10 Professionalisering van de jeugdzorg

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Aanpassingen van de Wet op de jeugdzorg en enkele andere wetten ten behoeve van de professionalisering van de jeugdzorg (33619).

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van harte welkom.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. We bespreken vandaag een wet die de jeugdzorg moet professionaliseren. We willen vandaag natuurlijk allemaal dat kinderen en gezinnen de beste zorg krijgen in Nederland. Eigenlijk gaat het om het papiertje dat ik hierbij laat zien: mijn diploma maatschappelijk werker. Ik mocht mezelf eindelijk jeugdhulpverlener noemen. Maar de vraag is, welke waarde dit document heeft. Helemaal niets. Dat is gek, want iedere idioot mag zich momenteel uitgeven voor hulpverlener. Daarvoor hoef je dit papiertje helemaal niet te hebben. Het is geen beschermd beroep, iedere idioot kan een mooie website maken, jeugdzorg aanbieden en kinderen begeleiden, met alle onveilige situaties van dien. Dat geldt voor de particuliere jeugdzorg, maar ook voor de reguliere jeugdzorg gelden er geen vaste regels. Bij de bureaus jeugdzorg en andere jeugdzorginstellingen wordt vaak gevraagd om hulpverleners op hbo-niveau, maar het is niet gezegd dat iedere hulpverlener dat niveau ook heeft. Deze wet zou uitkomst moeten bieden. Er moeten een kwaliteitsregister komen en tuchtrecht, zodat hulpverleners ook uit het kwaliteitsregister gehaald kunnen worden. Maar de vraag is, of dit een oplossing biedt voor het zojuist geschetste probleem.

Kan de staatssecretaris aangeven of straks niemand zich meer zomaar mag uitgeven voor jeugdhulpverlener, terwijl hij of zij de papieren niet heeft? Ik denk met name aan de situatie in de particuliere jeugdzorg. Kan de staatssecretaris garanderen dat gemeenten alleen hulpverleners in dienst nemen die ingeschreven staan in het kwaliteitsregister? Als iemand wordt uitgeschreven, krijgt de desbetreffende gemeente dit dan ook te horen, zodat iemand niet langer in dienst gehouden kan worden?

Er komt dus een kwaliteitsregister, wat heel erg mooi klinkt. Maar helaas is nog niet duidelijk wat het register precies regelt. Het is mij niet duidelijk, voor wanneer hulpverleners zich moeten inschrijven en wat er gebeurt als ze dat niet doen. Mogen gemeenten alleen zaken doen met hulpverleners uit dit kwaliteitsregister? Het zijn zomaar een aantal vragen waarop ik hoop duidelijkheid te krijgen van de staatssecretaris.

Dan wordt er nog een hele hoop buiten deze wet geregeld, namelijk de herregistratie van de hulpverlener, de openbaarheid van het kwaliteitsregister, de vakbekwaamheidsnormen, de minimale opleidingseisen wanneer iemand uit het register wordt verwijderd, wanneer sprake is van onverenigbaarheid van functies, en de verplichting van ministers om informatie te verschaffen voor nieuwe organisaties om toe te treden tot de stichting. Allemaal vandaag nog niet duidelijk. Begrijp ik het nu goed dat we vandaag alleen maar zeggen: akkoord dat er een kwaliteitsregister komt, maar hoe dat eruit komt te zien, geen idee. We spreken hier echt al jaren over, en we hebben hierover al vele debatten gevoerd. Wanneer is die duidelijkheid er nu wel? Hetzelfde geldt voor het tuchtrecht. De SP pleit al jaren voor tuchtrecht in de jeugdzorg, maar wanneer, hoe, met wie en op welke voorwaarden is eigenlijk nog steeds niet duidelijk. We zijn inmiddels wel jaren verder. Wanneer wel?

De staatssecretarissen kiezen ervoor, niet aan te sluiten bij het BIG-register. Voor de SP verdient dat wel de voorkeur. De belangrijkste reden is dat ik wil dat niet langer iedereen zich zomaar kan uitgeven voor hulpverlener. Laat ik het vergelijken met een chirurg. Niemand hier mag een borstoperatie doen en zich uitgeven voor arts, maar blijkbaar kan dat wel in de jeugdzorg, ook met dit registratiesysteem. Met een mooie website kun je gezinnen lokken om vervolgens met getraumatiseerde kinderen te werken. Dat kan tot heel onveilige situaties leiden.

Ook deze wet voorkomt dat niet met het kwaliteitsregister, tenzij beide bewindspersonen mijn zorgen kunnen wegnemen. Het kwaliteitsregister zoals in deze wet omschreven, is een privaat register, georganiseerd door het veld zelf. Mijn fractie zou het wenselijk vinden als een onafhankelijke stichting zoals het BIG-register dit op zich neemt, zodat te allen tijde de schijn van belangenverstrengeling kan worden weggenomen.

Genoeg argumenten, denk ik, om aan te sluiten bij het BIG-register. Ik zal het eerlijk opbiechten, mijn fractie is al sinds december bezig met het maken van een heel mooi amendement om aan te sluiten bij het BIG-register. Je moet echter haast een nieuwe wet maken om dit goed te regelen. De ambtenaren van beide ministeries hebben ontzettend veel werk verricht en daar wil ik ze hartelijk voor danken. Ze hebben meegedacht hoe ik een en ander in een amendement kon gieten, maar het bleek te lastig. Als beide bewindspersonen het stokje van mij kunnen overnemen — de ambtenaren hebben al ontzettend veel werk verricht — hoop ik dat ze iets verder komen dan ik. Ik heb helaas de capaciteit niet, maar beide bewindspersonen wel.

Er ligt een aangenomen motie van de SP en de PvdA. Daarin stellen wij dat hulpverleners zich verplicht moeten bij- en nascholen. Ik liet net mijn getuigschrift zien, maar ik werk al zes jaar niet meer in de jeugdzorg. Het zou ongehoord zijn, denk ik, als ik mij zo, zonder enige na- en bijscholing met dit papiertje weer, hup, in de jeugdhulpverlening kan storten. Ik wil de juiste zorg voor kinderen, en dan moeten hulpverleners zich blijven scholen. Dat staat gelukkig ook in deze wet. De vraag blijft wie straks verantwoordelijk wordt voor de scholing. Is de staatssecretaris het met mij eens dat het niet enkel een verantwoordelijkheid is van de hulpverlener zelf, maar ook van de jeugdzorginstelling waar hij werkzaam is? Ik stel deze vraag aan beide bewindspersonen. Ik wil niet dat door bezuinigingen jeugdzorginstellingen het scholingsaanbod wegbezuinigen en hulpverleners noodgedwongen dure opleidingen zelf moeten inkopen, terwijl het salaris van een gemiddelde hulpverlener echt niet toereikend is voor deze dure, vaak particuliere opleidingen.

De gemeenten worden verantwoordelijk voor de jeugdzorg, maar krijgen van dit kabinet onvoldoende geld mee om dit verantwoord te regelen. Gemeenten worden geconfronteerd met een monsterlijke bezuiniging. Een kat in het nauw maakt rare sprongen. Ik ben bang dat dit ook zal gelden voor de gemeenten. Deze wet geeft gemeenten immers de mogelijkheid om heel rare sprongen te maken. Zo wordt het mogelijk gemaakt dat gemeenten ook als werkgever mogen optreden. Ze kunnen besluiten niet met een jeugdzorginstelling in zee te gaan maar in plaats daarvan allemaal zzp'ers in dienst te nemen. Ik krijg daar echt kippenvel van, en ik hoop dat dit ook geldt voor de bewindspersonen. Wij weten immers allemaal hoe het is gegaan in de thuiszorg. Daar werden thuiszorgmedewerkers massaal ontslagen en vervolgens in een alfahulpconstructie, als zzp'er dus, in dienst genomen. Dat was goedkoper. Er wordt immers geen pensioen opgebouwd en bij ziekte wordt er niet doorbetaald.

Dit is, was en blijft een grof schandaal. Ik wil dan ook dat dit wordt voorkomen in de jeugdzorg. Hoe gaan de bewindspersonen voorkomen dat gemeenten jeugdzorginstellingen maar opheffen en goedkope zzp's als jeugdhulpverleners in dienst nemen?

Ik ben erg verbaasd dat instellingen zelf verantwoordelijk worden voor de werktoedeling, dus de mate waarin zij professionals of mbo'ers en vrijwilligers het werk laten doen. De inspectie heeft hierop wel enig toezicht, maar mij is niet duidelijk wanneer zij tegen een instelling kan zeggen: jullie hebben te veel vrijwilligers in dienst, jullie krachten moeten professionals zijn. Die duidelijkheid vraag ik van beide bewindspersonen.

Hoe gaan beide bewindspersonen ervoor zorgen dat jeugdzorginstellingen en gemeenten professionals niet vervangen door vrijwilligers omdat dat goedkoper is? Hoe gaat de staatssecretaris voorkomen dat alle hbo-geschoolde krachten worden vervangen door mbo'ers, zodat jeugdzorginstellingen nog kunnen concurreren ten opzichte van de gemeenten? Hoe gaan beide bewindspersonen voorkomen dat gemeenten bijvoorbeeld mensen met een uitkering inzetten voor professionele jeugdzorg, zoals we massaal zien in de thuiszorg? Willen beide bewindspersonen garanderen dat er geen ongekwalificeerde mensen ingezet worden voor jeugdzorgtaken? Het is een gotspe dat er in de jeugdzorg zo wordt omgegaan met de kwaliteit van de zorg. Ik hoop dat beide bewindspersonen daar vandaag een eind aan maken, want daartoe hebben zij vandaag de mogelijkheid.

Het is duidelijk dat ik een hele hoop vragen heb. Ik vind de intentie van de wet heel goed, want de wet is echt een stap vooruit, maar met een intentie op zich kom je niet heel ver. Het is net alsof je van het kabinet een cadeautje krijgt waarvan je het inpakpapier fantastisch vindt, terwijl je geen idee hebt wat het cadeautje zelf is. Zo is het helaas ook bij deze wet.

De voorzitter:

Gaat u uw diploma nog inlijsten?

Mevrouw Kooiman (SP):

Ja, dat moet ik eigenlijk doen.

De voorzitter:

Het is een mooi diploma.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ja, heel mooi.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Voorzitter. Vandaag bespreken we een wet die bijdraagt aan de professionalisering van de jeugdzorg. D66 onderschrijft de noodzaak en het belang van verdere professionalisering van de jeugdzorg. Daar is de Kamer, in een andere samenstelling, al jaren geleden mee begonnen. D66 staat dan ook positief ten opzichte van het doel en de uitgangspunten van de wet. Wel heeft mijn fractie nog een aantal vragen. Ik hoop dat beide staatssecretarissen die vragen vandaag naar tevredenheid zullen beantwoorden.

Mijn eerste vraag betreft de timing van het wetsvoorstel. De jeugdzorg staat met de overheveling van taken en verantwoordelijkheden naar de gemeenten eigenlijk aan de vooravond van al die veranderingen, maar de wet heeft nog betrekking op de oude situatie, waarin provincies verantwoordelijk zijn voor de jeugdzorg. De wet die wij vandaag met elkaar bespreken, wijzigt de Wet op de jeugdzorg, maar die wordt per 1 januari volgend jaar vervangen door de Jeugdwet. Daarom vraag ik de bewindslieden waarom deze wet op dit moment komt en hoe deze wet zich verhoudt ten opzichte van de nieuwe Jeugdwet.

Het nieuwe kwaliteitsregister voor beroepsbeoefenaren in de jeugdzorg krijgt een belangrijke functie in de professionaliseringsslag. Er is gekozen voor een register op privaatrechtelijke grondslag. Mijn collega van de SP heeft daar al een vraag over gesteld. Er is niet een keuze gemaakt zoals bij het BIG-register voor artsen en verpleegkundigen, dat een publiekrechtelijke grondslag kent, terwijl het in de jeugdzorg heel vaak gaat over ingrijpende besluiten voor kinderen en hun ouders. Kunnen de staatssecretarissen in de beantwoording nog eens ingaan op de voors en tegens van beide opties, juist gelet op het soms ingrijpende karakter van het werk van de jeugdzorgprofessionals? En wat betekent dit voor de rechtspositie van de ouders? Is het publiekrechtelijke of het privaatrechtelijke sterker voor de positie van de ouders? Daar kwam ik aan de hand van de beantwoording van de vragen niet heel goed uit. Daarop krijg ik graag een reactie.

Het kwaliteitsregister staat in principe alleen open voor hbo-geschoolden of universitair geschoolden, terwijl in de jeugdzorg juist ook heel veel mensen met een mbo-opleiding werken, bijvoorbeeld als groepsleider of als muziektherapeut. Die mensen werken er soms al jaren en doen ook heel veel nuttig werk, maar zij kunnen alleen een EVC krijgen ofwel een erkenning van verworven competenties, een certificaat. Daarmee kunnen zij eventueel toegang krijgen tot een register. Waarom is dit onderscheid tussen mbo-geschoolden en degenen met een hbo-opleiding of academische opleiding gemaakt? En welke mogelijkheden krijgen mbo-geschoolde medewerkers in de jeugdzorg voor bijscholing, zodat zij zich alsnog kunnen kwalificeren voor opname in het register? Hoe worden zij daarbij ondersteund en hoe draagt de overheid daaraan bij?

Mijn vorige vraag hangt direct samen met de bepalingen rondom de norm voor de verantwoorde toedeling. Die houdt kortweg in dat in de jeugdzorg alleen kan worden gewerkt door of onder verantwoordelijkheid van professionals die geregistreerd staan in het kwaliteitsregister. Er zijn twee afwijkingsgronden: als taken zonder problemen voor de kwaliteit door iemand anders dan de geregistreerde professional kunnen worden uitgevoerd, of als een andere deskundigheid dan die van de jeugdzorgwerker of gedragswetenschapper moet worden ingezet. Dat lijkt heel helder, maar ik heb er toch een aantal vragen over. Want wat betekent dat nu concreet voor de jeugdprofessionals die niet in aanmerking komen voor registratie? Ik noemde net al de mbo-geschoolden, of de hoger opgeleiden die geen erkende opleiding gevolgd hebben. En wat betekent het bijvoorbeeld voor de zzp'ers in de jeugdzorg? Leidt deze norm ook niet tot een tijdelijke schaarste aan beroepskrachten in de sector, met als gevolg ook loonopdrijving?

Nogmaals, D66 hecht grote waarde aan een verdere professionalisering van de jeugdzorg, maar de huidige wet leidt ertoe dat de norm voor verantwoorde werktoedeling bijvoorbeeld ook geldt voor secretariële taken, en dat vind ik eerlijk gezegd wel erg zwaar. Ik ben er dan ook beducht voor dat dit leidt tot een explosie qua administratie en registratie, door het uitgangspunt van comply or explain. Waarom heeft de regering ervoor gekozen om het op deze manier te regelen? Waarom is niet gekozen voor afbakening van relevante taken of is er niet voor gekozen om mensen met een administratieve secretariële opleiding erbuiten te laten vallen?

De inspectie gaat toezicht houden op de uitvoering van de norm. Daarvoor zal ook een kwaliteitskader worden ontwikkeld. Ik vind het zeker belangrijk dat dit zorgvuldig gebeurt, gelet op alle veranderingen en op de decentralisaties in het sociale domein, maar het moet ook gebeuren op basis van de verscheidenheid die de jeugdzorg kent. Wat gebeurt er bijvoorbeeld met sectoren als de jeugd-ggz, de verstandelijkgehandicaptensector en de preventie, die naar hun aard echt anders zijn en toch niet onder deze wet vallen, maar straks wel onder het kwaliteitskader? In de gehandicaptensector wordt bijvoorbeeld gewerkt met competentieprofielen, waar iedereen volgens mij erg blij mee is. Ik heb begrepen dat er wordt geharmoniseerd, maar hoe kun je nu harmoniseren zonder de eigenheid van de verschillende sectoren tekort te doen? En wat gebeurt er als met de inwerkingtreding van de Jeugdwet op 1 januari 2015, gemeenten die zorg moeten gaan inkopen? Hoe ziet dat eindplaatje eruit? Gaan zij dan professionals die eronder vallen, bevoordelen ten opzichte van professionals die er niet onder vallen of die nog bezig zijn met hun eigen ontwikkelingsproces om te komen tot het kwaliteitskader? Ik vraag me eerlijk gezegd ook af of 1 januari 2015 voor dat kwaliteitskader haalbaar is. Ik hoor daar verschillende geluiden over vanuit de sector.

Een kwaliteitsregister is een belangrijk instrument, dus wij zijn daarvóór als we kijken naar de professionalisering van de jeugdzorg, maar het kan natuurlijk niet het enige instrument zijn. Het mag geen doel op zich zijn. Het gaat ook om de na- en bijscholing, en om ruimte voor reflectie en intervisie. Dat schrijft het kabinet gelukkig zelf ook in de memorie van toelichting. De Kamer heeft eerder een motie van mij en mevrouw Ypma aangenomen waarin de regering wordt verzocht om in de permanente educatie ook aandacht te besteden aan het omgaan met seksualiteit, zeker kijkend naar het rapport van mevrouw Samson. Kan de staatssecretaris toezeggen dat het onderwerp seksualiteit als uitvloeisel van deze wet ook echt wordt verankerd in de permanente educatie van de jeugdzorg?

In dit licht vraag ik ook aandacht voor het belang van waarheidsvinding. Met een amendement van mevrouw Van der Burg en mijzelf is in de Jeugdwet nu geregeld dat verslagen altijd gebaseerd moeten zijn op feiten. Ik ben heel blij dat we dat gerealiseerd hebben. Volgens mij is er ook een breed draagvlak in de Kamer. Uit het rapport van de Kinderombudsman over waarheidsvinding, dat we later nog in een algemeen overleg gaan behandelen, blijkt toch dat een van de grootste problemen is dat de medewerkers van Bureau Jeugdzorg niet altijd beschikken over de vaardigheden om te komen tot objectieve en feitelijke dossieropbouw. Dit vind ik een heel groot probleem met het oog op de werkzaamheden en de manier waarop naar jeugdzorg wordt gekeken. Daarom vindt D66 het belangrijk dat in het kader van de professionalisering van de jeugdzorg ook dit goed wordt geregeld, en dat het onderdeel uitmaakt van de permanente educatie van medewerkers in de jeugdzorg. Ik zou heel blij zijn als beide staatssecretarissen daarover de toezegging kunnen doen dat waarheidsvinding onderdeel wordt van de permanente educatie van medewerkers in de jeugdzorg. Het kwaliteitsregister hangt samen met de introductie van het tuchtrecht voor verschillende beroepsgroepen in de jeugdzorg. Het Tuchtcollege kan verschillende maatregelen opleggen, zoals een waarschuwing, een berisping, een schorsing en een schrapping uit het register. Kunnen de staatssecretarissen concreet maken in welke gevallen het kan leiden tot het zwaarste instrument, namelijk de schrapping? Ik ben blij dat uitspraken die worden gedaan in het kader van het tuchtrecht, ook openbaar worden gemaakt. Dat komt de transparantie ten goede. Dat is goed voor de cliënten, hun ouders en de instellingen. Ook de professionals in de jeugdzorg kunnen daar weer van leren. Het is mij nog onduidelijk wie precies klachtgerechtigd zijn en zaken aanhangig kunnen maken bij het Tuchtcollege. Ik heb gelezen dat dat in ieder geval de Inspectie Jeugdzorg is, maar kunnen bijvoorbeeld ook ouders een tuchtklacht indienen als zij voelen dat ze onheus worden bejegend? Wordt hun positie met deze wet nu eigenlijk versterkt of niet? Hoe verhoudt het tuchtrecht zich tot de reguliere klachtenprocedure waarover jeugdzorginstellingen ook moeten beschikken? Hoe worden ouders geïnformeerd bij welk klachtloket ze straks terecht kunnen?

D66 hecht veel waarde aan de verdere professionalisering van de jeugdzorg. Ik ben mijn collega's die voor mijn periode in de Kamer zaten, dankbaar dat zij daarvoor de bouwstenen hebben gelegd. Dit is een discussie van jaren. Uiteindelijk komt dat de kwaliteit van onze zorg voor kwetsbare jongeren en hun ouders ten goede. Ik heb nog wel een laatste vraag. Wordt de jeugdzorg straks ook aangesloten op het Kwaliteitsinstituut? Dat instituut heeft immers het doel om de kwaliteit van de in Nederland geleverde zorg te verbeteren. Wat mijn fractie betreft, zou dat onderdeel moeten zijn van de professionaliseringsslag.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Voorzitter. Aan de orde is de aanpassing van de Wet op de jeugdzorg en andere wetten met als bedoeling uiteindelijk de professionalisering van de jeugdzorg. Het is op zich natuurlijk een goede zaak dat in de jeugdzorg gewerkt wordt volgens bepaalde kwaliteitseisen. Wij dringen er wel bij de regering op aan om stappen te zetten om een eenheidsworst te voorkomen. Je hebt het namelijk over verschillende sectoren. Een oplossing hiervoor zou kunnen zijn dat het kwaliteitskader in het uitvoeringsbesluit voor bijvoorbeeld de verstandelijkgehandicaptensector, de welzijnssector of de ggz-sector gefaseerd in werking treedt dan wel aansluit bij het bestaande kwaliteitskader. Daarmee kan die eenheidsworst worden voorkomen. Kwaliteit in een gecertificeerde jeugdzorginstelling is natuurlijk iets anders dan kwaliteit bij bijvoorbeeld maatjesprojecten bij jongeren.

Wat gaat er nu straks gebeuren? Er komen allerlei kwaliteitseisen en er zal gewerkt worden via de norm van verantwoorde werktoedeling. Deze norm zal erop neerkomen dat jeugdhulpaanbieders het werk binnen hun organisatie moeten toedelen aan een geregistreerde jeugdprofessional tenzij aannemelijk gemaakt kan worden dat werktoedeling aan anderen niet leidt tot kwaliteitsverlies dan wel dat het noodzakelijk is om anderen het werk te laten doen. Comply or explain, het is zojuist al gezegd.

Bij de schriftelijke inbreng voor de behandeling van deze wet hebben de leden van de CDA-fractie gevraagd om dit wetsvoorstel zo veel mogelijk te laten aansluiten bij allerlei in de praktijk bestaande methoden voor professionalisering. Het antwoord was het volgende. "De regering deelt de visie van de CDA-fractie dat het thans gestarte traject in het smalle jeugdzorgdomein zo veel mogelijk aan moet sluiten bij de in de praktijk bestaande methoden van professionalisering in het brede jeugdhulpdomein. Daarom zal na de inwerkingtreding van de Jeugdwet als uitgangspunt gelden dat werkzaamheden in beginsel niet alleen worden toegedeeld aan beroepsbeoefenaren uit het kwaliteitsregister jeugd, maar dat zij ook aan BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren kunnen worden toegedeeld. De mogelijkheden die de norm van de verantwoorde werktoedeling biedt om van dat beginsel af te wijken, worden geoperationaliseerd in het brede kwaliteitskader. In dat kwaliteitskader kan zo veel mogelijk worden aangesloten bij de reeds bestaande kwaliteitssystemen." Nu ligt er een wetsvoorstel dat wel lijkt uit te gaan van één kwaliteitskader in plaats van de bestaande kwaliteitssystemen. Ik benadruk de meervoudsvorm hiervan. Hiermee zal de norm ook van toepassing worden op de zorg die bijvoorbeeld vanuit de gehandicaptensector wordt geboden aan kinderen en jongeren.

Voor de operationalisering van die norm van verantwoorde werktoedeling wordt nu een nieuw kwaliteitskader ontwikkeld. Dit kwaliteitskader zal worden ontwikkeld in overleg met alle betrokken branche- en beroepsorganisaties. Maar hoe gaat dat er dan uitzien? In de memorie van toelichting staat: "Het is nodig dat alle sectoren tijd en gelegenheid krijgen voor de gezamenlijke invulling van een breed kwaliteitskader dat in elk geval invulling geeft aan de norm van de verantwoorde werktoedeling. Het kwaliteitskader biedt handvatten bij het beantwoorden van de vraag wanneer wel en niet verantwoord werk aan andere dan geregistreerde professionals kan of moet worden toegedeeld. Voor de jeugdhulp zal een nieuw kwaliteitskader moeten worden ontwikkeld. De regering vindt het belangrijk dat de partijen uit de jeugdhulp (zoals cliëntenorganisaties, beroepsverenigingen, brancheorganisaties en gemeenten) dit nieuwe kwaliteitskader gezamenlijk ontwikkelen, zodat het beste van de verschillende kwaliteitssystemen hierin verenigd kan worden. Een gezamenlijk gedragen kwaliteitskader leidt tot een gelijk speelveld voor alle jeugdhulpaanbieders, waar nu nog sprake is van verschillende sectoren met elk hun eigen historie op het gebied van professionalisering. Op termijn zal gewerkt worden naar een integralere aanpak van professionalisering".

Het gaat steeds over "het kwaliteitskader", "dat kwaliteitskader". Dit moet dan voor het einde van dit jaar klaar zijn. Hier zit wat de CDA-fractie betreft nu precies de kneep. Voor het CDA, maar volgens mij voor iedereen, is welzijnswerk iets anders dan pedagogische ondersteuning. Dat is weer anders dan begeleiding van kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap. Zoals ik net ook al aangaf, zijn de activiteiten in de gecertificeerde gesloten jeugdzorg iets anders dan de eenvoudige ondersteuning op gemeentelijk niveau.

Door dit wetsvoorstel lijkt het alsof andere sectoren in het keurslijf van één sector worden gedwongen. Er wordt voorbijgegaan aan het feit dat de jeugdzorg al jaren bezig is om een kader te maken. Dat gaat niet zonder slag of stoot. Bezien vanuit dat perspectief is het op zijn minst curieus te noemen dat alle andere sectoren nu in minder dan een jaar in dat nieuwe keurslijf moeten worden gedwongen. Dat wekt de indruk dat alle sectoren met elkaar te vergelijken zijn, maar dat is niet zo, zoals ik al eerder stelde. Functieprofielen, opleidingsprogramma's, specialisaties en registratie van professionals zijn per sector volledig verschillend van opzet. Om dit goed naar elkaar toe te brengen is tijd nodig, voor zover dat al haalbaar is.

De eerste activiteiten om te komen tot een gemeenschappelijk kwaliteitskader zijn gestart. De planning is dat dit in november al klaar zou moeten zijn. Haalt de staatssecretaris dat? Straks is alles geregeld, althans op papier, als het gaat om kwaliteit. Maar gaat het dan goed? Zeilen wij dan met zijn allen een schitterende toekomst tegemoet in de jeugdhulp, ingaande op 1 januari 2015? Vanuit verschillende kanten bereiken ons verontrustende berichten.

Uit het rapport van de transitiecommissie blijkt dat de meeste gemeenten pas ver na de meicirculaire contracten gaan sluiten met zorginstellingen, terwijl ons ook vanuit de sector wordt voorgehouden dat 1 april aanstaande een bepalende datum is. Dat is de datum waarop accountantsgoedkeuringen moeten worden gegeven. Die kijken ook vooruit naar het aankomende jaar. Gaat dit nu goed? We hebben een brief van de staatssecretaris gekregen waarin eigenlijk wordt gezegd dat het hartstikke goed gaat, want er zijn afspraken met bureaus jeugdzorg, maar als ik kijk hoe die eruitzien, dan vraag ik me af of dat zo is. Want voor de landelijk werkende instellingen, zoals het Leo Kannerhuis of Fier Fryslân, staat er niet in dat die contracten al worden gesloten. Dan lijkt het ook nog alsof er verschillende voorstellen komen voor de frictiekosten. Zuid-Holland, Noord-Brabant en Gelderland lijken anders te worden behandeld dan het Bureau Jeugdzorg in Amsterdam. Ik maak dus van dit moment gebruik om dit nadrukkelijk onder de aandacht te brengen van de staatssecretaris. Straks treedt de Jeugdwet in werking. Straks hebben we de kwaliteit op papier geregeld en overzien we een veld van organisaties, zorginstellingen die omvallen omdat er te laat contracten gesloten zijn. Ik krijg zeker ook vandaag hierop graag een reactie van beide staatssecretarissen.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik hoor mevrouw Keijzer heel veel onderwerpen noemen die we nog met elkaar gaan behandelen. Zo hebben we volgende week een AO over de transitie. Ik hoor haar alleen nog niet ingaan op het onderwerp dat we vandaag behandelen: het kwaliteitsregister. Zij zegt wel iets over het kwaliteitskader en uit haar begrijpelijke zorgen over de vraag of het allemaal in een kader voor elkaar gekregen kan worden. Over het register heb ik mevrouw Keijzer echter nog niet gehoord, terwijl wij het vandaag volgens mij over dat onderwerp zouden hebben.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Wij hebben het wat mij betreft en volgens mij wat ons allemaal betreft over de aanpassingen van de Wet op de jeugdzorg en andere wetten ten behoeve van de professionalisering van de jeugdzorg. Dat heb ik volgens mij letterlijk gezegd. Bovendien heb ik de punten aangereikt die ik van belang vind. Ik heb aangegeven dat het goed is dat er afspraken over kwaliteit in de vorm van het kwaliteitsregister komen. Ik maak mij er wel grote zorgen om dat we zo direct een eenheidsworst krijgen die op de totale jeugdhulp neervalt en waarin welzijnsactiviteiten een plaats krijgen. Ik vraag mezelf echt af of dat de bedoeling is. Is dat niet het geval, dan is het goed dat de staatssecretaris mijn zorgen wegneemt. Als het wel gebeurt, wordt het allemaal volgens mij onbetaalbaar.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik moest mij er ook even in verdiepen om scherp te krijgen wat wij vandaag behandelen. Het kwaliteitskader heeft hiermee zeker raakvlakken. Het is dus heel goed om dat te behandelen, al gaat het vandaag ook over het kwaliteitsregister. Mag ik de conclusie trekken dat de CDA-fractie dat wel een heel goed initiatief vindt? Het is wel handig om dat scherp te hebben.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ja, want anders had ik aangegeven dat dat niet het geval was. Juist door met elkaar vast te stellen wat kwaliteit is in de jeugdzorg, hopen we met elkaar dat straks ook die jeugdhulp van een betere kwaliteit zal zijn. Daarover moeten we met ingang van 1 januari 2015 gaan spreken.

Mevrouw Agema (PVV):

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter. Voor ons ligt een voorstel van het kabinet voor de professionalisering van de jeugdzorg. Er zijn op dit moment nog grote problemen rond de overheveling naar de gemeentes. Ik denk dan ook dat dit debat ontijdig is. Over die overheveling moet eerst duidelijkheid ontstaan. De problemen die op ons pad komen, moeten eerst opgelost worden. Immers, die problemen zijn heel erg van belang voor de kwaliteit.

De afweging om een kind de juiste hulp te bieden, om een kind in een gezin te laten of juist uit huis te plaatsen, is in de praktijk niet te protocolleren. Dat lezen wij in de memorie van toelichting en dat kan ik van harte onderschrijven. Het hoogst haalbare is een professionele inschatting, maar er is geen garantie dat die inschatting de juiste is. Dat geldt ook voor de kwaliteit van professionals. Er worden fouten gemaakt en er worden goede beslissingen genomen. Het oordeel van de professionalisering is dat van professionele beroepsbeoefenaars wordt verwacht dat zij zich inschrijven in een beroepsregister, het Kwaliteitsregister Jeugdzorg. Dit register moet duidelijkheid bieden over de vakbekwaamheid ofwel de kwaliteit waarover een professional beschikt. Hierbij moeten de beroepsbeoefenaren voldoen aan de vereisten voor inschrijving. Maar wie zegt dat beroepsbeoefenaren met een bepaalde intelligentie geschikt zijn als professional als zij geen goede inschatting van bepaalde situaties kunnen maken of dat althans niet altijd doen? Daar draait het in wezen allemaal om. Professionals moeten de juiste inschatting kunnen maken van een gezinssituatie. Zij moeten kunnen inschatten waar het probleem vandaan komt.

Er zijn ouders die zich bij Bureau Jeugdzorg melden om hun kind te beschermen tegen de maatschappij waar het moeilijkheden mee heeft, bijvoorbeeld door pesterijen. Zij moeten dan niet direct het stempel krijgen dat hun opvoeding niet goed is, terwijl dat best wel vaak toch gebeurt. De jeugdzorg valt niet te protocolleren. Werkelijk geen enkel dossier is gelijk. Als je een aantal jaren Kamerlid bent, word je veel gebeld. Soms hoor je dat een hoogbejaarde in een verpleeghuis op een psychogeriatrische afdeling is geplaatst terwijl hij nog goed van geest is. Dan pleeg je een belletje en komt er meteen actie. Dan hoor je twee, drie dagen later dat mevrouw of mijnheer naar een andere afdeling is overgebracht waar zij of hij veel gelukkiger is. Maar als je gebeld wordt over individuele zaken in de jeugdzorg, ben je altijd met de handen gebonden. De dossiers zijn gejuridiseerd. Je kunt vaak niet helpen. Dat maakt het ontzettend moeilijk. Soms krijg je een dossier van kinderen die uit huis zijn geplaatst terwijl je, het dossier lezend, niet goed begrijpt waarom. Je krijgt ook weleens een dossier onder ogen van een kind van twee jaar dat peuken op het lijfje heeft uitgedrukt gekregen, terwijl het niet uit huis is geplaatst. Het is binnen de jeugdzorg ongelofelijk moeilijk om de juiste afwegingen te maken. Ik vind het lovenswaardig dat de bewindspersonen een poging doen om er met deze voorstellen verandering in te brengen, maar ik heb wel twijfels of dit kwaliteitsregister die verbetering zal geven waar wij met zijn allen zo naar op zoek zijn. Want ik ben dus wel op zoek naar die verbetering.

Professionaliteit zit bijvoorbeeld ook in het verminderen van lange wachttijden. Wij hoorden vrij recent van een ouder die een melding deed bij jeugdzorg van zorgen over het eigen kind, waarna het intakegesprek pas tien weken later kon plaatsvinden. In die tien weken kwam het kind in aanraking met de politie en kon het wel ineens direct geholpen worden. De ouder kwam vervolgens in een lastige situatie terecht. Díé professionalisering is natuurlijk ook van het grootste belang. Ik vind het heel lastig om kwaliteit te definiëren. Is de hoogte van de opleiding allesbepalend voor de juiste kwaliteit of is jarenlange ervaring een toevoeging? Ik wil ook een grapje maken. Er werd gesproken over de dossiers van de ingeschrevenen die zullen worden gewogen. Ik vroeg mij af of een dossier van 4 gram te licht zal worden bevonden. Is een dossier van 1 kilo goed genoeg? Ik denk dat dit heel lastig te meten is. Hoe ga je de ervaringen van de beroepsbeoefenaar wegen? Mag er één keer een fout zijn gemaakt of tien keer of twee keer of één op de honderd keer of drie op de tien keer? Ik denk dat dit heel lastig is. Ik zou daar meer over willen horen van de staatssecretaris.

Ik zei al dat er goede beroepsbeoefenaars zijn die over uitstekende kwaliteiten beschikken, maar die daarvoor nooit de benodigde opleiding hebben gevolgd. Zo ben ik een groot fan van Leontien van Moorsel. Ik weet niet of de bewindslieden het programma Tot Op Het Bot hebben gezien, maar ik vind het ongelooflijk bewonderenswaardig hoe iemand die anorexia aan den lijve heeft ondervonden, jonge meiden begeleidt die met deze ziekte worstelen. Ik vind het dan ook onterecht dat zij geen onderdeel kan worden van zo'n kwaliteitsregister. Ik vind dat zij een waanzinnig goede prestatie heeft neergezet, niet alleen in de topsport, maar ook in deze tak van sport. Laat de staatssecretaris beroepsbeoefenaren, zoals Leontien van Moorsel, dan aan de kant staan? Mogen zij pas in het kwaliteitsregister als zij alsnog een bepaalde opleiding hebben gevolgd? Is dat niet het paard achter de wagen spannen?

Ik heb ook wat kritiekpunten ten aanzien van het aantal kwaliteitskeurmerken dat wortel aan het schieten is. Nictiz zond ons daarvan in januari een overzicht toe. De afgelopen vijf jaar kwamen er acht kwalititeitskeurmerken, waarborgen, onderscheidingen, zegels en certificaten bij. Ik zal ze niet allemaal opnoemen, maar het zijn er 76. Ik heb het dan over het CCAF-keurmerk, het Planetree label, de Smiley Bronzen, Zilveren en Gouden keurmerken, het OERmerk, de NIAZ-accreditatie, de NHG-Praktijkaccreditering, de CE-markering, en het Perspekt bronzen keurmerk in de zorg en het Perspekt zilveren en gouden keurmerk in de zorg dat wij allemaal wel kennen. Ik ken die uit de verzorgingshuizen.

Het lastige van al die keurmerken is dat de betrokkenen die keurmerken allemaal heel graag willen hebben om te laten zien hoe goed en betrokken zij zijn. De andere kant van de medaille is echter dat organisaties dan heel erg bezig zijn met het verwerven van die keurmerken en dat alle tijd gaat zitten in registraties. Zorgmedewerkers zitten dan in het kantoortje allemaal formulieren in te vullen om maar zo'n mooi bronzen of zilveren keurmerk aan de muur te krijgen. Wij hebben echter ook organisaties die dat soort keurmerken aan de muur hebben hangen, gigantisch de mist in zien gaan. Wellicht kan de staatssecretaris reageren op deze wildgroei aan kwaliteitskeurmerken, zegels en certificaten. Ik denk dat dit een doorgeslagen geheel aan het worden is. Laat ik niet onder stoelen of banken steken dat er natuurlijk ook goedwerkende programma's zijn. Soms moet het echter voldoende zijn om best practices uit te wisselen. Het kwaliteitsinstituut of kwaliteitsorgaan dat wij hebben opgericht, zou zich dan ook moeten bezighouden met het uitwisselen van die best practices, zonder de drang naar onderscheidingen, waarborgen, keurmerken en certificaten voor aan de muur. Het gaat uiteindelijk om het resultaat dat wordt bereikt. Ik ben dan ook niet voor het voorliggende kwaliteitsregister. Er zijn goede en slechte hulpverleners en er zijn goede en slechte ervaringsdeskundigen, maar ik denk niet dat wij hiermee het kaf van het koren zullen scheiden. Ik denk dat het, hoewel onbedoeld, voor nog meer regeldruk zorgt, zonder garanties voor betere hulpverlening.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Voorzitter. Wij hebben het vandaag over een aanpassing van de Wet op de jeugdzorg in het kader van het professionaliseren. Ik wil toch nog even het bredere kader schetsen alvorens ik op het wetsvoorstel inga, omdat er veel veranderingen gaande zijn in de jeugdzorg. Of eigenlijk moet ik zeggen "de jeugdhulp", want het is veel breder. We hebben in de Tweede Kamer in oktober vorig jaar de Jeugdwet aangenomen, om ervoor te zorgen dat alles in één hand komt bij de gemeente: de financiële verantwoordelijkheid, de politieke verantwoordelijkheid en de uitvoeringstechnische verantwoordelijkheid voor de organisatie. We hebben daar ook de Wet gebruik burgerservicenummer bij behandeld, om de dossiers ordentelijk over te kunnen hevelen. Voor de ouders betekent deze verandering dat zij bij één bestuurslaag uitkomen. Een wethouder zal dichterbij zijn dan een staatssecretaris of een minister, al houdt de minister natuurlijk de stelselverantwoordelijkheid. De eerste verantwoordelijkheid komt echter straks te liggen bij de wethouder.

De verandering betekent ook dat gezinnen die nu met zes tot negentien hulpverleners te maken hebben, straks te maken krijgen met één plan, één gezin, één verantwoordelijke hulpverlener. In de wet staat één regisseur, maar voordat dit weer iemand wordt die alleen maar regisseert, zeg ik altijd: één verantwoordelijke hulpverlener. Voor de zorgaanbieders en voor de professionals die daar werken, betekent dit ook een enorme verandering. Ik heb bijvoorbeeld aangegeven dat ik graag met outcomecriteria wil werken. Dan kunnen we ervoor zorgen dat duidelijk wordt wat de hulpverleners met hun maatregelen bijdragen aan het daadwerkelijk weer laten participeren, op het juiste niveau — bijvoorbeeld op school of op het werk — van een kind met een kras op zijn ziel. Welke kras dat dan ook moge zijn. Dat is wat we tot dusverre hebben gedaan.

Al die wetten hebben tot doel om de zorg en ondersteuning dichter bij huis te brengen en sneller en beter te maken. Dat is uiteindelijk het doel dat we willen bereiken. En we willen ouders en kinderen weer centraal stellen, want ook dat is heel erg belangrijk. In de Jeugdwet zit een amendement van mijn collega Ypma, waarin heel duidelijk nog een keer benadrukt wordt dat ouders in de meeste situaties het recht hebben om eerst zelf een plan te maken als er een probleem is.

Vandaag spreken wij hier over het slotstuk, zou je bijna kunnen zeggen, van die hele reeks, namelijk de professional zelf. Immers, laten we duidelijk zijn: we kunnen heel veel willen, maar uiteindelijk hebben we de professional nodig voor de professionalisering van wat op dit moment nog jeugdzorg heet en straks jeugdhulp, en die is weer veel breder. Daarom is dit wetsvoorstel er voor de professionals. Het is echter ook ván de professionals. Ik ben heel blij dat we zijn gekomen tot het wetsvoorstel dat hier nu voorligt, want dit traject loopt al sinds 2006. Heel veel fracties hier in de Kamer hebben daar heel hard op aangedrongen. Het bleek niet zonder wetgeving te kunnen, dus is men in 2009 begonnen om te bezien hoe dit wettelijk geregeld moet worden. Daarvan ligt nu het resultaat voor in dit wetsvoorstel en, niet te vergeten, in de Algemene Maatregel van Bestuur, waarin een heleboel praktische zaken worden uitgewerkt. Van die AMvB hebben we ook kennis kunnen nemen.

De VVD waardeert het enorm dat de beroepsgroepen in die professionalisering zelf hun verantwoordelijkheid hebben genomen. Er was een duwtje nodig, maar ze zijn zelf gekomen met een voorstel van hoe het zou moeten gaan en daar is breed draagvlak voor. Daarmee geven we het vak eigenlijk weer terug aan de professionals. Er is hier vaak gesproken over de bureaucratie. We hebben de afgelopen jaren vaak afvinklijstjes gezien. "Als ik dit en dat heb gedaan, dan zal de kwaliteit wel goed zijn". Met dit wetsvoorstel stellen we de vakinhoudelijke richtlijnen weer centraal. De verwachting is dat daarmee de bureaucratie zal afnemen, en dat zou een groot goed zijn.

Professionalisering is een complex proces en kan niet zomaar top-down geregeld worden door deze bewindslieden. Dat moet samen met de sector gebeuren. De VVD begrijpt en onderschrijft dat we nu komen tot een stelsel met publieke kaders — de wet — die echter wel privaatrechtelijk worden ingevuld. We hebben immers nog een heel eind te gaan in het proces van die professionalisering. Dat onderschrijven wij en dat vinden wij hartstikke goed.

De VVD heeft nog wel een aantal vragen en opmerkingen. Op diverse punten wil ik graag een antwoord dan wel een toezegging horen van de staatssecretarissen. Ik heb twee groepen gemaakt van vragen en opmerkingen. De ene gaat meer over de beroepsgroepen en de andere gaat meer over het kwaliteitsregister. Ik begin met de beroepsgroepen. Het eerste punt is dat mij ter ore gekomen is dat in het kwaliteitsregister eigenlijk als eis wordt gesteld dat gedragswetenschappers een postmasteropleiding hebben. Je vraagt bij zo'n wetsvoorstel namelijk ook altijd in de praktijk hoe het nou uitpakt. Deze eis is er formeel niet, maar door de manier waarop het is opgezet, is hij er de facto wel. Een gewone gedragswetenschapper met een masteropleiding, die weliswaar capabel is en die nu in de jeugdzorg werkt, zou zich dus niet kunnen registreren. Hij heeft een tweejarige extra opleiding nodig om zich te kunnen registreren. Dit betekent dat al die mensen die deze opleiding niet hebben, zich niet kunnen registreren.

Registreren op zich is één, maar registratie betekent ook dat je je laat vallen onder het tuchtrecht, dat je aan na- en bijscholing doet, en dat er onderling uitwisseling en visitatie plaatsvindt om te kijken of je het goed doet; dat soort zaken. Dit lijkt ons buitengewoon ongewenst. Bovendien: waar moeten die gedragswetenschappers naartoe? Zij kunnen dan namelijk niet zelfstandig werken. Graag hoort mijn fractie hoe de staatssecretaris hiertegenaan kijkt.

Ik begrijp dat er wel overleg is tussen degene die het kwaliteitsregister uiteindelijk inricht, de beroepsgroepen en de partijen uit de jeugdzorg. Ik zou dit echter buitengewoon onwenselijk vinden en wil graag weten hoe de staatssecretarissen hierin zitten. Ook vraag ik op zijn minst de toezegging dat ze hier heel serieus naar zullen kijken. Dit lijkt me namelijk het paard achter de wagen spannen. Het betekent dat een heleboel mensen niet meer in de jeugdzorg kunnen werken, of daar in ieder geval niet meer zelfstandig kunnen werken. Dat is het eerste punt. Wat mijn fractie betreft is het een heel serieus punt.

Het tweede punt is de positie van de mbo'ers. Collega's hebben daar ook al over gesproken. Met de verantwoorde werktoedeling is het zo geregeld dat ze onder verantwoordelijkheid van een hbo'er of gedragswetenschapper zouden kunnen werken. Maar hoe gaat dat nou in de praktijk? Hoe gaat dit bij beroepsgroepen in de VGN? Zij vallen hier niet onder, maar vallen straks wel onder de bredere jeugdhulp. Hoe laten we die mensen toch hun werk goed doen, terwijl ze niet geregistreerd zijn? Daar komt bij dat bijvoorbeeld in de intramurale jeugdzorg vaak mbo'ers werken. Zij staan ook wel alleen op een groep. Hoe zien de staatssecretarissen dus dit punt? Hoe gaat dit in de praktijk werken? Ik hoor hier graag een reactie op. Wij vinden het namelijk wel belangrijk dat ook mbo'ers hun plek behouden en dat ze op een goede manier kunnen werken.

Daarnaast willen wij aandacht vragen voor het volgende. In de wet staat dat men vijf jaar de tijd krijgt om een hbo-opleiding af te ronden. Het hbo-niveau kan ook via een EVC-traject worden behaald. Dat is een soort bijscholingstraject voor mensen met praktijkervaring. Hoe denken de staatssecretarissen dat dit in de praktijk zal gaan bij zijinstromers en instromers? Ik noem bijvoorbeeld mensen die vanuit het gevangeniswezen de jeugdzorg zijn ingestroomd. Ze kunnen ook vanuit de politie instromen. Ze hebben een iets andere achtergrond op mbo-niveau, maar zijn vaak ontzettend waardevol voor bijvoorbeeld kinderen met gedragsproblemen. Kortom: hoe voorkomen we dat we deze mensen verliezen doordat we hierover niet hebben nagedacht? Ik hoor graag de reactie van de staatssecretarissen.

Ik kom dan op het punt van de professionals vanuit bijvoorbeeld de gehandicaptenzorg. Ook een aantal collega's heeft daar al over gesproken. Het is niet zo dat deze wet dat regelt. Deze wet regelt het puur voor de jeugdzorg. Er komt onder de Jeugdwet straks een uitvoeringsbesluit waarin het voor de andere sectoren geregeld zou moeten worden. Collega Bergkamp heeft al gevraagd hoe dat dan gaat. Daar sluit ik me maar even bij aan.

Behalve de vraag aan de staatssecretaris heb ik eigenlijk ook een vraag aan de sectoren die hierbij betrokken zijn. Die stel ik ook maar gewoon in dit debat. Wij hadden een Jeugdpoort-diner. Dat is een bijeenkomst waarvoor Kamerleden worden uitgenodigd en waar instanties, allerlei beroepsgroepen en brancheorganisaties met hen spreken over de punten die spelen. Dat is in december geweest, in elk geval voor het begin van dit jaar. Toen vroegen zij aandacht voor dit probleem. Ik heb toen gevraagd hoe lang dat dan duurt. Toen werd mij verteld: daar zijn we zo uit, dat hebben we in een maandje voor elkaar. Ik ben erg benieuwd waar dat kader en waar die voorstellen dan zijn. Als sectoren dat gezamenlijk tegen Kamerleden zeggen — ik was niet de enige tegen wie dat is gezegd — zou ik die voorstellen graag willen zien en zou ik niet willen dat dat eindeloos gaat duren. Mijn deur staat open en ik zie die voorstellen graag tegemoet. Kortom, ik wacht met spanning.

Dan kom ik bij het kwaliteitsregister. Ik ben blij dat de motie-Van der Burg c.s. over openbaarmaking van alle tuchtmaatregelen, die ik samen met de heer Dijsselbloem van de PvdA en mevrouw Dille van de PVV heb ingediend en die Kamerbreed is gesteund, nu uitgewerkt is met uitzondering van de waarschuwing. Wij hadden het zo met elkaar geregeld. Na een aantal vragenronden is duidelijk dat het inderdaad gaat gebeuren. Mijn fractie is daar zeer tevreden over. Wij zijn er ook heel tevreden over dat de inschrijving in het register niet afhankelijk is van het lidmaatschap van een beroepsgroep, maar dat ook zelfstandige beroepsbeoefenaren zich kunnen inschrijven. Het wordt dus niet een soort afscherming, maar het gaat puur om de kwaliteit. Dat zijn heel goede zaken.

Ik heb nog een vraag. Er was een brief van de organisatie die het stichtingenkader bewaakt: hoe zouden stichtingen eruit moeten zien. Zij gaf aan dat in de Algemene Maatregel van Bestuur die onder deze wet hangt — ik pak die er wel bij, want die vult de wet in — niet geregeld zou zijn hoe tot intrekking van de erkenning van die stichting wordt gekomen. Kunnen de staatssecretarissen aangeven of dat aangepast is of niet? Ik heb het niet gezien, maar ik kan het gemist hebben. Het is wel buitengewoon belangrijk, want het is het enige middel waarmee de staatssecretarissen kunnen ingrijpen als iets hun echt niet bevalt en als dat nodig is.

Ik heb nog een punt over de kosten van de registratie. Ik heb begrepen dat inschrijving in het BIG-register, waarin bijvoorbeeld de medici zijn geregistreerd — het kent eenzelfde principe, maar het is publiekrechtelijk geregeld — eenmalig €85 zou kosten. Dat heb ik in elk geval vernomen. Het kwaliteitsregister zou €150 vragen voor de hbo-geschoolden en zelfs €400 voor de gedragswetenschappers, en dat per jaar. Aangezien in de wet staat dat het kostendekkend moet zijn, wil ik graag weten waaruit dat verschil voortkomt. Het kan natuurlijk ook een concurrentienadeel opleveren voor de betreffende partijen. Ik ben heel benieuwd hoe dat wordt geregeld.

Het laatste punt onder het kwaliteitsregister betreft de handelingsverlegenheid. De Inspectie Jeugdzorg heeft aangegeven dat zij niet meer accepteert dat professionals handelingsverlegenheid aanvoeren als reden om niet in te grijpen, bijvoorbeeld bij seksueel misbruik of bij mishandeling van kinderen. Mijn fractie juicht toe dat de inspectie die stap heeft gezet en zegt: mensen zijn genoeg geschoold, wij accepteren dit niet meer als excuus dat je niks hebt gedaan. Als de Inspectie Jeugdzorg dit constateert en de situatie ernstig is, kan zij dan ook een tuchtklacht indienen bij het tuchtregister over deze professional? Is het dan puur op de professional gericht? Wat gebeurt er bijvoorbeeld bij de zorgaanbieder? Is daar ook nog iets op gericht of gaat dat via een andere weg? Dat wil ik graag weten, want het is natuurlijk mogelijk dat meerdere professionals binnen één organisatie ineens handelingsverlegen zijn. Dan zou je ook naar de organisatie moeten kijken? Hoe gaat dat?

Mijn fractie ziet graag de antwoorden van de staatssecretarissen op de vragen tegemoet. Ik heb de ene vraag zwaarder aangezet dan de andere, maar ik krijg graag antwoord op alle vragen. Ik zie met belangstelling uit naar de antwoorden. Wij zijn immers allemaal bezig in die drietrapsraket om te bezien hoe wij de jeugdzorg uiteindelijk voor ouders en kinderen beter en effectiever kunnen maken.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik heb in mijn termijn een aantal van mijn zorgen genoemd. Ik wil er graag één voorleggen aan mevrouw Van der Burg. Ik maak mij er zorgen over dat eigenlijk iedereen zich nu, maar ook nadat deze wet is ingevoerd, kan uitgeven voor hulpverlener, met name in de particuliere jeugdzorg. De kans bestaat dus dat gezinnen worden gelokt met heel mooie websites, maar dat er geen professionele zorg wordt geboden. Ik vraag de VVD-fractie of zij met de SP-fractie van mening is dat wij dat moeten zien te voorkomen.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik heb die zorgen gehoord. Ik heb een heleboel zorgen van mevrouw Kooiman gehoord, waarvan er volgens mij een aantal in de Algemene Maatregel van Bestuur worden geregeld. Dat hoor ik straks graag van de staatssecretaris. Juist doordat een professional moet zich registreren en aan opleidingseisen moet voldoen, lijkt mij dat de zorg van mevrouw Kooiman ten aanzien van de huidige situatie voor een groot deel weggenomen kan worden. Natuurlijk kunnen instellingen zich nog steeds positioneren door te zeggen dat zij jeugdhulp bieden. Als ouders ervoor kiezen om met iemand in zee te gaan zonder doorverwijzing, is dat nog altijd hun vrije keuze. Zij kunnen nu controleren — daarom heb ik zo de nadruk gelegd op de openbaarmaking — of de professional ingeschreven is in dat register. Volgens mij gaat het probleem dat mevrouw Kooiman noemt, daarmee niet op.

Mevrouw Kooiman (SP):

Het gaat inderdaad niet op waar het gaat om de reguliere jeugdzorg. Dat ben ik met mevrouw Van der Burg eens. Een gemeente moet zaken doen — dat wordt wellicht bij AMvB geregeld — met geregistreerde hulpverleners. Mijn zorg betreft met name de particuliere jeugdzorg, de zorg die niet geregeld wordt door gemeenten maar die wel gewoon kan worden aangeboden. Een arts moet altijd geregistreerd zijn. Die mag niet zomaar borstoperaties doen. Niemand mag zich zomaar uitgeven voor arts. Dat geldt echter niet voor hulpverleners. Met deze wet wordt niet voorkomen dat elke idioot zich straks nog kan voordoen als hulpverlener. Ik vraag de VVD-fractie of zij daar met de SP-fractie een einde aan wil maken.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Volgens mij geven wij met dit wetsvoorstel en de AMvB die daarbij hoort ouders juist de mogelijkheid om van tevoren te kijken met wie ze in zee gaan. Ik zie geen noodzaak om dat dicht te regelen. Wij geven ouders juist de middelen om het zelf na te kijken. Vandaar dat ik zo op die openbaarmaking van dat register zat, waardoor ouders gewoon kunnen kijken of iemand ingeschreven is et cetera. In sommige gevallen maken ouders toch een andere keuze. Dat zien wij ook in de medische wereld. Er zijn ook mensen in het alternatieve circuit waar men naartoe gaat voor hulp, al noemen die zich geen medicus. Wij maken nu transparant wie geregistreerd is en wie aan bepaalde kwaliteitseisen voldoet. Dat lijkt mij voldoende. Ik wil juist voorkomen dat wij weer allerlei extra regels maken, terwijl wij de ouders nu een instrument in handen geven om zelf na te kijken met wie zij te maken hebben.

Mevrouw Kooiman (SP):

Mevrouw Van der Burg heeft ook het betoog van mevrouw Agema gehoord, waarin zij een hele waslijst een keurmerken noemde. Ik vond het eigenlijk wel een mooi voorbeeld. Het is immers precies hetgeen waar ouders mee geconfronteerd worden, een hele waslijst aan keurmerken. Een keurmerk wil niet zeggen dat een hulpverlener in een particuliere jeugdzorg geregistreerd is, maar de schijn wordt wel gewekt. Daardoor krijgen ouders misschien het idee dat er niet met kinderen geknutseld wordt, om het maar zo te zeggen. Helaas neemt deze wet dat niet weg. Ik wil dat voor eens en voor altijd wordt voorkomen dat ouders in de val trappen van instellingen die met een heel mooie website ouders lokken, hoe slim ze ook zijn.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik heb nu twee keer geprobeerd om hier een antwoord op te geven. Wij geven nu juist met dit wetsvoorstel en de AMvB die erbij hoort de ouders de mogelijkheid om te checken met wie zij in zee gaan. Ik geloof niet dat wij kunnen garanderen dat er nooit mensen bij zitten die niet oké zijn. Ik ben hier dus niet voor. Ouders hebben juist met het kostbaarste goed dat ze hebben, een eigen verantwoordelijkheid om gebruik te maken van de mogelijkheden. Het register is officieel. Daar zitten eisen aan. Daar zit een publiek kader omheen. Wel moet er voorlichting komen om ouders erop te wijzen dat ze kunnen checken met wie ze in zee gaan op het moment dat dit register er is. Dat lijkt mij wel een goede vraag aan de staatssecretaris.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Brenda van twee jaar is door haar vader in een gevaarlijke situatie gebracht doordat hij haar meenam in de auto terwijl hij dronken was. Brenda kan opnieuw in zo'n gevaarlijke situatie komen als haar vader dronken is op het moment dat hij de zorg over haar heeft. Ga d'r maar aan staan als jeugdhulpverlener. Hoe ga je in zo'n situatie met de vader en de moeder in gesprek? Hoe zorg je ervoor dat je de mensen vindt die het belangrijk vinden dat het goed gaat met Brenda? Hoe bespreek je de feiten? Hoe weeg je de situatie, bespreek je de vervolgstappen, neem je beslissingen en leg je die vast in een familiegroepsplan? Dat zijn belangrijke vragen voor een jeugdhulpverlener. De jeugdzorg doet heel veel met jezelf. De Partij van de Arbeid neemt daarom haar petje af voor al die mensen die dagelijks steun of een behandeling geven aan kinderen en gezinnen, die erop afgaan en scherp zijn op de bescherming van kinderen, maar die de opvoeding ook niet overnemen.

De jeugdzorg is ingewikkeld, met veel spelers, die allemaal nodig zijn en waarbij niemand de baas is. Bevlogen professionals doen hun best voor kinderen, maar dat werkt niet in een slecht systeem met te weinig samenwerking en te veel bureaucratie. Met de nieuwe Jeugdwet hebben wij in Den Haag een eerste stap gezet door het stelselprobleem te verbeteren. Als wij professionals weer vertrouwen willen geven zodat zij zich bezig kunnen houden met kinderen en kwetsbare gezinnen in plaats van met het afvinken van lijstjes, dan moeten onze jeugdhulpverleners beter opgeleid zijn, ook via bij- en nascholing, en moeten er aan hen kwaliteitseisen worden gesteld.

Deze wetswijziging en de uitwerking in de AMvB ondersteunen daarbij. Daar zeg ik graag hartelijk dank voor aan het kabinet.

Ook de Partij van de Arbeid heeft altijd gepleit voor de professionalisering van de jeugdzorg en jeugdhulpverleners. Met de commissie-Kalsbeek kwam er al duidelijkheid over wat wij verwachten van en welke voorwaarden wij stellen aan jeugdhulpverleners, het opleidingsniveau, de beroepsethiek en over wat wij doen als jeugdhulpverleners in strijd met deze ethiek handelen. Deze wetswijziging zet dat voort. Ook de commissie-Samson heeft goede adviezen gegeven. De motie van collega Bergkamp en mij, waarin wij hebben gevraagd om zowel in basisopleidingen als in de permanente educatie structureel aandacht te vragen voor de seksuele ontwikkeling van kinderen en het bespreekbaar maken van seksualiteit, kan hiermee worden uitgevoerd.

De kwaliteitseisen dienen echter naar de mening van de PvdA gericht te zijn op de transformatie van het jeugdzorgstelsel. De nieuwe Jeugdwet is gestoeld op het "één gezin, één familiegroepsplan, één coördinerende hulpverlener"-denken: één gezin, één plan, één regisseur. Daarbij is het betrekken van het eigen netwerk en de eigen kracht van gezinnen van belang. De nieuwe Jeugdwet vraagt een andere manier van werken dan het huidige jeugdzorgstelsel. Zo moet de jeugdhulpverlener straks integraal gaan werken in bijvoorbeeld wijkteams en het eigen netwerk van gezinnen versterken bij het opstellen van het familiegroepsplan.

Ik heb daarom drie vragen aan de staatssecretarissen. Ten eerste, waarom heeft het voorgaande, dus het "één gezin, één plan, één regisseur"-denken maar ook het betrekken van het eigen netwerk, geen prominente plek gekregen in deze wetswijziging en AMvB? Mijn tweede vraag is: hoe zorgen wij ervoor dat professionals via bij- of nascholing het integraal werken binnen de Jeugdwet beheersen? En mijn derde vraag is: is hiermee al rekening gehouden bij de opleiding van nieuwe jeugdhulpverleners? Komt er een generatie studenten die breder opgeleid worden en als regisserende hulpverlener een familiegroepsplan kunnen opstellen samen met het eigen netwerk? De Partij van de Arbeid is namelijk van mening dat de opleidingen nu al rekening moeten houden met de vaardigheden die volgens de nieuwe Jeugdwet nodig zijn. Er is zojuist al verwezen naar de handelingsverlegenheid, maar het gaat erom dat die vaardigheden van het begin tot het einde beheerst worden. Dan heb ik het over erop af gaan, preventie, vroegsignalering, goed samenwerken met scholen tot en met de achterkant, als er echt sprake is van kindermishandeling: inschakeling van de forensische polikliniek, zodat onderzoek wordt gedaan en zodat een en ander tot een veroordeling kan leiden.

Zeven jaar geleden is het professionaliseringstraject begonnen voor de smalle jeugdzorg. Het ging nog niet over de LVG, waarbij het gaat om levenslange en levensbrede beperkingen en waarin inderdaad heel veel mbo'ers werken. Collega's verwezen daar ook al naar. Het ging ook nog niet over de jeugd-ggz, waar natuurlijk met BIG-geregistreerde jeugdhulpverleners wordt gewerkt. De inspanningen zijn nu nog uitsluitend gericht op het bepalen van de grenzen van het jeugddomein en de daaraan verbonden separate wet- en regelgeving. Er is tijd nodig om dat verder te ontwikkelen, maar een organisatie als MEE, die weliswaar niet onder deze wet valt, ervaart al wel de gevolgen daarvan. Bij de vaststelling van de Jeugdwet hebben wij in de motie-Ypma/Bergkamp, die door de Tweede Kamer is aangenomen, aangegeven dat we graag een breder kwaliteitssysteem willen, dat integraal van toepassing is op het hele sociale domein. Terwijl we wachten op afspraken voor het hele sociale domein, lopen we steeds het gevaar dat de regels voor jeugd nieuwe schotten opwerpen. In de ondersteuning van gezinnen wordt gestreefd naar een gezin, een plan en een hulpverlener, maar dat is alleen mogelijk als daar professionals bij kunnen van buiten de jeugdsector. Alleen dan kan een integrale, levensbrede en netwerkversterkende cliëntondersteuning en jeugdhulp geregistreerd worden.

Er wordt onder leiding van AEF gewerkt aan een kwaliteitskader. Maar de opstelling van een kwaliteitskader is een ingewikkeld en langdurig proces, krijg ik te horen, terwijl inderdaad eerder is gezegd dat dat binnen een maand gepiept zou moeten kunnen zijn. In ieder geval is de uitkomst op dit moment nog onduidelijk. Intussen gaan de ontwikkelingen wel door. In de praktijk trekken gemeenten hun eigen lijn en lopen vooruit op de wetgeving. De gemeente Rotterdam eist bijvoorbeeld nu al dat alle MEE-consulenten die met jeugdigen werken geregistreerd zijn. De wens van de Tweede Kamer is om te komen tot een integrale regeling, voor het hele sociale domein. Heeft de staatssecretaris al enig idee wanneer dat tot resultaat leidt?

Ondertussen moet iedereen zorgen dat hij geregistreerd is en blijft. Instellingen worden gecertificeerd en jeugdhulpverleners geregistreerd, tenzij ze kunnen uitleggen waarom ze hiermee niet werken, bijvoorbeeld doordat ze liever BIG-geregistreerden hebben. Hoe enthousiast is de VNG hier eigenlijk over? Hoe komt het kabinet samen met de VNG tot een gezamenlijke visie hierop? Anders gaan gemeenten ook zelf kwaliteitscriteria opstellen, en dat leidt weer tot een toename van de bureaucratie, wat wij onwenselijk vinden.

De meeste kwaliteitssystemen meten procedures, maar geen kwaliteit. Als je verantwoorde zorg verleent en volgens gecertificeerde methodes werkt met geregistreerde medewerkers en de inspectie ziet hierop toe, dan verbeteren we de jeugdzorg. Dit is dus een stap voorwaarts. Maar daarmee zijn we er nog niet. Professionals moeten hun verworven competenties kunnen toepassen in de praktijk, en ze moeten van elkaar leren. Door een cultuurverandering van voldoende reflectie en leren met en van elkaar, waarin intercollegiale intervisie normaal is, worden pas echt stappen gezet. Professionals in de jeugdzorg zijn dit soms verleerd. Protocollen werden een instrument voor risicomijdend gedrag. Daarom worden ze vervangen door vakinhoudelijke richtlijnen, die een kader bieden en geen keurslijf. Zo ontstaat meer ruimte voor de professional en is er tegelijkertijd houvast bij de uitoefening van hun moeilijke werk. Hierdoor kunnen ze minder werken met protocollen en regels, maar zich echt afvragen wat voor de gezinnen het beste zou zijn. Dat komt de kinderen, de ouders en de jeugdhulpverleners ten goede.

Ik zou graag de staatssecretarissen willen danken voor hun werk, en mevrouw Kalsbeek voor de start die ze heeft gemaakt met dit project.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik hoorde mevrouw Ypma net zeggen dat het goed is dat er een integrale regeling komt voor het hele sociale domein. In mijn inbreng heb ik namens het CDA aandacht gevraagd voor de mogelijkheid dat er in al dat werk dat in het kader van de jeugdhulp wordt gedaan, juist andere kwaliteiten worden gevraagd. Mevrouw Agema gaf net het mooie voorbeeld van Leontien van Moorsel, die geweldig goed werk doet met meisjes die anorexia hebben. Moet ik de woorden van mevrouw Ypma ook zo verstaan? Is het mogelijk dat er in die integrale regeling absoluut verschil gemaakt wordt qua eisen die worden gesteld aan mensen op basis van het werk dat ze moeten doen?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Het gaat ons er allemaal om dat kinderen en gezinnen de juiste hulp krijgen. De situaties verschillen echter. Er is al heel veel voorwerk gedaan in al die verschillende sectoren. Wij zouden het liefste zien dat er één voorstel komt, maar er is inderdaad verschil tussen sectoren. Het is een ingewikkelde situatie. Je wilt graag dat mensen binnen het sociale domein kunnen samenwerken, met verschillende achtergronden, opdat gezinnen de juiste zorg krijgen. Daartoe moet het allemaal leiden.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dat ben ik eens met mevrouw Ypma. Is het mogelijk dat er in die integrale regeling absoluut verschil is in de opleidingseisen die worden gesteld aan mensen? Net werd gezegd dat mensen met een mbo-opleiding fantastisch werk doen. Ik hoor mevrouw Ypma zeggen dat in gemeenten al wordt gezegd dat er voortaan alleen nog wordt gewerkt met geregistreerde mensen, hoogopgeleiden dus. Volgens mij mis je dan de essentie. Het allerbelangrijkste in de jeugdhulp is namelijk dat er een klik is tussen het kind, het gezin en de hulpverlener. Bovendien maak je het daarmee onnodig duur.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dat klopt, die vertrouwensband is succesfactor numero één als het gaat om goede hulpverlening. Het klopt ook dat je van verschillende groepen verschillende vaardigheden vraagt. De erkenning van verworven competenties vind ik heel mooi. Volgens mij zit ik op één lijn met mevrouw Keijzer als het gaat om die verschillende doelgroepen.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik ben blij dat wat mevrouw Keijzer voorstelt, eigenlijk al geregeld is in deze wet. U hebt net de zorgen gehoord die ik uitte naar aanleiding van de inbreng van de VVD-fractie. Het gaat dan om werktoedeling, bijvoorbeeld in de particuliere jeugdzorg. Ik wil niet dat er met kinderen wordt geknutseld. Hoe denkt de PvdA-fractie daarover?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Er mag inderdaad niet worden geëxperimenteerd met kinderen door goedbedoelende, maar onvoldoende opgeleide hulpverleners. Je kunt mensen echter niets verbieden. Op de school van mijn kinderen hangen ook A4'tjes met allerlei cursussen en trainingen voor kinderen. Je kunt mensen niet verbieden om daarvan gebruik te maken. Dit kwaliteitsregister is een enorme stap voorwaarts om datgene te voorkomen wat mevrouw Kooiman prachtig heeft omschreven. Daar zijn wij dan ook een groot voorstander van.

Mevrouw Kooiman (SP):

Dat is ook de reden dat ik wil aansluiten bij het BIG-register. We regelen dit immers wel voor artsen. We willen immers niet dat er borstoperaties worden gedaan door onbevoegden. Dat kan niet en dat mag niet in Nederland. Maar blijkbaar is het wel mogelijk dat mensen zich uitgeven voor hulpverlener en soms ook met getraumatiseerde kinderen werken, hoewel wij dat eigenlijk niet willen.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Via dit register regelen wij volgens mij voor de jeugdhulp wat mevrouw Kooiman zo graag wil regelen. Je kunt echter nooit voorkomen dat er allerlei trainingen worden aangeboden — trainingen die mensen 100% zelf moeten betalen — waarvan u en ik waarschijnlijk niet blij worden. Dat blijft mogelijk. Een jeugdbeschermer moet, net als een arts, iemand zijn die geregistreerd is. Ik zie wat dat betreft geen verschil tussen jeugdhulp en de geneeskundige handelingen. Je hebt er wel gradaties in. Als je ziek bent, kun je ook bij allerlei kwakzalvers aankloppen voor hulp. Als je dat 100% zelf wilt betalen en daarin gelooft, dan kan dat, binnen de geneeskunde en ook binnen de jeugdhulp.

De voorzitter:

U kijkt heel zielig, mevrouw Kooiman, u mag nog één vraag stellen.

Mevrouw Kooiman (SP):

Als het gaat om volwassenen vind ik dat helemaal terecht, maar het gaat hier vaak om kinderen, die niet op een website kunnen zien of iemand geregistreerd is of niet. Helaas, zo weet ik uit mijn eigen ervaring, komen heel wat gezinnen eerst bij die kwakzalvers terecht voordat ze daadwerkelijk geholpen worden. En dan is het soms al te laat. Mijn zorg gaat met name uit naar de kinderen en ik wil dat we dit voor eens en voor altijd regelen.

De voorzitter:

Dat was een statement en geen vraag, maar u mag erop reageren, mevrouw Ypma.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Wij delen dat wij vinden dat kinderen op de juiste manier geholpen moeten worden. Als ouders er echter voor kiezen om, als hun kind ernstig gepest wordt, eerst te gaan naar een socialevaardigheidstraining door iemand in wie ze vertrouwen hebben, dan hebben ze dat recht. Ergens ligt de grens. Zodra je met echte jeugdhulp te maken hebt, val je onder de wetgeving zoals wij die hopelijk naar aanleiding van dit voorstel gaan vaststellen. Maar het 100% uitsluiten, mevrouw Kooiman, dat kunnen we niet.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Ypma. U bent klaar met uw betoog, hè?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ja.

De vergadering wordt van 15.57 uur tot 16.18 uur geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan de staatssecretaris van VWS.

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun bijdragen. Ik laat aan het begin van mijn beantwoording nog even een aantal hoofdthema's van het debat de revue passeren, mede gebaseerd op de vragen die door de verschillende leden zijn gesteld. Ik hanteer daarbij de volgende blokjes. Waarom is deze wet er? Hoe werkt het systeem? Waarom is er een apart traject voor de jeugdzorg? Ten slotte beantwoord ik nog een aantal vragen per fractie. Mijn collega van Veiligheid en Justitie zal vervolgens ingaan op een aantal vragen rondom het tuchtrecht. Er is ook nog een aantal vragen gesteld over de positie van andere instellingen dan de Bureaus Jeugdzorg in de transitie.

Een belangrijke vraag is hoe we hulpverlening van goede kwaliteit door goede en goed opgeleide professionals waarborgen. De wetswijziging die vandaag voorligt, is hierin een belangrijke stap. Het is niet de enige stap, het is ook niet een voldoende voorwaarde, maar het is wel een belangrijke stap. Het is, gelet op de discussie die we de afgelopen maanden met elkaar hebben gevoerd over de veranderingen in de jeugdzorg en jeugdhulp, misschien ook een verwarrende stap, want er lopen inmiddels twee wetstrajecten tegelijkertijd waarin de professionalisering van de zorg voor jeugd een plaats heeft. Dat is deze wijziging van de Wet op de jeugdzorg en dat is de aangekondigde professionalisering in de Jeugdwet, terwijl we de Jeugdwet al hebben aangenomen.

Ik denk dat het goed is om nog even te schetsen hoe de wijziging van de Wet op de jeugdzorg die nu voorligt, zich verhoudt tot het traject van de Jeugdwet. Mevrouw Bergkamp heeft hier ook expliciet naar gevraagd. De voorliggende wijziging ziet op het domein van de jeugdzorg en de justitieorganisaties. Dat zijn de justitiële inrichtingen, de Halt-bureaus, de Raad voor de Kinderbescherming en Stichting Nidos. Op 25 april 2013 heb ik de aanpassing van de Wet op de jeugdzorg en enkele andere wetten ten behoeve van de professionalisering naar de Kamer gestuurd en op 22 november 2013 is de voorhangprocedure van de AMvB gestart. Die bespreken we vandaag.

Daarnaast zijn de Jeugdwet en de komende stelselwijziging een feit. Daarin moet de professionalisering in het nieuwe stelsel vorm krijgen. Momenteel wordt de professionaliseringsparagraaf in het uitvoeringsbesluit onder die nieuwe Jeugdwet voorbereid. Die AMvB, en dus ook de professionaliseringsparagraaf, zal bij de Kamer worden voorgehangen. Het streven is om dat nog voor het zomerreces te doen. Dat betekent dat de Kamer nog voor het zomerreces de vertaling van wat we nu bespreken in die nieuwe AMvB kan zien.

De voorgestelde wijziging van de Wet op de jeugdzorg heeft inderdaad een lange voorgeschiedenis. Mevrouw Van der Burg heeft daar ook op gewezen. Zij noemde 2006. In 2007 zette mijn ambtsvoorganger een handtekening onder het actieplan Professionalisering jeugdzorg en de instelling van de stuurgroep onder voorzitterschap van mevrouw Kalsbeek. Daar heeft mevrouw Ypma ook op gewezen. Het doel van dat actieplan was om te bevorderen dat in de jeugdzorg goede en goed opgeleide professionals werken en om de jeugdhulpverlening verder te verbeteren. Dat plan had toen inderdaad de steun van alle veldpartijen. Dat is ook heel begrijpelijk als je je nog eens even inleeft in wat er destijds speelde.

Het is misschien goed om die situatie in 2007 nog even in herinnering te roepen. Het imago van de sector jeugdzorg was toen op een dieptepunt beland. Er werd al jaren op verschillende manieren gewerkt aan het vergroten van de deskundigheid van medewerkers, maar alle incidenten die toen plaatsvonden droegen niet bij aan een herstel van dat imago. Dat imago had ook te lijden onder een aantal incidenten en onder discussies over de precieze juridische aansprakelijkheid van jeugdhulpmedewerkers bij al die incidenten. Dat heeft toch tot een beeld geleid van het proberen om risico's te vermijden, het invullen van protocollen en het leggen van de nadruk op verantwoording en registratie. We zagen ook een forse stijging van het aantal uithuisplaatsingen. Er was sprake van een defensieve houding die ook heel begrijpelijk was in een sector die onder zo'n ongelooflijk hoge druk stond.

Toen is zo'n beetje de kiem gelegd voor de discussie die we nu voeren. Die gaat over de vraag: hoe kunnen we ervoor zorgen dat we aan de voorkant van het proces terechtkomen, en niet in verantwoording, registratie en protocollen? Hoe kunnen we de kwaliteit van hulpverlening, en in het bijzonder de kwaliteit van de hulpverlener, vergroten en tegelijkertijd de bureaucratie verkleinen? Die wens leefde eigenlijk Kamerbreed. Het verdient wat mij betreft nog steeds grote complimenten dat het jeugdhulpveld toen de handen ineen heeft geslagen, dat het zelf een actieplan heeft opgesteld en de keuze heeft gemaakt om samen met professionals te werken in een door hen opgericht beroepsregister dat door het Rijk — dat is de vraag aan ons — als enige register kan worden erkend. Er was al de mogelijkheid van vrijwillige registratie. Mevrouw Van der Burg wees daar al op. Dat kwam eigenlijk onvoldoende tot stand. Het veld heeft daarom gevraagd een wettelijk kader te maken door een wijziging van de Wet op de jeugdzorg. Dat is ook door de toenmalige minister voor Jeugd en Gezin toegezegd en toen door uw Kamer unaniem ondersteund.

Inderdaad, mevrouw Ypma zei het ook, het belang van die professionalisering is toen niet alleen maar als kiem gelegd maar later ook nog als het ware overgenomen, ondersteund en nog van verdere prikkels voorzien door de commissie-Samsom naar aanleiding van het seksueel misbruik in de jeugdzorg. Die commissie zei daarover dat het heel belangrijk zou zijn om die professionalisering van de jeugdhulp en de jeugdzorg op een hoger plan te brengen.

Ik denk dat het dus heel belangrijk is dat wij dat doen, niet als enig en zaligmakend punt, maar wel als een heel belangrijke stap in de ontwikkeling van de jeugdzorg naar een professionele sector, waarin je nadenkt over je vak, waarin je elkaar aanspreekt op de uitoefening ervan en waarin je ook voortdurend leert wat nieuwe mogelijkheden zijn.

Wanneer je als jeugdige of als ouder een beroep moet doen op de jeugdhulp, dan wil je zeker weten dat je wordt geholpen door professionals die hun vak verstaan. Maar hoe weet je of dat zo is? Hoe weet je wie je beschermt tegen onzorgvuldig en ondeskundig handelen? Hoe kun je erop vertrouwen dat jouw hulpverlener inderdaad die professional is die zijn vak verstaat?

Dit misschien tegelijk ook een antwoord aan mevrouw Kooiman; ik kom daar straks nog even op terug. We regelen hier niet dat iedereen die kwaad wil of die onbedoeld kwaad doet dat niet meer zal doen. Wij regelen wel dat er in de reguliere jeugdhulp die wij kennen en die door de gemeente wordt betaald, geregistreerde professionals zijn in een openbaar register. Dat kan iedereen raadplegen en daarin kun je zien, als je naar goede jeugdhulp wil, dat je naar een club kunt gaan met geregistreerde professionals. Alle aanbieders hebben op zich genomen om ook met dat systeem te gaan werken.

Is dat nu voldoende voorwaarde? Dit zeg ik ook een beetje in de richting van mevrouw Agema. Nee, dat moet je natuurlijk altijd een beetje wegen, maar het is wel relevant of iemand een ter zake doende opleiding heeft gevolgd, bekend is met de nieuwste inzichten aangaande de hulpverlening, zich houdt aan een norm — die wordt ingevuld door professionele standaarden, zoals geschreven en ongeschreven beroepsethische normen, een beroepscode, richtlijnen en veldnormen, zoals in alle andere vakken plaatsvindt — zich verder regelmatig laat bijscholen en inderdaad tijd inruimt voor reflectie als dat nodig is.

U zult zien dat ook in die AMvB staat dat wij dan niet alleen kijken naar het papiertje maar ook naar de kennis, de vaardigheden en de ervaring die is opgebouwd in het werk in de sector zelf.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik weet niet of de staatsecretaris er nog op terugkomt maar hij noemde het al wel.

Staatssecretaris Van Rijn:

Allebei.

Mevrouw Kooiman (SP):

Als hij nog terugkomt op het deel zorg voor kinderen, ook in de particuliere jeugdzorg, dan wacht ik nog even.

De voorzitter:

Dat is goed. Gaat u verder, staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Rijn:

De sector zelf is ervan overtuigd dat die beroepsnormen, die professionele standaarden, de manier waarop het vak wordt vormgegeven het best tot stand komen door een structuur van beroepsregistratie, inschrijving in een beroepsregister en met name de notie dat het niet alleen die inschrijving in het beroepsregister is maar dat die tegelijkertijd ook een stimulans is voor vakbekwaamheid.

Immers, die registratie sterkt ook de verbondenheid met professionele standaarden. Door de inschrijving in een register te koppelen aan het systeem van tuchtrechtelijke handhaving in het geval van overtreding, worden de professionals zich bij de uitvoering van de taken bewust van de standaarden en krijgen hulpverleners een grotere autonomie. Er is dan meer vakbekwaamheid maar ook een sterkere verantwoordelijkheid om je bij te scholen, een leven lang te leren, en te reflecteren op de vraag hoe je je verhoudt tot de beroepscode en het tuchtrecht.

Ik denk dat het een van de belangrijkste zaken is, die je ook steeds ziet bij dit soort beroepsregistraties. Een groot pluspunt daarvan is dat professionals zelf ook worden gedwongen een inschatting te maken wanneer iets is misgegaan, dat professionals volgens de geldende professionele standaarden state of the art kunnen werken, dat het register openbaar is, en dat opdrachtgevers en klanten daarin kunnen zien of een hulpverlener is geregistreerd. Dat biedt dus ook zekerheid voor jongeren en ouderen.

Sinds 2007 is er ook in de sector het nodige gebeurd. Er zijn ook goede resultaten geboekt. De competentieprofielen voor de jeugdzorgwerker en de gedragswetenschapper in de jeugdzorg zijn gereed. Er is een uitstroomprofiel in het hbo vastgesteld, die gebaseerd is op het competentieprofiel voor de jeugdzorgwerker. Er is een beroepscode voor hbo-jeugdzorgwerkers ontwikkeld. Door de grote inzet van de beroepsverenigingen is er één beroepsregister voor het hbo en het wetenschappelijk onderwijs opgericht, waar ook het tuchtrecht deel van uitmaakt. Er is een richtlijnenprogramma gestart voor de ontwikkeling van veertien richtlijnen, die in 2014 en 2015 beschikbaar komen en er is een databank opgericht met geaccrediteerde bij- en nascholing. Vooruitlopend op de wettelijke regeling, hebben inmiddels 15.000 jeugdzorgwerkers, ruim 800 orthopedagogen en bijna 400 kinder- en jeugdpsychologen zich aangemeld voor registratie. Ik denk dat dit een belangrijke ontwikkeling is, die niet ontstaan is doordat deze wet er komt, maar die in het vooruitzicht van deze wet een impuls heeft gegeven aan de jeugdzorgsector om zelf de hand aan de ploeg te slaan, om zelf verantwoordelijkheid te nemen en om te bekijken hoe er meer evidencebased en outcomegericht gewerkt kan worden en hoe je elkaar aanspreekt op professioneel handelen.

Hoe gaat dat straks in de praktijk werken? De Wet op de jeugdzorg bevat de eis van het leveren van verantwoorde zorg, dat wil zeggen: zorg van goed niveau, die veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of de ouder. De aanbieder van jeugdzorg moet het werk zodanig toedelen dat het ten goede komt aan de kwaliteit van de geboden zorg. Daarmee kom je vanzelf op het onderwerp de norm van verantwoorde werktoedeling. Die norm heeft als uitgangspunt dat de in het Kwaliteitsregister Jeugdzorg geregistreerde professional wordt ingezet voor die werkzaamheden waarin zijn vaardigheden nodig zijn.

Er zijn inderdaad twee uitzonderingen, namelijk als het niet leidt tot kwaliteitsverlies of als het noodzakelijk is om het werk anders toe te delen. Ik noem een simpel voorbeeld. Als je de portier bent van een jeugdzorgaanbieder, hoef je natuurlijk niet geregistreerd te zijn. Maar ook een psychiater die niet in het Kwaliteitsregister Jeugdzorg is ingeschreven, maar die in het BIG-register is ingeschreven, moet kunnen worden ingezet. Dat betekent dat de norm van verantwoorde werktoedeling ervoor zorgt dat professionals in die gebieden worden ingezet waarin zij deskundig zijn. Over het algemeen kunnen professionals zelf zeer goed inschatten waar sprake is van verantwoorde werktoedeling.

Ik denk dat het belangrijk is dat de zorgaanbieder, de werkgever, elke keer kan aantonen dat aan de norm van verantwoorde werktoedeling wordt voldaan. De ene jeugdhulp is de andere niet. De ene organisatie is de andere niet. Nogmaals, in de meeste gevallen zal het glashelder zijn. Om de werkgever daar handvatten voor te bieden, hebben alle partijen in de jeugdzorg een kwaliteitskader vastgesteld dat helpt bij het beantwoorden van de vraag wanneer de inzet van een geregistreerde professional geboden is.

Mevrouw Bergkamp (D66):

De staatssecretaris geeft aan dat het bij bepaalde groepen vanzelfsprekend is dat zij er niet onder vallen, bijvoorbeeld de portier. Ik gebruikte zelf het voorbeeld van iemand die de administratie doet. Moet een instelling dit wel op papier zetten? Moeten zij verantwoorden wie er wel onder valt en wie niet. Met andere woorden, leidt dit tot extra administratie? Waarom is er niet meer gekozen voor een afbakening van groepen?

Staatssecretaris Van Rijn:

Omdat een en ander in veel gevallen al vastligt in het organisatieplaatje. Daar hoef je dus niet zo gek veel anders voor te doen. Het is vooral gericht op de vraag hoe je wordt ingezet voor interventies en hoe je daar het werk hebt verdeeld. In veel gevallen kun je echter volstaan met te laten zien hoe je organisatie eruitziet. Ik vind het heel aardig dat in de wet geen ideaal model wordt opgelegd en dat niet wordt gezegd: zo moet je het regelen en de inspectie zal even afvinken hoe het zit. De werkgever, de aanbieder moet echter aantonen welke professionals hij voor bepaalde interventies inzet en welke deskundigheden hij voor andere werkzaamheden inzet. Vervolgens wordt de inspectie gedwongen om ter plekke te kijken of een en ander deugt. Het kan op papier wel mooi deugen, maar deugt het in de praktijk en kun je het ook motiveren? Nogmaals, ik heb de inspectie gevraagd om te bekijken of zij met dat kader kan werken. Dat houdt ook verband met de vraag van mevrouw Bergkamp of het niet leidt tot een geweldige toestand. De inspectie heeft mij laten weten dat er heel goed te werken is met de huidige invulling van het kader.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Het is een geruststelling dat een organisatie ook een organisatieplaatje kan laten zien en dat dit voldoende bewijs is …

Staatssecretaris Van Rijn:

Kan zijn.

Mevrouw Bergkamp (D66):

... dat er geen uitgebreide registratie moet plaatsvinden. Ik vraag mij nog wel af of er in het register een koppeling moet zijn aan de opleiding of aan de functie. Als je een opleiding op hbo-niveau hebt gevolgd en je vervult een mbo-functie, kun je dan wel of niet onderdeel uitmaken van het register?

Staatssecretaris Van Rijn:

Uit mijn hoofd gezegd staat er in de AMvB dat er naar de opleiding wordt gekeken, maar ook naar de vaardigheden. Dat betekent dat iemand in de registratie kan worden opgenomen. Overigens kan ook het omgekeerde zich voordoen, namelijk een mbo'er die op een hoger niveau werkt. Dan moet je dat hbo-niveau halen om geregistreerd te kunnen worden.

Ik ga nader in op de functiekant. In de jeugdzorg staan wij nog maar aan het begin van een beroepsontwikkeling. Nu is er nog een sterke koppeling aan de jeugdmedewerker en de gedragswetenschapper met daaraan verbonden de opleiding en de registratie. Als wij verder gaan naar een normale ontwikkeling van beroepen in de jeugdzorg, dan zul je zien dat wij langzaam over kunnen gaan naar een meer functiegerichte registratie of beroepsgerichte registratie, zoals in het BIG-register. Over dat register zijn vragen gesteld. Wij zijn nog niet zo ver, maar je moet niet uitsluiten dat je dit over enige tijd functiegericht of beroepsgericht kunt doen.

De voorzitter:

Nu echt tot slot, mevrouw Bergkamp.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Nog even het volgende om te controleren of ik het echt begrijp. Er is nu een koppeling aan de opleiding en nog niet aan de functie, maar het kan zijn dat er in de toekomst een koppeling aan de functie komt. Heb ik dat goed begrepen?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik betrek hier meteen het antwoord op een vraag van mevrouw Kooiman bij. Wat zij heeft ontdekt, hebben wij ook ontdekt. Je kunt wel zeggen dat wij de BIG van toepassing verklaren, maar dan moet je een range van beroepen hebben die al helemaal uitgekristalliseerd zijn. Dat is niet zo. Daarom hebben wij voor deze insteek gekozen. Maar wat niet is, kan nog komen. De ambtenaren werken net zo hard voor Kamerleden als voor mij.

Mevrouw Kooiman (SP):

Mijn medewerker heeft inderdaad hulp gevraagd aan het ministerie en heeft tien pagina's vol met allerlei tips gehad. Als de staatssecretaris nog wil aansluiten bij het BIG-register — wat de voorkeur van de SP heeft — dan is er genoeg kennis op het ministerie.

Staatssecretaris Van Rijn:

De kennis op het ministerie, die ik zeer hoog acht, heeft er ook toe geleid dat mevrouw Kooiman de conclusie heeft getrokken dat dit nu niet kan. Ik trek die conclusie ook. Ik heb gezegd dat je nooit weet hoe de professionalisering zich in de toekomst ontwikkelt. Wij zullen die nauwlettend volgen. Daar waar het kan, zullen wij hier op termijn naar kijken.

Het kwaliteitskader is op 21 maart van dit jaar door de veldpartijen vastgesteld en ter informatie aan de Kamer gezonden. De Inspectie jeugdzorg zal haar toetsing op dit kwaliteitskader baseren om de norm te handhaven.

Ook is belangrijk dat door de beroepsgroepen een model professioneel statuut is vormgegeven. Dat biedt een handvat voor de invulling van de relatie tussen werkgever en geregistreerde jeugdprofessional. Dat geeft de professional een steuntje in de rug, want er is onder andere in geregeld dat de jeugdprofessional moet kunnen werken volgens de beroepsnormen waaraan hij door de inschrijving in het kwaliteitsregister gehouden kan worden. Het kan ook duidelijkheid bieden indien er spanning komt tussen het organisatiebelang en het werken volgens de beroepsnormen. Het statuut geeft de beroepsgroep daarbij een steuntje in de rug.

Er zijn vragen gesteld over de norm. Moeten degenen die op mbo-niveau werken massaal worden bijgeschoold? Het antwoord is nee. Mevrouw Ypma wijst er terecht op dat een groot deel van de hulpverlening uitstekend door mbo-geschoolden kan worden gedaan. Ik onderschrijf dat volledig. Zonder hen zou de jeugdzorg niet kunnen draaien.

Bij de start van het professionaliseringstraject is bewust gekozen voor het verplicht registreren van twee beroepen: de gedragswetenschapper en de jeugdwerker in het primaire proces van de jeugdzorg. Bij de aanvang is hiervoor gekozen omdat de eersten zeer betrokken zijn bij allerlei beslissingen die ingrijpen in het leven van kinderen en hun opvoeders en de mbo'ers vaak werkzaam zijn in de begeleiding of de ondersteuning. Ik herhaal nog eens duidelijk dat dit niet betekent dat de werkzaamheden van mbo'ers op een andere manier moeten worden gewaardeerd, juist niet. Overigens kunnen mbo'ers in het kader van hun loopbaanontwikkeling een hbo-opleiding volgen of een opleiding als zij-instromer. Vervolgens kunnen zij zich laten registreren. Een aantal leden heeft al gewezen op de Erkenning Verworven Competenties, de EVC.

Voor mbo'ers wordt bij- en nascholing als onderdeel van het systeem gericht op een leven lang leren opgenomen in het kwaliteitskader. Naar aanleiding van vragen van de Kamer zal daar bijvoorbeeld het voorkomen van seksueel misbruik in worden geïntegreerd. Dat kader is weer tot stand gekomen naar aanleiding van het rapport van de commissie-Samson.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dat is een heldere toelichting van de staatssecretaris over de mbo'ers, die wij allemaal bijzonder waarderen. In de wijziging van het wetsvoorstel, in het wetgevingsrapport, staat op de laatste bladzijde: "Mbo'ers, werkzaam in de jeugdzorg, zullen in staat worden gesteld door instroomprogramma's het vereiste niveau te halen." Kan de staatssecretaris een toelichting geven op zijn plannen om dit te realiseren?

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat moet vooral met de beroepsgroep worden uitgewerkt. Als mbo'ers eigenlijk al op een hoger niveau werken, moeten zij in staat worden gesteld om via een bijscholingsprogramma op dat hogere niveau te komen, zodat zij ook daarop geregistreerd kunnen worden. Je wordt op zich ingezet op je eigen niveau. In de praktijk werken soms mensen op een hoger niveau dan waarvoor zij gekwalificeerd zijn. Dat kun je een tijdje goedvinden. Het lijkt mij dan echter goed dat de werkgever er middels bij- en nascholing voor zorgt dat zij niet alleen op het hogere niveau werken, maar er ook de kwalificaties voor halen, zodat zij om een registratie op dat niveau kunnen vragen.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Betekent dat ook dat mbo'ers die gewoon op hun niveau willen blijven, dat mogen? Mogen zij blijven werken in de ondersteunende zin, zoals de staatssecretaris dat net aangaf?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ja. Ik zal er straks preciezer op ingaan, naar aanleiding van de vragen van mevrouw Ypma. Het antwoord is dus ja. Sterker nog, dat hoop ik ook. De jeugdzorg kan immers niet zonder de grote inzet van de mbo'ers.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik heb nog een vraag over de mbo'ers. Ik heb in de praktijk nagevraagd hoe daar op dit moment mee wordt omgegaan. Er zijn instellingen die kijken of de mbo'ers kunnen worden bijgeschoold tot hbo-niveau, via de twee trajecten die er zijn. Als dat niet gebeurt, is de vraag of zij in dienst blijven. Er zijn ook instellingen die er op een andere manier mee omgaan. Zij proberen het via de werktoedeling te regelen. Dat is uiteraard aan instellingen. Er is echter wel een punt van aandacht. Stel dat instellingen alleen maar naar dat papiertje gaan kijken. Dan hebben wij toch met zijn alleen een enorm probleem, ook met de zijinstromers — ik heb daar net al wat over gezegd — die bijvoorbeeld van justitie, het gevangeniswezen of de politie komen? Die hebben wij heel hard nodig, juist bij kinderen die gedragsproblemen hebben en op een andere manier benaderd moeten worden. Hoe kijkt de staatssecretaris daartegenaan? Ik ben erg van de vrijheid en van de professionaliteit van de beroepsgroepen. De vraag is echter hoe wij voorkomen dat ongewenste effecten ontstaan.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat ben ik met mevrouw Van der Burg eens. Staatssecretaris Teeven zal nog op die specifieke zijinstroom ingaan. Er staat overigens niet voor niets in die AMvB dat de aanbieder bij de toedeling van taken rekening moet houden met specifieke kennis en vaardigheden van de betrokkene. Je kunt zeggen dat sommige werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door geregistreerde professionals. In de norm voor verantwoorde toedeling kun je natuurlijk rekening houden met wie waarvoor wordt ingezet, en ook met de kennis en vaardigheden van mensen met een andere competentie of mensen die uit een andere baan komen. Het feit dat je regelt wat door een geregistreerde professional moet worden uitgevoerd, zegt niets over de belangrijke taken — dat zijn heel veel taken — die je juist in die norm voor verantwoorde toedeling toeschrijft aan mensen die kennis en vaardigheden hebben, die een mbo-opleiding hebben of die een zijinstroomtraject hebben gevolgd. Die zijn juist in zo'n instelling van onschatbare waarde.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik heb in mijn inbreng gezegd dat op een aantal plekken in intramurale afdelingen veel mbo'ers werken. Soms zit er één op een groep, zonder dat er een hbo'er is. Er zijn instellingen die daar op een bepaalde manier mee omgaan, die werken met beschikbaarheid. Hoe ziet de staatssecretaris dat soort trajecten voor zich, gegeven de eis dat er geregistreerde professionals moeten zijn? Wie is er verantwoordelijk als het niet goed gaat met die mbo'er? Is dat de hbo'er die formeel ergens verantwoordelijk is?

Staatssecretaris Van Rijn:

De werkgever bepaalt de inzet van personeel. Er kan zijn voorgeschreven dat bepaalde werkzaamheden door de geregistreerde professional moeten worden gedaan. Dat moet dan gebeuren, tenzij in de norm voor verantwoorde werktoedeling staat dat het niet anders kan. In zo'n situatie moet de werkgever ten genoegen van de inspectie aantonen of dat inderdaad verantwoord is. Op die manier wordt dat dus toetsbaar gemaakt. Dus ja, men kan ervoor kiezen om het door een geregistreerde professional te laten doen. Als men daarvoor niet kiest, moet er wel even worden gekeken of dat verantwoord is. Dan moet de werkgever aantonen dat dit een verantwoorde manier van werken is. Dat helpt dus aan twee kanten. Enerzijds wordt het mogelijk gemaakt dat een mbo'er met heel veel kennis en ervaring de taak uitvoert. Hij of zij kan dat wellicht prima aan, maar de werkgever moet dat dan wel aantonen. Anderzijds kun je je afvragen of er sprake is van een verantwoorde werktoedeling als iemand met heel weinig ervaring in z'n eentje op een groep staat. Daarop kan een werkgever dus door de inspectie worden aangesproken.

Een andere vraag die bij de werking in de praktijk aan de orde kwam, was de vraag of het systeem niet onnodig duur is. Hoe werkt dit? Is er sprake van prijsopdrijving? Leidt de kwaliteitsvraag niet tot schaarste en loonopdrijving? Hoe zit het met de kosten? Antwoorden op die vragen hangen een beetje af van de manier waarop je dit weegt. Dit is ook een kwestie van lange termijn en korte termijn. Elk professionaliseringstraject zal enerzijds kunnen veroorzaken dat de kosten stijgen als de eisen, en dus ook de scholingseisen, stijgen. Dat brengt immers kosten met zich mee. Daarbij is overigens niets nieuws onder de zon. Werkgevers en werknemers moeten immers jaarlijks tijdens de cao-onderhandelingen met elkaar bespreken wat men doet met scholing, bij- en nascholing in de organisaties.

Anderzijds kan dit leiden tot kostendaling. Ik zei zojuist al dat het systeem van beroepsregistratie er ook toe kan en moet leiden dat de bureaucratie in de uitvoering, met protocollen, registraties en het jezelf indekken, afneemt. Het een gaat volgens mij een beetje hand in hand met het ander. Een professional die gesteund door die beroepsregistratie zeker is van zijn capaciteit en weet wat de beroepsnormen zijn, zal ook met meer zekerheid kunnen handelen. Hij hoeft niet allerlei protocollen op te stellen om er maar voor te zorgen dat het allemaal goed gaat.

Ik noemde zojuist de incidenten al. We leren daarvan dat we met deze wet moeten aansluiten bij de professionaliteit van de professional. Die moet weer wat meer body en power worden gegeven. Ik zeg nogmaals dat dit niet de enige stap is die we zetten. We moeten er verder voor zorgen dat er misschien wat meer tijd en aandacht beschikbaar komt voor de jeugdigen doordat er misschien wat minder tijd nodig is voor het meer defensief registreren en protocolleren. Dat laatste is volgens mij niet alleen bureaucratisch, maar ook duur en inefficiënt. Het remt bovendien de innovatie. Daarom zal professionalisering er volgens mij, zeker op termijn, niet alleen toe leiden dat de professional meer ruimte krijgt, maar ook dat de zorg efficiënter en goedkoper wordt.

Mevrouw Bergkamp (D66):

De staatssecretaris heeft heel veel verwachtingen van deze wetsaanpassing. Hij verwacht dat die zal leiden tot meer innovatie, meer ruimte, meer efficiency en een betere kwaliteit. Ik hoop met hem dat dit de effecten zijn, maar hoe gaat hij dat vaststellen? Het lijkt mij heel goed om hierbij de vinger aan de pols te houden.

Staatssecretaris Van Rijn:

Zeker. Mede op aandringen van mevrouw Bergkamp hebben we bij de bespreking van de Jeugdwet de evaluaties naar voren geschoven. Die evaluaties zullen niet alleen maar gaan over de vraag of gemeenten het goed doen, maar ook over het resultaat van het beleid. Hoe volgen we dit precies? Groeit de cliënttevredenheid inderdaad? Is er meer sprake van resultaatgerichtheid? Zulke punten wil ik dus echt meenemen bij de evaluatie van de Jeugdwet. Dat geldt ook voor het punt van de professionalisering. Ik wil de puntbelasting van deze wet niet vergelijken. Volgens mij kan dit bijdragen aan die thema's. Natuurlijk is de professionalisering niet het enige dat we doen. Professionalisering kan zeer helpen, maar er zijn natuurlijk nog veel meer zaken nodig voor het maken van die slag.

Mevrouw Van der Burg stelde een vraag over de kosten van de beroepsregistratie. Die bestaan uit twee zaken. Enerzijds zijn er de kosten voor de registratie zelf. Dit moet zich nog een beetje uitkristalliseren. De kosten hiervoor hangen natuurlijk ook af van vragen als hoeveel mensen zich inschrijven, hoeveel tuchtklachten er komen en hoe het zit met de kostendekkendheid. Uit alle berekeningen volgt nu dat die kosten zo'n €100 per jaar zullen zijn. Anderzijds zijn er de kosten van de opleidingen, en van de bij- en nascholing. Op het laatste zal men, ik zei het zojuist al, eigenlijk gewoon in de gesprekken tussen werkgevers en werknemers moeten ingaan. Ik wil dat wel scherp in de gaten houden. Volgens mij is het heel belangrijk dat dit lean-and-mean wordt georganiseerd en dat de kosten voor de registratie niet uit de hand lopen. Bij de beantwoording van de vraag of het register goed functioneert, zal dit een van mijn toetsstenen zijn. Wordt het allemaal niet te duur? Ik zei al dat in het plan van aanpak voor de ontwikkeling van het brede kwaliteitskader ook de randvoorwaarde is opgenomen dat de registratie-eisen de kosten niet onevenredig mogen opdrijven. Ook bij het ontwikkelen van dat brede kader hebben wij dus diezelfde eis. Wat misschien ook helpt, is dat zowel het Rijk als de vertegenwoordigers van de gemeenten die zitting hebben in de stuurgroep en die het traject begeleiden, die randvoorwaarden zullen bewaken. In het uiterste geval kan het Rijk de registerstichting aanspreken op de registratie-eisen als de kosten voor nascholing of registratie onnodig worden opgedreven.

Misschien is het goed om nog iets te zeggen over de vraag waarom er een apart traject is. Bij de voorbereiding heeft men wellicht gedacht: nu hebben wij deze wet en wij hebben al de nieuwe Jeugdwet, moet dat dan nog? Dat is een goede vraag. Alles afwegende denk ik dat het wel nodig is. Met het aannemen van deze wet geven wij antwoord op alle inspanningen die door de sector zijn geleverd om de professionalisering tot stand te brengen. Het streven was om bij de inwerkingtreding van de nieuwe Jeugdwet een vliegende start te hebben. Wij hebben niet alleen de nieuwe Jeugdwet maar ook de professionalisering.

Nu is de stichting opgericht — ik heb al gezegd dat dit wat te voortvarend is gegaan — en hebben mensen zich ingeschreven. Als straks de nieuwe Jeugdwet in werking treedt, staan wij op deze manier met het professionaliseringstraject aan de start. Ook is het handig dat wij door deze wetswijziging goed kunnen anticiperen op de professionaliseringsparagraaf van de Jeugdwet. Wij kunnen er nu over spreken en wij kunnen het straks vertalen in de professionaliseringsparagraaf. Met de vertaling in de wetgeving kunnen wij dan een vliegende start maken.

Ik kan mij voorstellen dat men zegt dat wij even hadden kunnen wachten totdat de nieuwe Jeugdwet in werking treedt. Dat is zo, maar dit is tegelijkertijd een erkenning voor alle inspanningen die de jeugdsector heeft geleverd. Het veroorzaakt een vliegende start en wij hebben nu al een inhoudelijke discussie over de professionaliseringsparagraaf in de Jeugdwet. Dat vind ik grote voordelen.

Hoe nu verder? De Jeugdwet en de komende stelselwijziging zijn feiten. Wij hebben ons nu al gebogen over de manier waarop de professionalisering vorm moet krijgen in het nieuwe stelsel. Een traject dat wordt ingezet in het kader van de Jeugdwet is het opstellen van de professionaliseringsparagraaf. Het voornemen is om het uitvoeringsbesluit over te nemen met twee aanpassingen. De eerste aanpassing is dat instellingen dienen te werken met het Kwaliteitsregister Jeugdzorg of het BIG-register, want de verbreding vindt plaats met de werkers uit het BIG-register. De tweede aanpassing is het overgangsrecht. Omdat bij de inwerkingtreding van de nieuwe Jeugdwet niet alle huidige sectoren waarin de jeugdhulp zal bestaan al meteen aan de normen kunnen voldoen, zal worden voorzien in een overgangsrecht. Op basis daarvan kan er een tijdje een uitzondering worden gemaakt op de normen. Ik hoop de professionaliseringsparagraaf voor de zomer bij de Kamer in te dienen.

Mevrouw Keijzer en anderen hebben gevraagd of het een soort eenheidsworst wordt als je die verbreding vormgeeft. Ik hoop dat niet. De reden waarom wij zeggen dat het systeem voor de jeugdhulp is en waarom wij het straks verbreden en willen kijken welke aanpassingen dat vergt, is nu juist om de andere sectoren de ruimte te geven om na te gaan wat nu geregeld is en of zij daarbij kunnen aansluiten of andere voorzieningen moeten treffen. Inderdaad wordt in de gehandicaptensector gewerkt met competenties. Het is de vraag hoe die in het nieuwe systeem passen. Overigens lopen die gesprekken nu volop. Er is gezegd dat een en ander binnen een maand gereed is, maar dat is niet helemaal het geval. Ik verwacht dat het systeem op 1 november klaar zal zijn. Ik heb goede hoop en ook signalen dat er in het kader van de verantwoorde werktoedeling voor iedereen meer mogelijk is dan op het eerste oog leek. Heel veel sectoren zullen zeggen dat dit systeem, als zij het met hun competenties en vaardigheden hanteren, wellicht met een aantal aanpassingen prima past.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dank aan de staatssecretaris voor de toelichting. Ik heb daar nog twee vragen over. In het register dat gemaakt wordt, is ruimte voor andere beroepsgroepen om aan te sluiten. Wordt er in die richting gedacht? Ik probeer toch nog wat meer te weten te komen over welke kant het op gaat. Dat is mijn eerste vraag. Mijn tweede vraag is of, gezien het aantal mbo'ers dat werkt in bijvoorbeeld de gehandicaptensector — mevrouw Keijzer en mevrouw Agema hebben ook een paar voorbeelden gegeven — er ook aan gedacht wordt om de registratie uit te breiden naar een registratie voor mbo'ers, zodat die daar ook zelfstandig kunnen werken vanuit hun kwaliteiten.

Staatssecretaris Van Rijn:

Daar wordt nu niet aan gedacht, want als je nu start met deze registratie en als je de norm voor verantwoorde werktoedeling toepast, dan verschilt de toepassing van die norm van sector tot sector. Dat biedt de mogelijkheid om in de gehandicaptensector of in een andere sector te kijken of dat daar past. Bij het begin van het traject hoorden we van de andere sectoren dat ze niet zeker wisten of dat zou passen. Daarom hebben we gezegd: laten we dan even ruimte maken om te kijken wat dat betekent. Iedereen is daar nu mee bezig. Ik krijg nu signalen dat wordt gezegd: eigenlijk zou het wel aardig passend kunnen zijn, met hier en daar misschien nog een aanpassing. Mijn lijn is daarom dat we zo starten en dat we de sector even zijn gang laten gaan om die verbreding vorm te geven. Dan kunnen wij in de loop van het jaar beoordelen of dat netjes past en of er voldoende ruimte is voor verscheidenheid daar waar dat nodig is. Ik ben het er wel mee eens dat je er geen eenheidsworst van moet maken.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Eigenlijk krijg ik nu natuurlijk geen antwoord, want we moeten de sector zijn gang laten gaan.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik zei echter al wel dat wij nu niet denken aan het registreren van mbo'ers.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Maar mogelijk wel aan de optie dat extra beroepsgroepen zich kunnen aansluiten? Dat sluit u niet uit?

Staatssecretaris Van Rijn:

Als dat nodig is, maar ik hoop een beetje dat we nu aan het ontdekken zijn dat dat misschien, gelet op het systeem dat we nu maken, met ruimte voor iedereen om die norm voor verantwoorde werktoedeling te motiveren, ook aan andere sectoren, de nodige ruimte geeft om het ook voor hun sectoren dit in te richten. Dat is nog niet mijn eindconclusie, maar ik zie dat die ontwikkeling gaande is. Daarom stel ik voor om even af te wachten waarmee ze komen.

Ik kom nu toe aan een aantal specifieke vragen. Ik kom terug op het punt van mevrouw Kooiman en op de vraag hoe het nou zit in de particuliere sector. Ik denk dat deze wet niet regelt dat er mensen zullen zijn die iets aanbieden en dat mensen daar dan naartoe gaan, met de gedachte: dit gebeurt dan wel niet onder de vlag van de gemeente en het wordt ook niet gesubsidieerd, maar ik denk dat dit goed is voor mijn kind. Ik heb daar ook mijn twijfels bij. Ik denk echter dat deze wet wel mogelijk maakt dat iedereen kan zien wat geregistreerde professionals zijn en dat als je naar de gewone jeugdhulp gaat, wat allemaal geregistreerd is, je ook goede hulp kunt krijgen. Maar ik kan met deze wet niet regelen dat er geen rare mensen zijn die zich niet houden aan de wet. Die mensen moeten we ontdekken op het moment dat ze er zijn. Ik ben het wel met mevrouw Kooiman eens dat we daarop moeten blijven letten. Net zoals de inspectie er ook op let of er allerlei andere aanbieders komen waar we op termijn wat mee zullen moeten. Ik denk dat deze wet wel een heel belangrijke bijdrage levert om te zorgen dat voor iedereen helder is wat een professionele jeugdwerker is. Overigens worden aanbieders nu wel verplicht om met geregistreerde professionals te werken.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik ben blij dat de staatssecretaris erkent dat er inderdaad een probleem zit bij de particuliere sector.

Staatssecretaris Van Rijn:

Een probleem kan zijn.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik ken ze en ik denk de staatssecretaris ook, de beunhazen van wie ouders denken dat hun kind daar veilig zit, terwijl uiteindelijk niet altijd goede zorg wordt geleverd. Waar ik me nog wel zorgen over maak, is hoe het dan wel moet. De staatssecretaris heeft daar ook over nagedacht. Ik dacht dat we beter aan kunnen sluiten bij het BIG-register, want dan hebben we het wel geregeld. Maar ik stel de open vraag aan de staatssecretaris hoe we dan wel kunnen regelen dat die zorg ook in de particuliere sector goed is geregeld.

Staatssecretaris Van Rijn:

Daar waar we dat tegenkomen, het volume begint te krijgen en mensen verkeerd worden voorgelicht, hebben we de signalen van de inspectie, want die ziet vaak wel dat er wat gebeurt. Ik wijs erop dat we bijvoorbeeld een discussie met elkaar hebben gehad over internaten, omdat we ontdekten dat het daar niet was geregeld. Als we denken dat er wat aan de hand is, komen we met nadere regelgeving, als dat nodig is. Ik wil me ook zo opstellen ten aanzien van de jeugdzorg. We hebben nu iets geregeld voor het reguliere circuit. We hebben een inspectie die oplet en die ook verder kijkt dan de neus lang is, om het zo te zeggen. Als we met elkaar van mening zijn dat er een ontwikkeling gaande is die moet worden gestopt, dan hebben we de verantwoordelijkheid om dat te doen.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik ben hierin nog steeds zoekende. Wat zou bijvoorbeeld de inspectie hierin kunnen betekenen? De inspectie gaf destijds aan moeilijk toezicht te kunnen houden op de particuliere sector. Is de staatssecretaris desnoods bereid om de inspectie wat meer mogelijkheden te bieden om in ieder geval het toezicht op deze organisaties te verscherpen?

Staatssecretaris Van Rijn:

Daar zit precies het probleem. Je kunt geen toezicht uitoefenen op instellingen die er bij wijze van spreken niet zijn en die zich begeven op een markt waarvan je je moet afvragen waarom die er überhaupt is; waarom doen mensen dat? Je zult de ontwikkelingen in de sector in de gaten moeten houden. Als we merken dat er dingen gebeuren die eigenlijk niet lekker zijn, dan zullen we moeten discussiëren over de vraag of er een uitbreiding van bevoegdheden nodig is of dat we van bestaande bevoegdheden gebruik kunnen maken. Misschien moeten we ook denken aan het strafrecht. De inspectie blijft opletten. Dat is niet altijd alleen een kwestie van bevoegdheden. We moeten ook met elkaar volgen wat er in de samenleving gebeurt. Ik ben het met u eens dat we daarop alert moeten blijven.

Wat ga ik doen om te voorkomen dat gemeenten alleen met zzp'ers in zee gaan? Even heel formeel: als een gemeente onder de Jeugdwet in zee gaat met zzp'ers, of ze dat nu zelf doet of niet, dan is men gewoon gehouden aan de norm van verantwoorde werktoedeling. Die zzp'ers kunnen dus alleen worden ingezet voor zaken waarvoor ze verantwoordelijk kunnen zijn. Ook voor hen geldt: in geval van geregistreerde taken alleen als geregistreerde. Ik denk dus dat er een klein borgje in de wet zit om te voorkomen dat een en ander verkeerd wordt uitgevoerd.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik vraag mij opeens het volgende af, nu ik de staatssecretaris hoor spreken over zzp'ers. Stel dat ouders van een kind met een pgb iemand willen inhuren en dat ze zelf stellen dat op grond van verantwoorde werktoedeling de inzet van deze specifieke hulpverlener wel mogelijk is.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ook even heel formeel. Als sprake is van een pgb, is er eerst een besluit nodig: je krijgt het. De ouders zijn strikt formeel verantwoordelijk voor de kwaliteit. Die wordt immers overgenomen als je een pgb krijgt. Er is wel een zekere toets. Immers, als de gemeente een pgb toekent, zal ze over het algemeen erop toezien of iemand het kan beheren en of er zorg wordt verleend die voldoet aan de eisen die mogen worden gesteld aan de kwaliteit. Als het eenmaal is toegekend, is de pgb-houder verantwoordelijk. Er is dus wel een toets bij het verstrekken. Is dit te doen? Kun je je als budgethouder verantwoorden? Zal er sprake zijn van zorg die voldoet aan de normen?

Mevrouw Keijzer (CDA):

Nu willen ze die zorg betrekken van iemand die niet in het register staat, maar die volgens hen wel fantastische kwaliteit levert.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dan zal dat het kwaliteitsoordeel van de pgb-houder zijn. Ik maak toch nog even het onderscheid, want ik wil er heel precies in zijn. Er zijn twee beslissingen. De gemeente moet besluiten of iemand een pgb krijgt. Bij toekenning zal de gemeente vragen: mag ik even kijken bij wie u van plan bent zorg in te kopen? Dan kan de gemeente een oordeel vormen of het goed gaat. Als het eenmaal is toegekend, is de houder zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dan hoeft hij niet per se in het register te staan?

Staatssecretaris Van Rijn:

Dan hoeft hij niet in het register te staan, maar eerlijk gezegd denk ik dat het vraagstuk zich eerder voordoet. Stel je voor dat het gaat om zware zaken die te maken hebben met geregistreerde werkzaamheden. Als de gemeente in dat geval een pgb toekent, zal zij zeggen: mag ik even weten wie dat is, want voordat je een pgb krijgt wil ik even weten of die ingewikkelde zorg door een goede professional wordt geleverd.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik ga nog even door op de vraag van mevrouw Keijzer. Het is dus niet zo dat de gemeente in een pgb-situatie de eis kan stellen dat het een geregistreerde professional moet zijn? Als ik de staatssecretaris goed begrijp, is dat aan de ouders die een pgb inzetten om zelf zorg in te kopen.

Staatssecretaris Van Rijn:

We bewegen ons nu op …

Mevrouw Bergkamp (D66):

Glad ijs?

Staatssecretaris Van Rijn:

Nou, op ijs. Dat is soms glad en soms niet. Als u het mij zo vraagt, denk ik van niet. De kwaliteitsvraag is in handen van de pgb-houder. Ik zou wel willen — dat staat ook in de wetgeving rondom de pgb's — dat de gemeenten nagaan of er kwalitatief goede zorg wordt verleend. Dat kan door een niet-geregistreerde zijn, maar er moet dan wel worden bekeken of het deugt. Het is geen aanbieder die zegt: bij mij mogen alleen geregistreerde professionals werken. Het is immers een ouder die dat regelt. Dat hoeft dan geen geregistreerde professional te zijn, maar bij de toekenning lijkt het mij verstandig dat de gemeente erop let dat de zorg wordt verleend door iemand die het kan.

Mevrouw Bergkamp (D66):

In de wet staat inderdaad dat er gekeken wordt naar kwaliteit, maar het kan dus niet zo zijn dat niet-geregistreerde professionals bij voorbaat worden uitgesloten door gemeenten.

Staatssecretaris Van Rijn:

Inderdaad.

Voorzitter. Mevrouw Kooiman vroeg wie er verantwoordelijk wordt voor de bij- en nascholing en of dat een verantwoordelijkheid is van de instellingen. De opleidingen zijn verantwoordelijk voor hun curricula. Tegelijk zeg ik tegen mevrouw Ypma dat het daarbij ook gaat over de vraag of je op een nieuwe manier moet werken met één plan, één regisseur. De werkgever moet zorgen dat de opleiding aansluit op de competenties. De werkgever is verantwoordelijk voor de bij- en nascholing van zijn professionals. Dat is een verantwoordelijkheid voor de instellingen.

Mevrouw Kooiman vroeg aan welke eisen voldaan moet zijn om erkend te kunnen worden. De minimale eisen staan in de AMvB. Het register kan erkend worden als is aangetoond dat er goede invulling is gegeven aan de voorwaarden in de wet. Of de invulling juist is, moeten collega Teeven en ik beoordelen. Er vindt dus een toetsing plaats voordat de erkenning plaatsvindt. Er mag bijvoorbeeld geen registratie plaatsvinden als het gaat om een niveau dat lager ligt dan hbo, behalve in de uitzonderingsperiode. De statuten moeten voldoen aan de wet en het kwaliteitsregister. De leden van het tuchtcollege mogen geen functies verrichten die onverenigbaar of strijdig zijn met de doelstellingen. Daarnaast zal een benoemingsreglement worden overlegd. Kortom, in de wet staan een aantal erkenningsvoorwaarden waaraan wij ten overvloede — er is natuurlijk al naar gekeken — zullen toetsen alvorens wij een brief zullen uitsturen.

Mevrouw Kooiman vroeg ook of er nog een melding is als een hulpverlener wordt geschrapt uit het kwaliteitsregister. Meestal werkt het zo bij beroepsregisters dat de werkgever de werknemer verplicht om het schrappen uit het register onmiddellijk te melden. Overigens zal het kwaliteitsregister voor iedereen kosteloos raadpleegbaar zijn. Het is een openbaar register, dus ook de gemeenten kunnen het raadplegen.

Mevrouw Bergkamp, mevrouw Keijzer en mevrouw Van der Burg hebben gevraagd of 1-1-2015 haalbaar is voor het kader. Daarop ben ik ingegaan. Als de Kamer te horen krijgt dat het binnen een maand klaar is, dan moet dat lukken. Maar ik verwacht dat het in november klaar zal zijn.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Wat doet de staatssecretaris als november niet gehaald wordt?

Staatssecretaris Van Rijn:

Dan word ik een beetje boos …

Mevrouw Keijzer (CDA):

Tja, "boeien", zeggen wij dan.

Staatssecretaris Van Rijn:

… en dan is het er 1 december wel.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Even serieus. Wat gaat er dan gebeuren? Het is van belang om even met elkaar vast te stellen wat er dan in de uitvoeringsbesluiten en in de verlangde kwaliteit geregeld wordt.

Staatssecretaris Van Rijn:

We hebben nu een kwaliteitskader. Dat is voor het smalle deel van de jeugdzorg. De makkelijkste weg zou zijn om te zeggen: als je niks anders kunt verzinnen, dan doe je dat; dan hebben we in ieder geval het kwaliteitskader dat we nu met elkaar hebben. Ik heb de instellingen de ruimte gegeven om te kijken of er aanpassingen nodig zijn. Dat wachten we af. Ik heb signalen dat dit echt wel gaat lukken. In het ergste geval gebruiken we het kwaliteitskader dat ik nu heb.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dat is dan tegelijkertijd de stok achter de deur om ervoor te zorgen dat het gehaald gaat worden en om te voorkomen dat die eenheidsworst gaat gelden. De CDA-fractie gaat tegen die tijd wel op het vinkentouw zitten, want ik denk dat eenheidsworst uiteindelijk desastreus zal zijn voor de sector.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dan zitten wij samen op het vinkentouw en dan zal het lijntje wel niet breken.

Daarmee heb ik ook antwoord gegeven op de vragen van mevrouw Bergkamp over de sectoren die nu niet onder het kwaliteitskader vallen, maar straks wel, zoals de VB-sector. Deze is ook vertegenwoordigd in dit traject. Deze is erbij betrokken, om dat kwaliteitskader mede te ontwikkelen. Nogmaals, ik denk dat dit gaat leiden tot een kwaliteitskader waarin al deze sectoren zich kunnen herkennen. Het kan ook zijn dat er aanpassingen nodig zijn, maar die kunnen we dan bezien.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Betekent dit dat de organisaties die onder dat kwaliteitskader vallen, straks ook onderdeel kunnen zijn van het kwaliteitsregister? Dat zou kunnen?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ja.

Mevrouw Bergkamp vroeg ook of de jeugdzorg wordt aangesloten bij het Kwaliteitsinstituut. Bij de vormgeving van de kwaliteitsparagraaf van de Jeugdwet is waar mogelijk aangesloten bij de VWS-brede kwaliteitsregelgeving, om te voorkomen dat er verschillende kwaliteitskaders worden gehanteerd bij de jeugd-ggz en de volwassenen-ggz. Er zijn verkennende gesprekken gestart met de VNG over de mogelijkheden en wenselijkheden, maar ook met mijn collega van V en J en met het Kwaliteitsinstituut zelf, om te bekijken waar die aansluiting gevonden kan worden. Ja, ik ben ervoor. Wij zijn inmiddels gestart met gesprekken over de manier waarop die aansluiting vorm kan krijgen. Ik wil de Kamer graag informeren over de uitkomsten van dat traject.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Het antwoord is dus dat we dit gaan regelen of is het nog in de beschouwende fase? Het lijkt mij dat het Kwaliteitsinstituut een belangrijke rol zal hebben bij het leveren van kwalitatieve zorg. Het lijkt mij dat de jeugdzorg daar ook deel van moet uitmaken.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat ben ik met u eens. Dat was precies de reden om met die gesprekken te starten.

De vragen van mevrouw Keijzer over de eigenheid en de eenheidsworst heb ik inmiddels beantwoord. Zij heeft ook enkele vragen gesteld die eigenlijk niet met dit wetsvoorstel te maken hebben. Zij zei dat er straks sprake is van een goede professionaliteitswet en een goed kwaliteitskader, maar dat wij dan nog een probleem hebben met de frictiekosten. Ik ga er vanuit dat wij binnenkort uitgebreid zullen spreken over het rapport van de commissie-Geluk en onze aanpak om de frictiekosten zo veel mogelijk te beperken.

Mevrouw Keijzer heeft gelijk dat wij niet alleen moeten kijken naar de Bureaus Jeugdzorg, maar ook naar de landelijk werkzame instellingen, waarover mijn collega straks nog wat opmerkingen zal maken, en ook naar de andere jeugdzorginstellingen. We hebben een aantal maatregelen genomen, die onzes inziens een benadering vormen van hoe we dat zo goed mogelijk kunnen tackelen in de komende periode. Volgens mij zullen wij hier nog tussen nu en twee weken over spreken.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Volgens mij stond er vorige week een AO over dit onderwerp gepland, maar de meerderheid heeft besloten om dat niet te agenderen. Ik was het daar niet mee eens en ik stel dit nu aan de orde, omdat het nog voor 1 april is. Ik zou het toch wel fijn vinden als de staatssecretaris een klein doorkijkje zou geven om de ongerustheid weg te nemen dat het niet-sluiten van contracten tussen gemeenten en zorginstellingen gaat leiden tot het omvallen van instellingen. Dan hebben we straks alles in kannen en kruiken en dan gaat het hier mis. Ik heb heel specifiek gevraagd waarom in de brief staat dat er een verschil is tussen de frictiekosten in Zuid-Holland, Gelderland en Noord-Brabant en Amsterdam. Ik kan mij voorstellen dat die vraag nog aan de orde komt in dat AO. Ik zou het heel fijn vinden als de staatssecretaris wil ingaan op de eerste vraag over 1 april en over de opmerking van gemeentes dat zij nog lang geen contracten gaan sluiten.

De voorzitter:

Ik begrijp dat dit geen onderdeel uitmaakt van het wetsvoorstel. Ik geef het woord aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik ga misschien een te genuanceerd antwoord geven. Ik denk dat je niet nu al kunt stellen dat het nooit tot problemen zal leiden omdat altijd contracten moeten worden afgesloten. Dan hangt immers af van de vraag of die contracten wel of niet terecht niet worden afgesloten. Juist om die reden hebben wij een voorziening getroffen. Er komt namelijk een transitieautoriteit die juist op verzoek van de gemeente, maar ook op verzoek van de instellingen, kan bekijken of er gekke dingen gebeuren. Wij gaan dus niet in het algemeen zeggen dat geen contract altijd fout is. Dat hangt immers af van de afspraken die worden gemaakt. Ik ben het echter zeer met mevrouw Keijzer eens dat wij er juist in de overgangsfase voor moeten zorgen dat er geen verkeerde dingen gebeuren, bijvoorbeeld omdat termijnen niet wordt gehaald of omdat je voor 1 april iets had moeten weten, maar dat niet wist, waarop het vervolgens fout gaat en daarna blijkt dat je het niet hebt gedaan. Precies om die reden hebben wij die voorziening getroffen.

Overigens wijs ik erop dat ook in de overgangssituatie in 2015 iedereen zijn indicatie houdt, tenzij een andere beslissing is genomen. Daardoor worden gemeenten gedwongen om, als zij iets willen, een andere beslissing te nemen. Dan weten beide partijen ook waar ze aan toe zijn. Wij komen hier uitgebreid over te spreken, maar ik meen dat wij hier een aantal goede voorstellen voor hebben gedaan.

Mevrouw Agema heeft gevraagd of je nou alleen maar naar papiertjes kijkt of ook naar de opgedane ervaring en deskundigheid. Ja, dat willen we wel. Ik heb er al eens een opmerking over gemaakt. Dat staat zelfs in de AMvB. Ik ben het met haar eens: het papiertje alleen zegt ook niks. Mevrouw Kooiman zei dat ook. Het is altijd een mix van de juiste opleiding en van de kennis en ervaring die je hebt opgedaan.

Ik weet niet of mevrouw Van Moorsel voldoet aan de registratie. Zo op het eerste oog denk ik van niet, maar als ik een instelling was en mevrouw Van Moorsel zou kunnen inschalen bij mijn werkzaamheden, dan zou ik zorgen voor een norm voor verantwoorde werktoedeling waar zij naar mijn mening wel in zou passen. In die zin moet er ook ruimte zijn juist voor een norm voor verantwoorde werktoedeling. Dan kun je ook aantonen met wie je nou eigenlijk werkt. Deze interventies zijn nodig omdat je daarvoor enige deskundigheid en opleiding nodig hebt. Er zijn echter ook heel veel mensen die dat papiertje niet hebben, maar wel een onschatbare bijdrage kunnen leveren aan een betere jeugdzorg.

Mevrouw Agema maakte ook een aantal opmerking over de stapeling van de kwaliteitskeurmerken, zoals zij het noemde. Dat vind ik ook een punt. Daar kijk ik ook naar, en dat doe ik overigens niet alleen in de jeugdzorg, maar heel breed. Ik hoop dat wij nog dit jaar komen te spreken over de vraag wat de kwaliteit van de zorg nu in den brede moet zijn, maar ik meen dat wij ook moeten kijken naar de registratielast van alle kwaliteitskeurmerken. Ik zeg mevrouw Agema toe dat ik op dat punt meer in den brede wil terugkomen als wij in de Kamer over de kwaliteit van de zorg komen te spreken. Ik ben het met haar eens dat dit een agendapunt zou moeten zijn. De kwaliteitskeurmerken zijn ieder voor zich heel logisch; zij zei het ook. Daarmee kun je ook laten zien hoe goed je het doet. De stapeling van al die kwaliteitskeurmerken, de optelsom daarvan, kan echter tot een administratievelastendruk leiden en wij zullen met elkaar moeten bekijken of dat nog wel haalbaar is. Ik zeg haar graag toe dat ik op dat punt terugkom.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik weet niet of mevrouw Ypma hetzelfde wil vragen, maar is het een idee om dat te betrekken bij het project regelarm werken in de zorg en de evaluaties daarvan? Dit is immers juist een van de dingen die tot een enorme administratieve last leiden. Voor sommige daarvan is de Kamer verantwoordelijk, maar voor de meeste niet, want het gaat om zegels en keurmerken. Daar is men trots op en die hangen aan de muur, maar wij vragen daar in ieder geval niet om.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat vind ik eigenlijk wel een goed idee. Laten wij dat even bekijken. Ik zal daarop terugkomen.

Mevrouw Van der Burg vroeg nog …

Mevrouw Agema (PVV):

Is de staatssecretaris door mijn vragen heen?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik vrees van wel, voorzitter.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik heb nog gevraagd hoe de staatssecretaris de weging van de dossiers van de beroepsbeoefenaars voor zich ziet.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik neem aan dat het hierbij ook gaat om de vraag hoe je tot tuchtrechtspraak komt als er iets misgaat. Hoe weeg je dan of iets wel of niet goed is gegaan en hoe weeg je dan de kennis, kunde, opleiding en ervaring van de professional?

Mevrouw Agema (PVV):

Dat vond ik juist zo vaag. Ik had namelijk gelezen dat de dossiers van de beroepsbeoefenaars zouden worden gewogen. Ik vroeg me af of er dan wordt gekeken naar een bepaalde foutenmarge of zo. Hoeveel fouten mag iemand dan maken? Fouten maken is namelijk menselijk. Of zijn er gradaties in fouten? Zijn er fouten die we als onacceptabel beschouwen en fouten waarvan we vinden dat ze tot het beroep behoren?

Staatssecretaris Van Rijn:

Mijn collega van Veiligheid en Justitie zal hierop ingaan.

Mevrouw Van der Burg vroeg mij hoe het precies zit met de erkenning. Er zou niet geregeld zijn dat de erkenning kan worden ingetrokken. Welnu, dat kan wel; dat is ten opzichte van de eerdere wet aangepast. De erkenning kan worden ingetrokken als de registerstichting niet langer voldoet aan de bij dit besluit gestelde eisen, als de registerstichting handelt in strijd met de erkenningsvoorwaarden, als de registerstichting niet naar behoren functioneert — dat zal mevrouw Van der Burg blij maken, want zo kunnen we ook naar de kosten kijken — en op verzoek van de registerstichting zelf. Dit is dus geregeld.

Mevrouw Van der Burg vroeg hoe het precies zit met de post-masteropleidingseis voor gedragswetenschapper. Ik ben het met haar eens dat we heel goed moeten opletten dat de opleidingseisen niet zo hoog worden dat er daardoor veel hogere kosten ontstaan. We zien echter dat er in het BIG-register bij andere vakken ten aanzien van bepaalde interventies bepaalde extra eisen worden gesteld, boven op de vereiste opleiding. Ik neem aan dat mevrouw Van der Burg wil wijzen op de discussie over hoe duur die opleidingen eigenlijk zijn. Ik weet dat de werkgevers en de beroepsorganisaties hierover met elkaar in gesprek zijn. Ik weet niet of dit een jaarlijkse discussie is, maar er is in ieder geval wel een periodieke discussie over de vraag aan welke opleidingseisen moet worden voldaan en wat dat allemaal moet kosten. Ik wil er met haar scherp op toezien dat dit niet leidt tot eisen ten aanzien van het vak die ons op het pad brengen dat beroepskrachten zichzelf uit de markt zouden prijzen. Als er zulke hoge eisen zijn dat eigenlijk niemand het meer kan betalen, is dat ook niet in het belang van de beroepsgroepen zelf. Ik zal hier dus scherp op letten, maar ik vind het in deze fase iets wat werkgevers en werknemers met elkaar moeten bespreken.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dank voor dit antwoord, maar het gaat nog iets verder. Dit zou namelijk betekenen dat iemand met een normale masteropleiding zich niet kan registreren. We zetten daardoor een hele beroepsgroep buitenspel. Net hadden we over de mbo'ers een andere discussie. Zij kunnen zich namelijk niet in het hbo-register laten registreren — en eigenlijk is dat ook onwenselijk — want het gaat om andere werkzaamheden.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ja, dus je moet in ieder geval naar de tijd kijken, als je het al zou willen.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

De staatssecretaris gaat uiteindelijk over de erkenningsvoorwaarden. Als wij met elkaar afspreken dat wij beiden heel erg op het vinkentouw zullen zitten en de organisaties het voor nu zelf laten uitzoeken maar dit wel als heel serieus punt laten meenemen, kan ik ermee leven. Dit is echter wel een serieus punt, want voor je het weet worden al deze mensen uitgesloten. Dat kan niet de bedoeling zijn.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat ben ik eens met mevrouw Van der Burg. Laten we samen op hetzelfde vinkentouw van mevrouw Keijzer plaatsnemen; dat lijkt me goed.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik was al een beetje bang dat u door zou gaan over dat vinkentouw.

Nog één opmerking om duidelijk te maken waarom die masters volgens mij ongewenst zijn. Er zitten namelijk ook bij- en nascholingsverplichtingen in. Op die manier zou deze groep er helemaal van worden uitgesloten. Dat lijkt me voor alle partijen volstrekt ongewenst. Dit is een extra argument voor de beroepsorganisaties die nu in overleg zijn.

Staatssecretaris Van Rijn:

Redelijke eisen, geen onnodige kostenopdrijving en ervoor zorgen dat men normaal kan worden geregistreerd als men nu goed zijn vak uitoefent. Ik ben dit zeer met u eens.

Mevrouw Ypma vroeg mij of er een kwaliteitskader voor het brede sociale domein komt. Ik ken haar als een ongeduldig persoon. Ik waardeer dat in haar; ik heb dat zelf ook weleens. Ik denk ook dat het goed is om dat perspectief te hebben, maar we zitten wel met een nuance. Als je tussen de drie velden van de Participatiewet, de Wmo en de Jeugdwet een paar cirkeltjes zou trekken, krijg je een gebied waarin men alle drie actief is. We moeten op dat gebied misschien gemeenschappelijke kwaliteitskaders ontwikkelen. Dat is niet hetzelfde als dat dit een kader zou zijn voor het heel brede terrein van de Participatiewet, de Wmo of de Jeugdwet. Ik denk dus dat het goed is om met die beroepsgroepen in gesprek te gaan over de vraag hoe in de gebieden waarin gezamenlijk moet worden gewerkt, er kan worden gewerkt volgens de nieuwe principes van het integraal werken, zonder dat dit ertoe leidt dat er één kwaliteitskader gaat gelden voor het gehele sociale domein, dat ook geldt voor het heel brede terrein waar er geen sprake is van die samenhang. Dus als ik haar zo mag verstaan, denk ik dat het een wenkend perspectief is en zullen we op die manier streven naar de verbreding van het kwaliteitskader.

Mevrouw Ypma vroeg mij hoe wij ervoor zorgen dat professionals via na- en bijscholing het integraal werken binnen de Jeugdwet beheersen. Ik ben het ermee eens dat die transformatie alleen kan slagen als de opleidingen aansluiten bij de doelen die we daarmee hebben. Daarom hebben de opleidingen een plek binnen de adviesgroep en binnen het project waarin het kwaliteitskader wordt ontwikkeld. Bij het ontwikkelen van het kwaliteitskader kijken de opleidingen dus meteen al mee om te zien wat de consequentie is voor hun opleidingen. Er zijn mij nu al voorbeelden bekend van opleidingen die de gedachte van één gezin, één plan, één regisseur of coördinerend hulpverlener — een nieuwe term, hoor ik — integreren in het curriculum. Ik zeg toe dat ik zal stimuleren dat die transformatiedoelen een plek krijgen in de curricula en in het kwaliteitskader dat ontwikkeld zal worden.

Ik denk dat ik hiermee alle vragen zo goed mogelijk heb beantwoord.

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Ik kan kort zijn. Er zijn een aantal vragen blijven liggen die mij regarderen. Die vragen gaan voornamelijk over het tuchtrecht. Mevrouw Kooiman vroeg wanneer er duidelijkheid komt over de vraag wat het tuchtrecht regelt en hoe. Een van de voorwaarden voor de erkenning van de stichting die het kwaliteitsregister jeugd gaat beheren, is dat de stichting in een adequaat systeem van normhandhaving voorziet. De stichting Kwaliteitsregister Jeugdzorg geeft invulling aan dat vereiste door privaatrechtelijk tuchtrecht vast te stellen. Dat kennen wij ook in het auteursrecht. De stichting heeft inmiddels een concepttuchtreglement opgesteld. In dit concept zijn onderwerpen als de algemene tuchtnorm, de maatregelencatalogus en het procesrecht geregeld. Dit tuchtreglement zal worden vastgesteld voordat de stichting Kwaliteitsregister Jeugdzorg door mijn collega en mij zal worden erkend. Dat is de gang van zaken.

Mevrouw Bergkamp vroeg naar de verhouding tussen tuchtrecht en klachtrecht. Hoe moet je die in onderling verband wegen? Tuchtrecht en klachtrecht hebben verschillende doelen. Het doel van het tuchtrecht — dat komt een beetje in de buurt van de vraag die mevrouw Agema zojuist aan mijn collega stelde — is primair het waarborgen van de zuiverheid, de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de beroepsgroep. Daar hebben wij veel ervaring mee bij andere juridische beroepen zoals de advocatuur, het notariaat, de gerechtsdeurwaarders en de tolken. Daar speelt dat ook allemaal. Dan gaat het echt om de zuiverheid van de beroepsgroep. Dat neemt niet weg dat een klager de honorering van een klacht als een vorm van genoegdoening kan ervaren, maar het richt zich in eerste instantie op de groep zelf. De tuchtklacht richt zich tegen de individuele beroepsbeoefenaar.

Het klachtrecht is een ander verhaal. Dat strekt er primair toe dat cliënten, als zij gevoelens van onvrede hebben, deze kunnen doen blijken aan de zorgaanbieder en de medewerker. De cliënt heeft dan recht op een reactie op zo'n klacht. In het klachtrecht in de jeugdzorg kan een klacht weliswaar de gedraging van een individuele beroepsbeoefenaar betreffen, maar de klacht op zich wordt uiteraard ingediend tegen de instelling, tegen de werkgever, althans, tegen degene die verantwoordelijk is voor het inhuren dan wel verrichten van die diensten. Dat is de onderlinge verhouding.

Mevrouw Bergkamp vroeg ook wie er klachtgerechtigd zijn. Zijn ook de ouders dat? Ik zag mevrouw Bergkamp al naar de microfoon lopen; het is soms net of je interrupties ziet aankomen. De registerstichting moet het tuchtprocesrecht, dus onder meer de vraag wie klachtgerechtigd is, verder uitwerken. In ieder geval zal de inspectie klachtgerechtigd zijn. Dat kan de Inspectie Jeugdzorg zijn, maar dat kan ook de Inspectie Veiligheid en Justitie en in uitzonderingssituaties de Inspectie voor de Gezondheidszorg zijn. Het ligt voor de hand dat juist de ouders ook belanghebbend en dus klachtgerechtigd zijn. We zijn nu bezig om dat uit te werken.

Mevrouw Bergkamp heeft voorts gevraagd in welke gevallen bij tuchtrecht het zwaarste middel wordt ingezet. De beslissing over het zwaarste middel bij tuchtrecht is uiteraard aan de tuchtrechter. Bij tuchtrecht zal een zwaar middel in het algemeen worden ingezet in gevallen waarin de beroepsprofessional een zodanige overtreding van de beroepsethische normen heeft begaan dat het ook niet meer te corrigeren is. Ik geef voor de wetsbehandeling van vandaag een voorbeeld. Als er in een concreet geval sprake is van seksueel misbruik van een minderjarige, dan zou dat een situatie zijn die niet meer te corrigeren is. Dan is bij uitstek het zwaarste middel in het tuchtrecht aan de orde.

Mevrouw Keijzer heeft in haar inbreng gesproken over twee landelijk werkende instellingen. Zij heeft aangegeven dat haar fractie zich zorgen maakt. Die zorgen waren er ook bij de behandeling van de Jeugdwet toen de collega en ik in de senaat stonden. Dat heeft ook geleid tot de motie-Kuiper die in de senaat is aangenomen. Deze motie had betrekking op de landelijke instellingen. Tijdens de wetsbehandeling in de senaat kwamen het Dr. Leo Kannerhuis, Fier Fryslân en ook de instellingen die mevrouw Keijzer heeft genoemd, aan de orde. In de motie werd met name gezegd dat ervoor moet worden gezorgd dat die heel specialistische zorg op orde blijft.

Er is wel sprake van een aantal problemen rondom de landelijk werkende instellingen, bijvoorbeeld als het gaat om het splitsen van de huidige bestaande stichtingen in een stichting die jeugdhulp aanbiedt en een stichting die de andere zorg aanbiedt. De collega en ik zijn daar op dit moment druk mee bezig. We hebben dat scherp op het netvlies. Die opdracht van de senaat die in de motie is vastgelegd, ligt er ook. Wij denken daar op relatief korte termijn een oplossing voor gevonden te hebben, zowel met betrekking tot de William Schrikker Groep, als met betrekking tot de twee instellingen die mevrouw Keijzer heeft genoemd, als met betrekking tot de Stichting Gereformeerde Jeugdzorg

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik vraag me af of mijn vraag buiten de orde is, maar ik stel die toch maar. Dan hoor ik het wel. In de brief waar ik al eerder aan refereerde, staat dat de financiën bij de landelijk werkende instellingen via de provincies gaan. Vanaf 2015 gaan deze middelen naar de gemeenten, die zorg moeten dragen voor een dekkend jeugdaanbod. Volgens mij was het juist de bedoeling dat een bepaald percentage van dat budget via de VNG naar die landelijk werkende instellingen zou gaan. Dan vind ik de formulering in die brief van 25 maart 2014 wat slapjes.

Staatssecretaris Teeven:

Wat mager! Ik begrijp dat mevrouw Keijzer die formulering wat mager vindt. Die formulering moge misschien wat mager zijn, maar de opdracht die in het dictum van de motie-Kuiper staat, is wel degelijk dat ervoor moet worden gezorgd dat die specifieke zorg ook wordt ingekocht. Wij geven de instellingen en de gemeenten daar op dit moment nog even de tijd voor, maar dit valt wel onder de categorie waarbij de collega en ik niet uitsluiten dat op dit punt op enig moment actie door ons moet worden ondernomen. Maar op dit moment geven wij nog wel de vrijheid daarvoor aan de organisaties.

Dan heeft mevrouw Agema zojuist ook de vraag gesteld aan de collega hoe die dossiers worden gewogen en hoeveel fouten er mogen worden gemaakt. Iedere fout, iedere klacht wordt natuurlijk afzonderlijk beoordeeld door de tuchtrechter. Dat gebeurt op basis van de algemene tuchtnorm, die straks in het reglement wordt opgenomen. Maar er moet natuurlijk wel rekening worden gehouden met eerdere vergrijpen. Dus er zal ook naar recidives worden gekeken. Die zullen ook worden meegewogen. Geeft iemand er nu blijk van dat hij of zij regelmatig die normen overtreedt, dan zal daar in de tuchtstrafmaat rekening mee worden gehouden. Dat is dus de wijze waarop de dossiers worden gewogen.

In de algemene tuchtnorm, die ook is opgenomen in het concept-tuchtreglement waar ik al even over sprak, staat in artikel 1a ook het handelen of nalaten in strijd met de eisen van zorgverlening die gelden voor de behoorlijke uitoefening van het beroep. Dat is natuurlijk vrij breed, maar daarin kun je wel degelijk meenemen wat er in het verleden is gebeurd. Dus dat kan ook optellen. Een aantal vergrijpen kunnen op een gegeven moment ook optellen en leiden tot tuchtrechtelijk ingrijpen.

Mevrouw Van der Burg heeft — ik kom dan terug bij het tuchtrecht — gevraagd hoe het nu gaat met tuchtklachten tegen instellingen als geheel. Tuchtrecht is individueel van aard, dus er kunnen geen tuchtklachten tegen instellingen als geheel worden ingediend. Het kan wel dat de tuchtrechter verschillende klachten tegen individuele jeugdwerkers voegt. Dat hebben wij gezien in het kader van de commissie-Samsom, bijvoorbeeld als het ging om klachten die eenzelfde gedraging van een betreffende medewerker betroffen. In het geval dat er dan sprake is van tuchtrecht, kun je die klachten bij elkaar voegen en die dan gebundeld behandelen. Je kunt de klachten zelfs ook nog in het tuchtrecht voegen en bundelen en daarnaast nog ad informandum andere klachten toevoegen. Die behandel je dan weliswaar niet individueel, maar in de strafmaat kun je die ad informandum gevoegde klachten wel laten meewegen. Die mogelijkheid bestaat ook nog.

Als te veel individuele jeugdwerkers van één instelling uit het register worden gezet, kunnen ze niet meer voldoen aan de norm van verantwoorde werktoedeling. Op die manier kun je dan ook de instelling daarvoor verantwoordelijk stellen.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik vraag me af waarom er niet is gekozen voor een collectieve verantwoordelijkheid, omdat wij in de dossiers die wij in het verleden zagen bij heel ernstige ontsporingen natuurlijk toch zagen dat de organisatie bijvoorbeeld dossiers niet op orde had of dat er langs elkaar heen was gewerkt. Ik spreek dan over casussen die wij hier hebben gehad zoals die van het meisje van Nulde of van Priscilla Sergeant. Maar ik kan mij dat bijvoorbeeld ook voorstellen bij de zaak-Jansen Steur, waarbij ook in de omgeving van die specialist werd neergekeken en er ook wel een bredere aansprakelijkheid is gezien.

Staatssecretaris Teeven:

Wij spreken hier vandaag over het tuchtrecht. Ik ben het eens met mevrouw Agema dat die bredere aansprakelijkheid er wel degelijk kan zijn. Daar heb je dan andere manieren voor. Dat hoeft dan niet via het tuchtrecht maar kan ook via de onrechtmatige daad. Dat zou dan een andere manier zijn om mensen aan te spreken. Maar het tuchtrecht voor beroepsgroepen is individueel van aard. Dus je kunt wel klachten bundelen tegen bepaalde groepen. Je kunt de instellingen erop aanspreken op het moment dat ze niet verantwoord werk toedelen. Je kunt instellingen wel op een andere manier aanspreken, namelijk langs de weg van de civielrechtelijke aansprakelijkheid.

Op het moment dat er medewerkers zijn die een tuchtrechtelijke veroordeling hebben, bestaat wel degelijk de mogelijkheid om dan op te treden tegen de instelling. Dat is bijvoorbeeld bij de notarissen gebeurd, waarbij een onrechtmatigedaadactie is gestart ten opzichte van de broederschap. Je zou je hier dus ook heel goed kunnen voorstellen dat een onrechtmatige daad-actie wordt gestart tegen de werkgever of de instelling die deze beroepsuitoefenaren heeft ingeschakeld. Dus die mogelijkheden zijn er wel, maar niet langs de weg van het individueel tuchtrecht zoals wij dat hier vandaag bespreken.

Mevrouw Van der Burg had gevraagd of de inspectie via het tuchtrecht een klacht kan indienen over een professional. Dit wetsvoorstel regelt dat de Inspectie Jeugdzorg een tuchtklacht kan indienen. Artikel 47 van de Wet op de jeugdzorg wordt in dat geval gewijzigd. Ik verwijs naar artikel I van het onderhavige wetsvoorstel.

Mevrouw Van der Burg heeft een vraag gesteld over iets waar zij al vele jaren aandacht voor vraagt. Het gaat om een onderwerp dat ook ten tijde van Rutte I is besproken. Het is al lang geleden, maar dit staat nog scherp op mijn netvlies. Het gaat om de vraag hoe het kabinet staat tegenover de openbaarmaking van tuchtuitspraken. Ik kan mij herinneren dat die vraag al een keer is gesteld. Ik ga even terug naar 18 april 2012. Op die dag hadden we een algemeen overleg over diverse jeugdzorgonderwerpen. De toenmalige staatssecretaris van VWS, de voorgangster van deze staatssecretaris, heeft toen geantwoord dat die tuchtmaatregelen openbaar zullen zijn, maar dan wel in geanonimiseerde vorm. Dat heeft er vervolgens toe geleid dat mevrouw Van der Burg, mevrouw Dille en de heer Dijsselbloem een motie hebben ingediend. Mevrouw Van der Burg refereerde daar al aan. Aan die motie is naar het oordeel van dit kabinet tegemoetgekomen door wat betreft de openbaarmaking van tuchtmaatregelen aan te sluiten bij de Wet BIG. Dat kunt u ook terugvinden in een brief van het kabinet van 14 februari jongstleden. Op bladzijde 8 staat hoe eraan tegemoet is gekomen. Een en ander zal door de stichting register in oprichting ook worden uitgewerkt in het tuchtreglement zelf. Die lang geleden aan mevrouw Van der Burg gedane toezegging wordt nu dus verzilverd door de stichting register in oprichting. Ik ga ervan uit dat mevrouw Van der Burg blij is met deze realisatie van een langgekoesterde wens.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Zeker. In mijn inbreng heb ik ook aangegeven dat ik daar heel tevreden over ben. Er was wat onduidelijkheid in de memorie van toelichting. Ik had gevraagd of die nog wat aangescherpt kon worden, zodat er geen enkele onduidelijkheid meer over zou kunnen bestaan. Dank voor deze uitwerking van de motie. Voor ouders en kinderen is het namelijk heel belangrijk om niet alleen te zien wie daadwerkelijk is ingeschreven, maar om ook te zien aan wie een maatregel is opgelegd.

Staatssecretaris Teeven:

Ik kom op het laatste punt, namelijk de vraag over de zij-instromers uit het gevangeniswezen en de politie. Daar heeft mijn collega al iets over gezegd, maar ik zal er ook nog iets over zeggen. Op 18 april 2012 is dit punt ook al aan de orde geweest in een algemeen overleg. Als je wat langer meeloopt, zie je al die vragen soms weer eens terugkomen. In de brief van 27 april 2012 heb ik gemeld dat we graag de ervaring van zij-instromers uit het gevangeniswezen en de politie benutten in de jeugdzorg. Denk met name aan reclasseringsmedewerkers in de jeugdreclassering. Juist in dat veld komt het ook voor. Mevrouw Kooiman herkent dat wel. Een en ander werd gedaan ten behoeve van het in te richten normenkader en het certificeringssysteem. In dat normenkader is inmiddels opgenomen dat beroepsbeoefenaars in de jeugdbescherming en jeugdreclassering geregistreerd dienen te zijn.

De categorie functionarissen waar mevrouw Van der Burg over sprak, zal zich langs de weg van de erkende verworven competenties moeten kunnen aanmelden voor registratie. Op dit punt sluit ik aan bij wat mijn collega er al over heeft gezegd. Het is belangrijk dat we dan niet alleen kijken naar het papiertje, maar ook naar de competenties die die mensen al hebben. Zoals mijn collega ook zei, kan dat door de werkgever zelf ook al worden bepaald. Via die weg zouden we het dus willen oplossen.

Hiermee heb ik alle vragen beantwoord die aan mij zijn gesteld.

De voorzitter:

Dank u wel. Hiermee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn. Ik heb begrepen dat er behoefte is aan een tweede termijn.

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Ik eindigde mijn eerste termijn met de conclusie dat ik het idee had dat wij te maken hadden met een cadeautje van het kabinet waarvan wij wel zien dat er een heel mooi papiertje omzit, terwijl wij niet weten wat er in het pakje zit. Na de beantwoording van het kabinet weten wij ongeveer hoe het cadeautje eruit ziet. Ik hoop erg dat gemeenten en de jeugdzorg straks na de overheveling ook weten hoe het te gebruiken. Dat is het meest essentiële punt. Ik wil gezegd hebben dat ik heel erg voor registratie ben en ook voor het tuchtrecht in de jeugdzorg. Daar heeft mijn fractie al tijden voor gepleit.

Ik heb nog wel een aantal zorgen, die ik kort even langsloop. Ik heb gevraagd of jeugdzorginstellingen ook zelf verantwoordelijk worden voor de nascholing van hulpverleners. Er staat een monsterlijke bezuiniging op de jeugdzorg bij de gemeenten en de instellingen voor de deur. Ik ben heel erg bang dat de nascholing te duur wordt. De staatssecretaris van VWS heeft toegezegd dat de instellingen daar verantwoordelijk voor zijn. Door deze toezegging hoef ik de motie die ik op dit punt had voorbereid niet in te dienen.

Ik en ook de staatssecretaris hebben er grote zorgen over dat de particuliere jeugdzorg zorg aan kinderen kan bieden zonder dat daar voldoende toezicht op is. De staatssecretaris gaf zelf het voorbeeld van internaten. Ik heb op dit punt een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het werken in de jeugdzorg geen beschermd beroep is en dat iedereen zich kan uitgeven voor hulpverlener in de jeugdzorg;

spreekt uit dat het onwenselijk is voor de kwaliteit van zorg en de veiligheid van kinderen dat iedereen zich zomaar voor jeugdhulpverlener mag uitgeven en in die hoedanigheid met kinderen mag werken;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat niemand (al dan niet onder verantwoordelijkheid van een professional) zorg mag verlenen aan kinderen, als deze personen niet ingeschreven staan in het kwaliteitsregister,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (33619).

Mevrouw Keijzer (CDA):

Mevrouw Kooiman heeft in de jeugdzorg gewerkt en ik heb er als wethouder ook veel mee te maken gehad. Betekent deze motie dat een gezin dat compleet gelukkig is met zijn jeugd- of kindertherapeut die echter niet de benodigde opleiding heeft om in het register te komen, die hulpverleningsrelatie niet kan voortzetten? Moet daar volgens de fractie van de SP een eind aan komen?

Mevrouw Kooiman (SP):

Als u mijn motie goed hebt beluisterd, hebt u gehoord dat ik expres "al dan niet onder verantwoordelijkheid van een professional" eraan heb toegevoegd. Er zijn mensen met veel levenservaring die zorg bieden. Ik vind dat dit onder verantwoordelijkheid van of met een professional moet gebeuren. De Dushi Huizen zijn een goed voorbeeld. Ik ken een zekere Alex die een heel mooi gezinshuis heeft. Hij is zelf niet geschoold als hulpverlener, maar hij heeft wel een team van professionals om zich heen om de kwaliteit te waarborgen. Wij moeten overeind houden dat mensen met veel levenservaring die echt iets kunnen toevoegen aan het vak, daarin kunnen blijven werken. Wij moeten echter ook waarborgen dat er kwaliteit geleverd wordt.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Er zijn ook zelfstandige jeugdtherapeuten; mensen met een eigen bedrijf. Zoals ik al zei, kunnen zij tot volledige tevredenheid van het gezin en het kind in kwestie als eenpitter hun werk doen. Als ik het goed beluister, is dit een vorm van jeugdhulp die, als het aan de fractie van de SP ligt, gaat verdwijnen. Voor de CDA-fractie is dat een brug te ver. Daarmee maak je dingen die nu goed lopen onmogelijk. Ik vind het van belang om te horen of mijn interpretatie klopt.

Mevrouw Kooiman (SP):

Nee, die klopt niet. Als het een therapeut is, hoort die gewoon geregistreerd te zijn in een kwaliteitsregister. Het gaat soms om zwaar getraumatiseerde kinderen. Wij willen ervoor zorgen dat mensen niet zomaar behandeling of opvang kunnen bieden aan deze kinderen. Ik heb voorbeelden gezien van websites over opvang van kinderen waarbij ik me echt zorgen maakte of de kwaliteit gewaarborgd was. Dat wil ik voorkomen. Misschien stelt de staatssecretaris straks in reactie op mijn motie voor om het op een andere manier te regelen, omdat dit misschien iets te rigide is. Als hij zegt dat hij er echt naar wil kijken en met een plan van aanpak wil komen, is dat wat mij betreft ook akkoord. Ik zoek gewoon een oplossing voor de beunhazen in dit vak.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik dacht dat we in dit land wel vrij waren om naar een beunhaas te gaan. Ik vraag me af hoe de SP dit voor zich ziet als het gaat om mensen die met de beste bedoelingen andere mensen helpen. Ik denk ook dat de kern van de Jeugdwet van de staatssecretaris is om professionele zorg zo lang mogelijk uit te stellen. Misschien kan een buurvrouw met een goed gesprek helpen.

Mevrouw Kooiman (SP):

Het gaat hier om instellingen die geld verdienen aan het begeleiden van kinderen. De PVV-fractie heeft daar in het verleden met de SP-fractie een aantal moties over ingediend, bijvoorbeeld om ervoor te zorgen dat iedereen die met kinderen werkt een verklaring omtrent het gedrag moet hebben. Het is een minimale eis, maar zelfs die valt helaas weg onder deze wet. Ik wil dat het gewoon goed geregeld is voor kinderen in de particuliere jeugdzorg. Een goed gesprek met de buurvrouw valt hier echt niet onder.

Mevrouw Agema (PVV):

Een verklaring omtrent het gedrag is natuurlijk iets heel anders dan iemand de mogelijkheid afnemen om iemand anders te helpen. Ik denk dat dit voorstel van de SP echt een brug te ver is.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik vind het echt jammer. Het gaat hier echt om de opvang van zeer getraumatiseerde kinderen. Ik ken de voorbeelden uit de jeugdzorg zelf en daar wil ik een einde aan maken. Ik hoop dat de PVV-fractie dat met mij eens is. Misschien zegt staatssecretaris straks in reactie op mijn motie dat hij er echt serieus naar wil kijken, omdat hij de problemen kent. De PVV-fractie stond zelf vooraan toen het bijvoorbeeld ging over de internaten in Amsterdam en vond dat wij daar echt toezicht op moesten houden. Ik hoop dat de PVV-fractie vandaag boter bij de vis doet en voor mijn motie stemt.

Mevrouw Agema (PVV):

Zoals de motie nu is verwoord, kunnen wij haar niet steunen. Ik hoop dat mevrouw Kooiman haar motie wil aanpassen, zodat duidelijk is dat het om zwaardere zorg gaat. De motie is mij nu wat te algemeen geformuleerd. Ik hoop dat zij haar wil wijzigen.

De voorzitter:

Een korte reactie, mevrouw Kooiman.

Mevrouw Kooiman (SP):

Deze motie gaat wat mij betreft over begeleiding en behandeling, en niet over een gesprek met een buurvrouw. Dat is mijn toelichting. In dat kader hoort deze motie bezien te worden.

Ik had natuurlijk liever gehad dat wij hadden aangesloten bij het BIG-register. Dan hadden wij de discussie over de voorgaande motie niet eens gehad. Daar heb ik een andere motie voor.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat beroepsbeoefenaren in de jeugdzorg niet opgenomen worden in het BIG-register, maar opgenomen worden in een privaat kwaliteitsregister;

van mening dat de registratie van zorgberoepen eenduidig hoort te zijn en aansluiting bij het publiekrechtelijke BIG-register daarbij voor de hand ligt;

van mening dat het van belang is dat een onafhankelijke stichting registraties regelt, zodat de beroepsgroep niet zichzelf keurt en alle schijn van belangenverstrengeling kan worden vermeden;

spreekt uit dat het van belang is dat de behandeling, begeleiding en ondersteuning van kinderen en gezinnen voorbehouden blijft aan professionals en dat niet iedereen zich mag uitgeven voor professional, ter bescherming van goede zorg aan kind en gezin;

verzoekt de regering, wanneer uit evaluatie blijkt dat het kwaliteitsregister onvoldoende functioneert alsnog aan te sluiten bij het BIG-register,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (33619).

Mevrouw Kooiman (SP):

Hiermee doen wij dan natuurlijk ook het werk van al die ambtenaren op het ministerie niet tekort en kunnen wij het alsnog gebruiken als dat nodig is.

Ik heb ook een groot punt gemaakt van de vergelijking tussen de thuiszorg en de jeugdzorg. Ik maak mij namelijk erg ongerust als ik de ontwikkelingen in de thuiszorg zie. Daar worden uitkeringsgerechten gewoon zomaar ingezet op taken waarvan ik denk dat het zorg is en er dus professionals voor moeten worden ingezet. Dat geldt ook voor alfahulpen. Daarop heeft de staatssecretaris niet gereageerd. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat eerder thuiszorgmedewerkers massaal ontslagen werden om hen vervolgens als goedkopere alfahulp in dienst te nemen, tegen slechtere arbeidsvoorwaarden;

spreekt uit dat het onacceptabel is als jeugdzorgmedewerkers ontslagen worden en in dienst genomen worden als goedkopere zzp'ers om de bezuinigingen in de jeugdzorg op te vangen;

verzoekt de regering, te voorkomen dat gemeenten jeugdzorginstellingen opheffen om vervolgens deze jeugdhulpverleners in dienst te nemen als goedkope zzp'ers,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12 (33619).

Mevrouw Bergkamp (D66):

Voorzitter. Ik dank de twee staatssecretarissen voor de beantwoording van de vele vragen. Met deze aanpassing van de wet wordt een bijdrage geleverd aan de professionalisering van de jeugdzorg. Daar ben ik blij om. D66 zal deze wetswijziging dan ook steunen.

Hoe dit gaat uitpakken voor de kosten, de kwaliteit en de innovatie zullen we in de praktijk merken. Ik vind het heel goed dat er expliciet is gezegd dat dit ook wordt meegenomen in de evaluatie van de Jeugdwet. Gaat wat we met elkaar bepalen, in de praktijk ook werken?

Behalve het Kwaliteitsregister Jeugdzorg komt er ook een kwaliteitskader voor een aantal groepen, zoals de VG-sector en de jeugd-ggz. Hoe dit past in het register, is nog onduidelijk. Ik heb echter begrepen dat daarover voor de zomer duidelijkheid komt. Ik hoor graag dat dit bevestigd wordt door de bewindslieden. Wij kijken met veel belangstelling uit naar die verduidelijking.

Ik heb begrepen dat de norm van de verantwoordingstoedeling, en de vraag welke groepen daaronder zullen vallen, ook voor de zomer bekend worden. Dat kon ik niet helemaal destilleren uit het debat. Ik hoop daarom dat de staatssecretaris ook daarover nog duidelijkheid kan geven. Wordt dit gelijk meegenomen?

Het is ook mooi dat de staatssecretaris heeft gezegd dat de jeugdzorg onderdeel zal worden van het Kwaliteitsinstituut. Ik vind dat heel belangrijk. We hebben dat Kwaliteitsinstituut niet voor niets. Dat zou dus ook moeten gaan werken voor de jeugdzorg.

Ik ben verder blij dat ouders met een klacht terechtkunnen bij het tuchtrecht. Ik vraag me wel af hoe de communicatie daarover gaat lopen. Alle jeugdzorgwoordvoerders weten volgens mij dat er veel ouders zijn die het gevoel hebben dat ze worden benadeeld, ongeacht de vraag of dat waar is of niet. Er zijn heel veel ouders die met vragen hierover rondlopen. Volgens mij is het daarom belangrijk dat deze ouders weten met wat ze waar terechtkunnen. Is hun zaak iets voor het klachtrecht of het tuchtrecht? Ik verwacht van het ministerie dat het hierover goed zal communiceren.

Ik kom ook nog even op het voorstel van de SP over de particuliere jeugdzorg. Ik vind de motie te ver gaan. Eerlijk gezegd steun ik het pleidooi daarover van het CDA en de PVV. Het voorstel van de SP heeft bij mij echter wel iets wakker gemaakt. Ik vraag mij namelijk opeens af hoe het zit met de gezinshuizen. Particulieren richten die gezinshuizen op. Zij bieden beschadigde jongeren daar een onderkomen en vervullen daarmee een belangrijke taak. Vallen die gezinshuizen hier nu ook onder, of niet? Dat vroeg ik me ineens af. Ik dank dus de woordvoerster van de SP voor het raken van die snaar bij mij.

Verder heb ik eigenlijk nog niets gehoord over waarheidsvinding, ondanks het feit dat ik daarvoor expliciet aandacht heb gevraagd. Dit is volgens mij ook dé kans om dit geregeld te krijgen in de permanente educatie. Ik dien daarom de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit het rapport van de Kinderombudsman over waarheidsvinding blijkt dat onvoldoende vaardigheden bij sommige jeugdzorgprofessionals kan leiden tot een te eenzijdige duiding van incidenten, tot het vermengen van feiten en meningen in de rapportage, van onzorgvuldige bronvermeldingen of het niet navolgbaar formuleren van conclusies;

overwegende dat in de Jeugdwet is opgenomen dat jeugdzorginstellingen verplicht zijn in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren;

verzoekt de regering, ervoor zorg te dragen dat in de opleidingen en permanente educatie aandacht wordt besteed aan het belang van waarheidsvinding en het ontwikkelen van vaardigheden op dat punt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bergkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13 (33619).

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik geef als toelichting dat wij in de wet hebben geregeld dat instellingen moeten voldoen aan waarheidsvinding. Ik vind echter ook dat wij in de Kamer een rol hebben, zeker op het gebied van permanente educatie en professionalisering. Wij weten dat dit in de praktijk niet goed gaat. Daarom willen wij met deze motie een extra impuls geven.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Wij hebben in de wet geregeld dat dit moet gebeuren. Dan is de wijze waarop toch aan de zorgprofessionals en de instellingen? Wij hebben met de commissie-Dijsselbloem geconstateerd dat wij het onderwijs niet elke keer met allerlei extra dingen moeten belasten. Het is aan de beroepsorganisaties om dit met elkaar te regelen.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Volgens mij heb ik daarover net uitleg gegeven. Bij de commissie-Samsom hebben wij bijvoorbeeld gezegd dat aandacht voor seksuele diversiteit een plek moet krijgen in de opleiding. Mevrouw Ypma en ik hebben daarover een motie ingediend. De Kamer heeft een stimulerende rol en functie als dingen niet goed gaan. Ik ben eerlijk gezegd verbaasd dat, als wij de kans hebben om waarheidsvinding, een onderwerp dat mevrouw Van der Burg ook heel belangrijk vindt, te professionaliseren, de VVD de handen daarvan aftrekt en vindt dat het in de wet geregeld is. Wij hebben nu een kans om daarvoor in de permanente educatie aandacht te vragen. Uit het rapport van de Kinderombudsman blijkt dat die vaardigheden bij een aantal jeugdzorgprofessionals tekortschieten.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Het is geen antwoord op de vraag. Wij hebben het geregeld en zij moeten daaraan voldoen. Hoe zij dat in hun opleiding en nascholing regelen, moeten de professionals zelf bepalen. Mevrouw Bergkamp geeft een voorbeeld waarvoor zij aandacht heeft gevraagd. Gaat zij nu zeggen hoe dat in de opleiding moet worden geregeld?

Mevrouw Bergkamp (D66):

Opeens zie ik het scherp. Wij hebben hier een misverstand. Hoe zij dat in de opleiding doen, via een rollenspel of anders, is inderdaad aan de professionals zelf, maar het gaat erom waar zij aandacht aan besteden. Bij de commissie-Samsom hebben wij gezegd dat wij het belangrijk vinden dat er in de permanente educatie aandacht besteed moet worden aan seksuele diversiteit. Ik verzoek de staatssecretaris om in de opleiding aandacht te besteden aan waarheidsvinding. Dat vind ik een "wat"-vraag. Hoe zij het doen, is inderdaad aan de instellingen zelf.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik heb een verduidelijkende vraag aan mevrouw Bergkamp. Zij vraagt in haar motie om in opleiding en permanente educatie aandacht te besteden aan waarheidsvinding. Bedoelt zij dan ook dat bijvoorbeeld de forensische polikliniek vaker moet worden ingezet om te onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is van kindermishandeling?

Mevrouw Bergkamp (D66):

Dat vind ik een heel goede toevoeging. Ik hoor graag de reactie van de staatssecretarissen daarop. Het lijkt mij een goed signaal om het op die manier in brede zin op te vatten.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie ondersteunt het doel van deze wet, namelijk professionalisering in de jeugdzorg. Wij zijn blij met het instellen van een kwaliteitsregister, want daarmee geef je vorm en inhoud aan die kwaliteit.

In mijn eerste termijn heb ik aandacht gevraagd voor het grote risico op, zoals ik dat genoemd heb, eenheidsworst. Het is pas goed bij jeugdzorg — het heet straks jeugdhulp — als mensen geregistreerd staan in dat kwaliteitsregister of een BIG-registratie hebben. Ik heb uit de beantwoording van de beide staatssecretarissen, waarvoor overigens dank, begrepen dat straks bij de uitwerking van wat hier wordt vastgesteld, zal blijken dat er ruimte is om in specifieke sectoren op een andere manier jeugdhulp te bieden dan volgens het vaste stramien van de wet. De CDA-fractie vindt dat van het grootste belang, want daarmee voorkom je eenheidsworst en hoge kosten. Ook blijft het dan mogelijk om aan te sluiten bij datgene wat in een specifieke situatie nodig is. Ik heb het daarbij gehad over het welzijnswerk en de verstandelijk gehandicaptensector. Met de toelichting van de beide staatssecretarissen, en natuurlijk ook van de staatssecretaris van VWS, om zittend op het vinkentouw richting november ook te kijken of de sector daar vorm en inhoud aan kan geven, kan de CDA-fractie instemmen met het wetsvoorstel zoals dat nu voorligt.

De voorzitter:

Mevrouw Ypma, volgens mij bent u nog niet aan de beurt. Eerst is mevrouw Agema aan de beurt, maar die ziet af van haar tweede termijn, zie ik. Dan geef ik het woord aan mevrouw Van der Burg.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Voorzitter. In de eerste plaats wil ik beide staatssecretarissen hartelijk danken voor de heldere beantwoording. Ik ben met de staatssecretarissen, vooral met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, blij dat de openbaarmaking van de maatregelen in het register geregeld is, zodat ouders, maar ook gemeenten en opdrachtgevers daar kennis van kunnen nemen. Dat is, denk ik, heel belangrijk. Het is ook belangrijk dat het kosteloos is. Ik ben ook heel tevreden dat in de wet is opgenomen dat de kosten niet meer zullen bedragen dan de kostprijs. Dat gaan we met elkaar in de gaten houden.

Wat ook heel belangrijk is, is het punt van de post-master. Ik ben tevreden met de toezegging op dat punt. We hebben het punt hier aangekaart en het is nu aan de beroepsorganisaties en de werkgevers om dat op een goede manier met elkaar in te vullen. Ik denk dat het goed is dat we hier met elkaar hebben besproken wat de consequenties kunnen zijn als het op een bepaalde manier ingevuld wordt.

Tot slot hoop ik echt oprecht dat wij hiermee de professionals hun vak voor een deel teruggeven. Alle professionals die ik heb gesproken, zeiden dat ze vaak werken met lijstjes van wat ze hebben gedaan, maar dat ze niet toekomen aan de zorg voor kinderen of ondersteuning van kinderen. Ik hoop dat we nu een stap in de goede richting hebben gezet. Ik heb eigenlijk de overtuiging dat door richting tuchtrecht en vakinhoudelijke richtlijnen te gaan, we die professionals weer de ruimte bieden om met ouders en gezinnen ondersteuning en zorg te bieden aan die gezinnen. Dat wordt straks nog uitgebreid naar de bredere wet op de jeugdhulp.

Ik hoop dat de mbo'ers die hier heel goed werk doen — de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft daar op een aantal vlakken, zeker in de jeugdbeschermingssector, duidelijke dingen over gezegd — hun plek blijven vinden in deze sector, want zij hebben ook een enorme toegevoegde waarde.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Het is mooi dat wij hier na een jarenlang traject op het punt van de professionalisering vandaag echt een flinke stap zetten, die de praktijk hopelijk ondersteunt. Ik ben echter een tikkeltje ongeduldig. Als ik dat niet zou zijn, zou ik ook niet nadenken over de vraag hoe je de wereld nog kan verbeteren en hoe verandering mogelijk is, en zouden we die ook niet snel genoeg in de praktijk kunnen brengen.

Soms lopen we wat achter in Den Haag. Dat is eigenlijk het geval als je kijkt naar dat hele sociale domein. Daar willen we juist zo graag die transformatie, niet alleen in de jeugdzorg, maar ook in de Wmo en met de Participatiewet. Daarom vind ik het echt van belang dat dat sociale domein wordt benoemd en dat hetgeen we in het regeerakkoord hebben gezegd over één gezin, één plan, één regisseur, ook daadwerkelijk in de praktijk landt in het kwaliteitskader en in de opleidingen. Dan help je, naast registratie en het tuchtrecht, de praktijk echt verder. Dat is de reden dat ik de volgende motie indien.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat "één gezin', één plan, één coördinerend hulpverlener" (de integrale aanpak) belangrijk is om kwetsbare gezinnen en kinderen te ondersteunen en te helpen;

overwegende dat deze integrale aanpak nieuwe vaardigheden vergt van professionals;

overwegende dat professionals opgeleid moeten worden teneinde deze nieuwe vaardigheden te beheersen;

verzoekt de regering, de nieuwe vaardigheden die vereist zijn voor de integrale aanpak van "één gezin, één plan, één coördinerend hulpverlener" uit te werken in het kwaliteitskader en in de opleidingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14 (33619).

Hiermee zijn wij aan het einde gekomen van de tweede termijn van de Kamer. We wachten even tot de bewindslieden alle moties hebben.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun bijdrage. Ik beantwoord eerst de vragen en behandel daarna de moties.

Ik ben blij met de constatering van mevrouw Kooiman dat het pakje ingepakt blijkt te zijn in cellofaan, waardoor ze nog kan zien wat erin zit. Het is inderdaad aan anderen om het uit te pakken, maar ik neem aan dat het een mooi pakje zal blijken te zijn.

Mevrouw Bergkamp vroeg mij om een bevestiging hoe het zit met de termijnen. Het smalle kwaliteitskader ligt al bij de Kamer of is onderweg naar de Kamer. Dat is al door de beroepsgroep gedaan. Het brede kwaliteitskader komt in november. Dat is het kader van de verantwoorde normontwikkeling op basis waarvan de inspectie zal kunnen gaan toetsen. Per instelling kunnen we dat bekijken.

Ik bevestig de opmerking van mevrouw Keijzer dat de datum 1 november is om ruimte te bieden voor andere sectoren en om het geen eenheidsworst te laten zijn waar dat ook echt niet kan.

Ik steun de opmerking van mevrouw Van der Burg dat we heel goed op kosten en op de opleiding post-master gaan letten om te zorgen dat dit allemaal beheersbaar blijft.

De motie-Kooiman op stuk nr. 10 gaat mij echt te ver. Daarin wordt de regering verzocht, ervoor te zorgen dat niemand, al dan niet onder verantwoordelijkheid van een professional, zorg mag verlenen aan kinderen als men niet is ingeschreven in het kwaliteitsregister. Dat zou overigens in de huidige wet al een probleem zijn. Er zijn namelijk mensen die zorgtaken verrichten terwijl ze niet ingeschreven zijn, bijvoorbeeld mbo'ers. Om nu een heel goed functionerende zorgboerderij te laten registeren gaat mij ook wat te ver. Daarom ontraad ik deze motie.

Mevrouw Kooiman (SP):

De staatssecretaris erkent het probleem en ziet dat er problemen zijn. Ik probeer een voorstel te doen in deze motie. Ik kan mij voorstellen dat de motie misschien wat onhandig geformuleerd is. Daar wil ik best naar kijken. Ik vraag de staatssecretaris om, als hij het probleem erkent, te zoeken naar mogelijkheden om de beunhazen in deze sector een halt toe te roepen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik heb het in eerste termijn ook iets anders gezegd. Ik heb gezegd dat ik zie dat allerlei mensen die soms minder goede hulp geven zich begeven op het domein. Dat kunnen we niet tegenhouden; dat kunnen we niet allemaal regelen. We kunnen wel zorgen dat het goed geregeld is op de punten waarvoor wij zelf verantwoordelijk zijn. We houden onze ogen niet dicht. Als er ontwikkelingen zijn in de sectoren die verkeerd gaan, dan moeten we die goed in de gaten houden. De inspectie zal daarop letten. Ook een gemeente zal erop letten als zij merkt dat er zaken plaatsvinden in de betreffende gemeente waarvan dat niet goed geduid wordt. Dan komen wij met elkaar te spreken over de vraag of regelgeving vereist, of de bevoegdheden van de inspectie anders moeten worden of dat we nog op een andere manier moeten gaan nadenken. Die openheid wil ik erin brengen. We zullen onze ogen openhouden, maar laten we nu niet met regelgeving iets proberen te regelen wat we niet kunnen regelen en wat ook ongewenst is vanwege de voorbeelden die mevrouw Keijzer aanhaalde, namelijk dat mensen mogen kiezen voor hulp die zij heel prettig vinden en die niet valt onder de registratieplicht die we juist voor de reguliere zorg wel willen regelen.

Mevrouw Kooiman (SP):

Dan doe ik een tussenvoorstel. In principe gaat op 1 januari 2015 de jeugdzorg naar de gemeenten. Hoewel mijn fractie daar anders over denkt, zal dat waarschijnlijk toch gebeuren. Ik vraag de staatssecretaris om na een kwartaal of na een halfjaar met de VNG en de inspectie te evalueren hoe deze ontwikkeling zich voordoet in de particuliere jeugdzorg en de Kamer daarover te informeren. Ik zoek naar een mogelijkheid om dit probleem aan te pakken.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik denk dat het kan worden meegenomen in de reguliere monitoring en evaluatie van de wet. De sector van de jeugdzorg zal aan grote veranderingen onderhevig zijn. Vanaf 1 januari zal de sector onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten vallen. Alle spelers zullen moeten bekijken hoe de markt zich ontwikkelt. Ik zeg graag toe dat ook ik in de gaten blijf houden hoe het domein zich ontwikkelt. De gewenste en ongewenste ontwikkelingen zal ik meenemen in de monitoring en in de evaluaties. Zo kunnen we dit met elkaar in de gaten blijven houden.

Mevrouw Kooiman (SP):

Mag ik nog iets zeggen over de motie?

De voorzitter:

Ja, maar alleen over de motie.

Mevrouw Kooiman (SP):

Als de staatssecretaris aangeeft in dezen specifiek te kijken naar de particuliere jeugdzorg, kan ik de motie aanhouden.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Kooiman stel ik voor, haar motie (33619, nr. 10) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dan kom ik bij de motie-Kooiman op stuk nr. 11, waarin wordt gevraagd om wanneer uit evaluatie blijkt dat het kwaliteitsregister onvoldoende functioneert, het alsnog aan te laten sluiten bij het BIG-register. Ik dacht dat ik in mijn termijn heb gezegd dat wij de ontwikkelingen in de jeugdzorg ook een kans moeten geven. Ik sluit niet uit dat wij langzaam maar zeker naar een beroepenregister kunnen gaan, zoals het BIG. We moeten die ontwikkelingen even hun gang laten gaan. Ik vind het nogal wat om nu al te zeggen dat de registratie van beroepsgroepen eenduidig hoort te zijn, of dat het van belang is dat de beroepsgroep niet zichzelf keurt en dat alle schijn van belangenverstrengeling wordt vermeden. Ik vind het nu juist zo goed dat de beroepsgroep zelf is gekomen met dit voorstel. Dat wordt nu gehonoreerd in wetgeving. Op het moment dat we die wetgeving maken, moeten we niet gaan zeggen dat het misschien niet werkt en dat we iets anders moeten verzinnen.

Ik heb in mijn termijn gezegd dat ik die beroepsontwikkeling ook haar gang wil laten gaan. Ik sluit zeker niet uit dat op den duur bij het BIG-register kan worden aangesloten, maar ik vind deze motie te vroeg. Ik vind het ook een wat negatieve duiding van wat er nu is gebeurd. Om die reden ontraad ik de motie, maar ik heb mevrouw Kooiman al toegezegd de ontwikkeling naar het BIG-register in de gaten te houden.

De motie-Kooiman op stuk nr. 12 verzoekt de regering om te voorkomen dat gemeenten jeugdzorginstellingen opheffen, om vervolgens jeugdhulpverleners in dienst nemen als goedkope zzp'ers. Ik wijs erop dat op grond van artikel 213 ingevolge het amendement-Voortman dat bij de bespreking van de Jeugdwet is aangenomen, het college erop toeziet dat nieuw gecontracteerde aanbieders in overleg treden over de overname van personeel plus het voortzetten van de hulpverleningsrelaties met de vorige werkgever. Er zijn dus waarborgen in de Jeugdwet gekomen. Om die reden ontraad ik deze motie.

In de motie-Bergkamp op stuk nr. 14 wordt gevraagd, ervoor zorg te dragen dat in de opleidingen en de permanente educatie aandacht wordt besteed aan de waarheidsvinding. Ik heb mij naar aanleiding van het rapport van de Ombudsman ook nog even verstaan met de Ombudsman en de kinderrechters. De kinderrechters zeiden dat zij de rapporten van de Bureaus Jeugdzorg niet zo slecht vinden, maar dat het wel een ander vak is. Het is niet zo dat een feit leidt tot een conclusie. Je komt tot een soort weging van wat de vader zegt en wat de moeder zegt, en dan kom je tot een beslissing. Er is niet zozeer kritiek dat die waarheidsvinding niet goed zou zijn, maar er zijn soms meerdere waarheden.

In het rapport wordt ingegaan op de vraag of je de rapportages zodanig kunt verbeteren dat waar het wel kan, als er feiten of waarheden zijn, deze ook heel goed daarin worden opgenomen. In die zin is er wel degelijk een impuls nodig om de rapportages nog verder te verbeteren, rekening houdend met het rapport dat daarover is verschenen. Ik ga over veel dingen, maar ik vind niet dat ik er ook nog voor moet zorgen dat dit in de opleidingen terechtkomt. Als mij wordt gevraagd om te bevorderen dat er in de opleiding aandacht aan wordt besteed, wil ik het oordeel aan de Kamer laten.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Dan pas ik de tekst wat aan: bevorderen dat. Dan is de motie wat minder stellig, maar de boodschap blijft staan. Ik deel overigens niet de conclusie dat er niets aan de hand is met het maken van rapportages. We krijgen daarover nog een algemeen overleg, maar ik zou het heel jammer vinden als dat wordt afgezwakt, want wij zitten nu in de flow om dat echt te verbeteren. Ik hoop dat ik dit niet verkeerd begrijp van de staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik zeg niet dat er niets verbeterd kan worden, maar ik wijs erop dat waarheidsvinding bij verschillende waarheden wat anders is dan als er een feit is op grond waarvan je tot die conclusie komt. Ik heb zelf weleens gezegd dat de medewerkers van de jeugdzorg een heel moeilijk vak hebben, want zij moeten keuzes maken terwijl er heel veel verschillende verhalen zijn. Soms moet je meerdere waarheden netjes opschrijven om te kijken hoe je tot dat oordeel bent gekomen. Ik wilde aangeven dat er niet in elke casus een eenduidige waarheid is die tot een eenduidige conclusie leidt. Maar er kunnen zeer zeker dingen verbeterd worden, ook naar aanleiding van het rapport van de Kinderombudsman. Daaraan willen we een impuls geven. Om die reden laat ik het oordeel aan de Kamer.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Bergkamp.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik ben het daarmee eens. Het vak van gezinsvoogd is een van de lastigste vakken. Dat zeg ik ook naar aanleiding van het rapport. Waarheid moet je daarbij op een bepaalde manier zien: vader zegt iets en moeder zegt iets. Het gaat mij inderdaad om de verslaglegging, de rapportages en de vaardigheden daarin. Laten we wel wezen: een uithuisplaatsing of een ondertoezichtstelling heeft vaak behoorlijk veel consequenties voor een gezin. Dat betekent dat de rapportages in de periode daarvoor in de hele keten goed moeten plaatsvinden.

Staatssecretaris Van Rijn:

En daar ben ik het dan weer mee eens.

In de motie-Ypma op stuk nr. 14 wordt de regering verzocht om de vaardigheden die vereist zijn voor de integrale aanpak, uit te werken in het kwaliteitskader en in de opleidingen. Wij zien dat als een ondersteuning van beleid. Het oordeel daarover laat ik aan de Kamer.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik worstel met beide moties. Eigenlijk gaan wij ons daarbij bemoeien met iets waarvan wij de hele middag hebben gezegd dat het goed is dat de sector dat doet. Klopt dat?

Ik hoorde de staatssecretaris tegen mevrouw Bergkamp zeggen dat hij het oordeel over de motie op stuk nr. 13 aan de Kamer overlaat als zij de motie zo wijzigt dat daarin van de regering wordt gevraagd om het onder de aandacht te brengen. Waarom geldt dat dan niet voor de aanpak één gezin, één plan, één coördinerende hulpverlener, zoals genoemd in de motie van mevrouw Ypma? Graag hoor ik even een reflectie op beide punten.

Staatssecretaris Van Rijn:

Daar heeft mevrouw Keijzer misschien wel gelijk in. Ik heb het woord "uitwerken" zo geïnterpreteerd. Als mevrouw Ypma het daarmee eens is, dan kan het misschien worden gesynchroniseerd door te zeggen: verzoekt de staatssecretaris te bevorderen dat.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dat wil ik graag aanpassen. Dit is juist wel nodig omdat het hele professionaliseringstraject al heel lang geleden is begonnen, terwijl de nieuwe Jeugdwet net is vastgesteld. Mijn intentie is om de transformatie van de jeugdzorg mee te nemen in de toekomstige uitwerking van de professionalisering.

De voorzitter:

Dank u wel. Mij blijkt dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet meer het woord wenst. Er is hem geen vraag meer gesteld.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Dan zijn wij hiermee aan het eind gekomen van de behandeling van het wetsvoorstel.

Over de ingediende moties zullen wij volgende week dinsdag stemmen.

Ik dank de mensen op de publieke tribune, die dit debat hebben gevolgd.

Naar boven