6 Begroting OCW

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2013 (33400-VIII).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Ons onderwijs is goed, maar we hebben altijd de ambitie om het verder te verbeteren. Met de juiste interventies gaan we van goed naar geweldig onderwijs en van geweldig onderwijs naar excellent onderwijs. Delen we deze ambitie met elkaar, dan is een langeretermijnvisie noodzakelijk. Voorbij de waan van de dag, met continuïteit van beleid en draagvlak in de samenleving. Daarom wil het CDA werk maken van een nationaal onderwijsakkoord. Een akkoord tussen politiek en onderwijs, met ouders, leerlingen, leraren, schoolleiders en besturen. Vier begrippen staan daarbij voor onze fractie centraal: verantwoordelijkheid en vertrouwen, vorming en vakmanschap. Ik bied de minister hierbij graag ons vijfpuntenplan aan als aanzet voor een nationaal onderwijsakkoord waar ik in de rest van mijn betoog nader op inga.

De voorzitter:

Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.

(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Verantwoordelijkheid en vertrouwen. We moeten af van overbodig administratief gedoe. Het CDA ziet vermindering van de ervaren regeldruk daarom nadrukkelijk als een element in een te sluiten nationaal onderwijsakkoord. Ik kijk daarbij ook naar mijzelf en via u, voorzitter, naar mijn collega's in de Kamer. Wij zullen onszelf moeten leren beheersen. Niet altijd generieke maatregelen treffen voor incidenten die plaatsvinden in het land. Het CDA roept de minister op om een experiment met regelarme zones in het onderwijs te starten. Laat scholen en leraren zelf aangeven tegen welke onnodige regels ze opbotsen om vervolgens via een experiment te kijken of op een andere manier gewerkt kan worden. Uitgangspunt daarbij moet de omgekeerde bewijslast zijn. Laat degene die hecht aan het handhaven van de regel aantonen dat deze noodzakelijk is.

De voorzitter:

U maakt nu al wat los met uw eerste zinnen.

De heer Van Meenen (D66):

De heer Rog maakt iets positiefs los. Mag ik uit zijn woorden opmaken dat hij die ruimte en dat vertrouwen die hij wil geven ook betrekt op de 1040-urennorm? De heer Rog heeft het over docenten die de ruimte moeten krijgen om zelf invulling aan hun vak te geven. De geschiedenis even daar latend, is hij het met mij eens dat er zeker nu ruimte moet ontstaan?

De heer Rog (CDA):

De heer Van Meenen vraagt naar de 1040-urennorm. Ik geef in mijn betoog aan dat we als CDA zo veel mogelijk ruimte willen laten aan het onderwijsveld. Daarbij luisteren we naar docenten om te horen wat hen tegenhoudt. De 1040-urennorm is in het verleden tot stand gekomen in een verzamelwet waarbij de Partij voor de Vrijheid op het laatste moment de norm die er was weer heeft opgehoogd. Het is niet de intrinsieke wens van het CDA om die 1040-urennorm te handhaven.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik hoor de heer Rog spreken over vertrouwen en het niet afgaan op incidenten. Bedoelt hij daarmee te zeggen dat Amarantis een incident is, dat Inholland een incident is, dat Zadkine een incident is en dat we gewoon maar door moeten gaan op basis van verrouwen?

De heer Rog (CDA):

De heer Duisenberg maakt nu een karikatuur van wat ik zou zeggen. Als hij dat goed vindt, wil ik graag later in mijn betoog uitdrukkelijk ingaan op de problematiek bij Amarantis. Wij zijn hier wel vaak geneigd om, als er in het onderwijs iets fout gaat, meteen wetten te maken en die wetten van toepassing te verklaren voor het hele onderwijsveld, ook voor die sectoren van het onderwijsveld waar zich geen problemen voordoen. Een voorbeeld daarvan is de aanstaande wetgeving rond het hoger onderwijs. Bij een enkele opleiding zijn er problemen. Duidelijk is dat de huidige regels niet worden nageleefd. Vervolgens worden wij hier echter met wetgeving geconfronteerd, waardoor wetgeving op wetgeving wordt gestapeld. Uiteindelijk zorgt dit voor een verstikking in het onderwijsveld. Dat is waar wij van af willen.

De heer Beertema (PVV):

Ik ben niet zo snel vandaag. Even voor de duidelijkheid: ik zie hier een "nationaal onderwijsakkoord" staan. Ik begrijp echter dat het gewoon een CDA-onderwijsakkoord is. Is het nou de bedoeling dat dit over het hele land wordt uitgerold met de warme steun van alle politieke partijen en alle stakeholders in het onderwijs, inclusief de PVV? Want dan is de heer Rog helemaal verkeerd begonnen toen hij iets zei over de 1040 uur. De vijf punten die hier staan, willen we natuurlijk allemaal. Alleen, de invulling daarvan is wel erg politiek. Moeten wij het depolitiseren? Is dat wat de heer Rog bedoelt?

De heer Rog (CDA):

Mijn uitgangspunt is dat de politiek in gesprek gaat met de mensen die werkzaam zijn in het onderwijsveld en met de mensen die daar afnemer zijn: de leerlingen, de studenten en de ouders. Dan kunnen wij bekijken hoe wij het aantal regels kunnen verminderen, hoe wij de kwaliteit van het onderwijs kunnen verbeteren en een heldere verantwoordelijkheidsverdeling kunnen aanbrengen. Dat vertrouwen is de afgelopen jaren vaak geschaad. Het CDA wil dat herstellen en om die reden hebben wij een aanzet gegeven voor een nationaal onderwijsakkoord dat verdergaat dan wat in het regeerakkoord staat. Dat gaat namelijk vooral over economische opbrengsten en arbeidsvoorwaarden. Dat nationale onderwijsakkoord zouden wij willen sluiten. Daartoe geef ik een aanzet met dit vijfpuntenplan. Ik hou mij zeer aanbevolen voor een nadere constructieve bijdrage van de heer Beertema.

De heer Beertema (PVV):

Had de heer Rog dan niet beter in de polder kunnen blijven, bij het CNV en bij de bonden? Zij praten met elkaar, maar hier doen we natuurlijk aan politiek. We hebben hier een politieke duiding van oplossingen. Ik zie er niet zo veel in.

De voorzitter:

Dat hebben wij gehoord.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik wil graag een beeld hebben van de regelarme of regelvrije zone die de heer Rog schetst.

De heer Rog (CDA):

Wat wij graag zouden willen, is kijken. Overigens wordt op dit moment onderzoek verricht naar de administratieve lasten in het onderwijs. Dat juichen wij zeer toe. Daarnaast willen wij ook aan de leraren zelf vragen wat zij als werkdruk ervaren. Dat gaat vaak verder dan alleen de administratieve werkdruk. De zaken waar zij tegen aanlopen, willen wij betrekken bij de gesprekken die de politiek met het onderwijsveld voert en bij de afspraken die de politiek met het veld maakt, om zo het aantal regels te verminderen.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik dank de heer Rog voor zijn uitleg, maar het is mij toch nog niet helemaal helder. Misschien kan hij het nog duidelijker zeggen. We hebben een school, met daarin leerlingen en docenten, en we hebben een regelarme of regelvrije zone. Wat betekent dat?

De heer Rog (CDA):

Wij gaan in gesprek met de school en we laten de leraren vertellen welke regels zij niet meer willen. Die regels gaan we vervolgens afschaffen. Wat mij betreft, houdt dit in dat wij, ook met de inspectie, afspreken dat de desbetreffende school een tijdje doorgaat zonder dat voor die school bepaalde regels of normen gelden. Daarna bekijken wij waar dit beleid uiteindelijk toe leidt. Is de uitkomst gunstig, dan gaan we wat mij betreft regels schrappen. Dat lijkt mij iets waar wij het onderwijsveld uiteindelijk veel goed mee doen.

Mevrouw Smits (SP):

Ik vind het pleidooi van de heer Rog mooi, maar toch. Zijn partij heeft de afgelopen jaren de minister van Onderwijs geleverd. Waarom zijn deze verruimingen en afschaffingen van regels toen niet doorgevoerd? Waarom is toen wel weer een 1040-urennorm ingevoerd? Waarom krijgen wij straks wel een wet op incidentenregistratie nog namens die minister van Onderwijs? Waarom is dit niet eerder gebeurd bij het CDA?

De heer Rog (CDA):

Ik begrijp dat de SP erg tevreden is over mijn pleidooi. Het zou goed zijn als wij dat optimisme met elkaar delen en nu aan het werk gaan om het onderwijs beter te maken. Het is in ieder geval mijn uitdrukkelijke wens om daaraan een bijdrage te leveren. In de afgelopen periode zijn er veel goede initiatieven genomen ook voor bijvoorbeeld experimenten met andere schooltijden. Die kan ik zeer waarderen en die initiatieven kwamen ook uit de koker van het CDA. Ik heb in een eerdere interruptie al gezegd hoe mijn fractie denkt over de 1040-urennorm. Dat was geen intrinsieke wens van het CDA en wij moeten bezien hoe wij nu daarin staan met de huidige meerderheden.

Mevrouw Smits (SP):

Ik ben blij dat dit dan het nieuwe CDA is of dat er een nieuw elan is in die partij. Ziet de heer Rog in dit nieuwe bestel de mogelijkheid om afspraken te maken over de aanpak van bijvoorbeeld bestuurders die duidelijk falen in het onderwijs? Ik begrijp dat hij minder regels in de school wil, maar wij weten inmiddels dat minder regels voor bestuurders vooralsnog niet hebben geleid tot betere resultaten in de klas.

De heer Rog (CDA):

Mevrouw Smits vraagt hoe ik denk om te gaan met falende bestuurders. Ik zal daar in mijn bijdrage over Amarantis nader op ingaan.

De voorzitter:

Voordat u verder gaat, het rapport dat u zo juist hebt overhandigd, is al verspreid onder de leden. Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.

(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)

De heer Rog (CDA):

Het CDA wil ruimte voor maatwerk. Excellente leerlingen moeten worden uitgedaagd met een versneld of intensiever programma en achterblijvers worden geen zittenblijvers als zij huiswerkbegeleiding, zomerscholen of andere arrangementen krijgen aangereikt. Daar waar scholen nu al verantwoordelijkheid dragen en de overheid vertrouwen schenkt, ontstaan prachtige initiatieven. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het experiment met flexibele onderwijstijden. Ik heb een aantal scholen bezocht, bijvoorbeeld de Sterrenschool in Zevenaar. De flexibiliteit van het lesprogramma van die school is verrassend positief. De school in Zandvoort is zelfs 50 weken per jaar open en weet opvang en onderwijs succesvol te integreren. Een echt integraal kindcentrum. Geweldige opbrengsten en grote tevredenheid bij ouders, leerlingen en leraren, maar door Haagse regels zoals het eenmalig halen van een stichtingsnorm, lijkt de school nu haar deuren te moeten sluiten. Is de staatssecretaris het ermee eens dat dit voorkomen moet worden? Zo ja, wat zal hij daaraan doen?

Voorschoolse en vroegschoolse educatie kunnen een goed middel zijn voor het wegwerken van onderwijsachterstanden. De CDA-fractie is echter van mening dat de voornemens van het kabinet niet ambitieus genoeg zijn. De echte slag wordt gemaakt door te investeren in meer kwaliteit en het breder uitrollen van groepen nul voor driejarigen met een taalachterstand. Die groepen moeten worden begeleid door hbo-opgeleid personeel met echte oude betrokkenheid dat onderdeel uitmaakt van het team van de basisschool waardoor de kinderen een warme overdracht krijgen naar die basisschool. Voorzitter. Veel scholen in regio's met bevolkingsdaling staat het water nu al aan de lippen. We zijn blij met de aandacht voor dit thema in het regeerakkoord, maar het vergt meer om de transitie naar krimp goed te laten verlopen in de komende decennia. Alleen leraren daar weghalen om ze in de Randstad les te laten geven is niet voldoende. Het is een landelijk probleem dat een langeretermijnvisie vergt. Het CDA roept het kabinet op, middelen vrij te maken voor de transitie naar krimp.

De overheid heeft de verantwoordelijkheid een goed en toegankelijk stelsel voor hoger onderwijs te garanderen. Afschaffing van de basisbeurs is hiermee strijdig. Het kabinet spreekt van een sociaal leenstelsel, maar hier is niets sociaals aan. Studentenorganisaties en de HBO-raad hebben nu al heimwee naar de langstudeermaatregel. Uit onderzoek blijkt dat tienduizenden potentiële studenten, zeker die uit achterstandsgroepen, het hoger onderwijs niet zullen halen. Ze zullen door de "gewoonstudeerboete" afhaken. Wat gaat de minister doen voor studenten die, bijvoorbeeld door een beperking, langer moeten studeren? Bouwen zij straks nog meer schuld op? En wat doet de minister voor studenten uit gezinnen waar studeren niet vanzelfsprekend is? Wat doet zij voor studenten die het niet aandurven om nog voor ze een euro hebben verdiend, een schuld op te bouwen? Zo bereiken we de top van de kenniseconomieën natuurlijk nooit. En we schuiven met dit beleid ook nog eens extra rekeningen door naar toekomstige generaties.

Toen het kabinet aantrad, dachten veel mensen dat dat tweede kabinet-Den Uyl er toch was gekomen. In het geval van het drugsbeleid lijkt het er inderdaad op dat het jaren 70-denken weer helemaal terug is van weg geweest. Drempels die door vorige kabinetten werden opgeworpen om de toegang tot drugs te beperken, worden in ijltempo afgebroken. Het kabinet kiest voor laisser faire-beleid. Er mag gewoon weer een verkooppunt van drugs komen dichtbij de scholen. Dit kabinet vindt het allemaal wel prima: laat iedereen lekker doen waar die zin in heeft. Maar ouders gaan ervan uit dat een school een veilige plek is. Kan het kabinet dat nog garanderen? Is het kabinet het met het CDA eens dat scholen en schoolpleinen rook-, alcohol- en drugsvrij horen te zijn? Zo ja, wat gaat de minister daar dan aan doen?

De vrijheid van onderwijs is een belangrijk goed. Ik ben blij dat de minister-president dat in zijn regeringsverklaring nog eens duidelijk onder de aandacht heeft gebracht. Rekenen en taal zijn onontbeerlijk. Dat delen wij hier allemaal. Maar onderwijs is meer. Het CDA wil scholen volop de ruimte bieden om de vormende taak in vrijheid in te richten. We willen daarbij recht doen aan de verscheidenheid die er in onze samenleving is. Wij zien de school als een gemeenschap. Ouders, leerlingen, onderwijspersoneel en de schoolleiding geven daar samen richting en inhoud aan. Daarbij is de ouderbetrokkenheid ontzettend belangrijk. Ik denk daarbij onder meer aan de medezeggenschapsraden.

Mevrouw Straus (VVD):

Ik vind het op zichzelf een interessant idee om schoolpleinen rook-, alcohol- en drugsvrij te maken. Wil de heer Rog bijzondere scholen daartoe ook verplichten? Zo ja, kan hij de minister dan ook zeggen hoe zij dat zou kunnen doen?

De heer Rog (CDA):

Het CDA ziet dat dit kabinet de barrières heeft afgebroken die waren opgeworpen om te voorkomen dat kinderen makkelijk aan drugs kunnen komen. Wij vinden dat een kwalijke zaak. Leerlingen, zeker als ze nog niet volwassen zijn, mogen niet gemakkelijk met drugs in aanraking kunnen komen. Daarnaast vinden wij het inderdaad belangrijk dat schoolpleinen rook- en alcoholvrij zijn. Dat is een belangrijke waarde voor het CDA en daarom vragen wij de staatssecretaris om met de sector te bespreken of dit laisser faire-beleid het voor jongeren makkelijker maakt om toegang te krijgen tot dit soort middelen. Zo ja, dan zullen ze er op een andere manier voor moeten zorgen dat scholen en schoolpleinen drugs-, alcohol- en rookvrij zijn.

Mevrouw Straus (VVD):

Dat was niet mijn vraag. Ik begrijp dat u dat heel graag wilt, maar mijn vraag ging over iets anders. Veel van die scholen zijn bijzondere scholen, en u weet ook dat de overheid niet heel veel bevoegdheden heeft om dat soort scholen tot zaken te dwingen. U legt uw vraag nu neer bij de staatssecretaris, maar hoe kijkt u daar tegenaan? Moeten we dan ineens op het gebied van welzijnsbeleid voor jonge kinderen wel ingrijpen in bijzondere scholen?

De heer Rog (CDA):

Ik wil inderdaad dat die scholen veilige plekken zijn. Dat kan op twee manieren. Het kan doordat er afspraken worden gemaakt met de sector, dus ook met het bijzonder onderwijs, of het kan door wetgeving. De vraag die wij neerleggen bij de staatssecretaris is of hij wil kijken hoe wij het materieel op een succesvolle manier voor elkaar kunnen krijgen dat schoolpleinen drugs- en rookvrij worden.

Voorzitter. Ik had het over de ouderbetrokkenheid en de rol van medezeggenschapsraden daarbij. Om ouders te kunnen ondersteunen, heeft elke school een scholingsbudget voor de medezeggenschapsraad. Te vaak krijgen wij klachten van ouders die geen toegang zeggen te hebben tot deze middelen, terwijl vanwege de horizontale verantwoording een goedgeschoolde medezeggenschapsraad juist steeds belangrijker wordt. Het CDA wil aan de staatssecretaris vragen of hij wil bezien hoe ervoor gezorgd kan worden dat die ouders daadwerkelijk kunnen beschikken over de middelen die er zijn voor de scholing van medezeggenschapsraden.

Dan ga ik in op de maatschappelijke stage. Ook burgerschapsvorming is een belangrijke taak van het onderwijs. Dat gaat ook niet vanzelf. De maatschappelijke stage leerde leerlingen iets terug te doen voor de samenleving en had een zeer groot draagvlak bij ouders. Ik was zelf onlangs op een school in Middelburg en daar zet zelfs de helft van alle leerlingen zich na de verplichte maatschappelijke stage nog steeds in voor het vrijwilligerswerk waar zij voor gekozen hadden. Dat is prachtig. Landelijk is het percentage 30. Het CDA vindt het onbegrijpelijk dat dit kabinet met een pennenstreek een einde maakt aan dit tot nu toe succesvol geïntroduceerde en pas kortgeleden ingerichte initiatief, een gemakzuchtige en slecht doordachte manier om snel nog even 50 miljoen euro te bezuinigen. Er wordt iets waardevols weggegooid. Dit kabinet laat zien dat het geen oog heeft voor de waarde van dat vrijwilligerswerk. Hoe gaat de staatssecretaris om met scholen die financieel ook geïnvesteerd hebben in de maatschappelijke stage? Hoe worden deze scholen gecompenseerd? En hoe denkt de staatssecretaris dat scholen de 30 uur die zij straks extra les moeten geven, kunnen invullen zonder extra bekostiging? Het is feitelijk dus een dubbele bezuiniging.

Ik ga naar het vakmanschap. Ons onderwijs is zo goed als de leraar die voor de klas staat. Professionalisering is daarbij een belangrijke interventie om goed onderwijs verder te verbeteren. We zijn blij met de extra investeringen uit het lenteakkoord en met het regeerakkoord dat daar aandacht voor heeft, maar het CDA constateert ook dat er naast de vele onbevoegde of onderbevoegde leraren een enorme uittocht plaatsvindt van eerstegraads docenten in het voortgezet onderwijs. Is de staatssecretaris met het CDA van mening dat er geïnvesteerd zou moeten worden in het aanvullend extra opleiden van tweedegraads leraren naar eerstegraads leraren?

Toen ik vorig jaar met voormalig staatssecretaris Zijlstra in New York was bij een lerarenconferentie, zei een Amerikaanse leraar van het jaar: we moeten af van de cultuur van gesloten klaslokalen. We moeten durven leren van elkaars successen en we moeten ook durven leren van elkaars fouten. Het CDA pleit ervoor dat wij gaan kijken of wij ook in die interventies een positieve bijdrage kunnen leveren als politiek. Hoe kunnen wij collegiale feedback onderdeel laten uitmaken van het onderwijsakkoord? Wij denken er dan bijvoorbeeld aan om dat via de Onderwijscoöperatie te doen, waarbij registerleraren zich ook committeren aan collegiale feedback. Maar het belangrijkst zou zijn dat leraren door collegiale feedback ook zelf beter inzicht krijgen in hun functioneren en waarin zij zichzelf kunnen verbeteren. Professionaliseringsmiddelen waarover leraren kunnen beschikken, kunnen daardoor effectiever worden ingezet, waardoor de kwaliteit van ons onderwijs verder zal verbeteren.

Ik kom op het beroepsonderwijs. Het CDA heeft een aantal zorgpunten. Onze beste leerlingen in het voortgezet onderwijs, havo en vwo, hebben één veilige, beschermde route, van klas 1 tot het eindexamen. Leerlingen in het beroepsonderwijs, die vaak kwetsbaarder zijn en meer aandacht vragen, hebben een hickup van het vmbo naar het mbo. Wat is de visie van de minister hierop? Kan dit verbeteren? Kunnen wij iets doen aan de doorlopende leerlijn? Een goede vakopleiding sluit aan bij de mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Het CDA overweegt om, net als in het hoger onderwijs, voor mbo-opleidingen een bijsluiter in te voeren over de inhoud van de opleiding en de arbeidsmarktperspectieven. Hoe kijkt de minister daar tegenaan?

Hoe kijkt zij verder aan tegen het verbeteren van de doorstroom van mbo naar hbo? 40% van de mbo'ers strandt uiteindelijk in het hoger onderwijs. De doorlopende leerlijn van mbo naar hoger onderwijs moet beter. Het CDA wil dat instellingen met matchingsgesprekken en eventueel selectie aan de poort studenten een realistischer beeld geven van de opleiding, de verwachtingen en ook de waarde van het diploma.

Ook moet een dringend advies kunnen worden gegeven bij een mismatch. Hoe kijkt de minister daar tegenaan? Het landelijk tekort aan vakmensen in techniek en zorg baart ons zorgen. Ik kijk dan ook met belangstelling naar het initiatief dat vanochtend door PvdA en VVD is bekendgemaakt. Het is een extra reden om de schijnwerper te zetten op de regio Twente, waar de interesse voor techniekonderwijs juist enorm is toegenomen.

Een knelpunt voor zij-instromers is vaak het avondcollege. Waarom kan dit niet in de vorm van praktijkopdrachten op de school? Waarom leidt het assessment voor de verkorte lerarenopleiding niet tot meer vrijstelling en maatwerk? Waarom wordt de uitwisseling van personeel tussen bedrijfsleven en school niet opgenomen in de doelmatigheidscriteria? Is de minister het met het CDA eens dat zij een verantwoordelijkheid heeft om samen met het bedrijfsleven zorg te dragen voor voldoende passende stageplaatsen, zodat ook de arbeidsmarktpositie van mbo'ers in de toekomst verbetert?

In de interrupties hebben wij het er al over gehad: dit kabinet van PvdA en VVD bezuinigt toch weer op passend onderwijs, nu zelfs op de kwetsbaarste leerlingen in het leerwegondersteunend onderwijs en in het praktijkonderwijs. Hoe denkt de minister de kwaliteit van dit onderwijs te kunnen garanderen met een bezuiniging van 50 miljoen euro?

Ik kom op bestuur en toezicht. De dramatische conclusie uit het rapport over de teloorgang van Amarantis is vreselijk. Het is vreselijk omdat op deze scholen leerlingen en studenten zaten die mochten verwachten dat zij gewoon goed onderwijs zouden krijgen; niet dat zij een bijproduct waren van megalomane bestuurders die meer met zichzelf en met vastgoed bezig waren dan met onderwijs. Het is vreselijk omdat ook op deze scholen gemotiveerde leraren werkten die zich met hart en ziel inzetten voor hun leerlingen. Deze bestuurders zijn verantwoordelijk voor het negatieve imago van de onderwijssectoren waarin zij werken. Zij zijn verantwoordelijk voor het verweesde onderwijs op hun instellingen. Maar zij zijn ook verantwoordelijk voor het feit dat sommige partijen nu de gelegenheid te baat nemen om steeds meer zaken te willen terugleggen bij de Staat. Dat is niet de keuze van het CDA. Het blijft een minderheid die de beeldvorming domineert. Het CDA wil de spreiding van verantwoordelijkheden bewaren. Het levert diversiteit op en internationale waardering. De zaken zijn bovendien bij de meeste besturen wel degelijk op orde. Wij kiezen dus niet voor staatsonderwijs en willen geen stelselwijziging.

Bij vertrouwen hoort echter ook verantwoordelijkheid. Het roer moet om. Mijn fractie is positief over de voorstellen waarover wij in de krant hebben gelezen en die erop zijn gericht dat personeel en studenten meer medezeggenschap krijgen over de begroting.

De voorzitter:

U hebt nog één minuut spreektijd, mijnheer Rog.

De heer Rog (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Wij willen dat het onderzoek naar zelfverrijking bij Amarantis … Ik zie dat er iemand een vraag wil stellen, voorzitter.

De voorzitter:

U mag uw zin van mij afmaken, mijnheer Rog.

De heer Rog (CDA):

Ik word helemaal nerveus van uw mededeling dat ik nog maar één minuut spreektijd heb, voorzitter. Ik maak mijn zin af. Het onderzoek naar de zelfverrijking bij Amarantis is heel belangrijk. Heeft de minister genoeg middelen in handen via de wetgeving over goed onderwijs en goed bestuur en de pluk-ze-wetgeving? Kan zij daarmee bestuurders daadwerkelijk aanpakken als er sprake is geweest van fraude of van strafbare feiten?

De heer Duisenberg (VVD):

Ik ben het eens met de conclusie van de heer Rog dat het gebeuren bij Amarantis vreselijk is. Ik meen dat hij dat woord gebruikte. Hij stelt een vraag over de instrumenten die de minister heeft om te zorgen voor goed bestuur. Kan de heer Rog eens ingaan de relatie met artikel 23? De commissie stelt dat bij artikel 23 gevoeligheden een rol spelen en zij vindt dat een en ander geen obstakel mag zijn bij het op een juiste manier komen tot een betere werking van goed bestuur. Kan de heer Rog daar eens op ingaan?

De heer Rog (CDA):

Ik zie niet in hoe artikel 23 een belemmering zou vormen bij strafrechtelijk onderzoek. Ik zie niet in hoe dat artikel een belemmering zou vormen voor de commissie of voor strafvervolging. Ik zie daar dus geen probleem.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik heb de indruk dat de heer Rog er nu wat omheen praat. Het gaat mij nu niet zozeer om de strafrechtelijke aspecten waar wellicht sprake van is, maar om goed bestuur. Artikel 23 lijkt daarbij een gevoelig punt te zijn en staat daarbij wellicht in de weg. Het staat ingrijpen wellicht in de weg. De commissie concludeert dat de gevoeligheden van artikel 23 het aanpakken van zaken rond goed bestuur niet in de weg zouden mogen staan. Is de heer Rog het daarmee eens?

De heer Rog (CDA):

Ik ben het met de heer Duisenberg eens als hij zegt dat geen enkel wetsartikel het aanpakken in de weg mag staan van bestuurders die misstappen zetten. Tegelijkertijd pleit mijn fractie ervoor om te bezien of wij kunnen komen tot een code voor raden van toezicht. Met die code moeten we er daadwerkelijk voor zorgen dat toezichthouders voldoende financiële kennis en voldoende kennis van onderwijs hebben. Wij moeten er bovendien voor zorgen dat zij deze competenties bijhouden. Ik gebruik de mbo-term "competenties", want ik zie de heer Beertema voor mij staan.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik hoorde de heer Rog zojuist zeggen dat wat er bij Amarantis is gebeurd, een incident is. Op 20 november jongstleden hebben wij van de minister een brief gehad naar aanleiding van een vraag van de heer Omtzigt, een collega van de heer Rog. De heer Omtzigt stelde die vraag bij de regeling van werkzaamheden naar aanleiding van een motie van mijn hand. In die brief wordt ingegaan op de omvang van de problematiek van derivaten. Er is sprake van exposures tot 260 miljoen. Er zijn drie mbo's met een openeinderegeling. Er zijn zes mbo's met een margin call. Durft de heer Rog nog steeds te zeggen dat het hierbij gaat om een geïsoleerd probleem en dat er sprake is van incidenten in het mbo?

De heer Rog (CDA):

Ik ben het geheel met de heer Klaver eens als hij stelt dat deze zaken in het mbo wijder zijn verspreid. Dit zijn buitengewoon ernstige zaken. Daarom vindt mijn fractie dat er een einde moet komen aan de mogelijkheid van open derivate posities voor dit type instellingen. Dus het feit dat er zeer kwalijke zaken gebeuren, is voor ons reden om die kwesties op te pakken. Daar moeten wij op handelen. Wij moeten bezien op welke wijze wij grenzen kunnen stellen, grenzen aan de groei van dit soort instellingen, grenzen aan de mogelijkheid om te kunnen spelen met financiële producten en grenzen aan vormen van beloning en eventueel zelfs zelfverrijking. Dat is ons een doorn in het oog. Daar willen wij wat aan doen. Ik betoog echter ook dat dit geen reden moet zijn om er als Kamer meteen een nieuwe stelselwijziging tegenover te plaatsen en bijvoorbeeld te komen tot een vorm van staatsonderwijs. Daar willen wij niet naar toe.

De heer Klaver (GroenLinks):

De heer Rog zegt volgens mij dat wij niet moeten sturen op hoe dit didactisch en inhoudelijk vorm wordt gegeven. Als het echter gaat om de zakelijke kant van het onderwijs, dan is volgens hem een grotere betrokkenheid van de overheid gewenst. Eigenlijk zijn de overheid en het ministerie in het verleden wat dit betreft te kort geschoten.

De heer Rog (CDA):

Ik moet even wegen hoe ik de woorden van de heer Klaver moet verstaan. Ik heb in mijn termijn gezegd dat wij heel heldere grenzen willen stellen aan de mogelijkheden rond financiële producten, heldere grenzen aan de verantwoordelijkheden, en de plichten die erbij horen, van raden van bestuur. Ik heb ook gezegd dat wij wat moeten doen aan de menselijke maat in het beroepsonderwijs.

De heer Beertema (PVV):

Dat zijn allemaal voorbeelden uit het nationaal onderwijsakkoord, onder de warme vleugels van het CDA. Ik hoor zaken als de sterrenschool en flexibele lestijden, waar de heer Rog een heel romantisch beeld van geeft. Ik kan hem daarvan een heel ander beeld geven, want dit veroorzaakt alleen maar chaos en overspannen leraren. Elke leerling een eigen traject. Dat is het maatwerk wat de heer Rog bedoelt. Hij noemt een stukje meer zelfregulering van de bestuurders in het mbo. Dan zijn we aanbeland bij de nationale consensus over het nationaal onderwijsakkoord. Dan komen we er wel uit. We gaan ook nog met zijn allen op de hei zitten, maar is dat nu de bedoeling? Ik begrijp er helemaal niets van. Ik zie alleen maar een lijst met allemaal open deuren. De heer Rog spreekt over het nationaal onderwijsakkoord, maar dat is het dan. Laat de heer Rog het nog eens verklaren. Waarom dat depolitiseren van de onderwijsagenda en dat presenteren van een CDA-nationaal onderwijsakkoord waar wij ons allemaal bij mogen aansluiten?

De heer Rog (CDA):

De heer Beertema stelt mij geen heldere vraag. Hij is vooral onduidelijk over het feit of hij het hier nu mee oneens is, of dat hij het te vaag vindt. Ik vind het ingewikkeld om daarop te antwoorden. Ik heb ook niet direct de indruk dat de PVV de eerste en meest enthousiaste partij zou zijn als het gaat om de aanzet die wij hebben gegeven. Ik wil helemaal niet komen met een CDA-verhaal. Het is ook niet het CDA-programma. Ik wil kijken naar de langere termijn, omdat wij het onderwijs met elkaar beter willen maken. Wij moeten dus wel degelijk in gesprek met de leraren waar de heer Beertema het over heeft. Qua geschiedenis delen wij dat ook met elkaar. Hij kan het er al of niet mee eens zijn, maar ik wil zoeken naar een aantal zaken waarbij wij het onderwijsveld juist weer de hand reiken in plaats van alleen maar uitgaan van wantrouwen.

De voorzitter:

Graag ietsje bondiger in de reacties, want de antwoorden zijn vaak drie keer zo lang als de vragen.

De heer Rog (CDA):

Dat gold niet voor de heer Beertema.

De voorzitter:

Dat was een uitzondering. Ik hoop dat u hierop gaat letten.

Mevrouw Smits (SP):

Ik zou het nog graag een keer van de heer Rog horen, want misschien heb ik hem niet goed begrepen. Vindt hij dat er op dit moment genoeg middelen zijn om bestuurders die slecht presteren in het onderwijs aan te pakken?

De heer Rog (CDA):

Ik heb gezegd dat ik vind dat er iets moet gebeuren. Ik wil iets doen aan de kwaliteit van de toezichthouders. Ik wil de ruimte hebben om toezichthouders die zich misdragen aan te kunnen pakken. Daar waar het misgaat, pakken wij ze aan. Dat is wat ik doe. Ik heb er ook een aantal vragen over gesteld aan de minister. Sterker nog, ik wil ook, wanneer de plukze-wetgeving of de Wet goed onderwijs en goed bestuur onvoldoende zijn, kijken naar andere maatregelen. Waar misdragingen zijn, grijpen we in.

Mevrouw Smits (SP):

Gelukkig! Ik was namelijk al bang dat de regelvrije zone alleen zou gelden voor de bestuurders, terwijl er op zo'n school met een regelvrije zone wel allerlei regels gelden rondom drugs en alcohol en rondom de maatschappelijke stage.

De heer Rog (CDA):

Uitdrukkelijk niet.

Mevrouw Smits (SP):

We kunnen dus met elkaar afspreken dat het CDA partner is in het aanpakken van slecht presterende bestuurders in het onderwijs.

De heer Rog (CDA):

Ik heb hier in mijn bijdrage voldoende aandacht aan besteed, meen ik.

De voorzitter:

Uw tijd is op. Of u gebruikt tijd die bestemd is voor uw tweede termijn of voor collega's in uw fractie. Het is aan u.

De heer Rog (CDA):

Volgens mij kan ik afronden. Het CDA wil een bijdrage leveren om het onderwijs weer terug te brengen aan de wereldtop. Wij kiezen daarbij voor minder regels en meer draagvlak, voor minder wetten en wantrouwen en voor meer verantwoordelijkheid en vertrouwen.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. 33 jaar heb ik in het onderwijs gewerkt. Zes jaar werkte ik in het mbo, elf jaar in het hbo en ruim 16 jaar in het voortgezet onderwijs. Dit is overigens één jaar minder dan de heer Beertema, maar hij is dan ook een jaar ouder dan ik. Ik heb gewerkt als leraar, als leidinggevende, als rector en als bestuurder, maar in mijn hart altijd als docent. Ik zeg het er toch maar even bij dat ik bestuurder was. Ik was bestuurder, maar wel een met een cao-salaris en een oude dienstfiets en zonder eigen kamer en zelfs zonder secretaresse. Als blijk van waardering heb ik voor mijn werkzaamheden deze mooie speld gekregen, die ik nu op mijn colbert draag. In het debat ging het daar even over. Zo kan besturen ook en zo is het ook in het vo en het po; laten we daar helder over zijn. Zo moet het dus ook zijn in de rest van het onderwijs. Mijn fractie zal uiteraard ook bijdragen aan alle maatregelen waarmee ervoor wordt gezorgd dat ook daar de focus weer helemaal op onderwijs komt te liggen.

Na die 33 jaar ben ik naar Den Haag gegaan. In eerste instantie was dit een lastig besluit, want ik houd van het onderwijs. Het vak van leraar is inderdaad het mooiste vak dat er bestaat. Ik ben daarom ook blij dat ik voor D66 als onderwijspartij bij uitstek het onderwijs in Nederland met u allen mag helpen beter te maken. Bovenal moet het onderwijs weer kunnen en durven bouwen op de politiek. Daarom wil ik terug naar vertrouwen, vertrouwen in de docenten, de mannen en vrouwen die dagelijks met passie en inzet vechten voor de kansen van kinderen. Ik wil geen 1.040 urennorm, die maatwerk onmogelijk maakt. Ik wil geen armoedige basisscholen. Ik wil geen akkoorden op schoolbegrotingen zonder een serieuze stem van studenten en docenten. Ik wil geen inspecties die alles meten, behalve de toegevoegde waarde.

De heer Beertema (PVV):

De heer Van Meenen begon zo goed, maar hij maakt meteen al zo'n vreselijke fout door te zeggen dat bij de 1.040 urennorm maatwerk onmogelijk is. De norm is 980 uur; de heer Van Meenen weet dat heel goed. Die ligt dus nog onder de 1.000 uur. De overblijvende 60 uur zijn er juist voor bedoeld om het maatwerk op orde te houden, zoals die extra inspanning om de d's en de t's, de spelling, de topografie of wat dan ook nog eens eventjes op orde te krijgen. Dat is geen goede voorstelling van zaken.

De heer Van Meenen (D66):

Zoals de heer Beertema ook weet, is 60 uur op 1.040 uur minder dan 6%. De verschillen tussen kinderen zijn vele malen groter dan 6%. Daar moeten we veel meer ruimte voor maken. Passend onderwijs komt eraan. In de hele discussie is daarmee geen rekening gehouden. Dat zal de verschillen in de klaslokalen alleen verder vergroten. Dat is op zich ook een goede zaak, maar we moeten de docenten de instrumenten geven om daarmee om te gaan. Daarom moet de ruimte voor maatwerk vergroot worden.

De heer Beertema (PVV):

Vroeger was de norm 1.072 uur, toen 1.040 en daarna 1.000. Bent u niet bang dat we op een heel sterke glijdende schaal naar beneden zitten en dat er steeds minder les wordt gegeven? Bent u niet bang dat u buigt voor vooral de bestuurders en directeuren die er veel aan gelegen is om zo weinig mogelijk les te geven?

De heer Van Meenen (D66):

Nee, over die laatste opmerking ben ik het al helemaal niet eens met de heer Beertema. De kern van het evenwicht dat ik in de besluitvorming wil brengen, is gelegen in de medezeggenschap en de horizontale verantwoording. Als bestuurder moet je heel goed kunnen uitleggen waarom je de dingen doet zoals je ze doet. Over de inzet van de onderwijstijd moeten bestuurders en schoolleiders zich verantwoorden tegenover ouders en leerlingen. Dan denk ik dat het allemaal goed komt.

Voorzitter. In het regeerakkoord lees ik: "Dit zijn de mannen en vrouwen van wie we het moeten hebben: in hen willen we investeren". Dat spreekt mij en mijn fractie erg aan, want de kwaliteit van het onderwijs is de kwaliteit van de docent voor de klas. Daarom stelde D66 ook voor om anderhalf miljard euro netto te investeren in het onderwijs. Het is een investering in de toekomst, die volgens het Centraal Planbureau 3,5% extra economische groei zou opleveren. Dat is een bedrag van 20 miljard euro. Het kabinet stelt daar niets tegenover. Het CPB rondt de investering af op nul. Ik snap dat de kaders nu knellend zijn, maar ik hoop dat het kabinet nog ruimte vindt om bijvoorbeeld de ergste nood bij de basisscholen te lenigen. Is de minister bereid te kijken naar de verdeling van het OCW-budget over de verschillende onderwijsgebieden? Het gaat om een bedrag van 27 miljard dat we op een bepaalde manier verdelen over po, vo, hoger onderwijs en bve. Waarom is de verdeling eigenlijk zoals die is? Is de verdeling in beton gegoten? Ziet de minister hierin ruimte en mogelijkheden?

De heer Duisenberg (VVD):

Ik wil even ingaan op de investeringsclaim van D66. De heer Van Meenen haalt de CPB-cijfers aan, maar dat doet hij wel erg selectief. Heeft hij iets verder gelezen en gekeken naar de andere resultaten? De heer Van Meenen is trots op het bedrag van anderhalf miljard, maar heeft hij gezien dat met anderhalf miljard minder praktisch dezelfde economische groei-effecten te behalen zijn?

De heer Van Meenen (D66):

Jazeker, maar de economische groei is niet het enige waar wij voor gaan. Onderwijs heeft veel meer waarde dan alleen een economische. Ik heb de economische waarde genoemd omdat die van belang is. Ik kan ook een andere waarde noemen, zoals cultuur. Laten wij daar eens over spreken. Er wordt wel voorgesteld om het vak CKV af te schaffen. Aan die zaken denk ik ook.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik ben blij met de draai die de heer Van Meenen maakt en ik ben blij dat hij niet de hele tijd over geld wil praten.

De heer Van Meenen (D66):

We moeten het wel even over geld hebben, dat is onvermijdelijk. Ik zal echter ook op andere dingen ingaan. Daar hoeft de heer Duisenberg zich geen zorgen over te maken.

Ik begin met de sluipende bezuinigingen op het po en het vo. Vervolgens zal ik spreken over de huisvestingsgelden en de harde bezuinigingen. Via de leraren, de studenten en een Leven Lang Leren kom ik dan op toezicht en vertrouwen. Ik zal eindigen met emancipatie.

Ik heb zorgen over de sluipende bezuinigingen op het primair en voortgezet onderwijs. Ik bedoel daarmee dat scholen dezelfde hoeveelheid geld binnenkrijgen, maar dat alles om hen heen duurder wordt. Denk bijvoorbeeld aan de oplopende energierekening, het steeds duurdere onderhoud, de ICT-voorzieningen, de leermiddelen en de btw-verhoging. Ook de steeds oplopende, niet-gecompenseerde kosten voor de BAPO, het ouderenverlof, en de premiestijgingen eisen hun tol. Ik heb gezien hoe in de loop der jaren een steeds groter deel van de personele bekostiging moest worden ingezet voor materiële zaken, om bijvoorbeeld gewoon het licht en de verwarming aan te houden. De PO-Raad wijst op een tekort dat in totaal inmiddels 200 miljoen euro per jaar bedraagt. Dat is per basisschool het halve salaris van een docent. De uitgaven kunnen stijgen volgens de grafieken en de tabellen kunnen groen blijven, maar docent en leerling zijn zo het kind van de rekening. Voor het voortgezet onderwijs is het nog schrijnender. Het onderwijs wacht op erkenning van deze problemen. Het water komt veel po- en vo-scholen tot aan de lippen. Is de minister bereid dit probleem, deze sluipende bezuinigingen, te erkennen? Zo ja, wat gaat het kabinet dan doen om aan deze structurele verschraling van het onderwijs een einde te maken? Directe compensatie van alle toegenomen lasten is acuut vereist. Alle onderwijsambities van de bewindspersonen kunnen direct overboord gezet worden als er niet meteen iets gebeurt.

Ruim 1,2 miljard euro werd sinds 1997 jaarlijks via het Gemeentefonds beschikbaar gesteld voor onderhoud en nieuwbouw van scholen. Maar elk jaar werd daarvan 300 miljoen euro door de gemeenten aan andere zaken uitgegeven. Dat probleem is al jaren bekend en nu doet het kabinet het enige juiste: 256 miljoen euro gaat voortaan naar de po- en vo-scholen. Chapeau! Klopt het dat de verantwoordelijkheid voor nieuwbouw en buitenonderhoud wel bij de gemeenten blijft rusten?

D66 maakt zich ook zorgen over de resterende middelen die de gemeenten hiervoor blijven ontvangen. Het gaat jaarlijks nog steeds om ongeveer 1 miljard euro. Welke garantie geeft het kabinet dat de gemeenten niet opnieuw een deel van het onderwijsgeld aan andere doelen besteden? Geld dat is bedoeld voor scholen moet ook aan scholen worden uitgegeven. Is de staatssecretaris bereid om het gehele bedrag voor onderhoud en nieuwbouw door te decentraliseren naar de scholen, conform de eerder aangenomen motie-Beertema?

Ik kom op de harde, "niet-stille" bezuinigingen. Naast de sluipende bezuinigingen worden scholen en instellingen ook actief gekort. Het gaat voor het primair onderwijs om een jaarlijkse korting tot 89 miljoen euro in 2016. Voor het voortgezet onderwijs gaat het om 67 miljoen. Daarnaast krijgt het onderwijs te maken met de zogenoemde negatieve kasschuif van de loonbijstelling. De afspraak was dat geld dat in 2010 is uitgegeven, pas verhaald zou worden als er weer geld binnen de loonruimte zou zijn. Dat is niet het geval en de nullijn wordt dus nog steeds voortgezet. Toch is besloten om de scholen al in 2013 te korten. Dat kost de scholen in totaal 56 miljoen euro of gemiddeld één docent per school. Hoe rechtvaardigt het kabinet deze maatregel?

Ik moet helaas veel spreken over geld, maar de hoeveelheid geld bepaalt uiteindelijk de ruimte voor kwaliteit, voor kansen van kinderen en voor waardevol onderwijs. En daar staat D66 pal voor.

Ik kom op de ambities, allereerst die voor leraren. D66 en dit kabinet delen de ambitie om de kwaliteit van leraren, en daarmee die van het onderwijs, nog beter te maken. Het regeerakkoord maakt het daarvoor noodzakelijke geld afhankelijk van een onderwijsakkoord. D66 beschouwt dit als een riskant spel met de kwaliteit van het onderwijs over de hoofden van leraren en leerlingen heen. Is het kabinet bereid om dit akkoord los te koppelen van de noodzakelijke investeringen? Wat is volgens de minister het budgettaire kader voor dit akkoord? Is dat de uitkomst onder de streep of is elke regel van haar voorstel in beton gegoten; moet aan elke regel op zichzelf voldaan worden? Heeft het kabinet zelf een visie op en een inzet voor de investering in leraren of is dit ook afhankelijk van het onderwijsakkoord? D66 wil graag meer ruimte voor leraren, bijvoorbeeld om zichzelf te ontwikkelen door meer tijd te krijgen voor scholing en door van elkaar te leren. Hoe ziet het kabinet dit voor zich?

In de plannen van het kabinet wordt veel van studenten gevraagd: geen ov-jaarkaart meer, niet eens een trajectkaart, maar een kortingskaart. Kan de minister daar meer informatie over geven? Aan hoeveel korting wordt gedacht en wanneer komt de nadere invulling van deze plannen?

Op dit moment overheerst de onduidelijkheid over de exacte invulling van het sociaal leenstelsel. Kan de minister toezeggen dat voor de zomer het wetsvoorstel voor een sociaal leenstel bij de Kamer ligt? Ik hecht eraan om te herhalen dat er maar één rechtvaardiging voor het sociaal leenstelsel is, namelijk de volledige herinvestering in het onderwijs van het geld dat het sociaal leenstelsel oplevert.

Ook wil ik graag weten hoe de 20 miljoen voor onbedoelde effecten van een hoger collegegeld voor een tweede studie wordt ingezet. Ik zei al eerder dat het in onze berekeningen over 130 miljoen gaat. Inmiddels is duidelijk geworden dat wij het hebben over een tweede studie na de eerste studie, maar in het interruptiedebatje van zo-even ging het over twee gelijktijdig gevolgde studies. In het kader van een Leven Lang Leren vinden wij uiteraard dat iemand een tweede studie moet kunnen volgen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik stel vast dat de voorganger van de heer Van Meenen altijd heeft gezegd dat het geld uit het leenstelsel terug moet naar het hoger onderwijs. Ik moet helaas vaststellen dat de heer Van Meenen daarop gedraaid is. Hij mag daar straks op reageren.

De heer Van Meenen wil ook niet zeggen wat de voorwaarden van D66 zijn voor zo'n leenstelsel. Dat heb ik hem vorige week al gevraagd. Ik heb altijd samen met D66 gestreden tegen de langstudeerboete. D66 vond die boete heel fout en wij ook. D66 is echter wel voor een leenstelsel. Wat is in essentie het verschil tussen die twee? Je zadelt in beide gevallen studenten op met hoge schulden en dat werpt een drempel op.

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb mijn analyse al een enkele keer met de heer Van Dijk gedeeld. Volgens mij is de langstudeerboete vooral niet doorgegaan omdat deze maatregel direct ingreep in bestaande afspraken, zoals studenten die in ieder geval ervoeren. Er was geen overgangsmaatregel, maar het ging meteen in. Dat was een groot nadeel van dat systeem. Daarom heeft het systeem het ook niet gehaald. Dit staat nog los van de vraag of je ervoor bent of niet, maar dit is mijn verklaring.

De essentie van beide maatregelen is echter dezelfde, namelijk geld vrijmaken voor de kwaliteit van onderwijs. D66 is van mening dat het geld voor onderwijs zo veel mogelijk in de collegezalen terecht moet komen. In het huidige systeem gebeurt dit niet. Als we geld te over hadden, zou dit vooral niet moeten gebeuren. Dat hebben we echter niet. In onze ogen zijn studenten uiteindelijk het meest gebaat bij een verhoging van de kwaliteit van onderwijs.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat is een buitengewoon zwakke verdediging. De heer Van Meenen zegt dat D66 tegen de langstudeerboete was omdat deze ook van toepassing was op de bestaande studenten. Zij zou er dus voor zijn geweest als deze maatregel later zou worden ingevoerd.

De heer Van Meenen (D66):

Nee hoor.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het leenstelsel wordt nu in 2014 ingevoerd, ook voor zittende bachelorstudenten die een masteropleiding willen doen. De essentie blijft overeind, namelijk dat studenten worden opgezadeld met een schuld. Ik vind het een zwak pleidooi en ik hoop dat uw collega's in de Eerste Kamer een beter verhaal hebben.

De heer Van Meenen (D66):

Ter geruststelling: ik heb al eerder in deze zaal gezegd dat we bij dit stelsel niet bepaald bij het kruisje zullen tekenen. Er zijn een paar belangrijke dingen die u in ieder geval van mij mag horen. Eén ding hebt u al gehoord, namelijk dat het geld terug moet naar het onderwijs. Het tweede is dat de toegankelijkheid op geen enkele manier in het geding mag komen.

De heer Klein (50PLUS):

De heer Van Meenen geeft als randvoorwaarde voor de acceptatie van D66 van een sociaal leenstelsel dat het vrijgekomen geld weer wordt geïnvesteerd in het hoger onderwijs. Hoe denkt de heer Van Meenen dat te borgen?

De heer Van Meenen (D66):

Ter verduidelijking: mijn partij wil dat het geld teruggaat naar het onderwijs. Dat zal in hoge mate het hoger onderwijs moeten betreffen. Anders is het, lijkt mij, ook niet uit leggen. Als het daar opgebracht moet worden, moet het ook in hoge mate daar terugkomen. Ik wil me echter niet op elke euro vastleggen. Hoe denk ik te borgen dat dit gaat gebeuren? Dat is heel eenvoudig. Het stelsel heeft een opbrengst. Die opbrengst kunnen we allemaal narekenen. Dan kunnen we vervolgens dat geld toekennen aan de onderwijsinstellingen. Dat lijkt me niet zo ingewikkeld.

De heer Klein (50PLUS):

Ik vraag het, omdat dit geld vervolgens ook als een soort pleister op de wonde kan wegvloeien naar andere delen van het onderwijs, om zo de bezuinigingen te compenseren. De heer Van Meenen geeft namelijk aan dat het niet alleen om hoger onderwijs, maar ook om andere vormen van onderwijs kan gaan. Dan schiet hij er dus niets mee op.

De heer Van Meenen (D66):

Dat klopt, maar dan is het ook niet ons leenstelsel en dan komt het er dus ook niet.

De heer Rog (CDA):

De heer Van Meenen verschaft een begin van helderheid over de positie van D66. Wij hebben twee partijen in de Kamer, PvdA en VVD, die het sociaal leenstelsel in het regeerakkoord hebben staan. Twee andere partijen vinden het fantastisch, maar mijn collega Klaver heeft inmiddels duidelijk gemaakt dat hij de voorstellen niet zal steunen. Begrijp ik de heer Van Meenen goed dat D66 geen instemming kan geven aan de voorgenomen wetgeving, als er geen extra investering in het hoger onderwijs komt ter grootte van de bezuiniging die nu is ingeboekt?

De heer Van Meenen (D66):

Volgens mij ben ik helder geweest: mijn fractie vindt dat het geld dat het sociaal leenstelsel opbrengt moet worden geherinvesteerd in het onderwijs, uiteraard in hoge mate in het hoger onderwijs. Wat de verdeling betreft zullen wij wel zien waar het kabinet mee komt. Bovendien mag de toegankelijkheid niet in gevaar komen. Verder heb ik nog geen voorwaarden, maar wij vinden dat het in ieder geval sociaal moet zijn. Overigens wil ik liever niet geschaard worden in de rijen van de heer Klaver, in de zin dat ik een fanatieke aanhanger van dit stelsel zou zijn. Nee, het is een keuze uit armoede. Er moet in het onderwijs worden geïnvesteerd. Het geld zal ergens vandaan moeten komen, en daarom kiezen wij hiervoor. In een ideale situatie, waarin het geld niet nodig zou zijn voor die investering, zou het stelsel ook niet nodig zijn.

De heer Rog (CDA):

Ik mag nu dus, samen met de heer Van Meenen, constateren dat dit kabinet op dit moment in ieder geval niet voldoet aan de voorwaarden die hij stelt om akkoord te gaan met een zogenaamd sociaal leenstelsel.

De heer Van Meenen (D66):

Aan die conclusie ben ik nog niet toe. Ik zou niet weten waar u dat uit opmaakt.

Ten slotte zou ik op dit punt graag de toezegging krijgen dat de geoormerkte gelden voor de onderzoekscodes – er is vandaag al eerder over gesproken – nu ook eindelijk daar terecht gaan komen.

D66 kiest voor een Leven Lang Leren. Op die weg liggen vele obstakels, zoals een verhoogd collegegeld voor de tweede studie en geen studiefinanciering boven 27 jaar. Bovendien wordt het stapelen in het mbo bemoeilijkt. Hoe zorgt het kabinet ervoor dat een Leven Lang Leren niet in lippendienst blijft steken? Iedereen moet worden opgeleid tot een niveau waarop hij of zij het maximale uit zichzelf kan halen en van waarde kan zijn op de arbeidsmarkt en voor de samenleving. Daarom hebben wij zorgen over de bezuiniging van 200 miljoen op de WVA inzake de afdrachtvermindering voor het onderwijs. Met dit geld werd vooral het mkb, het midden- en kleinbedrijf, gestimuleerd om mbo'ers technisch op te leiden. 140.000 van de 170.000 studenten die hiervan gebruik hebben gemaakt waren mbo'ers. Nederland zit te springen om goede technici. Dan is dit toch een onverstandige bezuiniging? Graag krijg ik hierop een reactie. Ook krijg ik graag ik graag een reactie van de minister op het Manifest van Morgen, over de integratie van duurzaamheid in de curricula van het hoger onderwijs. Kan de minister toezeggen, hiermee actief aan de slag te zullen gaan?

Vertrouwen moet samengaan met verantwoording. De sterkste verantwoording in de ogen van D66 is de verantwoording aan de mensen die het onderwijs direct aangaat; de ouders, de leerlingen, de studenten en de docenten. Dat kunnen wij regelen op de scholen en de instellingen zelf. Studenten en docenten willen vooral goed onderwijs en fatsoenlijke werkplekken. Hun prioriteiten zijn ook die van D66 en naar ik meen ook van deze bewindslieden. Daarom vindt D66 dat het belang van studenten en docenten sterk moet meewegen aan de bestuurstafel, veel sterker dan nu het geval is. De medezeggenschap is nu echter krachteloos als het gaat om de begroting. Daarover mag alleen worden geadviseerd. De fractie van D66 wil daarom de invloed van medezeggenschapsraden op universiteiten, hogescholen en mbo-scholen weer doen toenemen, om te beginnen door docenten en studenten instemmingsrecht op de begroting te geven. Is de minister bereid, voorbereidingen te treffen om de wet op dit punt aan te passen?

Mevrouw Smits (SP):

Wij steunen het voorstel voor instemmingsrecht op de begroting van harte, maar zouden wij het niet meteen goed moeten regelen en dit ook in het voortgezet onderwijs en het basisonderwijs moeten doen?

De heer Van Meenen (D66):

Daar ben ik het mee eens. Die vraag is mij al meerdere keren gesteld. Zelf was ik een bestuurder die instemmingsrecht op de begroting gaf. Ik heb er tien jaar ervaring mee; het gaat prima. De kunst is om goed uit te leggen wat je beleid is, ook als het moeilijke maatregelen betreft. Ik vind dus dat het ook in het primair en voortgezet onderwijs moet kunnen. De excessen die wij nu zien, hebben vooral veel te maken met de investeringen in huisvesting. Op dat punt is er een groot verschil, want in het primair en voortgezet onderwijs gaan de besturen daar niet over. Zij moeten altijd bij de gemeenten terecht, en dan wordt het vanzelf sober en doelmatig, zo kan ik uit eigen eraring meedelen. Wij komen daar zeker nog over te spreken, maar laten wij eerst dit snel en goed regelen.

De voorzitter:

Mevrouw Smits, ik vraag u en de andere leden om het aantal interrupties in te perken.

Mevrouw Smits (SP):

Dat snap ik, maar ik wil graag mijn tweede vraag stellen. Als de heer Van Meenen toch zo'n enthousiast voorstel doet, stel ik voor om het voor alle sectoren te laten gelden. Dan hebben we namelijk overal een gelijke discussie, en dan is het in het basisonderwijs en in het voortgezet onderwijs gewoon een leuk extraatje.

De heer Van Meenen (D66):

Als de minister daar nu mee komt, zal ik mij daar niet tegen verzetten.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik heb het pleidooi over de medezeggenschap ook gehoord. Ik denk dat het inderdaad een goede zaak is dat studenten en docenten, om wie het draait, inspraak hebben en actief worden betrokken in het bestuur van een school of van een opleiding. Ik vraag mij echter af of de heer Van Meenen dit voorstel over de medezeggenschap op dit moment afzonderlijk moet doen. Kan hij dat niet beter meenemen in de discussie die er sowieso al plaatsvindt over het bestuur in brede zin, ook naar aanleiding van het voorstel dat de bewindslieden zullen doen?

De heer Van Meenen (D66):

Ik begrijp de redenering van de heer Duisenberg. We hebben daarover met elkaar gesproken. De heer Duisenberg ziet het meer in het totaalconcept van nieuw toezicht en nieuwe governance. Dat begrijp ik heel goed. Ik weet wel dat het lang kan duren voordat wij daarbij tot iets gekomen zijn. Ondertussen worden aan bestuurstafels nog steeds foute besloten genomen. De door mij voorgestelde maatregel is heel eenvoudig. Het betreft een marginale wijziging van de wet. Met deze maatregel kunnen we in mijn ogen in één keer het evenwicht in onderwijsorganisaties terugbrengen en ervoor zorgen dat de focus veel meer op onderwijs komt te liggen. Daar zorgen die docenten en die studenten wel voor. Ik zal het anders formuleren: ik kan mij niet voorstellen dat dit niet de uitkomst zal zijn van een verkenning naar governance.

De commissie-Dijsselbloem heeft de rollen van overheid en scholen scherp onderscheiden. De overheid bepaalt wat er moet worden geleerd en de scholen bepalen hoe dat gebeurt. Tegen die heldere regel werd vaak gezondigd in dit huis. Ik heb daar twee voorbeelden van. Allereerst kom ik op de 1040-urennorm. Deze staat alle ruimte voor leerlingen, leraren en scholen enorm in de weg en houdt geen verband met de kwaliteit van het onderwijs. Het is een onwrikbare norm, die geen enkele rekening houdt met de verschillen tussen leerlingen, alhoewel, er wordt rekening gehouden met ongeveer 6%. Deze verschillen zullen alleen maar toenemen door de maatregelen voor passend onderwijs die ervoor zorgen dat ook leerlingen uit voorheen het speciaal onderwijs in de klas zullen komen. Het moge duidelijk zijn dat D66 af wil van deze norm. Dat is namelijk in het belang van het kind, de leerling. Doet het kabinet met ons mee? Ik ben overigens wel bereid om in te stemmen met een minimumnorm die maximaal maatwerk voor de scholen mogelijk maakt. Dat is een tegemoetkoming, omdat we elkaar al zo lang kennen, zeg ik tegen staatssecretaris Dekker. Ik doe niet moeilijk.

Het toezicht op ons onderwijs richt zich onder andere op het al dan niet hebben van een taakgerichte werksfeer, het bevorderen van actief burgerschap en op wat er zoal in de schoolgidsen staat. Niet dat het niet belangrijk is, maar moet het toezicht zich daarop focussen? In de ogen van mijn fractie is het veel belangrijker om te kijken naar de toegevoegde waarde van het onderwijs, naar hoeveel verder een school zijn leerlingen brengt. Deelt het kabinet deze opvatting? Is het kabinet bereid om voorstellen in deze richting te doen?

Ik kom nog kort op emancipatie. Ik ben blij dat de VVD na het kabinet-Rutte I de liberale principes weer gevonden heeft en dat er in het regeerakkoord aandacht is voor gelijke rechten van homo's en vrouwen. Toch zijn er wel zorgen. Mijn collega Pia Dijkstra heeft gisteravond bij de behandeling van de begroting van VWS daarom aandacht gevraagd voor bloeddonatie door homoseksuelen en het terugdringen van wachtlijsten voor transgenderzorg.

De voorzitter:

U hebt nog één minuut, mijnheer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):

Ik vraag deze emancipatieminister om het belang van deze onderwerpen bij haar collega van VWS onder de aandacht te brengen.

Ten slotte herhaal ik mijn oproep aan dit kabinet en deze bewindslieden: geef het onderwijs ruimte en vertrouwen.

Mevrouw Smits (SP):

Ik had gedacht dat de heer Van Meenen nog iets zou zeggen over bijvoorbeeld toezicht in het onderwijs en falend bestuur. Is zijn voorstel om de medezeggenschapsraad instemmingsrecht te geven op de begroting werkelijk het enige wat hij verbeterd wil hebben aan het huidige model van governance in het onderwijs? Ik zou toch denken dat ook D66 ziet dat er sprake is van een doorgeslagen schaalvergroting en wetteloosheid wat betreft bestuurders.

De heer Van Meenen (D66):

Hoewel uw woorden niet de mijne zijn, ben ik het wel met u eens dat er een patroon zichtbaar is dat helemaal verkeerd is. Mijn antwoord op uw vraag is dus nee. Het is zeker niet het enige. Ik vind bijvoorbeeld ook dat er een preventieve toets moet komen op dit soort majeure investeringen die scholen doen, of dat nu in huisvesting, derivaten of wat dan ook is. Dat moet eigenlijk niet gebeuren. Ik ben op zoek en ik hoop met u te zoeken naar meer preventief beleid dat we van hieruit kunnen doen, want terwijl we hier spreken worden nog steeds aan bestuurstafels beslissingen genomen over grote investeringen waarvan we over een paar jaar zullen zeggen: kijk, en toen ging het mis en nu gaan we over tot verscherpt toezicht. Welnu, verscherpt toezicht achteraf hebben we al veel te veel, daar hebben we niets aan. Ik zie meer in toezicht vooraf. Hoe dat dan precies vormgegeven zou moeten worden, is iets waar we met elkaar naar zullen moeten kijken, maar u zult mij altijd aan uw zijde vinden als we maatregelen nemen die ervoor zorgen dat de focus in de instellingen weer op onderwijs komt te liggen.

De voorzitter:

Mevrouw Smits, kort en ook de antwoorden en reacties graag iets korter.

Mevrouw Smits (SP):

Het stelt mij gerust om dit te horen van D66. Dus ik kan mij ook voorstellen dat voorstellen voor actieve schaalverkleining op de steun van D66 kunnen rekenen.

De heer Van Meenen (D66):

Anders dan de SP ben ik niet van mening dat schaalverkleining de oplossing is. Natuurlijk is de schaalvergroting hier en daar uit de rails gelopen, maar het zou echt een vergissing zijn om te veel in te zetten op schaalverkleining. Dat is overigens ook heel erg lastig. Als die grote gebouwen er al zijn, is het best wel lastig om er dan weer vijf kleine gebouwtjes van te maken. Maar goed, dat even terzijde. Ik denk niet dat we daarin de oplossing direct gaan vinden, maar waar dat kan sta ik ook dan aan uw zijde.

De heer Beertema (PVV):

Ik begrijp dat volgens u die 1040 urennorm een te grote dwangbuis is. U pleit dan voor een minimale urennorm maar u noemt geen aantallen.

De heer Van Meenen (D66):

Net zo min er onder de 1040 een echte ratio zit, zo zou die ook niet zitten onder een getal dat ik nu zou noemen, maar ik denk toch eerder in de richting van bijvoorbeeld 800 uur, waarbij er echt ruimte ontstaat om aan de verschillen van kinderen tegemoet te komen. Het moet natuurlijk ook niet te gek worden; het mag geen 100 uur worden.

De heer Beertema (PVV):

Ergens tussen de 100 en 800 uur. En dan mogen de scholen zelf een beetje bepalen hoe ze dat doen, in een soort "D66-vrijheid, blijheid"?

De heer Van Meenen (D66):

Neen, als we naar een minimumnorm gaan, geldt die voor alle scholen. Ik ben op zoek naar een minimumnorm die de ruimte voor scholen maximaliseert.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Een woord van welkom aan de nieuwe bewindslieden, hoewel we mevrouw Bussemaker hier uiteraard eerder hebben gezien. Dus eigenlijk een bijzonder woord van welkom aan de heer Dekker. Ik geef de bewindslieden maar mee, dat misschien de les van Rutte I is geweest dat we moeten voorkomen om allerlei vernieuwingen op onderwijsgebied in te zetten terwijl die zowel in de onderwijswereld als hier in de Kamer een heel klein draagvlak hebben. Alleen al het onderwijsveld wordt helemaal duizelig van de maatregelen die we hier nemen en die we vervolgens weer moeten intrekken als er een kabinet aan zit te komen. Ik behoef alleen maar het voorbeeld van het leenstelsel te noemen. Waar we de discussie over de langstudeerdersboete hebben gehad, krijgen we die waarschijnlijk ook weer over het leenstel, waar geen meerderheid in de Eerste Kamer voor is. Dus ik zou de bewindslieden veel wijsheid willen toewensen en hoop dat ze vooral zullen zoeken naar ruime meerderheden in de Kamer zodat het onderwijsveld de komende jaren weet waar het aan toe is in plaats van dat steeds maatregelen worden ingevoerd die vervolgens weer moeten worden ingetrokken.

Voor de ChristenUnie is de vrijheid van onderwijs een zeer belangrijk fundament onder ons onderwijsbestel. Het geeft ouders de ruimte om een school te kiezen die bij hun opvoeding en overtuiging past. Het geeft leraren, leerlingen en ouders de ruimte om invulling te geven aan de bijzondere grondslag van een school. Bijzonder onderwijs draagt bij aan de pluriformiteit van de samenleving. Het bijzonder onderwijs vormt nog steeds de meerderheid van de scholen in Nederland. Ik ben dan ook benieuwd naar de visie van deze minister en de staatssecretaris op de vrijheid van onderwijs. De ChristenUnie maakt zich grote zorgen over die vrijheid van onderwijs, die is gebaseerd op artikel 23 van de Grondwet. We zien dat de vrijheid van personeelsbeleid van scholen mogelijk wordt aangetast. We zien dat vergoedingen van de leerlingen op de helling komen te staan. De staatssecretaris heeft de desbetreffende vragen van de Partij van de Arbeid net beantwoord. Hij zegt openingen te zoeken om de wet op dat punt te veranderen. Het gaat om relatief kleine bedragen bij individuele gemeenten. Vanwaar toch de aantasting van dit artikel in de Grondwet? Geef ouders toch de mogelijkheid om te opteren voor de school van hun keuze. Daarbij neem ik in ogenschouw dat van de ouders wordt verwacht dat zij een ruime bijdrage in de bekostiging leveren. Graag hoor ik hierop een reactie van de staatssecretaris. Ik noem ook de prestatiebekostiging in het onderwijs en het verplichten van maatschappelijke vorming: schieten wij niet te ver door met het inperken van het bijzonder onderwijs? Graag hoor ik hierop een reactie van beide bewindslieden.

Er is al veel gezegd over het rapport over Amarantis. Daar komen wij nog uitgebreid over te spreken. Dit rapport heeft in ieder geval een rode draad: het toezicht en de checks and balances zijn op dit moment niet goed geregeld. Als schoolbesturen tekortschieten, moet er een sterke raad van toezicht zijn, een medezeggenschapsraad en een inspectie. Autonome schoolbesturen moeten zich bovendien blijvend verantwoorden, vooral tegenover de mensen op de werkvloer. Daar gaat het om. Zij moeten zich verantwoorden tegenover ouders en leerlingen. Wij komen daar ongetwijfeld uitgebreider over te spreken.

De bewindslieden weten dat de ChristenUnie een amendement heeft ingediend over de werkloze leraren. Wij willen bekijken of het mogelijk is om in deze tijden van crisis juist de jonge werkloze leraren die net van de pabo afkomen op de een of andere manier tegemoet te komen. Ik denk hierbij met name aan de krimpgebieden. Wij willen hen niet werkloos thuis laten zitten. Dan kunnen zij hun capaciteiten behouden voor 2015; dan is er weer een grote behoefte aan leraren. We weten dat op dat moment veel mensen met pensioen gaan. Ik hoor graag een reactie van de staatssecretaris op dat amendement.

Dan ga ik in op de zorgleerlingen, een belangrijk en kwetsbaar punt. In de vorige regeerperiode heeft de ChristenUnie er gezamenlijk met de Partij van de Arbeid voor gestreden om de 300 miljoen voor het speciaal onderwijs, het passend onderwijs, eruit te krijgen. De Kunduzcoalitie heeft bewezen dat die 300 miljoen eraf konden. Toch sluipen er nu weer 50 miljoen in. Dit bedrag heeft betrekking op leerlingen met een achterstand in het voortgezet onderwijs. 50 miljoen! Het is ook een bezuiniging op het praktijkonderwijs. Ook de Partij van de Arbeid, nu in de regering, bezuinigt op de kinderen die juist een extra steuntje in de rug nodig hebben. Wij leveren natuurlijk niet alleen maar kritiek op dit punt. We zijn ook bereid om mee te denken over een vulling van dit gat, opdat de kwetsbare leerlingen die deze steun in de rug juist nodig hebben, niet worden geraakt. In tweede termijn zal ik zeggen welke dekkingsmogelijkheden er volgens mijn fractie zijn voor deze 50 miljoen.

Een ander probleem is het aantal thuiszitters. Nog steeds zitten veel zorgleerlingen thuis omdat er geen passende plek is. Leerlingen met autisme zijn hiervan een voorbeeld. Ook het speciaal onderwijs blijkt voor hen in sommige regio's geen optie te zijn. Wil de minister zo snel mogelijk aandringen op een oplossing voor deze situatie?

Onlangs werden we geconfronteerd met een groot maatschappelijk probleem: pesten. We zien waar dat toe kan leiden en hoe schokkend dat kan zijn. We weten dat een op de tien leerlingen wordt gepest en daaronder lijdt. Ik vraag de staatssecretaris dan ook of hij in de lerarenopleidingen veel aandacht wil schenken aan het verschijnsel pesten. Dit zou een belangrijk onderdeel moeten zijn van de opleiding. Ik roep iedere school op om met behulp van deskundigen na te gaan of zij op dit moment de goede aanpak hebben om dat te signaleren, daar adequaat op te reageren en het pesten te bestrijden. In samenwerking met D66 zullen wij nagaan hoe wij deskundigen naar de Kamer kunnen krijgen om daarover met hen het gesprek aan te gaan, samen met ouders en scholen.

De fractie van de ChristenUnie maakt zich grote zorgen over het tekort aan jonge vakmensen. De instroom in de bouwopleiding is bijvoorbeeld sterk afgenomen, in het mbo in twee jaar tijd van 10.000 naar 6.700 leerlingen en in het vmbo van 8.000 naar 6.000 leerlingen. De zeventien kenniscentra beroepsonderwijs en bedrijfsleven worden wegbezuinigd, en belangrijke taken staan op de tocht zoals de afstemming tussen het onderwijs en het bedrijfsleven en de ondersteuning van erkende leerbedrijven. De kwaliteit van de opleidingen in het mbo staat onder druk. Is dit het signaal van het kabinet in de richting van het bedrijfsleven en het onderwijs over die belangrijke vakmensen?

Tot slot nog het hoger onderwijs. De rekening voor de afschaffing van de basisbeurs, de invoering van een leenstelsel en het uitkleden van de ov-kaart komt vooral bij de studenten te liggen. Wij hebben al gesproken over de toegankelijkheid van het hbo en wo. Ik zie met angst en beven uit naar de inventarisatie die wij volgend voorjaar zullen ontvangen. Ook daar zal zich een probleem voordoen met de langjarige studies. Het zal ongetwijfeld leiden tot hogere leningen. Ik heb al in een interruptie gezegd dat dit mogelijk ook negatief zal uitwerken voor bètastudenten, waar dit kabinet toch juist ambities voor heeft, omdat zij worden opgezadeld met extra schulden. Een extra jaar kost zo'n € 3.000. Ik zou dan ook graag zien dat het kabinet de leningen voor meerjarige masters in het laatste jaar omzet in een prestatiebeurs. De lening voor het extra masterjaar wordt kwijtgescholden als de student zijn of haar master haalt. Wordt het techniekpact van 2020 uit het regeerakkoord een dode letter of deelt de minister onze zorgen over de instroom in het techniekonderwijs?

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter. De ondergang van Amarantis illustreert wat er mis is met het onderwijsbeleid in Nederland. Nee, dit is geen incident. Het begon met de roc-vorming in de jaren negentig. Daarmee heeft de politiek gekozen voor de grootschaligheid en bedrijfsmatig denken. Dit is mede mogelijk gemaakt door de VVD en de PvdA, dezelfde partijen die nu in het kabinet zitten en die de problemen die er nu ontstaan, moeten oplossen.

Het mbo ademt nog steeds de neoliberale bedrijfsmatige geest van de paarse kabinetten, maar het is te eenvoudig om alleen naar de onderwijsbestuurders te wijzen. Als ik lees wat die gasten met Amarantis hebben uitgespookt, vraag ik mij af wat zij hebben geslikt of gebruikt om het in hun hoofd te halen om op zo'n manier met onderwijsgeld om te gaan. De verantwoordelijkheid ligt natuurlijk hier, want wij stonden erbij en keken ernaar. Hoeveel debatten hebben wij niet gevoerd met de ambtsvoorganger van de minister waarin de Kamer haar aansprak op de risico's in het mbo? Zij sprak voortdurend over systeemverantwoordelijkheid en over afstand houden omdat het onderwijs daar zelf over gaat. Zij sprak over autonomie en ik hoor de collega van het CDA daar ook over spreken. De vrijheid van onderwijs is nooit bedoeld geweest om te gokken met gemeenschapsgeld. Het momentum van Amarantis moeten wij volgens mij dan ook aangrijpen om ervoor te zorgen dat de onderwijsvrijheid weer gaat waar het over moet gaan, namelijk de vrijheid om de didactiek te kiezen die het beste bij je levensovertuiging past. Wat is goed voor de kinderen die bij mij op school zitten? Het mag in ieder geval niets te maken hebben met de bedrijfsvoering.

In juni heb ik minister Van Bijsterveldt een aantal voorstellen voorgelegd over schatkistbankieren door onderwijsinstellingen. Zij zou die voorstellen in overweging nemen. Ik krijg echter ook graag een reactie van deze minister op mijn voorstellen. Een van mijn voorstellen was de verplichting voor instellingen met een omzet van meer dan 15 miljoen om te gaan schatkistbankieren. Andere voorstellen waren schatkistbankieren toegankelijk maken voor alle instellingen, ook de kleinen en het ministerie van OCW zich garant laten stellen voor instellingen die aantoonbaar degelijk financieel beleid voeren. Daarvoor zou dan een acceptatietoets moeten worden ingevoerd. De gemeentelijke garantstelling blijft daarnaast natuurlijk gewoon mogelijk. Graag krijg ik een oordeel van de minister over deze voorstellen.

We moeten er niet alleen voor zorgen dat de problemen bij de mbo-instellingen worden opgelost. We moeten er ook voor zorgen dat wat er nu gebeurd is, nooit meer kan gebeuren. Er is veel gesproken over de bij dit probleem betrokken actoren. Een groep ontspringt daarbij de dans, namelijk de banken. Het zijn de banken geweest die deze rotzooi aan de scholen hebben verkocht. Sommigen zullen misschien zeggen dat scholen volgens de wet professionele instellingen zijn en dat de banken daarom geen zorgplicht hebben. Een bank heeft behalve die juridische verantwoordelijkheid echter ook een morele verantwoordelijkheid! Is de minister bereid om te onderzoeken op welke wijze de banken kunnen bijdragen aan de oplossing van de financiële problemen van onderwijsinstellingen? De banken hebben deze rotzooi verkocht en de problemen mogen dan ook niet louter en alleen op het bordje van het onderwijs en de overheid worden gelegd.

Amarantis is het toonbeeld van schaalvergroting. Het was een instelling waar men de jongeren, om wie het allemaal zou moeten draaien, uit het oog is verloren. In het verleden heeft de GroenLinks-fractie voorstellen gedaan om schaalvergroting te ontmoedigen, bijvoorbeeld door de salarissen van bij fusies betrokken bestuurders te maximeren op het niveau van de oude instelling. Heeft de minister zelf wellicht ook plannen om schaalvergroting tegen te gaan? Zal zij schaalvergroting in ieder geval niet langer aanmoedigen?

In de motie-Klaver wordt de regering gevraagd om een minimum van 23 leerlingen per leerkracht in te stellen. Minister Van Bijsterveldt weigerde deze motie uit te voeren, omdat ze in strijd zou zijn met de vrijheid van onderwijs. De staatssecretaris heeft ons echter een onderzoek toegestuurd waaruit blijkt dat slechts enkele scholen een gemiddelde groepsgrootte boven de 28 hebben. Daarom wil hij geen regelgeving opleggen. Uit de brief blijkt echter ook dat 47% van de groepen groter is dan 23 leerlingen. 5% van de groepen heeft zelfs meer dan 30 leerlingen. En dat is wel een probleem. De staatssecretaris zegt zinnige dingen over de vrijheid van scholen om het onderwijs naar eigen inzicht in te richten. Besturen moeten er echter ook voor zorgen dat er genoeg leraren zijn. Minder dan één fte op 23 leerlingen is te weinig. Zal de staatssecretaris hierop in de toekomst gaan sturen?

Goede leraren zijn belangrijker dan lang les krijgen. Ik suggereer de staatssecretaris dan ook om de urennorm van Beertema minder streng te controleren en om tegelijkertijd scherper te gaan toezien op de aanwezigheid van voldoende onderwijsgevend personeel. Kan de staatsecretaris ons misschien ook zo'n mooi overzicht van de klassengrootte in het voortgezet onderwijs doen toekomen? Ik heb, onder andere van het LAKS, het signaal gekregen dat het als een probleem wordt ervaren. In sommige klaslokalen zou zelfs geen ruimte zijn voor alle leerlingen, zodat sommige leerlingen op de gang moeten zitten. Ik hoef natuurlijk niet te zeggen dat mijn fractie dit ongewenst vindt. En als de staatssecretaris hier onderzoek naar gaat doen, dan zou ik graag ook een kwalitatief inkijkje krijgen in de betekenis van klassengrootte. We worden overladen met onderzoeken naar de klassengrootte en uit al die onderzoeken zou blijken dat het niet efficiënt is en dat je je onderwijsgeld beter op een andere manier kunt uitgeven, omdat je het onderwijsrendement er toch niet mee omhoog krijgt. Maar wat betekent het voor de beleving van de leerlingen en de docenten? Kunnen docenten daardoor beter hun vak uitvoeren? Wordt de uitval onder docenten er wellicht minder groot door.

Schaalvergroting en financiële fratsen passen bij een bedrijfsmatige aanpak. Daar past ook het sturen door de regering op harde cijfers bij. Ik ben bang dat Rutte I hier niet anders tegenover staat dan Rutte II. En toch stel ik de volgende vraag gewoon nog een keer. Zijn de bewindspersonen bereid om de beleidsdoelen te schrappen op het gebied van Cito-toetsen? De Cito-toets is een zeer geschikt instrument voor de diagnose van de vorderingen van leerlingen, maar toetsenmakers waarschuwen tegen het gebruik van de toets voor beleidsdoeleinden. Dit zet de betrouwbaarheid van de toets onder druk. Het werkt "teaching to the test" in de hand en de niet-geteste vakken komen in de verdrukking. De verplichting om de Cito-toets te gebruiken is bovendien een onnodige bemoeienis met het onderwijs. Ik roep de staatssecretaris dan ook op om de onderwijsvrijheid op dit punt niet te beknotten. In het verlengde hiervan wil ik aandacht vragen voor de vorming in het onderwijs. Ook de Telderstichting van de VVD van staatssecretaris Dekker pleit voor de derde dimensie: meer vorming in het onderwijs. Tegelijkertijd komt er een wetsvoorstel naar de Kamer waarin het vak culturele en kunstzinnige vorming (ckv) plaats moet maken voor meer Nederlands, Engels en wiskunde. Hoe valt dit te rijmen?

Het is goed om nog een keer de positie van GroenLinks ten aanzien van toetsen weer te geven. Wij zijn niet tegen toetsen. Een toets is een heel zinnig instrument om te bezien wat de voortgang van een leerling is. Het is een instrument voor de docent, maar het is een slecht instrument als je wilt proberen te meten wat de kwaliteit van een school is. Daar is het meetinstrument niet voor gemaakt. Als de leerlingen van een school goede toetsresultaten halen in de Cito-score, wil dat nog niet zeggen dat het daarom een goede school is. Pas daarmee op.

Dan nog snel de stages. Studenten in het mbo hebben het niet makkelijk, maar dat is vaak te wijten aan de economische crisis, zo wordt gezegd. Ze kunnen moeilijk een stageplek vinden, en als ze al een plek hebben, kunnen ze niet worden betaald. Kan de minister bezien of het aantal stages kan worden uitgebreid door zzp'ers te ondersteunen bij het aanbieden van stages? Kan de minister zich inspannen om de minimumvergoeding voor bbl'ers die stage lopen in alle cao's op te nemen?

Voorzitter. Ik kom tot een slotsom.

De voorzitter:

U hebt nog een krappe minuut.

De heer Klaver (GroenLinks):

Daarom kwam ik tot een slotsom. Het toverwoord blijft voor dit kabinet presteren. Toverwoorden blijven efficiëntie, bedrijfsmatig werken, afrekenen op prestaties met verplichte toetsen, beoordelingen van scholen, prestatiebekostiging. Ook deze bewindslieden stellen zichzelf ten doel om de Cito- en PISA-scores te verhogen, terwijl de toetsenmakers hiertegen waarschuwen en veel belangrijke zaken niet getoetst kunnen worden.

Jet Bussemaker, deze minister, voormalig UvA-bestuurder, en Sander Dekker, onze staatssecretaris en voormalig wethouder, beide rasbestuurders, zijn zij de mensen die de losgeslagen onderwijsbestuurders op hun plaats gaan zetten? Zijn zij de mensen die de bedrijfsmatige aanpak zullen inruilen voor het centraal stellen van de leerling, op basis van het inzicht van de leraar? Dit is waar wij de bewindspersonen de komende tijd op zullen beoordelen. En GroenLinks wil natuurlijk meer investeren in onderwijs, want je kunt niet besparen door te bezuinigen op je toekomst.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Dank u zeer voor het verleende woord. Van goed naar excellent onderwijs, dat is natuurlijk een prachtige ambitie, maar de vraag die onmiddellijk opkomt is: hoe wordt die ambitie ingevuld en wat betekenen die begrippen? Wat is excellent onderwijs? De tweede vraag die daarmee samenhangt, is: brengt het voorgenomen beleid dit dichterbij? Ik onderstreep wat collega Voordewind heeft verwoord ten aanzien van de vrijheid van onderwijs. Naar mijn vaste overtuiging is de vrijheid van onderwijs voor alle geledingen, voor alle levensovertuigingen van cruciaal belang, wil je als overheid de stap van goed naar excellent onderwijs überhaupt kunnen maken. Dat heeft ermee te maken dat opvoeding en onderwijs in elkaars verlengde verzorgd kunnen worden, en dat is een basisvoorwaarde voor een veilig leerklimaat.

Ik had mij voorgenomen om een viertal punten aan de orde te stellen. In de eerste plaats wil ik een moment stilstaan bij het doel van onderwijs, in de tweede plaats bij de bekostiging ervan, in de derde plaats ga ik in op het toezicht en in de vierde plaats op het thema vertrouwen. Dan sluit ik af met enkele losse opmerkingen.

Allereerst het doel van het onderwijs. Je kunt geen krant opslaan en geen debat over onderwijs meemaken, of rekenen en taal komen naar voren. Dat is vreselijk belangrijk, daar ben ik het van harte mee eens. Goed onderwijs, excellent onderwijs is echter veel meer dan alleen rekenen en taal. Het risico van deze eenzijdige nadruk op thema's als rekenen en taal is dat het belang van brede vorming, echt vormende elementen die in het onderwijs behoren te zitten en die van cruciaal belang zijn voor de pedagogische vorming van kinderen uit het oog wordt verloren. Ik denk bijvoorbeeld aan een pabo die besluit om minder te doen aan het vak muziek. Ik denk aan een leraar in het basisonderwijs die een klassenproject schrapt omdat er geen tijd meer voor is, omdat er wel een extra half uur per dag aan taal en/of rekenen moet worden besteed. Ik denk aan CKV, dat in het voortgezet onderwijs misschien eigenlijk wel zou kunnen worden afgevoerd.

Ik zou graag van de minister horen hoe zij aankijkt tegen het aspect van brede vorming, naast het accent dat terecht ook wordt gelegd op rekenen en taal. Er dreigt naar onze overtuiging een forse verschraling. Dat heeft ook te maken met de economisering in het denken over onderwijs. Resultaatgericht, prima, daar kan toch niemand op tegen zijn? Maar als dat alles is, dan is het wel heel magertjes.

Typerend vind ik ook de gang van zaken rond de afschaffing van de maatschappelijke stage. Laat ik "afschaffing" nog even achterwege laten, de gang van zaken rond de maatschappelijke stage. Ik weet niet precies hoe lang het heeft geduurd, ik denk een jaar of voordat er uiteindelijk een model was waarmee de scholen aan de slag konden gaan. Dat is twee, tweeënhalf, drie jaar geleden ingevoerd. Alle scholen hebben nu inmiddels een vorm gevonden waarin zij aan de maatschappelijke stage inhoud geven en hun leerlingen op die manier een extra stuk vorming bieden, en nu wordt het afschaft. Als er iets is wat het overheidsbeleid ongeloofwaardig maakt, dan zijn het wel dit soort praktijken.

Een laatste punt bij dit kopje, het doel van het onderwijs, betreft de uniforme eisen die worden gesteld aan de doe-leerlingen, de leerlingen – dan val ik mevrouw Jadnanansing bij – die cognitief relatief weinig bagage hebben maar die juist door hun praktische instelling een heel eigen talent hebben, eigen kwaliteiten en competenties. Aan hen worden onverminderd dezelfde eisen gesteld op theoretisch vlak als aan leerlingen die over meer bagage beschikken. Dit moeten wij niet willen. Als onderwijs moet je hierin duidelijk differentiëren. Ik denk dat het onderwijs er zeer bij gediend is als wij kunnen besluiten dat hier heel duidelijk sprake is van verschillende referentieniveaus. Ik hoor graag hoe de minister dit denkt aan te pakken.

Uitgangspunt voor de bekostiging is dat scholen helder en toereikend worden gefinancierd. Het tweede uitgangspunt is dat scholen gewoon fatsoenlijk rond moeten komen. Ik ga niet in op allerlei problemen die zijn ontstaan. Collega's hebben dat in voldoende mate benoemd. Ik zou de afkeer maar herhalen die daarbij is uitgesproken over de wijze waarop beleid werd gevoerd door sommige bestuurders. Ik laat dat rusten, maar ik wil wel de vinger leggen bij de vraag naar helderheid en toereikendheid. Is het beleid van de financiering van het onderwijs nog wel voldoende helder en toereikend? Komt dat niet in het gedrang? Er is een basisfinanciering, jazeker. Alleen, die staat wel onder druk. Er worden als het ware bedragen onttrokken aan die basisbekostiging, die gelabeld in het onderwijs worden teruggezet. Op die manier worden er dan door middel van een prestatiebox uitdagingen in een school neergelegd. Daar zou een school voor moeten gaan. Ik vraag mij af of wij als overheid op die manier niet te ver treden, niet zozeer in het wat wij willen, maar in het hoe wij willen. Scholen moeten volgens mij vooral de ruimte krijgen om eigen keuzes te maken. Er is niet meer sprake van één zak geld, van een lumpsumfinanciering, maar van steeds meer zakjes geld die op onderdelen een zwaardere verantwoordingslast en een steviger controle met zich meebrengen. Dat zijn zaken waarvan wij absoluut niet blij worden. Wij hebben een amendement op dit punt ingediend en geven de collega's graag in overweging om dat te steunen. Daarmee kunnen wij een daad stellen: dit moet anders. Scholen zijn gebaat bij een heldere, transparante en eenduidige financiering, zodat ze zelf hun keuzes kunnen maken. Dat leidt tot kwaliteit.

Ik kom op het derde punt, namelijk het toezicht. Het volgende adagium is eerder al verwoord. De overheid gaat over wat er moet worden aangeboden in het onderwijs, en de scholen gaan erover hoe dat in het onderwijs vorm krijgt. De scholen maken de didactische, methodologische en pedagogische keuzes. Dit zouden wij zonder meer als basisuitgangspunt moeten hanteren. Wij signaleren dat er nadrukkelijk sprake is van overcontrole. Mijn fractie heeft heel bewust de vinger gelegd bij de controle zoals die op dit moment door de inspectie plaatsvindt. Daarover hebben wij een factsheet opgesteld. Ik noem een paar voorbeelden die daarin staan. Het gaat daarbij om controles die de inspectie uitvoert, maar die geen wettelijke basis hebben. Ik noem het handelingsgericht werken. De inspectie vraagt om handelingsplannen. Ik ben er niet zeker van of alle inspecties hierom vragen, maar wij zijn er ettelijke malen tegenaan gelopen. Men vraagt ook om handelingsplannen voor leerlingen die geen extra ondersteuning nodig hebben. Als je het hebt over onnodige bureaucratische belasting, dan is dit er nadrukkelijk een voorbeeld van.

Een ander thema waarop de inspectie toetst, is opbrengstgericht werken. In de wet worden alleen de resultaten genoemd. Aan de scholen wordt echter een uitgebreide verantwoording gevraagd over de manier waarop zij tot die resultaten komen. Hieruit blijkt een overkill aan controle. Dat moeten we niet willen. Ik heb ten behoeve van de Kamerleden een niet uitputtende factsheet bij de Griffie afgegeven, met het verzoek om dat onder de leden te verspreiden. Op die manier kunnen zij zelf zien wat de kwaliteitsaspecten zijn die in het toetsingskader een plek hebben. Zij kunnen ook beoordelen hoe zich dat verhoudt of niet verhoudt tot bijvoorbeeld de wettelijke regelgeving.

De voorzitter:

Het stuk zal worden vermenigvuldigd en verspreid. Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk bovendien ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.

(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)

De heer Bisschop (SGP):

Dank u zeer, voorzitter. Ik vraag de minister wat zij aan deze inspecties denkt te doen. Ik zou het "de inspectie getoetst" willen noemen. Laten wij ook dit eens tegen het licht houden. Dit kon weleens een belangrijk punt worden bij de verlichting van de plicht voor administratieve verantwoording die op scholen rust. Op die manier kunnen scholen weer veel meer toekomen aan hun eigenlijke taak.

Ik kom op mijn vierde punt, namelijk vertrouwen. Ik erken dat ik buitengewoon verrast werd door de warme toon die op dit punt wordt aangeslagen in de regeringsverklaring en in het regeerakkoord. Ik citeer daaruit. Vertrouwen, een slanke overheid en geen bureaucratische verantwoording en bureaucratische verantwoordingslast; het hoort allemaal bij elkaar. Daarna volgt: "Dat begint ermee dat werknemers in de zorg, in het onderwijs, maar ook bij de politie genoeg ruimte moeten krijgen om hun vakmanschap volledig te kunnen inzetten voor de samenleving. Dat betekent minder verantwoording en controle, meer vertrouwen en meer mogelijkheden om als vakman of vakvrouw promotie te maken". Een ander citaat is het volgende. "We zetten het mes in regels die ondernemerschap in de weg staan." Ik wil dat graag niet alleen betrekken op de economische sector, maar ook op de andere sectoren. Dit zijn behartenswaardige woorden. Ik denk dat de Nederlandse samenleving hier behoefte aan heeft.

Eerder in dit debat heb ik geluisterd naar bevlogen collega's. Als ik mij goed herinner, vroeg mevrouw Straus hoe het komt dat docenten die ooit bevlogen begonnen, in de loop van de tijd hun bevlogenheid verliezen. Als remedie tegen dit verlies aan bevlogenheid wees zij op waardering. Ik denk dat zij gelijk heeft. Volgens mij is waardering wel een punt dat je nader moet definiëren. Wat is waardering? Cruciaal voor waardering is vertrouwen. Je geeft de vakman of de vakvrouw het vertrouwen. Je zegt tegen hem of haar: je hebt voor het onderwijs gekozen omdat je iets hebt met het begeleiden van kinderen, omdat je iets hebt met een vak enzovoorts. Wij vertrouwen erop dat je daartoe in staat bent. Je laat gewoon zien dat die kinderen hun bestemming bereiken. Dan heb je een basisverantwoording. Die mechanismen zitten allemaal al lang in het systeem. Volgens mij moeten wij toe naar het afkrabben van een heleboel verantwoordingplicht die de arbeidsvreugde van werknemers in het onderwijs in hoge mate vergalt. Daarvoor hebben ze het onderwijs niet gekozen. Ze hebben er niet voor gekozen administratieve verantwoording te doen.

Dan nog enkele losse opmerkingen. Ik vraag aandacht voor het mbo. Er is sprake van zowel de herziening van kwalificaties als de voorgenomen wijziging van het aanbod van opleidingen. De signalen die uit het mbo komen, komen nadrukkelijk hierop neer: zorg ervoor dat die zaken gelijktijdig kunnen worden uitgevoerd. Collega Van Dijk heeft aandacht gevraagd voor onderzoekscholen. Ik sluit mij daar graag bij. Een heleboel onderwerpen heb ik nog niet genoemd, maar dat doe ik niet om des tijds wille. Van goed naar excellent onderwijs. Ik denk dat wij een goede kans maken om die stap te zetten, maar ik nodig de minister en de staatssecretaris van harte uit om in een constructief gesprek met de Kamer de nodige bijstellingen aan te brengen in het voorgenomen beleid.

De voorzitter:

Tot slot de heer Klein. Hij is niet alleen de laatste spreker in deze eerste termijn, maar ook voor deze Kamerdag, voordat wij Sint het woord geven.

De heer Klein (50PLUS):

Voorzitter. Als laatste zou je dan moeten beginnen met een gedicht. Nou ja, "50PLUS dus".

De beide bewindslieden hebben te maken met een bijzondere opgave, namelijk met een begroting die is gemaakt door hun voorgangers. Die begroting moeten ze niet alleen verdedigen, maar ook uitvoeren komend jaar. Het valt ons in dat verband op dat er 27 streefdoelen zijn geformuleerd. Slechts zes hebben betrekking op 2013 of op de periode daarna. Daardoor kan de Kamer de minister onvoldoende aanspreken op het beleid voor 2013. Ook zijn er minder prestatie-indicatoren dan voorheen. Dit lijkt ons geen goede zaak vanuit het oogpunt van de controlerende functie van de Kamer. In dat opzicht sluit ik mij helemaal aan bij de woorden van de heer Duisenberg eerder over beleidsonderzoeken die naar voren zouden moeten worden gehaald in de planning en dus ook in 2013. Hoe kunnen wij de minister aanspreken op de maatschappelijke effectiviteit van haar beleid in 2013? Hoe kunnen wij beoordelen of het beleid op koers ligt?

Ik wil ook aandacht geven aan de problemen rond Amarantis. Dat hebben veel collega's ook gedaan. Ik sluit mij aan bij degenen die hebben gesproken over wat niet kan, het gedrag en dat soort zaken van de bestuurders. Op zichzelf is dit ook een gevolg van het systeem. Hoe heb je een systeem kunnen realiseren waardoor een bepaald gedrag kan ontstaan? Dat betekent dat wij veel meer zouden moeten kiezen voor kleinschaligheid en betere checks and balances binnen de onderwijsbestuursvormen. Er wordt veel gesproken over medezeggenschap. Er wordt over gesproken om de medezeggenschapsraad meer invloed te geven, maar anderzijds zouden wij nog wel een stapje verder willen gaan. Wij zijn voor verkiezingen van schoolbesturen waardoor je daadwerkelijk die verantwoordingsplicht kunt realiseren. Dat zie je terug in vormen van bijzonder onderwijs waar sprake is van verenigingen. Daar gaat het al zo, maar bij een heleboel bestuursvormen is sprake van stichtingen en dan is het een soort coöptatiesysteem.

Dan het derde onderwerp, het langer doorwerken in het onderwijs. Mijn fractie vindt het van grote waarde dat oudere leraren langer in het onderwijs kunnen blijven doorwerken. In principe is dat ook heel belangrijk als dat niet leidt tot een verdringing van jongeren. Wij zijn van mening dat je ook in het onderwijs de kennis, de ervaring en de expertise moet kunnen behouden. Met het oog op de vergrijzing van het onderwijspersoneel, ook op de korte termijn, zullen er premies of iets dergelijks moeten zijn om oudere leraren daadwerkelijk aan het werk te houden. Het afbouwen van de BAPO is in dit verband een heel ongelukkige maatregel, zeker omdat deze regeling in principe een arbeidsvoorwaarde was. We moeten bekijken op welke wijze het voor oudere leraren aantrekkelijk kan blijven om in het onderwijs te blijven werken, waarbij zij wel ontlast kunnen worden en de werkdruk verlicht kan worden, opdat zij met bevlogenheid hun werk kunnen blijven doen. Hoe zou de minister dit willen bevorderen? Immers, het doel van het kabinet is om werknemers langer te laten werken.

We hebben het veel gehad over het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het hoger onderwijs, maar nog niet over het volwassenenonderwijs. Naar de mening van de 50PLUS-fractie is volwasseneneducatie een zeer belangrijk onderwerp omdat we praten over een Leven Lang Leren. Mensen willen ook na hun 50ste hun kwaliteiten bijhouden. In Trends in Beeld 2012 zien we dat de deelname van 25- tot 64-jarigen aan leeractiveiten rond de 15% ligt. In vergelijking met andere landen blijft dit achter. Dat baart ons zorgen, zeker omdat de volwasseneneducatie vanaf 2014 wordt getroffen door een bezuiniging van 21 miljoen, oplopend tot 31 miljoen in 2016. De SER heeft hierover een advies gegeven in april 2012. De raad constateert dat er nog wel wat slagen gemaakt kunnen worden op het terrein van scholing en advies aan ouderen. Flankerend beleid van de overheid om ouderen goed aan de volwasseneneducatie te kunnen laten deelnemen is essentieel. Hoe gaat de minister de volwasseneneducatie de komende jaren overeind houden en stimuleren, zodat volwassenen en ouderen, gebruikmakend van digitale leermiddelen, actief kunnen blijven deelnemen aan het maatschappelijk leven en kunnen blijven bijdragen aan onze samenleving?

In dat verband zijn er de laatste dagen problemen gesignaleerd door onder meer de NRTO, de organisatie voor particulier volwassenenonderwijs, met betrekking tot de vaststelling van de verplichte studielast. De studielast zou veel te veel zijn toegespitst op jongeren en niet zozeer op ouderen. Dat is niet goed, want daarmee houd je geen rekening met de ervaring van ouderen, van 50-plussers, die je wel degelijk kunt verdisconteren in de opleidingseisen. De vragen "waar gaat het om in het curriculum" en "waar gaat het over in de eindtermen" zijn voor ons het belangrijkst. Er ligt een brief van 3 december met een beleidsreactie van de minister op dit punt en er ligt een inspectierapport, dat de aanleiding vormde van de brief. We vragen aan de minister of zij helder kan maken hoe we dit daadwerkelijk goed kunnen invullen, zodat de mensen aan de slag kunnen.

We hebben het voorstel met betrekking tot het afschaffen van de gratis schoolboeken gelezen. Dat is op zichzelf een treurige aangelegenheid, hoewel deze ook wel begrijpelijk is. Er is discussie over de vraag of de schoolboeken moeten worden aanbesteed en dergelijke. Dit punt heeft te maken met ons idee over de digitalisering van onze samenleving. Steeds meer ouderen, maar ook jongeren, zullen gebruik moeten kunnen maken van de moderne communicatiemiddelen en zullen mediawijsheid tot zich moeten kunnen nemen. In onze ogen betekent dit dat de verdere digitalisering van leermiddelen een belangrijk item is. In het kader van het afschaffen van gratis schoolboeken vragen wij of er een extra slag kan plaatsvinden bij de digitalisering van leermiddelen. Dan kunnen wij denken aan projecten als Wikiwijs of Stercollecties in de vo-omgeving.

Tot slot heb ik kort nog twee punten, te beginnen met het "asociaal leenstelsel". In onze ogen is het niet zozeer een kwestie van investeren in jezelf. Als je generaties wilt verbinden, moet je de basis voor de volgende generaties, namelijk de jongeren, maatschappelijk erkennen. Ze moeten studeren. Dat is niet een kwestie van alles lenen en investeren in jezelf. Het is ook een kwestie van investeren in de samenleving, in menselijke kwaliteiten en in menselijk kennis en ervaring. De inkomensbijdrage is een basis. Een thuis wonende student krijgt € 90 en een uitwonende student € 260 per maand. Men kan niet zeggen dat dit riante inkomens zijn waarvan de studenten hun broek kunnen ophouden. Met die basis geven wij aan dat de samenleving het belangrijk vindt dat ook jonge mensen daadwerkelijk gaan studeren.

Een ander punt van zorg is de toegankelijkheid. De CPB-cijfers wijzen uit dat veel studenten afvallen. Het lijkt ons dan ook belangrijk om dit punt expliciet naar voren te brengen. Aan de ene kant zeggen wij dat wij niet willen dat mensen in onze samenleving schulden aangaan. Neem de hele discussie over de hypotheekrenteaftrek waarin de vraag centraal staat hoe wij ervoor kunnen zorgen dat mensen aflossen en geen schulden hebben. Aan de andere kant zadelen wij studenten op met een schuld. Dat is alleen maar negatief.

Mijn laatste punt betreft de ov-jaarkaart die omgezet moet worden in een kortingkaart. Dat lijkt ons geen goed idee. Flexibel onderwijs betekent ook dat studenten aan diverse universiteiten en hogescholen opleidingen kunnen volgen. Ze moeten dan mobiel zijn en er gratis naartoe kunnen rijden. Onder hbo'ers zijn er veel thuis wonende studenten. Het is belangrijk dat zij van de trein gebruik kunnen maken, dus moeten zij hun ov-jaarkaart houden. Wij houden dan ook een pleidooi om deze kaart te handhaven. Positief puntje in dit hele verhaal is het gegeven dat mbo-studenten kunnen reizen met een kortingkaart.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van de eerste termijn van de Kamer. Morgen gaan wij om 17.00 uur verder met het antwoord van de minister en de staatssecretaris. Ik voeg er nog het volgende aan toe:

Sint is oud en grijs, Hij houdt van onderwijs, Maar is nu toch wel erg blij, Want wij zijn allemaal nog een beetje op tijd voor hem vrij.

(geroffel op de bankjes)

Sluiting 16.20 uur.

Naar boven