7 Beloningsbeleid financiële ondernemingen

Aan de orde is de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het financieel toezicht houdende regels met betrekking tot het beloningsbeleid van financiële ondernemingen (Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen) ( 33964 ).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Financiën van harte welkom. Ik stel voor dat we de interrupties in tweeën doen. 

De algemene beraadslaging wordt geopend. 

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

Voorzitter. Voor ons ligt het wetsvoorstel over het beloningsbeleid. De kritiek op dit wetsvoorstel is niet mals. Is de wetgeving wel proportioneel? Is de wetgeving niet prematuur? Is er geen waterbedeffect richting de vaste salarissen? Hoe zit het met het gelijke speelveld? Welke gevolgen heeft dit voor ons vestigingsklimaat en voor de concurrentiepositie van ons bedrijfsleven? En gaat dit straks geen banen kosten? 

De VVD heeft in het regeerakkoord afgesproken dat de hoogte van de maximale beloning binnen de financiële sector wettelijk wordt vastgelegd op 20% van de vaste beloning. De VVD staat natuurlijk voor die afspraak. Dat wil echter niet zeggen dat we niet kritisch hebben gekeken naar de effecten van deze wet. Laat helder zijn dat ook de VVD falende en frauderende bankiers hard wil aanpakken. De VVD is daarom ook voorstander van het verplicht terughalen van bonussen en vertrekvergoedingen als bankiers verantwoordelijk zijn voor grote verliezen of gewoon niet doen wat ze moeten doen en er dus een potje van maken. Vooral kleine bedrijven vragen zich echter wel af wie er verantwoordelijk is voor het terughalen van die vertrekvergoedingen als het bedrijf wordt overgenomen. Dat zien we nogal eens gebeuren bij adviseurs en bemiddelaars. Ziet de minister ook het risico dat straks alleen de portefeuille van zo'n bedrijf wordt overgenomen, in plaats van het bedrijf en het personeel? 

De VVD is ook tegen perverse prikkels in het beloningsbeleid. Dit wordt vooral bepaald door de criteria waaraan de bonus wordt gekoppeld. Financiële kortetermijndoelen kunnen leiden tot onverantwoorde risico's, maar prestatiecriteria als klanttevredenheid, klantbelang of financiële langetermijndoelen niet. Het is dan ook goed dat deze perverse prikkels er uitgehaald zijn. 

De minister heeft inmiddels behoorlijk wat uitzonderingen moeten opnemen in het voorstel om het nog een beetje werkbaar en redelijk te maken. De wet heeft echter nog steeds vreemde en oneerlijke effecten. Een goede en gezonde financiële sector in Nederland is van belang voor economische groei en banen. Strengere regels dan elders en koppen op Europese regelgeving in Nederland zijn van invloed op de concurrentiepositie van Nederlandse financiële instellingen, het gelijke speelveld en het Nederlandse vestigingsklimaat. Willen bedrijven zich ergens vestigen, dan moet de overheid voorspelbaar, betrouwbaar en redelijk zijn. Financiële ondernemingen vinden Nederland inmiddels behoorlijk onvoorspelbaar en vergaand qua regelgeving, terwijl concurrentie juist nu broodnodig is. De minister gaat hier wat de VVD betreft iets te makkelijk aan voorbij. De Raad van State vraagt zich ook openlijk af of deze extra regelgeving wel proportioneel en niet prematuur is, gelet op alle regelgeving die recentelijk is geïmplementeerd. De VVD wil daarom een evaluatiebepaling opnemen in de wet, zodat in 2017 wordt gekeken naar de realisatie van de beoogde effecten en de gevolgen voor de concurrentiepositie en het vestigingsklimaat. 

Laat ik duidelijk zijn: deze wet zorgt voor een ongelijk speelveld en voor oneerlijke concurrentie. De VVD zou het liefst zien dat ondernemingen die in Nederland actief zijn allemaal aan dezelfde regels voldoen, en dat bedrijven in het buitenland aan de daar geldende regels zouden moeten voldoen. Daar is in deze wet echter geen sprake van. In Nederland vallen Nederlandse ondernemingen en bijkantoren van buitenlandse ondernemingen met de hoofdvestiging buiten Europa onder het bonusbeleid. Buitenlandse ondernemingen met een hoofdvestiging in Europa echter niet. Daarvoor gelden de Europese regels. Graag krijgen we van de minister de bevestiging dat het inderdaad vanwege de Europese wederkerigheid niet mogelijk lijkt om dit aan te passen, want de VVD vindt dit een heel wrang neveneffect van een kop op Europese regelgeving. 

De VVD vindt dat dochterondernemingen in het buitenland niet onder het Nederlandse bonusbeleid zouden moeten vallen. Een Nederlandse onderneming in Polen, New York of Azië zou onder de daar geldende regels moeten vallen, want ze concurreren immers daar. Is het mogelijk om Nederlandse ondernemingen in het buitenland uit te zonderen van het Nederlandse bonusbeleid? Zijn de uitzonderingen voor personen die hoofdzakelijk werkzaam zijn in het buitenland ook van toepassing op de Nederlandse dochterondernemingen in het buitenland? Waarom geldt voor die groep als uitzondering net weer een andere regeling dan de Europese regeling? Waarom wordt niet bij de Europese regelgeving aangesloten voor dat punt? 

De heer Merkies (SP):

Ik heb een vraag over de bijkantoren in Nederland. Ik deel de mening dat het heel gek is dat je die ongelijke concurrentie hebt en dat banken uit het buitenland die hier een bijkantoor hebben, wel ineens veel hogere bonussen kunnen geven. Ik neem aan dat mevrouw De Vries staat voor haar woord in het regeerakkoord en dat zij een norm van 20% wil. Zou het dan niet logisch zijn om aan de minister te vragen of hij in Europa kan bewerkstelligen dat die norm van 20% kan worden opgelegd aan bijkantoren van buitenlandse banken? Dan is er weer een gelijk speelveld. Daar heeft mevrouw De Vries ook aandacht voor gevraagd. 

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

Wij staan inderdaad voor de afspraak in het regeerakkoord, laat dat helder zijn. Volgens mij heeft de minister al geprobeerd om dat in Europa beter te krijgen, maar is dat niet gelukt. Ik heb die vraag indirect al aan de minister gesteld, toen ik vroeg of de Europese wederkerigheid te herstellen is. Uit de stukken haal ik dat dit niet kan, maar ik wil graag dat de minister dat bevestigt. Ik vind het een ongewenst effect dat niet alle bedrijven die in Nederland actief zijn, aan dezelfde regels hoeven te voldoen. 

De heer Merkies (SP):

Dat is inderdaad een ongewenst effect, maar je kunt Europese regels ook aanpassen. Ik vraag mevrouw De Vries om er samen met mij voor te pleiten om in Europa te gaan voor een norm van 20%, want dan is er weer een gelijk speelveld. 

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

Ik vind dat een ongewenst effect. Ik zou willen dat we in Nederland Nederlandse regels kunnen toepassen. Ik denk dat we eerst moeten bekijken, zoals de Raad van State ook aangeeft, wat de effecten zijn van de regelgeving die nu ingevoerd gaat worden, ook in Europa, met 100%. Dan moet je kijken of die effect heeft op het gedrag waarbij risico's genomen worden. De VVD denkt dat er vooral een prikkel is doordat die bonus ergens aan gekoppeld is, als het gaat om onverantwoorde risico's. Als de bonus is gebaseerd op klanttevredenheid, kan ik mij niet voorstellen dat de SP ertegen is. 

Voorzitter. Voor bedrijven die wel activiteiten hebben in de financiële sector, maar die niet de hoofdactiviteit zijn, geldt dat de bonusregels alleen van toepassing zijn op de financiële onderdelen. Dat lijkt ons logisch, maar hoe zit het in het omgekeerde geval, namelijk als de hoofdactiviteit financieel is, maar er ook andere activiteiten zijn? Gelden de bonusregels dan ook voor die niet-financiële activiteiten? 

Deze wet gaat verder dan de Wet werk en zekerheid, als het gaat om de vertrekvergoeding. Dat bij verwijtbaar tekortschieten of falen van de ondernemer geen vertrekvergoeding kan worden uitgekeerd, lijkt de VVD evident. Falende bankiers moeten niet beloond worden. Voor het overige ziet de VVD niet in waarom er afgeweken moet worden van die wet. Waarom wil de minister dat wel doen? Er zijn al afzonderlijke en bijzondere publicatieverplichtingen voor de financiële sector in de EU-verordening kapitaalsvereisten en in het Burgerlijk Wetboek voor de jaarrekening van banken, verzekeraars en beleggingsondernemingen. De VVD ziet niet echt de noodzaak om deze uit te breiden naar alle financiële ondernemingen. Dat zou ook de kleinere bedrijven in de sector raken en onduidelijkheid opleveren, zoals bleek uit de reacties van de verschillende organisaties. Waarom wil de minister dit per se regelen? 

De minister heeft in de wet een uitzondering opgenomen voor een holding die hoofdzakelijk in het buitenland actief is. Daarbij wordt de grens gelegd bij 75% van de activiteiten in het buitenland. De VVD wil het voor holdingmaatschappijen niet onaantrekkelijk maken om zich in Nederland te vestigen of gevestigd te blijven. Waarom moet de grens volgens de minister op 75% liggen en niet bijvoorbeeld op 50%? 

Zoals ik al eerder zei: falende bankiers moeten hard aangepakt worden. In de clawbackregeling in het Burgerlijk Wetboek lijkt echter een onrechtvaardig element te zitten, namelijk dat de waardestijging van aandelen en opties in de periode rond een overname in mindering wordt gebracht op het vaste salaris van de bestuurders in de financiële sector. Dat heeft volgens ons niet zo veel te maken met slecht presterende bankiers. We zijn wel benieuwd wat de minister hiervan vindt en overwegen om hierover een amendement in te dienen. 

In de Wet bankenbelasting wordt ook iets gezegd over variabele beloning. Dat lijkt niet helemaal te sporen met wat in deze wet staat. De VVD vraagt zich af of deze wet door de minister ook nog gewijzigd en afgestemd gaat worden op de wet waarover we nu spreken. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik heb niet heel goed mee zitten te tellen, maar ik geloof dat ik op zo'n tien bezwaren kwam van de VVD bij deze wet. Die werden ook vrij fors aangezet, terwijl ik mevrouw De Vries op één punt een amendement hoor aankondigen. Is mijn conclusie terecht dat de VVD eigenlijk helemaal niet met deze wet kan leven? 

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

Wij hebben hierover een afspraak gemaakt in het regeerakkoord, zoals ik in het begin van mijn betoog heb gezegd. Wij staan voor die afspraak, maar wij kijken wel kritisch naar de invulling daarvan. Nogmaals, wij hebben die afspraak gemaakt en daar staan wij voor. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Volgens mij staat hierover één zin in het regeerakkoord. We hebben het vandaag over de invulling. Gaat mevrouw De Vries nu op al die onderdelen waar ze forse bezwaren tegen heeft, wijzigingsvoorstellen indienen? Dat heb ik namelijk niet gehoord van haar. Als je roept dat je er allemaal bezwaren tegen hebt, is het wat raar als je tegelijkertijd geen poging doet om de desbetreffende onderdelen aan te passen. 

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

Ik sluit niet uit dat we voorstellen gaan doen om het aan te passen. Ik heb een aantal vragen gesteld aan de minister naar de redenen waarom het zo opgenomen is. Ik wil dit debat afwachten om te kijken of we echt met wijzigingsvoorstellen gaan komen. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Ik hoor een beetje een ondertoon in het betoog van mevrouw De Vries van: het is eenmaal afgesproken, dus het moet maar, maar de VVD staat eigenlijk helemaal niet achter dit wetsvoorstel. Dat hoor ik en ik hoop dat de mensen thuis dat ook horen. Wat vindt mevrouw De Vries ervan dat nu die cap is gezet van 20% op de bonussen, vervolgens al die bankiers de vaste beloning met 20% omhoog gooien om deze limitatie te omzeilen? Vindt zij dat een gewenste of ongewenste ontwikkeling? 

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

Zoals de heer Van Dijck weet, is de VVD geen voorstander van koppen op regelgeving. Ik zal hier dus ook niet zeggen dat wij dolblij zijn met deze kop op de regelgeving. Wij maken ons zorgen over het vestigingsklimaat en vooral over de rol die de financiële sector wat ons betreft moet spelen bij de economische groei en de banen in Nederland. 

Als het gaat om die vaste salarissen: ik heb eerder al gezegd dat wij dat een zaak van werkgevers en werknemers vinden en dat dit een effect is als gevolg van die kop op de regelgeving. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Dus mevrouw De Vries vindt het geen probleem dat die salarissen omhoog vliegen. Dan is de volgende vraag of zij vindt dat de financiële sector überhaupt lessen heeft geleerd van wat ze ons als samenleving de afgelopen vier jaar heeft aangedaan. We hebben twee banken moeten nationaliseren. De economie zit in heel Europa in het slop "dankzij" de financiële sector. De vraag is dus of mevrouw De Vries vindt dat de financiële sector door mag gaan met haar "business as usual" of dat de financiële sector toch wel lessen mag leren en een beetje soberder en klantgerichter mag werken. 

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

De eerste constatering die de heer Van Dijck doet laat ik voor zijn rekening. Wij zijn voor een beheerst beloningsbeleid, maar we zeggen er wel bij dat de salarissen in principe in eerste instantie een zaak zijn van werkgevers en werknemers. 

Wat betreft de cultuur: ja, er was heel veel mis. Er zijn inmiddels ook heel veel maatregelen genomen om te zorgen dat niet weer de belastingbetaler behoeft op te draaien voor het redden van die banken. Er is een bankenunie voor in het leven geroepen. We hebben ook anderszins een heleboel maatregelen genomen, zoals provisieverboden. Daar zijn we ook allemaal voor geweest. Dit is er ook een onderdeel van. We vinden het goed dat falende bankiers bikkelhard worden aangepakt en dat bonus- en vertrekvergoedingen daarbij teruggevorderd worden. Wel hebben we zorgen over de neveneffecten van deze wet, absoluut. 

De heer Merkies (SP):

Ik hoorde mevrouw De Vries zo-even zeggen: ik sluit niet uit dat ik nog met een aantal amendementen kom. Ik zou eigenlijk wel graag willen weten welke amendementen dat dan zijn. We zijn nu hier om deze zaken te bespreken. Stel dat de VVD er allemaal heel belangrijke dingen uitamendeert, dan heeft dat zelfs invloed op onze stem voor de gehele wet. Ik zou dus graag willen weten welke amendementen zij dan wil gaan indienen. 

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

Ik heb volgens mij helder aangegeven waar onze zorgpunten zitten. Ik vind het belangrijk dat wij daarover een debat voeren en de redenering van de minister horen. Daarna bepalen wij of wij amendementen nodig vinden. Er zijn al amendementen ingediend. Ik vind het altijd knap als je zonder een debat al kunt bepalen wat je precies anders geregeld wilt hebben. Wij willen graag een antwoord op onze vragen en daarna gaan wij het bekijken. 

De heer Merkies (SP):

Kan ik dan in ieder geval concluderen dat mevrouw De Vries nog niets in voorbereiding heeft en mogelijk gaat nadenken over amendementen? 

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

Wij zijn altijd overal op voorbereid. 

De voorzitter:

Dat lokt een reactie uit bij de heer Koolmees. 

De heer Koolmees (D66):

Ik vat de inbreng van mevrouw De Vries even kort samen. Eigenlijk vindt de VVD het wetsvoorstel helemaal niets, maar er is nu eenmaal een afspraak. Is dat, kort samengevat, de juiste weergave van de inbreng van mevrouw De Vries? 

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

Ik ken de heer Koolmees als een goed luisteraar, maar ik ben mijn bijdrage begonnen met een aantal heel positieve dingen te noemen die ik belangrijk vind in deze wet, waardoor falende bankiers aangepakt kunnen worden en vertrekvergoedingen en bonussen kunnen worden teruggehaald. Hetzelfde geldt voor de perverse prikkels van de prestatiecriteria in het bonusbeleid. Die vind ik heel positief. Ik zie wel degelijk de neveneffecten en de oneerlijke situatie bijvoorbeeld in Nederland. Wij willen daar de ogen niet voor sluiten, maar wij staan wel degelijk voor de afspraken in het regeerakkoord. 

De heer Koolmees (D66):

Betekent dat concreet dat vooral de passages over de variabele beloning niet op de steun van de VVD kunnen rekenen? 

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

Ik heb gezegd dat wij staan voor de afspraken in het regeerakkoord. Daar houden wij ons aan, ongeacht de interpretatie daarvan van de heer Koolmees. 

De heer Merkies (SP):

Voorzitter. Het heeft best lang geduurd voordat het er was, maar wij bespreken vandaag een wetsvoorstel waarmee een echte bijdrage aan een stabieler financieel systeem kan worden geleverd. Namens de SP spreek ik er waardering voor uit dat dit wetsvoorstel er gekomen is. 

Lange tijd zijn er misverstanden geweest als het ging om bonussen. Bonussen zouden niets te maken hebben met het ontstaan van de crisis. De bonussen zouden alleen maar uit een soort wrok tegen bankiers en tegen de financiële sector worden aangepakt en deze aanpak zou geen zoden aan de dijk zetten. Bonussen zouden juist nodig zijn om medewerkers aan te zetten tot betere prestaties. Veel van deze redeneringen bleken echter op drijfzand te zijn gebaseerd. De onderzoeker Kilian Wawoe heeft zich in dit fenomeen verdiept en heeft op een grote hoeveelheid wetenschappelijk bewijs tegen bonussen gewezen. Bonussen leiden bijvoorbeeld niet tot een betere kwaliteit. Medewerkers die in aanmerking komen voor een bonus nemen juist meer risico's en gaan voor kwantiteit in plaats van kwaliteit. Daarnaast is de kans op fraude groter. 

Ondanks de opeenstapeling van wetenschappelijk bewijs bleek het nog heel wat voeten in de aarde te hebben voordat we tot dit wetsvoorstel zijn gekomen. Zo heeft het lange tijd geduurd — de gebeurtenissen met Lehman Brothers liggen inmiddels zeven jaar achter ons — is een veel te zwakke norm in Europees verband afgesproken en zijn er vele, verhitte debatten in deze Kamer gevoerd, met name in de eerste jaren toen minister Bos er geen trek in had om werkelijk iets aan die bonussen te doen. In de vorige kabinetsperiode werkte de SP samen met de PvdA aan een initiatiefwetsvoorstel om de bonussen aan te pakken. De begrenzing van 20% zat daar al in en is uiteindelijk opgenomen in het regeerakkoord en in het voorliggende wetsvoorstel. 

Het belangrijkste doel van het wetsvoorstel is het wegnemen van perverse beloningsprikkels om daarmee het nemen van onnodige risico's tegen te gaan. De SP staat dus geheel achter het wetsvoorstel, maar ziet ook dat er al gaten in zijn geschoten, al dan niet door een effectieve lobby. 

Op een aantal punten zou de wet daarom aangescherpt kunnen worden. We moeten daarmee ook vooruitkijken en er zorg voor dragen dat deze wet ook bestendig is voor de toekomst, zodat niet alle gaten worden opgezocht en uitzonderingen worden opgerekt in tijden dat iedereen denkt dat de bomen weer tot in de hemel groeien. Bijna een kwart van de mensen uit de sector zelf spreekt bij de aanpak van de bonussen over symboolpolitiek. De vraag is dan natuurlijk of men daarbij in het achterhoofd heeft dat men toch wel op dezelfde voet kan doorgaan. Of is dit omdat men weet dat de wet zoveel uitzonderingen kent? De voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Banken, Chris Buijink, heeft eerder berekend dat maar 2% van de 90.000 medewerkers van de financiële instellingen een bonus krijgt die hoger is dan 20% van het vaste jaarsalaris. Dat komt neer op 1.800 bankiers. Kan de minister dat bevestigen? Als we kijken naar alle uitzonderingen om toch een hogere bonus uit te keren, zou ik weleens van de minister willen weten hoeveel van die 1.800 bankiers er nog overblijven, dus voor wie de bovennorm van 20% daadwerkelijk zal gelden. Waarom heeft de minister ervoor gekozen om zo veel uitzonderingen te maken? 

Er zijn maar liefst zes smaken bonusplafond, van 20% tot helemaal geen bonusplafond. Laat ik met die laatste beginnen. Een aantal ondernemingen is helemaal uitgezonderd. Het gaat daarbij om beheerders van beleggingsfondsen, met als argument dat zij handelen voor eigen risico. De eerste vraag is dan wie dat zijn. Zijn dit altijd partijen die de klappen kunnen opvangen zodat er geen domino-effect optreedt? Kan hun gedrag bovendien niet op een andere manier een risico vormen voor de rest van de sector, bijvoorbeeld door het eindeloos opdrijven van prijzen door speculatief gedrag? Het lijkt mij onverstandig deze beheerders niet onder het bonusverbod te laten vallen. Ik overweeg hierover een amendement in te dienen. Is de enige onderbouwing van de minister dat fondsbeheerders anders Nederland zouden verlaten? Op welke harde aanwijzingen baseert hij dat? Bij banken zijn we toch juist tot de conclusie gekomen dat dit argument niet steekhoudend is? We hebben eigenlijk bijzonder weinig inzicht in fondsmanagers. Desgevraagd zei de minister dat het kabinet niet beschikt over data met betrekking tot het aantal medewerkers en de wijze waarop de bonussen in deze sector zijn vormgegeven. Wordt het geen tijd dat we veel meer inzicht daarin krijgen? 

Een andere uitzondering heeft betrekking op het personeel dat niet onder een cao valt. In plaats van een bonusplafond van 20% is er een andere afspraak gemaakt, namelijk dat het gemiddelde voor de hele groep niet boven de 20% mag komen. Op basis daarvan kun je dus een deel van de werknemers geen bonus geven om andere werknemers bonussen te geven die veel hoger zijn dan 20%. Betekent dit niet dat je nog steeds torenhoge bonussen kunt uitdelen aan handelaren die heel veel risico's nemen maar niet onder een cao vallen? Juist voor deze groep is het van belang dat er geen prikkel is die manipulatie aantrekkelijk maakt. De afgelopen jaren hebben we genoeg voorbeelden daarvan gezien. In principe kun je op basis van deze gekke uitzondering nog bonussen uitdelen tot wel 200%, zolang je anderen maar geen bonus geeft. Dat druist toch in tegen de hele geest van de wet? Ik krijg hierop graag een reactie van de minister. Ik heb hierover een amendement in de maak. Ik zag overigens een vergelijkbaar amendement van de PVV. 

Ik kom te spreken over buitenlandse banken die een bijkantoor hebben in Nederland; ik had het er al even over met mevrouw De Vries. Een bonusplafond is daarop in essentie van toepassing, zo lezen we in de memorie van toelichting. Als we doorlezen, zien we echter dat het plafond niet van toepassing is op banken uit andere landen die onder de richtlijn kapitaalvereisten vallen, dus eigenlijk niet geldt voor andere Europese banken. Kortom: terwijl een Nederlandse bank een bonusplafond heeft van 20%, mag een Engelse bank tot wel tien keer zo hoog zitten en de medewerkers in Nederland bonussen uitkeren tot wel 200%. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Vindt de minister niet dat alle ondernemingen gevestigd in Nederland onder het bonusplafond van 20% moeten vallen? De minister is toch ook voor een gelijk speelveld voor bankiers in Nederland? Zegt hij dat het niet van Europa mag? Zo ja, vindt hij het normaal dat Europa ons die mogelijkheid ontneemt? Het is toch niet uit te leggen dat een buitenlandse bank in Nederland zich niet hoeft te houden aan het plafond van 20% en een Nederlandse bank in Nederland wel? Ligt dit aan de afspraken die gemaakt zijn in de Capital Requirements Directive of is deze keuze al veel eerder gemaakt toen werd gekozen voor home country control? Daar hebben wij overigens veelvuldig kritiek op geuit, juist om dit soort zaken te voorkomen. Hoe gaat het bij een Amerikaanse bank, die niet onder de richtlijn voor kapitaalvereisten valt? Hoeveel procent bonus mag zo'n bank zijn medewerkers van een bijkantoor in Nederland uitkeren? 

Ik kom op de uitzonderingen voor medewerkers die hoofdzakelijk in het buitenland werkzaam zijn. Buitenlandse dochterondernemingen van Nederlandse financiële ondernemingen vallen volgens de minister onder het wetsvoorstel. Hij zegt daarbij: "Risico's die voortkomen uit variabel belonen, kunnen zich overal voordoen en verstrekkende gevolgen hebben voor de stabiliteit van de groep." Daar kan ik mij helemaal in vinden, maar geldt dat dan niet ook voor personen die in het buitenland werken? Voor hen geldt toch net zo goed dat hun risicovol gedrag gevolgen kan hebben voor de stabiliteit van de hele onderneming en uiteindelijk dus ook voor de Nederlandse belastingbetaler. 

Er is een specifieke uitzondering voor de holdingmaatschappij waarvan ten minste 75% van het personeel in het buitenland werkzaam is. Waarom vindt de minister dit nodig? Creëert dit niet de mogelijkheid om het bonusplafond toch weer te omzeilen, vooral nu het vereiste percentage personeel in het buitenland onder invloed van de lobby naar beneden is gehaald van 100% naar 75%? Mevrouw De Vries wil zelfs nog een stapje verder gaan naar 50%. Dat betekent dat een kwart van het personeel dat hier werkzaam is, gewoon bonussen tot 100% kan ontvangen. Waarom zouden wij dat moeten willen en om hoeveel mensen zal het gaan? 

Uit de sector wordt nogal eens geroepen dat het geen zin heeft om de bonussen aan te pakken, omdat dan gewoon de vaste salarissen gaan stijgen. Ik heb dat altijd een vreemde redenering gevonden. Je moet eerst bekijken of je die bonussen eigenlijk wel wilt. Zo nee, dan moet je die aanpakken — dat gaat nu gebeuren — en vervolgens bekijken of het geen onwenselijke effecten oplevert. Je moet voorkomen dat banken de niet uitgekeerde bonussen gaan compenseren met hogere vaste beloningen. Dat compenseren heeft sowieso iets geks, want hebben die bonussen niet juist het karakter dat ze niet vanzelfsprekend zijn? 

ABN AMRO is dit voorjaar volop aan het compenseren geslagen met forse loonsverhogingen van 20%. De bank reageert verbaasd op het onbegrip in de maatschappij en de politiek. Soms denk je: hebben de banken dan niets geleerd? Eerlijk gezegd denk ik dat regelmatig. Ik vond de minister tot nu toe erg terughoudend op dit punt. Het zou aan de top van de bank zijn. Hij zegt herhaaldelijk dat geen sprake is van het omzeilen van het wetsvoorstel. Ik verwacht dat hij dat vandaag ook nog een paar keer zal zeggen, maar daar gaat het niet om. Het kan juridisch allemaal wel juist zijn, maar het gaat erom of wij dit met z'n allen acceptabel moeten vinden. Het antwoord lijkt mij duidelijk: nee, dat vinden wij niet. Het lijkt erop dat de minister er aanvankelijk ook zo over dacht, want in het oorspronkelijke wetsvoorstel was wel degelijk een bevoegdheid opgenomen om grenzen te stellen aan eventuele compensatie. Laten wij niet dezelfde fout maken als wij hebben gemaakt met de bonussen. Heel lang was het mantra: de overheid moet zich afzijdig houden, de sector lost het zelf wel op. Dat gebeurde niet. Pas toen de overheid overwoog om wettelijke normen te stellen, kwam er wat beweging in. Toen werden er weliswaar normen gesteld, maar ze waren allemaal boterzacht en stelden weinig voor. Ook voor de vaste salarissen is een norm gesteld op basis van zelfregulering in de Code Banken. Ook die is boterzacht. Het is allemaal "pas toe of leg uit", en het wordt gemonitord door een commissie die voor een groot deel door de sector zelf is aangesteld. Mijn voorstel is dan ook om die norm voor vaste salarissen van bestuurders van banken wettelijk vast te leggen. Ik kom hiervoor met een amendement. 

Laten we niet vergeten dat het hier gaat om een sector met een publieke functie en een publieke achtervang. We kunnen nog met elkaar in overleg over de vraag of de norm vastgesteld in de Code Banken scherp genoeg is of dat die kan worden aangescherpt, maar van belang vind ik vooral dat die vrijblijvendheid ervan afgaat. Laten we niet als bij de bonussen nog jarenlang wachten voordat we ingrijpen. Laten we niet wachten totdat de banken veel te laat pas in actie komen, nadat ze de bestuurderssalarissen eerst een tijd ongegeneerd hard hebben laten groeien, om er dan pas achter te komen, na vele mislukte appels, dat het mis is. Waarom niet vandaag nog spijkers met koppen slaan? Waarom niet vandaag nog tot een oplossing komen voor het hele beloningsbeleid, bonussen en vaste inkomens? Ook het vaste inkomen van bankbestuurders maakt daarvan onderdeel uit. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Voorzitter. Het beloningsbeleid in de financiële sector is nog steeds te royaal. We hebben vandaag een artikel gelezen in Het Financieele Dagblad. Ik hoop dat de minister die ook tot zich genomen heeft. Daaruit blijkt dat sinds de crisis de lonen in de financiële sector weer met 12% zijn gestegen, terwijl dat gemiddeld in de markt 2% was. Eigenlijk is het schandalig dat wij hier vandaag een wet moeten behandelen om de excessieve bonuscultuur in de financiële sector aan banden te leggen. Je zou toch denken dat de sector dat zelf zou oppakken, na alle ellende die de sector de samenleving heeft aangedaan. Maar nee hoor, ze doen alsof hun neus bloedt en het is weer business as usual. De PVV steunt dan ook de lijn van de minister om de bonussen te maximeren tot 20%. Niet goedschiks, dan maar kwaadschiks. 

Uit het SOMO-onderzoek van eind 2012 bleek dat de lonen in de financiële sector veel harder zijn gestegen dan in de rest van Nederland. Was het verschil in de jaren negentig nog 20%, in 2007 was het al opgelopen tot maar liefst 80%. Waarschijnlijk is het nu nog hoger. Uit een studie bij de SNS kam bovendien naar voren dat bankiers 10% tot 15% te veel uitbetaald kregen. Een aanbeveling van SOMO was dan ook om de lonen in de financiële sector omlaag te brengen naar het niveau van de lonen voor vergelijkbare functies in andere sectoren. Is dat gebeurd? Ik dacht het niet. 

De minister gaf zelf aan dat medewerkers van ABN AMRO en SNS een extra bijdrage mogen leveren, omdat zij zonder overheidssteun nu werkloos thuis hadden gezeten. Hij kwam echter niet verder dan een oproep om met de bonden te gaan praten over de versobering van lonen. Ook deze minister ziet dus in dat we zijn doorgeschoten in de beloningen in de financiële sector. Heeft dat gesprek met de bonden plaatsgevonden? Heeft de versobering plaatsgevonden? Ik vraag me af wat de minister heeft ondernomen op dit punt. De PVV vraagt zich al langer af waarom een CEO van ABN AMRO of SNS zes- tot zevenenhalve ton moet verdienen. Dit zijn nota bene staatsbanken. Zonder ingrijpen van de Staat, zonder hulp van de belastingbetaler zouden deze banken niet meer bestaan en hadden deze CEO's ook gaan baan meer. Deze bestuurders hebben de instelling naar de rand van de afgrond gebracht, ze hebben de maatschappij geschaad en de belastingbetaler heel veel geld gekost. Zonder ingrijpen van de Staat hadden ze nu werkeloos thuisgezeten. Dus een ministersalaris voor deze bestuurders is meer dan goedbetaald. Daarom heb ik een amendement ingediend om de bestuurders van deze staatsbanken, die voor 100% eigendom van de Staat zijn, onder de Wet normering topinkomens te brengen. 

Dit wetsvoorstel limiteert dan wel de bonussen in de financiële sector. Oké, dat is een eerste stap om die perverse prikkels weg te nemen, maar je zou ook denken dat het een eerste stap is naar een versobering van de excessieve lonen. Maar nee, deze minister vindt het prima dat de versobering van de bonussen wordt omzeild met een verhoging van de vaste lonen. ABN AMRO gaf 104 managers een salarisverhoging van 20% om deze versobering van de bonussen te omzeilen. Rabobank deed hetzelfde met 250 managers en gaf hun 13% extra loon. Moet kunnen, van omzeiling is geen sprake, zegt deze minister. Hij noemt dit echter tegelijkertijd maatschappelijk omstreden en dat is het. De PVV-fractie is van mening dat dit pervers is en had moeten worden voorkomen. Gaat de minister dit wetsvoorstel op dit punt nog repareren? 

Verder ziet de PVV-fractie een aantal gaten in het wetsvoorstel. Het bonusplafond van 20% wordt verkocht alsof het jaarsalaris maximaal een bonus van 20% mag bevatten, maar dat is niet waar. Een directeur kan een vette bonus krijgen van 100%, zolang hij zijn collega-directeuren of managers maar op de nullijn zet. Dit kan nooit de bedoeling zijn. Om dit gat te dichten heeft de PVV-fractie een amendement ingediend dat regelt dat ook individuele werknemers een bonusplafond van 20% moeten krijgen en dat hiervan niet kan worden afgeweken. Dus geen 20% voor de groep maar op individuele basis. Want wat voor zin heeft dit wetsvoorstel als het gemakkelijk kan worden omzeild door de vaste salarissen te verhogen en als bonussen van 100% nog steeds kunnen blijven bestaan zolang het maximum van 20% alleen geldt voor de hele groep? 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. Het liefst had ik dit wetsvoorstel niet gehad. Ik heb bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel gedacht: zijn wetten nu gestold wantrouwen of zijn wetten een gestolde moraal? Wij zijn al jaren bezig met wetgeving aan te nemen — er is al veel gebeurd sinds de kredietcrisis — op onder andere het terrein van het beloningsbeleid. Tegelijkertijd zien wij ook dat er nog steeds vraagstukken opspelen waarbij wij ons afvragen of dit de goede weg is. Ten diepste zou ik willen dat juist iedereen die zelf werkzaam is in de financiële sector aan zichzelf die vraag stelt. Is dit verantwoord? Kunnen wij dit maken? Is dit beloningsbeleid in de geest van de wijze waarop wij als sector willen functioneren? Ik constateer dat er toch wel zaken hebben plaatsgevonden waardoor wij met deze vragen geconfronteerd werden en waardoor wij ook weer dit wetsvoorstel vandaag behandelen, waarin wordt bepaald dat de variabele beloning op 20% wordt gezet en waarin bepalingen rond de vertrekpremie zijn geregeld. Laat ik eerst zeggen dat ik van ganser harte hoop dat dit wetsvoorstel niet de nieuwe norm gaat worden en dat de variabele beloning dus 20% gaat worden. Ik hoop dat iedereen die in de financiële sector werkt gewoon nadenkt over wat een goed beloningsbeleid is. 

Dat gezegd hebbende, heb ik nog wel een aantal vragen over het wetsvoorstel. Ten eerste een vraag die de heer Van Dijck ook heeft gesteld, namelijk over de verdeling van de 20% wanneer er sprake is van het deels of niet toepassen van de cao. Voor iedereen die onder de cao valt, is de norm maximaal 20% variabele beloning, maar voor degenen die daarbuiten vallen, wordt dit enigszins op macroniveau bekeken. Dat wil zeggen over de hele groep, waardoor je dus bij één persoon 0% of 1% kunt hebben en bij anderen misschien 50% of 60%. De ratio achter dat voorstel kan ik niet vinden. Waarom heeft de minister er niet voor gekozen om voor iedereen een kap op 20% te zetten en om te zeggen dat dat voldoende moet zijn? Misschien kan hij dat nog een keer toelichten, maar ik kijk ook naar het amendement dat de heer Van Dijk heeft ingediend. 

Het bonusplafond is niet van toepassing op bijkantoren van banken en beleggersondernemingen met een zetel in de Europese Economische Ruimte. Er zijn geluiden dat buitenlandse banken uit de EER hun dochterondernemingen omvormen tot bijkantoren om het bonusplafond te ontlopen. Volgens de minister kan dit niet zomaar, maar ik vraag me af welke bevoegdheden de toezichthouder heeft om dat goed te kunnen beoordelen. Hoe beoordeelt de toezichthouder met andere woorden dat het niet ingegeven is door dit argument? Ik snap dat je niet zomaar je kantoor omvormt, maar ik wil wel graag weten of De Nederlandsche Bank, of straks wellicht de ECB, kan toetsen dat dat niet de reden is voor het omvormen. 

Ik heb een vraag over de opbouw van de variabele beloning. We hebben destijds de commissie-Maas gehad. Die commissie heeft aanbevolen om een significant deel van de variabele beloning voor werknemers in de financiële sector te koppelen aan niet-financiële doelstellingen als klanttevredenheid, risicomanagement, operationele doelstellingen, integriteit et cetera. Ik lees in het wetsvoorstel dat dit ook voor de minister een uitgangspunt is. Daar zat natuurlijk ook de drijfveer voor het oppompen van de winsten, aangezien heel veel variabele beloning gebaseerd was op financiële criteria. Ik kon die aanbeveling van de commissie-Maas dan ook volmondig onderschrijven. In het wetsvoorstel wordt hierover ook wat gezegd, maar wel vrij algemeen. Er staat in een artikel bijvoorbeeld: de variabele beloning bestaat uit financiële en niet-financiële doelstellingen. Dat is vrij vrijblijvend. Vindt de minister net als wij dat we daar een percentage aan moeten koppelen, bijvoorbeeld dat ten minste 50% van de criteria waarop de variabele beloning wordt gebaseerd, bestaat uit niet-financiële criteria? Ik heb hiervoor een amendement voorbereid. Helaas ligt het nog niet hier, maar ik zou hierop wel graag alvast een reactie van de minister krijgen. 

Mijn fractie vindt dat er met dit wetsvoorstel een grote en belangrijke stap wordt gezet. De bonussen in de financiële sector hebben op het moment dat er een perverse prikkelwerking van uitging, echt weinig goeds opgeleverd. Het is goed dat het kabinet dit ook met het wetsvoorstel — laat ik het zo zeggen — nogmaals bekrachtigt en er ook een aanscherping in aanbrengt. In die zin is deze wetgeving gestolde moraal, en daar is niets mis mee. Ik hoop dan ook van harte dat het bijdraagt aan versneld herstel van vertrouwen van consumenten in de banken. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter. Joop den Uyl spraak eens de volgende woorden: "Neem nooit mensen kwalijk dat ze te veel verdienen, neem het de maatschappij kwalijk die dit toelaat." Met het tweede gedeelte van dat citaat ben ik het in ieder geval van harte eens. We moeten als samenleving voorkomen dat excessieve beloningen keer op keer uitgekeerd worden. 

De argumentatie dat hoge beloningen nodig zijn om toptalent te behouden, is een jarennegentigargument en achterhaald. Als de crisis ons één ding duidelijk heeft gemaakt, dan is het wel dat die excessieve salarissen weinig met talent te maken hebben, behalve dan misschien het talent om de grootste economische terugval ooit te veroorzaken. Dat lijkt me iets wat we moeten voorkomen en niet iets wat we moeten belonen. Daarom ben ik blij met de voorliggende plannen van het kabinet om de bonussen aan banden te leggen. Het is goed dat de minister zich daarvoor inspant. We weten immers dat bonussen ertoe kunnen leiden dat positieve uitkomsten overschat worden en risico's stelselmatig onderschat, dat bonussen vooral het individuele belang dienen en niet het collectieve en dat bonussen niet helpen om de intrinsieke motivatie, creativiteit en loyaliteit van ondernemers te vergroten. 

Ik heb nog wel een aantal vragen over de wet. Ik zal ook een aantal voorstellen doen om deze wet, waar wij positief tegenover staan, nog beter te maken. Ik maak mij grote zorgen om al die mogelijkheden die de wet biedt om het bonusplafond te omzeilen. Als je ruimte laat voor ontwijking, zal daarvan volop gebruik gemaakt worden. Daarmee hebben wij genoeg ervaring. De financiële sector is er behendig genoeg voor; ook dat weten wij. Het belangrijkste is dat het plafond niet geldt voor buitenlandse banken met een kantoor hier in Nederland, zoals collega's ook al hebben gezegd. Ontwijkingsconstructies liggen ook op de loer via de zogenaamde welkomstbonus, de mogelijkheid om eenmalig een vaste bonus uit te keren bij indiensttreding. Hoe wordt voorkomen dat deze mogelijkheid misbruikt wordt om een lagere bonus in de daaropvolgende jaren te compenseren? Gaat de minister zorgvuldig monitoren of het gebruik hiervan toeneemt? Als hij dat constateert, welke maatregelen kan hij dan nemen om dat te voorkomen? 

De medewerkers die buiten de cao vallen, vaak de top van de bank, kunnen het plafond in ieder geval omzeilen. Vanwaar dit besluit? Is de minister van mening dat zij niet gevoelig zouden zijn voor de verkeerde prikkels die van bonussen uitgaan? Dat zou mij eerlijk gezegd verbazen. Ook vind ik het lastig te begrijpen dat er een uitzonderingsmogelijkheid bestaat bij specifieke prestaties, zoals het beklinken van een fusie of overname. Juist in zulke situaties zijn bonussen riskant. Het gevaar ligt op de loer dat een topmanager niet doet wat het beste is voor de bank, maar voor zijn eigen portemonnee. In ieder geval zal de hem in het vooruitzicht gestelde beloning zijn beoordelingsvermogen negatief kunnen beïnvloeden. Ik hoor graag van de minister waarom hij tot dit besluit is gekomen. 

Ik heb ook vragen over de publicatieverplichtingen. Ik deel de mening van de minister dat transparantie de sector scherp houdt. Het verbaast mij dan ook dat is besloten dat financiële instellingen niet hoeven te publiceren wat het jaarlijkse totaalbedrag is dat zij aan bonussen uitkeren. Vanwaar deze keuze? Wij willen toch goed kunnen monitoren of het plafond van die 20% wel wordt gehaald? Ik zal een amendement indienen om dit recht te zetten. 

Ik heb twee vragen over de vaste beloningen. De minister is naar aanleiding van een motie van mijn hand in overleg gegaan met de sector over loonmatiging. Ik dank hem daarvoor, maar tot op heden hebben deze gesprekken weinig effect gehad, zo zegt hij zelf ook. Wij hebben hierover al vaker gesproken. Ziet de minister nog mogelijkheden om dit gesprek te hervatten, bijvoorbeeld om er bij de sector op aan te dringen dat een beperking van de bonussen niet zou moeten leiden tot hogere lonen? Wat mijn fractie betreft worden ook de vaste beloningen aan banden gelegd. Gemiddeld genomen verdienen topmensen in het bedrijfsleven 52 keer meer salaris dan de minst verdienende in het bedrijf. Dat is absurd en pervers. Het heeft geen enkele relatie meer met de taken, verantwoordelijkheden of kwaliteiten van deze topmensen. Het is niet uit te leggen aan al die mensen die het de afgelopen jaren, en nog steeds, ontzettend moeilijk hebben door de gevolgen van de crisis en er alsmaar maar niet op vooruitgaan, terwijl die crisis is veroorzaakt door bankiers met een topsalaris, die nog steeds zo veel kunnen verdienen. Ik ben ervan overtuigd dat wij niet in een maatschappij moeten willen leven die dat toestaat, maar er verandert niks als de politiek geen verantwoordelijkheid durft te nemen en, sterker nog, als wij de 20% salarisverhoging bij onze staatsbank ABN niet eens openlijk durven afkeuren. Is de minister daartoe alsnog bereid? 

Financiële bedrijven hebben een nutsfunctie. Als het misgaat, moet de belastingbetaler ervoor opdraaien. Excessieve beloningen passen niet bij een sector die zo zwaar op de overheid leunt. Loonmatiging is ook verstandig, gezien de uitdaging waar de sector voor staat, namelijk het versterken van de buffers. In de financiële sector in Nederland zijn de personeelskosten als aandeel van de totale kosten hoger dan waar dan ook in Europa. Het kan dus! Daarom doe ik twee voorstellen om de wet op dit punt verder aan te scherpen. Allereerst zou ik graag zien dat bedrijven gaan rapporteren over de verhouding tussen het loon van hun laagstbetaalde en hoogstbetaalde personeelslid. De minister zegt in de beantwoording van de vragen hierover dat hij de richtlijn ter bevordering van de betrokkenheid van aandeelhouders wil afwachten, maar dat snap ik niet zo goed. Waarom moeten wij op dit punt opeens wel volgend zijn aan Europa, terwijl de minister op andere punten in dit wetsvoorstel juist wel een koplopersrol durft te pakken? Bovendien is het maar de vraag of deze publicatieverplichting uiteindelijk wel in de richtlijn belandt. Ook hierover zal ik dus een amendement indienen. 

Tot slot. Wat GroenLinks betreft komt er een einde aan de excessieve zelfverrijking in de financiële sector. Daarom heb ik een amendement dat regelt dat voor nieuwe personeelsleden gaat gelden dat zij niet meer dan twintigmaal het salaris van de laagstbetaalde medewerker in het bedrijf mogen verdienen. Op deze wijze voorzien we in een uitsterfregeling voor topsalarissen die totaal is losgezongen van de realiteit. Laten we het, in de woorden van Den Uyl, de grootverdieners niet kwalijk nemen dat ze nog steeds zoveel verdienen, maar laten we er als samenleving iets aan doen. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik lees net het amendement van de heer Klaver op dit punt. Mijn vraag is echt oprecht: denkt hij niet dat hiermee misschien een soort druk op de laagste loonschalen kan ontstaan? Het zou kunnen dat bijvoorbeeld de banken of financiële instellingen hen niet meer in dienst nemen en dat zij het allemaal outsourcen. 

De heer Klaver (GroenLinks):

We zien al heel veel outsourcing. Ik geloof dus niet dat deze maatregel ervoor nodig is om banken daartoe aan te zetten. Er wordt immers al op alle mogelijke manieren gekeken hoe de kosten kunnen worden gedrukt. Als het een effect van deze maatregel zou zijn, dan moeten we kijken hoe we dat kunnen oplossen of tegengaan. We moeten kijken of dit effectief is. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Laten we het even omdraaien. De heer Klaver zegt dat er nu al heel veel geoutsourcet wordt. Uit zijn woorden maak ik op dat hij dat geen wenselijke ontwikkeling vindt. Hoe voorkomen we dan dat het minder aantrekkelijk wordt om deze mensen weer in dienst te nemen? Ik voorzie namelijk dat dit risico er met zijn amendement wel in zit. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik denk dat mevrouw Schouten gelijk heeft. Het is een van de risico's die eraan kleeft. Dit moet gepaard gaan met een grote mate van transparantie; het komt in het publieke debat. Net als mevrouw Schouten dat volgens mij tot op zekere hoogte doet, ga ik ervan uit dat banken hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen, en zij dus niet overgaan tot het outsourcen van de laagste salarisschalen om zelf aan de top zoveel mogelijk te verdienen. 

De heer Van Hijum (CDA):

Ik sluit aan op de laatste zin van het betoog van de heer Klaver. Hij zegt dat de samenleving een rol moet oppakken, of een dergelijke formulering. Ik heb goed naar zijn betoog geluisterd. Hij doet een hele hoop voorstellen om wetgeving aan te scherpen en daarmee de overheid een grotere rol te geven in het beloningsbeleid, ook in dit private deel van de samenleving. Ik ken de heer Klaver als iemand die groot is geworden binnen de vakbond. Is hij zijn vertrouwen in de checks-and-balances en het zelfcorrigerende vermogen van de samenleving, zoals via vakbonden, raden van commissarissen en noem maar op, helemaal verloren? Of kunnen we daar toch nog iets van verwachten? 

De heer Klaver (GroenLinks):

De politiek is ook onderdeel van de samenleving. Wij moeten daar ook onze rol in oppakken. Als de directe vraag is of ik totaal geen vertrouwen meer heb in de checks-and-balances, bijvoorbeeld in de vakbonden, is het antwoord dat ik dat vertrouwen nog wel heb, ook in hen. Ik vat de vraag echter anders op. Ik vind dat de politiek zich veel actiever bezig moet houden met dit dossier en dat wij dat de afgelopen jaren te weinig hebben gedaan. Ik ben dan ook blij met het voorliggende wetsvoorstel. Ik vind dat de politiek veel actiever moet ingrijpen op de markt, zeker bij financiële instellingen, omdat we hebben gezien dat het eigenlijk geen echte markt is. Ik heb bankiers weleens nepkapitalisten genoemd. Als het goed gaat, krijgen zij immers de bonussen, maar als het slecht gaat, kan de overheid ze redden. 

De heer Van Hijum (CDA):

Ik vind het toch niet helemaal consequent. De heer Klaver heeft bijvoorbeeld gezegd dat hij vaste salarissen aan banden wil leggen. Daarmee wordt eigenlijk de mogelijkheid overruled om cao's af te sluiten. De minister heeft een bepaling uit de wet gehaald om zich te kunnen bemoeien met cao-afspraken. Als de heer Klaver consequent zou zijn, zou hij zeggen dat die bepaling er weer in moet. Dat hoor ik hem echter niet zeggen. Het is een oprechte vraag, want ik vind het ook een ingewikkelde zaak: kan hij iets scherper zeggen waarop hij actie van de samenleving zelf verwacht? 

De heer Klaver (GroenLinks):

Dat is helder. Neem de Wet normering topinkomens. Daarmee is een plafond gesteld aan wat er maximaal verdiend kan worden. Onder het plafond dat de politiek heeft gesteld is er genoeg ruimte voor de vakbonden en de samenleving om tot afspraken te komen. Ik zie dus niet dat de samenleving niets meer heeft in te brengen als de overheid grenzen stelt. Volgens mij is dat niet waar. Het speelveld wordt alleen verkleind. 

De heer Nijboer (PvdA):

De PvdA staat op zich sympathiek tegenover het voorstel van de heer Klaver voor de verhouding voor de top. Niet voor niets haalde hij Den Uyl aan, de voormalig leider van mijn partij. Binnen een minuut had mevrouw Schouten echter al een serieuze kwestie aan de orde gesteld: gaan de bankiers dan niet de mensen in de laagste loonschalen outsourcen? Toen zei de heer Klaver: dan vertrouw ik wel op het publieke debat. Ik haal mevrouw Schouten nog een keer aan. Zij zei: wat zijn we hier nu eigenlijk aan het doen vandaag, is het gestold wantrouwen of gestolde moraal? Als ik de heer Klaver zo hoor, dan zegt hij: ik heb eigenlijk heel veel wetten nodig om die bankiers aan banden te leggen. Waarop stoelt hij het vertrouwen dat als hij dat wetsvoorstel indient, er niet gebeurt waarvoor mevrouw Schouten vreest? 

De heer Klaver (GroenLinks):

Een wet heeft altijd een effect, welke wet je ook indient. Vandaag spreken we over het beperken van de bonussen. We zien dat dat effecten heeft op de vaste salarissen. Is dat een reden om deze wet niet in te dienen? Volgens mij niet. Volgens mij moet je kijken op welke wijze die negatieve effecten kunnen worden tegengegaan. Ik ga ervan uit dat de banken het niet gaan doen omdat dat onbehoorlijk zou zijn en totaal voorbijgaat aan de rol die de samenleving van ze verwacht en die de politiek van ze wenst. Als ze het wel doen, dan zal de politiek daar ook op in moeten grijpen. De heer Nijboer kan in dat geval voorstellen van mij verwachten. 

De heer Nijboer (PvdA):

Dat begrijp ik. Ik dacht zelf al aan een mogelijke wijze om het hoogste salaris ten opzichte van het laagste te definiëren. Dat is technisch best lastig; hoe moet een en ander worden gemeten, hoe wordt omgegaan met de verhoudingen? Dat is een hele klus. De wet die voorligt, komt eigenlijk een heel eind in de richting die de heer Klaver voorstelt. Door het beperken van de variabele beloning zal de verhouding van 1 staat tot 50 of 60 in Nederland niet meer te zien zijn. Wordt met het voorliggende wetsvoorstel het doel dat de heer Klaver wil bereiken niet al efficiënt bereikt? 

De heer Klaver (GroenLinks):

Nee, dat is niet mijn inschatting. Anders had ik dit amendement ook niet ingediend. Ik gaf in mijn bijdrage aan dat de variabele beloningen kunnen worden aangepakt. Als daarmee echter het vaste salaris omhooggaat, dan blijft de totale som hetzelfde. Of als je een heel hoge ingangsbonus, toegangsbonus of welkomstbonus krijgt, dan kan je totale salaris nog steeds hetzelfde blijven. Dat is het zwakke punt van deze wet. Ik heb een voorstel gedaan om dat te verbeteren. Ik kijk erg uit naar de voorstellen van de PvdA die de wet op dat punt beter maken. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Ik hoorde de heer Van Klaveren net de Wet normering topinkomens (WNT) noemen. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Klaver. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Klaver. Hij haalde net de Wet normering topinkomens aan. Wat vindt hij ervan dat de CEO van SNS met zes ton naar huis gaat? Dat is evenveel als de vorige CEO, die de bank naar de rand van de afgrond heeft gebracht. De CEO van ABN AMRO krijgt zevenenhalve ton. Dat zijn toch geen salarissen voor banken die eigenlijk failliet waren en die op kosten van de belastingbetaler overeind zijn gehouden? Dat gaat ons heel veel kosten. Dat zien wij bij ABN AMRO. Dat gaat de belastingbetaler 10 miljard kosten. Wij moeten er heel lang voor werken om dat weer terug te verdienen. Wat vindt de heer Klaver ervan dat die CEO's en bestuurders weer met hetzelfde salaris doorgaan als waar die anderen, die er een puinhoop van maakten, mee stopten? 

De heer Klaver (GroenLinks):

De heer Van Dijck kan wel raden wat ik daarvan vind. Wij hebben daar vorig jaar nog een debat over gehad, specifiek over de beloning die nu aan de topman van SNS wordt uitbetaald. Dat vind ik belachelijk. Ik vind het totale nonsens dat dit soort bedragen wordt uitbetaald omdat dat talent zou moeten aantrekken. Dat vind ik een zeer verkeerde zaak. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Toevallig is deze minister aandeelhouder. Hij heeft dus iets te zeggen over de beloning van deze bestuurders. Dus ik neem aan dat de heer Klaver mijn amendement om die bestuurders onder de WNT te brengen van harte steunt. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Wij hebben de minister al aangesproken op dat salaris toen de nieuwe topman van SNS werd aangetrokken. Wij hebben ook allerlei voorstellen gedaan over hoe dat anders zou kunnen. Het amendement van de heer Van Dijck vind ik zeer interessant. Daar kijk ik heel serieus naar, maar ik heb zelf ook een aantal amendementen ingediend die uiteindelijk het salaris van die topmannen moet beperken. Dus ik denk nog na over wat ik met zijn amendement ga doen. 

De heer Nijboer (PvdA):

Voorzitter. Hebzucht, eigenbelang en tomeloos gegraai lagen ten grondslag aan de financiële sector … eh financiële crisis, aan de sector overigens ook. Greed is good. Deze moraal moet worden gekeerd. Van eigenbelang naar algemeen belang. Van woekerpolis naar deugdelijke verzekering. Van het aansmeren van producten naar goede dienstverlening. De PvdA is er dan ook trots op dat dit kabinet komt met de meest vergaande voorstellen van Europa en misschien wel van de wereld om deze perverse bonuscultuur aan banden te leggen, deze wettelijk in te perken. Niet alleen worden bonussen beperkt, ook worden ontslagvergoedingen gemaximeerd en worden gegarandeerde variabele beloningen verboden. Daarnaast moeten variabele beloningen bij wanprestaties verplicht worden teruggevorderd, de zogenaamde clawback. Dit zijn vergaande maar noodzakelijke ingrepen om te komen tot een andere cultuur: van een cultuur die gericht was op eigenbelang naar een cultuur van dienstbaarheid. Het wetsvoorstel heeft dan ook de volledige steun van de PvdA. 

In de financiële wereld is dat anders. Er is veel verzet: waar bemoeit de politiek zich überhaupt mee? Ik had graag gezien dat dat niet nodig was. Ik had graag gezien dat twee grote financiële instellingen, banken, niet in staatshanden waren geweest, dat er geen verzekeraars waren geweest die nu staatseigendom zijn, dat er geen malversaties waren geweest zoals de Liborfraude. Maar ook in Nederland heeft zich dat voorgedaan. Anderen zeggen: als wij deze wet krijgen, dan vertrekken wij. Dat zijn angstbeelden, zo blijkt ook uit recente studies. Tegen de bankiers die het alleen te doen is voor het eigen gewin, zeg ik: het spel is over. Vaarwel. Adieu. Tot ziens. Het is schokkend om te zien dat de internationale bankierswereld al zint op ontwijkingsconstructies, die wellicht handelen tegen de wetten maar zeker tegen de geest van de Europese wetgeving. Kijken naar gegarandeerde variabele beloningen, onkostenvergoedingen die dan toch weer kunnen worden toegekend of role-based pay. U verzint het niet, maar het is een vaste component, een vaste beloning met een grote jaarlijkse fluctuerende component. Zij zou binnen de Europese wetgeving passen. 

De PvdA is er alles aan gelegen om ontwijkingsmogelijkheden dicht te schroeien en, indien nodig, hard af te straffen. Ontwijking en ontduiking worden nadrukkelijk verboden en gesanctioneerd in de wet. Dat is in de beantwoording uitgebreid aan de orde geweest. Mijn fractie, maar ook andere fracties hebben tal van voorbeelden van ontwijkingsmogelijkheden gegeven en van manieren om daartegen op te treden. Er is ook vrij ruim gedefinieerd wat ontwijking is. Niettemin vreest de Partij van de Arbeid dat een deel van de sector al zijn knappe koppen, energie en capaciteiten zal inzetten om constructies te verzinnen om deze wet te omzeilen. Nu krijg ik graag een reactie op de volgende, ongetwijfeld niet uitputtende mogelijkheden. Het doen van eenmalige pensioenstortingen, al dan niet afhankelijk van de prestaties in het verleden, en het toekennen van verhuiskostenvergoedingen. Het geven van optiepakketten die een heel lage initiële waarde hebben, maar waardoor je, als de aandelen stijgen, toch in één keer een hele klap geld kunt krijgen. Dan bedraagt de toekenning misschien 20% van het salaris, maar kun je, als je een heel grote hefboom hebt indien het goed gaat, toch nog honderden procenten krijgen. Zo'n product is gemakkelijk te verzinnen. Ik noem verder nogmaals de role-based pay en het buiten de cao-groep definiëren van een groep. Je mag afwijken van de bonuswetgeving, maar moet wel een groep definiëren. Hoe voorkomen we dat de schoonmakers, die toch al een vast salaris hebben en een heel grote groep vormen, met de traders als één groep worden gedefinieerd, waardoor dezen er uiteindelijk toch met een hoge bonus vandoor gaan? 

Tot slot. Ik heb gehoord dat er in de financiële sector zeer talentvolle schilders werken. Zij kunnen hun kunst en hun geweldige talenten op dat gebied aan de bank verkopen. Ik heb het over de variabele beloning in de vorm van een schilderij. Je verzint het niet, maar dit voorbeeld is mij al ter ore gekomen. Hoe wordt voorkomen dat er op zo'n manier variabel wordt beloond? 

Dit ging over het dichtschroeien van ontwijkings- en ontduikingsmogelijkheden, maar ook over handhaving. Voorgesteld wordt een boete van een miljoen als er geen bonusbeleid is gemaakt. Voor sommige bankiers is een miljoen echter een lachertje. Overtredingen moeten dus harder worden afgestraft. Hierover heb ik een motie of amendement in voorbereiding. Ik kijk nog wat technisch het beste is. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik las vanochtend in het Algemeen Dagblad wat de heer Nijboer nu zegt, dus dat alle ontwijkingsmogelijkheden moeten worden dichtgeschroeid. We moeten op alle mogelijke manieren voorkomen dat bankiers alsnog hun zakken kunnen vullen, zullen we maar zeggen. Kan de heer Nijboer aangeven op welke manier hij dat wil doen? 

De heer Nijboer (PvdA):

Ik doe dat door dilemma's voor te leggen die in de wetsgeschiedenis, waarmee we vandaag mooi bezig zijn, terechtkomen. Ik doe dat door de beantwoording van de minister af te wachten en door duidelijk te maken wat er zoal niet tot de mogelijkheden mag behoren. Het voorbeeld van het schilderij is onderdeel van dit debat en later dus van de rechtsgang. Bij het nemen van een besluit over wat al dan niet kan, zal een rechter namelijk kijken naar deze wetsgeschiedenis. Vraag ik om antwoord van de minister, dan weet de rechter hoe de wet moet worden geïnterpreteerd. Dit is een voorbeeld van de manier waarop ik dat doe. Ik zal verderop in dit debat nog meer voorstellen doen voor het aanscherpen van de wet. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Juist ook op dit punt heb ik nog een vraag. De wetsgeschiedenis is één, maar welke ideeën heeft de heer Nijboer nog meer om een en ander zo goed mogelijk in de wet dicht te timmeren en om te voorkomen dat de financiële sector nog ruimte heeft om alle knappe koppen bij elkaar in een kamer te stoppen om mogelijkheden tot ontwijking te zoeken? 

De heer Nijboer (PvdA):

Ik wil wettelijk voorkomen dat er in het kader van de afwijkingsmogelijkheid tot 20% gemakkelijk een groep van traders en schoonmakers wordt geformeerd, waardoor uiteindelijk aan beide partijen een hoge bonus kan worden gegeven. Als dit niet wordt dichtgetimmerd, moet de wet worden aangepast. Als de minister zegt dat hij de huidige wet volgens zijn uitleg hard genoeg vindt en dat het niet of alleen in uitzonderlijke gevallen mogelijk is, ben ik gerustgesteld. Ik vraag de minister nu of het nog mogelijk is om dusdanige verhuisvergoedingen te geven dat je uiteindelijk de variabele beloning weer stimuleert. Dat moet onmogelijk zijn. Als het mogelijk blijft, dienen we een amendement in. Als hij, of liever gezegd het kabinet, zegt dat het met deze wet niet kan, ben ik tevreden gesteld. Zo loop ik al die voorbeelden langs. Dat zal ik in het debat ook blijven doen. Dan zal ik bezien wat er uiteindelijk nog nodig is om al dan niet te amenderen. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Dat worden honderden amendementen. Die mensen zijn namelijk heel creatief. Als schilderijen al meetellen, dan wil ik het niet eens hebben over snoepreisjes en andere zaken. Je kunt dat niet allemaal dichtschroeien. Eén ding kun je echter wel dichtschroeien, en dat voorbeeld hebben we al gezien. Het gaat om die honderd managers bij ABN AMRO die 20% meer salaris kregen ter compensatie van de versobering van de bonus. Bij de Rabobank gebeurde met 250 managers hetzelfde. Zij kregen 13% meer salaris, in één klap. Terwijl de hele bank op de nullijn staat, krijgen de leden van het management 20% salaris erbij omdat ze zo zielig zijn dat ze die bonus verliezen. Daar heb ik de heer Nijboer nog niet over gehoord. Gaat hij op zijn minst dat dichtschroeien, die ongebreidelde salarisverhoging ter compensatie van de versobering? 

De heer Nijboer (PvdA):

Het klopt dat de heer Van Dijck mij daar nog niet over heeft gehoord, want ik was nog in het blokje "ontwijking" en nog niet in het blokje "compensatie door hogere beloningen". Daar kom ik zo meteen op terug. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Dan is het goed. Ik heb nog een ander punt, over het amendement dat ik heb ingediend. Het betreft die 20% voor de hele groep. De heer Nijboer zegt nu dat we die groep moeten definiëren en ervoor moeten uitkijken dat niet de schoonmakers en directeuren samen in die ene groep komen. Is het echter niet veel simpeler om mijn amendement te steunen en te zeggen: die 20% geldt op individuele basis en niet op groepsniveau? 

De heer Nijboer (PvdA):

Ik kan niet ontkennen dat de PVV altijd de simpelste voorstellen doet, de voorstellen die als voorstel heel makkelijk klinken. Ik heb wel begrip voor wat er gebeurt bij ICT-problemen. Dat is een voorbeeld dat banken ook aanhalen. Banken hebben ontzettende internetproblemen, zoals ddos-aanvallen, en andere ICT-problemen, terwijl ICT'ers niet altijd de problemen oplossen. Ik heb er wel begrip voor dat je die een keer tijdelijk inhuurt en betaalt en daarbij zegt: als u het probleem hebt opgelost, krijgt u een bonus van iets meer dan 20% voor de opdracht. Dat wordt met deze wet mogelijk gemaakt. 

Ik was nog met de boetes bezig. De PvdA wil ook graag dat het stapelen van boetes … 

De voorzitter:

Mevrouw De Vries is u nog even voor. 

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

Dit keer gaat het goed met "mevrouw" en "de heer". Ik heb nog een vraag aan de heer Nijboer. De verhalen die ik tot nu toe hoor, gaan allemaal over de grote jongens bij de banken. In de financiële sector zitten echter ook nog heel andere typen bedrijven. Ik noem de assurantietussenpersoon die om de hoek een kantoortje aan huis heeft. Eigenlijk hoor ik daar niemand over. Het wordt allemaal uitgestort over de hele groep. En al die mensen worden aan één kant gezet. Ik ben benieuwd hoe de heer Nijboer daarnaar kijkt. 

De heer Nijboer (PvdA):

Mijn beeld is dat met het provisieverbod dat we in de Kamer hebben aangenomen — het was het eerste wetsvoorstel dat ik hier zelf mocht behandelen — de bonuscultuur in de tussenpersonenbranche effectief is bestreden. Ik denk dus ook niet dat de tussenpersonen door het voorliggende wetsvoorstel enorm worden geraakt in hun praktisch werken en handelen. Als dat wel zo zou zijn, dan vind ik het wenselijk dat ook voor tussenpersonen geldt dat ze niet productgedreven zijn maar dienstbaar zijn aan de klant, dus het goede advies geven aan de klant. Soms is het goede advies aan een klant: koop het product niet. 

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

De heer Nijboer heeft een beeld geschetst alsof iedereen in de sector maar schilderijen te geef krijgt en daarvoor geld gestort krijgt. Ik wil graag een iets genuanceerder beeld neerzetten, een beeld dat ook recht doet aan de kleinere bedrijven en bijvoorbeeld die tussenpersoon om de hoek. Ik hoop dat ook de heer Nijboer daarvoor is. 

De heer Nijboer (PvdA):

Ik dank mevrouw De Vries voor de mogelijkheid om ook hier wat over te zeggen. In de financiële sector, bij banken en verzekeraars, werken namelijk heel veel mensen die heel netjes en goed hun werk doen en waar we als Nederlandse samenleving en politiek trots op mogen zijn. Wat heel vervelend is, ook voor hen, is dat er helaas toch honderden mensen zijn die grote bonussen krijgen, alleen in het eigenbelang handelen en geen enkele interesse hebben in of de bank goed functioneert en wat het voor de rest van het personeel betekent. Dat leggen we met deze wet aan banden en daarom steun ik deze wet ook zo van harte. 

De heer Merkies (SP):

Ik zou toch nog iets meer duidelijkheid van de heer Nijboer willen hebben over die 20% voor de hele groep. Zoals ik in mijn termijn had aangegeven, kom ook ik met een amendement op dat gebied. De heer Nijboer geeft nog geen complete duidelijkheid. Als hij immers zegt dat hij zich toch wel kan voorstellen dat dat misschien goed is, vraag ik me af hoe hij voor deze amendementen gaat stemmen. Lang niet iedereen krijgt een bonus. Dat weet de heer Nijboer ook. Dus je kunt al die mensen die geen bonus krijgen, die nooit een bonus krijgen, in zo'n groep zetten en dan kun je een paar mensen een enorme bonus geven. Volgens mij heeft de PvdA daar zelf schriftelijke vragen over gesteld en zelf zo'n voorbeeld genoemd. Is hij het daar nou mee eens of niet? 

De heer Nijboer (PvdA):

Het is niet eens zo dat ik het schriftelijk heb gedaan. Ik heb het hier vandaag nogmaals gevraagd. Als ik het helemaal duidelijk vond in de schriftelijke vragen, zou ik het vandaag niet aan de orde hebben gesteld. Ik wil niet dat er een groep wordt gemaakt met twee treden: 100 schoonmakers en dan een paar mensen met torenhoge bonussen. Dat vind ik geen goede zaak. Het is een eenvoudig voorbeeld, maar het staat natuurlijk voor een veel groter geheel. Wat wel gebruikelijk is en wat ik ook kan billijken — en het is bij deze wet niet de doelstelling om dat te verbieden — is dat je een keer meer dan 20% beloning krijgt als je bijvoorbeeld in de ICT-wereld een probleem oplost. In de ICT kun je achteraf ook redelijk goed zien of dat gelukt is. 

Dat wil ik in de financiële sector niet verbieden, te meer daar wij, als Kamer, goede ICT-dienstverlening zo belangrijk vinden. Daar hebben we laatst nog een amendement over aangenomen. 

De heer Merkies (SP):

Ik vind dat toch jammer, want hier zoekt de heer Nijboer volgens mij een beetje een uitweg. Hij had aanvankelijk een hard standpunt, waar ik het ook mee eens was. Eerst zei hij dat het bij dat middelen nog steeds mogelijk was om enorme bonussen te geven, maar nu zoekt hij naar een weg waarbij de groepen anders ingedeeld moeten worden. Maar dan blijft zijn principe eigenlijk niet overeind, of je moet de groepen heel klein maken. Is hij het niet eens met het principe dat, op individuele basis, de norm 20% zou moeten zijn? 

De heer Nijboer (PvdA):

Dat moet hij in beginsel zijn. Zo staat het ook in de wet. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik ben geen jurist, maar er is mij hier altijd in mijn hoofd geramd dat Vrouwe Justitia blind is. Voor haar maakt het niet uit of het gaat om een trede waar allerlei schoonmakers omheen zijn georganiseerd om die bonus mogelijk te maken, of om een ICT'er. Ik denk juist dat wij hier, als Kamer, de plicht hebben om daar een uitspraak over te doen en die helderheid juridisch te scheppen. Is de heer Nijboer het met mij eens dat wij dan toch, zoals de heer Merkies ook zegt, een beperking per persoon moeten gaan aanbrengen, in dit geval van 20%? 

De heer Nijboer (PvdA):

De beperking is per persoon. In principe geldt de 20%-beperking, met allemaal uitzonderingen, bijvoorbeeld voor als je in het buitenland zit. We leven in een rechtstaat, waar je buitenlandse filialen hebt, waar je banken hebt die in het buitenland actief zijn, waar je mensen met een buitenlands paspoort hebt die in Nederland werken, en waar je bijvoorbeeld ook mensen hebt voor de ICT, die je als bank ook kunt blijven inhuren voor de opdrachten die je nodig hebt. Daar is deze wet precies op geënt. Waar mijn betoog op ziet, is dat ontwijkingsconstructies zoveel mogelijk worden dichtgeschroeid. De doelstelling van de wet en ook de wet op zichzelf is volgens mij heel helder en vrij precies geformuleerd, maar we vragen wel door. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Er zou dan zo ongeveer per casus aangetoond moeten worden of er sprake is van ontwijking. Dat lijkt me een juridische wirwar worden. De vraag is ook of dat wenselijk is, als wij hier vandaag die duidelijkheid al kunnen creëren. De heer Nijboer zegt: het uitgangspunt is 20%. We constateren met zijn allen dat dit voor deels of niet onder de cao vallende personen niet het geval is. Dan denk ik dat we hier die duidelijkheid moeten scheppen om te voorkomen dat de heer Nijboer hier nog tot in lengte van jaren in allerlei debatten allerlei voorbeelden van ontwijkingsconstructies staat op te noemen. 

De heer Nijboer (PvdA):

Mevrouw Schouten zei in haar eerste interruptie: "Vrouwe Justitia is blind". Dat is natuurlijk het geval. Vervolgens zegt ze in haar tweede interruptie dat elk individueel geval door de rechter bekeken zal worden. Dat hoort er natuurlijk ook bij. We leggen nu in de wet een maximale variabele beloning van 20% vast. Die geldt voor iedereen, met een paar uitzonderingen, bijvoorbeeld omdat een bedrijf actief is in het buitenland, omdat er een buitenlandse werknemer is, omdat wij niet gaan over die wetgeving en ook om een uitzondering te kunnen maken voor specialistische functies, mits de groep is gedefinieerd. Voor dat laatste vind ik de ICT'er een aansprekend voorbeeld. Dat wil ik niet onmogelijk maken. 

De heer Van Hijum (CDA):

De heer Nijboer wees er net op dat Nederland met deze wet ver voor de Europese troepen uitloopt. Hij heeft dat ook verdedigd. Ik ken de heer Nijboer ook als een enthousiast pleitbezorger van de bankenunie. Mijn vraag is of hij vindt dat de regels op Europees niveau, de 100%-norm, dat grote risico op perverse prikkels en fout gedrag heel sterk in zich herbergen. Met andere woorden, lopen landen die niet het Nederlandse systeem kiezen niet het risico om weer in oude fouten te vervallen en daarmee een nieuwe systeemcrisis te ontketenen? 

De heer Nijboer (PvdA):

Jazeker, dat is ook de reden dat Nederland strenger is dan de Europese wetgeving. Ik vind een variabele beloning van een jaarsalaris leiden tot ongewenst en pervers gedrag. Afhankelijk van waar je woont, kan het volgens de Europese wetgeving zelfs twee jaarsalarissen zijn. Dat geeft ook risico's voor de financiële sector. 

De heer Van Hijum (CDA):

Dat verrast me wel, want dat zou betekenen dat je sterker op Europees niveau op die norm moet inzetten. Wat richt Nederland alleen uit als in alle andere landen die, in de woorden van de heer Nijboer, totaal ongewenste praktijken gewoon doorgaan? Wat lossen we dan op in systeemtermen als je kijkt naar de kwetsbaarheid van ons financiële stelsel voor dat soort risico's? 

De heer Nijboer (PvdA):

Dat is precies wat is gedaan en waar de PvdA-fractie ook voorstander van is. Ik zou er groot voorstander van zijn als iedereen in Europa die 20%-norm zou adopteren. Zoals ik er ook een groot voorstander van zou zijn als elke bank in Europa naar een leverage ratio van tenminste 4%, en later meer, zou gaan. Echter, de bankenlobby is in het ene land anders dan in het andere. Europa is nog niet zover. Dan is de vraag: accepteer je die situatie in je eigen sector, als je dat een ongezonde situatie vindt? Of doe je er wat aan? De PvdA vindt dat je er dan wat aan moet doen. 

Voorzitter. Ik was nog bij de boetes. De PvdA wil bovendien dat het stapelen van boetes mogelijk wordt. Als het boeteverbod wordt overtreden voor medewerker X, maar ook voor medewerker Y, geldt de boete voor beide overtredingen. Zo is het uiteindelijk ook bij de Rabobank gedaan, bij de Libor-fraude. Toen is elke overtreding beboet, zodat er toch nog een redelijk hoge boete kon volgen, want de boetes in de wet waren toen beperkt. Is dat mogelijk? 

Een compensatie klinkt logisch. Je neemt iets weg, een variabele beloning, en dan krijg je compensatie. De oorsprong van de wet is echter het wegnemen van perverse prikkels die leiden tot excessieve risico's. Wat de PvdA betreft, is een normalisering van de financiële sector ook een dragende gedachte. Tonnen- of miljoenensalarissen zijn niet normaal. Boetes van honderdduizenden euro's zijn niet normaal en moeten dat ook niet meer worden. Laat ik nogmaals iets positiefs zeggen, na de gelegenheid die mevrouw De Vries mij al gaf. SNS laat zien dat het kan. Andere banken in Nederland, neem daar een voorbeeld aan! SNS heeft de variabelebeloningsbeperking niet gecompenseerd. Het kan dus. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik dacht altijd dat de heer Nijboer en ik het erover eens waren dat je, om de beste mensen aan te trekken, geen heel hoge variabele beloningen nodig hebt. Over het voorbeeld van de ICT'ers zei de heer Nijboer echter: een goed ICT-project is lastig, dus daar mag best een grote beloning tegenover staan. Als het aan de heer Nijboer ligt, zit daar geen maximum aan; die kan 200% of 300% zijn. Waarop baseert de heer Nijboer het idee dat een hogere beloning voor zo'n professional zorgt voor een betere uitvoering van de taken? Waar baseert de heer Nijboer zich op? Waarom gelooft hij daarin? 

De heer Nijboer (PvdA):

Allereerst: het maximum blijft 100%. Dat is het maximum voor iedereen, dus 200% of 300% is onmogelijk. Dat geldt ook voor die uitzonderingsgroepen. De heer Klaver schetst dus een beetje een vergroting van hoe het in het wetsvoorstel staat. 

En dan zijn punt. Je zult maar een bank in crisis zijn waarop ddos-aanvallen plaatsvinden, waarbij er zorgen zijn over de privacy en de heer Klaver, ik en anderen moord en brand roepen — er moet nu worden opgetreden! — terwijl je de mensen niet kunt krijgen. Dat wil ik niet onmogelijk maken. Dat is de reden waarom ik dat kan billijken. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Volgens mij waren onze partijen het er altijd over eens dat grotere beloningen er niet voor zorgen dat je betere mensen aantrekt. Die zorgen er niet voor dat dienstverlening beter wordt uitgevoerd. Dat geldt ook voor het aantrekken van ICT'ers voor het voorkomen van ddos-aanvallen. Waarom geeft de heer Nijboer daar de ruimte voor? In de media komt hij groot naar voren als de bestrijder van de misstanden bij banken en de bonussen, maar hij wil toch toestaan dat er veel grotere beloningen uitgekeerd kunnen worden. Dat getuigt toch van een dubbele moraal? 

De heer Nijboer (PvdA):

Tja, wat een grote woorden van de heer Klaver: "dubbele moraal". Hier ligt de strengste bonuswetgeving van Europa en de wereld voor. Het maximeren van de variabele beloning op 20% is nog nergens vertoond. Het is een heel precieze wet, veel preciezer van het voorstelletje van de heer Klaver van één op twintig. Dat is niet erg doordacht. Mevrouw Schouten had daar binnen een minuut al een gat in geschoten en ik heb er ook wel wat bedenkingen bij, hoe sympathiek ik het idee ook vind. Het voorliggende wetsvoorstel is heel precies gedefinieerd zodat het ook in de praktijk kan werken en niet alleen een ideaal blijft dat we nastreven. En dat steun ik van harte. 

De voorzitter:

Gezien de tijd wil ik even een opmerking maken. We zullen dit rondje interrupties afmaken, maar daarna wil ik de heer Nijboer even een heel stuk in zijn betoog laten opschieten. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Ik vind het toch een beetje hypocriet. De heer Nijboer zegt zelf dat we allemaal weten hoe creatief de banken zijn. We stellen regels, maar men zoekt uitwegen. Hij noemt zelf de voorbeelden van schilderijen en verhuisregelingen. Met andere woorden, hij weet hoe de sector in elkaar zit. Hij zegt dat we dat moeten dichtschroeien; dat zijn zijn woorden. Ik geef hem met mijn amendement een mogelijkheid om dat te doen, om de uitwijkmogelijkheden te beperken. Dan kunnen ze niet meer zeggen dat de groep gedefinieerd is, men binnen de groep op 20% zit, maar dat ze Pietje en Jantje toch 100% hebben gegeven. Die mogelijkheden zijn er namelijk nog steeds met een groepsnorm van 20%. Is het nou zo moeilijk om gewoon te zeggen: nee, 20% is op individuele basis de norm voor de hele sector, ook al ben je nog zo'n goede ICT'er. Die moet dan eventueel maar wat meer vast salaris krijgen. 

De heer Nijboer (PvdA):

Dat is exact dezelfde vraag als die de heer Van Dijck eerder stelde. Toen heb ik hem geantwoord dat het beginsel is dat het 20% is en dat we in een land leven dat iets ingewikkelder in elkaar zit dan de PVV doorgaans voorstelt. Er zijn ook buitenlandse spelers actief en Nederlandse werknemers werken voor buitenlandse spelers. Bovendien hebben we te rekenen met Europese verdragen. Daar zijn allerlei uitzonderingen en precieze vormgevingen voor gemaakt, waarbij een variabele beloning van 20% met een paar gedefinieerde uitzonderingen de hoofdlijn wordt. Ik kan die uitzonderingen volgen, maar wil ze wel zo veel mogelijk dichtschroeien op misbruik. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

De heer Nijboer schroeit het niet dicht, maar laat de deur op een kier staan voor de uitzonderingen; voor de ICT'er en de directeur die toch met 100% naar huis gaan. Hij uit hier grote woorden dat hij het gaat aanpakken, maar straks zullen we zien dat er allemaal groepjes gedefinieerd worden met een bonus van 100%. Ik hoor het hen al zeggen: dank u wel, mijnheer Nijboer! Volgens mij is hij ook belobbyd. 

De heer Nijboer (PvdA):

Dat is grappig. Ik denk niet dat veel bankiers dat zullen bevestigen. De heer Van Dijck zal zien dat, als deze wet in werking treedt, de bonussen in Nederland — een land met een grote financiële sector die een belangrijk onderdeel van onze economie vormt — beperkter zullen zijn dan in welk ander land in Europa dan ook. Dat zal de uitwerking van deze wet zijn, en dat is ook altijd de inzet van de PvdA op dit thema geweest. 

De heer Koolmees (D66):

Ik heb nog een vraag over het compensatiebeginsel. De heer Nijboer refereerde zojuist aan de SNS Bank, waar de bonus niet is omgezet in vast salaris. Tegelijkertijd hebben we de afgelopen maanden bij andere banken ook gezien dat dit wel is gebeurd. Vooruitlopend op dit bonusverbod zijn er salarissen verhoogd. Sterker nog, ook de minister heeft dat gedaan bij de staatsdeelnemingen. Daar zijn bonussen omgezet in een hoger vast salaris. De minister heeft voorgesteld een conversiefactor in de wet op te nemen, maar die is eruit gehaald omdat die niet juridisch houdbaar is. Stelt de heer Nijboer nu voor om dat soort dingen toch in de wet vast te leggen? 

De heer Nijboer (PvdA):

Ik word op mijn wenken bediend, want ik was net bij dat onderdeel van mijn betoog aangekomen. Ten aanzien van de compensatie had het kabinet initieel inderdaad het voorstel gedaan om de mogelijkheid te nemen een bevoegdheid te hebben om regels te kunnen stellen ten aanzien van de vaste beloning. De Raad van State heeft echter gezegd dat dit in de internationale rechtsorde onhoudbaar is. Het is qua eigendomsrecht niet houdbaar en ook niet qua onderhandelingsvrijheid van werkgevers en werknemers. Ook de PvdA vindt die grondbeginselen voor iedereen leidend. Dat neemt echter niet weg dat we iets willen. 

De heer Koolmees (D66):

De heer Nijboer gebruikt grote woorden, zowel hier als in de media, dat dit allemaal niet zou moeten mogen. Maar als puntje bij paaltje komt, accepteert hij toch de uitleg van de minister en vindt hij het wel goed zo. Is dat de juiste samenvatting van het standpunt van de heer Nijboer: heel veel woorden, maar weinig concrete acties? 

De heer Nijboer (PvdA):

Nee, dat is geen juiste samenvatting. 

Dat neemt niet weg dat het kabinet in deze discussie wel een erg vrijblijvende positie inneemt ten opzichte van de initiële positie. Volgens de PvdA-fractie is deze te vrijblijvend, zeg ik tegen de heer Koolmees. Het is geen omzeiling van de wet, maar het is wel in strijd met het normaliseringsprincipe dat de PvdA hierbij voor ogen staat, zoals mevrouw Schouten in haar eerste woorden ook zei. De minister stelt dat het evident is dat de sector hiermee prudent moet omgaan. De vraag van de PvdA-fractie is hoe dat wordt geborgd. 

Verderop staat: het is aan de financiële onderneming om hoogte en reikwijdte van de eventuele compenserende verhoging van de vaste beloning vast te stellen en daarover transparantie te betrachten naar de samenleving. Er zit veel ruimte tussen deze positie en de bevoegdheid tot het stellen van regels. Dat is eigenlijk niet mogelijk in verband met de internationale rechtsorde en de vrijheid van onderhandeling in onze samenleving. De PvdA wil op grond van de normaliseringsgedachte ook niet dat variabel straks vast wordt en dat bankiers de lachende derde zijn. Wij wensen meer waarborgen dat de sector er inderdaad prudent mee omgaat. De signalen van ABN zijn wat dat betreft niet geruststellend. 

De heer Merkies (SP):

Ik zit wel een beetje te wachten op een voorstel van de heer Nijboer. Ik denk dat wij de verontwaardiging erover delen dat ABN AMRO zegt: oké, dan doen we de vaste salarissen omhoog. Andere banken gaan dat mogelijk ook doen. De heer Nijboer was daar behoorlijk boos over. Je kunt zeggen dat compensatie om allerlei juridische redenen niet kan, maar er zijn meerdere mogelijkheden. Wat stelt de heer Nijboer zelf voor? 

De heer Nijboer (PvdA):

Ik vraag eerst aan de minister hoe hij dat ziet. Het kabinet zei in eerste instantie in te grijpen als dat moet. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State staat dat er niet meer in. Dat kan ik wel volgen, maar ik vind volledige vrijheid wel vergaand. Ik vraag nu aan de minister hoe hij dat ziet, gegeven die initiële positie. De PvdA-fractie heeft ook wel een motie achter de hand als de antwoorden van de minister ons niet genoeg overtuigen, dat mag u best weten. 

De heer Merkies (SP):

Dat klinkt goed. Ik ben zeer benieuwd naar die motie. Wij zullen zelf met een voorstel komen om een norm voor de vaste salarissen wettelijk vast te leggen. Er is nu sprake van zelfregulering. Daarbij kun je zeggen: pas toe of leg uit, maar je hoeft het niet te doen, zoals de heer Nijboer ook weet. Zou hij eraan mee willen doen om een norm vast te leggen voor die vaste salarissen? 

De heer Nijboer (PvdA):

Ik heb geprobeerd alle amendementen te lezen voordat ik hier kwam. Is dit amendement al rondgedeeld? 

De heer Merkies (SP):

Nee. 

De heer Nijboer (PvdA):

Dan vind ik het moeizaam om daarop te reageren. Ik heb duidelijk laten doorklinken dat ik in het algemeen vind dat een normalisering van de beloningscultuur in de hele financiële sector gewenst is. Daar helpen de voorliggende wettelijke maatregelen ook bij. 

Voorzitter. Dan kom ik bij het voorstel om het geven van bonussen aan raden van bestuur van banken of verzekeraars die in staatshanden zijn, mogelijk te maken als de Staat voor minder dan 50% aandeelhouder is. Bij alle instellingen die we gered hebben, zowel de verzekeraars als ABN en SNS, was het niet de bedoeling dat zij in handen van de Staat zouden zijn. Zolang delen van die geredde instellingen nog in handen van de Staat zijn, vind ik dat er geen bonussen aan die raden van bestuur moeten worden uitgekeerd. Daarover heb ik een amendement ingediend. 

Tot slot. Er zijn veel maatregelen genomen in de financiële sector, zoals het provisieverbod, hogere buffers en de wettelijke verankering van de zorgplicht. Dit is weer zo'n maatregel. Deze zal de cultuur in de financiële sector niet alleen gezond maken en normaliseren, maar deze zal daarbij wel helpen. Ik ben er dan ook trots op dat die perverse beloningscultuur met deze wet aan banden wordt gelegd. 

De heer Merkies (SP):

Ik heb nog een vraag over het vorige punt, namelijk dat over de banken in staatshanden. Volgens mij had de PvdA het in de zomer zo voorgesteld dat als ook maar 1% in staatshanden is, die norm zou moeten gelden. Houdt u daar nog steeds aan vast of ziet u daar nu van af? 

De heer Nijboer (PvdA):

Ja. In het amendement staat gewoon: tot nul. 1% is meer dan nul. 

De heer Merkies (SP):

Oké. Dan nog een ander punt, waarvoor de SP eerder samen met de PvdA heeft gestreden. In feite geldt de maatregel nu alleen maar voor bestuurders. Is de heer Nijboer het met mij eens dat het ook goed zou zijn om het breder te trekken en de maatregel ook voor het gehele senior management te laten gelden? 

De heer Nijboer (PvdA):

Ik wil hierbij wel graag aansluiten bij de maatregelen die we hebben genomen naar aanleiding van de financiële crisis. De commissie-De Wit heeft er ook een rapport over geschreven. Daarbij is heel precies gedefinieerd: als de bank wordt gered, krijgt u geen bonus meer en als u staatssteun hebt gekregen, krijgt u geen bonus meer. Ik wil die groep, zoals die nu ook al gedefinieerd is, niet nog weer veranderen. Die blijft wat mij betreft hetzelfde, en dat is de raad van bestuur. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Dat ze geen bonus meer krijgen is dan wel het minste, want ze hebben ons een bank in de maag gesplitst die anders failliet zou zijn gegaan waardoor al die mensen dan werkloos thuis hadden gezeten. De belastingbetaler zit nu echter op de blaren omdat we zo nodig die bank, evenals de financiële sector en de economie moesten redden. Wat vindt de heer Nijboer ervan om die bestuurders onder de WNT te laten vallen? Waarom moeten die CEO's die ons in die ellende hebben gebracht zes tot zeveneneenhalve ton verdienen? 

De heer Nijboer (PvdA):

Ik dacht even toen ik de heer Van Dijck hoorde dat ik een keer zou kunnen zeggen dat ik het volledig met hem eens ben, maar toen kwam zijn laatste zinnetje. Ik vind echt dat de beloningen van leden van de raad van bestuur van banken beheerst moeten worden, maar ik vind het niet reëel om die te laten vallen onder de aangescherpte balkenendenorm, waar bijvoorbeeld nu ook al staatsdeelnemingen niet onder vallen zoals de Staatsloterij, Schiphol of KLM. Ik vind dat zeker niet reëel voor banken die uiteindelijk weer privaat moeten worden. We willen toch ook dat ABN AMRO niet een staatsbank blijft? Dan is dat een verhouding die niet gepast is. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Wat niet gepast is, is de vergelijking met staatsdeelnemingen. Die zijn ons namelijk niet in de maag gesplitst maar deze banken wel. De belastingbetaler heeft 30 miljard mogen betalen voor ABN-AMRO en het is maar te bezien of we dat geld ooit terugkrijgen. Is het dan te veel gevraagd wat betreft de bestuurders die ons in die ellende gebracht hebben en die nu worden beloond met zeveneneenhalve ton? Ik zeg: geef ze lekker een ministerssalaris. Dat is die minister bij ABN AMRO overigens ook gewend en daar was hij toen ook tevreden mee. Met andere woorden: waarom gaat de PvdA die hier een grote broek aantrekt met te zeggen dat ze alles, inclusief de bonussen aan banden gaat leggen, vervolgens gewoon mee met "business as usual"? Waarom laat zij een bestuurder met zes ton of zeveneneenhalve ton gewoon zitten, terwijl die ons met heel veel ellende en een heel hoge rekening heeft opgezadeld? Wat zijn die woorden van de PvdA dan waard? 

De heer Nijboer (PvdA):

Op het punt van die ellende ben ik het volledig met de heer Van Dijck eens. Ten aanzien van de bonussen doen we een voorstel dat een forse aanscherping van de wet inhoudt, namelijk geen bonussen uitkeren zolang je nog staatsaandelen hebt. Dat gaat veel verder dan het voorstel van 50% dat nu voorligt. Dat is wat de PvdA eraan wil doen. Ik denk niet dat je een bank fatsoenlijk naar de beurs kunt brengen als de kennis daarvan binnen die bank ontbreekt. Daar moeten we ook rekening mee houden. Dat is ook een realiteit. Ik weet dat de heer Van Dijck niet zo van realiteiten houdt maar dat is ook zijn partij eigen. 

De heer Klaver (GroenLinks):

De heer Nijboer doet wat schamper over het amendement dat mijn fractie heeft ingediend over de factor één op twintig. Dat vind ik opvallend. Ik dacht namelijk altijd dat de PvdA dat ook wilde. Sterker nog, ik heb zojuist begrepen dat zijn partijleider eerder heeft aangegeven dat de factor één op tien misschien wel beter zou zijn. Wellicht zou de heer Nijboer graag zien dat ik het in die richting verder aanpas naar de factor één op tien; daar ben ik in ieder geval toe bereid. Maar wanneer heeft de wijziging in het standpunt van de PvdA plaatsgevonden dat het geen goed idee meer zou zijn om de beloning in bijvoorbeeld de financiële sector vast te leggen in een verhouding tussen de top en de lagere inkomens? 

De heer Nijboer (PvdA):

Ik kan de verontwaardiging van de heer Klaver niet plaatsen. Ik heb gezegd dat ik het betoog van de heer Klaver volledig steunde. Hij haalde de heer Den Uyl aan en sprak over de doelstelling, namelijk dat de top niet meer die idiote salarissen kon verdienen die niet meer zijn uit te leggen. Sterker nog, ik heb daar bij de algemene financiële beschouwingen zelf nog de aandacht voor gevraagd. Zojuist heb ik geprobeerd bij interruptie duidelijk te maken dat het voorliggende wetsvoorstel helpt om dat doel te bereiken. Het is namelijk niet meer mogelijk om straks een bonus van 3 miljoen of 4 miljoen aan een topman te geven. Dat is gewoon niet meer mogelijk als je 20% maximeert. Het doel, namelijk om de verhoudingen te normaliseren, wordt met dit wetsvoorstel bereikt. Dat was mijn betoog. Ik was wat kritisch over de ontwijkingsmogelijkheden die mevrouw Schouten er binnen een minuut inschoot. Ik had daar wat vraagtekens bij, maar vroeg mij ook af of de door GroenLinks voorgestelde vormgeving nog wel reëel was en leidde tot wat wij allebei wensen. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik kom hierop terug. Welk voorstel je ook doet tot beperking van bonus of salaris, er zullen altijd ontwijkingsmogelijkheden zijn. Die zitten ook in dit wetsvoorstel. We zullen zien dat er ontwijkingsmogelijkheden blijven. We constateren ook bijna Kamerbreed dat er straks nog steeds een mogelijkheid is om het vaste salaris bijvoorbeeld te verhogen of om schilderijen te verkopen, zoals de heer Nijboer het noemde. Het punt is echter het volgende. De PvdA brengt altijd naar voren dat we toch heel strakke normen moeten hebben en dus niet 1:20 maar van 1:10. We moeten ervoor zorgen dat de bonuscultuur wordt aangepakt en dat de salarissen in de financiële sector omlaag gaan. Als je vervolgens echter met concrete voorstellen komt, geeft de PvdA niet thuis en is wat het kabinet doet voldoende. Dat is de boodschap die de heer Nijboer mij geeft. Ziet hij ruimte om deze wet echter nog verder aan te scherpen, niet alleen in de wetsgeschiedenis maar ook in de artikelen? Hij had het over moties, maar heeft hij ook amendementen klaarliggen om desnoods na de beantwoording van de minister in eerste termijn met aanscherpingen op de wet te komen? Of vindt hij het eigenlijk allemaal wel goed? 

De heer Nijboer (PvdA):

Ik heb zojuist een amendement besproken om de wet aan te scherpen. We zullen in ieder geval een motie indienen en misschien wel twee. Ik snap de verontwaardiging van GroenLinks op dit punt echt niet. Er is geen wet in Europa die variabele beloning van bankiers zo hard aanpakt als deze. Ik had van GroenLinks op dit thema in woord en gebaar iets meer steun verwacht. GroenLinks zal het voorstel ook steunen, maar ik had meer verwacht dan dat zij probeert om een goed voorstel nog links te passeren. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter. 

De voorzitter:

We doen het in tweeën. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Dat weet ik, maar ik word hier direct aangesproken. Daarom reageer ik daar nog op. 

De voorzitter:

Nee, we doen het echt in tweeën. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik heb aangegeven dat wij dit voorstel steunen, maar ik heb de punten aangegeven waarop het voorstel volgens mij nog niet genoeg is. Dat is het doel van dit debat, namelijk om ervoor te zorgen dat het wetsvoorstel nog beter wordt. Daar verwacht ik de PvdA aan onze zijde. 

De voorzitter:

Ik heb bij aanvang van het debat gevraagd of u allen instemde met interrupties in tweeën. Daar hebt u inderdaad allemaal mee ingestemd. 

De heer Nijboer (PvdA):

De heer Klaver heeft een heel sympathiek voorstel gedaan. Ik steun het doel en het betoog dat het doel met dit voorstel wordt geraakt. Het voorstel zelf echter rammelt nogal en wij zullen dat waarschijnlijk niet steunen. Een wetsvoorstel dat aan alle kanten mank gaat, dat rammelt en niet doordacht is, zal de PvdA niet steunen. 

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. Eindelijk daadkracht. Of is het symboolwetgeving? Beide interpretaties van het voorstel dat we vandaag bespreken, hebben wij al voorbij horen komen. Het is de vraag die voor mijn fractie bij de behandeling centraal staat. Hoe dan ook, voor mijn fractie is het duidelijk dat al in de parlementaire enquête onder leiding van de heer De Wit na de financiële crisis is blootgelegd hoe de financiële sector in de ban was geraakt van winst, omzet en persoonlijk gewin en dat dienstbaarheid aan de klant en de samenleving soms compleet uit beeld waren geraakt. De stabiliteit van het financiële stelsel werd ook ondermijnd door ingewikkelde en risicovolle producten, waaraan heel veel geld werd verdiend. En ja, daar heeft uiteindelijk de belastingbetaler een enorme rekening voor betaald. 

Dat gebeurde echt niet alleen op Wall Street. Ook in Nederland werden bijvoorbeeld in de periode tussen 2004 en 2008 op grote schaal rentederivaten verkocht aan mkb-ondernemers die hen nu als een molensteen om de nek hangen, bijvoorbeeld binnenvaartschippers, glastuinders en winkeliers. De accountmanagers van die ondernemers kregen ineens verkooptargets en konden daarmee forse variabele beloningen verdienen. Ze begrepen zelf echter nauwelijks wat ze eigenlijk verkochten. De treasuryspecialisten van banken verveelvoudigden hun inkomen met slimme derivatenconstructies die een maximale opbrengst kenden voor hun bank. 

Nu zitten we met de erfenis. Er staan nog zo'n 17.000 rentederivaten uit met een negatieve waarde van 2,7 miljard euro, die veel ondernemers in hun financiële situatie omlaag trekken. Laat ik volstrekt helder zijn: die werkwijze en die cultuur willen wij nooit meer terug. De commissie-De Wit heeft hiertoe een aantal heel scherpe aanbevelingen gedaan, die voor een deel ook zijn opgepakt. Via het Besluit beheerst beloningsbeleid zien de Nederlandsche Bank en de AFM toe op verantwoorde beloningen en beloningsstructuren. Bij staatsgesteunde ondernemingen is een bonusverbod ingevoerd. Ook kunnen onterecht uitgekeerde bonussen worden teruggevorderd. Al die voorstellen heeft mijn fractie steeds gesteund. 

Het goede aan het voorliggende voorstel is dat een aantal van deze bepalingen worden geclusterd en een aantal dingen expliciet in de wet worden gebracht, zoals de principes die gelden rondom een beheerst beloningsbeleid. Er wordt ook een wettelijke norm geïntroduceerd die aanmerkelijk verdergaat dan het Europese minimum en tamelijk uniek is. De heer Nijboer verwees er al naar: een bonusplafond van 20%. Bovendien wordt de kring van mensen op wie die norm van toepassing is, fors opgerekt. Mijn fractie heeft in deze eerste termijn vooral vragen over drie zaken: ten eerste de daadwerkelijke bijdrage van de maatregel aan een beheerst beloningsbeleid en de cultuuromslag die daarvoor nodig is, ten tweede de effecten voor de financiële sector en ten derde de juridische houdbaarheid van de wet. 

Ik begin bij een beheerst beloningsbeleid. In antwoord op onze schriftelijke vragen geeft de minister aan dat hij er geen vertrouwen in heeft dat het bonusbeleid via zelfregulering verder kan worden aangescherpt. Het CDA heeft een tijd geleden al een rapport uitgebracht, genaamd Naar een duurzame financiële sector, waarin een bonusplafond van 25% wordt voorgesteld. We hebben daarbij steeds gezegd dat dit bij voorkeur te bereiken is via zelfregulering — dat is een oproep aan de sector — en waar mogelijk ook in Europees verband. De minister zegt nu eigenlijk dat hij geen mogelijkheden meer ziet om langs die weg een verdere aanscherping van het beleid te bereiken. Ik vraag hem om de voortgang te beoordelen van de cultuuromslag die nodig is in de financiële sector om de perverse prikkels uit te bannen. Heeft hij echt een serieuze poging gedaan om bijvoorbeeld via een aangescherpte Code Banken de norm aan te scherpen, zoals vorig jaar door mijn fractie bepleit in een motie? Kan hij voorbeelden noemen van perverse beloningen en beloningsstructuren waaraan met deze wet een einde wordt gemaakt? Wordt de gedachte ook echt door de sector gedragen? 

Is er commitment om deze richting te integreren in de bedrijfsvoering en ook in bijvoorbeeld opleidingen, zodat de verwachtingen van toekomstig personeel van wat je kunt verdienen in de sector worden bijgesteld, ook ten aanzien van variabele beloningen? Of — dat is de vrees die ik bij veel collega's hoor — zullen er allerlei ontwijkconstructies ontstaan, zoals het verhogen van vaste salarissen of zelfs juridische constructies om het Nederlandse plafond te ontwijken? Wij vrezen dat er een waterbedeffect kan ontstaan door de verhoging van de vaste salarissen. Een aantal collega's heeft er al op gewezen dat ABN AMRO de vaste beloning voor de top 100 maar vast verhoogde met 20%. Dat laat maar weer eens zien hoezeer de variabele beloningen waren verworden tot een soort van verworven recht, in plaats van een beloning voor een prestatie die echt was geleverd. In 2013 stegen de loonkosten in de financiële sector al het snelst van alle sectoren, namelijk met 8,8% tegen 3% gemiddeld. Ook in absolute zin heeft de financiële sector de hoogste loonkosten. Dat verschil neemt alleen maar verder toe. Ik hoor graag van de minister of hij nog een verdere verschuiving van een variabel naar een vast salaris verwacht, ook als gevolg van deze wet. 

Onze tweede vraag betreft het effect op de financiële sector. De invoering gaat hoe dan ook betekenen dat er op Europees niveau een ongelijk speelveld ontstaat. In de wet wordt geprobeerd om daarmee enigszins rekening te houden. Er zijn immers ook een aantal uitzonderingen gecreëerd voor het bonusplafond, bijvoorbeeld voor werknemers die in het buitenland werkzaam zijn. Het gevolg is wel weer dat de wet die voorligt, tamelijk complex is en dat het soms nogal schimmig is op welke internationale activiteit het Nederlandse bonusplafond precies op welk moment van toepassing is. Ook een aantal collega's heeft daarnaar verwezen, met name naar de regels voor bijkantoren. Voor bedrijven die op Europese of mondiale schaal opereren, is dat natuurlijk uitermate ongemakkelijk, maar dat kan de effectiviteit van de wet uiteindelijk behoorlijk beïnvloeden. Hoe past de wet in het streven naar een Europese bankenunie, die de risico's zo veel mogelijk terugbrengt en normaliseert? Kan hij aangeven welke pogingen hij heeft ondernomen om strengere normen op Europees niveau aanvaard te krijgen? Welke concrete acties heeft hij genomen? Hoe beoordeelt hij de huidige Europese regels? Lopen wij in andere landen, die een hoger plafond kennen, een grote kans dat er nieuwe perverse prikkels ontstaan die de stabiliteit van het systeem gaan bedreigen? Wat is dan de effectiviteit van het op Nederlandse schaal invoeren van een strengere norm? Welke pogingen kunnen wij de komende tijd van de minister verwachten gericht op verdere Europese harmonisatie? Is de minister bereid om de wet aan een Timmermanstoets te onderwerpen? De nieuwe Europese Commissie wil minder nationale koppen op Europese regels. Ik citeer beoogd Eurocommissaris Timmermans: "Heel vaak zie je dat lidstaten EU-regelgeving gebruiken of misbruiken om er nog eens een nationaal sausje overheen te gooien. Ook Nederland maakt zich daar schuldig aan." Vindt de minister deze zorg van de heer Timmermans terecht? 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dat is een heel indirecte vraag. Wil de heer Van Hijum hiermee zeggen dat hij het er niet mee eens is? Wil hij vasthouden aan de Europese kaders? 

De heer Van Hijum (CDA):

Ik heb veel sympathie voor de poging die de minister doet om het beloningsbeleid verder te normaliseren, maar wij lopen aan tegen de vraag wat de effectiviteit is van nationale regelgeving. Dat is een open vraag. Ik wil dat gewoon kunnen beoordelen. Ik denk dat het veel effectiever zou zijn geweest als wij op Europees niveau afdoende regels zouden hebben afgesproken die de financiële sector zouden disciplineren. Ik zie het grote risico op allerlei ontwijkconstructies. Bovendien is de kernvraag, namelijk die of de stabiliteit van het financiële systeem op dit moment veilig is gesteld doordat Nederland een strengere norm heeft gekozen, nog helemaal niet beantwoord. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De heer Van Hijum vindt het een sympathiek voorstel, maar hij wil wel een Europese toets. Ik kan mij nog een lijstje herinneren van de voorzitter van de fractie van de heer Van Hijum met allerlei zaken waar Europa zich vooral niet meer mee zou moeten bemoeien. Dat ging om zaken waar wij graag zelf een vinger in de pap wilden blijven houden. Hoor ik de heer Van Hijum er nu voor pleiten dat wij deze bevoegdheid gewoon maar aan Europa moeten geven en dat wij ons er niet meer mee moeten bezighouden, omdat wij geen nationale koppen moeten instellen? 

De heer Van Hijum (CDA):

Als mevrouw Schouten aan het lijstje refereert, dan herinner ik haar er graag nog even aan dat wij juist op het punt van begrotingsdiscipline en de bankenunie voorstander zijn van strakke Europese kaders. Als je een bankenunie optuigt die de pretentie heeft om de bankensector, de financiële sector veiliger en stabieler te maken, dan behoort het beloningsbeleid daar een onderdeel van te zijn. Het lijkt betrekkelijk zinloos om op dit punt een Nederlandse alleingang te hebben. Dat kan misschien betrekking hebben op Nederlandse financiële instellingen, maar die functioneren op Europees niveau, waar je bovendien te maken hebt met veel grotere spelers, die het financiële systeem nog in veel grotere mate beïnvloeden. Dat lijkt mij een logischer niveau om deze discussie aan te vliegen dan sec nationaal. 

De heer Nijboer (PvdA):

Ik ben het daarmee eens, maar volgens mij hebben wij die discussie de afgelopen jaren uitgebreid gevoerd. De uitkomst van de Europese discussie is dat bonussen 100% of 200% kunnen zijn, afhankelijk van het feit of het binnen of buiten de Unie gebeurt. Dat vinden wij te weinig. Nederland neemt nu als een van de eerste landen het voortouw om de bonussen verder te beperken. Dat ligt nu voor. Volgens mij is precies de weg bewandeld die het CDA het liefst zou zien, maar is er geen meerderheid verkregen voor strengere wetgeving. Nu ligt de vraag voor of het CDA dit wel steunt. 

De heer Van Hijum (CDA):

Ja, dat is inderdaad de vraag die voorligt. 

De heer Nijboer (PvdA):

Nou, gelukkig, voorzitter: we zitten bij het goede debat! De heer Van Hijum heeft mij hierop geïnterrumpeerd. Hij vindt dit dus een belangrijke vraag. Waarom stelt hij die vraag zo nadrukkelijk, wetende dat die discussies er allemaal geweest zijn, wat de uitkomst daarvan is en wat het voorstel van het kabinet nu is? 

De heer Van Hijum (CDA):

Omdat ik mij oprecht afvraag — anders had ik die vraag hier niet gesteld — wat de effectiviteit is van nationale wetgeving op dit punt. Ik deel wel, en dat heb ik ook geprobeerd te verwoorden, het gevoel van urgentie en de verontwaardiging die de heer Nijboer hier aan de dag legt over beloningen en de invloed die deze kunnen hebben op het gedrag in de financiële sector. Maar ik heb, geloof ik, een wat minder heilig geloof in de werking van wetgeving en ik denk ook dat wij hier aanlopen tegen de grenzen van wat we met wetgeving kunnen bereiken. We opereren immers in een internationaal speelveld. Dat is de realiteit die je onder ogen moet zien en daarom leg ik een aantal van deze zaken aan de minister voor. Die zaken zullen voor ons in de uiteindelijke afweging een rol spelen. 

De heer Merkies (SP):

Dan is de vraag aan de heer Van Hijum wat voor hem de ideale norm is. Als de norm van 20% niet ideaal is, is dan de norm van 100% of zelfs een uitbreiding naar 200%, Europees, de ideale norm? 

De heer Van Hijum (CDA):

Ook in onze eigen toekomstvisie op de financiële sector hebben wij aangegeven dat wij bereid zijn om een heel eind mee te denken over het beperken van de variabele beloning. Ik acht dat inderdaad een goede zet, alleen gaat dat niet zonder commitment van de financiële sector en ook niet zonder goede afstemming op Europees niveau. Dat zijn twee zaken waar ik mij zorgen over maak en waar ik vragen over heb gesteld aan de minister. Ik vraag mij echt af wat het commitment van de financiële sector is aan deze wettelijke norm. Mevrouw Schouten heeft terecht de vraag gesteld of deze wetgeving gestold wantrouwen is, of dat het de nieuwe morele norm is, die je met elkaar vaststelt en waar zich vervolgens iedereen aan heeft te houden. Ik vraag me zeer af of dat is wat op dit moment voorligt. De tweede vraag is wat de effectiviteit van dit voorstel is, gegeven het feit dat je een internationaal speelveld hebt dat de effectiviteit van dit soort maatregelen beperkt. Zo reëel moet je zijn. 

De heer Merkies (SP):

Laat ik het dan gewoon heel concreet vragen: gaat het CDA tegenstemmen? En als het CDA tegenstemt, geeft de heer Van Hijum daarmee dan eigenlijk aan dat hij akkoord gaat met een norm voor de bonussen van tot wel 200%? Dat is immers wat je dan krijgt. 

De heer Van Hijum (CDA):

Ik heb nog helemaal niet gezegd of ik voor of tegen ga stemmen. Ik voer hier een debat met de minister, met een aantal serieuze inhoudelijke vragen. Wij zullen op basis van het debat een inhoudelijk oordeel vellen over wat we met deze wet gaan doen. Dat zullen we doen gezien de analyse die ik heb gegeven van hoe wij tegen bonussen aankijken en van de effecten die dat kan hebben op het vertrouwen in de sector, maar ook gegeven een aantal randvoorwaarden, die nodig zijn om het voorstel effectief te laten zijn. 

De heer Merkies (SP):

Ik weet nog steeds niet of het CDA voor of tegen gaat stemmen. 

De heer Van Hijum (CDA):

Dat weet ik ook nog niet, want dat hangt van het debat af. Volgens mij voeren we daarom ook een debat. 

De voorzitter:

De heer Van Hijum vervolgt zijn betoog. 

De heer Van Hijum (CDA):

De derde vraag is de juridische houdbaarheid. De Raad van State is kritisch over de proportionaliteit van dit wetsvoorstel en plaatst vraagtekens bij de juridische houdbaarheid ervan. Het heeft ons verrast dat de minister daarover geen contact heeft gehad met Europese instanties. Ik ben wel benieuwd of de minister kan aangeven welke adviezen hij heeft ingewonnen over de juridische houdbaarheid op Europees niveau. Is hij bereid om die adviezen openbaar te maken? 

Tot slot: wie gaat dit allemaal controleren? We hebben gisteren met elkaar een debat gevoerd over de beheersing van de kosten van het toezicht door De Nederlandsche Bank en de AFM. Wij zouden ook in het kader van dit wetsvoorstel graag horen welke extra kosten deze toezichthouders moeten maken voor de naleving van deze wet, ook om uiteindelijk een oordeel te kunnen vellen over de proportionaliteit en de vraag of de middelen in verhouding staan tot het doel. Wij zien uit naar de antwoorden van de minister. 

De heer Koolmees (D66):

Voorzitter. Hoe aantrekkelijk is het om risico's te nemen waaraan je veel kunt verdienen terwijl je weet dat je er zelf niet voor opdraait als het misgaat? Dat is heel aantrekkelijk. Er werd veel geld verdiend, met hoge winstuitkeringen en bonussen en een beloningsbeleid dat niet alleen het gevolg, maar ook de oorzaak van risicovol gedrag was; een extra bonus voor prestaties op de korte termijn, ongeacht de risico's voor de stabiliteit op de langere termijn. Bankiers, verzekeraars en aandeelhouders profiteerden zolang het allemaal goed ging en de overheid mocht met belastinggeld klaar staan toen er met verlies werd gedraaid. 

Over het doel van het wetsvoorstel zijn wij het allemaal eens, namelijk, zoals in de toelichting op het wetsvoorstel staat, het voorkomen van prikkels die aanleiding geven tot het nemen van ongewenste en onverantwoorde risico's en prikkels die ertoe kunnen leiden dat het klantbelang wordt veronachtzaamd. Ik heb wel een aantal vragen over de wijze waarop dit wetsvoorstel nu precies bijdraagt aan dat doel. Ik heb ook vragen over de reikwijdte van het wetsvoorstel en over de structurele oplossing voor de langere termijn. 

De afgelopen jaren hebben wij veel wet- en regelgeving ingesteld die enerzijds strenge eisen stelt aan het beloningsbeleid, om de consumenten te beschermen tegen verkeerde belangen, en die er anderzijds voor zorgt dat de instellingen zelf de gevolgen gaan dragen van risicovol gedrag, om de belastingbetaler te beschermen. In 2011 trad het Besluit beheerst beloningsbeleid in werking. Hierdoor mag het beloningsbeleid van een financiële onderneming niet aanzetten tot het nemen van meer risico's, niet meer dan verantwoord is voor de onderneming zelf, en ook niet leiden tot perverse prikkels bij de omgang met klanten. In 2012 spraken wij een bonusverbod af voor de staatsgesteunde ondernemingen en trad de Wet bankenbelasting in werking, waarin een koppeling is gelegd tussen het tarief van de belasting en het beloningsbeleid van de instelling. In 2013 trad het provisieverbod in werking. Adviseurs mogen voor hun producten geen provisie meer ontvangen van de productaanbieder. Hierdoor is de adviseur niet langer afhankelijk van de aanbieder en staat het belang van de klant weer centraal. Sinds 1 januari van dit jaar kunnen buitensporige bonussen worden aangepast en teruggevorderd als achteraf blijkt dat die onterecht zijn uitgedeeld; een zogenaamde clawback. Alle wetsvoorstellen hadden het doel om risico's tegen te gaan die variabele beloning met zich mee kan brengen. Deze lijst staat nog lost van alle afspraken die wij in Europa hebben gemaakt, zoals de CRD IV-richtlijn over kapitaalvereisten, waarin wij onder andere met andere lidstaten hebben afgesproken dat de variabele beloning niet meer mag bedragen dan het vaste salaris. Dat geldt voor banken en beleggingsondernemingen. Voor verzekeraars wordt nu nog onderhandeld over Solvency II. De oprichting van de bankenunie vormt het sluitstuk. Als een bank omvalt, draaien banken daar zelf voor op en blijven spaarders en belastingbetalers zoveel mogelijk gespaard. Voor bail-in van schuldverstrekkers en een stevig resolutiemechanisme heeft de D66-fractie continu gepleit. De bankenunie legt de risico's terug waar ze horen, bij de aandeelhouders en de obligatiehouders. 

Complimenten voor de minister die zich daarvoor onvermoeibaar heeft ingespannen, ook met een goed resultaat. Maar de vraag is wel wat dit wetsvoorstel nu precies toevoegt. Deels gaat het om in de wet vastleggen van prudent begrotingsbeleid. Daar is mijn fractie voor. Maar hoe gaat het wetsvoorstel de consument en de belastingbetaler verder beschermen? Kan de minister concrete voorbeelden geven van de wijze waarop de consument, ondanks de wetgeving die wij de afgelopen jaren al hebben ingevoerd, nog steeds wordt gedupeerd? Ik hoor ook graag welke gaten er in de Europese bankenunie zitten die het voorliggende wetsvoorstel moet dichten. Hoe gaat dit wetsvoorstel de belastingbetaler nog extra beschermen? 

Ik kom op het tweede blok, de reikwijdte van het bonusplafond. In de memorie van toelichting staat "Het bonusplafond is in beginsel van toepassing op de gehele financiële sector." Vervolgens komen er toch wel wat uitzonderingen. 

Uitzondering 1: Op bijkantoren in Nederland van banken die onder de Richtlijn kapitaalvereisten vallen en hun zetel hebben in een andere lidstaat, is deze wet niet van toepassing, maar gelden de Europese regels. Voor welke banken geldt dit precies? Ik begrijp uit de nota naar aanleiding van het verslag dat dit alleen voor de Europese banken geldt. Bijvoorbeeld Amerikaanse banken moeten wel voldoen aan het bonusplafond van 20% in Nederland. Geldt dit dan bijvoorbeeld ook voor de banken RBS en Deutsche Bank, die bezig zijn hun juridische entiteit te veranderen om in Nederland als bijkantoor te gaan opereren? 

Uitzondering 2: Voor de personen die binnen Nederland werkzaam zijn en die beloningsafspraken overeen zijn gekomen die deels of volledig van de cao afwijken, bijvoorbeeld in de vorm van aanvullende afspraken, geldt het bonusplafond van 20% voor de gehele categorie. Een concrete vraag: over wie gaat dit dan? Over welke groepen van bankiers hebben we het dan? 

Uitzondering 3: Voor personen die hoofdzakelijk werkzaam zijn in het buitenland geldt het Europese plafond van 100%. Geldt dit dan voor alle bankiers van Nederlandse banken die in het buitenland werken, bijvoorbeeld bij een dochter van een Nederlandse bank in Duitsland, België of Luxemburg, en daar ook wonen? Hoe verhoudt deze uitzondering zich tot de aanname dat ook de dochterbedrijven wel onder de werkingssfeer van de wet vallen? 

Uitzondering 4: het is mogelijk om onder strenge voorwaarden incidenteel een hogere variabele beloning toe te kennen ter behoud van een specifiek persoon voor de onderneming. Dit is mogelijk na een fusie of een overname en na goedkeuring van de toezichthouder. Geldt dit bijvoorbeeld voor de detentiebonussen die we ongeveer anderhalf jaar geleden bij Robeco hebben gezien? 

Uitzondering 5: voor een groep die hoofdzakelijk in het buitenland actief is, maar waarvan de holding in Nederland is gevestigd, is het mogelijk om af te wijken van het 20%-bonusverbod voor de groepsmaatschappij. Hiervoor geldt de Europese regel van 100%. Voor welke bedrijven geldt dit dan precies? 

Uitzondering 6: beleggingsondernemingen die handelen voor eigen rekening en risico, zijn uitgezonderd, omdat ze geen risico voor de financiële stabiliteit met zich meebrengen. Uitzondering 7: beheerders van beleggingsinstellingen en beheerders van icbe's zijn uitgezonderd van het bonusplafond. Van alle uitzonderingen begrijp ik de achtergrond: met het oog op uitvoerbaarheid, juridische houdbaarheid of effectiviteit van de voorgestelde wetgeving. Maar wat zijn de praktische consequenties? 

De Nederlandse Vereniging van Banken stelt dat in Nederland 2% van de 90.000 bankiers — zoals de heer Merkies zei, zijn het er inderdaad zo'n 1.800 — überhaupt een hoge variabele beloning van 20% heeft. Voor verzekeraars zou iets soortgelijks gelden. Als je de uitzonderingen meeneemt, wat blijft er dan nog over van die 1.800? Hoeveel bankiers worden er met andere woorden echt geraakt door deze wet? Kan de minister daar inzicht in geven? Ik vraag dat zeker ook, omdat een aantal van mijn collega's er terecht op heeft gewezen dat de vaste salarissen als gevolg van deze wet juist weer gaan stijgen. 

Hoe zit het met de juridische houdbaarheid? De Raad van State kraakt kritische noten. Want wat gebeurt er als een Amerikaanse bank met een bijkantoor in Nederland de maximale beloning van 20% aanvecht, omdat hij hierdoor niet kan concurreren met bijvoorbeeld een bank uit het Verenigd Koninkrijk die ook een bijkantoor in Nederland heeft? Hoe houdbaar is dat? 

Het kabinet acht de invoering van de regels gewenst ter bescherming van een publiek belang, namelijk bescherming van de consument. Betere maatregelen die hetzelfde doel bereiken, zijn niet denkbaar, zo staat in de memorie van toelichting. Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de studie van het IMF waarin volgens het Financieele Dagblad wordt gesteld dat begrenzing van de variabele beloning van bankiers weinig effect heeft op hun geneigdheid risico's te nemen. Volgens het IMF zou het maximeren van de bonussen zelfs kunnen leiden tot het nemen van meer risico's ten koste van aandeelhouders en obligatiehouders. Ik hoor straks graag de reactie van de minister. 

De oplossing ligt wat mijn fractie betreft in sterke kapitaalbuffers. Ik heb er steeds op gehamerd dat de risico's bij de aandeelhouders en de investeerders horen te liggen. Grotere kapitaalbuffers, hoge leverage ratio's — ik praat de heer Nijboer na — en het vergroten van de concurrentie in de sector bieden een structurele oplossing van het probleem van, inderdaad, te hoge beloningen in de sector. De rendementen zullen dan weer marktconform worden en aandeelhouders zijn niet meer zo snel geneigd om excessieve beloningen goed te keuren, niet variabel en ook niet vast. 

De minister stelt in de memorie van toelichting: de gewenste cultuur- en gedragsverandering ten aanzien van het beloningsbeleid heeft zich in onvoldoende mate voltrokken. Hierdoor is er nog steeds sprake van een vertrouwenskloof tussen maatschappij en de financiële sector en blijft het risico bestaan dat excessieve variabele beloningen leiden tot nieuwe incidenten. Dit punt ziet mijn fractie. De incidenten keren keer op keer terug. Ik ben dat dus met de minister eens, maar de belangrijkste motivatie voor de maatregelen in het wetsvoorstel is de consumentenbescherming, de consument als klant en de consument als belastingbetaler. Maar wat nu als in 2016/2017 de Bankenunie er is, banken zelf gaan opdraaien voor de risico's via bail-in en via hogere eigen vermogens, er in Europa een gelijk speelveld is voor internationaal opererende banken, de ECB het toezicht uitvoert en de regels voor prudent beloningsbeleid die nu in de wet worden verankerd, waarvan mijn fractie voorstander, leiden tot een echt ander risicobeleid, waarvan DNB al heeft laten zien dat ze die in de praktijk kan toetsten en waar ze in die IMF-studie voor wordt geprezen? En wat nu als het provisieverbod en onafhankelijke intermediairs geen financiële prikkels meer hebben om eigen producten aan te bieden en ook de AFM haar werk goed doet en de producten toetst in het product approval proces? Is het dan niet verstandig om in deze wet, behalve de evaluatie waar mevrouw De Vries om heeft gevraagd, ook een horizonbepaling op te nemen? Ik vraag dat ook om te voorkomen dat er wel degelijk rare uitzonderingen komen, dat er nieuwe excessen ontstaan en er geen Europees gelijk speelveld wordt gecreëerd en we verder van huis zijn dan we met z'n allen willen. 

De vergadering wordt van 16.02 uur tot 16.20 uur geschorst. 

Minister Dijsselbloem:

Voorzitter. Ik dank de leden van uw Kamer voor hun inbreng en voor de vele vragen, maar toch ook voor de brede steun voor dit wetsvoorstel. Bij sommigen houdt die steun op bij de ambitie en de doelstelling van de wet, terwijl die bij sommigen ook op de kleinste details ziet. Daartussen zitten nog vele wensen en opmerkingen. 

In de eerste plaats wil ik reageren op wat de heer Klaver zei over Joop den Uyl; dat leek mij wel een aardige opening. De heer Klaver citeerde Joop den Uyl, die gezegd zou hebben: neem het hun niet persoonlijk kwalijk dat zij te veel verdienen, maar neem het de maatschappij kwalijk dat zij dit toelaat. Ik ben het niet eens met Joop den Uyl. Waarom? Omdat ik het net iets te marxistisch vind. In het marxistische denken wordt de schuld van misstanden in de samenleving al snel bij het systeem gelegd en niet bij het individu. Dat is een gevaarlijke redenering omdat die individuele verantwoordelijkheid wegneemt. Je ziet in de marxistische samenleving dat het individu vervolgens ook snel van ondergeschikt belang wordt. Van beide zaken ben ik niet gecharmeerd. Ik vind dat het systeem kritisch tegen het licht moet worden gehouden als er misstanden zijn, als er verkeerd gedrag is en als zich perversiteiten voordoen, maar dat kan individuen nooit ontslaan van hun verantwoordelijkheid voor hun gedrag. Ik zeg dat met klem, want zoals verschillende leden hebben opgemerkt, heb je de wet en heb je de cultuur. Kun je met wet- en regelgeving de cultuur veranderen? Nee. Wet- en regelgeving kan gedrag veranderen en je kunt daarmee het systeem of de samenleving anders inrichten, in het denken van Joop den Uyl, maar daarnaast zul je bankiers en anderen — deze wet gaat over de brede financiële sector — op hun verantwoordelijkheid en hun maatschappelijk besef moeten aanspreken. Dat doe ik ook vandaag vanaf deze plaats weer. Met deze aftrap geef ik weer hoe ik naar deze wet kijk. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Volgens mij is dat heel helder. Ik vond het echt een mooi citaat. Toen ik het aanhaalde, gaf ik ook aan dat ik het in ieder geval met het tweede deel eens was, niet zozeer met het eerste. 

Minister Dijsselbloem:

Dat zei u al. U hebt gelijk. 

Voorzitter. Dat gezegd hebbende, hoeven wij over de aanleiding tot dit wetsvoorstel ook niet veel te zeggen. De gevolgen van de financiële crisis zijn nog lang niet voorbij. Het hoogtepunt van de crisis is voorbij, maar de gevolgen zullen nog heel lang op onze staatsbalans staan en zullen nog heel lang doorwerken in de economie, niet alleen in Nederland en Europa, maar wereldwijd. Onderdeel van de oorzaak van de crisis is natuurlijk wel degelijk gedrag, het onderschatten en afwentelen van risico's en het najagen van kortetermijnbelangen, soms individueel, soms op instellingsniveau. 

Dat heeft grote effecten voor de klanten. De heer Koolmees legde sterk de nadruk op het consumentenbelang en consumentenbescherming. Hij vroeg mij wat het aanpakken van bonussen bijdraagt aan consumentenbescherming. Dat is evident. De heer Van Hijum wees er bijvoorbeeld op hoeveel mkb'ers geschaad zijn doordat hun producten zijn gekocht waarvan zij de portee niet konden overzien en waarvan zij de risico's niet konden overzien of zelf beheersen. Wij hoeven maar aan de woekerpolissen te refereren om te begrijpen wat verkeerd beloningsbeleid bijdraagt aan een sector die consumenten opzadelt met nadelige producten en veel risico's. Een deel van de perverse risico's heeft zich ook op de handelsvloer voorgedaan, waar het directe consumentenbelang misschien wat verder weg lag, maar waar grote risico's voor instellingen lagen. Denk maar aan de val van Barings Bank. Ook grote systeemrisico's zijn mede gedreven door perverse prikkels die uit het beloningsbeleid voortkwamen; zie de financiële crisis van 2008. 

Dit is niet het alfa en omega van het ontstaan van de crisis, maar heeft er absoluut aan bijgedragen. Het IMF ontkent dat ook niet. Ik heb het FD op dit punt niet gelezen en kan dus geen oordeel vormen over de samenvatting van het FD. Het IMF zegt in elk geval dat bonusplafonds ze in uitwerking en effectiviteit nog nader onderzoek vergen. Dat zullen we zeker doen. We gaan ook evalueren, zeg ik alvast tegen mevrouw De Vries. Het IMF zegt echter niet het tegenovergestelde, namelijk dat er geen enkele aanleiding is om een relatie te zien tussen financiële risico's en de financiële crisis die we hebben gehad en beloning. 

Voorliggende vragen voordat je overgaat tot nationale wetgeving — ik onderstreep de woorden "nationaal" en "wetgeving" — zijn de vragen die bijvoorbeeld de heer Van Hijum nadrukkelijk in zijn verhaal centraal heeft gesteld: waarom geen Europese aanpak en waarom wetgeving in plaats van zelfregulering? Er is gekozen voor een Europese aanpak. Daar heeft Nederland zich ook zeer voor ingezet, overigens voor een groot deel onder mijn voorganger. Ik heb als minister het staartje van die discussie nog meegemaakt, over CRD IV en de Bank Recovery and Resolution Directive (BRRD). Nederland heeft zich er zeer voor ingezet om daar tot strenge normen te komen. Dat is niet gelukt. Het is wel gelukt om tot normen te komen, waarmee wel duidelijk was dat ook in Europa het besef bestond dat perverse beloningsprikkels kunnen bijdragen aan instabiliteit in het systeem en schadelijk kunnen zijn voor consumenten. 

Het is dus wel gelukt om een bodem te leggen. Nee, dat moet ik anders zeggen: om een plafond in te stellen. Het plafond ligt echter te hoog. Dat kwam gewoon door grote verschillen tussen landen. Die komen op zichzelf voort uit heel grote verschillen in beloningscultuur en beloningsstructuren. De city zit bijvoorbeeld veel dichter bij de Amerikaanse beloningscultuur en een aantal landen in Noordwest-Europa zitten en zaten veel meer aan de gematigde kant. Ik kan nu nog niet voorzien hoe de verschillende lidstaten beloningsnormen van CRD IV zullen gaan implementeren. Aan het einde van de discussie is zeer bewust besloten dat als we het niet eens zouden kunnen worden over een voldoende prudent niveau — dat was ook het standpunt van Nederland — lidstaten de ruimte moesten houden om verdergaande stappen te kunnen zetten. Hadden we het liever in Europa op een veel prudenter niveau gehad en daarmee het gelijke speelveld wel in één keer bereikt? Natuurlijk. Heeft dat mijn voorkeur en houdt dat mijn voorkeur? Natuurlijk. Als ik in Europa de komende jaren nog kansen zie om daar verbetering in aan te brengen en het Europese plafond verder omlaag te trekken, zal ik dat zeker doen. Er zijn echter echt grote verschillen en het is gewoon niet mogelijk gebleken om dat plafond op een goed niveau vast te zetten. 

Ik geef hiermee ook aan dat op dit punt de bankenunie inderdaad niet volmaakt is. Er zijn overigens meerdere punten waarop de bankenunie niet of nog niet tot eenduidige maximumharmonisatie is gekomen of op voldoende niveau heeft kunnen harmoniseren. Dan is het lidstaten toegestaan om in afwachting daarvan of voor onbepaalde tijd zelf normen vast te stellen. De bankenunie is dus in dat opzicht niet af. 

De heer Van Hijum vroeg waarom niet is gekozen voor zelfregulering. Dat zou meer in lijn zijn met, laten we zeggen, de maatschappijvisie van het CDA, wat ik op zichzelf ook erken. Ik denk dat alle woordvoerders hebben gesproken met mensen uit de financiële sector over dit onderwerp. Ik weet niet hoe het hun is vergaan, maar ik vond het in deze fase nog niet evident dat het belang hiervan zeer breed werd gedragen in de sector. Ik kan er op dit moment dus niet op vertrouwen dat nu en in de toekomt het belang van het prudente beloningsbeleid door zelfregulering tot stand zou komen. We regelen het dus in een wet. 

Ik meen dat mevrouw Schouten zei dat er in het regeerakkoord maar één zinnetje over staat. Dat is waar. Dat is één zinnetje, wat overigens een vrij helder zinnetje is en ook eendimensionaal: de hele financiële sector maximaal 20%, punt. Dan is het aan de minister, in dit geval aan mij, om dat vervolgens uit te werken. Dan ga je ook serieus praten met de sector. Er zijn serieuze bedenkingen geweest en er zijn serieuze nadelen van eenvormigheid aangedragen. Er zijn serieuze verzoeken gedaan om in redelijkheid nog enige flexibiliteit toe te staan et cetera. Dan krijg je een wetsvoorstel waarin eerst de basis wordt neergelegd en vervolgens een aantal weldoordachte — ik kom er straks stuk voor stuk op terug — uitzonderingen wordt gemaakt. Ik vind dat een verantwoorde uitvoering van de afspraken in het regeerakkoord. Een regeerakkoord is per definitie kort door de bocht. Daarin staat: we gaan dit doen. Daarna ga je het uitwerken en dan kom je tot dit voorstel. 

Dat voor wat betreft de aanleiding, de inleiding, Europa, zelfregulering en de context. 

De heer Van Hijum (CDA):

Ik heb over die zelfregulering nog wel een vraag. Wij kennen natuurlijk het instrument van de Code Banken. Daarin zijn al afspraken gemaakt, weliswaar niet tot 20%, maar eerst tot 100%. Er staan ook een aantal beloningsprincipes in over het beperken van het bonusbeleid. Heeft de minister nog geprobeerd om met banken de weg in te slaan van de Code Banken, en wellicht van een aangescherpte variant daarvan? Wij hebben vorig jaar bij motie opgeroepen om te komen tot een aangescherpte Code Banken. 

Ik heb nog een andere vraag, die hieraan is gekoppeld. De minister zegt: ik heb er zelf niet zo veel vertrouwen in dat het via zelfregulering goed komt. Wat is het commitment van banken voor deze stap? Wordt er wel daadwerkelijk gewerkt aan het effectueren hiervan? Of moeten we vrezen dat men het massaal gaat ontwijken, ontduiken en ondermijnen? 

Minister Dijsselbloem:

Ik ben het proces niet begonnen met het verzoek aan de banken of zij het zelf zouden willen regelen. Daarvoor was het regeerakkoord ook weer net te eenduidig. Ik vond er overigens ook veel voor te zeggen om niet op die manier te beginnen. Toen ik aantrad, viel het mij namelijk op dat er veel, en op veel verschillende plekken zaken waren geregeld omtrent beloning. Er lag al een bonuswet en een bonusverbod voor door de Staat gesteunde banken. Verder was er de Code Banken en er waren regels bij de toezichthouder, De Nederlandsche Bank, voor specifiek toezicht op het vlak van prudent beloningsbeleid. Op allerlei plekken waren er dus al dingen geregeld. De opdracht in het regeerakkoord leek mij ook een kans te zijn om dit allemaal een keer bij elkaar te brengen. Ik vond het een kans om te zeggen: wat gaan we nu doen en wat geldt er voor iedereen in Nederland? Ik ben het proces dus niet begonnen met het verzoek aan de banken of zij dit wilden regelen. Maar in alle ernst: ik heb hierover intensief met de sector gesproken. Overigens gaat het daarbij niet alleen over banken. Dit geldt sectorbreed, dus ook voor verzekeraars et cetera. Ik ben veel met de sector gesproken. Het is niet zo dat de sector die wetsvoorstel verwelkomt. 

De heer Van Hijum vroeg ook wat dat dan betekent. Gaat de sector dit wel uitvoeren? Ik ken de financiële sector wel als gezagsgetrouw. Ik ga er dus van uit dat men dit gaat uitvoeren. Ben ik daarin naïef? Nee, zeker niet. Ik zal straks ingaan op de rij van mogelijke ontwijkingsconstructies die de heer Nijboer al heeft opgesnoven in zijn gesprekken. Daarop zullen we ook adequaat toezicht zetten. Als het nodig is, zullen we in de toekomst de wet weer aanpassen. Dat is overigens in Europa ook de lijn. Ook de EBA heeft gezegd: als er allerlei ontwijkingsconstructies komen, zal zo nodig duidelijkheid worden gegeven wat de EBA toelaatbaar, vast en variabel vindt. Zo nodig zal ook in Europa de wetgeving verder worden aangepast. Mijn basishouding is echter: als het parlement, de Staten-Generaal een wet heeft vastgesteld, moet die worden nageleefd. Volgens mij mag ik dat ook verwachten van de financiële sector. 

De heer Van Hijum (CDA):

Dank daarvoor. Mijn vraag daarbij blijft wel de volgende. De aandacht gaat zich dan erg richten op het naleven van de wettelijke norm. Wat gaat de minister doen aan de beloningscultuur? Moet niet ook de moraal veranderen die aan het beloningsbeleid ten grondslag ligt? Hoe gaat hij daarover met de sector in gesprek? 

Minister Dijsselbloem:

Daarover gaan veel van mijn gesprekken, tot op de dag van vandaag. Zij gaan ook over het besef in de bancaire sector waar dit wetsvoorstel vandaan komt. Waarom is het nodig? Enerzijds gaat het daarbij al snel over het soms nog gebrekkige inlevingsvermogen in het ontstaan van de crisis. Welke verantwoordelijkheid heeft de sector daarin gehad? Het gaat dan over bepaalde structuren en systemen van de sector die hebben bijgedragen aan de risico's en het ontstaan van de crisis. Anderzijds gaat het daarbij gewoon over het weer begrip hebben voor de kritiek vanuit de samenleving. De sector zegt soms tegen mij: minister, wat kunt u doen om te helpen de brug weer te slaan tussen ons, de banken, en de samenleving? Ik zeg dan: ik ben er graag toe bereid om daarmee te helpen, want ik zie ook heel veel positieve ontwikkelingen. Ik sprak onlangs nog een groep jonge bankiers die zeer bezig was met dergelijke vragen. Maar het vergt ook dat op een aantal punten de knop omgaat. 

Een van die punten is echt de beloning. Bij beloning geldt dat voor goed werk goed mag worden betaald en voor top werk nog beter. De oriëntatie moet echter niet de city of Wall Street zijn. Ik maak het maar even begrijpelijk voor de bankiers. De bulk van de Nederlandse bancaire sector is namelijk gewoon actief in Nederland en moet zich dan ook verhouden tot de Nederlandse cultuur of moraliteit op dit vlak. Mevrouw Schouten vroeg of de wet gestold wantrouwen is of gestolde moraliteit. Het is het laatste. Het brengt tot uitdrukking dat we enerzijds risico-uitlokking en de daaruit volgende instabiliteit of nadelen voor consumenten willen beheersen en anderzijds een moraliteit willen neerleggen die we acceptabel vinden met elkaar. 

Dat betekent dat de Nederlandse bankiers niet meer moeten zeggen: ja maar, we moeten concurreren met de city. Die concurrentieslag was al lang voor de financiële crisis verloren als het om de hoogte van salarissen ging. Dat moet dus niet de oriëntatie zijn, de oriëntatie moet primair zijn op de Nederlandse samenleving. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Wat is die moraliteit dan waard als deze versobering van de bonussen wordt gecompenseerd met een verhoging van de vaste lonen? We hebben bij ABN AMRO een verhoging van 20% gezien en bij de Rabobank van 13%. Daarmee hebben ze geanticipeerd op dit bonusverbod. Met andere woorden, ze zijn niet van plan om zich te matigen en is het niet de bonus, dan is het het vaste salaris dat omhoog gaat. 

Minister Dijsselbloem:

Zeker. Dit wetsvoorstel ziet met name op de variabele beloning en brengt daar een plafond voor aan. Dat heeft met name juridische redenen, omdat we ook het principe huldigen dat de bancaire sector uiteindelijk toch een private sector is, waar in private verhoudingen en onderhandelingen beloningsniveaus tot stand komen. Waarom maken we dan een uitzondering voor de variabele beloning? Omdat we daar grote risico's zien voor consumenten, voor instellingen zelf en zelfs voor het systeem en dus de Nederlandse economie. Een van de leden zei: we hebben straks toch een Bankenunie? Laten we echter niet de fout maken om te zeggen: waarom accepteren we die risico's niet, want ze gaan toch naar Europa, ze worden gecollectiviseerd in Europa? Nee, de risico's beginnen al bij Nederlandse klanten. Dus alleen al vanuit dat perspectief hebben we een reden om perverse prikkels uit het systeem te halen. 

Die risico's hebben vervolgens effect op de Nederlandse banken en zelfs wanneer er redding aan de orde zou zijn en je de rekening over Europa zou kunnen omslaan, dan nog zal de schade van een Nederlandse bank die de problemen is, voor een groot deel — denk aan economische schade, de werkgelegenheid en de impact voor mensen die geld hebben uitstaan bij die bank of geld hadden willen lenen bij die bank — in Nederland terechtkomen. Ik vind dan ook dat de verantwoordelijkheid voor onze financiële stabiliteit voor een belangrijk deel nog steeds nationaal ligt. Zo zit de Nederlandsche Bank er ook in. Ik heb als minister ook het belang van een financiële stabiliteit en de consumentenbescherming te dienen, ook wanneer er straks een bankenunie is. Deze wet ziet dus vooral op die variabele beloning. Ik kom zo nog uitgebreid op het vraagstuk hoe je dan omgaat met een verhoging van de vaste beloning. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

De minister begon zijn betoog met te spreken over een prudent beloningsbeleid en zei dat de city geen maatstaf is. Hij pakt nu de perverse prikkels van de bonussen aan. Dat is stap één. Maar je zou denken: prudent is ook dat de salarissen allemaal wat soberder kunnen, met name ook ten opzichte alle andere salarissen in de economie, die allemaal met 2% zijn gestegen sinds 2009, terwijl dat bij de banken met 9% of 10% is. Met andere woorden, de banken hebben er niets van geleerd en de minister staat het gewoon toe dat de vaste salarissen nu met 20% omhoog schieten om deze versobering van de bonussen te ontwijken. Kunnen we nog een wetsvoorstel tegemoetzien die dat aan banden legt? Anders hebben we namelijk nog niets bereikt. 

Minister Dijsselbloem:

Nee, dat kunt u niet tegemoet zien. Dit wetsvoorstel ziet specifiek op variabele beloningen, vanwege de risico's daarvan voor consumenten, instellingen en ons financiële systeem. 

Ik grijp even terug naar de wet bonusverbod staatsgesteunde banken, die eind 2012, ongeveer tweeënhalf jaar geleden, in de Kamer is behandeld. Dat bonusverbod is van toepassing op bestuurders van financiële ondernemingen, ook degenen die voor de aankondiging van die wet staatssteun hadden ontvangen. Er is bij die wet uitgebreid gediscussieerd over de vraag of deze alleen ziet op variabel of ook op vast. Wegens contractuele afspraken met zittende bestuurders bevatte die wet een overgangsregeling, die erop ziet dat het vaste salaris eenmalig tot een maximum van 20% mocht worden verhoogd, ter gedeeltelijke compensatie voor het verlies van contractaanspraken. Dat zat destijds dus ook in de wet. 

Ook toen werd gezegd dat men tot 20% mocht compenseren in vast. Die wet is unaniem door de Kamer aangenomen. Daar was ook wel een goede reden toe, omdat de rechten die mensen zouden kunnen ontlenen of de contractuele afspraken die uit hun arbeidscontract kwamen, in feite werden beperkt. Daar stond compensatie tegenover. Juridisch was dat volstrekt legitiem. Dat is politiek ook door iedereen gesteund bij de wet over het bonusverbod staatsgesteunde banken. 

Ik zeg dat met zoveel nadruk omdat het vaste salaris bij enkele instellingen die te maken kregen met het bonusverbod, is verhoogd naar aanleiding van die wet. Dat dit is gebeurd en dat dit is toegestaan onder de wet, die daar zelfs expliciet de mogelijkheid toe gaf, maar dan nog tot 20%, kan de Kamer dus niet verbazen. 

In antwoord op Kamervragen van het lid Merkies, in 2013, heb ik al aan de Kamer gemeld voor welke instellingen dat gold. ABN en ASR hebben daar gebruik van gemaakt, maar ook enkele andere gesteunde bedrijven, zoals Achmea, Leaseplan en NIBC. 

In die antwoorden heb ik ook aangegeven dat de raad van commissarissen van ABN AMRO aan de raad van bestuur, met uitzondering van de voorzitter, op basis van die wettelijke overgangsregeling dat men een compenserende verhoging mocht bieden van 16,7% van het vaste salaris, deze extra heeft toegekend met ingang van 1 januari 2012. Bij ABN is dat twee keer eenmalig uitgesteld. Dit heeft zich allemaal al voorgedaan op basis van het wettelijk kader dat eind 2012 uitgebreid is besproken in deze Kamer. De Kamer heeft dat geaccordeerd, dus dat was mogelijk en toegestaan. 

Ik zeg dat met zoveel nadruk, omdat het geen nieuwe discussie is. Wanneer dat dan gebeurt, kun je er veel van vinden, of het gewenst of nodig is, maar je kunt niet zeggen dat het niet mocht, want dan had je dat toen in het wetsvoorstel dat door mijn voorganger is verdedigd, onmogelijk moeten maken. 

De voorzitter:

De heer Merkies heeft een vraag, maar ik wil zowel de vragensteller als de minister vragen om kort te zijn, omdat we onder een tijdsdruk staan met dit debat. 

De heer Merkies (SP):

We hebben indertijd ook geprobeerd om het eruit te amenderen, maar we hebben daar helaas geen meerderheid voor gekregen. Het viel mij op dat er in het oorspronkelijke wetsvoorstel wel degelijk een clausule zou hebben gestaan over die compensatie, maar dat die eruit is gehaald. Waarom is die eruit gehaald? 

Minister Dijsselbloem:

Ik had in het aanvankelijke ontwerp inderdaad een klein haakje gemaakt dat we nog met wetgeving zouden kunnen komen als het erg uit de hand zou lopen. De Raad van State heeft daarover gezegd dat dit juridisch veel verder gaat. Hij zei dat een haakje dan niet genoeg was, maar dat het in de wet zou moeten. Verder heeft hij ten principale de vraag opgeworpen over vaste salarissen in de private sector voor onbepaalde tijd, want het vorige wetsvoorstel met een maximale verhoging met 20% voor vaste beloningen was nog voor een heel specifiek groep: staatsgesteund, en daarmee per definitie ook een tijdelijke ingreep. 

Nu gaat het over een wetsvoorstel dat van nu af aan voor altijd geldt. De Raad van State heeft juridische bezwaren opgeworpen tegen het door de overheid reguleren van vaste salarissen in een private sector. Dat is in de Nederlandse traditie aan de sociale partners of aan de relatie werkgever-werknemer als het niet om een cao gaat. Dat heb ik uiteindelijk geaccepteerd. In reactie op het verzoek van de heer Nijboer zeg ik erbij dat we uiteraard wel zullen volgen wat er gebeurt. Ik heb één keer eerder aan de Kamer geschreven — ik heb de brief hier nog liggen — hoe het is gegaan met de verhoging van vaste salarissen tot dat moment. Ik ben bereid om één jaar na inwerkingtreding van deze wet nog een keer mijn vinger erin te porren en de Kamer te melden wat er is gebeurd. Is er bijvoorbeeld sprake van compenserende verhogingen van vaste salarissen naar aanleiding van dit wetsvoorstel? Dan kan de Kamer beoordelen of zij dit aanleiding vindt om verdergaande maatregelen te nemen. Ik vind dat we juridisch dat pad niet op moeten. Je kunt er veel van vinden. Ik vind het ook volstrekt begrijpelijk dat de samenleving er buitengewoon kritisch over is, maar het is iets anders om in een wet tot in lengte van dagen plafonds te verbinden aan de vaste salarissen in een private sector. Daar ziet dit wetsvoorstel in ieder geval niet op. 

De voorzitter:

De heer Merkies heeft een interruptie. Ik wijs alle deelnemers aan het debat erop dat dit debat gepland staat tot 18.00 uur. Dat gaan we misschien niet halen, maar we hebben wel een verantwoordelijkheid om het niet al te zeer te laten uitlopen. Ik doe een beroep op u allen om hieraan mee te werken. 

De heer Merkies (SP):

Dit is wel een heel belangrijk debat. Ik vind dat er alle aandacht voor moet zijn. 

De voorzitter:

Er zijn hier alleen maar belangrijke debatten. 

De heer Merkies (SP):

De minister van Financiën heeft deels kunnen zien wat er is gebeurd. Neem het verhaal van ABN AMRO, met ter compensatie een verhoging van 20% van de vaste salarissen. Dat heeft een hoop onrust veroorzaakt. Veel mensen waren het daar mee oneens en waren verontwaardigd. Ik had het idee dat de minister van Financiën hier wel degelijk ook zorgen over heeft. Hij maakt namelijk niet voor niets dat haakje in de wet. Als hij de zorg heeft dat men gaat compenseren met vaste beloningen, wat is dan zijn voorstel om dit tegen te gaan? Hij zegt namelijk ook dat hij het aan de markt overlaat. Dan laat hij het gewoon gebeuren. 

Minister Dijsselbloem:

We laten niks gebeuren. Dan moet ik terug naar de kerndoelstelling van dit wetsvoorstel, namelijk het volledig aan banden leggen van perverse beloningssystemen. Een en ander zit met name besloten in variabele beloningen. Daarnaast kun je iets vinden van de ontwikkeling van vaste beloningen in de financiële sector. U weet wat ik daarvan vind. Ik vind dat die generiek te hoog zijn ten opzichte van andere, vergelijkbare sectoren in de economie. Ik vind dat de kostenniveaus — de personeelslasten vormen de grootste kostenpost — van de Nederlandse banken te hoog zijn. Dat is zeer bepalend voor de concurrentiekracht, maar ook voor de financiële stabiliteit van de banken. Daar moet wat aan gebeuren. U zegt dat we dit moeten afdwingen met wet- en regelgeving, dat we ook de vaste beloningen aan banden moeten leggen. Daar trek ik echter een juridische scheidslijn. Dit wetsvoorstel ziet op het aanpakken van perversiteiten en van grote risico's voor de stabiliteit van het systeem van instellingen en op de bescherming van burgers, consumenten. Ik ga niet structureel ingrijpen in vaste salarissen in een op zichzelf private sector. 

De heer Nijboer (PvdA):

De PvdA begrijpt die redenering. De vraag is wel welk doel de minister heeft met de por die hij volgend jaar aan de financiële sector zal geven, om te bekijken wat er is gebeurd. Welke consequenties zijn daaraan verbonden? Is er, wat de minister betreft, een grens aan de compensatie? Als een volledige variabele beloning wordt omgezet in een vaste beloning, zijn we maatschappelijk wel heel erg ver van huis, als het gaat om de publieke moraal en onze doelstelling. Ook de sector zelf is qua kostenstructuur dan ver van huis. 

Minister Dijsselbloem:

Het een gevaarlijke vraag. Ik begrijp hem volledig. Ik heb er ook opvattingen over. Stel dat de variabele beloningen een-op-een zouden worden omgezet in vaste beloningen. Dan schieten we daar toch niets mee op, behalve dat we de perversiteit, namelijk dat het ook risicozoekend gedrag zou stimuleren, eruit hebben gehaald. Ik heb daar dus wel opvattingen over, maar als de heer Nijboer aan mij vraagt wat wij gewenst of maximaal toelaatbaar vinden, dan wordt dat het nieuwe plafond. In de vorige Wet bonusverbod staatsgesteunde banken stond een maximale compensatie van 20%. Dan zie je onmiddellijk dat sommige banken tegen de 20% aan gaan zitten. Dat is gebeurd. Ik noemde net de cijfers. In deze wet staat geen plafond van 20%. Er staat ook niet wat ik acceptabel zou vinden. Ik vind dat banken hier buitengewoon terughoudend mee om moeten gaan, maar het is uiteindelijk aan banken. 

De heer Nijboer (PvdA):

Dat laatste is wel helder, maar de minister heeft natuurlijk meer mogelijkheden dan alleen de wet om gewenst gedrag te entameren. Hij kan met de sector in gesprek gaan — dat heeft hij in het kader van dit wetsvoorstel ook gedaan — om gewenst gedrag voor elkaar te krijgen. Is de minister daartoe bereid? Is hij ook bereid om een breder overzicht te geven dan dat in de brief waar hij zojuist naar verwees? Die ging eigenlijk alleen over banken, maar verzekeraars en andere sectoren vallen ook onder de wet. Is hij dus bereid om een diepgravender overzicht te verstrekken? Is er in de Nederlandse financiële sector compensatie geweest voor de variabele beloning, en zo ja, wat is die compensatie dan geweest? Het liefst ziet de PvdA natuurlijk dat die beperkt blijft tot niets of vrijwel niets. 

Minister Dijsselbloem:

Ik neem aan dat het voor voeren van het politieke en maatschappelijke debat zinvol is om zo'n overzicht een jaar na de inwerkingtreding van de wet nog een keer te maken. Dit was ook het overzicht dat in de brief van 4 juli 2014 stond, zeg ik voor de geïnteresseerden. Ik ben het eens met de heer Nijboer dat een volgend overzicht iets breder zal moeten zijn, want het ging in de brief alleen over de banken, terwijl deze wet ziet op de hele financiële sector, bijvoorbeeld ook op de zeer grote verzekeraars die we in Nederland hebben. Dat zeg ik dus toe. We hebben dan ook een eerste moment om te bekijken wat de effecten van deze wet zijn. Er komen nog meer momenten. Ik kom daar zo nog over te spreken. Dit lijkt mij op dit moment genoeg over dit thema, ook met de aanmaning van de voorzitter in gedachte. 

De heer Van Hijum wees erop dat de Raad van State kritisch is en heeft gevraagd of er ook Europese adviezen zijn ingewonnen over de houdbaarheid. Op zich kijkt de Raad van State daar ook naar. Hij heeft vooral op een aantal punten gevraagd naar een uitgebreidere onderbouwing. Die hebben wij ook gegeven. Op drie punten is het wetsvoorstel aangepast naar aanleiding van het advies van de Raad van State. Anders negeer ik het advies van de Raad van State weleens, maar dat heb ik in dit geval zeker niet gedaan. Het gaat om de volgende drie punten. De koppeling aan de Wet werk en zekerheid is vervallen. Dit hebben wij aangepast. Er is overgangsrecht toegevoegd bij de vertrekvergoeding. De delegatiebepaling over de conversie van variabel naar vast, waar de heer Merkies al over sprak, hebben wij eruit gehaald. De Raad van State betrekt overigens ook Europeesrechtelijke aspecten bij zijn adviezen. Wij hebben geen Europese Raad van State, dus ik kan de heer Van Hijum geen specifiek Europese adviezen sturen. 

De heer Merkies heeft gevraagd naar risico's in het buitenland. Ook anderen hebben daarover gesproken. In Nederland zijn wij streng en hebben wij een plafond op een laag niveau, maar als andere landen dat niet hebben, welke risico's brengt dat dan met zich? Dat is een valide vraag. In de EER, de Europese Economische Ruimte, is het nu zelfs zo geregeld dat het maximum 100% is. Als de aandeelhouder en de toezichthouder akkoord gaan, mag dat zelfs 200% zijn. Afhankelijk van de vormgeving — op basis waarvan wordt de beloning toegekend? — kan daar nog steeds een behoorlijk pervers effect van uitgaan. Ik ben mij daar zeer van bewust. Daarom zullen wij in Europa ook blijven pleiten voor een verdere versobering, opdat het plafond lager wordt. 

De heer Koolmees heeft gevraagd naar de horizonbepaling in de wet. Ik kan nu geen redenering opbouwen waarom deze wet over bijvoorbeeld vijf jaar misschien niet meer nodig zou zijn. Ik heb daar serieus over nagedacht. Wij gaan wel evalueren. Als blijkt dat deze wet zeer effectief is geweest, dat hij uitstekend is nageleefd en dat de cultuur met betrekking tot beloningen in de sector wezenlijk is veranderd, kun je de vraag stellen of je de wet nog nodig hebt. Op dit moment heb ik echter niet de verwachting dat we zonder beloningsregelingen en -afspraken kunnen. Dat was voor deze wetsbehandeling overigens ook niet het geval, want zoals gezegd hadden wij veel van de dingen die wij nu in deze wet samenvoegen, al op andere plekken geregeld, ook zonder horizonbepaling. 

De heer Koolmees (D66):

In mijn inbreng heb ik duidelijk gezegd dat mijn fractie een prudent beloningsbeleid en een verbod op staatssteun zeer steunt. Ik heb echter wel vragen, ook juridische vragen, over de houdbaarheid van deze wet. Door deze wet gaat voor sommige banken in Nederland wel een plafond gelden, maar voor buitenlandse banken in Nederland bijvoorbeeld niet. Dan is er dus geen gelijk speelveld. In mijn inbreng heb ik verwezen naar de totstandkoming van de Europese bankenunie vanaf 2016, met de BRRD, een level playing field, een gelijk speelveld, en gelijk toezicht. De afgelopen jaren hebben wij veel wetgeving gehad, over bijvoorbeeld het prudente beloningsbeleid, de zorgplicht en het product approval process van de AFM. Daar heb ik de volgende redenering op gebouwd. In 2017 zijn zo veel van die wetten verankerd en hebben zij een aantal jaren hun werking gehad, dat er ook een Europees level playing field is ontstaan. Is dat niet een logisch moment om deze hele wet tegen het licht te houden? Zo voorkom je dat je een ongelijk speelveld krijgt en dat je in Nederland de rare situatie krijgt dat Nederlandse banken een andere positie hebben dan andere Europese banken. 

Minister Dijsselbloem:

De vraag is of het niet nuttig is om de hele wet nog eens tegen het licht te houden in 2017. Die vraag kan ik positief beantwoorden. Ik vind 2017 overigens vrij snel, want de wet gaat pas in op 1 januari 2015. Een normale evaluatietermijn zou ten minste vijf jaar bedragen, misschien iets korter, maar een evaluatie na twee jaar vind ik te snel. Ik ben het met mevrouw De Vries en de heer Koolmees eens dat er gewoon een goede evaluatie moet komen, niet zozeer om te bekijken of de wet goed werkt — dat moet natuurlijk altijd onderdeel van een evaluatie zijn — als wel om na te gaan of er iets is veranderd in de sector zelf. Mocht ik tegen die tijd nog minister zijn, dan zou ik de evaluatie zeker zo inrichten. Ik zou ook willen weten of er iets wezenlijk is veranderd in de cultuur, de wijze van beloning en de wijze van aansturing in de sector. Dan pas kun je de vraag beantwoorden of je ook zonder dit type wetgeving kunt. 

Ik ben het eens met de woorden waarmee mevrouw Schouten haar betoog begon. Zij zei: dit soort wetgeving moet je eigenlijk helemaal niet willen, want dit is een vergaande, ingrijpende wet. Overigens hebben wij in Europa gezamenlijk de stap gezet naar dit type wetgeving; dat moest er komen. In Nederland hebben wij bovendien gezegd dat wij het eigenlijk niet prudent genoeg vinden. Ik ben het eigenlijk eens met mevrouw Schouten dat je dit type wetgeving helemaal niet zou moeten willen. We hebben die wetgeving op dit moment echter absoluut nodig. Ik vind het te vroeg om nu al te zeggen: ik zet er een einddatum in, want ik heb de wet over vier of vijf jaar niet meer nodig. Dat was immers de aanvankelijke insteek van de heer Koolmees. Ik wil wel een goede evaluatie houden. Ik stel voor dat we die dan breed doen, dat we ook kijken of er wezenlijk iets veranderd is in de sector. Daar kun je ook de effectiviteit van andere beleidsmaatregelen bij betrekken. Dan kun je ook de vraag beantwoorden of we over vier, vijf of zes jaar zonder deze wet zouden kunnen. Ik heb nu echter geen enkele reden om aan te nemen dat we de wet over vier jaar niet meer nodig hebben. 

De heer Koolmees (D66):

De minister komt waarschijnlijk nog te spreken over de uitzonderingen? 

Minister Dijsselbloem:

Ja. 

De heer Koolmees (D66):

Dan kunnen we daar nog een keer bij stilstaan. Juist als we naar een Europese bankenunie en naar een gelijk speelveld in Europa willen, is het extra belangrijk dat we dat gelijktrekken. Vandaar mijn suggestie voor een horizonbepaling. De minister is het helaas niet met me eens. 

Minister Dijsselbloem:

Volgens mij heeft de heer Koolmees geen nadere vraag gesteld. 

De voorzitter:

Ik geef graag het woord aan mevrouw De Vries. 

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

Ik stel het zeer op prijs dat de minister wel een evaluatie wil laten doen, alleen de datum is nog wat onduidelijk. We hebben gesproken over 2017. Ik vind het van belang dat er wel snel een evaluatie komt, omdat er zelfs nu al effecten zichtbaar zijn. Vooruitlopend op de wet gaan bijvoorbeeld de vaste salarissen omhoog. Het is ook belangrijk om te kijken naar de effecten ervan op het vestigingsklimaat en de concurrentiepositie. Dan zou ik juist niet te lang willen wachten. Ik wil derhalve bepleiten om in ieder geval 2017 te hanteren. 

Minister Dijsselbloem:

Ik vind dat echt te snel. Ik zou eerder denken aan ten minste vier jaar. We kunnen wel vragen of de Nederlandsche Bank, die immers nu al toezichthouder is op beloningsregels en dat ook zal zijn op basis van de nieuwe wet, daar jaarlijks over kan rapporteren. Dat zal DNB waarschijnlijk sowieso doen in haar toezichtverslag, in de bevindingen die zij heeft. Wij kunnen vragen of DNB expliciet aandacht kan besteden aan de effectiviteit en de naleving van de wet en zo nodig ook aan de onbedoelde effecten van de wet. Daarover gaan de zorgen van mevrouw De Vries. Zij vraagt zich af wat de effecten zullen zijn op onze concurrentiepositie. Ik ben dus zeer bereid om de Nederlandsche Bank te vragen om daar gewoon jaarlijks in het kader van de toezichthoudende taak over te rapporteren. Daarbij moet men uiteraard beginnen met de vraag of de wet netjes wordt nageleefd, wat DNB heeft aangetroffen. Als er echter sprake is van negatieve bijeffecten, zou ik die ook graag willen weten. Ik stop mijn hoofd niet in het zand. Ik wil dat ook graag weten. Dat vergt dan mogelijk weer reparatiewetgeving. Dat is een mogelijkheid. Ook om die reden zou ik het graag willen weten. 

Ik stel voor dat we het zo doen. Er komt over vier jaar een volledige evaluatie. Dat gebeurt op de brede wijze die ik net met de heer Koolmees besprak. Ik zal voorts de Nederlandsche Bank vragen om op jaarbasis te rapporteren over zijn bevindingen in het kader van het toezicht. 

De heer Merkies (SP):

Kan de mate waarin te veel van de mazen van het net gebruikt zal worden gemaakt, daaraan worden toegevoegd? We hebben natuurlijk het punt van die 20% voor een hele groep genoemd. De minister komt daar nog over te spreken. Je kunt je voorstellen dat daar misbruik van wordt gemaakt. Er zijn ook andere uitzonderingsmogelijkheden. Kan dat ook daarin worden meegenomen? 

Minister Dijsselbloem:

Zeker. Ik kom zo nog te spreken over alle uitzonderingen, waaronder die groepsbepaling. Het is dus geen maas in de wet, het is een expliciet opgenomen stukje flexibiliteit in de wet. Daar kan misbruik van gemaakt worden. Je kunt bijvoorbeeld die groep opblazen. Je kunt die groep groter maken en de schoonmakers er ineens in stoppen. Daar kan de Nederlandsche Bank natuurlijk op toezien. DNB kijkt immers ook of er ineens allerlei veranderingen plaatsvinden om de wet te ontwijken en te omzeilen. We kunnen daar overigens ook rechtstreeks op ingrijpen, we hoeven dat niet te accepteren. DNB heeft een vrij sterke positie als toezichthouder. Die zal daar dus ook op letten. Ik zal later nog specifiek over de uitzonderingen spreken. Het zijn geen mazen, maar uitzonderingen. 

De voorzitter:

Zullen we daar dan even op wachten? 

De heer Merkies (SP):

Ik heb net als de heer Koolmees de 1.800 genoemd die de NVB ook noemde, die nu meer krijgen dan 20%. Dan komen daar nog al die uitzonderingsmogelijkheden bij. Ik ben heel benieuwd hoe dat evolueert en of dan uiteindelijk van die 1.800 niks overblijft. Ik hoop dat dat ook wordt meegenomen. 

Minister Dijsselbloem:

Ja, want wij leggen bijvoorbeeld ook de verplichting op aan bedrijven in de financiële sector om te publiceren hoeveel mensen straks nog een bonus hebben. Dus als dat aantal van 1.800 heel erg zou gaan veranderen, kunnen we dat ook zien. Overigens weet ik niet of dat aantal van 1.800, 2% van 90.000, klopt. Ik heb de onderbouwing daarvan niet gezien, maar dan gaat het alleen over de bancaire sector. Deze wet is veel breder en gaat over de hele financiële sector. 

De voorzitter:

Kan de minister voor de orde van het debat misschien aangeven wat de volgorde van de onderwerpen is die hij gaat behandelen? Ik heb de indruk dat er af en toe geïnterrumpeerd wordt terwijl de minister aangeeft dat hij er later nog op terugkomt. Het zou beter zijn als we dat in de juiste volgorde doen. 

Minister Dijsselbloem:

Sommige dingen zijn niet te verhelpen. Ik kom dadelijk zeer uitgebreid op de uitzonderingen die in de wet zijn toegestaan, omdat daar zeer verschillend over wordt gedacht. Sommigen zouden ze nog wat groter willen maken en velen willen ze er weer uithalen, dus ik ben daar bijna aan toe. 

De voorzitter:

Dan stel ik voor dat we alle vragen over dit onderwerp dan ook op dat moment stellen. 

Minister Dijsselbloem:

Nog een enkele opmerking over het overleg met sociale partners over loonstijging et cetera. Ik heb inderdaad tegen de heer Klaver gezegd dat ik dat overleg zou voeren. Dat heeft ook plaatsgevonden. De bonden hebben bij mij aan tafel gezeten en waren niet heel blij met het feit dat ik een opvatting had over loonontwikkeling in de sector. Ik heb die nog steeds. Ik heb ook aan de bonden uitgelegd dat het uiteindelijk natuurlijk aan hen is om cao's af te spreken. Overigens heb ik wel degelijk een versobering gezien in de nieuwe cao's. Dus men heeft wel degelijk verantwoordelijkheid genomen op dat punt. 

Ik heb de Kamer daarover ook geïnformeerd in een brief in maart, zeg ik in antwoord aan de heer Van Dijck, die vroeg wat daar eigenlijk van terecht is gekomen. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Ik hoor de minister helemaal niet als aandeelhouder. Hij is 100% aandeelhouder van twee grote banken, twee staatsbanken. De minister doet het nu voorkomen dat hij die perverse prikkels en die bonussen aanpakt maar dat hij juridisch niet veel meer kan. Maar als aandeelhouder kan de minister wel veel meer. Als aandeelhouder heeft de minister wel een doorzettingsmacht als het gaat om beloningen van de bestuurders van ABN AMRO en SNS. Daar laat hij het ook gewoon gebeuren dat 20% van de salarissen bij ABN AMRO omhoog vliegen om deze bonuslimitering te ontwijken. Hij had ook als aandeelhouder veel meer macht kunnen uitoefenen en veel meer die twee staatsbanken, die ons in de maag zijn gesplitst, kunnen gebruiken als voorbeeldfunctie voor de rest van de sector, onder het motto van: kijk, zo kan het ook. 

Minister Dijsselbloem:

Nee, dat is niet juist. In de eerste plaats vallen deze beide instellingen natuurlijk onder de Wet bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen. Wat wel juist is, is dat dat bonusverbod geldt voor de top van de bank. De 100 of 106 van ABN AMRO vallen daar niet onder. Die hadden dus nog een bonus, die kon oplopen tot 100%. Met dit wetsvoorstel wordt dat teruggebracht tot maximaal 20% als men op het hoogste niveau presteert. Daar worden afspraken over gemaakt. Dit is geen bevoegdheid van de aandeelhouder maar van de raad van bestuur omdat het middenkader betreft, de top 100 maar wel onder de absolute toplaag. Je kunt inhoudelijk allerlei vragen en opvattingen hebben over de wijsheid van dat besluit, maar op zichzelf is het echt de bevoegdheid van de raad van bestuur. Het is ook gewoon toegestaan om ter compensatie van de drastische verlaging van de bonussen van 100% naar 20% mensen een compensatie te geven in het vaste salaris. Vervolgens kun je erover twisten of dat nu voor iedereen moet gelden, of het zo hoog moet zijn et cetera. 

Aan de andere kant zijn natuurlijk wel wat zaken gebeurd waar het de echte top betreft. Er was bijvoorbeeld nog een langetermijnbonus van twee ton toegekend aan de raad van bestuur van ABN AMRO, al in 2010. Die zou in 2013 tot uitbetaling komen. Daarover heb ik als aandeelhouder gesproken met de raad van commissarissen en de raad van bestuur. Ik heb erop aangedrongen, die bonus niet op te eisen, om het zo maar te zeggen. Die bonus was dus al toegekend, maar zou pas drie jaar later tot uitbetaling komen. Daar heeft men van afgezien. Die bonus is dus nooit uitgekeerd, daar zijn wij het eind 2013 over eens geworden. 

Er was ook nog een bonus afgesproken voor de CEO van ABN AMRO. Bij zijn aantreden was afgesproken dat hij een bonus zou krijgen van een ton per 1 miljard netto verkoopopbrengst. Er is gezegd: die netto verkoopopbrengst komt er nooit. Dat is te bezien. De CEO heeft aan mij laten weten dat hij afziet van deze bonus. Dit soort bonussen zijn in het verleden afgesproken. De één was een afspraak uit 2010, de ander was een afspraak uit 2011. Ze zijn allemaal weg. Wat overblijft, is inderdaad die top 100 die nu ter compensatie van de bonussen die van 100 naar 20 gaan, een eenmalige verhoging hebben gehad. Ik heb mijn opvatting daarover. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Ik had niet anders verwacht dan dat ze zouden afzien van al die miljoenenbonussen, want het was uiteindelijk de belastingbetaler die de bank heeft moeten redden voor 30 miljard. Dan is afzien niet meer dan normaal. Zij snappen als geen ander dat het ongebreidelde gegraai afgelopen is. Zij hadden anders allemaal geen werk gehad. 

De minister doet het nu net voorkomen alsof hij als 100%-aandeelhouder verder geen invloed heeft op die twee banken. Dat bestrijd ik. Als aandeelhouder heb je een stem in het beleid, in het beloningsbeleid. Als het de minister zo aan het hart gaat dat het allemaal soberder moet, dat het lager moet en noem maar op, dan had hij daarover kunnen praten met de raad van bestuur. Dan had hij de vraag kunnen opwerpen: hoe gaan wij in de toekomst het beloningsbeleid inrichten van deze bank, die eigenlijk failliet is? Het feit dat er gewoon 20% opgeplust wordt en het feit dat die salarissen gewoon omhoog gaan, wil zeggen dat de minister ook als aandeelhouder eigenlijk met de rug tegen de muur staat. 

Minister Dijsselbloem:

Dit is een beetje raar. De heer Van Dijk stelt mij dezelfde vraag nog een keer. Ik heb in antwoord op zijn vraag aangegeven hoe ik de afgelopen jaren ben omgegaan met het beloningsbeleid voor de top van bank, waar ik als aandeelhouder verantwoordelijk voor ben. De vergadering van aandeelhouders besluit uiteindelijk over het beloningsbeleid voor de top. Wat ik deed, heeft geleid tot het afzien van verschillende bonussen die nog boven de markt hingen. Dan zegt de heer Van Dijck: nogal wiedes, dat is logisch, maar hij spreekt mij aan op wat ik eraan heb gedaan. Ik heb hem dat verteld. De bonussen die er nog waren voor de raad van bestuur, voor de CEO, zijn allemaal van tafel. Nu brengen we ook nog de bonussen voor het overige personeel onder een plafond van 20%. Dan is het toegestaan — de Kamer kan daar van alles van vinden, en ik denk dat wij daar met elkaar ook inderdaad iets van vinden — om enige compensatie in de vaste salarissen te geven. Ik hoop dat daar prudent mee wordt omgegaan. Zo werk ik als aandeelhouder en als minister ook. 

Ik ga nog in op enkele losse elementen van het beloningsbeleid, voordat ik aan de uitzonderingen kom. Mevrouw Schouten heeft mij gevraagd om te specificeren welk deel van de criteria van variabele beloning zou moeten worden opgebouwd uit financiële criteria en welk deel uit niet-financiële criteria. Het wetsvoorstel bevat de verplichting dat de toekenning van de variabele beloning is gebaseerd op beide, financiële en niet-financiële criteria. Een percentage hebben we daarbij niet vastgesteld. Dat is ook enigszins arbitrair, maar we vinden dat ook niet-financiële criteria zoals klanttevredenheid — zeer voor de hand liggend — ingebouwd moeten zijn in het beleid op het gebied van variabele beloning. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik heb gezien dat het een open norm is, maar dat kan dus in de praktijk ertoe leiden dat 10% gebaseerd is op niet-financiële criteria en 90% op financiële criteria. Wij zijn het er hier echter breed over eens dat juist de financiële criteria een risico vormen. Daardoor kan men immers risico's gaan nemen zodat de variabele beloning omhooggaat. De commissie-Maas heeft zelf al aangegeven dat het eigenlijk ook niet-financiële criteria zouden moeten zijn. In de Code Banken is dat, naar ik meen, vertaald in een derde; daarin wordt 33% of iets dergelijks aangehouden. Ik vind het risico wel groot dat toch financiële criteria weer veel meer de boventoon gaan voeren, eerder dan niet-financiële. Is de minister het met ons eens dat wij daarin richtinggevend moeten zijn teneinde dat risico in te dammen? 

Minister Dijsselbloem:

Ik sta er neutraal in, in alle openheid. Het zou verdere regeldichtheid betekenen. Wij gaan dan namelijk binnen de variabele beloning ook nog precies aangeven welk deel financieel mag worden bepaald en welk deel niet-financieel zou moeten zijn. Financieel bepalen hoeft overigens niet altijd negatief te zijn. Het gaat om financiële ondernemingen. Niet elk financieel prestatiecriterium is op zichzelf pervers. Ik ben bereid om daarop in tweede termijn terug te komen. Dan kan ik het rapport van de commissie-Maas en de Code Banken er nog even bij pakken. Misschien dat wij hierop in tweede termijn nog even kunnen inzoomen. Het is wel een afruil tussen verdere regeldichtheid, waarvan sommige fracties in de Kamer niet enthousiast zullen worden, en de doelstelling waarover mevrouw Schouten en ik het eens zijn, naar ik meen. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Het is goed om daar in tweede termijn op terug te komen. De minister sprak over regeldichtheid. Ik constateer dat het nu al praktijk is via de Code Banken. Dan lijkt het me raar om te zeggen dat het tot regeldichtheid leidt, want die is dan al gerealiseerd. Ik ben het ermee eens dat het niet 100% niet-financieel moet zijn. Daarom laat ik die ruimte. Maar goed, wij zullen daarover in de tweede termijn verder spreken. Dan hoop ik ook dat mijn amendement er ligt. Daarmee is men nu op dit punt bezig. 

Minister Dijsselbloem:

Dat stelt mij in staat om even in de Code Banken te kijken, om te zien wat daarin precies geregeld is. Mevrouw Schouten heeft op zichzelf natuurlijk gelijk: als het daarin is afgesproken, zou het eigenlijk al standaard moeten zijn. Dan hoeft het ook niet bezwaarlijk te zijn. Maar sta mij toe om daar even precies naar te kijken. 

Mevrouw De Vries heeft gevraagd hoe het werkt met een groep, een holding, die in hoofdzaak actief is in de financiële sector maar waarvan onderdelen daar niet actief zijn. Is het wetsvoorstel in zo'n geval van toepassing op alle onderdelen, ook de niet-financiële? Het antwoord daarop is ja. Dat heeft te maken met de verwevenheid van de onderdelen in een groep die vooral en hoofdzakelijk een financiële holding is, een holding in de financiële sector. 

De heer Klaver heeft gevraagd naar de welkomstbonus. Hij maakt zich zorgen dat die tot misbruik zou leiden. De welkomstbonus is een eenmalig bedrag, dat niet verbonden is aan toekomstige prestaties. Daarvan kan dus per definitie geen perverse prikkel uitgaan op het gedrag van de nieuwe medewerker, om het zo maar te zeggen, de nieuwe bankier die aantreedt. Het moet een eenmalige uitkering zijn. In de wet is een algemene antiontgaansbepaling opgenomen. Als de Nederlandsche Bank ziet dat allerlei constructies of ontwijkingen of een verkeerde invulling van het begrip "welkomstbonus" plaatsvinden, kan de Nederlandsche Bank daarop rechtstreeks ingrijpen op basis van die algemene bepaling in de wet. Dit is echter het karakter van de welkomstbonus. Ik voorzie daarin dus op zichzelf geen perverse prikkels. 

De heer Koolmees heeft gevraagd naar de retentievergoedingen. Geldt de bepaling voor de retentievergoedingen ook voor vergoedingen zoals die bij Robeco werden gebruikt? De nieuwe eisen aan de retentievergoedingen zijn strenger dan tot nu toe het geval was. Er moet sprake zijn van een duurzame organisatiewijziging. De bonus moet echt noodzakelijk zijn om een specifieke persoon te behouden voor de onderneming. Dit alles wordt vooraf getoetst door de toezichthouder. Men moet vooraf toestemming vragen van de toezichthouder. Een uitspraak over wat dat zou betekenen voor een zaak zoals speelde bij Robeco, kan ik niet doen. 

Mevrouw De Vries heeft gevraagd naar de vertrekvergoeding. Op welk punt gaat het wetsvoorstel verder dan de Wet werk en zekerheid en waarom? In de Wet werk en zekerheid is de vertrekvergoeding — ik geloof dat het daar "transitievergoeding" heet — ten hoogste €75.000 of, wanneer het jaarsalaris hoger is dan €75.000, maximaal één jaarsalaris. Dat zijn de normbedragen, maar werkgevers en werknemers mogen daarvan afwijken. Ik zal nu niet in alle krochten van die wet duiken. Dit wetsvoorstel sluit daar op hoofdlijnen in die zin bij aan dat ook hierin de vertrekvergoeding is gemaximeerd op 100% van de vaste beloning in een jaar. In tegenstelling tot de Wet werk en zekerheid kan er niet van het maximum worden afgeweken. 

Een tweede verschil is de reikwijdte. De Wet werk en zekerheid ziet op alle werknemers. Het onderhavige wetsvoorstel ziet ten aanzien van de maximale vertrekvergoeding op een smallere groep, namelijk de dagelijkse beleidsbepalers van de onderneming. Tegelijkertijd vallen ook alle mensen eronder die bijvoorbeeld werken op basis van een overeenkomst van opdracht. Die mensen vallen dan weer niet onder de Wet werk en zekerheid. Dat doen wij omdat de top van banken steeds vaker dat type overeenkomst heeft. Zij kwalificeren zich niet als werknemers en alleen al daarom vallen zij niet onder de Wet werk en zekerheid, maar wel onder deze wet. 

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

De minister somt de verschillen goed op. De Raad van State heeft ook met nadruk naar de vrijwillige vertrekvergoeding gekeken, die in dit wetsvoorstel ook is uitgesloten. De Raad plaatst daar kanttekeningen bij. Wij zetten er ook grote vraagtekens bij. Moet je dat nu ineens wel via deze wet regelen? Wij vinden het prima dat de vertrekvergoeding van slecht functionerende bankiers wordt teruggevorderd, maar bij die vrijwillige vertrekvergoeding vinden wij dat toch wel heel raar. 

Minister Dijsselbloem:

Dat begrijp ik, maar ik houd de Kamer tegelijkertijd voor dat de top bij niet goed functioneren of als er grote fouten zijn gemaakt nog al eens vrijwillig weggaat. Vervolgens komt er grote maatschappelijke en politieke kritiek op het feit dat deze topbestuurder weggaat met een vertrekvergoeding terwijl er zo veel fout is gegaan in het bedrijf. Als wij de redenering van mevrouw De Vries volgen, dan blijft dit pad mogelijk. In de wet hebben wij het anders geregeld. Bij een vrijwillige vergoeding gaat men uit elkaar omdat er een verschil van opvatting is over de toekomstige strategie van het bedrijf. U kent dat soort formuleringen wel waarmee veelal wordt bedoeld dat er heel veel fout is gegaan en dat er een groot conflict is, waardoor men niet verder kan met die bestuurder. Dan gaat de bestuurder vrijwillig weg en het is de vraag of het noodzakelijk en gewenst is dat hij dan een vertrekvergoeding krijgt. 

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

Ik snap dat de minister dat wil uitsluiten. In deze wet is ook geregeld dat op het moment dat blijkt dat een bestuurder gefaald heeft, de vertrekvergoeding en ook de bonussen met terugwerkende kracht verplicht teruggevorderd moeten worden. Daar zijn wij een groot voorstander van. Dan gaat wat de minister nu zegt niet op. 

Minister Dijsselbloem:

Dat is waar, maar dat is wel een meer indirecte en omslachtiger methode. Dan sta je eerst de vertrekvergoeding toe hoewel het om een vrijwillig vertrek gaat. Daarna moet het bedrijf die vergoeding terugvorderen. Dat is ook een route. Ik zit hier niet heel hard in. Ik begrijp dat mevrouw De Vries een amendement op dit punt heeft. Ik wil daar nog even goed naar kijken en dan kom ik er in tweede termijn in meer definitieve zin op terug. Ik geef de Kamer het volgende in overweging. Als zij op dit punt de Raad van State volgt, zal het met enige regelmaat voorkomen dat een topbankier vrijwillig vertrekt omdat er van alles in het bedrijf is gebeurd — al dan niet persoonlijk verwijtbaar — met een riante vertrekregeling. De omvang van de vertrekregeling wordt ook in deze wet beperkt. Daarmee zou het probleem weer kleiner worden. Ik geef maar even de overwegingen mee. 

Mevrouw De Vries had twee punten in verband met de clawback. In de eerste plaats vraagt zij wie er verantwoordelijk is voor het terugvorderen van bonussen bij kleinere financiële ondernemingen die bijvoorbeeld worden overgenomen. Stel, een bedrijf zit in de problemen en wordt overgenomen, maar er zijn in het verleden wel bonussen uitgekeerd. Op basis van de wet moeten die dan worden teruggehaald en is clawback verplicht. De nieuwe eigenaar en de nieuwe onderneming die de kleine onderneming heeft overgenomen, is daarvoor dan verantwoordelijk. Dat is immers gewoon de juridische rechtsopvolger. Die moet deze verplichting dan dus ook nakomen. 

Het tweede punt over de clawback is de kwestie die is geregeld in het wetsvoorstel van V en J over clawback. Dat punt gaat over de situatie waarin aandelen of optiepakketten in waarde toenemen na een overname. Het kan immers om een heel succesvolle overname gaan, die helemaal past in de strategie van de onderneming. Stel, de overname wordt succesvol uitgevoerd door de raad van bestuur. Daardoor neemt de waarde van de bonus toe. Nu is geregeld dat dit moet worden teruggehaald met een clawback. Volgens mij komt dat voort uit een amendement van de Kamer. Een aantal ondernemingen, waarmee ook ik heb gesproken, heeft gezegd: is dat nu wel gewenst? Een overname is immers niet per definitie slecht, kan prima worden uitgevoerd en kan ook helemaal passen bij het uitgestippelde beleid. Men vraagt zich dus af of dit moet leiden tot een straf en tot het afromen van die meerwaarde. Ik kan me voorstellen dat we dat weer uit de eerdere wetgeving over clawback halen. Ook daarvoor is meen ik een amendement in voorbereiding. 

Ik kom op de uitzonderingen. In het regeerakkoord stond hierover één zin. Dat is rechttoe, rechtaan. Bij de uitwerking kom je vervolgens gewoon zaken tegen waarmee je rekening moet houden. Ik ben bepaald niet blind geweest voor de concurrentiepositie. Ik kán niet blind zijn voor bepaalde aspecten van de Europese wetgeving, want die wetgeving moeten we gewoon respecteren. Dan kom je tot een bepaalde opzet van de wet. Ik loop maar even de verschillende zaken langs. Ik heb voor mezelf even een schemaatje gemaakt. Dat helpt me altijd enorm om te onthouden wie onder welk plafond gaat vallen in welke situatie. Dat schema pak ik er even bij, want het is complex. 

Een van de categorieën is die van Europese bankondernemingen die in Nederland een dochter of een bijkantoor hebben. De dochter valt onder de Nederlandse toezichthouder en valt dus dadelijk onder de 20%. Het bijkantoor valt, gewoon op basis van Europese wetgeving, onder de nationale wetgeving van de buitenlandse bank. Als dus een Duitse bank een bijkantoor heeft in Nederland, dan kunnen wij dat bijkantoor niet onder deze wet, en in juridische zin niet onder de grens van 20% brengen. Dat betekent uiteraard dat in ieder geval wel het Europese plafond zal gelden. Vind ik het gewenst dat we het bijkantoor niet onder de Nederlandse wet kunnen brengen? Nee, op zichzelf niet. Had ik graag gezien dat het anders zou zijn geregeld? Zeker. Zal ik bekijken of we dit in de toekomst anders kunnen regelen? Zeker, maar we moeten daarvan geen overspannen verwachtingen hebben. In het kader van in ieder geval een gelijk speelveld in Nederland zou het liefste zien dat ook bijkantoren van bijvoorbeeld een Duitse bank onder hetzelfde regime zouden vallen. 

Er zijn wat geruchten verspreid over dochters die nu massaal zouden worden omgezet in bijkantoren. Wij hebben er geen serieuze aanwijzing voor dat dit inderdaad zou gebeuren. Er zijn op dit moment 39 bijkantoren. Dat aantal is vrij stabiel. Ik zal echter op dit punt de vinger aan de pols houden. Er moet voor zo'n omzetting toestemming worden gevraagd aan De Nederlandsche Bank. Die moet een verklaring van geen bezwaar afgeven voor een omzetting van dochter naar bijkantoor. Stel dat veel mensen zouden denken: dat gaan we snel doen. Dan zal De Nederlandsche Bank vragen: waarom doe je dat eigenlijk? Als ook maar enigszins aannemelijk is dat de enige echte reden het omzeilen van deze bonuswetgeving is, dan kan De Nederlandsche Bank de verklaring van geen bezwaar gewoon weigeren. De Nederlandsche Bank zal zeer alert zijn op allerlei pogingen om dit te ontwijken. Dat geldt dus ook voor de omzetting van dochter in bijkantoor. 

De heer Van Hijum (CDA):

Ik heb hier toch een vraag over. De heer Koolmees vroeg daar ook naar. Als een Amerikaanse bank een bijkantoor in Nederland heeft, valt die wel onder die 20%, terwijl dat voor een Europese bank niet geldt. Een belangrijke vraag is dan of dat wel juridisch houdbaar is, ook met het oog op de concurrentie. 

Minister Dijsselbloem:

Vanuit concurrentieoogpunt is het vreemd en ook ongewenst. Ik zei al dat ik het liefst een gelijk speelveld in Nederland zou willen hebben. Juridisch is het echter zeker houdbaar. Sterker nog, we worden om Europese juridische redenen gedwongen om te accepteren dat bijkantoren van Europese banken in Nederland vallen onder het beleid van het moederland, bijvoorbeeld Duitsland. Het is juist vanwege juridische redenen dat we dit moeten accepteren. De heer Van Hijum draait het nu om en vraagt of het juridisch wel kan. 

De heer Van Hijum (CDA):

Ik kan me wel voorstellen dat het voor banken buiten de Europese economische ruimte een toetredingsbelemmering oplevert die mogelijk problemen zou kunnen opleveren. Mijn vraag is of dat juridisch is nagegaan en of daar indicaties voor zijn. 

Minister Dijsselbloem:

Dat is zeker juridisch nagegaan. Een bijkantoor kan overigens alleen maar worden geopend als wij de kwaliteit van de toezichthouder van het betreffende land erkennen. Voor de VS is het antwoord ja, maar er zijn ook gevallen van banken die hier een bijkantoor willen openen, waarbij dat niet wordt toegestaan, omdat wij zelf graag het toezicht willen houden, aangezien we er onvoldoende zeker van zijn dat het toezicht vanuit het land van herkomst voldoende is. Een Amerikaanse bank zou hier echter een bank kunnen openen en die heeft dan dus een gelijk speelveld met Nederlandse banken. Zij heeft alleen een ongelijk speelveld, maar dat hebben Nederlandse banken ook, met een Duits bijkantoor. Dat kan Nederland niet worden verweten en dat zal juridisch ook zeker standhouden, aangezien we Europese wetgeving moeten respecteren en dit een consequentie is van Europese wetgeving. Een Amerikaanse bank wordt dus gelijk behandeld als alle Nederlandse banken en overigens ook als alle andere buitenlandse dochters in Nederland die ook onder het plafond gaan vallen. 

De heer Merkies (SP):

Ik heb eerder al aangegeven dat hier een dieper liggend probleem speelt. Met de manier waarop wij het toezicht hebben ingericht, met home country control, krijg je te maken met het probleem dat de ene bank zich wel aan die 20% moet houden en de bank daarnaast niet, omdat die een buitenlandse moeder heeft of een bijkantoor is. In feite hebben we dat probleem ook al gezien met Icesave. Die bank had een bijkantoor in Nederland, maar het toezicht lag in IJsland. Roept dit niet de vraag op bij de minister of we daar ook eens grondig naar moeten kijken in Europa? Zou hij dat in Europa ook op de agenda willen zetten? 

Minister Dijsselbloem:

Maar dan zeg je eigenlijk dat je het fenomeen bijkantoor niet meer wilt toestaan en dat je ook alle bijkantoren onder de nationale toezichthouder, in dit geval in Nederland, wilt plaatsen. Dat zou tamelijk ingrijpend zijn, overigens ook voor Nederlandse banken met bijkantoren in het buitenland. Ik vind het verdedigbaar dat we, als we goed zicht hebben op de kwaliteit van het toezicht van landen, accepteren dat dat toezicht voldoende is. Bij Icesave was het toezicht volstrekt onvoldoende. Achteraf gezien is er te veel vertrouwd op het toezicht vanuit IJsland, dat aantoonbaar buitengewoon zwak was. Mijn spoor zou dan ook eerder zijn, in lijn met hoe het nu al gaat, om van de toezichthouders waarvan wij zeker weten dat ze het goed doen, te accepteren dat zij de bijkantoren onder hun verantwoordelijkheid houden. 

De heer Merkies (SP):

Ik denk dat dat indertijd ook het probleem was. Er is altijd gezegd: wij kijken naar de andere toezichthouders en we kijken dus ook naar de toezichthouder in IJsland. We hebben dat indertijd altijd goed gevonden en wij dachten dat ze in IJsland goed toezicht hielden. Het probleem is, denk ik, een beetje dat toezichthouders eigenlijk niet goed van elkaar weten hoe goed de ander toezicht houdt. Daarom lijkt het mij goed als er eens een fundamentele discussie zou komen over inderdaad die bijkantoren en het Europees paspoort. 

Minister Dijsselbloem:

Dat gaat ook wel gebeuren, want de discussie over het Europees paspoort is nog volop in beweging. Ik houd staande dat we volop samenwerken met de collega-toezichthouders die we gewoon kunnen vertrouwen. Ik weet dat DNB daar tegenwoordig anders en veel scherper mee omgaat dan ten tijde van Icesave. 

De heer Koolmees (D66):

Een week geleden hebben we in Het Financieele Dagblad kunnen lezen dat twee grotere banken, RBS en Deutsche Bank, overwegen om een bijkantoor te worden en geen dochter meer te zijn. Daarop was mijn vraag geënt. In het verlengde daarvan, de uitwerking van dit wetsvoorstel betekent dat een bijkantoor van een bank uit het Verenigd Koninkrijk, waarvan we de toezichthouder erkennen, 100% variabele beloning mag betalen terwijl het bijkantoor van een Amerikaanse bank, waarvan we de toezichthouder ook erkennen, 20% variabele beloning mag betalen. Stel dat de Amerikaanse bank dat oneerlijk vindt omdat hij ook op die markt concurreert, en hij een rechtszaak aanspant tegen de Nederlandse Staat omdat hij ook gebruik wil maken van de 100%-uitzondering. Is dat juridisch houdbaar in deze wet? Dat lijkt mij een legitieme vraag. Het betreft een ongelijk speelveld tussen twee banken die niet-Nederlands zijn en waarvan de een zich toevallig in de Europese Economische Ruimte bevindt en de ander in de Verenigde Staten, terwijl we beide toezichthouders erkennen. 

Minister Dijsselbloem:

Dat is precies dezelfde vraag die ik net heb beantwoord. Naar onze overtuiging is dit houdbaar. De Amerikaanse bank wordt gelijk behandeld met alle Nederlandse banken en met dochters van EER-banken in Nederland. De enige uitzondering die we daarop moeten maken is vanwege de EER en de Europese wetgeving op bijkantoren van Europese banken in Nederland. Maar een Amerikaanse bank wordt net zo behandeld als Nederlandse banken en kan niet tegen de Nederlandse overheid zeggen: u mag mij niet zo behandelen. Dat mag wel. Sterker nog, we zijn ertoe gedwongen op basis van onze eigen wetgeving en de Europese wetgeving. 

De heer Koolmees (D66):

Dat is volgens mij niet het geval, want er had besloten kunnen worden dat bijkantoren van andere landen in de Europese regelgeving behandeld zouden kunnen worden, zodat er wel degelijk sprake zou zijn van een gelijk speelveld voor die banken. Ik vind dat niet wenselijk, maar het had een keuze geweest kunnen zijn bij de indiening van dit wetsvoorstel. Of vergis ik mij? 

Minister Dijsselbloem:

Dat had op zichzelf gekund, maar de vraag van de heer Koolmees is of het houdbaar is om het niet te doen. Mijn stelling is dat dit inderdaad het geval is. In principe worden alle banken in Nederland onder het 20%-plafond gebracht. Er is één uitzondering waartoe wij gedwongen zijn op basis van Europese wetgeving: bijkantoren van Europese banken in Nederland. Het feit dat wij op basis van Europese wetgeving gedwongen zijn tot die ene uitzondering — dat vind ik ook jammer — betekent niet dat we daarom ook uitzonderingen aan anderen moeten geven. Er is gewoon verschil in behandeling, maar er zijn heel veel verschillen in behandeling van banken binnen Europa op basis van het Europees paspoort en Europese wetgeving, van banken van buiten Europa uit landen met erkende toezichthouders en van banken uit landen waarvan we de toezichthouder niet erkennen. Daar gaan we verschillend mee om. Dat is nu ook al zo. 

De heer Koolmees maakte ook de opmerking, die hij ontleende aan Het Financieele Dagblad, dat banken zouden overwegen et cetera. Ik kan dat niet uitsluiten. DNB zal beoordelen of het zo is. Ik neem het echter met een klein korreltje zout. Vaak als er wetgeving in de Kamer wordt voorbereid, is er wel te lezen dat een bedrijf Nederland gaat verlaten of een ontwijking zal opzetten et cetera. Ik zeg dan altijd: bedankt voor de voorwaarschuwing; we zullen er alert op zijn. Voor het overige moet ik het nog zien. 

Voorzitter. Een andere uitzondering geldt voor de holdings waarvan in een periode van vijf jaar drie jaar lang 75% van alle medewerkers wereldwijd buiten Nederland actief is geweest. De heer Koolmees heeft concreet gevraagd om wie dat gaat. Dit gaat om AEGON. De wet is daar niet op geschreven, maar omdat we het tamelijk scherp hebben gedefinieerd — het moet echt ten minste drie jaar zijn en 75% van alle medewerkers wereldwijd buiten Nederland — geldt het maar voor één bedrijf dat het hoofdkantoor hier heeft zitten. Het is een Nederlandse multinational die inmiddels zo veel van de activiteiten en medewerkers internationaal heeft, dat wij het legitiem vinden om daar een uitzondering voor te maken. Als er meerdere bedrijven zouden zijn die aan die drempel voldoen, maken zij er uiteraard ook gebruik van. Het gaat op dit moment om één bedrijf. Het is een van de uitzonderingen op de simpele hoofdregel van het regeerakkoord, die wij toch hebben gemaakt omdat dit een legitiem punt is. Overigens zijn alleen de medewerkers van het hoofdkantoor van zo'n holding die internationaal actief zijn, gevrijwaard. De medewerkers van de Nederlandse tak van het bedrijf, met de Nederlandse activiteiten, vallen gewoon onder de 20%. Alleen het clubje mensen op het hoofdkantoor van de holding die in zeer overwegende mate internationaal is, is hiervan uitgezonderd. Dat is zeer beperkt en te overzien. 

Mevrouw De Vries heeft gevraagd: waarom dan niet 50%. Dat zou een heel forse verruiming zijn. Dat zou betekenen dat een van onze grootste banken, of zelfs de grootste bank, zich daarvoor kwalificeert. Die zou dan helemaal niet meer vallen onder het bonusverbod. Ik ben daar niet voor. Ik zal mij daar zeer tegen verzetten, want dat is een heel forse verruiming. Ik vind echt dat het om een uitzondering moet gaan voor een Nederlandse holding die in zeer sterke mate internationaal werkt, buiten Nederland, op basis van de criteria die ik noemde. Bij die uitzondering gaat het dan alleen om de medewerkers op het hoofdkantoor van de holding. Ik hoop dat de Kamer mij volgt dat dit echt een uitzondering moet zijn die beperkt is. 

We hebben een paar specifieke ondernemingscategorieën uitgezonderd: beleggingsondernemingen of beleggingsinstellingen. Er zijn ook beleggingsinstellingen die voor eigen rekening beleggen. Voor beide geldt dat zij geen systemisch risico vormen en ook niet zullen worden gered door de overheid als zij in problemen komen. Het tweede argument is dat deze instellingen heel makkelijk te verplaatsen zijn. Dan heb je het rechtstreeks over het vestigingsklimaat en vestigingsfactoren. Beleggingsondernemingen en beleggingsinstellingen kun je bij wijze van spreken met een druk op de knop of met één verhuiswagentje Nederland laten verlaten. Op grond van de afweging dat deze instellingen geen systemische risico's veroorzaken of ooit door de Staat zullen worden gered als zij ten onder gaan, hebben wij hen uitgezonderd. Ook hier geldt dat dit zeer beperkt is. 

Dan is er een categorie om individueel uitzondering te kunnen maken voor dat deel van het personeel dat niet onder de cao valt of dat van de cao afwijkende beloningsafspraken heeft. Dat hebben we mogelijk gemaakt, omdat door de sector is gezegd dat het voorkomt dat je heel specifiek mensen in huis moet halen die je echt alleen maar krijgt als je ze een veel forsere bonus in het vooruitzicht kunt stellen. ICT is dan altijd het voorbeeld dat voorbij komt. Dat is zeer uitzonderlijk. 

Wij hebben gezegd dat het alleen zou moeten gaan om de groep niet-cao-personeel en dat het binnen die groep wordt gecompenseerd, zodat de hele groep gemiddeld onder de 20% blijft. Dit is een handreiking aan de sector, omdat wij ons kunnen voorstellen dat dit type uitzonderlijke medewerkers er is. We zullen dat op die manier mogelijk maken. Natuurlijk zal de Nederlandsche Bank gaan volgen in hoeverre dat gebeurt, zoals iemand vroeg. De Nederlandsche Bank zal er zeer alert op zijn dat niet ineens die groep wordt opgepompt, om zo rekenkundig onder de norm van 20% te blijven. Daar zullen we zeer alert op zijn. 

De sector is in alle redelijkheid bij mij gekomen en heeft tegen mij gezegd: minister, wij zijn niet voor deze wet, maar wij begrijpen dat deze er gaat komen. Zij verwachtte ook dat deze veel steun zou krijgen in de Kamer, maar zij wilde in alle redelijkheid een paar uitzonderingen en een paar mogelijkheden aan mij vragen. Die heb ik toegestaan. Dit is daar een duidelijk voorbeeld van. Als de sector nu mijn vertrouwen weer beschaamt en dat echt zou misbruiken, op grote schaal, op welke manier dan ook, dan zal ik de eerste zijn om deze uitzonderingsmogelijkheid weer uit de wet te halen. Dit is echt gebaseerd op vertrouwen en op het feit dat ik de sector serieus neem. Zij heeft gevraagd of dit in zeer uitzonderlijke situaties, die er wel zijn, zou kunnen. Ik ga dit dus buitengewoon goed volgen. Als er misbruik van wordt gemaakt, haal ik het weer uit de wet. Ik ga nu echter af op de toezeggingen die ik van de sector heb. 

De heer Nijboer (PvdA):

Dat is een glasheldere toezegging van de minister: als er misbruik wordt gemaakt, zet hij het alsnog in de wet. Is de minister bereid om de Nederlandsche Bank, die jaarlijks de monitoring van de uitvoering van de wet zal doen, te vragen om heel expliciet op te nemen hoe de sector met deze uitzonderingen omgaat, hoe vaak dit voorkomt, en in wat voor soort situaties en groepen? Zo kunnen ook wij dit controleren. Als de minister vertrouwenwekkende afspraken maakt met de sector, hebben we daar wel vertrouwen in, maar ik vind het wel aardig dat wij als Kamer kunnen controleren dát dit ook gebeurt. 

Minister Dijsselbloem:

Zeker. Ikzelf ook, dus mijn antwoord is ja. Ik zal de Nederlandsche Bank sowieso vragen om in haar toezicht echt te letten op de uitzonderingscategorieën, en dus ook om te rapporteren in welke mate en op welke wijze daarvan gebruik of misbruik wordt gemaakt. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Dan heeft die lobby toch succes gehad. De minister komt de sector namelijk tegemoet. Als je dat "bij wijze van hoge uitzondering" in een groepsvorm giet, kun je er gewoon van afwijken. Waarom is die 20% niet gewoon 20%? Nu creëert de minister namelijk weer een perverse prikkel, want als ik mijn collega's maar allemaal op de nullijn houd, pak ikzelf lekker die 100%. Dat is wéér een perverse prikkel en die willen we met deze wet juist voorkomen. Ik begrijp werkelijk niet waarom er op individuele basis van die 20%-norm wordt afgeweken. 

Minister Dijsselbloem:

Ik moet nu in herhaling vervallen en ik weet dat we tijd tekort hebben. Ik heb het antwoord net gegeven. Er is in alle openheid met de sector gesproken over enkele knelpunten die men ziet aankomen. Veel daarvan kan en wil ik niet oplossen. Enkele concrete voorbeelden wil ik wel oplossen, en dat zijn dus zeer beperkte uitzonderingen in de wet. Dit is daar een van. Dit is gestoeld op vertrouwen, omdat de sector tegen mij heeft gezegd dat het om uitzonderlijke gevallen zal gaan. We zullen de Nederlandsche Bank vragen om daar zeer alert op te zijn. Ik kan daar weinig nieuws aan toevoegen. Ik zie dat de heer Van Dijck het daar niet mee eens is. Ik hoop hem te kunnen vertellen op basis van ... O, dat had ik niet moeten zeggen. 

De voorzitter:

Dit is uitlokking. 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Dan wil ik die uitzonderingen, die specifieke gevallen, wel zien. De fantasie slaat namelijk weer op hol. We weten hoe creatief die sector is. Ik zei het net zelf: als ik mijn collega's maar op de nullijn houd, pak ik 100%. Dat is die perverse prikkel, en die willen we juist voorkomen. Als het echt om specifieke gevallen gaat, moet de minister ook met die specifieke gevallen over de brug komen, zodat wij als Kamer kunnen controleren of het tot die specifieke gevallen beperkt blijft. 

Minister Dijsselbloem:

Ik geloof niet dat wij op individueel niveau individuele salarisafspraken moeten gaan controleren. Ik zal de Nederlandsche Bank vragen om alert te zijn op de wijze waarop van de uitzonderingen gebruik wordt gemaakt, en om extra alert te zijn op allerlei trucs en ontwijkingsmogelijkheden om er onbedoeld gebruik van te maken. Als dat laatste het geval is, halen we de uitzondering gewoon uit de wet. Dat zeg ik hierbij toe aan de heer Van Dijck. 

De heer Merkies (SP):

Ik ga hier toch over doorvragen. De minister is namelijk gewoon niet duidelijk. Hij zegt alleen maar dat er bepaalde gevallen zijn waarin het knelt. Dat heeft de sector blijkbaar gevraagd, omdat er bepaalde gevallen zijn waar dit knelt. In welke gevallen knelt het dan, en waarom knelt het? 

Minister Dijsselbloem:

Ik heb het voorbeeld al genoemd van de ICT-medewerkers. Het was precies zoals de heer Nijboer beschreef; hij heeft waarschijnlijk met dezelfde mensen gesproken. Er worden mensen ingehuurd in het kader van cybersecurity, aanvallen op een bank via digitale systemen et cetera. Dan zijn blijkbaar dit soort beloningsvormen nodig om die mensen aan te trekken en vast te houden. Ik sta dat toe, als uitzondering. Het zal wel een uitzondering moeten blijken. 

De heer Merkies (SP):

Ik kan me voorstellen dat de mensen die die cybersecurityproblemen moeten oplossen, duur zijn. Maar dan kun je hun natuurlijk ook gewoon een goed salaris bieden; daarvoor hoef je niet per se aan een bonus te doen, aan een prikkel die bijvoorbeeld afhankelijk is van winst. 

Minister Dijsselbloem:

De heer Merkies is echter ook niet voor een hoog vast salaris. Het is dus wat wonderlijk om dit uit zijn mond te horen. Ik denk dat we het niet eens worden op dit punt. 

De heer Merkies (SP):

Nee, dat is niet waar. Ik maak onderscheid tussen bestuurders en personeel. Als het nodig is, kunnen deze mensen, ook als ze duur zijn, prima worden ingehuurd. De minister gaat niet in op mijn vraag. Daar heb je toch geen hoge bonussen voor nodig? Je kunt er gewoon een fatsoenlijk salaris voor bieden, maar je hoeft geen hoge bonus van 100% tot 200% te hebben. 

Minister Dijsselbloem:

Ik ga het toch echt zo doen. Ik heb deze mogelijkheid voor uitzonderlijke situaties aan de sector geboden. Ik zal de Nederlandsche Bank vragen erop toe te zien dat het ook echt om uitzonderlijke situaties gaat. Hij moet daar ook op doorvragen, zeker wanneer het vaker gebeurt, en vragen waar het voor nodig is. Waarom kan het niet met een hogere vaste beloning? De instelling zal dit echt moeten onderbouwen, anders voldoet ze gewoon niet aan de wet. 

De heer Nijboer noemde een hele rij van mogelijke ontwijkingsmogelijkheden waarover hij had gehoord, tot schilderijen aan toe. De Nederlandsche Bank zal hier natuurlijk op toezien. Wat is vast en variabel en wat kun je daar allemaal bij verzinnen? Als de sector massaal probeert om met dit soort zaken de wet te omzeilen, staan we hier zeer binnenkort weer om de wet nog verder aan te scherpen. Dat hebben we allemaal liever niet. We schetsen met dit wetsvoorstel een kader met in redelijkheid enkele, zeer beperkte uitzonderingen. Ik doe dus een beroep op de sector om hier zorgvuldig mee om te gaan. 

Het onderwerp beleggingsondernemingen heb ik al besproken. Dat geldt ook voor de onderwerpen "20% voor de groep" en "bijkantoren in Nederland". De omzetting van dochters naar bijkantoren heb ik ook al besproken. 

Mevrouw De Vries heeft voorgesteld om mensen die in dienst van een Nederlandse bank in het buitenland werken bij dochterondernemingen en bijkantoren helemaal uit te sluiten van het bonusplafond. Ik ben daar niet voor. We hebben gekozen voor de bredere reikwijdte omdat perverse prikkels overal in de groep kunnen voorkomen en ook terug kunnen slaan op het bedrijf in Nederland. Wanneer grote risico's worden genomen op buitenlandse markten, vanuit een kantoor dat in het buitenland is gevestigd, raakt dat ook het hoofdkantoor. Een interessant voorbeeld hiervan is de Banco Espírito Santo. De holding was gevestigd in Luxemburg, maar het ging fout in Portugal. Zo gaat dat binnen groepen. Als we echt perversiteit willen aanpakken, kunnen we niet zeggen: we kijken niet naar hetgeen er in het buitenland gebeurt; daar mag men wel perverse prikkels in stand houden en een hoge bonus geven. Ik ben daar zeer tegen. 

De heer Koolmees (D66):

Een andere uitzonderingsbepaling is dat voor personen die hoofdzakelijk werkzaam zijn in het buitenland, het Europese plafond geldt van 100%. Hoe verhoudt het een zich tot het ander? Een Nederlandse bankier die werkzaam is in Duitsland, België of Luxemburg bij een dochter van ING, ABN AMRO of de Rabobank, valt onder de werkingssfeer van de wet. De dochter telt namelijk wel mee. Tegelijkertijd is er een uitzondering: iemand die hoofdzakelijk werkzaam is in het buitenland, telt niet mee. Als hij daar woont, gelden dus de Europese regels. 

Minister Dijsselbloem:

Voor dochters en bijkantoren, zowel gevestigd in de EER als daarbuiten, gelden gewoon Europese regels. Nee, dat zeg ik niet goed. In de EER geldt de Nederlandse, in deze wet vastgelegde, regel van 100% als maximum. Daarbuiten geldt 100%, of 200% als de aandeelhouder het goed vindt en de toezichthouder vooraf goedkeuring heeft gegeven. De heer Koolmees vraagt naar personen die terwijl ze in dienst zijn van een Nederlandse bank, grotendeels werkzaam zijn in het buitenland. Dat is het verschil. 

De heer Koolmees (D66):

Dan begrijp ik het toch niet helemaal. Een grote Nederlandse bank heeft een bijkantoor in België. Daar werken ook Nederlandse bankiers, die normaal gesproken onder de 20%-regel zouden vallen, maar omdat ze in België wonen en werken, vallen ze onder het Europese plafond. 

Minister Dijsselbloem:

Ik probeer de verwarring weg te nemen. Het gaat om dezelfde mensen, tenminste in mijn redenering. Ze werken voor een bijkantoor of een dochter in de EER of daarbuiten. Dat onderscheid maak ik wel even. Als het om de EER gaat, als we het puur Europees zouden laten, zouden voor de bijkantoren en de dochters bijvoorbeeld in België, de Europese regels gelden. Dat is maximaal 100%, of "200%, indien". Wij hebben daarvan gezegd: in België maximaal 100% en daarbuiten geldt 100%, of maximaal "200%, indien". 

De heer Koolmees (D66):

Mag ik een korte vraag stellen? 

De voorzitter:

Heel kort. 

De heer Koolmees (D66):

Dit begrijp ik, maar hoe verhoudt dat zich tot de wetgeving op grond waarvan het bijkantoor of de dochter wel onder de 20% zou vallen? Deze wetten lijken met elkaar in tegenspraak. 

Minister Dijsselbloem:

De dochters en de bijkantoren in Nederland vallen onder de 20%. De dochters en bijkantoren van Nederlandse banken in België of in de VS, vallen onder 100%, respectievelijk 100% of 200%. Maar misschien ontstond de verwarring op het volgende punt en dat is dan mijn schuld. Mevrouw De Vries stelde eigenlijk voor om de dochters en bijkantoren, dus ook alle Nederlanders die daar werken of mensen die daar werken in dienst van de Nederlandsche Bank, er helemaal uit te halen. Dan nog geldt de Europese wetgeving, maar dan zou bijvoorbeeld op het Nederlandse kantoor in België zelfs tot 200% aan bonussen mogen worden uitbetaald. In deze wet zeggen we: nee, we doen maximaal 100%. 

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

Ik weet niet of dit het er helderder op maakt voor iedereen die meeluistert. 

De voorzitter:

We schrijven mee. 

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

Een heel nadrukkelijke vraag van mij was in ieder geval of je de dochterondernemingen kunt uitzonderen. De redenering daarachter is dat ze natuurlijk concurreren op de markten waar ze gevestigd zijn. Wij leggen daar dan weer onze regels op. Je krijgt dan een volstrekt ongelijk speelveld. Als het mogelijk is om dat te regelen, zou ik daar wel voorstander van zijn. 

Minister Dijsselbloem:

Misschien is de aanname van mevrouw De Vries dat voor een dochter van een Nederlandse bank die in België staat, de 20% geldt, maar dat is niet zo; daarvoor geldt de 100%. Als die in de Verenigde Staten staat, geldt daarvoor 100%, tenzij de aandeelhouder het goed vindt dat het meer is, want in dat geval mag het zelfs 200% zijn. Als we de Nederlandse dochters in de rest van wereld uit dit wetsvoorstel halen, gelden voor die dochters nog steeds de Europese regels. Het enige verschil of het enige punt waar wij scherper in zijn, is de dochter in België. In dit wetsvoorstel wordt die aan de 100% gebonden, terwijl Europa zegt dat het 100%/200% mag zijn. Het Nederlandse kantoor in Brussel zou de bonussen op grond daarvan op 200% bovenop het vaste salaris mogen bepalen. Wij hebben gezegd dat die maximaal 100% mogen zijn. Je hebt dan al een behoorlijk gelijk speelveld. Het zal immers echt niet zo zijn dat alle Belgische banken standaard 200% bonussen gaan betalen. Daar is geen sprake van. 

De voorzitter:

Als ik de heer Koolmees nu het woord geef, zou dat een bonus zijn. Ik vraag hem om heel kort en feitelijk te zijn. 

De heer Koolmees (D66):

Ik ben nog steeds in verwarring. Ik begrijp nu de uitleg van de minister, maar op pagina 7 van de memorie van toelichting staat dat het wetsvoorstel van toepassing is op onder andere financiële ondernemingen met een zetel in Nederland en dochterondernemingen van deze financiële ondernemingen, ook wanneer de dochteronderneming in het buitenland is gevestigd. Die vallen dan toch onder dit wetsvoorstel? 

Minister Dijsselbloem:

Ja, zeker. In dat wetsvoorstel wordt vervolgens voor die dochterondernemingen, bijvoorbeeld in België, geregeld dat zij onder de grens van 100% gaan vallen. 

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Koolmees het snapt. 

Minister Dijsselbloem:

Het is ook ingewikkeld. Daarom pakte ik zelf ook mijn briljante schema erbij om het te kunnen uitleggen. Dit is een ingewikkeld aspect. Ik wil ervoor waken dat wij die 100% eraf halen en toestaan dat het 200% wordt. Ik wil voorkomen dat er activiteiten naar het buitenland worden verplaatst. Ik weet dat mevrouw De Vries dat ook wil voorkomen. Daar moeten wij alert op blijven. 

Ik wil niet ingaan op alle mogelijke ontwijkingsmogelijkheden die de heer Nijboer noemde. In algemene zin geldt daarvoor het volgende. De Nederlandsche Bank heeft een vrij brede en algemene bevoegdheid in de wet om op ontwijking en ontduiking in te grijpen. Er staat niet in de wet dat het allemaal verboden is. Dit is de doelstelling van de wet. Als er constructies worden opgezet, mag de Nederlandsche Bank op basis van die algemene bepaling daar rechtstreeks op ingrijpen. Ik kom straks nog op boetes en handhaving. 

Hetzelfde geldt voor de role-based pay uit de berichten uit Engeland. De EBA stelt daarover, op verzoek van de Europese Commissie, nu rapporten op en heeft al signalen afgegeven dat het omkatten van een feitelijk variabele beloning tot een vaste beloning per maand of per kwartaal — daar zal doorheen geprikt worden — niet geaccepteerd zal worden. Dat signaal heeft de city al gekregen. 

Dan kom ik bij een aantal overige zaken. De heer Van Dijck heeft ervoor gepleit om de Wet normering topinkomens, zeg maar de balkenendenorm, voortaan ook toe te passen op banken die in handen zijn van de Staat. Daarover hebben wij eerder met elkaar gediscussieerd. Ik ben daar niet voor. Voor deze banken geldt hetzelfde als voor andere staatsdeelnemingen, zoals de Nederlandse Spoorwegen, Schiphol en vul maar in. Dat zijn in principe wel commerciële bedrijven, die ook in een commerciële omgeving moeten functioneren, die winst moeten maken en die als bedrijven moeten worden gerund. Het enige verschil is dat om moverende redenen het eigendom daarvan, in dit geval tijdelijk, in handen van de Staat is. Ik vind dus dat er bij deze bedrijven sprake mag zijn van marktgerelateerde beloningen. Die zijn, zeker in deze sector, veelal hoger dan bij de overheid. Ik ben er dus niet voor om het onder de WNT te brengen. Ik zag daarover al een amendement, maar over de amendementen zal ik specifiek nog adviseren in tweede termijn. 

De heer Nijboer heeft gesproken over banken waar de Staat aandeelhouder van is. Er worden veel meer instellingen gesteund door de Staat, maar een aantal instellingen is echt in handen van de Staat. In de aanvankelijke wet, de wet bonusverbod staatsgesteunde banken, stond dat het bonusverbod niet meer zou gelden zodra er één aandeel was verkocht. Ik heb dat aangescherpt in dit wetsvoorstel. Ik heb gezegd: zolang de Staat meerderheidsaandeelhouder is, zal er geen bonus worden betaald aan de top van de bank. De heer Nijboer gaat verder en zegt: geen bonus zolang er nog een aandeel van de bank in handen is van de Staat, al is dat nog maar één aandeel. Ik denk dat dat qua ondernemingsrecht slecht te verdedigen is. Dat zou betekenen dat een andere eigenaar inmiddels meerderheidseigenaar en - aandeelhouder van de bank is, maar dat de Staat, die eigenlijk misbruik maakt van het feit dat hij de wet in handen heeft en die ook zelf kan maken, als minderheidsaandeelhouder het beloningsbeleid verder aanscherpt. Ik denk dat dat niet goed verdedigbaar is. Als je een meerderheid verkoopt, moet je ook accepteren dat die nieuwe meerderheidsaandeelhouder invloed heeft op het beloningsbeleid. Natuurlijk moet hij zich daarbij houden aan de algemene regels die in deze wet zijn opgenomen. Ik geef dat de heer Nijboer mee. Ik zal een eventueel amendement in tweede termijn beoordelen. 

Mevrouw De Vries heeft gevraagd waarom de publicatieverplichtingen niet gelijk worden getrokken met die uit de CRD IV-richtlijn. Waarom zijn er nog weer extra publicatieverplichtingen? De publicatieverplichtingen in deze wet sluiten inhoudelijk aan op die in de CRD IV-richtlijn. Ik noem bijvoorbeeld de verplichting om het beloningsbeleid te beschrijven en de verplichting van het vermelden van het aantal personen dat meer dan 1 miljoen euro verdient. Dat is inhoudelijk conform CRD IV. De CRD IV-richtlijn is echter alleen van toepassing op banken en beleggingsondernemingen, terwijl deze wet breder is. De wet geldt voor alle financiële instellingen, inclusief de grote verzekeraars. Wij trekken dat dus gelijk voor de hele financiële sector. In zekere zin wordt dus een lappendeken aan voorschriften van wat er allemaal gepubliceerd zou moeten worden, voor de Nederlandse financiële sector en ondernemingen gelijkgetrokken. Het is voor banken in inhoudelijk opzicht in ieder geval niet afwijkend. 

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

De minister geeft aan dat het voor banken geen verschil maakt. De publicatieverplichtingen krijgen nu echter wel een heel brede reikwijdte. Er is ook een hele discussie geweest, ook in de nota naar aanleiding van het verslag, over de omvang en de manier waarop wordt bepaald of het grote of kleine ondernemingen zijn. Volgens ons vallen banken, verzekeraars en beleggingsondernemingen ook al over de extra verplichtingen in het kader van het Burgerlijk Wetboek. Wat voegt dit extra stukje dan nog toe, behalve dat het ook nog vaak een last is en onduidelijkheid geeft voor kleinere bedrijven? 

Minister Dijsselbloem:

Ik weet niet goed waar de onduidelijkheid uit voortkomt, maar wij zijn zeer bereid om daar met de sector en met de kleinere bedrijven die daar onduidelijkheid in zien, over te spreken. Er zijn nu op verschillende plekken zaken geregeld: in de financiënwetgeving, in het Burgerlijk Wetboek en in Europese wetgeving. Wij trekken dat nu inhoudelijk gelijk op dat Europese niveau, op wat Europa vraagt van de banken. Wij vragen dat dan alleen van alle financiële ondernemingen. Dan blijft de vraag over, wat dit betekent voor kleinere ondernemingen. Als daar onduidelijkheid over is, kunnen we die in rechtstreekse contacten wegnemen. 

Ik denk zelf dat het de financiële sector helpt als er duidelijkheid is over wat er moet worden gepubliceerd. Dat geldt voor alle instellingen. Veel van de kritiek die zij jaarlijks krijgen, is dat ze juist op het punt van beloningen niet transparant zijn. Ik vind het dan verstandig en goed om dat gewoon voor de hele sector op één plek bij elkaar te brengen. Uiteraard moeten de Europese elementen daarin zitten. Daartoe zijn we verplicht. Dat eisen we dan van alle financiële ondernemingen. Als er vervolgens kritiek is over de transparantie of over onvoldoende publiceren, kan de financiële sector zeggen: we houden ons gewoon aan de wet; dit is wat van ons wordt gevraagd en dus publiceren we dat. We moeten een beetje af van de jaarlijks terugkerende discussie dat er meer moet worden gepubliceerd, dat het niet transparant is en dat men dingen verstopt. Dit is wat wij en daar zal iedereen dan aan moeten voldoen. 

De heer Klaver heeft gevraagd om in het jaarverslag of op de website te publiceren wat de verhouding is tussen de hoogst betaalde en de laagst betaalde werknemer bij een financiële instelling. Hij weet dat Nederland in het kader van de onderhandeling over de Richtlijn bevordering aandeelhoudersbetrokkenheid het belang heeft onderschreven van het inzichtelijk maken van die beloningsverhoudingen. Uiteindelijk zal deze richtlijn, waarvan ik nog niet precies weet hoe die eruit komt te zien, worden geïmplementeerd in nationale wetgeving. Mijn voorstel zou gewoon zijn om die onderhandeling af te wachten. Het Nederlandse standpunt is naar mijn mening in lijn met het pleidooi van de heer Klaver. Laten we afwachten wat nu uiteindelijk de richtlijn wordt en dat dan ook implementeren in de wet. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Vaak kan ik de minister daarin volgen, maar juist bij deze wet loopt hij eigenlijk vooruit op Europese wetgeving. Dan doet hij veel meer dat wat in Europa wordt gevraagd. Nu bepleit hij op dit specifieke punt dat wij vooral kijken wat er uit het proces in Europa komt. Dat snap ik niet. Waarom die terughoudendheid op dit punt en niet gewoon zeggen: als wij dit vinden in Nederland, dan kunnen wij dat gewoon in de wetgeving opnemen? 

Minister Dijsselbloem:

Dit is een begrijpelijke vraag, maar ik heb er ook een begrijpelijk antwoord op. Dit wetsvoorstel ziet primair op variabele beloning en alle risico's die daaruit voortvloeien. De heer Klaver probeert dit te verbreden naar de vaste beloning. Hij is daarin overigens niet de enige. Dit is een element dat gaat over de vaste beloning. Hij zegt dat hij voortaan graag de verhoudingen tussen de hoogste en de laagste in de vaste beloning gepubliceerd wil zien. Dat kan, dat speelt ook in Europa, dus ik herken het onderwerp, maar dit wetsvoorstel ziet primair op de variabele beloning. Het kan; ik zou bijna zeggen dat het niet legitiem is maar strikt genomen is het dat wel. Het is alleen niet per se logisch om dit nu in dit wetsvoorstel alvast te regelen. Het gaat hier om de discussie vast-variabel. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Dat is in ieder geval een heel helder antwoord van de minister, maar juridisch staat er niets in de weg om dat in dit wetsvoorstel te regelen. Het gaat over de flexibele beloning, maar uiteindelijk gaat het er toch om dat wij proberen de bancaire sector in een wat beter beloningspad te krijgen waarbij de beloningen meer in lijn lopen met wat er in de rest van de samenleving gebeurt? Daar zou zo'n publicatieplicht toch aan kunnen bijdragen en daarmee past het toch ook binnen de geest van deze wet? 

Minister Dijsselbloem:

Ja, dat is op zichzelf waar, dus dit is niet een punt waarover ik zal aftreden. Maar ik geef alleen aan dat ik het niet logisch vind op dit moment, zeker omdat we zo'n beetje in het staartje van de Europese onderhandelingen zitten. Het zal dus ook waarschijnlijk niet lang duren voordat wij weten hoe dat in de Europese Richtlijn bevordering aandeelhoudersbetrokkenheid geregeld wordt. Anders gaan we nu hier iets in de wet opnemen à l' improviste en moeten we over een halfjaar of een jaar de wet weer wijzigen omdat het in Europa dan weer net anders is bepaald. Ik hoop dat de heer Klaver tevreden is met de Nederlandse inzet in Brussel op dit punt, bij wijze van uitzondering, en dat hij het geduld kan opbrengen om zodra dat in Brussel duidelijk is geworden het dan ook in Nederland vast te leggen. 

De heer Klaver heeft verder gevraagd om in de publicatieverplichtingen ook het totale aantal bonussen op te nemen. Hij bedoelt daarmee geloof ik de optelsom van het bedrag aan bonussen dat in enig jaar is uitgekeerd. Dat zouden nog meer publicatieverplichtingen met zich meebrengen. Ik denk dat er collega's in uw Kamer zijn die daar niet enthousiast van worden. Het wetsvoorstel regelt nu de verplichting om het aantal natuurlijke personen te vermelden die een variabele beloning ontvangen. Zo kunnen we ook zien hoe dat aantal zich ontwikkelt. Het zou een extra last betekenen als we van ondernemingen ook nog zouden vragen, wat ze dan uit allerlei verschillende systemen moeten uitrekenen en optellen, wat de totaalsom is van uitgekeerde variabele beloningen. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Als we het aan de groenteboer zouden vragen, kan ik me nog voorstellen dat de minister zegt: het is lastig, maar het is zo ongeveer de corebusiness van banken om de hele dag berekeningen te maken, en dan zegt deze minister dat het een te grote administratieve last is voor de bancaire sector? Ik denk juist dat het een verbetering zou zijn. We hebben het immers met elkaar gehad over de vraag hoe we kunnen controleren of het echt maximaal om 20% gaat, ook omdat er met compartimenten wordt gewerkt. Het lijkt mij de meest simpele manier om te kijken naar de totale som. Die kunnen we dan vergelijken met de in totaal uitgekeerde loonsom en dan zien we direct of dat ook 20% is. Volgens mij komt dat de transparantie zeer ten goede, met een heel klein beetje extra werk voor de banken. 

Minister Dijsselbloem:

Mijn informatie is dat het echt wel meer is dan een heel klein beetje meer werk. Ik begrijp dat er al een amendement ligt op dit punt, dus komen we daar in tweede termijn vanzelf op terug. Dan kan ik misschien ook verder adstrueren hoeveel werk het is — wie weet kan ik de heer Klaver zelfs overtuigen — zodat de Kamer dat kan meenemen wanneer zij hier een afweging in moet maken. 

Dan heeft de heer Klaver nog een verdergaand voorstel gedaan, waarin hij de factor 20 wil opnemen als wettelijk maximum in de verhouding tussen laagste en hoogste inkomens. Dat valt in de categorie vragen waarop ik zeg: dit wetsvoorstel ziet niet op zichzelf op het maximeren van het vaste inkomen, maar op het aanpakken van variabele beloning en bonussen vanwege de negatieve impact en de risico's die daaruit voortkomen. Ik vind dat niet in de bedoeling van het wetsvoorstel passen. Overigens is er ook door de leden van de Kamer al het nodige gezegd hierover. Draagt het wetsvoorstel op zich niet al bij aan de doelstelling, c.q. zou dit amendement van GroenLinks niet ook weer verkeerde, op zichzelf perverse effecten hebben, maar dan aan de onderkant van het loongebouw? 

De heer Nijboer heeft gevraagd naar de boetes. Hij vindt de boetes te laag. Hij heeft er nadrukkelijk voor gepleit om die boetes te kunnen stapelen. Men krijgt dan niet één boete voor vijf overtredingen, maar gestapelde boetes, althans zo begreep ik zijn vraag. Ik verwacht dat de boetes voldoende afschrikwekkend zijn. Bij algemene normen zoals het hebben van een beheerst beloningsbeleid, is de maximale boete 1 miljoen euro. Bij meer individuele overschrijdingen — ik noem een overschrijding van een individuele 20%-norm — kan de maximale boete 4 miljoen zijn. Die boete kan worden verdubbeld als er sprake is van herhaalde overtredingen. Dan heb je het over 8 miljoen. De maximale boete bij het type overtreding dat de heer Nijboer vreest, is al 4 miljoen, en die kan nog worden verdubbeld tot 8 miljoen. Ik las in de krant dat de heer Nijboer dacht aan 10 miljoen, maar ik dacht dat het wetsvoorstel al aardig in zijn richting kwam. 

De heer Nijboer (PvdA):

De boetes op het niet-hebben van een beheerst beloningsbeleid zijn 1 miljoen. Ik vind niet dat je daarvan als bank verschrikt achterovervalt, zo van: ik heb geen beheerst beloningsbeleid en kan een boete van 1 miljoen tegemoetzien. Terwijl dat veel makkelijker te controleren valt door de Nederlandsche Bank. Hebt u het of hebt u het niet? Bij andere overtredingen moet er onderzoek gedaan worden of moeten er individuele contracten worden ingezien. Ik voel er toch wel voor om de boetes te verhogen naar een hogere categorie, bijvoorbeeld die van 4 miljoen. 

Minister Dijsselbloem:

Je kunt ook anders redeneren. Je kunt ook zeggen dat het niet heel gek is dat er 1 miljoen boete staat op het niet toereikend hebben voldaan aan de algemene norm dat je een beheerst beloningsbeleid moet hebben en dat dit ook publiek moet zijn en bekend. Voor echt materiële overtredingen van het bonusplafond — een veel hogere bonus geven, buiten de groep om handelen, allerlei vormen van misbruik of ontwijking die je je kunt voorstellen — is er een boete van 4 miljoen. Ik wacht de voorstellen van de heer Nijboer af. Als die de effectiviteit van de wet verbeteren, zal ik in tweede termijn concreet op zijn amendement ingaan. Ik vind de boetes van 4 miljoen en de mogelijke verdubbeling naar 8 miljoen vrij fors, maar mogelijk moet het nog beter. Ik vind boetes van 4 miljoen en een verdubbeling tot 8 miljoen vrij fors, maar mogelijk moet het nog beter. 

De heer Nijboer (PvdA):

Dank voor deze ruimte. 

Ik heb nog een andere vraag over boetes. In de wet worden bedragen genoemd, terwijl wij steeds meer naar een stelsel gaan van omzetgerelateerde boetes. Dat doet de NMa en dit gebeurt ook steeds meer bij DNB en AFM. Hoe verhoudt zich die ontwikkeling tot deze nieuwe wet waarin absolute bedragen zijn opgenomen? 

Minister Dijsselbloem:

Ik ben voornemens om door de wetgeving voor de gehele financiële sector heen het boetestelsel precies op die vraag te toetsen. Moeten wij alle boetes omzetgerelateerd maken om daarmee de effectiviteit te verbeteren? Die benadering spreekt mij meer aan dan het nu verder verhogen van de boetes. Die operatie wil ik breder uitvoeren dan alleen op dit thema. Ik wil toewerken naar omzetgerelateerde boetes. Bij een bank met een grote omzet past een hogere boete; dus een bepaald percentage van de omzet. 

In afwachting daarvan kan de heer Nijboer nu al voorstellen om de absolute bedragen te verhogen. Ook dan is mijn reactie dat ik terugkom op de effectiviteit van boetes wanneer wij de doorlichting hebben gedaan op het thema omzetgerelateerde boetes. 

Dan de lasten van de toezichthouders. Toezichthouders houden nu ook al toezicht op het beloningsbeleid op basis van de versnipperde regelingen in codes, in de DNB-regelgeving en in de wet bonusverbod. De toezichthouders zullen het binnen de huidige middelen en capaciteit, dus binnen de huidige begroting moeten doen. Wij hebben gisteren een uitgebreid debat over het kader gehad. Het kader wordt niet verruimd om hier toezicht op te kunnen houden. De toezichthouders gaan hetzelfde toezicht op een nieuwe wet enten. 

Tot zover mijn eerste termijn. 

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw De Vries nog een vraag heeft. 

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

De minister heeft mijn vraag over de Wet bankenbelasting niet beantwoord. Wordt die wet aangepast aan deze wetgeving? Wordt die wet nog gestroomlijnd? 

Minister Dijsselbloem:

In de Wet bankenbelasting wordt ook naar de hoogte van de variabele beloning gekeken. De variabele beloning van bestuurders kan gevolgen hebben voor de hoogte van de belasting. Het onderhavige wetsvoorstel biedt een bonusplafond voor alle medewerkers. Beide wetten kunnen prima naast elkaar bestaan. Wijziging van de Wet bankenbelasting is naar ons oordeel niet nodig. 

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

Er is heel veel onzekerheid over de interpretatie van de wet. De sector ziet wel conflicten. Het lijkt mij goed dat wordt verhelderd dat dit geen problemen oplevert, dus dat er geen extra beperkingen komen. 

Minister Dijsselbloem:

De bankenbelasting is heel helder. Als ten minste één bestuurder een meer dan 100% variabele beloning heeft, wordt de belasting met de factor 1,1 verhoogd. Het aantal bestuurders met een 100% variabele beloning zal op basis van dit wetsvoorstel aanmerkelijk verminderen volgens mijn aanname. In dat geval wordt de belasting ook niet met de factor 1,1 verhoogd. Zo werken beide wetten op elkaar in. Ik hoef de Wet bankenbelasting dus niet te wijzigen. 

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

Het wordt nu heel technisch. Ik zal schriftelijk aan de minister laten weten over welk voorbeeld ik het heb zodat hij daar nog even op kan reageren. 

Minister Dijsselbloem:

Uitstekend. 

De heer Koolmees (D66):

Evenals de heer Merkies heb ik een vraag gesteld over de uitlatingen van de Nederlandse Vereniging van Banken dat uiteindelijk maar 2% van de bankiers een hogere variabele beloning heeft dan 20%. Dat bracht de heer Merkies op een aantal van 1.800 bankiers waarop dit betrekking heeft. Klopt dat cijfer, ook gelet op de proportionaliteit van de wetgeving en de consequenties voor bijkantoren, dochterondernemingen, uitzonderingen en dergelijke? Herkent de minister dit cijfer? 

Minister Dijsselbloem:

Ik herken het, in de zin dat ik er kennis van heb genomen via de NVB. Ik heb niet de onderliggende berekening of het cijfermateriaal gezien. U zou aan de NVB moeten vragen hoe men het heeft opgebouwd. Het cijfer van de NVB gaat alleen over de Nederlandse banken. Dit wetsvoorstel is veel breder en ziet op de hele financiële sector. De reden waarom de heer Koolmees dit vraagt, heeft te maken met de proportionaliteit van wat wij aan het doen zijn. Het gaat maar om zo'n klein groepje, dus wat doen we? Ik heb daarbij twee opmerkingen. 

In de eerste plaats moet u zich realiseren dat, ook al gaat het maar om 2% van de medewerkers in de financiële sector, het wel gaat om de medewerkers die waarschijnlijk op de meest riskante plekken zitten. Het feit dat de portier niet onder deze wet valt, omdat hij nooit een bonus heeft gehad en waarschijnlijk nooit zal krijgen, vind ik van de NVB geen overtuigend bewijs om te zeggen: zie je wel, deze wet is zinloos. Ook al zou de groep nog kleiner zijn dan 1.800, als het de 1.800 mensen zijn die de grootste risico's hebben genomen, met de grootste perversiteit en de grootste nadelen voor klanten, dan zou ik zeggen dat het zeer de moeite waard kan zijn om daar een wet voor vast te stellen. 

Mijn tweede opmerking is: veel van wat in deze wet staat, was al besloten in de wet inzake het bonusverbod, in de code en dergelijke. Wij doen twee dingen tegelijk. In de eerste plaatst vegen wij heel veel van wat op allerlei plekken is geregeld bij elkaar en zetten dat bij elkaar in één samenhangende wet. Ten tweede scherpen wij de norm aan en introduceren wij een bonusplafond. In beide gevallen vind ik het een proportionele wet. 

De heer Koolmees (D66):

Ik heb in mijn eigen termijn al aangegeven dat ik het heel verstandig vind om het bij elkaar in de wet te regelen. Ik ben een groot voorstander van de regeling prudent beloningsbeleid, ook vanuit de niet-financiële doelstelling en de langetermijnbeloningen. Waar het mij om gaat is dit. Ik noem het plafond van 20%. Wij hebben een heel bouwwerk moeten maken met bijkantoren, dochterondernemingen, uitzonderingen en bijzondere bepalingen voor dat deel van de wet. De vraag is: over wie gaat het nu echt? Als het percentage 2% is, vraag ik mij wel af wat de proportionaliteit van het wetsvoorstel is. 

Minister Dijsselbloem:

Het feit dat het maar 2% is, zegt op zichzelf genomen niets. Het kunnen de meest cruciale functies zijn als het gaat om het nemen van risico's. De heer Koolmees vraagt vervolgens of het nog wel 2% is. Misschien is het wel veel minder, want wij hebben allerlei uitzonderingen en aparte regimes. Die uitzonderingen zijn in mijn beleving echt uitzonderingen. Ik noemde als voorbeeld de beleggingsinstellingen. Qua personeelsbestand zijn dat zeer kleine ondernemingen, waarvan ik zeg: wat heeft het eigenlijk voor zin om ze eronder te brengen, want dan wordt het kantoor gewoon naar Luxemburg geplaatst. Dan hebben wij niets opgelost en zijn wij in ieder geval die onderneming kwijt. In aantallen zijn het echt beperkte ondernemingen. Er zit één risico in, namelijk de groepsuitzondering, als de groep maar onder de 20% blijft. Daarvan heb ik gezegd: als er in grote mate gebruik van wordt gemaakt, gaat de uitzondering uit de wet. Ik zal de Nederlandsche Bank vragen om te beoordelen of het daar fout gaat. Die uitzondering is echt bedoeld voor een zeer uitzonderlijke situatie, een buitengewoon talent of een buitengewoon specifieke functie. zo is het aan mij gepresenteerd. Voor het overige zijn de uitzonderingen numeriek zeer beperkt. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

De voorzitter:

Ik stel voor dat wij de tweede termijn van dit debat op een later moment doen. Ik vraag de minister, om in voorbereiding daarop een schriftelijke reactie te geven op de amendementen, zowel de amendementen die al zijn ingediend als de amendementen die in voorbereiding zijn en zeer binnenkort worden ingediend. Ik stel vast dat de woordvoerders hiermee kunnen instemmen. 

De algemene beraadslaging wordt geschorst. 

De vergadering wordt van 18.22 uur tot 19.00 uur geschorst. 

Naar boven