijn voor mensen aan wie je vraagt om 50 tot 60 uur te werken. Daar komt het immers gewoon op neer, weet ik ook uit mijn eigen directe omgeving. Dus langs die weg zou ik daaraan willen meewerken, als dat een antwoord op uw vraag is. De kwalificatie over het leenstelsel laat ik maar even voor wat die is. Leenstelstelsel of niet, dit had eigenlijk al lang zo moeten zijn.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat is natuurlijk het hele punt. Wij hebben vorig jaar een uitgebreid debat gevoerd over dat leenstelsel. Wij verschillen van mening. U wilde dat graag, ik wilde dat niet. Maar ook de geneeskundestudenten zijn toen langsgekomen. Waarom bent u dan nu pas wakker geworden? Ik vind het fijn dat u wilt meedenken over een oplossing, maar waarom bent u nu pas wakker geworden? Wij wisten dat vorig jaar ook al maar toch steunde u mijn amendement niet.

De heer Van Meenen (D66):

Nee, dat komt omdat de heer Van Dijk dit onderwerp bracht in een litanie aan ellende die ons te wachten zou gaan staan en waarin het moeilijk was om te onderscheiden wat zich werkelijk zou gaan voordoen en wat niet. De fracties die het leenstelsel gesteund hebben, hebben altijd gezegd dat ze heel kritisch blijven op de uitvoering en dat ze het stelsel zullen bijstellen waar dat nodig is. Dat is niet het verzoek van deze studenten. Deze studenten zeggen: wij vinden het leenstelsel op zich een prima plan, maar onze situatie is anders dan de situatie van alle andere studenten in Nederland, omdat wij worden geacht drie jaar lang 50 tot 60 uur in de week te werken; daarom hebben wij geen andere mogelijkheid dan te vragen om een tegemoetkoming in de stagekosten. Dat is juist in de zorg heel gebruikelijk. Het gebeurt bijvoorbeeld ook in het mbo. Vandaar dat het verzoek aan de minister om te kijken naar mogelijkheden voor een stagevergoeding voor deze mensen mij uitstekend lijkt.

De heer Rog (CDA):

Wat een heugelijk nieuws: het leenstelsel is pas een jaar oud en de eerste partij begint met de afbraak ervan. Dat is maar goed ook, want dat zou het CDA ook graag willen. Het leenstelsel werkt immers niet. Wij gaan een motie indienen om deze studenten een fatsoenlijke vergoeding te geven. Is de heer Van Meenen bereid om dat te bekostigen uit de opbrengsten van het leenstelsel?

De heer Van Meenen (D66):

Ik wacht die motie gewoon af. De opbrengsten van het leenstelsel zijn hier in principe niet voor bedoeld. Die zijn bedoeld voor de kwaliteit van het onderwijs en die is hier niet mee gediend. Hier gaat het om de vraag of een stagevergoeding voor mensen die dit moeten doen al dan niet terecht is. Op voorhand zeg ik daar dus geen ja op.

Wat de heer Rog nu doet, vind ik iets te makkelijk. Dat doet de heer Rog overigens bij voortduring: hij put met het grootste gemak uit de opbrengsten van het herfstakkoord, uit de opbrengsten van het leenstelsel, allemaal dingen die in totaal een bedrag van 1,5 miljard opbrengen dat de kwaliteit van het onderwijs gaat verbeteren, maar waaraan het CDA geen euro heeft bijgedragen. Het zou voor het CDA misschien ook eens goed zijn om een keer zelf iets te bedenken wat de mogelijkheid biedt om extra te investeren in het onderwijs, in plaats van alleen maar te roepen dat anderen die dat doen, daarmee keuzes maken die niet de keuzes van de heer Rog zijn.

De heer Rog (CDA):

Ik ga maar even gewoon terug naar waar het hier om gaat. We hebben een leenstelsel, we hebben negatieve effecten en die willen we oplossen. De heer Van Meenen van D66 zegt: ik wil ook een bijdrage leveren aan een oplossing. Daarin vindt hij de oppositie tegen het leenstelsel aan zijn zijde, maar als het niet bekostigd kan worden uit de opbrengst van het leenstelsel, dan wil ik wel graag horen wat D66 ziet als een reële dekking voor dit euvel. Wij willen dit oplossen. D66 belijdt hier met de mond dat het mee wil doen, dan wil ik ook boter bij de vis: waaruit bekostigt D66 dat?

De heer Van Meenen (D66):

Dat is wel erg makkelijk. De heer Rog wil het oplossen en D66 mag even de dekking gaan aangeven. Daar kan ik echt niet in meegaan. Ik zou zeggen tegen de heer Rog: gaat u nou ook eens zelf creatief kijken en zoekt u een keer zelf naar middelen, in plaats van te zien waar anderen al scherpe keuzes gemaakt hebben en daarmee middelen hebben vrijgemaakt, en dan te zeggen dat het daar dan maar vandaan moet komen. Ik vind dat echt ...

De voorzitter:

U bent het er niet mee eens.

De heer Van Meenen (D66):

... een blijk van armoede.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Vandaag en morgen bespreken wij hier de onderwijsbegroting. Ik vind dat eigenlijk wel een mooi moment om waardering uit te spreken voor al die mannen en vrouwen die zich dagelijks op al die verschillende niveaus inzetten voor het geven van goed onderwijs aan jongeren, en aan degenen die hen daarin ondersteunen. Respect voor wat zij doen.

Respect wil ik ook uiten tegenover de beide bewindspersonen die hier bij ons te gast zijn om hun begroting te verdedigen. De ChristenUnie is het niet altijd met hun keuzes eens, maar dat laat onverlet dat wij ook hen respecteren om hun werk. Ook zij zoeken immers — daar gaan wij vanuit en daar twijfel ik helemaal niet aan — het goede voor de jongeren in Nederland en voor degenen die aan die jongeren onderwijs geven.

Er gaat veel goed, maar er zijn ook zorgen. Dat zijn zorgen die we ook als een uitdaging kunnen beschouwen. In de spreektijd van de ChristenUnie wil ik er daar een aantal van noemen, namelijk de daling van de leerlingaantallen, de hogere werkloosheid onder leraren, een goede invoering van passend onderwijs voor iedere leerling in het regulier dan wel speciaal onderwijs waar ook in Nederland, meer vluchtelingenkinderen op school en de bezuinigingen op groen onderwijs.

Ik begin met de daling van het aantal leerlingen. Wij vinden het positief — zoals bekend hebben wij ons daar ook voor ingezet — dat de kleinescholentoeslag overeind is gebleven. Dat heeft, zo is onze inschatting, veel schade voorkomen. Toch blijven er grote zorgen. Vorig schooljaar zijn er 124 basisscholen gesloten. Dat betekent dat veel kinderen naar andere scholen in andere woonkernen moeten uitwijken of dat de school die aansluit bij de eigen identiteit of opvoeding niet in de buurt is. Ook in het voortgezet onderwijs beginnen de gevolgen van de daling van het aantal leerlingen zich duidelijk af te tekenen. We moeten blijven zorgen — dat is de inzet van de ChristenUnie — voor goed onderwijs en keuzevrijheid dichtbij.

Binnenkort zullen we met de staatssecretaris doorspreken over oplossingen in krimpregio's. Ik zou hem nu vanaf deze plek echter al willen oproepen om zich te blijven houden aan de aangehouden motie van de leden Voordewind, Bisschop en Ypma, die steun heeft gekregen van een ruime Kamermeerderheid, over het behoud van de kleinescholentoeslag, die de mogelijkheid geeft om bij samenwerking of fusie te toeslag te behouden en de schoolbesturen in krimpgebieden vraagt om deel te nemen aan regionaal overleg over een toekomstbestendig en kwalitatief goed onderwijsaanbod. Dat is een lange zin, maar ik denk dat het een heel duidelijke uitspraak was. Dat is volgens mij de basis waarop we straks met de staatssecretaris verder zullen spreken. Misschien kan hij dat morgen nog even bevestigen.

De daling van het aantal leerlingen in de komende jaren zal ook leiden tot een lager budget voor scholen. Wij zien echter een aantal grote uitdagingen op ons afkomen, ook andere collega's hebben dat al aan de orde gesteld. Allereerst zijn scholen steeds meer geld kwijt aan het betalen van werkloosheidsuitkeringen aan leraren. Tussen 2010 en 2015 stegen de premies aan het Participatiefonds met 175 miljoen euro. Wij zien ook dat er over een aantal jaren juist een tekort aan docenten zal zijn. In het onderwijsakkoord stond de afspraak om 3.000 extra banen voor jonge leraren te creëren, waarvoor 150 miljoen beschikbaar was in 2014. Dat geld lijkt vooral te zijn gebruikt voor het Participatiefonds. Dit levert geen extra banen op, maar leidt, zo zeg ik erbij, wel tot behoud van belangrijke banen. Maar toch, we blijven behoefte hebben aan nieuwe jonge leraren. Ik hoor graag een reactie van de staatssecretaris op dit vraagstuk, waar ook anderen op in zijn gegaan.

De ChristenUnie heeft een aantal jaren geleden gepleit voor het bevriezen van het budget voor onderwijs in de komende jaren, ondanks de dalende leerlingenaantallen. Staat het kabinet nog steeds open voor deze suggestie? Het voorstel heeft het toen niet gehaald, maar wij zien toch echt de noodzaak om daar weer over te beginnen met elkaar. Als wij dat niet doen, laten wij namelijk het budget de komende jaren dalen. Daardoor zullen weer veel leraren worden ontslagen, terwijl we ze juist, zeker in de toekomst, nodig hebben. Kortom, hoe gaan wij met dit grote vraagstuk om?

Het bestuursakkoord primair onderwijs bevat heel mooie afspraken over het gebruik van digitale leermiddelen. Geldt dat ook voor scholen in het buitengebied die met traag internet moeten werken, zo vraag ik de bewindspersonen. 900.000 basisschoolleerlingen hebben de komende jaren heel slecht toegang tot internet. Is het anno 2015 normaal dat je het digibord niet goed kunt gebruiken, wat gewoon op een aantal scholen wel de praktijk is, dat maar een of twee leerlingen tegelijk op een pc kunnen werken of dat de administratie even moet stoppen met achter de computer te zitten op het moment dat er in een klas wat gebeurt? Dat zijn echt situaties die zich nu, anno 2015, nog voordoen.

De ChristenUnie heeft hier al een aantal keren, in het voorjaar en een paar weken geleden, Kamervragen over gesteld. Wij zien dat de staatssecretaris en ook minister Kamp — die hoort daar ook bij en die bevragen wij altijd, maar de antwoorden worden altijd door de staatssecretaris gegeven — het probleem wel erkennen, maar dat echte oplossingen toch uitblijven. Inmiddels hebben internetaanbieders en decentrale overheden al toegezegd mee te willen werken. Dat meldt ook de PO-Raad en die geloof ik daarin. Met slimme oplossingen, bijvoorbeeld samenwerking met bedrijven in het buitengebied, moet dit toch op te lossen zijn? Wat doet de staatssecretaris? Is hij eventueel bereid om het investeringsfonds uit het bestuursakkoord open te stellen voor plannen voor snel internet?

Ik kom op het vraagstuk van het passend onderwijs. Daar zouden we de hele begrotingsbehandeling wel aan kunnen wijden. Ik heb dit dossier lang gevolgd en ik heb in het land rondgekeken. Ik zie dat er daar kei- en keihard wordt gewerkt om passend onderwijs mogelijk te maken, door docenten, door begeleiders, maar ook door ouders en bestuurders. Zij werken dagelijks keihard voor inclusief onderwijs en een fijne leeromgeving voor ieder kind. Ik wil ze daarmee complimenteren. Er zijn echter ook zorgen. Die zijn ook al door anderen geuit. De Kinderombudsman heeft zich daar ook in gevoegd met een toch wel behoorlijk kritisch rapport. Het kind staat niet altijd centraal. Er is onvoldoende maatwerk voor kinderen. Hoe kan het nou dat er nog zo veel kinderen thuiszitten? Dat was destijds, voor de invoering van passend onderwijs, ook al een groot probleem. Dat is het nog steeds. Daar wilden we toch juist iets aan doen? Hoe kan het dat scholen voor speciaal onderwijs zo veel mensen met expertise moeten ontslaan en zelfs deuren moeten sluiten? Is de bureaucratie voor besturen en docenten niet juist groter geworden nu scholen in allerlei samenwerkingsverbanden moeten overleggen en moeilijke verbanden moeten leggen met de Wmo en andere regelingen? Ik zou de staatssecretaris eens wat meer willen horen zeggen over de manier waarop we dit soort vraagstukken nou echt gaan aanpakken. Dit is niet alleen een financieel vraagstuk. Als het om de financiën gaat, heeft de Kamer ingegrepen en zijn bezuinigingen ongedaan gemaakt, zeg ik maar even onbescheiden. Dat is zelfs tot tweemaal toe gebeurd. Toch is het een probleem. Ook die negatieve vereveningen in de krimpgebieden vormen een probleem. Dat tikt daar gewoon heel hard door. In bepaalde gebieden kunnen kinderen gewoon niet altijd worden doorverwezen naar het speciaal onderwijs terwijl dat wel nodig is. We zien ook dat scholen zelfs ophouden te bestaan. Dat gebeurt zelfs bij mij in de achtertuin en ook bij mevrouw Siderius. De Ambelt, een school voor speciaal onderwijs, houdt gewoon op te bestaan. De ouders zijn echt de wanhoop nabij. Hoe kan dat gebeuren? Ik hoor hierover graag iets van de staatssecretaris.

De ChristenUnie heeft ook moties ingediend — ik herinner me dat we dat ook samen met de SP deden — over leerlingen met een ernstig meervoudige beperking. Mevrouw Siderius vroeg er ook al naar. De regeling voor groep A is begroot op 1.250 leerlingen, maar het lijkt erop dat er nu zelfs sprake is van een verdubbeling van de hoeveelheid aanvragen, namelijk van 2.500 aanvragen. Gaat dan het bedrag per leerling omlaag of blijft dat bedrag gelijk? Dat wil ik toch wel graag weten. Hoe zit het met de groep B en de groep C? Het is allemaal erg veel jargon, maar de mensen die het aangaat weten precies waar het over gaat. Voor die groepen is nu geen aanvulling geregeld. Gaat de staatssecretaris deze groep wel in de gaten houden en gaat hij, als het nodig is, extra financiering regelen? Ik weet dat dat heel makkelijk gevraagd is, maar er zit hier wel een reëel probleem.

Ik kom op onderwijs en asielzoekers, en onderwijs voor kinderen van asielzoekers. Er gebeuren op dit moment bijzondere dingen in het land. Mensen werken hier heel hard aan. Ik ben zelf zo'n drie weken geleden bij Oranje geweest, waar een school precies grenst aan de opvang voor de honderden asielzoekers die daar zijn gehuisvest. Daarover hebben we hier ook discussies gehad. Er gebeuren daar mooie dingen, maar er zijn ook problemen. De regels die wij voor het onderwijs hebben, gaan niet altijd op voor dit soort omstandigheden. Dat geldt met name voor bijvoorbeeld de reguliere teldata. Er is er nu wel eentje aan toegevoegd, maar toch voldoet dat niet helemaal. Kunnen we hiervoor maatwerk bieden, vraag ik aan de verantwoordelijk staatssecretaris. En ik vraag weer naar een aangenomen Kamermotie, namelijk een van de heer Klaver, de heer Pechtold en mijzelf. Daarin staat dat er ook echt budget moet komen voor onderwijs. Die motie is bij de Algemene Politieke Beschouwingen aangenomen. Ik heb de brief van de staatssecretaris hierover overigens gelezen. Volgens mij klopt het hart op de juiste plek. Er moet iets gebeuren. Het zou echter wel fijn zijn als we weten hoe dat gaat gebeuren. Ik heb zelf in de begroting gezien dat er minder geld nodig is voor de achterstandsmiddelen. We weten hoe de systematiek dan is. Als het geld niet wordt gebruikt, verdwijnt het. Is er een mogelijkheid om dat geld hiervoor te gebruiken? Ik geef deze suggestie gewoon mee. Als we het zo zouden doen, blijft het geld ook binnen het onderwijsveld. Dat zou toch ook wel iets waard zijn.

Over het groen onderwijs voerde ik net al even een interruptiedebatje met de heer Van Meenen van D66. Ik kijk naar het kabinet, maar ik kijk ook naar de coalitiepartijen. We weten namelijk hoe het werkt. Hier ligt gewoon een probleem. We hebben die 2% vorig jaar weg kunnen werken omdat de coalitie wilde meewerken. Met name de VVD was daartoe bereid. Nu drukt echter die bezuiniging nog steeds door. Die werkt door op die aoc's. Dat gaat ten kosten van de bekostiging per leerling. Die loopt dus uit de pas met de bekostiging per leerling op de roc's. Daarover kunnen we een hele discussie voeren en daarover zijn rapporten geschreven. De een zegt: het gaat om bijna €1.000. De ander zegt: het is maar €56 of €57. Hier zit gewoon een probleem. De scholen mekkeren echt niet — ik gebruik die term maar even — als er niets aan de hand is. Ze zien gewoon een probleem bij de basisbekostiging. Daar moeten we nu eens mee klaar zijn, want het komt ieder jaar weer terug. Ik vraag de bewindspersonen dat probleem op te lossen. Ik weet wel dat dat bij de behandeling van de landbouwbegroting terugkomt, want het probleem valt onder EZ, maar ik denk dat we dit punt het beste naar OCW kunnen overhevelen. Verder verdient het aanbeveling om kabinetsbreed te bezien hoe we de financiële problemen op dit punt kunnen oplossen.

Ik kom toe aan het leenstelsel. Of heet het studiekostenstelsel? Wat was de term van de bedenkers ervan ook alweer? Ik vergeet die term steeds. O ja, studievoorschot. Ik vind die term zo vergezocht dat ik iedere keer ver moet zoeken om me haar weer te herinneren. De keuze is gemaakt, een keuze die wij liever vandaag dan morgen terugdraaien. Dat zal waarschijnlijk niet zomaar gebeuren. Maar nu graag wel helderheid over hoe dat geld, dat bij studenten wordt weggehaald voor extra investeringen in de kwaliteit wordt gebruikt, want dat is op dit moment echt schimmig. Wij willen graag op dit punt duidelijkheid krijgen. Dan kunnen we ook iets terugzeggen tegen die studenten die vragen waar dat geld is gebleven.

De voorzitter:

Mijnheer Duisenberg wil u graag nog een vraag stellen. Ik neem aan dat de heer Slob daar geen bezwaar tegen heeft. Anders mag de heer Duisenberg de vraag toch stellen. Maar de heer Slob heeft geen bezwaar.

De heer Duisenberg (VVD):

De heer Slob interrumpeerde mij al eerder over dit onderwerp. Ik heb toen mijn best gedaan de vraag goed door te geleiden, maar dat is blijkbaar niet goed gegaan. Wil hij vooraf al van de minister weten waaraan ze het geld gaat uitgeven? Dan bepaalt Den Haag waaraan het geld wordt uitgegeven. Of wil de heer Slob weten — dat is volgens mij de aanpak van de minister — langs welke weg wordt geborgd dat het geld goed wordt uitgegeven, bepaald door de instellingen en belanghebbenden?

De heer Slob (ChristenUnie):

Dat is een heel goede vraag. Ik kan die vraag gebruiken om mijn positie nader te verduidelijken. Ik ben niet van de categorie die vindt dat we hier in Den Haag precies moeten gaan bepalen wat er bij de instellingen gebeurt. Dat is een stuk vrijheid dat je de instellingen moet geven, vrijheid die natuurlijk in verantwoordelijkheid moet worden waargemaakt. Als dat niet gebeurt, moet er wel worden ingegrepen, maar die ruimte moet worden gecreëerd. Maar wat hier wel is afgesproken, is dat de instellingen wel helder moeten zijn over wat ze aan extra investeringen in die kwaliteit gaan doen. Dat moet transparant zijn, er moeten studentenorganisaties bij betrokken zijn en de medezeggenschap moet er iets over zeggen. De heer Duisenberg wil er zelfs nog mensen van buiten bijhalen. Op dit moment is bij heel veel instellingen niet duidelijk of er al extra geld is. Ze moeten immers activiteiten die anders ook wel zouden plaatsvinden, voorfinancieren onder het mom van "dat hoort hierbij". Wij horen zelfs geluiden dat er bijvoorbeeld ergens een gymzaal of een nieuwe collegezaal is geopend. Ja, dat was men bij wijze van spreken toch al van plan. Hier is gezegd: er komt heel veel extra geld, dat natuurlijk langzaam oploopt, dat we gaan investeren in de kwaliteit. Ook al was je het niet eens met die keuze, dan nog is de vraag gerechtvaardigd waar dat extra geld dan is en wie daarover heeft meebeslist. In heel veel opzichten is dat op dit moment niet duidelijk. Misschien is dat een aanloop, maar laten we er vanaf het begin scherp bovenop zitten.

De heer Duisenberg (VVD):

De heer Slob en ik zijn het helemaal eens. Omdat de heer Slob ook sprak over het groenonderwijs, dat hij een warm hart toedraagt, wil ik hem nog de volgende vraag stellen. Er wordt daarbij veel samengewerkt met de agrarische sector, dus met het bedrijfsleven en de regio. Is de heer Slob het dan ook met mij eens dat het hierbij ook gaat om de externe belanghebbenden?

De heer Slob (ChristenUnie):

Zeker. Dat is een van de redenen geweest, waarom wij er heel lang aan hebben vastgehouden om het geld gewoon op de begroting van EZ te laten staan. Dan zit je in die kolom en kun je goed samenwerken met Wageningen en alles eromheen. Ik ben tot de conclusie gekomen dat dat op zich klopt. Maar doordat het op de begroting staat, die heel veel beperkingen kent, ontstaan er financiële problemen. Ik ben er ook van overtuigd, gestaafd door onderzoek op dit punt, dat de samenwerking in de groene keten best door kan blijven gaan als de aoc's op dezelfde manier worden behandeld als de roc's en op de onderwijsbegroting staan. Dan zijn we af van het financiële probleem en kunnen we ons gewoon richten op wat we in Nederland allemaal kunnen en waarover u zulke mooie woorden hebt gesproken. Het is een waanzinnig goede en mooie sector. Hij is uniek in de wereld. Als onze minister ergens spreekt, noemt hij Heineken, maar ook deze sector. Dat zijn echt voorbeelden waarmee je kunt aankomen. Dan kan het toch niet zo zijn dat dit soort problemen gaat ontstaan? We moeten ons eigenlijk schamen als we die situatie laten voortduren.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. De onderwijsinspectie concludeerde in haar verslag over 2013-2014 dat ons onderwijsstelsel steeds efficiënter, maar ook steeds minder flexibel wordt. Dat komt, zo stelt de inspectie, onder andere door aanvullende en strenge selectie, de groei van enkelvoudige schooladviezen en de toename van categorale brugklassen. De Onderwijsraad geeft vergelijkbare signalen en waarschuwt expliciet voor de positie van leerlingen uit lagere sociaaleconomische milieus. Uit internationaal onderzoek onder OECD-landen — het is vandaag al een paar keer aan de orde geweest — zou blijken dat Nederland eenzaam aan de top staat van landen waarin het onderwijsbestel bijdraagt aan een tweedeling tussen mensen van verschillende sociale achtergronden. Daar zal best wat op aan te merken zijn, maar ik vind het toch buitengewoon zorgwekkend. Ik krijg heel graag van de bewindslieden een reactie op dit onderzoek.

Bij een eenzijdige focus op efficiëntie of een "economistische benadering" van onderwijs, richt je je op de standaard, het gemiddelde of de grootste gemene deler. Daar richt je je onderwijsbestel dan op in en dat gaat prima. Als een leerling naadloos in het systeem past, is er geen vuiltje aan de lucht. Als er echter iets met je is of als je net niet onder die grootste gemene deler valt, dan heb je een stevig probleem. Dat proces gaat door. Ik zou bijna zeggen: ondanks de signalen en de inzet van mevrouw Ypma gaat dat gewoon door. We selecteren in Nederland op jonge leeftijd en we gaan dat eigenlijk op nog jongere leeftijd doen. We gaan dat nu al doen op basis van toetsen in groep 7 van de basisschool. Dan ben je 10 jaar oud. Tegelijkertijd wordt er druk uitgeoefend om geen meervoudige adviezen voor het voortgezet onderwijs te geven en neemt het aantal brede brugklassen verder af. Die twee dingen versterken elkaar natuurlijk. Ik wil graag van de staatssecretaris weten of het klopt dat scholen in het basisonderwijs en in het voortgezet onderwijs in de regio Utrecht, afspraken hebben gemaakt over het niet meer geven van meervoudige adviezen. Is de staatssecretaris het met mij eens dat dit in strijd is met de geest van de wet?

Een keuze die voor je wordt gemaakt als je 10 jaar bent — je hebt dan immers nog niet zo veel te kiezen — bepaalt in hoge mate je onderwijscarrière. Eenmaal ingedeeld word je zo efficiënt mogelijk door de strengpers van een van onze onderwijskolommen heen geperst. Laat ik zo maar even populair zeggen. Ons ooit zo toegankelijke en doorgankelijke onderwijssysteem wordt zo eigenlijk meer een soort dwangbuis. Als je op 10-jarige leeftijd als een dubbeltje wordt beoordeeld, dan word je geen kwartje meer.

Ben ik te negatief? Laat ik heel snel een paar voorbeelden noemen. De meervoudige schooladviezen vanuit het primair onderwijs dreigen weg te vallen. De brede brugklassen verdwijnen. In het havo worden willekeurige extra toelatingseisen gesteld voor leerlingen met een vmbo-diploma, terwijl dat diploma wel toegang tot die opleiding zou moeten geven. Soms is in het voortgezet onderwijs bijna sprake van een gedwongen schoolkeuze voor leerlingen met een extra zorgvraag, omdat scholen onderling een harde afspraak hebben gemaakt over wie welke zorg levert en welke leerlingen aanneemt. Er is sprake van ondoorzichtige praktijken in het mbo, waarbij scholen leerlingen soms op onduidelijke gronden weigeren. De extra toelatingseisen voor de pabo, die de Kamer heeft gewild, hebben een dramatisch effect gehad op het aantal inschrijvingen. Het gaat niet goed en het is dus niet de manier van doen. Om te worden toegelaten tot een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs wordt van studenten die aan een bepaalde hbo-opleiding zijn afgestudeerd, gevraagd om een extra cursus te volgen. Die cursus zit niet in het reguliere onderwijs. Je kunt die wel volgen, maar dat kost je dan €7.000. Een masteropleiding in Rotterdam zegt: we nemen je alleen nog maar aan als je een 7 hebt. De 7 wordt daarmee dus de nieuwe 6. Om nog maar te zwijgen van het bindend studieadvies, de kansloze experimenten met het bindend studieadvies in het tweede jaar en de harde knip tussen de bachelor- en masterfase. Het is een hordeloop aan het worden.

De sfeer, de cultuur in ons onderwijsbestel lijkt er geleidelijk een te worden van scholen en opleidingen die zelf wel zullen bepalen welke leerling ze willen aannemen. Een en ander komt in de plaats van het uitgangspunt dat leerlingen, uiteraard als zij in het bezit zijn van het juiste diploma, zelf kiezen welke opleiding ze gaan doen. De principiële vraag die ik aan de bewindspersonen stel is: zijn zij het met mij eens dat het uitgangspunt is, blijft en beschermd moet worden dat leerlingen, kinderen, individuen zelf kiezen wat ze gaan doen en dat het niet de opleidingen zijn die kiezen welke leerlingen ze aannemen? Als er prikkels zijn — wij denken dat die er zijn — in het hele onderwijsbestel, zowel financiële als andersoortige prikkels, die dat omgekeerde ondersteunen, vraag ik of de bewindspersonen zich willen inspannen om die prikkels eruit te halen.

De heer Beertema (PVV):

Dat al die scholen in de doorlopende leerlijnen hun eigen normen gaan stellen, heeft er toch alles mee te maken dat de scholen gestraft worden voor afstroom? Dat heeft er toch alles mee te maken dat die scholen geen idee meer hebben wie ze in huis halen omdat GroenLinks en D66 niet meer willen dat er getoetst wordt, dat er geselecteerd wordt in het onderwijs, dat er gediscrimineerd wordt in het onderwijs naar competenties, naar kennis, naar kunde van leerlingen? De heer Grashoff noemt nota bene de pabo's, die erom berucht waren dat de juffen en de meesters niet meer konden spellen en rekenen. Dan gaan we daar wat aan doen, is het weer niet goed. Wat stelt de heer Grashoff dan voor? Iedereen maar toelaten tot de pabo en de verloedering van het onderwijs op die vlakken gewoon maar laten doorgaan? Is dat zijn idee van onderwijs?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik ben het op één punt met de heer Beertema eens: de manier waarop er op rendement wordt afgerekend in het onderwijs, draagt bij aan dit soort praktijken. Daar moeten we inderdaad vanaf. Het voorbeeld van de pabo is interessant. Dat zet mij aan het denken, en de heer Beertema ook. Het simpelweg stellen van toelatingseisen is dus niet de oplossing. Als wij vinden dat leerlingen op een bepaald niveau iets niet hebben geleerd wat zij wel hadden moeten leren, dan moet dat in het curriculum verwerkt worden en moet dat niet met plussen, extra eisen en extra toetsen worden gedaan. Er moet geen rekentoets zijn, maar rekenen moet goed geïncorporeerd worden in het wiskundeonderwijs, zoals ook de vereniging van wiskundeleraren voorstelt. Dan heb je geen rekentoets nodig. Net zomin bedachten we een taaltoets, want we hadden al Nederlands in het voortgezet onderwijs. Dan was het prima en inpasbaar. Dat is de manier waarop we moeten omgaan met een stelsel van onderwijs dat ten principale veel waarde heeft, maar waarvan we gewoon een lappendeken aan het maken zijn met elkaar.

De heer Beertema (PVV):

Ik zie die lappendeken niet. Ik zie alleen dat er buitengewoon urgente problemen waren die onderkend werden door het bedrijfsleven, door al het voortgezet onderwijs, door het hoger onderwijs. Die partijen werden in die doorlopende leerlijn geconfronteerd met enorme problemen. We hebben toen gezegd: als we een snelle slag willen slaan, moeten we beginnen bij de pabo's. De heer Grashoff is het daar weer niet mee eens. Hij zegt gewoon: nee, dat moet heel ergens anders beginnen. Als je tot een snelle kwaliteitsverbetering wilt komen, moet je toch bij die beginnende meesters en juffen zijn? Die moeten wel kunnen rekenen en spellen. Dan druppelt dat toch door naar de kinderen die ze daarvoor in die klassen hebben? Dat is toch de snelste manier? Wat wil de heer Grashoff dan?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik denk dat de heer Beertema het met mij eens is dat we het niet hebben opgelost. We hebben alleen een extra drempel opgeworpen en die heeft geleid tot minder studenten op de pabo. Zo hebben we over een paar jaar helemaal geen juffen en meesters voor de klas staan. Als het probleem is dat ze beter moeten leren rekenen en dat ze beter moeten zijn in taal, dan moeten we ze dat leren. We moeten dan geen drempels opwerpen en zeggen: je moet het kunnen, want anders word je niet toegelaten. Daar gaat het om. Dat is een andere manier om hiermee te omgaan. Ik ontken het probleem niet, maar probeer het als voorbeeld te nemen om daarmee op een andere manier om te gaan.

Ik kom nog even terug op de brede brugklas. Het aantal scholengemeenschappen en brede brugklassen daalt jaar in, jaar uit. Waar oorspronkelijk weleens werd gedacht over een brugperiode van twee jaar, is die teruggebracht tot een jaar. Steeds vaker vinden we categorale gemeenschappen en homogene brugklassen. Dat is jammer, want de brede brugklas biedt voordelen en is voor een deel ook een vorm van compensatie voor het heel vroege selecteren. Dat haalt op deze manier het evenwicht uit het onderwijsbestel. Kinderen in een brede brugklas maken makkelijker de overstap naar een hoger opleidingsniveau; daar is onderzoek naar gedaan. Zij leren ook beter met elkaar om te gaan. Het zou ook perfect passen in het doel dat vrij algemeen wordt omarmd, volgens mij ook door de bewindspersonen, om te bekijken hoe je naar een maatwerkdiploma toe kunt. Als je dat wilt, zit je niet goed met dat heel vroege selecteren en het in die kolommen duwen. Je kiest dan een model dat niet past bij de benadering van het maatwerkdiploma. De enkelvoudige schooladviezen horen daarbij. Als je alleen nog enkelvoudige schooladviezen geeft, wat is er dan makkelijker om de kinderen dan ook maar in enkelvoudige brugklassen te stoppen? Die twee dingen hangen samen. Ik heb er al een vraag over gesteld. Is de staatssecretaris bereid een actieplan te maken om de brede brugklas en het daarbij behorende meervoudig advies te behouden, te versterken en te stimuleren? Zou hij daarbij specifiek willen kijken naar de mogelijkheden om in ieder geval de perverse prikkels uit de financiering te halen en goede prikkels in te bouwen?

Ik ga over naar een ander onderwerp: de financiering van het primair onderwijs. Er zijn nu dalende leerlingenaantallen, maar vanaf 2019 worden weer licht stijgende leerlingenaantallen verwacht. Nu is er sprake van uitstromende docenten en hoge kosten voor werkloosheidsuitkeringen, maar straks komen wij weer docenten te kort. Ik leg hier heel concreet de vraag aan de staatssecretaris voor of wij de jaren 2016 tot 2018 moeten zien als een overbrugging en of wij de dalende leerlingenaantallen in het po niet langer zouden moeten doorberekenen in een dalende financiering. Nu snijden wij onszelf in de vingers. Kan deze systematiek een rol spelen in de manier van ramen? De heer Slob heeft hier ook al een opmerking over gemaakt. We kunnen wellicht een betere systematiek voor die overgangsperiode bedenken.

Door het onderwijs aan vluchtelingenkinderen is de druk op de scholen groot. Iedereen heeft recht op onderwijs. Ik zou bijna zeggen: zelfs de heer Beertema was het op dit punt met ons eens. Het is van groot belang dat wij investeren op basis van integratiedoelen en de kansen voor mensen. Hierover zijn uitspraken gedaan, recentelijk onder meer in de motie van de heren Klaver, Slob en Pechtold. De staatssecretaris heeft daarop een brief geschreven waarin hij uitgebreid ingaat op de materie. Er is niets mis met die brief, maar daarin wordt niet kernachtig de vraag beantwoord hoe het nu met het geld zit. Eigenlijk wordt er geen getal in die brief genoemd. De staatssecretaris schrijft wel dat hij geen schatting kan maken van de verwachte instroom, maar dat het geraamde budget voldoende is. Dit lijkt mij een gevalletje van een rekentoets voor de staatssecretaris, want dit kan natuurlijk niet kloppen.

Ik krijg graag op heel korte termijn concrete aanvullende informatie over de vraag hoe het nu zit met die bekostigingssystematiek. Welke extra bedragen zijn er? Wat verstaat de staatssecretaris onder maatwerk? Welke criteria worden gehanteerd voor dit maatwerk? Op welke termijnen zijn er extra bedragen beschikbaar? Hoe verhouden die zich tot de gewichtenregeling? De heer Van Meenen heeft hier een vraag over gesteld.

Voorzitter. Ik ga nu een klein beetje over mijn spreektijd heen, maar dat neem ik voor lief. Ik zal dit op een andere manier oplossen.

De staatssecretaris schrijft in zijn brief dat asielzoekerskinderen vaak langer dan een jaar begeleiding nodig hebben. Ik krijg graag een reactie op de vraag hoe dit doorwerkt in de bekostigingsstructuur. Er is veel onzekerheid bij de scholen en zelfs als het systeem goed in elkaar zou zitten, dan nog kunnen wij uit de reacties van het onderwijsveld afleiden dat de onzekerheid op dit moment fnuikend is.

Ik ga nu over naar de positie van de geneeskundestudenten. Mijn collega Ganzevoort heeft bij de behandeling van het voorstel in de Eerste Kamer de coschappen al aan de orde gesteld. Hij was toen al van mening, en ik deel dit, dat dit een serieus vraagstuk is. Ik zeg dit niet om systemen ten principale aan de orde te stellen, maar wel omdat hier sprake is van een zeer bijzondere en uitzonderlijke positie. Het is de enige driejarige masteropleiding die voor een belangrijk deel bestaat uit coschappen. Dit betekent dat mensen werken in academische ziekenhuizen. Ik heb helaas de pech gehad dat ik de afgelopen twee jaar het academisch ziekenhuis in Rotterdam moest frequenteren en toen is wel gebleken dat de directe tests vrijwel altijd worden afgenomen door coassistenten. Zij zijn gewoon gratis arbeidskrachten in de ziekenhuizen. Ik vraag de minister om nogmaals met haar collega van VWS te kijken naar een vorm van stagevergoedingen. Dit raakt niet direct aan het studievoorschotstel, want het probleem bestond al. Ik zeg er echter wel bij dat het er voor deze groep met het studievoorschotstelsel niet beter op is geworden. Ik zie de heer Van Dijk al uit zijn stoel komen. Ik ben het ermee eens dat de zaak er niet eenvoudiger op is geworden. Hiervoor moet een oplossing komen. Ik vind de brief van de minister echt teleurstellend. Drie kwart jaar nadat het probleem is aangekondigd een brief met "njet" erin kan niet.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik sta zeker op uit mijn stoel, want de heer Grashoff is een van de aanrichters van de schade. Hij moet daar niet omheen draaien. GroenLinks was voorstander van dit beruchte schuldenstelsel, samen met D66, de PvdA en de VVD. Nu is hij boos omdat geneeskundestudenten worden getroffen. Zijn collega in de Eerste Kamer heeft het aan de orde gesteld. Fantastisch! Zijn collega in de Tweede Kamer, zijn huidige fractievoorzitter, had dit echter ook al lang kunnen weten. En wij hebben het allemaal aan de orde gesteld. Dus voor de heer Grashoff geldt net als voor de heer Van Meenen: fijn dat u het nu agendeert, maar wij wisten het allang. Erkent de heer Grashoff dat of niet?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik erken dat al net zo lang als de heer Ganzevoort. Hij heeft dat aan de orde gesteld. Dit past naadloos in de lijn die ook door de heer Klaver is uitgezet. We moeten kritisch naar dit stelsel blijven kijken. Waar ongewenste effecten zouden kunnen optreden, moet je inderdaad durven bijsturen. Dat is iets anders dan een heel stelsel ter discussie stellen. Ik ga nu even iets herhalen: die discussie met de SP vind ik altijd wel het meest bijzonder. Het was in de Nederlandse situatie het meest denivellerende stelsel dat we konden bedenken; met de basisbeurs was er namelijk een enorme inkomensoverdracht van lagere naar hogere inkomens. Ik heb nooit begrepen dat de SP de gedachtelijn van het voorschotstelsel niet heeft kunnen volgen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit kwam er een beetje boos uit. Maar ja, dat komt natuurlijk doordat GroenLinks er nu een beetje mee zit dat het buitengewoon neoliberaal het profijtbeginsel heeft verdedigd, samen met de VVD en die andere twee partijen. Dat stelt mij dan weer zeer teleur. U had daar nooit in mee moeten gaan.

Maar goed, dat was de grote discussie. We gaan het nu weer over geneeskunde hebben. De heer Rog vroeg terecht: zullen we dit concreet maken en financieren uit dat leenstelsel — waar u zo voor was — omdat de schade daaruit is ontstaan? Bent u daar wel voor?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Op dit moment sluit ik vormen van dekking op de een of andere manier niet uit. Maar het gaat er niet om dat er sprake is van een kwestie die raakt aan het stelsel. Dit moet worden opgelost. Wat mij betreft ligt er een belangrijke verantwoordelijkheid in de VWS-hoek. Ik heb het niet voor niets over stagevergoedingen. Daarover zouden we het moeten hebben. Ik kan u verzekeren dat ik best mee wil kijken naar een motie van de heer Rog, maar ik denk dat ik hierover zelf een motie indien. Dan maken we dit ook concreet.

Nu het passend onderwijs. Ik houd het kort, want ik zie dat ik nu echt door mijn tijd heen ben. Wij staan achter de principes van het passend onderwijs, maar dit is wel een behoorlijk probleem aan het worden. De kritieken zijn niet mals. Ik kan maar één ding zeggen in de richting van de staatssecretaris: los het op, los het snel op. Thuiszitten is niet acceptabel. De situatie die zich nu voordoet in het reguliere onderwijs is niet acceptabel. Het woord "pgb" dringt zich op. Misschien moet de staatssecretaris bij zijn collega van VWS gaan informeren naar wat dat woord precies betekent, maar deze manier van uitvoering van het passend onderwijs dreigt voor deze staatssecretaris een pgb 2 te worden. Dat zou ik hem niet toewensen. Pak dit op, los het op en maak er wat goeds van.

De heer Van Meenen (D66):

Dit is mij uit het hart gegrepen. In mijn eigen inbreng deed ik het voorstel om het recht op onderwijs wettelijk te verankeren, ook als bouwsteen om de positie van ouders en leerlingen in het verband van passend onderwijs te versterken. Hoe kijkt de GroenLinksfractie daarnaar?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik ben het daar hartgrondig mee eens. Ik ben het er evenzeer mee eens dat bij het recht op onderwijs, de plicht van een opleiding hoort om stageplekken te regelen. Dit hoorden we al in het interruptiedebatje met mevrouw Jadnanansing.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik wil het hebben over een viertal onderwerpen. Allereerst wil ik stilstaan bij het onderwijsbestel. Daarna wil ik ingaan op de informatievoorziening door scholen. Vervolgens spreek ik over onderwijsachterstanden. Ten slotte zeg ik nog iets over Europa.

Eerst het onderwijsbestel. Meer ruimte voor nieuwe scholen. Dat was de inzet van de regering, in 1916 welteverstaan. Met een voorstel om de Grondwet te wijzigen werd de financiële ondersteuning voor allerlei vormen van onderwijs grondwettelijk verankerd. Of dit voorstel tegemoetkwam aan de maatschappelijke behoefte, was geen vraag. De maatschappelijke onvrede over het oude stelsel was groot. Het besef dat het hoog tijd was om deze splijtzwam in het volk weg te nemen, werd breed gevoeld. Het resultaat is naar de indruk van de SGP toen en sindsdien behoorlijk geslaagd. Nederland kreeg definitief geen staatsonderwijs en geen staatsscholen, maar maatschappelijk georganiseerd en maatschappelijk verankerd onderwijs.

100 jaar later zet de regering opnieuw de ruimte voor nieuwe scholen op de agenda. De regering heeft aangekondigd om in 2016 met een wetsvoorstel te komen. Dat klinkt prachtig. De doelstelling als zodanig vindt de SGP prima.

De analyse en de uitwerking baren echter behoorlijk wat zorgen. Allereerst lijkt de noodzaak van het voorstel niet breed en diep gevoeld te worden. De regering schrijft in haar brief iets over verzuiling en veranderde omstandigheden. Is daarmee voldoende en afdoende aangetoond dat ouders massaal op een aanpassing van het onderwijsbestel zitten te wachten? De problemen die worden genoemd, concentreren zich vaak op een beperkt aantal problematische situaties. Los die op, zou ik zeggen. De SGP heeft niet de indruk dat het land wordt verscheurd door deze kwestie. Waarom is er zo weinig maatschappelijke beweging over deze ingrijpende beoogde wijziging? Waarom wordt over dit ingrijpende voorstel, een wijziging van het onderwijsbestel, geen maatschappelijk debat geëntameerd? Het is een beetje vergelijkbaar met het debat over het curriculum Onderwijs 2032. De SGP houdt het gevoel dat dit vooral een bestuurlijk project is waarin de behoeften van ouders nog niet echt zijn onderzocht. Ik verneem graag een reactie hierop van de bewindspersoon.

De SGP vraagt zich ook af of het voorstel op het juiste moment komt. Laten we eens kijken naar onderwijsland: er zijn grote wetten zoals de Wet passend onderwijs in uitvoering gegaan, er spelen grote decentralisaties richting de gemeenten die het onderwijsveld raken, er is een uitdaging om krimp hanteerbaarder te maken, er komt een wetsvoorstel over een toekomstbestendig onderwijsaanbod en vandaag is een initiatiefvoorstel over de herinrichting van het onderwijstoezicht de revue gepasseerd. Al die ontwikkelingen hebben grote invloed op de keuzevrijheid van ouders. Is het dan verantwoord om parallel aan al deze ontwikkelingen een grote stelselwijziging door te voeren? Kunnen we de effecten wel voldoende beheersen als er zo veel dingen tegelijk spelen? Hebben we als overheid de handen niet ruimschoots vol aan het zorgvuldig implementeren van allerlei in gang gezette veranderingen? Ik refereer aan een punt dat verschillende collega's al uitvoerig benoemd hebben, namelijk de spanningen die er zijn rondom de invoering van passend onderwijs. Hoe krijgen dat op orde? Moeten we daar niet alle energie in steken?

De SGP is er voorstander van om met overzichtelijke stappen te beginnen, zoals het verlagen van de stichtingsnormen, voordat we met plannen als richtingsvrij plannen beginnen.

Het voorstel van de regering betekent dat een groot aantal scholen met opheffing wordt bedreigd. Deze scholen merken dat nu al. Het is de schaduwwerking van het aangekondigde plan. Wethouders geven in contacten met scholen soms al aan dat zij ervan uitgaan dat de school gesloten zal worden. Scholen krijgen dus nu al met de negatieve effecten te maken, terwijl de plannen nog lang niet zijn ingevoerd en er veel onduidelijkheid bestaat over de uitwerking. Hoe gaat de staatssecretaris de positie van deze scholen waarborgen, zo lang nog niet duidelijk is wanneer en hoe de plannen gaan werken?

Verder vindt de SGP het voor maximaal draagvlak van belang dat de laatste scholen van een richting zo veel mogelijk worden uitgezonderd. Deelt de staatssecretaris die inzet? Het gaat immers om scholen die anders na een aantal jaren gesloten moeten worden, terwijl ze vaak naar volle tevredenheid van ouders functioneren. Het zou vreemd zijn als de plannen die ouders moeten helpen, juist de behoefte van ouders in de weg staan.

Het tweede punt is de informatievoorziening richting de school. Voordat we beginnen te werken aan meer keuzevrijheid, is het van belang dat ouders goede informatie hebben over de keuzes die er zijn. Het plan van de regering om scholen beter op de kaart te krijgen, is uitstekend. De SGP is echter wel beducht voor verwarring of wildgroei aan initiatieven. We hadden naast bestaande informatie in de begroting en van de inspectie, al Vensters voor Verantwoording/Scholen op de kaart. Vervolgens komt de regering met een nieuw dashboard, dat afwijkt van de inrichting van Vensters voor Verantwoording/Scholen op de kaart. Hoe is dit te rijmen met de ambitie om eenduidigere informatie te ontwikkelen? Ook hierbij geldt weer de vraag of we niet te veel middel op middel, maatregel op maatregel stapelen. Door deze cumulatie is er geen tijd en rust om het beleid echt zorgvuldig te implementeren. Er moet namelijk nog zo veel anders gedaan worden. Wij pleiten voor eenduidige informatieontwikkeling. Laten wij dan vooral bekijken wat er is en laten wij dat dan, voor mijn part, uniformeren. De eerste behoefte van de SGP is niet dat er meer informatie wordt aangeleverd. Het gaat erom wat wij met de beschikbare informatie doen. Behalve het vermeerderen van de informatie ontbreekt volgens de SGP in het actieplan het verminderen van de administratieve belasting voor de scholen. Kan de staatssecretaris garanderen — ik onderstreep dit woord — dat het beoogde dashboard geen extra administratieve last, verantwoordingslast of hoe je het ook maar wilt noemen, voor de scholen met zich zal meebrengen? Hoe gaan we ervoor zorgen dat scholen via één weg in plaats van via meerdere kanalen informatie moeten aanleveren?

Dan kom ik op de onderwijsachterstanden. Steeds meer kinderen van vreemdelingen zullen de komende tijd de Nederlandse scholen binnenstappen. Met dat gegeven moeten we gewoon rekening houden. Het is terecht dat van allerlei kanten hiervoor aandacht wordt gevraagd. Voor een goed onderwijsaanbod is het budget voor onderwijsachterstanden van groot belang. Het is dan vreemd dat dit budget alleen maar afneemt, terwijl de uitdagingen voor scholen niet afnemen. Het budget is afhankelijk van het opleidingsniveau van ouders. Een collega wees er ook al op. De vaststelling van dit niveau blijkt echter een groot knelpunt te zijn. Scholen lopen tegen de merkwaardige situatie aan dat kinderen van ouders uit het Nederlandse vmbo nog eerder in aanmerking komen voor extra financiering dan kinderen van ouders uit ontwikkelingslanden. Waarom wordt in Nederland binnen het beroepsonderwijs wel onderscheid gemaakt in de bekostiging, maar niet in Polen? Waarom levert een leerling die tot zijn 16de naar school is geweest in Nigeria geen geld op voor een school, terwijl dat in Nederland wel kan? De SGP vindt het onbevredigend dat de staatssecretaris niet concreet op zulke vragen van scholen ingaat.

Wanneer er verwezen wordt naar de onafhankelijkheid en de expertise van uitvoerende organisaties mogen we ook rekenen op een stevige onderbouwing. Kan de regering toezeggen dat zij schriftelijk zal ingaan op de problemen rond de vaststelling van het opleidingsniveau van ouders? Wil de regering reageren op het onderzoek van het Kohnstamm Instituut van mei van dit jaar, waaruit blijkt dat het opleidingsniveau van beide ouders en etniciteit toegevoegd moeten worden aan de beoordeling?

Tot slot kom ik op Europa. Burgers die in Europa wonen en in Nederland werken, kunnen studiefinanciering krijgen voor hun kinderen. Dat is natuurlijk prima als die kinderen ook in Nederland studeren. Daarmee kan het vrije verkeer worden ondersteund. Het probleem is alleen dat het Europees Hof ook wil dat deze kinderen recht hebben op Nederlandse studiefinanciering terwijl zij in het land van herkomst studeren, en dat terwijl het leven in bijvoorbeeld Polen veel goedkoper is. Dat is de SGP te gortig. Zo is het in Europa ook nooit bedoeld. De minister heeft dit in Europa aangekaart; waarvoor dank. Er was van verschillende kanten bijval. Dat is natuurlijk mooi, maar wat gaat er nu concreet gebeuren? Komt er ook een voorstel om dit beter te regelen en lidstaten de ruimte te geven om hierin beleid te voeren waartoe zij gerechtigd zijn krachtens hun eigen nationaliteit en soevereiniteit?

De heer Duisenberg (VVD):

Na het betoog van de heer Bisschop kom ik nog even terug op de transparantie en de informatievoorziening. Voordat ik mijn vraag stel, zeg ik dat ik het helemaal, honderd procent, met de heer Bisschop eens ben dat je niet allerlei verschillende informatiestromen moet krijgen. Ik denk dat dit een heel terechte opmerking is. Is de heer Bisschop het eens met de opmerking die ik in mijn inbreng heb gemaakt dat je op de meest efficiënte manier een relatie zou moeten kunnen leggen tussen het geld dat is geïnvesteerd en de uiteindelijke uitkomsten daarvan, zeker bij extra intensiveringen voor jonge leraren of extra lerarenkwaliteit?

De heer Bisschop (SGP):

Ik dank de heer Duisenberg voor deze verhelderende vraag. Ik hoop dat het antwoord ook enigszins verhelderend is. Op het moment dat er gelden beschikbaar komen, die 150 miljoen bijvoorbeeld waar wij het over hadden en die in feite is gekoppeld aan personeelsbeleid, dan zou ik er voorstander van zijn dat daarbij als enige verplichting wordt opgenomen dat in het jaarverslag zichtbaar wordt gemaakt wat er gebeurd is met het bedrag dat in dat kader naar de school is gegaan. Dat betekent dus nauwelijks een extra verantwoordingslast, alleen krijgt de accountant er een controlemomentje bij. Op die manier minimaliseer je de administratieve druk en geef je toch een maximum aan inzicht. Als je dat soort simpele ingrepen kunt organiseren, moet je dat vooral doen. Natuurlijk heb je er behoefte aan om te weten wat er met het geld gebeurt als je er nu die 150 miljoen inpompt, of een andere keer tweehonderd-en-zoveel miljoen. Ik weet wel wat ermee gebeurt als ik om me heen kijk en als ik op werkbezoeken ben op scholen. Dan zie ik dat het geld inderdaad vooral gebruikt is om heel veel achterstallig onderhoud weg te werken. Dat was er gewoon. Het zat aan alle kanten klem. Scholen moesten jaar op jaar 1, 2 of 3 fte bezuinigen. Ik geef het u te doen, dat hakt er echt massief in. Heel veel van dat geld is gebruikt om de bezuiniging op het personeel te voorkomen. Het bedrag is dus wel benut voor het personeelsbeleid, maar dat is niet zichtbaar geworden. Met een kleine alinea in een jaarverslag kun je dit al inzichtelijk maken. Dan snapt iedereen dat het geld niet verdampt is, maar benut is waar het voor bedoeld was. Het is dan alleen niet benut voor uitbreiding, want die mogelijkheid was er niet, maar voor behoud van een en ander. Op die wijze kan het.

De heer Krol (50PLUS):

Voorzitter. Normaal gesproken zouden de mensen dit debat thuis kunnen volgen via internet of via de kabel, als ze daarvoor betalen. Op dit moment is dat even niet het geval omdat de zender nodig is voor een persconferentie. Van kabeltelevisie kun je alleen maar gebruikmaken als je betaalt. 50PLUS wil heel graag dat mensen zonder drempels en zonder betaling de debatten thuis kunnen volgen. Dat zult u toch met mij eens zijn, mevrouw de voorzitter? Mijn vraag is daarom de volgende. Is het kabinet bereid om de zender in het standaardzenderpakket te plaatsen? Het liefst ziet mijn fractie dat die ook gratis wordt aangeboden via Digitenne. Graag ontvang ik op dit punt een reactie met toelichting.

50PLUS maakt zich zorgen over het onderwijs aan jonge, leerplichtige vluchtelingen. Met name de sterke groei van vluchtelingenstromen brengt grote uitdagingen met zich mee. Er is weliswaar een ondersteuningsprogramma voor docenten en voor scholen, maar dat sluit overbelasting op de werkvloer niet uit. De helft van de leerkrachten in het primair onderwijs ervaart nu al een te hoge werkdruk. Met dit in het achterhoofd vraag ik of de minister kan zeggen hoeveel leerplichtige vluchtelingen een reguliere school aankan zonder dat het ten koste gaat van de belastbaarheid van de leerkracht of van de kwaliteit van het onderwijs en welk effect de komst van leerplichtige vluchtelingen op de klassengrootte heeft. Hoe wordt de verhouding in groepen gemeten tussen leerplichtige vluchtelingen en leerlingen met een rugzakje ofwel het passend onderwijs?

Het budgettaire effect van het onderwijs aan leerplichtige vluchtelingen wordt geschat op enkele miljoenen. Volgens de minister worden die ingepast in de OCW-begroting. 50PLUS wil graag horen van welke post deze miljoenen worden gehaald.

De kwestie rondom de Rembrandt-schilderijen blijft 50PLUS bezighouden. Op 15 oktober bleek uit een artikel in de Volkskrant dat het nog niet duidelijk was of Nederland twee halve of toch een heel schilderij in zijn bezit zou krijgen. Altijd is gezegd dat de twee schilderijen als één kunstwerk in Nederlands-Frans bezit zouden komen maar er werd dus nog wel degelijk druk over onderhandeld. En daarna werd het weer stil. Graag vernemen we van de minister de huidige stand van zaken. Daarnaast wil 50PLUS graag meer weten over de medefinanciering door particulieren. De minister van Financiën heeft aangegeven het redelijk te vinden als het Rijksmuseum zijn bijdrage aan de aankoop zou leveren, al was het maar met een symbolisch bedrag. Is hier al meer duidelijkheid over?

De heer Van Meenen (D66):

Even een puntje van orde. Volgens mij is er een wetgevingsoverleg Cultuur en zijn wij hier bij elkaar om het over Onderwijs en Wetenschap te hebben. Ik weet niet of er een directe relatie tussen is en ik vind het verder ook niet erg hoor om nog een keer te luisteren naar het prachtige verhaal over de Rembrandt-schilderijen, maar het voelt op de een of andere manier wat vreemd aan in dit debat.

De heer Krol (50PLUS):

Ik zag zo'n mooie overeenkomst. Ik hoorde de heer Pechtold er juist voor pleiten dat wanneer ze in Nederland zijn, scholen naar alle musea in elke hoofdstad van elke provincie gaan om naar deze prachtige kunstwerken te kijken. Dus ik vond het hier wel op z'n plek.

In de leeftijdsgroep van 55 tot 65 jaar is ruim een op de vijf Nederlanders onvoldoende geletterd om zelfstandig maatschappelijk actief te kunnen zijn. Onder allochtonen van de eerste generatie is zelfs ruim een op de drie laaggeletterd. Het kabinet heeft daarvoor het actieprogramma Tel mee met Taal opgezet. Dat juichen wij van harte toe. Dit programma is echter gericht op mensen tussen de 16 en 65 jaar. Tot nu toe heeft de minister onvoldoende duidelijk weten te maken wat er nu precies gebeurt ter bestrijding van de laaggeletterdheid onder 65-plussers. Graag krijg ik hierop een reactie.

Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek maakt 80% van de 65- tot 75-jarigen weleens gebruik van het internet. Dat is een prachtig percentage, een van de hoogste percentages binnen de Europese Unie, maar voor een op de vijf van deze ouderen is internet ver van hun bed. Zij worden echter wel geacht op niet eens zo lange termijn al hun zaken met de overheid via internet te regelen. Denk bijvoorbeeld aan het recente nieuws over het al heel snel verdwijnen van de blauwe envelop bij de Belastingdienst. Wat vindt de minister daarvan? Is de minister voornemens ervoor te zorgen dat deze ouderen niet tussen wal en schip vallen?

Dan nog iets heel anders. 50PLUS wil graag een oordeel van de minister horen over het overdragen van het beheer van 31 monumenten aan de Nationale Monumentenorganisatie. Een van deze monumenten is de vesting in Naarden. Mijn 50PLUS-collega in Gooise Meren, waar Naarden onder valt, heeft gisteren voorgesteld om de vesting, als deze dan toch wordt afgestoten door het Rijk, onder het beheer van de gemeente te brengen, vanwege het unieke karakter van dit monument. Ook hierop krijg ik graag een reactie.

Tot slot kom ik op ons belangrijkste punt. Het kabinet spreekt regelmatig over het grote belang van onderwijs voor volwassenen. Daarover zijn wij het zeer met elkaar eens. In de beleidsagenda bij deze begroting wordt de vierde doelstelling voor het onderwijs van deze kabinetsperiode nog eens genoemd: aansluiting op de arbeidsmarkt. Wat 50PLUS betreft, straalt deze onderwijsbegroting dat onvoldoende uit. Van alle beschikbare onderwijsgelden gaat maar een belabberd klein deel naar het onderwijs voor volwassenen, terwijl het hebben en houden van aansluiting op de arbeidsmarkt voor iedereen, ook op latere leeftijd, van toenemend belang is. Meer aandacht voor het onderwijs aan volwassenen is nodig vanwege de steeds stijgende AOW-leeftijd en vanwege de werkloosheid, met name de langdurige werkloosheid, die onder 50-plussers onverminderd en buitenproportioneel hoog is. Om- en bijscholing is een onmisbaar instrument voor deze groep om nog kans te maken op de arbeidsmarkt. Onderwijs aan volwassenen is ook nodig vanwege het feit dat mensen in de huidige samenleving niet meer jaren bij een en dezelfde baas werken, omdat zij zichzelf willen blijven ontwikkelen en omdat de behoeften van de arbeidsmarkt veranderen. Een van de mogelijkheden is het levenlanglerenkrediet, dat is bedoeld om het volgen van onderwijs door volwassenen te faciliteren. Waarom is hiervoor een leeftijdsgrens van toepassing? Die leeftijdsgrens is in dit geval 55 jaar. Een 55-jarige moet nog twaalf jaar doorwerken. Dat is toch reden genoeg om die leeftijdsgrens te wijzigen? Waarom is hiervoor gekozen? Is een 55-plusser de investering niet meer waard? Het aanpassen van deze leeftijdsgrens zou toch veel verstandiger zijn? Nu lijkt het ons een gemiste kans. Graag hoor ik van de minister of zij hiertoe mogelijkheden ziet. Ik overweeg om hierover in tweede termijn een motie in te dienen.

Kort en goed, er is reden te over om meer budget beschikbaar te stellen voor het onderwijs aan volwassenen. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister. Ziet zij kans om dit op korte termijn te realiseren? Erkent zij ook de noodzaak hiervan?

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Voorzitter. Het Nederlandse onderwijs is om trots op te zijn, zo laten internationale cijfers zien. Voor een tiende plek op het gebied van leesvaardigheid en een achtste plek op het gebied van natuurkunde, hoef je je op internationaal gebied zeker niet te schamen. We horen bij de mondiale kopgroep. Maar hoe zorgen we ervoor dat we bij die mondiale kopgroep blijven? Tot 1900 verdubbelde de menselijke kennis elke eeuw, na de Tweede Wereldoorlog verdubbelde de menselijke kennis elke 25 jaar en in 2020, zo wordt voorspeld, zal de menselijke kennis elke 73 dagen verdubbelen. Elke vier jaar verdubbelt de totale hoeveelheid informatie op onze wereld. En wat zijn hiervan de gevolgen, moeten we onszelf afvragen. Twee tot drie miljoen banen op de Nederlandse arbeidsmarkt zullen verdwijnen door technologische ontwikkelingen. In wat voor wereld zullen onze kinderen dan opgroeien? Hoe blijft het Nederlandse onderwijs aansluiten bij een immer veranderende arbeidsmarkt en de wereld? Dat zijn de belangrijkste vragen waar we op onderwijsgebied voor staan.

De veranderende wereld noopt ons werk te maken van toekomstgericht onderwijs. DENK juicht het initiatief Platform Onderwijs2032 dan ook toe. DENK zou graag zien dat het initiatief een blijvend karakter krijgt. Zo kan het curriculum voortdurend worden getest aan de eisen van de tijd.

Dat we behoren tot de mondiale kopgroep, is natuurlijk vooral de verdienste van al onze betrokken leraren, maar we ondersteunen deze mensen helaas nog lang niet genoeg. We moeten leren om onze leraren lucht te geven. Speciale aandacht moet daarbij gaan naar de werkdruk en de daarmee samenhangende grootte van de klassen in het onderwijs. De klassen zijn te groot, zo zeggen leerlingen en leraren. 90% van de leraren heeft behoefte aan kleinere klassen. Wij zijn hierin duidelijk: niet ophokken maar opleiden moet het devies zijn. Weg met de onderwijslegbatterijen!

In veel situaties leiden te grote klassen tot gebrek aan persoonlijke aandacht voor leerlingen en een te hoge werkdruk voor leraren. DENK wil het kabinet dan ook oproepen om te onderzoeken wanneer kleinere klassen moeten en grotere klassen kunnen. De resultaten bieden vervolgens een opmaat voor het mogelijk invoeren van een maximumklassengrootte in bepaalde situaties.

Leraren moeten dus weer lucht krijgen om te ademen, en dat niet alleen in figuurlijke zin. Ook de luchtkwaliteit op veel scholen in Nederland is nog steeds niet op orde. De luchtkwaliteit op scholen doet ertoe. TNO toonde aan dat een goede ventilatie leidt tot 6% minder fouten bij taaltesten en 23% minder fouten bij rekentesten. Ook leidt een goede luchtkwaliteit tot minder ziekte onder leerlingen. Een goede lucht op scholen leidt dus tot betere prestaties en minder verzuim. Betere prestaties voorkomen achterstanden en minder verzuim bespaart ons kosten. Helaas wordt dit potentieel nog niet volledig benut. 23% van de basisscholen klaagt over een slechte ventilatie. Vorige maand bleek dat de luchtkwaliteit van 78% van de basisscholen in Arnhem onder de maat is. Ook op het gebied van temperatuur in de klaslokalen zijn er problemen. 70% van de lokalen in Nederland is te warm in de zomer en 40% is in de winter te koud.

Welke oplossingen dragen wij aan? De regering moet, wat ons betreft, de portemonnee hiervoor trekken, zoals zij dat ook deed bij het aanschaffen van de schilderijen van Rembrandt. De initiatieven voor de verbetering van het binnenmilieu in scholen uit het verleden waren een goed begin. Er is echter nog veel meer werk aan de winkel. DENK zal dan ook een amendement indienen om geld vrij te maken voor leerbare scholen. Hierbij stimuleren wij het gebruik van creatieve oplossingen. Plantenwanden in klassen zouden bijvoorbeeld goed kunnen werken. Een pilot in Haarlemmermeer toont dat ook aan.

Dan nog een punt over burgerschapsvorming in het onderwijs. Nederland heeft de mooiste Grondwet van de wereld. Als zetel van het Internationaal Gerechtshof heeft Nederland een traditie als voorvechter van mensenrechten. Het is de taak van het onderwijs om deze kernprincipes goed over te brengen. Op deze wijze leiden we tolerante, weerbare, betrokken en democratische burgers op. DENK juicht het dan ook toe dat er veel aandacht is voor burgerschapsvorming in het onderwijs. Dat is hard nodig. Nederland blijft internationaal helaas achter op dit gebied. De stijging van discriminatie-incidenten maakt duidelijk dat de boodschap van tolerantie uit artikel 1 van onze Grondwet beter overgebracht moet worden.

Wat stellen wij voor? Dat zijn drie dingen. Ten eerste, scholen moeten worden aangespoord om beter te evalueren en meer samenhang aan te brengen. De Onderwijsinspectie stelde vast dat maar weinig scholen de resultaten van het burgerschapsonderwijs evalueren. Ook zijn de activiteiten niet goed genoeg op elkaar afgestemd en wordt er weinig planmatig gewerkt.

Ten tweede willen wij een prominentere plek voor mensenrechten op scholen in het burgerschapsonderwijs. De kennis van mensenrechten in Nederland is onder de maat. Maak mensenrechten dus een kerndoel in het onderwijs en voeg het toe aan de burgerschapsopdracht.

Ten derde, denk ook aan het effect dat gemeenschappelijk onderwijs heeft op burgerschap. Een vroege scheiding van leerlingen naar niveau heeft invloed op burgerschapscompetenties. Langer samen leren leidt tot betere burgerschapsvaardigheden, zo blijkt uit onderzoek. In hoeverre neemt de minister dit mee bij de benadering van burgerschapsonderwijs?

Goed vreemdetalenondewijs is van belang voor ons land. Kennis van vreemde talen draagt bij aan een goed economisch klimaat. Helaas zien we een kwalijke tendens in ons land. Het kennen en leren van meer talen wordt bij verschillende groepen anders uitgelegd. Door de meeste mensen wordt het leren en spreken van een vreemde taal gezien als een ontwikkeling, als iets ondernemends. Je bent dan een kosmopoliet die de internationale economie vooruit helpt. Maar bij mensen met een migrantenachtergrond wordt het gezien als een gebrek aan integratie. Bij het leren en spreken van een migrantentaal moet je onder het integratievergrootglas van minister Asscher. Dat is de dubbele maat die wij bij DENK zo hekelen.

Volgens DENK moeten we dan ook af van die tendens. Het leren van vreemde talen kan helpen om een economische brug te slaan tussen Nederland en landen van herkomst. Ook zijn veel landen van herkomst opkomende economieën. Is de minister dan ook bereid het onderwijs in meer talen beter te faciliteren, bijvoorbeeld door het stimuleren van deelklassen tussen scholen? Is de minister bereid om meer talen dan alleen Engels, Duits en Frans toe te voegen aan het vroege vreemdetalenonderwijs?

De heer Beertema (PVV):

Volgens mij zegt u het heel omslachtig, maar wilt u gewoon Turks als taal invoeren. Dat begrijp ik.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Laat ik dat de kortzichtigheid van de PVV noemen. Ik heb het niet alleen over Turks maar bijvoorbeeld ook over Chinees, over Arabisch en over andere talen. Die landen zijn ook opkomende economieën. Ik begrijp dat u van Nederland een eiland wilt maken, maar de wereld is veel groter dan alleen dit land. Het is goed voor de handelsbetrekkingen van Nederland met andere landen dat wij en ook onze leerlingen in de toekomst meer talen spreken.

De heer Beertema (PVV):

Ik begrijp dat u gewoon Arabisch en Turks wilt, en Chinees voor die heel enkele Chinese leerling uit het land van herkomst, want het gaat om landen van herkomst. Dat zei u toch? Dan heb ik het over Arabisch en Turks. Dat is duidelijk.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Het gaat niet alleen om de kinderen die uit het land van herkomst komen. Het zou heel goed zijn als Nederlandse leerlingen ook Chinees leren, want China is een opkomende economie. Het zou ook heel goed zijn als Nederlandse leerlingen andere talen leren dan alleen Engels, Duits en Frans.

De heer Duisenberg (VVD):

Hier wil ik toch ook wel even op reageren. De heer Kuzu is het wat handelspartners betreft toch met mij eens dat voornamelijk de Duitse en de Engelse taal belangrijk zijn? De heer Kuzu is enorm geïnteresseerd in maatschappelijke verschillen en maatschappelijke achterstanden, maar kort geleden is nu juist in een rapport van de Onderwijsraad vastgesteld dat die te maken hebben met goede geletterdheid, juist in de Nederlandse taal, die dat veroorzaakt. Dus mijnheer Kuzu, waarom komt u dan niet met een voorstel om juist daar focus op te leggen, in plaats van hier met een voorstel te komen dat wij de Turkse taal moeten gaan onderwijzen?

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

U blijft het framen. Ik geef hier aan dat het niet alleen maar gaat om de Turkse taal maar om meerdere talen. U hebt inderdaad een punt dat Nederlands een kerndoel in het onderwijs is en een belangrijke taal. Dat is wat ons betreft ook de basis. Als daar achterstanden in zijn, ben ik de eerste die ervoor staat dat dat ook vooruit moet worden geholpen. Dat is zeker ook het geval. Ik heb het nu over het kopje "vreemdetalenonderwijs". Daarbij is het van belang dat wij Engels machtig zijn, dat wij Duits machtig zijn, dat wij Frans machtig zijn, maar u weet net zo goed als ik dat de verhoudingen in de wereld veranderen en dat landen waarmee wij handel drijven ook aan het veranderen zijn. In die zin zou het goed zijn als wij meerdere talen machtig zijn dan alleen die talen. Daar hoort Chinees bij, daar hoort Turks bij, daar hoort Arabisch bij, daar horen meerdere talen bij. Dat is ook altijd de kracht geweest van Nederland: wij zijn een internationaal georiënteerd land, we bedrijven handel met heel veel verschillende landen in de wereld en daarbij is het van belang dat wij onze talen machtig zijn en niet alleen kijken naar het nu, maar ook naar de toekomst, zodat we misschien ooit meer panda's krijgen van China.

Volgens DENK moet het onderwijs een bron van ontplooiing zijn voor iedere Nederlander. Iedereen, wat zijn afkomst, sociale status, seksualiteit of beperking ook is, moet zich gesteund voelen door het feit dat het onderwijs in Nederland aan iedereen gelijke kansen biedt. Maar is dat wel zo? Recent internationaal onderzoek wijst uit dat kenmerken van het Nederlandse systeem van voortgezet onderwijs — ik noem vroege selectie — de verschillen in leerprestaties tussen kinderen uit verschillende sociale milieus vergroten. DENK heeft de minister al eerder gewezen op het feit dat leerlingen met een migratieachtergrond mogelijk lagere adviezen krijgen dan andere leerlingen. Ze worden afgerekend op basis van hun afkomst en dat vinden wij onacceptabel.

Ik rond af met het laatste punt. DENK juicht het toe dat ten behoeve van professioneler onderwijs een verplicht lerarenregister in het leven wordt geroepen. Wij willen daar echter een punt aan toevoegen. Trouw berichtte dit jaar dat twee op de drie docenten moslimdiscriminatie in de klas zien, en 60% van de leerlingen die aangeven gediscrimineerd te zijn op school, geeft aan dat dit door een leraar is gebeurd. Dat kan niet. Zorg er dus voor dat daden van discriminatie en racisme door leraren ook in dat register worden opgenomen, zodat leraren die discrimineren nooit, maar dan ook nooit meer voor een klas kunnen komen te staan.

Het onderwijs is de levensader van onze samenleving. Zorg dat iedereen gelijke kansen krijgt. Steun onze leraren en maak onze school weerbaar.

De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):

Voorzitter. Het gaat niet goed met het Nederlandse onderwijs. Het niveau stagneert en dat betekent achteruitgang. Zo zijn de Cito-scores in het basisonderwijs al twintig jaar ongeveer gelijk, terwijl de ouders gemiddeld een stuk hoger zijn opgeleid. Dat is een zorgelijke ontwikkeling, stelde professor Dronkers jaren geleden al. Kinderen van steeds hoger opgeleide ouders moeten juist beter presteren, maar dat gebeurt dus niet. Zou het kunnen dat de diploma's van de betreffende ouders minder waard zijn geworden, dat het stempeltje gelijk is gebleven, maar dat de inhoud van het onderwijs achteruit is gegaan? Het lijkt er sterk op. Niet voor niets is er de afgelopen jaren een trukendoos aan lapmiddelen opengetrokken. Ik noem een rekentoets voor middelbare scholieren, taaltoetsen bij toelating tot hbo of universiteit en een extra intaketoets voor studenten aan de pabo.

Het gaat niet goed met het Nederlandse onderwijs. Malle linkse dromen om ook nog eens minder les te gaan geven of om de verschillen tussen vmbo, havo en vwo zo veel mogelijk op te heffen, gaan natuurlijk niet helpen. Oud GroenLinks-voorman Paul Rosemöller, thans voorzitter van de VO-raad, mag wat mijn fractie betreft dan ook snel iets anders gaan doen, net als al die andere overbodige managers in onderwijsbestuurslagen waar eigenlijk niemand in het onderwijs op zit te wachten.

Maar niet alleen het niveau staat onder druk, ook het curriculum, en dat raakt grotendeels aan een andere linkse droom, de multiculturele samenleving. Een op de vijf geschiedenisdocenten in de Randstad kan de Holocaust namelijk niet meer bespreken als gevolg van agressie door voornamelijk Turkse en Marokkaanse leerlingen. In Almere stond een antiwesterse stagiair voor de klas die Amsterdam, Parijs en Londen vijanden van de islam noemt en ISIS een joods complot. Onlangs bleek dat op het vwo een schoolboek in gebruik is dat stelt dat Israël slechts gesticht kon worden doordat joodse bankiers de Britten chanteerden. Zeer zorgelijk allemaal.

Een ander multicultiprobleem is uiteraard de recente asielcrisis. Ook het onderwijs wordt geraakt. De minister stelt dat de onderwijskosten die deze crisis met zich meebrengt, enkele miljoenen bedragen, maar wat is "enkele miljoenen"? Is dat 3 miljoen, is het 17 miljoen of is het 24 miljoen? En voor hoeveel jaar gaan we deze kosten zien? Voor hoeveel scholieren en voor hoeveel studenten, en ten koste van wat? Dat is allemaal onbekend.

Zoals ik al stelde: het gaat niet goed met het Nederlandse onderwijs en ik zou graag een reactie krijgen op de aangestipte punten.

Willen wij gezond en kwalitatief toponderwijs en willen wij dat er behalve Britse en Amerikaanse universiteiten ook Nederlandse universiteiten in de mondiale top tien staan, moeten er zaken veranderen. Wij pleiten voor privatisering van het hoger onderwijs. Juich strenge selectie aan de poort bij iedere instelling in het hoger onderwijs toe. Het gaat immers om kwaliteit, niet om kwantiteit. Stop met de mogelijkheid van eindeloze herkansingen op de pabo. Geef onze kinderen weer leraren van niveau. Sta pal voor de westerse waarden die onze cultuur groot hebben gemaakt en draag die ook uit, zeker in het onderwijs. Stop met al die malle managers die geen les geven, maar praten om het praten en stel kennisoverdracht weer centraal. Investeer in nieuwe leermiddelen en neem het onderwijs mee in de 21ste eeuw.

Kortom, laat de leraar weer leraar zijn, geef de leerling de kans het maximale te halen uit zichzelf en veroordeel de toekomst van Nederland niet tot de collectieve middenmoot.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Het kabinet zal morgen reageren. Daarna zal de tweede termijn van de Kamer volgen. Ik schors de vergadering tot 16.00 uur. Dan zal er een extra regeling van werkzaamheden zijn.

De vergadering wordt van 15.49 uur tot 16.04 uur geschorst.

Naar boven