3 Begroting OCW

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2013 (33400-VIII).

De voorzitter:

Zojuist heb ik met de leden afgesproken dat ze bij interrupties één vraag mogen stellen en daarna, indien nodig, nog een vervolgvraag.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. De PVV heeft als gedoogpartner enthousiast bijgedragen aan de kwaliteitsagenda op Onderwijs van Rutte I. We hebben dat loyaal en met overtuiging gedaan. We zijn dan ook blij dat een aantal belangrijke punten uit die kwaliteitsagenda door Rutte II worden voortgezet. Ik denk daarbij aan de focus op de kwaliteit van de leraren en op de opleidingen, de selectie van leraren, maar ook van directeuren en bestuurders. We zouden graag de start zien van een schoolleidersacademie, juist ook omdat die schoolleider zo cruciaal is voor de kwaliteit van het onderwijs. Ik zeg nadrukkelijk "schoolleider" en niet "bestuurder", want van de laatste moeten we in onderwijsland juist af. De onderwijsbestuurder heeft zich intussen totaal gediskwalificeerd, zou ik zeggen. Schoolleiders hebben we nodig in plaats van die bestuurders. Hoe staat het kabinet tegenover het idee om een schoolleidersacademie in te richten?

De inrichting van een lerarenregister kan op onze warme steun rekenen. Dat idee hebben wij ook steeds ondersteund. Ook het idee om de kwaliteitsnorm te verruimen van goed naar excellent spreekt ons aan. Dat getuigt van ambitie. Wat mij vanmorgen heel aangenaam getroffen heeft, is het idee van de collega's Lucas en Jadnanansing om kinderen al op de basisschool in aanraking te laten komen met wetenschap en techniek. De media berichtten daarover vanmorgen. VVD en PvdA geven daarmee wat mij betreft aan dat zij aandacht hebben voor het schrijnende tekort aan technisch personeel in Nederland. Dat siert ze, want wij hebben die mensen zo hard nodig. Ik ben heel benieuwd naar de uitwerking van hun plannen.

Als oppositieleider heb ik natuurlijk ook een andere boodschap aan dit kabinet. In het primair onderwijs bijvoorbeeld zien wij dat de Cito-toets stilletjes aan wordt aangepast aan het niveau van de leerling. De PVV is daarover erg verontrust. Wij zijn tegen de invoering van een dergelijke toets, want die doet teniet wat wij in Rutte I juist hadden bereikt: eenduidigheid aan het eind van de basisschool. Het kan niet meer zo zijn dat leerlingen vanuit groep 8 naar het vmbo worden doorgeschoven, waar dan pas te laat blijkt dat zij een taalachterstand hebben van soms drie jaar, zonder dat het vmbo-team dat weet. Zo'n achterstand is niet meer te repareren, ook niet door de beste vmbo's. Aan het eind van groep 8 moet er echt een eenduidig beeld zijn van een leerling. Zijn er grote problemen en worden die dan geconstateerd, prima, dat is dan vervelend, maar dan weten wij het wel en dan kunnen wij er een traject op zetten. Het probleem verdoezelen is funest, in de eerste plaats voor de leerling. Wij overwegen een motie hierover.

De heer Van Meenen (D66):

De heer Beertema stelt dat de kwaliteit eigenlijk vanzelf omhoog gaat als wij nu maar genoeg toetsen. Als wij aan het eind van de basisschool goed op niveau toetsen, dan komt het allemaal in orde. Maar de heer Beertema weet ook dat die achterstanden er nu zijn. Wij toetsen op niveau, maar heel veel kinderen doen niet mee aan die toets en heel veel kinderen lopen gewoon in het basisonderwijs die achterstand op. Wat gaat de heer Beertema daaraan doen, of wat vindt hij daarvan?

De heer Beertema (PVV):

De heer Van Meenen stelt een aantal vragen tegelijk. Hij suggereert nu dat wij heel veel zouden willen toetsen, maar dat heb ik natuurlijk niet gezegd. Die Cito-toets is een heel belangrijk instrument, ook in de overdracht van basisschoolleerlingen naar het vervolgonderwijs. Als een school ervoor kiest om daarvan niet optimaal gebruik te maken om redenen die heel divers kunnen zijn – bijvoorbeeld omdat het niet goed zou zijn voor het zelfvertrouwen van die kinderen, of, iets perverser, omdat het niet goed is voor de reputatie van de school – dan hebben wij echt met een probleem te maken. Ik schaar de Cito-toets niet in het hele circus van toetsen dat leidt tot "teaching to the test". Zo zie ik dat niet.

De heer Van Meenen (D66):

Is de heer Beertema het dan niet toch met mij eens dat toetsen het probleem van de achterstanden op zich niet oplost maar dat dat alleen maar kan met investeringen in het onderwijs en in het zo vroeg mogelijk wegwerken van achterstanden? Dan gaan de kinderen namelijk die toets ook halen. Nu constateren wij alleen maar dat die kinderen niet aan de toets voldoen.

De heer Beertema (PVV):

Toetsen doe je om iets te weten. Meten is weten. In het onderwijs is dat buitengewoon belangrijk, zeker bij de overdracht naar het voortgezet onderwijs. De heer Van Meenen heeft veel ervaring in het voortgezet onderwijs, dus hij weet als geen ander wat voor problemen zich in brugklassen voordoen wanneer daar leerlingen binnenkomen met heel gemankeerde dossiers, waarvan pas na een halfjaar of driekwart jaar blijkt dat zij soms gewoon laaggeletterd zijn. Daar moet je dan iets mee. Dan zitten de goede docenten van die vmbo's met de handen in het haar. Dat is waarom ik niet wil dat die eenduidigheid van de Cito-toets teniet wordt gedaan.

Het huidige regeerakkoord rept met geen woord over de rol van de ouders, terwijl wij in Rutte I toch heel nadrukkelijk de ouders hebben gewezen op hun primaire verantwoordelijkheid als opvoeder. Kan de staatssecretaris ons geruststellen? Gaat hij niet weer allerlei basale opvoedingskwesties naar het klaslokaal brengen?

In dit akkoord worden bovendien drie belangrijke zaken niet genoemd die wij er wel heel graag in zouden terugzien, namelijk pesten, agressie op school en de stand van het techniekonderwijs. In het vorige kabinet heeft de PVV voor deze onderwerpen expliciet aandacht gevraagd. Wij vragen het huidige kabinet om hieraan prioriteit te geven. Ik hoor hierop graag een reactie van de bewindslieden.

In personeelsadvertenties van het voortgezet onderwijs in de onderwijskranten Trouw en de Volkskrant zien we in toenemende mate dat wordt gevraagd naar rectoren/bestuurders. Intussen willen verstandige mensen echte schoolleiders aantrekken, en juist geen bestuurders. Wij waarschuwen de staatssecretaris hier ernstig voor. Dit is niet louter een semantische kwestie. Dit staat voor een ontwikkelingsrichting die we echt niet moeten willen. We hebben in het hbo en het mbo gezien waartoe dat leidt. In het voortgezet onderwijs valt op dit vlak nog het een en ander bij te sturen. Doe dat alsjeblieft, staatssecretaris. Als we de schoolleiders gaan inruilen voor bestuurders, dan eindigen we bij Amarantis.

Dat Amarantis is een buitengewoon interessante casus, zeker bij een begrotingsbehandeling.

De heer Van Meenen (D66):

Met dat laatste ben ik het eens. Ik vraag me echter af of de heer Beertema ervoor pleit dat schoolleiders geen bazen meer hebben. Vindt hij dat er geen bestuur moet zijn dat toeziet op het functioneren van schoolleiders?

De heer Beertema (PVV):

Voor zover ik weet, was het tot vorig jaar gebruikelijk dat scholen adverteerden voor rectoren, directeuren of algemeen directeuren. Sinds ongeveer een jaar zie je heel breed in het land dat wordt gevraagd naar een rector/bestuurder. Ik vind dat een verkeerde ontwikkeling. De term "bestuurder" gebruiken voor een school met 1.200 of 1.500 leerlingen; ik vind het nogal wat. Ik zeg nogmaals dat dit niet alleen iets semantisch is. Dit geeft een richting aan. Ik wil die richting niet op. Wij willen schoolleiders die feeling hebben met de klas en met de leraren. Wij willen schoolleiders die in de lerarenkamer komen. Wij willen geen bestuurders die in een bestuurskantoor zitten, liefst aan een lommerrijke singel ergens ver weg van de scholen. Dat beeld bestaat al zo lang. Wij willen juist niet dat dit ook in het voortgezet onderwijs ontstaat.

De heer Van Meenen (D66):

Ook dat ben ik geheel eens met de heer Beertema. Mijn vraag blijft echter of scholen volgens hem nog een bestuur moeten hebben en, zo ja, hoe dat dan is samengesteld. Welke mensen zitten er in dat bestuur? Of zou er geen bestuur meer moeten zijn?

De heer Beertema (PVV):

Dit is een heel principiële vraag die uitnodigt tot het houden van heel lange beschouwingen. Heel kort zeg ik erover dat de PVV zeker niet pleit voor lerarenzelfbestuur. Dat heb ik al vaker betoogd. Dat willen we niet. Natuurlijk wordt er bestuurd in een onderwijsinstelling. Dat moet absoluut gebeuren. Leraren gaan niet zelf over het bestuur van de instelling. Ze moeten wel meer bij dat bestuur worden betrokken. Er blijft echter uiteraard wel een zekere afstand.

Voorzitter, ik noemde Amarantis als laatste. In die casus komt alles samen wat er mis is in onderwijsland. Het is een buitengewoon ontmoedigende zaak. Dit is al jaren aan de gang en al jaren is men bij ieder incident hevig verontwaardigd, waarna men toch maar weer overgaat tot de orde van de dag. Ook nu zullen we zien dat het volgende onderzoek – er is alweer een onderzoek, nu onder leiding van mevrouw Halsema – weinig resultaat zal opleveren. Ik zou zeggen: hou op met die onderzoeken, doe gewoon aangifte en besteed het onderzoek uit aan het OM of aan een forensisch financieel specialist. Er is hierbij zeker sprake van laakbare zaken. Die moeten worden vervolgd.

Wel waarschuw ik nu alvast voor de allerergste uitkomst die het onderzoek zou kunnen hebben. Mijn horrorscenario is dat uit het onderzoek zou blijken dat er niets onwettigs is gebeurd, omdat alles is dichtgetimmerd door keurige contracten, toegedekt door de begripsvolle raad van toezicht. Ik heb ergens gelezen dat de raad dat weliswaar knarsetandend doet, maar zijn jongens en meisjes toch niet wil teleurstellen. Als dat de uitkomst is, kan iedereen vaststellen dat de governance aan interne rot is bezweken.

Ik heb nog wel enkele vragen over de verschillen in de tekst van de conceptversie en die van het definitieve rapport. Waarom zijn de signalen van die onregelmatigheden eruit gehaald? Is daarover een gesprek gevoerd tussen de belanghebbenden en, zo ja, wie waren daarbij dan betrokken? Klopt het dat hierover afspraken zijn gemaakt tussen de samenstellers van het rapport, Ernst & Young, en de advocaten van de desbetreffende bestuurders? Ik wil ook graag weten hoe de minister daarover is geïnformeerd. Is dat per brief gebeurd? Zo ja, staan daar nog onregelmatigheden in die ook niet in de conceptversie van het rapport staan? Ik dring er sterk op aan dat alle de minister bekende informatie zo snel mogelijk met de Kamer wordt gedeeld.

De kern van het probleem is: de vergaande autonomie van het middenveld trekt gewoon geen integere onderwijsbestuurders aan, maar patjepeeërs. De PVV wijst er al jaren op dat dit betrekkelijk eenvoudig is op te lossen door drie slimme wetten: het oormerken van de lumpsum, bijvoorbeeld in 80:20 of een ander percentage, als het maar geoormerkt is; landelijke eindnormen voor de kernvakken in het mbo en het hbo; geen marktsalarissen meer voor bestuurders, maar gewone mooie onderwijsschalen. Bestaat dan het gevaar dat al deze briljante geesten waarmee wij nu te maken hebben, worden weggekocht door het internationale bedrijfsleven? Ik zou zeggen: laat ze gaan, hoe eerder hoe beter en hoe verder hoe beter! We weten dit allemaal, ook de minister en deze staatssecretaris. Het enige wat nodig is om de sector gezond te maken, is de politieke wil om deze drie wetten aan te nemen en uit te voeren en daarmee die totale vrijheid van handelen voor bestuurders die er nu is enigszins in te perken. Dan gaat het onderwijs weer over onderwijs in plaats van over marktaandeel, bonussen en leaseauto's. Daarmee wordt het onderwijs oninteressant voor types zoals de voormalige bestuurder van Amarantes die zich nu beklaagt over zijn beschadigde reputatie. Dat is vandaag de cruciale vraag. Is deze minister, ook gezien haar eigen bestuurlijke achtergrond, de meest geschikte vrouw om hierin stappen te zetten? Ik zeg dat, omdat het track record van deze minister voor mij althans niet heel hoopgevend is. Zij was tot voor kort niet alleen rector van de Hogeschool van Amsterdam, maar ook lid van het College van de UvA. Een bestuurlijke fusie tussen het hbo en de universiteit is wat ons betreft een slechte zaak, dient geen enkel onderwijsdoel en is louter ingegeven door een zucht naar grootschaligheid en een marktaandeel. Bovendien heeft de Hogeschool van Amsterdam zich jarenlang meer bekommerd om de vastgoedprojectontwikkeling in de Wibautstraat dan om de kwaliteit van het onderwijs.

De voorzitter:

Mijnheer Beertema. De minister zit hier nu als minister van Nederland. Zij zit hier niet om verantwoording af te leggen over een eerdere functie. Ik kan mij voorstellen dat zij daar op deze manier niet op ingaat. U kunt uw mening geven over een onderwijsinstelling, maar de koppeling met de minister is niet op zijn plaats.

De heer Beertema (PVV):

Toch maak ik hiermee wel degelijk een politieke afweging. Ook de PvdA maakte de keuze om bewindslieden te benoemen …

De voorzitter:

De minister is nu minister van heel Nederland. U kunt de PvdA-fractie aanspreken op PvdA-standpunten, maar de minister zit hier voor heel Nederland. Zij kan niet worden aangesproken op standpunten van de partij waar zij lid van is.

De heer Beertema (PVV):

Oké, maar ik heb onze politieke stelling hiermee verwoord.

De voorzitter:

Ik heb aangegeven dat er een grens is en dat ik niet vind dat de minister hierop in hoeft te gaan.

De heer Van Meenen (D66):

De beperkte regels voor de interrupties vandaag verhinderen dat ik op alle … Nou ja, we mogen maar twee keer iets zeggen.

De voorzitter:

Dit is uw derde interruptie, mijnheer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):

Per interruptie bedoel ik. Die beperkte regels verhinderen dat ik op alle generalisaties van de heer Beertema kan ingaan. Ik kan evenmin ingaan op het persoonlijke dat hij opeens inbrengt, maar ik wil wel een vraag ter verduidelijking stellen. Is de heer Beertema het met mij eens dat zijn generalisatie te kort doet aan de vele bestuurders in het land die hun werk wel goed doen, in het bijzonder in het primair en voortgezet onderwijs? Maakt hij onderscheid in de misstanden die hij ziet tussen die sectoren of is het voor hem een grote brij van verkeerde bestuurders?

De heer Beertema (PVV):

Ik maak zeker onderscheid. Ik kan de heer Van Meenen geruststellen. Het mbo en het hbo zijn grotendeels ontspoord. Dat is wat mij betreft een behoorlijke brij. Het voortgezet onderwijs is redelijk behouden gebleven, doordat er in het voortgezet onderwijs sprake is van tucht en disciplinering van buitenaf. Die disciplinering komt tot stand door landelijke examens met landelijke normen waar onderwijsbestuurders in het vo geen enkele grip op hebben. En dát is het geheim waarom het in het vo redelijk goed afloopt. Het havo en het vwo zijn nog steeds heel leuke opleidingen. Dat is vaak niet dankzij de bestuurders, maar dankzij de disciplinering van buitenaf. Die hebben we nodig; dat is zo simpel als wat.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Is de heer Beertema het met mij eens dat er nu wel heel grote generalisaties, ook op het mbo en het hbo, worden losgelaten? Er is veel aan de hand, maar niet alle mbo- en hbo-instellingen en besturen maken er een potje van.

De heer Beertema (PVV):

Er zijn natuurlijk integere mensen te vinden, ook in mbo-land en hbo-land. Maar daar gaat het niet om. Het gaat erom dat de governance, het systeem dat er is, intern verrot is. Het mist zelfreinigend vermogen. Dat heeft bijvoorbeeld geleid tot de invoering van het competentiegericht onderwijs in het mbo en het hbo. We hebben heel veel moeite gedaan om dat uit de wet te halen, maar nog steeds is het een landelijk gegeven dat dit onderwijs bestaat. De protserige gebouwen zijn erop ingericht. Ik wil rustig zeggen dat er bij ieder roc dat zich in dit soort krankzinnige, protserige gebouwen bevindt, iets mis is. Daar is iets mis met de focus, met het gevoel voor kwaliteit van onderwijs, met de verbondenheid met hun leerlingen. Er is heel veel mis. Dan kunnen die mensen, de individuele bestuurders, best leuke, aardige mensen zijn die hun belasting op tijd betalen, maar met onderwijs heeft het heel weinig meer te maken.

De heer Duisenberg (VVD):

De minister komt met een brief over de aanpak van de besturing van het onderwijs. Bent u bereid om, als die brief er is, verder mee te denken richting oplossingen en om het debat richting oplossingen met name dan te voeren en niet nu?

De heer Beertema (PVV):

Ik begrijp de vraag niet helemaal. Misschien kan de heer Duisenberg die ietsje toelichten. Spreek ik niet de juiste teksten in mijn bijdrage aan de begrotingsbehandeling? Is dat het?

De heer Duisenberg (VVD):

Nee, daar gaat mijn vraag niet over. U hebt veel punten van kritiek op het onderwijs. Daarin bent u vrij. Heel veel deel ik ook met u, dus daar gaat het helemaal niet over.

De heer Beertema (PVV):

Daarom ben ik ook volksvertegenwoordiger.

De heer Duisenberg (VVD):

We kunnen praten over alles wat fout gaat, maar wat ziet u voor zich in termen van stappen naar de toekomst als eenmaal de reactie van de minister er is en de discussie richting oplossingen plaatsvindt? Wat vindt u ervan om dan te praten over oplossingen in plaats van nu al stellingname te nemen?

De heer Beertema (PVV):

Ik heb nog steeds wat moeite met de richting van de vraag.

De voorzitter:

Probeer het.

De heer Beertema (PVV):

Ik ga toch een beetje over mijn eigen verhaal. Er zit een suggestie in alsof ik niet bereid zou zijn om naar mooie oplossingen te luisteren.

De voorzitter:

De heer Duisenberg vroeg of u ook oplossingen hebt.

De heer Beertema (PVV):

Ik heb er net drie genoemd! Denkt u daar eens over na, mijnheer Duisenberg. Met die drie prachtige oplossingen komt het voor een heel groot deel goed met het onderwijs.

Voorzitter. De PVV zal blijven ageren tegen de invoering van het sociaal leenstelsel. Zo'n 35.000 jongeren uit de lagere inkomensgroepen zullen van hun studie afzien. Ik heb het met de minister even gehad over dat aantal, maar ook als het er iets minder zijn, blijven het tienduizenden jongeren. Van de VVD verbaast het ons niet erg dat zij voorstander is van het leenstelsel, maar dat de partij van de sociaaldemocraten de verheffing en de emancipatie van kinderen uit haar eigen achterban aan de willigen hangt, is ronduit schokkend. Het gebeurt dan ook nog onder het opportunistische mom van dat de loodgieter niet voor de studie van de kinderen van een advocaat mag opdraaien. Om die reden wordt het leenstelsel links genoemd, terwijl het de toegankelijkheid tot het hoger onderwijs beperkt voor tienduizenden jongeren van ouders in de lagere inkomensgroepen, onder wie heel veel allochtone ouders. Wij waarschuwen nogmaals voor de disbalans tussen de 87.000 buitenlandse studenten die in Nederland studeren en de 46.000 Nederlandse studenten die in het buitenland studeren. Dit kost de Nederlandse belastingbetaler onevenredig veel geld.

Daarnaast baart het ons nog altijd grote zorgen dat studenten uit landen met islamitische regimes zich hier vrijelijk kunnen inschrijven voor studies. Dat geldt zelfs voor technische studies naar zogenoemde dual-use technologies, technieken die ook voor de wapenindustrie worden aangewend. Wij willen een stop daarop. Waarom moeten wij de toekomstige elite opleiden van landen die op dagelijkse basis de mensenrechten ernstig schenden? Ook daarop krijg ik graag een reactie.

Ik maak nog een enkele opmerking over onderzoeksscholen. Dat zijn mooie instituten met een hoge opbrengst en lage overheadkosten, precies zoals we het moeten willen. De Kamer heeft in 2010 de dringende wens geuit om onderzoeksscholen adequaat te financieren. De vorige minister heeft de Kamer toegezegd om zich met de universiteiten in te spannen voor de financiering, maar is het de huidige minister bekend dat er nog steeds geen uitvoering is gegeven aan die afspraak? Zo ja, waarom dan niet? Waarom heeft de minister geen vinger aan de pols gehouden? Het gaat namelijk om mooie instituten.

Ten slotte merk ik op dat het onderwijs al eeuwenlang het belangrijkste instrument is om traditie en cultuur van de ene op de andere generatie door te geven. Sinds de jaren zestig en zeventig is die rol echter uitgehold. Onder Rutte I werd het herstel voorzichtig ingezet. Dat was mogelijk omdat zowel Rutte als Verhagen toen uitsprak dat de multiculturele samenleving als beleidsdoel mislukt was. Ook Cameron, Sarkozy en Merkel namen afstand van dit idee. Hoe staat deze minister ertegenover? Onderschrijft zij Ruttes stellingname dat het multiculturele ideaal en het cultuurrelativisme in het onderwijs de integratie in de weg staan? De PVV stelt vast dat dit in het onderwijs in elk geval nog lang niet is doorgedrongen. In het onderwijs is het cultuurrelativisme nog altijd onverminderd dominant. Wij zeggen dat juist een multi-etnische samenleving als de onze allereerst behoefte heeft aan een Leitkultur, zoals de Duitsers zo mooi zeggen. Onze dominante Westerse cultuur met al haar verworvenheden van individuele vrijheid, verantwoordelijkheid én gelijkheid moet wat ons betreft stevig worden ingebed in het onderwijs. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

De heer Duisenberg (VVD):

Voorzitter. Om te beginnen dank ik de heer Beertema voor zijn constructieve betoog. Hij steunt de lijn, plaatst wel kritische kanttekeningen, maar is constructief. Mijn vraag aan hem kwam misschien niet helemaal helder over. Ik steun veel van zijn klachten over de onderwijsbesturing, maar ik wil met name op dezelfde constructieve wijze samen met de Kamer werken aan oplossingen. Dat bedoelde ik.

Voor de VVD staat deze begrotingsbehandeling in het perspectief van "van goed naar excellent onderwijs". Wij willen door op de ingezette weg van de afgelopen jaren, gericht op meer kwaliteit in het onderwijs. Wij willen dat het onderwijs zich meer gaat richten op de vraag op de arbeidsmarkt. Wij zullen kritisch bekijken of onderwijsgelden worden ingezet voor het bijdragen aan die doelen.

Het kabinet-Rutte I heeft deze richting ingezet met vijf actieplannen: voor het primair, voortgezet, middelbaar, beroeps- en hoger onderwijs en Leraar 2020. Het regeerakkoord versterkt de ingezette lijn van goed naar excellent onderwijs. Ook biedt het regeerakkoord veel maatregelen en investeringen om te doen wat nodig is: ambitie tonen, het verhogen van de kwaliteit en het besteden van onderwijsgeld aan datgene waar het voor bedoeld is, namelijk onderwijs. De focus ligt op de versterking van leraren en schoolleiders. De lat moet omhoog in het mbo en het hoger onderwijs. Ook wordt gezocht naar een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en naar meer ruimte voor fundamenteel onderzoek.

De voorzitter:

Mijnheer Van Meenen, ik zie dat u een vraag wilt stellen, maar volgens mij is de heer Duisenberg nog bezig met zijn inleiding.

De heer Van Meenen (D66):

Dat klopt, maar de heer Duisenberg maakt nu in mijn ogen al een kleine vergissing. Ook hij stelt namelijk dat niet-bezuinigen hetzelfde is als investeren. Het CPB heeft echter heel duidelijk gemaakt dat er niet in het onderwijs wordt geïnvesteerd, maar dat er met geld wordt geschoven. Het geld wordt soms weliswaar in de goede richting geschoven, maar ik verzet mij tegen het beeld dat de heer Duisenberg schetst alsof dit kabinet investeert in het onderwijs. Dat gebeurt namelijk niet. Is de heer Duisenberg dat met mij en het CPB eens?

De heer Duisenberg (VVD):

Er gaan veel cijfers over en weer. Ik constateer dat in deze begroting tot het uiterste is gegaan om onderwijs juist te ontzien en dat onderwijs ook op totaalniveau in de begroting gelijk is gebleven en zelfs licht is gestegen.

De heer Van Meenen (D66):

Ik ben het met de heer Duisenberg eens dat het gelijk is gebleven. Het is in onze ogen een kleine min. Dat kan de heer Duisenberg toch geen investeren noemen? De heer Duisenberg komt uit het bedrijfsleven. Noemde hij het investeren, als hij het bedrag dat hij ervoor over had hetzelfde liet?

De heer Duisenberg (VVD):

Ik zie toch wel degelijk een lijn van investeren. Wij zijn bezig met investeren in de kwaliteit van het onderwijs. Ook is er met name een inzet op het doelmatig uitgeven van geld. Ik zie het dus wel degelijk als investeren.

De heer Klaver (GroenLinks):

Kan de heer Duisenberg een voorbeeld geven van investeringen die worden gedaan in het hoger onderwijs?

De heer Duisenberg (VVD):

Er zijn diverse investeringen in onderwijs. Daarop zal met name mevrouw Straus in het tweede deel van ons betoog terugkomen. Wij investeren ten aanzien van het onderwijs bijvoorbeeld in leraren. Daarop zal mevrouw Straus ook terugkomen. Ik denk wel degelijk dat er ook geïnvesteerd wordt in fundamenteel onderzoek. Nogmaals, het gaat erom dat wij inzetten op kwaliteit. Het gaat er niet alleen om hoeveel geld je ergens naartoe brengt, maar het gaat ook om het rendement.

De heer Klaver (GroenLinks):

Bij mevrouw Straus komen wij nog uitgebreid te spreken over de docenten en andere onderwerpen. Ik vroeg de heer Duisenberg juist naar het hoger onderwijs en wat de investeringen daarin zijn. Ik hoor dat er wordt geïnvesteerd in fundamenteel onderzoek, maar wat doen de VVD en de PvdA, deze coalitie, aan investeringen in het hoger onderwijs?

De heer Duisenberg (VVD):

Ik heb ook gezegd dat het niet alleen gaat om het meer geld erin steken maar om het doelmatig uitgeven van geld.

Zoals ik al zei tijdens mijn inbreng in het debat vorige week, wordt in het primair en voortgezet onderwijs de basis gelegd, zowel in kennis als in mentaliteit.

De heer Bisschop (SGP):

Ik werd getriggerd doordat de heer Duisenberg tot twee keer toe het woord "doelmatigheid" gebruikte, niet zozeer uitbreiding van het bedrag, als wel het beter besteden van het bedrag. Ik heb geen idee waar de heer Duisenberg op doelt. Betekent dit dat het geld in het onderwijs tot nu toe ondoelmatig of onvoldoende doelmatig is besteed? Zo ja, op welke punten wil de heer Duisenberg het dan doelmatiger inzetten?

De heer Duisenberg (VVD):

Die conclusie wil ik niet trekken. Dat impliceer ik daarmee niet. Een voorbeeld van doelmatigheid vind ik de prestatieafspraken die nu worden gemaakt. Overigens vind ik die heel positief. Daarbij wordt heel specifiek op bepaalde punten ingezet.

De heer Bisschop (SGP):

Het staat de heer Duisenberg vrij om die doelmatig te noemen, maar ik denk dat zij, als de heer Duisenberg te rade gaat bij veel praktijkmensen in het onderwijs, juist een schoolvoorbeeld zijn van ondoelmatigheid. Er wordt niet een extra bedrag aan toegevoegd in de sfeer van prestatieafspraken, maar dit wordt onttrokken aan de basale bekostiging, waardoor scholen beperkt worden in hun ruimte om doelmatig en efficiënt onderwijs te verzorgen. Vanuit de overheid wordt dit als volgt gelabeld: als jullie dit doen, krijgen jullie er extra geld voor. Dat kan toch niet een doelmatigheidsslag zijn? Integendeel, dit is regie. Dit is vooral overheidsbemoeienis met de inhoud van het onderwijs. Dat zou de heer Duisenberg als VVD'er volgens mij niet moeten willen, maar ik wil hem dit niet voorzeggen. Die conclusie zou hij zelf moeten trekken.

De heer Duisenberg (VVD):

Het voorbeeld dat ik geef, is natuurlijk specifiek een uitvloeisel van het strategisch beleid dat vanuit de VVD is ingezet. Ik moet helaas – dat wil zeggen: helaas in de ogen van de heer Bisschop – zeggen dat de VVD dit wel wil. Het heeft wat mij betreft te maken met het doelmatig inzetten van ons onderwijsgeld.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter …

De voorzitter:

Nee, mijnheer Bisschop, we hebben afgesproken dat ieder maximaal twee interrupties zou plegen.

Gaat u verder, mijnheer Duisenberg.

De heer Duisenberg (VVD):

Voorzitter. Een meer ambitieuze studiecultuur is cruciaal, waarin docent en student, leraar en leerling elkaar inspireren, als het ware de energie in elkaar losmaken. In deze cultuur is een 6 niet goed genoeg. In het onderwijs ontdek je dat je meer kunt dan je ooit van jezelf had verwacht. De kwaliteit van de man of de vrouw voor de klas of in de collegezaal is daarbij van doorslaggevende betekenis.

Langs deze lijnen wil de VVD haar inbreng in deze begrotingsbehandeling doen in vier blokken. Het eerste blok is: onderwijsgeld moet naar onderwijs. Het tweede is: leren is investeren is presteren. Het derde is: aansluiting op onderwijs en arbeidsmarkt. Het vierde is: de leraar is de basis waar alles om draait. Ik zal het eerste en het tweede punt behandelen. Collega Straus zal het derde en vierde punt behandelen.

Onderwijsgeld moet naar onderwijs. Ik wil dit punt vanuit twee invalshoeken behandelen, namelijk op het niveau van de instellingen en op het niveau van OCW. Allereerst kom ik op het niveau van de instellingen. Eerder deze week zijn we allemaal geschrokken van het rapport over Amarantis. De VVD is van mening dat het een goed rapport is. Het is gebalanceerd, gefundeerd en het bevat bruikbare adviezen. De VVD heeft de afgelopen jaren al veelvuldig haar zorgen uitgesproken over een gebrek aan financiële deskundigheid en over gebrekkig toezicht in de onderwijssector. De situatie bij Amarantis onderstreept dit helaas. Het is terecht dat van zo veel kanten afschuw en urgentie worden uitgesproken. Het is een goede zaak dat vermeende onregelmatigheden worden onderzocht en dat er wordt vervolgd indien fraude of andere misdrijven zouden zijn gepleegd.

In de gehele keten zijn zaken verkeerd gegaan: de structuur van de organisatie, de grootte en de complexiteit ervan maar ook de verkeerd ingerichte financiële structuur en controlestructuur. Ik ben geschrokken van de opmerkingen over de cultuur in de organisatie, waardoor zaken niet werden besproken. Dat is funest. Over de werking en vaardigheden van bestuur, toezichthouders en externe rapporteurs, zoals de inspectie en de accountant, is veel gezegd in het rapport. Ik vind dat in het rapport te mild wordt geoordeeld over de accountant. Er is formeel gezien gewerkt volgens de controlerichtlijnen, maar hoe kan het dat tot en met 2011 een goedkeurende verklaring is afgegeven? De continuïteit van de onderneming was hier toch duidelijk in het geding? Had de accountant misschien niet de formele plicht maar wel de zorgplicht om de stormbal te hijsen? De accountant speelt naast het bestuur, medezeggenschap, raad van toezicht en inspectie ook een cruciale rol in de governance en controlestructuur. Van accountants moeten we op aan kunnen. Zij moeten de rug recht houden en bijdragen aan het vertrouwen in onze instituten.

Ik had al verwacht dat hierover interrupties gepleegd zouden worden.

De voorzitter:

Is het blokje over Amarantis al afgelopen?

De heer Duisenberg (VVD):

Nee, ik wil nog wat zeggen over Amarantis.

De voorzitter:

Dan vraag ik u om dit eerst even af te maken. Daarna kunt u vragen beantwoorden.

De heer Duisenberg (VVD):

Ook hier gaat het er uiteindelijk om dat onderwijsgeld naar onderwijs gaat. Daarom doet het rapport terecht de aanbeveling om tot een geïntegreerde visie te komen op én onderwijsinhoud én vraagstukken van financiën, beheer en bestuur. Alle actoren moeten hierbij de revue passeren. Gegeven mijn eerdere betoog, dienen alle genoemde actoren, inclusief de rol van de externe accountant, hierbij te worden betrokken. De onderzoekscommissie doet nog een oproep in haar rapport. De commissie stelt dat zij zich realiseert "dat aan een dergelijke oproep gevoeligheden zijn gebonden die raken aan artikel 23 van de Grondwet en de vrijheid van inrichting die schoolbesturen op grond daarvan toekomt. Die gevoeligheden staan in haar ogen niet in de weg van de opdracht van actoren in de keten van beleid en bestuur om te zorgen voor adequate waarborgen voor goed onderwijs in het publieke bestel." Ik wil mij hierbij aansluiten. Vrijheid is geen vrijblijvendheid. Artikel 23 kan nooit een excuus zijn voor een gebrek aan verantwoording. Het gaat hier om overheidsgeld en om onderwijsgeld.

De heer Van Meenen (D66):

De heer Duisenberg zegt dingen die mij uit het hart gegrepen zijn: onderwijsgeld moet naar onderwijs. Dat is ook het kopje van dit betoog. Dan wordt vervolgens Amarantis als voorbeeld genoemd, waar dat veel te weinig is gebeurd. Vervolgens noemt hij een aantal actoren die daarbij veel intensiever betrokken moeten worden. Ik ben blij dat hij ook de medezeggenschap noemt. Mijn vraag aan de heer Duisenberg is of hij het met mij eens is dat die medezeggenschap op dit moment onderontwikkeld is, te weinig voorstelt en bovendien te weinig zeggenschap heeft. Die medezeggenschapsraden, die inspraakorganen, bestaan juist uit de mensen, dus docenten en studenten, die het onderwijs voorop zullen willen stellen. Is de heer Duisenberg het dus met mij eens dat we die medezeggenschap moeten versterken?

De heer Duisenberg (VVD):

Laat ik vooropstellen dat de studenten en docenten het onderwijs zijn en dat het uiteindelijk dus om hen draait. De conclusie dat hun rol nu niet voldoende is en dus versterkt moet worden, kan ik op dit moment niet trekken. Dat is ook mijn lijn de afgelopen dagen geweest, namelijk dat ik er eerst rustig naar wil kijken in plaats van versneld die conclusie trekken.

De heer Van Meenen (D66):

Dan is mijn vraag aan de heer Duisenberg van welke van de andere actoren hij dan verwacht dat die zijn lijn zullen volgen, namelijk dat het onderwijsgeld veel meer naar het onderwijs moet gaan. Verwacht hij dat van de accountants en, zo nee, van wie dan wel, als het niet van docenten en studenten mag komen?

De heer Duisenberg (VVD):

Ik verwacht dat eigenlijk van alle actoren in deze keten. Het rapport zegt dan ook terecht dat het niet geïsoleerd gaat om financieel beheer of om onderwijs, maar dat het gaat om de combinatie van de twee. Ik kijk er naar uit om de discussie daarover met de minister maar vooral hier met elkaar aan te gaan. Het is dan wel van belang om die discussie te voeren op basis van de combinatie van onderwijs en financieel beheer, waarbij we dus naar de gehele keten kijken. Daarom wil ik niet voor een van die actoren nu al de conclusie trekken dat we ten aanzien daarvan specifiek een extra lijmpoging moeten doen.

De heer Beertema (PVV):

Dat vind ik toch wel heel erg vaag. Deze discussie is niet deze week begonnen maar bestaat al jaren en jaren. Al die dure externe accountants hebben jarenlang aan al die onderwijsinstellingen een goedkeurende verklaring afgegeven. Al die financieel directeuren hebben ermee geschermd van "kijk eens hoe goed we het doen". Nu zegt u eigenlijk dat het een wassen neus is geweest. Wat gaat u daar nu aan doen? Zullen we die externe accountants er gewoon maar uitgooien?

De heer Duisenberg (VVD):

Aan die conclusie ben ik nog niet toe, zeker niet. Er is sprake van allerlei actoren die een rol spelen. U hebt goed begrepen dat ik het tijd vind dat de verschillende actoren hun rol waarmaken en hun rug rechthouden en zeggen: dit is waar ik voor sta. Dat geldt ook voor de accountants. In het rapport wordt over alle andere actoren wel degelijk gezegd dat ze fouten hebben gemaakt en dat daarnaar gekeken moet worden, maar ik vind dat er wat betreft de accountants nog meer nadruk op zou komen en dat die wellicht in de nieuwe structuur ook een rol zouden moeten krijgen.

De heer Beertema (PVV):

Een nieuwe structuur, maar u blijft natuurlijk dan toch uw vertrouwen stellen in de integriteit van al die accountants, controllers en dergelijke. Ik zou zeggen: neem als overheid meer verantwoordelijkheid en ga gewoon over tot die lumpsumoormerking van 80:20 of 75:25. Pak dat aan. Dan heb je in ieder geval als overheid je verantwoordelijkheid genomen.

De heer Duisenberg (VVD):

Dit is wat mij betreft dus een onderdeel van de discussie die we moeten gaan voeren. En daar is het nu te vroeg voor.

Mevrouw Smits (SP):

De heer Duisenberg is heel keurig en kiest de formele lijn. Dat is hartstikke goed, maar zijn voorganger, de heer Elias, had een heel grote mond: we moeten falende bestuurders aanpakken en naar huis sturen, dat kan zo niet langer. Heeft de VVD die toon losgelaten of komt die zo verderop in het betoog van de heer Duisenberg nog?

De heer Duisenberg (VVD):

Ik ben de heer Elias niet; dat lijkt me duidelijk. De VVD hanteert wel degelijk een consistente lijn. In het regeerakkoord staan niet voor niets zaken die betrekking hebben op het aanpakken van bestuur. Dat stond ook in het verkiezingsprogramma van de VVD. Dit is een wens die al heel lang bovenaan het lijstje staat. Ik formuleer het misschien wat keuriger dan de heer Elias. Ik ken hem inmiddels ook een beetje.

Mevrouw Smits (SP):

Het is de vraag of dat een achteruitgang is.

De voorzitter:

Laten we niet praten en oordelen over iemand die zich niet kan verdedigen.

Mevrouw Smits (SP):

Mijn vraag aan de VVD is wel of het niet eens tijd wordt dat wij die falende bestuurders aanpakken. We kunnen wel weer afwachten, om nog een rapport vragen of wachten tot het op nog meer plekken in het mbo en het hbo misgaat, maar volgens mij liggen de voorstellen klaar. We moeten falende bestuurders aanpakken. Misschien moeten we wel zwarte lijsten maken en zorgen voor meer toezicht. Vindt de VVD niet ook dat daar direct werk van gemaakt moet worden?

De heer Duisenberg (VVD):

Ik vind niet dat je er nu in moet springen en direct de acties moet ondernemen die mevrouw Smits nu noemt. Ik vind wel dat je dit soort zaken wel degelijk moet overwegen. In de onderhavige situatie ben ik wel voor de onderzoekscommissie die nu wordt ingesteld. Blijkt bijvoorbeeld dat sprake is van fraude, dan moet je direct doorpakken.

De heer Klaver (GroenLinks):

De heer Duisenberg is zeer beleefd, maar ook ontzettend helder over de fouten die zijn gemaakt door bestuurders en accountants. Wat is hierbij echter de rol geweest van de bewindspersonen en het ministerie? De Kamer controleert de regering. Volgens mij hebben zij ook steken laten vallen. Laat ik er één noemen en laten we dan bekijken of wij elkaar op dat vlak kunnen vinden. Ik vraag mij af of de solvabiliteitsberekeningen die wij nu krijgen, kloppen. De Regeling jaarverslaggeving onderwijs biedt immers de ruimte om allerlei zaken buiten de balans te brengen. Is de heer Duisenberg het met mij eens dat wij een verbeterslag moeten maken door ervoor te zorgen dat de richtlijn International Financial Reporting Standards (IFRS), die er voor de grote multinationals is, ook de richtlijn wordt voor het jaarverslag in het onderwijs?

De heer Duisenberg (VVD):

Dat kan een conclusie zijn. Ik ben het met de heer Klaver eens dat de solvabiliteitscijfers, waar nu naar wordt gekeken, een vertekend beeld geven. Daardoor is het voor het ministerie, maar ook voor de Kamer, moeilijk om toezicht te houden. Daarnaast moeten wij ervoor zorgen dat we meer prospectief omgaan met de informatie die er is, zodat we zien waar de risico's zijn. Dat wordt ook in het rapport en de reacties van de afgelopen dagen genoemd.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik ben blij dat te horen. We gaan bekijken of wij elkaar in het debat kunnen vinden, om zo in ieder geval de richtlijnen voor de jaarverslagen strakker te maken zodat het onderwijs daarin niet verder kan gaan. Ik vraag mij af of de heer Duisenberg in zijn betoog nog verder ingaat op de rol die het ministerie en de politiek hebben gespeeld bij het falen van de grote onderwijsinstellingen. Wat is zijn kritische visie daarop? Hoe moeten de teugels strakker worden aangetrokken?

De heer Duisenberg (VVD):

Ik moet de heer Klaver wat dat betreft een beetje teleurstellen. Ik ga daar niet meer op in omdat in het rapport uitgebreid is ingegaan op de actoren die hebben gefaald. Ik heb mijn accent daarom willen leggen op een actor die er naar mijn mening mild van af komt. De hele keten heeft gefaald. Daar gaat het rapport op in.

Natuurlijk zijn er vele instellingen die goed georganiseerd zijn, maar er zijn iets te veel dingen gebeurd om het nog incidenten te noemen. Naar de mening van de VVD moet de lat op het gebied van bestuur omhoog. Ik heb met instemming de urgentie in de reactie van de minister gehoord. Ik wil haar vragen om daar ook in dit debat nog op terug te komen. Ik heb daar een paar vragen over. 1. Welke stappen wil de minister in samenwerking met de Kamer nemen in reactie op het rapport over Amarantis en de aanbevelingen van de commissie? 2. Wat zijn de cumulatieve kosten voor de overheid? 3. Zijn er nog meer gevallen bekend met mogelijk nieuwe tegenvallers? Tot zover mijn reactie op Amarantis en het beheer van middelen door instellingen.

De tweede invalshoek waarvoor ik kies, gaat over het beheer van middelen door OCW zelf. De begroting voor 2013 is opgesteld door het demissionaire kabinet, dat daarin het begrotingsakkoord heeft verwerkt. De begroting is ingediend volgens de methodiek van verantwoord begroten en gaat vergezeld van het boekje Trends in beeld. Ik wil de minister en haar departement complimenteren met de stappen voorwaarts in de prestatie van beleid en cijfers. Naar aanleiding van het hoofdstuk Beleidsagenda vraag ik de minister over welke punten van de gepresenteerde streefdoelen in de begroting zij zich specifiek comfortabel voelt, maar ook vooral wat haar voornaamste zorgpunten zijn. Voor wat betreft de in de begroting genoemde beleidsdoorlichtingen vraag ik waarom de beleidsonderzoeken bijna allemaal plaatsvinden in 2014, terwijl er nauwelijks onderzoeken zijn gepland in 2013. In het kader van een nieuwe regeerperiode zou ik ervoor pleiten om beleidsdoorlichtingen in de tijd naar voren te halen. Ik krijg daarop graag de reactie van de minister.

Ik heb al gezegd dat met deze begroting een grote stap voorwaarts is gezet. Toch is het voor de Kamer lastig om inzicht te krijgen in de effectiviteit van bestede middelen en daarmee haar controlerende taak uitvoeren. Uit een aantal onderzoeken van de Algemene Rekenkamer blijkt al dat het moeilijk is om de relatie tussen de doelstellingen en instrumenten te beoordelen. De begrotingsonderzoeken in 2011 naar de internationale bestedingen en in 2012 naar de rijksbijdrage aan RWT's en zbo's en naar subsidies, onderstrepen dit nogmaals. Deze uitgavencategorieën bedragen tezamen meer dan 1 miljard euro, terwijl het departement het voor de Kamer dus lastig maakt om de doelmatigheid vast te stellen. De VVD-fractie is tevreden over de toezegging van de minister dat zij samen met de vaste commissie voor Onderwijs zal werken aan vervolgstappen om bestedingen en effecten inzichtelijker te koppelen.

Doelmatigheid is des te belangrijker in het licht van de opgave in het regeerakkoord om 200 miljoen om te buigen op subsidies. Dit brengt mij op de invulling die is gekozen voor de aanvullende taakstelling van 340 miljoen. Die is voor de periode 2014–2017 verdeeld over lagere ramingen, maar ook wordt de dekking gevonden in een bedrag van zo'n 170 miljoen op de lumpsum voor onderwijsinstellingen. Deze invulling moet nog in 2013 zijn beslag krijgen, tijdig voor de begroting 2014. Hoe wil de minister dit proces aanpakken? Welke richtingen ziet zij om deze taakstelling met structurele keuzes in te vullen? Wil zij hierbij tot het uiterste gaan om het onderwijs bij deze taakstelling te ontzien?

Tot slot verwijs ik in dit deel nog naar het amendement op stuk nr. 12 over de intrekking van de langstudeermaatregel dat is ingediend door de fracties van de VVD en de PvdA. Wil de minister daarop reageren?

Ik kom nu aan het tweede deel van mijn betoog: leren is investeren. Bij excellent onderwijs horen een ambitieuze studiecultuur en ambitieuze instellingen. De stappen hiertoe zijn opgenomen in de Strategische agenda hoger onderwijs. Ik complimenteer en dank de minister, maar vooral ook de onderwijsinstellingen en de reviewcommissie voor de voortgang en de kwaliteit van de prestatieafspraken. Wanneer verwacht de minister het wetsvoorstel Kwaliteit in de verscheidenheid naar de Kamer te kunnen sturen?

Hoewel dit geen effect zal hebben op de begroting voor 2013, zullen veel activiteiten in 2013 zijn gericht op de invoering van een sociaal leenstelsel en het omzetten van de ov-kaart in een kortingskaart. Ik zie uit naar de door de minister toegezegde procesbrief. Wil zij daarin aangeven hoe de Kamer, organisaties, scholen en studenten hierbij worden betrokken? In die brief ontvang ik ook graag informatie over de wettelijke verankering van de studievoorlichting en de bijsluiter, tijdig voor het invoeren van het leenstelsel. Alleen met goede informatie kan een student een goede studie kiezen en een goede investeringsbeslissing nemen.

Voor de VVD is een van de centrale uitgangspunten in de toekomstagenda voor het onderwijs dat studenten een hogere bijdrage leveren aan de eigen studie. Onderwijsgeld moet zo veel mogelijk worden gebruikt om te investeren in de kwaliteit van het onderwijs. Met de toename van het aantal studenten in het hoger onderwijs komt dit in de toekomst steeds meer in de knel. Daarnaast is de verhouding tussen de bijdrage van de overheid en van de studenten schreef waardoor studenten onvoldoende bewuste studiekeuzes maken en te lang over hun studie doen. De prikkel tot studeren en presteren moet worden vergroot.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik ga ervan uit dat de heer Duisenberg het met mij eens is dat zinloos werk verricht door ministeries, bureaucratie, zo veel mogelijk moet worden voorkomen. Waarom steunt de VVD het dan dat het ministerie nu bezig is met twee wetten, die over het leenstelsel en over het afschaffen van de ov-kaart, waarvoor in de Eerste Kamer geen meerderheid is?

De heer Duisenberg (VVD):

Eerder heb ik gezegd dat ik deze discussie of conclusies veel te vroeg vind. Ik wacht daarvoor veel liever de procesbrief van de minister af, die met een goede invulling van het regeerakkoord en van dit plan zal komen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De VVD wacht allerlei procesbrieven af. Ik kom er niet goed achter wat nou eigenlijk het standpunt van de heer Duisenberg is. Hij geeft ook geen antwoord op mijn vraag. Er is nu geen steun voor die plannen. Ik zou zeggen: stop er dan mee. Voorts wijs ik erop dat hij in een eerder debat totaal niet kon aangeven of er wordt geïnvesteerd in het hoger onderwijs. Dat gebeurt namelijk niet. Het enige wat gebeurt, is dat er geld wordt weggehaald bij studenten. Dat geld blijft ook weg, dat komt niet terug in het hoger onderwijs. Ik vraag hem of hij dat, net zoals ik, een grote domper vindt.

De heer Duisenberg (VVD):

De conclusie dat er geen steun zou zijn voor deze plannen, deel ik niet en kan ik niet onderschrijven. Het gaat erom dat we van studenten een grotere bijdrage vragen, waardoor zij een bewustere keuze gaan maken en wij ervoor kunnen zorgen dat onderwijsgeld naar het onderwijs gaat, en niet naar kosten voor levensonderhoud.

De heer Rog (CDA):

De heer Duisenberg breekt weer een lans voor het sociaal leenstelsel, terwijl uit onderzoek blijkt dat daardoor tienduizenden potentiële studenten zullen afzien van studeren in het hoger onderwijs. Inmiddels hebben studentenorganisaties en HBO-raad heimwee naar de langstudeerboete. Hoe denkt de VVD die tienduizenden studenten toch in het hoger onderwijs te kunnen laten studeren?

De heer Duisenberg (VVD):

Ik vind dit een heel bijzondere vraag van het CDA, met name omdat die van het CDA komt. Ik ben daar niet zo somber over. Er zijn verschillende onderzoeken en ervaringen in het buitenland. Ik denk dat een dergelijke insteek hoort bij een zorgvuldige voorbereiding van de implementatie van het leenstelsel. De voorlichting moet zo worden gedaan, dat zij niet zal leiden tot lagere studentenaantallen. Maar zelfs als dat het geval is, gaat het om een bewuste studiekeuze.

De heer Rog (CDA):

Ik concludeer dat de heer Duisenberg niet reageert op het feit dat er straks daadwerkelijk tienduizenden studenten niet in het hoger onderwijs terecht zullen komen en dat daarmee de toegankelijkheid van het hoger onderwijs zal verminderen. Ik vind dat een kwalijk punt voor een kabinet dat de ambitie heeft om de top in het onderwijs te bereiken. Is de heer Duisenberg dat met mij eens?

De heer Duisenberg (VVD):

Over de toegankelijkheid ben ik niet zo somber als u. Nogmaals, het gaat erom dat er een bewuste studiekeuze wordt gemaakt. Over de toegankelijkheid hebt u vorige week het antwoord en de toezegging van de minister kunnen horen. Zij zei dat die voor haar een specifiek aandachtspunt zal zijn bij de implementatie van het leenstelsel.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Tot drie keer toe hoorde ik in dit interruptiedebat de term "bewuste studiekeuze" van studenten. Vindt de heer Duisenberg dat die nu niet plaatsvindt? En waarom zou een sociaal leenstelsel kunnen bijdrage aan een betere en bewustere studiekeuze van studenten?

De heer Duisenberg (VVD):

Het gaat om een aantal zaken in combinatie. Ten eerste de bijdrage van studenten en overheid aan de betaling van een studie. Die is volgens ons scheef; de overheid betaalt veel meer dan de student. Verder denk ik inderdaad dat men, als men later zijn studie zal moeten terugbetalen, beter nadenkt over de vraag welke studie men gaat doen. Dit leidt dus wel degelijk tot een bewustere studiekeuze.

De heer Bisschop (SGP):

Miskent de heer Duisenberg met deze benadering niet totaal dat jonge mensen zich op 16-, 17-, 18-jarige leeftijd nog volop ontwikkelen? Doordat hun persoonlijkheid zich nog ontwikkelt, kunnen ze, ook al hebben ze eerder een bewuste keuze gemaakt, later tot de conclusie komen dat ze toch beter een andere studie hadden kunnen kiezen. Niet het feit dat ze een verkeerde keuze hebben gemaakt, is de reden waarom ze van studie switchen, maar het feit dat hun persoonlijkheid zich nog ontwikkelt. Ik richt mij dus op de pedagogische invalshoek. Dat men in een later stadium een andere voorkeur kan hebben, zal volgens mij op geen enkele manier worden beïnvloed door het sociaal leenstelsel. Het enige wat er gebeurt …

De voorzitter:

Uw vraag is helder. Mijnheer Bisschop, u moet echt proberen om uw vragen bondiger te stellen.

De heer Duisenberg (VVD):

Het sociaal leenstelsel haalt het keuzemoment naar voren. Studenten moeten daardoor eerder bewust gaan nadenken over hun studiekeuze. Ik weet dat uit eigen ervaring, want ik heb thuis zelf ook een jongen die die keuze moet maken. Als het allemaal doorgaat, wordt hij een van de eerste klanten van het nieuwe stelsel. Je haalt dat moment dus naar voren en dat betekent dat dat bewuste nadenken eerder plaatsvindt.

De heer Beertema (PVV):

Er zijn ook heel veel jongeren die niet met een hoogopgeleide vader aan de ontbijttafel heel bewust hun studie plannen. Veel jongeren groeien in een heel ander milieu op. Die kinderen moeten knokken om sowieso een studie te mogen doen. Die gaan niet studeren als dit sociaal leenstelsel er komt en die komen dan ook helemaal niet toe aan dat bewuste keuzemoment. Die kinderen worden gewoon keihard door de heer Duisenberg uitgesloten. Hij kan wel zeggen dat buitenlandse voorbeelden laten zien dat het wel zal meevallen, maar de HBO-raad is daarover helemaal niet zo positief.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik begrijp de zorg. Het is zeker een punt dat in de gaten gehouden moet worden bij de implementatie en de uitwerking van de plannen voor het sociaal leenstelsel. Ik ben dan ook blij dat de minister heeft aangegeven dat zij de toegankelijkheid en de aspecten die de heer Beertema noemde, in de gaten zal houden. Het gaat inderdaad niet alleen om de implementatie van een leenstelsel. Daarom hamer ik namens de VVD ook zo hard op het belang van voorlichting, want wij moeten de studiekeuze inderdaad maximaal faciliteren.

De heer Beertema (PVV):

Stel dat uit de eerste evaluatie blijkt dat 10.000 studenten niet naar het hoger onderwijs gaan, ook al hebben ze wel de vereiste competenties, vanwege dat leenstelsel. Vindt de heer Duisenburg dat het stelsel dan moet worden herzien? Of doet hij dat pas bij 15.000 of 20.000? Welke norm hanteert de VVD? Hoeveel talent mogen we van de VVD verloren laten gaan in dit land?

De heer Duisenberg (VVD):

Ik kan deze vraag absoluut niet beantwoorden, daarvoor is ze veel te hypothetisch.

De heer Van Meenen (D66):

Ik deel de meer optimistische insteek van de heer Duisenburg, maar we beschikken geen van allen over een kristallen bol. Het is dan ook niet uit te sluiten dat zoiets gaat gebeuren, al was het maar door de leenangst die sommigen in de publieke opinie creëren. Als die effecten zich voordoen, beschikt het kabinet niet over de middelen om die te reduceren. Wat vindt de heer Duisenburg daarvan? Moeten we hiermee niet op voorhand rekening houden?

De heer Duisenberg (VVD):

Er wordt wel rekening gehouden met de mogelijkheid van aanvullende beursen. Daarvoor is ruimte gecreëerd toen wij onze financiële afweging maakten.

De heer Van Meenen (D66):

Daar ben ik het mee eens. Zo heb ik de kabinetsvoornemens ook begrepen. Het gaat mij echter meer om de mogelijke effecten. Stel dat het gevolgen heeft voor de toegankelijkheid. Dan heb je meer geld nodig als je de mogelijkheden voor een aanvullende beurs wilt verruimen. Daarvoor is echter geen geld vrijgemaakt. Vindt de heer Duisenburg dat ook niet een beetje riskant?

De heer Duisenberg (VVD):

Stel dat het fout gaat, wat doe je dan? Ook die vraag vind ik wat hypothetisch. Ik stel nu vast dat er wordt gezegd dat er zal worden gezorgd voor een zorgvuldige implementatie. Er wordt gezegd dat dit zal gebeuren in overleg met met name studenten en universiteiten, maar ook met andere betrokkenen. Verder zullen er allerlei zaken omheen staan, zoals de aanvullende beurs en voorlichting. Op die manier wordt ervoor gezorgd dat de inderdaad optimistische visie, namelijk dat dit de toegankelijkheid van het onderwijs niet in gevaar zal brengen, werkelijkheid wordt. Die lijn wil ik volgen. Volgens mij moet niet alleen het ministerie, maar ook de Kamer er heel goed op letten dat dit langs die lijnen wordt geïmplementeerd.

De heer Klein (50PLUS):

De heer Duisenberg stelt dus dat eigenlijk de enige reden waarom je een sociaal leenstelsel zou moeten invoeren, het feit is dat daardoor studenten een bewustere keuze zouden kunnen maken aan het begin van hun studietraject. Hij zegt dus: ik denk dat dit een extra motivatie is. Dat zei ook de heer Bisschop zojuist. Daarmee gaat de heer Duisenberg voorbij aan het feit dat heel veel studenten op dit moment al een aanvullende beurs of studiefinanciering hebben. De basisbeurs voor zowel uitwonende als thuis wonende studenten is immers volstrekt ontoereikend. In feite wordt die bewuste keuze dus al gemaakt. Of kan de heer Duisenberg zeggen waarom dat niet zo is?

Vervolgens is mijn vraag …

De voorzitter:

Nee, nee, mijnheer Klein.

De heer Klein (50PLUS):

U zou één vraag doen, voorzitter. Die ene vraag is of de heer Duisenberg in de procesbrief die hij vraagt aan de minister, wil opnemen dat ook duidelijk wordt dat het ontbreken van mogelijkheden om te gaan studeren vanwege het sociaal leenstelsel, kan leiden tot het afschaffen van dat stelsel.

De heer Duisenberg (VVD):

Die vraag moet ik dan doorgeleiden naar de minister?

De heer Klein (50PLUS):

Nee, ik vraag of de heer Duisenberg dit kan meenemen in zijn vraag aan de minister om een brief. De heer Duisenberg kan zeggen: akkoord, er zijn niet alleen financiële redenen, want een ander voordeel is dat studenten hierdoor bewuster kiezen. Dat zou een onderdeel van de procesbrief kunnen zijn. De heer Duisenberg zou kunnen zeggen: straks kan blijken uit de procesbrief dat het laatste helemaal niet aan de orde is. Daaruit kan blijken dat studenten nu ook al bewust kiezen en dat alleen een betere voorlichting aan het begin van het studietraject nodig is. Dat kan de heer Duisenberg ook meenemen in zijn afweging.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik heb nu niet om een procesbrief gevraagd, want die brief is al uitgezet. Vorige week heeft de minister de Kamer die brief al toegezegd. Daaraan ga ik dus niets specifieks toevoegen. Ik heb al gezegd dat het hierbij gaat om het maken van een bewustere keuze, om bewuster studeren en om sneller studeren. Het gaat echter ook om de verhouding tussen de bijdrage van de student en die van de overheid, gewoon in financiële termen. De verhouding tussen die bijdragen aan de bekostiging van de studie maken we minder scheef met dit leenstelsel. Het gaat mij dus niet alleen maar om de bewustere keuze die wordt gemaakt.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik vraag de heer Duisenberg het volgende naar aanleiding van de inventarisatie van de vraag in hoeverre er door het sociaal leenstelsel eventueel minder doorstroom is naar wo en hbo. Kan de heer Duisenberg de principe-uitspraak doen dat, als uit die inventarisatie blijkt dat de toegankelijkheid echt verslechtert, het kabinet opnieuw moet gaan kijken naar de invoering van het sociale leenstelsel?

De heer Duisenberg (VVD):

Nee. Ik vind dat heel lastig. Ik begrijp wel dat de heer Voordewind zich daarover zorgen maakt. De signalen daarover hoor ik ook. Het zal echter ook belangrijk zijn welke redenen er zijn voor de vermindering van die doorstroom. Misschien heeft dat wel te maken met bijvoorbeeld een veel betere doorstroom naar de arbeidsmarkt. Daardoor hoeven leerlingen niet door te gaan naar het wo. Zij kunnen daarvoor dus ook bewust kiezen. Het hoeft niet per se slecht te zijn als de aantallen doorstromers dalen. Daaraan kan iets heel positiefs ten grondslag liggen. Wat de heer Voordewind vraagt, kan ik dus niet onderschrijven.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Als er echt een causaal verband is tussen de drempel om te gaan studeren en de schulden die de studenten zouden moeten maken en als dat reden is om af te haken, gaat het kabinet daar dan opnieuw naar kijken? Anders hoeven wij die inventarisatie niet te doen. De bètastudenten worden apart gestimuleerd. Dat staat ook in het regeerakkoord. Hoe gebeurt dat als er een sociaal leenstelsel wordt ingesteld?

De heer Duisenberg (VVD):

Ik ga uit van een optimistische visie, gelet op dat causale verband. Er wordt in het regeerakkoord niet alleen gesproken over een sociaal leenstelsel, maar ook over voorlichting en een aanvullende beurs. Het gaat om het geheel van maatregelen. Ik heb de optimistische visie dat het causale verband waar de heer Voordewind bang voor is niet optreedt. De minister gaat dat ook in de gaten houden. De Kamer gaat dat natuurlijk doen, want dat causale verband mag niet optreden. Ik kom in tweede termijn terug op het gestelde over de techniekstudenten.

De voorzitter:

We zouden één vraag stellen, mijnheer Voordewind.

De heer Klaver (GroenLinks):

De heer Duisenberg spreekt over een optimistische visie, maar ik wil een realistische visie. Alle mensen die het hebben over leenangst en stellen dat niemand meer gaat lenen, wijs ik erop dat Nederland de allergrootste hypotheekschuld ter wereld heeft. Iemand die stelt dat er geen effect is van het sociaal leenstelsel spreekt echter ook niet helemaal de waarheid. Het CPB laat zien dat er wel degelijk een effect is op de instroom van studenten. De HBO-raad stelt dat het effect nog groter is. Het verschil is dat het CPB zegt dat mensen thuis blijven wonen, terwijl de HBO-raad denkt dat mensen er dan voor kiezen om niet te gaan studeren. Er is dus ontzettend veel onzekerheid over de invoering van het sociaal leenstelsel. Wat is de financiële ruimte om te sturen, zodanig dat de toegankelijkheid van het hoger onderwijs niet in gevaar komt?

De heer Duisenberg (VVD):

U vraagt naar de financiële ruimte. Het is aan de minister om die in te vullen binnen de kaders van het regeerakkoord. Ik vind het te vroeg om deze discussie nu al te voeren, want juist komend jaar zal in het teken staan van het uitwerken van de plannen, de reacties, de bijeffecten en hoe die moeten worden opgevangen. Ik kijk daar veel liever naar. Er zijn voor- en tegenstanders, maar we moeten allemaal een actieve rol spelen om ervoor te zorgen dat deze kwestie zodanig wordt geïmplementeerd dat onwenselijke bijeffecten niet optreden.

De heer Klaver (GroenLinks):

Die effecten gaan altijd optreden, omdat er nu eenmaal sprake is van veel onzekerheid. Alle modellen die wij erop loslaten, vormen een versimpelde weergave van de werkelijkheid. Het gaat erom of er voldoende ruimte in het systeem blijft zitten, of er voldoende middelen ter beschikking staan om de eventuele negatieve effecten te dempen. Ik hoor graag waar de heer Duisenberg die middelen in het regeerakkoord ziet, want ik zie ze niet. Dit sociaal leenstelsel is geen investering in het hoger onderwijs, maar een bezuiniging op het hoger onderwijs.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik zie dat niet zo. De allocatie van de middelen is overigens nog niet bepaald. Die keuze moet nog worden gemaakt. Als blijkt dat er negatieve effecten zijn, dan zal die ruimte op een bepaalde manier moeten worden gevonden. Ik heb daar nu nog geen antwoord op, maar de heer Klaver volgens mij ook niet.

Ik rond af. Ik zei al dat wij een ambitieuze studiecultuur willen. Op dit moment is een convenant van kracht dat studenten faciliteert voor het doen van een tweede studie, gelijktijdig met de eerste studie. Dit convenant loopt af in 2013, maar wij zouden dat graag zien voortgezet. Namens de coalitiepartijen vraag ik de minister om de toezegging om conform het regeerakkoord een deel van de 20 miljoen aan middelen in punt 32 van het regeerakkoord vrij te maken om dit convenant voort te zetten voor de periode 2014–2017. Kan zij aangeven of er voor het huidige convenant voor het doen van die tweede studie voldoende middelen zijn opgenomen in de begroting 2013?

Voorzitter. Ik rond af. Ik heb de eerste twee focuspunten van de VVD behandeld: het onderwijsgeld moet naar onderwijs en leren is investeren is presteren. Mevrouw Straus zal de volgende twee focuspunten behandelen.

De heer Van Meenen (D66):

Wij delen met u dat leren heel belangrijk is, net als presteren, excellentie en ga zo maar door. Ik kan melden dat het volgens het CPB 130 miljoen kost om de tweede studie weer op een normaal collegegeld te krijgen. Dit stond in ons programma. Ik vraag uw reactie daarop, want er staat 20 miljoen in de begroting.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik ken dit getal niet uit uw verkiezingsprogramma. Ik weet dat het convenant, dat al twee of drie jaar van kracht is, op dit moment in de begroting is opgenomen. Dit kost ruim minder dan 20 miljoen. Het gaat dus makkelijk uit dit deel van de begroting.

De heer Van Meenen (D66):

Op het gevaar af dat we het niet helemaal over hetzelfde hebben, ik heb het over normale collegegelden voor tweede studies om ambities van studenten waar te maken. Het CPB zegt op grond van ons programma dat dit 130 miljoen euro kost. Daar ga ik maar even van uit. Er is nu 20 miljoen voor gereserveerd, wat veel te weinig is. U hebt een sterke positie als coalitiepartij. Hoe bereiken we met elkaar dat het niet bij lippendienst blijft dat we willen investeren, maar dat het ook echt gebeurt in de tweede studie?

De heer Duisenberg (VVD):

Het kan dat in het verkiezingsprogramma van D66 andere berekeningen zijn gemaakt. Het convenant is gesloten tussen het ministerie en de VSNU en de HBO-raad. In de begroting voor 2013, en overigens ook in die voor 2012 en 2011, zie je bedragen van bij elkaar rond de 6 miljoen euro. Dat heeft het gekost. Dat is een heel andere orde van grootte dan die u noemt. Het gaat hier om het doen van een tweede studie gelijktijdig met de eerste studie.

De voorzitter:

Een korte vraag, mijnheer Klaver. Ik kijk een beetje naar de klok. Dit was het eerste deel van de inbreng van de VVD-fractie. Er is nog geen vijftien minuten spreektijd verbruikt. Als ik niet naar de klok kijk, gaat het sinterklaasfeest het vanavond niet worden.

De heer Klaver (GroenLinks):

Dat zou ik natuurlijk niet op mijn geweten willen hebben. Ik ga nog heel even terug naar Amarantis en de problemen in het mbo.

De voorzitter:

Dat deel hebben we al gehad. Dat komt terug in de tweede termijn. Sorry.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik wil een korte vraag stellen. Het is een begrotingsbehandeling. Ik besef dat …

De voorzitter:

Het punt Amarantis is uitgebreid aan de orde geweest. Iedereen heeft daarover geïnterrumpeerd. Gezien de tijd sta ik niet opnieuw een interruptie over Amarantis toe. We gaan anders terug naar zo'n drie kwartier geleden, toen we het uitgebreid daarover hebben gehad.

De heer Klaver (GroenLinks):

Als ik had geweten dat u op deze manier de orde wilt handhaven in dit debat, had ik eerder daarop geïnterrumpeerd. Ik dacht: ik pak het blokje …

De voorzitter:

U hebt geïnterrumpeerd over Amarantis. We hebben afgesproken dat iedereen de kans krijgt in één blokje.

Het woord is aan mevrouw Straus.

Mevrouw Straus (VVD):

Voorzitter. Het Nederlandse onderwijssysteem is het op zes na beste van de wereld. Dat doen we dus best goed, zie ik u allen denken. Maar zoals een beroemd schrijver, Jim Collins, in 2001 treffend schreef over leiderschap en excellentie: "Good is the enemy of great". Oftewel, in netjes Nederlands: goed is de vijand van excellent. Er is dus geen reden om op onze lauweren te rusten. We stellen ons een ambitie: niet gewoon goed onderwijs of beter onderwijs, maar excellent onderwijs, op ieder niveau. Er moet excellent onderwijs zijn voor de basisschoolleerling, de middelbare scholier en de student, niet alleen voor knappe koppen, maar zeker ook voor mensen met gouden handjes. From good to great, van goed naar excellent, dat is dus waar ik mij de komende jaren als onderwijswoordvoerder voor ga inzetten.

De lat moet omhoog, voor de toekomst van mijn en uw kinderen, voor de professionals in het onderwijs én voor de economie van Nederland. Onderwijs is een van de beleidsterreinen die bij de bezuinigingen in het regeerakkoord is ontzien. Dat wil niet zeggen dat er heel veel geld beschikbaar is om extra te investeren, maar volgens de VVD is dat ook niet nodig. De VVD wil het geld wel op andere manieren inzetten. Willen wij de ambitie van excellent onderwijs waarmaken, dan moeten wij ervoor zorgen dat het geld besteed wordt waar het het meeste effect sorteert. Excellent onderwijs begint bij leraren die met passie voor de klas staan. Excellent onderwijs begint bij schoolleiders die het beste uit hun mensen halen. Excellent onderwijs begint bij leerlingen die bewust een opleiding kiezen die niet alleen aansluit bij hun talenten, maar die ook echt een investering in hun eigen toekomst is.

Ik begin met dit laatste punt. Zoals collega Duisenberg al aangaf, is de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt een groot zorgpunt voor de VVD. In 2002 vond nog een ruime meerderheid van 62% van de studenten dat de gevolgde opleiding een basis had geboden om te starten op de arbeidsmarkt, maar in 2011 was dit percentage gezakt naar 39. Dat vinden wij een zorgelijke ontwikkeling.

Zeker op het punt van de aansluiting tussen het mbo en de arbeidsmarkt is nog een wereld te winnen. Mij bereiken namelijk veel klachten van werkgevers. Mbo-leerlingen zijn na hun studie onvoldoende klaar voor de werkvloer, terwijl juist het mbo de hofleverancier van geschoolde mensen is. Wij moeten in Nederland tenslotte niet alleen dingen kunnen bedenken, maar ze ook kunnen maken.

Het is positief dat onderwijsinstellingen, het bedrijfsleven en de overheid sinds 1 januari samenwerken in de SBB, de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven, om de samenwerking te verbeteren. Graag verneemt de VVD van de minister hoe de SBB tot nu toe functioneert en welke resultaten er al geboekt zijn. Het zou ons een lief ding waard zijn als zij kan toelichten dat de SBB niet alleen een praatclub is, maar dat de werkgevers daadwerkelijk, bijvoorbeeld in het komende jaar, al een verandering kunnen waarnemen.

Het instellen van de SBB is slechts een van de vele mogelijkheden om samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven vorm te geven. De VVD zou graag zien dat die samenwerking ook echt zichtbaar wordt in het onderwijs. Dat kan bijvoorbeeld door gastcolleges van mensen uit het bedrijfsleven, stages binnen bedrijven, niet alleen voor studenten maar juist ook voor docenten, of door het beschikbaar stellen van apparatuur voor praktijklessen op school. Wordt nu ook al aan dit soort concrete vormen van samenwerking gewerkt? Graag horen wij van de minister welke van dit soort oplossingen nu al bestaan en hoe zij daarmee verder wil gaan.

Verder zijn in het mbo prestatieafspraken nodig, waarbij de aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt wat ons betreft doorslaggevend moet zijn. De VVD wil dat de prestatieafspraken uit het hoger onderwijs als voorbeeld dienen voor de bekostiging van het mbo. Stop met "tralala-opleidingen", zoals mijn collega Elias het voorheen altijd zo mooi zei, en zet in op opleidingen waarbij na de afronding daarvan ook echt werkgevers op de student zitten te wachten. In de voorbereiding op dit begrotingsdebat heb ik gelezen dat er 678 mbo-opleidingen bestaan. Daar kan een gemiddelde student echt geen chocoladeletter van maken, zeg ik op deze dag. Ik hoor graag van de minister hoe zij ertegenaan kijkt.

Bij het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt komen wij ook op het vraagstuk van het tekort aan technici. Tot 2016 is er een verwacht tekort van 170.000 arbeidskrachten in de sector techniek en groen. De hoofdmoot van het tekort bestaat op vmbo- en mbo-niveau, maar er is ook sprake van een tekort op hbo- en wo-niveau. Als een van de belangrijkste vestigingsfactoren voor bedrijven in Nederland wordt nu al de beschikbaarheid van voldoende goed opgeleid personeel genoemd. Met het groeiende belang van de kenniseconomie wordt dit alleen maar belangrijker. Wij moeten er dus voor zorgen dat meer jongeren voor een techniekopleiding kiezen en ook behouden blijven voor de techniek.

In het Masterplan Bèta en Technologie wordt voorgesteld om niet alleen de instroom te bevorderen maar ook de uitval te beperken. De VVD wil met dit plan aan de slag. Er is nog veel te doen en de nood is hoog. Ondanks die hoge nood wil de VVD hierbij wel bij het begin beginnen. Campagnes en projecten om bèta-onderwijs te promoten zijn één ding, maar wij moeten ook echt meters maken als wij het probleem willen oplossen.

Als ik zeg dat we bij het begin moeten beginnen, doel ik niet op de basisscholen, maar nog op één station daarvoor, bij de lerarenopleiding. Daar worden meesters en juffen opgeleid die straks het bètatalent moeten aanwakkeren en herkennen. De VVD wil daarom samen met de Partij van de Arbeid een voorzet doen voor de inzet van de extra middelen uit het deelakkoord. Daar is een amendement voor ingediend. Het gaat om het bevorderen van meer academische leraren in het voortgezet onderwijs en het geven van technieklessen op de pabo.

Mevrouw Smits (SP):

Ik heb een vraag over het mbo. Ik heb namelijk het idee dat mevrouw Straus daarmee klaar was. In het mbo wordt gemiddeld zo'n 60% van het budget dat beschikbaar is voor personeel, uitgegeven aan leraren. Hoe oordeelt mevrouw Straus daarover?

Mevrouw Straus (VVD):

Ik zei zojuist al dat leraren een van de belangrijkste factoren zijn die het verschil in kwaliteit maken. We moeten heel goed bekijken of de middelen daadwerkelijk worden ingezet op de plek waar ze voor het onderwijs het meeste effect sorteren. Ik ken het getal dat u noemde niet. Ik weet ook niet uit welk rapport u dit hebt gehaald, maar ik wil het graag weten. Ik ga er vast van uit dat wij er in de toekomst vaker over komen te praten. Dan kunt u er zeker van zijn dat ik zal inzetten op zo veel mogelijk geld investeren daar waar het het onderwijs ook echt ten goede komt.

Mevrouw Smits (SP):

Het cijfer komt uit de benchmark mbo. Ik meen uit 2010. Het is heel goed dat mevrouw Straus dit wil, maar we zijn natuurlijk al een tijdje onderweg. Vindt zij met mij dat wij daar afspraken over moeten maken met het mbo en dat wij moeten zeggen dat ten minste 80% bij het onderwijzend personeel terecht moet komen? Misschien moet het zelfs meer zijn, 90%. Vindt zij het ook tijd voor bindende afspraken?

Mevrouw Straus (VVD):

Een van de dingen die ik net al noemde, is dat wij ook in het mbo toe willen naar prestatieafspraken. Volgens mij past dit heel goed in de lijn die mevrouw Smits voorstelt. Bij het hoger onderwijs is 7% uit de lumpsum gehaald en specifiek geoormerkt voor kwaliteit. Er zijn echter ook andere afspraken gemaakt, bijvoorbeeld over het inzetten op een vermindering van de schooluitval, de docent-studentratio en het aantal contacturen. In het mbo moet je hier ook naar kijken. Daar moet je dergelijke afspraken ook maken, zodat de middelen daadwerkelijk zo goed mogelijk in het onderwijs ingezet worden.

De heer Van Meenen (D66):

Ik kom ook graag terug op het mbo. Ik deel met de VVD dat we terug moeten naar het vakmanschap en naar een vermindering van het aantal opleidingen. Dat zal zeker helpen. Nu komt er op dat vlak ook een wetsvoorstel aan. Het gaat om een hele herziening, genaamd "Focus op vakmanschap". Hierin worden urennormen geïntroduceerd, die voorschrijven dat er ontzettend veel tijd moet worden besteed aan algemeen vormend onderwijs. Hoe kijkt de VVD daartegen aan? Is mevrouw Straus het met mij eens dat we daar nog eens goed naar moeten kijken en dat we erop moeten toezien dat juist de beroepsvorming het zwaartepunt wordt in het beroepsonderwijs?

Mevrouw Straus (VVD):

Ik denk dat we goed moeten bekijken waar de uren daadwerkelijk aan worden besteed. Je moet kijken naar het verschil tussen de theoretische opleiding en de beroepsvorming. Die moeten met elkaar in balans zijn. Wij vinden echter wel dat taal en rekenen ook voor studenten in het mbo de basis zijn. Dat mag in de discussie niet verloren gaan.

De heer Van Meenen (D66):

Die discussie zullen we te zijner tijd voeren. Ik heb ook een vraag over de introductie van techniek in het basisonderwijs. Dat hebben we vanmorgen kunnen lezen. Daar is natuurlijk helemaal niets mis mee. Ik ben ervoor, hoe meer bèta, hoe leuker en mooier het wordt in de wereld. Ik lees in het amendement echter dat het geld ook bij bèta vandaan komt, namelijk uit het voortgezet onderwijs. Ik heb daar een tijdje doorgebracht en volgens mij is daar ook een groot probleem. Ik ben het met mevrouw Straus eens dat we moeten beginnen bij de basis, maar ik betreur het dat het geld wordt weggehaald van een plek waar het ook hard nodig is. Wil mevrouw Straus dit nog een keer overwegen? Wil zij bekijken of er een creatievere oplossing is? Er zijn tenslotte ook nog alfa- en gammadingetjes, om maar eens wat te noemen. Er zijn ook andere dingen die geld kosten.

Mevrouw Straus (VVD):

De minister en de staatssecretaris hebben een brief laten uitgaan met allerlei maatregelen. Het gaat dus niet alleen over ons pabovoorstel, maar over veel meer dingen. Wat ons betreft ontbrak dat pabovoorstel nog in de brief. Daarop willen wij met name inzetten. De andere onderwerpen komen dus zeker ook aan de orde.

De heer Rog (CDA):

Mevrouw Straus geeft aan dat wij in het mbo af moeten van de "tralala-opleidingen". Nu weet ik niet precies welke opleidingen zij daarmee bedoelt, maar in het regeerakkoord staat algemeen geformuleerd dat aan kleine opleidingen een eind moet worden gemaakt. Is de VVD het met het CDA eens dat er ook kleine opleidingen zijn die opleiden voor een aantal specifieke beroepen die wij hard nodig hebben, en dat die opleidingen gehandhaafd moeten worden?

Mevrouw Straus (VVD):

In die discussie zijn er eigenlijk twee invalshoeken. Je kunt de invalshoek kiezen van de kwaliteit van de opleiding. Dan moet je heel goed bekijken of er voldoende kritische massa is om zo'n opleiding in stand te houden. Dat is één kant van de zaak. Een andere invalshoek is dat je kunt bekijken wat regionaal is afgesproken met de opleiding. Een van de taken van de SBB is ook om in regionaal perspectief te bekijken welke vraag er is naar opleidingen en welke keuzes wij moeten maken in het palet van het terugbrengen van 678 opleidingen. Die zijn niet allemaal tralala, maar er zijn er wel een paar bij die dat wel zijn. Met tralala bedoelen wij dat er niet of nauwelijks perspectief is voor studenten om met die opleiding ook daadwerkelijk een baan te vinden. Het gaat er niet om dat zij niet een leuke studietijd kunnen hebben – misschien leren zij wel heel interessante onderwerpen – maar het gaat erom dat zij vervolgens in hun regio niet aan de slag kunnen.

De heer Rog (CDA):

Ik constateer dus dat ook de VVD het behoud van kleinschalige en kleine opleidingen mogelijk houdt, ondanks deze gewraakte frasen in het regeerakoord?

Mevrouw Straus (VVD):

Nogmaals, als op regionale schaal in het SBB de overtuiging bestaat dat een opleiding voor die regio cruciaal is, moeten wij daar serieus naar kunnen kijken.

De heer Bisschop (SGP):

Even afgezien van de vraag hoe relevant dat is, gelet op de mobiliteitsmogelijkheden in Nederland, heb ik een andere vraag. Ik hoor bij de collega van mevrouw Straus een gloedvol betoog over het sociaal leenstelsel. Dat vergroot de bewuste beroepskeuze. Ik hoor een gloedvol betoog van mevrouw Straus over het stimuleren van de keuze voor bètastudies.

Mevrouw Straus (VVD):

Ja.

De heer Bisschop (SGP):

Ik dacht juist dat de keuze, de talenten en de kwaliteiten van de jongeren, leerlingen en studenten zelf leidend moeten zijn.

Mevrouw Straus (VVD):

Zeker.

De heer Bisschop (SGP):

Ik heb niets tegen bètastudenten. Integendeel, ik heb ook niets tegen bèta's!

De voorzitter:

Mijnheer Bisschop, mag mevrouw Straus misschien even antwoorden op uw vraag?

Mevrouw Straus (VVD):

Dat is precies waarom wij aangeven dat je juist al op de pabo's moet investeren in techniekonderwijs. De docenten in het lager onderwijs moeten het signaal kunnen aanvoelen van de zogenoemde "latente bèta's". Dat zijn gewoon kinderen die misschien net iets minder goed zijn in taal en allerlei andere interessante vakken, maar zij kunnen wel heel erg goed zijn in techniek. Dat weten zij misschien zelf niet. Misschien komen zij ook niet uit een omgeving waar ouders spontaan tegen hen zeggen: hé, wil jij geen uitvinder worden later? Het gaat er dus om dat je leraren hebt die daarvoor feeling hebben, dat zien en die ontdekken in een kind dat het aanleg heeft voor techniek en dan zeggen: zou je daarmee niet eens iets kunnen doen? Zij moeten dat op een positieve manier kunnen brengen.

De heer Bisschop (SGP):

Ik heb blijkbaar in een ander soort onderwijs gezeten dan sommige collega's, want dit is precies wat een docent doet! Dit is precies wat je als docent signaleert. Dit is precies waar de beroepenvoorlichting op het voortgezet onderwijs op is ingericht.

Mevrouw Straus (VVD):

Ja, maar toch gebeurt het niet altijd. Ik weet uit ervaring dat niet elke docent even thuis is in welke mogelijkheden er voor techniek allemaal zijn. Wij willen dus graag zien dat op elke pabo in Nederland techniekonderwijs aan nieuwe docenten, docenten in den dop, wordt aangereikt, zodat zij de "wondere wereld van de techniek" ontdekken, zoals Chriet Titulaer, die nog uit mijn jeugd komt, het verwoord zou hebben. Als je dat veel sprekender in het basisonderwijs inbrengt, denken wij dat je daarmee de latente bèta's veel meer opspoort. Nogmaals, dit zijn dus de kinderen die in het vriendenboekje van hun vriendje misschien niet vanuit zichzelf opschrijven dat zij later uitvinder willen worden maar dat eigenlijk wel kunnen doen. Dan kun je hun studiekeuze en het beroepsonderwijs veel beter in goede banen leiden.

De heer Klein (50PLUS):

Het is jammer dat de investering die mevrouw Straus voorstelt voor het verbeteren van het onderwijs in wetenschap en techniek bij de pabo ten koste gaat van het voortgezet onderwijs. Los daarvan staat de vraag: heeft de VVD ook een idee over het vervolg? Op zichzelf is het goed dat leraren opgeleid worden en dat zij techniekonderwijs op de basisschool zouden kunnen geven, maar vervolgens moeten de basisscholen wel de mogelijkheid hebben om de leraren en leerlingen de proefjes te laten doen. Dat betekent meer lokalen voor techniek in het basisonderwijs. Daar is ook nog wel een wereld te winnen. Betekent dit voorstel van de VVD dat je niet alleen zo'n opleiding op de pabo moet doen, maar dat je ook de vervolgslag zou moeten maken door de basisscholen meer geld te geven om technieklokalen te realiseren?

Mevrouw Straus (VVD):

Die conclusie is echt voorbarig. Ik ken ten minste twee voorbeelden, maar er zijn er waarschijnlijk nog honderd te noemen, waaruit blijkt dat je lessen techniek kunt geven in een regulier klaslokaal. Het eerste voorbeeld is Jet-Net. Misschien kent de heer Klein dat. Jet-Net is een initiatief waarbij bedrijven langsgaan bij lagere scholen om ze in aanraking te laten komen met techniek. Er wordt dan een kist meegenomen waarin al het materiaal zit dat je nodig hebt om die les te kunnen geven. Dat is dus geen enkel probleem. Daar hoef je geen speciaal lokaal voor te hebben. Het tweede voorbeeld is Technika 10. Daarbij worden jongeren, met name meisjes, in aanraking gebracht met techniek. Dat wordt gedaan in buurthuizen, schoollokalen et cetera die na school vrij staan. Technika 10 maakt deel uit van het welzijnswerk, waarbij mensen uit de techniek jonge meisjes in aanraking brengen met techniekonderwijs. Er werd daarbij weleens een pc uit elkaar gehaald. Dat is ook techniek. Overigens is dat tegenwoordig wat lastiger met zo'n tablet. Je hoeft dus geen ingewikkelde scheikundelokalen in te richten voor techniekonderwijs, zeker niet bij de pabo.

De heer Klein (50PLUS):

Ik weet niet of het bij de pabo moet.

Mevrouw Straus (VVD):

Sorry, ik bedoelde bij het lager onderwijs.

De heer Klein (50PLUS):

Het gaat mij om de vraag of ook aan basisscholen die mogelijkheden worden geboden. Er zijn namelijk ook projecten geweest op het gebied van wetenschap en techniek op de basisschool waarvoor expliciet lokalen nodig zijn, alleen al uit veiligheidsoverwegingen bij chemische of scheikundige proefjes. Dan is het toch verstandig om daarvoor geld te hebben, want dat betekent dat de knutseldoos die mevrouw Straus beschrijft …

Mevrouw Straus (VVD):

Nee, dat …

De voorzitter:

Mevrouw Straus, laten we de vraag even afwachten. Ik vraag u om niet door elkaar te praten. Mijnheer Klein, bent u klaar met uw vraag over extra geld?

De heer Klein (50PLUS):

De knutseldoos is een beetje marginaal, dus ik pleit voor extra geld voor het po.

Mevrouw Straus (VVD):

Dit is precies wat er nu gebeurt met techniekonderwijs. Als er al techniekonderwijs op de basisschool wordt gegeven, is dat een veredeld soort handvaardigheid. Dat gebeurt gewoon in een techniek- of in een handvaardigheidlokaal. Er zijn echter heel veel andere voorbeelden van techniekonderwijs. Een van de chemische proefjes die in het pakket van Technika 10 zat, is het maken van haargel. Daar hoef je echt geen zuurkasten en allerlei ingewikkelde afzuiginstallaties voor te hebben.

De heer Beertema (PVV):

Ter geruststelling, ik heb een korte vraag. Is de VVD nog steeds voorstander van het invoeren van een landelijk stelsel van eindtoetsen in het primair onderwijs en examens in het voortgezet onderwijs en in het middelbaar beroepsonderwijs voor de kenniscomponent van vakken, die worden vastgesteld en gecontroleerd door onafhankelijke instituties?

Mevrouw Straus (VVD):

Ja.

De heer Beertema (PVV):

Dank u wel.

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb ook een heel beperkte vraag. Wat moet er volgens de VVD niet meer gebeuren in het basisonderwijs? Of denkt de VVD dat dit er gewoon bij kan, gelet op de belasting van docenten? Die docenten worden namelijk zo onderhand wel zeer universele mensen.

Mevrouw Straus (VVD):

Zeker, maar als zij daar goed voor opgeleid zijn, kunnen ze ook een homo universalis zijn.

De heer Van Meenen (D66):

Dat is geen antwoord op mijn vraag. Ik vroeg: wat moet er niet meer gebeuren? De tijd is namelijk beperkt. Het is nu al een overladen programma. Ik vraag dus om een concreet antwoord.

Mevrouw Straus (VVD):

Via handvaardigheid wordt nu al vaak een invulling aan techniekonderwijs gegeven. Wij willen graag dat het net andersom wordt gedaan. Bij bijvoorbeeld handvaardigheid moet techniek de overhand hebben. Er moet dus wat minder handvaardigheid worden gegeven.

Dan kom ik op het vierde en misschien wel belangrijkste onderwerp dat de VVD vandaag aan de orde wil stellen. In het komen tot excellentie in het onderwijs maken mensen het verschil. Allereerst wil ik hierbij ingaan op professionals voor de klas. Bij mijn voorbereidingen voor dit debat kwam ik tegen dat de tijdsbesteding door leraren aan hun eigen deskundigheidsbevordering slechts 3% van de arbeidstijd bedraagt. Dat is ver verwijderd van de 10% die men zichzelf als doel heeft gesteld in de cao. Ook de inspectiecijfers over de deskundigheid van leraren stemmen erg treurig Volgens de VVD zit hier de kern. De professionaliteit en deskundigheid van de leraar, dat is waar het om draait. Heel veel leraren die ik ken, staan ook met bevlogenheid voor de klas. Ik denk dat bijna alle leraren ook ooit het vak kozen omdat ze de liefde voor hun vak aan iemand anders wilden doorgeven. Hoe komt het dan toch dat ze ergens gedurende hun loopbaan die passie zijn kwijtgeraakt? Voordat ik in de Kamer kwam, had ik een loopbaan in humanresourcemanagement, de laatste jaren als programmamanager van een bevlogenheidsprogramma, waaraan wereldwijd jaarlijks meer dan 20.000 collega's deelnamen. Een van de dingen die ik in al die jaren heb geleerd, is dat inderdaad mensen het verschil maken. Bevlogenheid heeft aantoonbaar een positief effect op het succes van je organisatie. Het bevorderen van die bevlogenheid gebeurt niet zozeer door beloning als wel door waardering. Het gaat om zaken als loopbaanontwikkeling, je verder in je vak bekwamen, ruimte bieden voor de professionaliteitsdiscussie, ideeën en eigen inbreng op school. Allemaal voorbeelden van motivatiefactoren waar enorm veel waardering uitspreekt en die relatief weinig behoeven te kosten.

Mevrouw Smits (SP):

Mevrouw Straus klinkt zo aardig maar ze zegt iets heel venijnigs. Ze zegt: leraren besteden te weinig tijd aan hun professionele ontwikkeling en de bevlogenheid verdwijnt. Ze koppelt hier bevlogenheid aan de investering in professionele ontwikkeling. Met alle respect voor mevrouw Straus, volgens mij is dat abjecte flauwekul. Zij vergeet de reden waarom die leraren niet investeren in hun eigen professionaliteit. Zou dat misschien komen omdat ze een overladen schoolprogramma hebben, omdat ze schoolleiders hebben die er geen ruimte voor bieden, omdat ze tot hier zitten in het werk en geen tijd hebben om aan peer review en bij elkaar in de klas kijken te doen? Zou het daar misschien aan kunnen liggen?

Mevrouw Straus (VVD):

Op de schoolleiders kom ik zo meteen nog terug. Ik heb u een aantal voorbeelden gegeven waarvan ik denk dat je de bevlogenheid weer terug kunt krijgen. Dan gaat het dus om loopbaanontwikkeling en professionaliteit, waarbij je dus ook met elkaar de discussie moet kunnen aangaan over de vraag hoe je het onderwijs beter kunt maken, of je het wel op de juister manier doet en of je soms niet met de verkeerde dingen bezig bent. Dan gaat het dus ook over overladen schoolprogramma's.

Mevrouw Smits (SP):

Dat is fijn. Gaat mevrouw Straus dan concreet voorstellen dat leraren meer tijd krijgen om aan ontwikkeling en bijscholing te doen en ze dus een minder vol lesprogramma hebben en minder tijd kwijt zijn aan bijvoorbeeld die rare 1040 lesurennorm die tegen onze wil en ook die van D66 is vastgesteld?

Mevrouw Straus (VVD):

Bij de discussie over de modernisering van die urennorm, moeten we kijken naar de mogelijkheid van meer maatwerk op scholen, zodat scholen er veel meer eigen invulling aan kunnen geven. Precies daarvoor heb je dan die professionaliteitsdiscussie nodig. Dus het kan inderdaad onderdeel daarvan zijn.

De heer Beertema (PVV):

Ik vind het mooi wat mevrouw Straus zegt over die bevlogenheid van de leraren. Er zijn natuurlijk ook heel bevlogen bestuurders. Ook wat hen betreft is het voor het onderwijs belangrijk dat ze meer beloond worden in de vorm van waardering in plaats van met geld. Ten aanzien van die bestuurders is er echter sprake van de enige laag in het onderwijsgebouw waarbij de salarissen helemaal losgezongen zijn. Dat zijn marktconforme salarissen die leraren niet hebben maar bestuurders dus wel. Is mevrouw Straus het met mij eens dat dit overdreven is en dat die salarissen keurig op het niveau van schaal 16 of desnoods schaal 17 moeten komen, zonder leaseauto's, emolumenten, bonussen en bladiebla?

Mevrouw Straus (VVD):

Nu moet ik weer alleen maar "ja" antwoorden.

De voorzitter:

Nou, dat is wel efficiënt.

Mevrouw Straus (VVD):

We hebben de Wet normering topinkomens. Die wet moet naar onze mening ook voor schoolbesturen gelden. Daarin is zelfs opgenomen dat het van 130% teruggaat naar 100%. Dat geldt ook voor onderwijs.

De heer Beertema (PVV):

De Wet normering topinkomens gaat niet over cao-salarissen of over de BBRA-schalen die nu voor het onderwijs gelden. Mevrouw Straus houdt dus ruimte om daarboven te gaan zitten.

Mevrouw Straus (VVD):

Als wij afspreken dat de Wet normering topinkomens ook van toepassing is op bestuurders van onderwijsinstellingen, dan geldt deze wet ook voor hen. Zijn er toevallig ergens bestuurders wier arbeidsvoorwaarden via de cao zijn afgesproken, dan moet je goed bekijken hoe je een en ander kunt oplossen.

Ik kan hier nog wel uren over praten, maar ik ben niet degene die dat moet doen. Het zijn de schoolleiders die deze handschoen moeten oppakken. Het beste uit jezelf halen, wat er ook voor de leraar is, betekent voor de schoolleider het beste uit je personeel halen. Goed werkgeverschap: daar draait het om. Ik hoop van harte dat de bewindspersonen het daarover met mij eens zijn. Ik verneem graag hun reactie op dit punt. Ik zie ook dat het kabinet stappen zet om een cultuurverandering op dit gebied aan te zwengelen. Een schoolleidersregister kan zeker een bijdrage leveren aan de professionalisering van het HRM-beleid. Wel vindt de VVD dat dit register een civiele werking moet hebben: als je je bijscholing niet op orde hebt, moet je je bevoegdheid kunnen verliezen. Graag hoor ik een reactie van de staatssecretaris daarop.

Naast gepassioneerde docenten en professionele schoolleiders hebben we ook bevlogen leerlingen nodig. Goed onderwijs is niet alleen de basis voor een gelukkig en succesvol leven van onze kinderen. Een goed opgeleide bevolking is ook economisch gezien belangrijk. Leerlingen zijn bevlogen en gemotiveerd als je ze uitdaagt en toekomstperspectief biedt en hen vooraf gedegen informeert over de inhoud en het baanperspectief van hun opleiding. "Leren is investeren en presteren", zoals collega Duisenberg het vorige week zo treffend in zijn maidenspeech verwoordde.

Zoals ik eerder aanhaalde, is het bij het onderwijs geen kwestie van een grote pot geld erbij. Het is zaak om het geld zo te besteden dat dit het meeste effect sorteert en het beste onderwijs oplevert. Om het met een deftig woord te zeggen: het gaat om de doelmatigheid van het onderwijs. Dat zal voor de VVD de komende jaren het uitgangspunt zijn op basis waarvan wij voorstellen van de bewindspersonen waarderen.

De heer Rog (CDA):

Ik kom even terug op het voorlaatste stukje van mevrouw Straus, waarin zij sprak over de doelmatigheid en de economische waarde van het onderwijs. Dat kennen we van de VVD, maar inmiddels heb ik ook kennisgenomen van een buitengewoon verheffend instituut, namelijk de Teldersstichting. Daar waait een heel andere wind. Daar wordt de vormende taak van het onderwijs ook benadrukt. Zij zegt dat leerlingen optimaal moeten participeren in alle aspecten van het leven om zich daadwerkelijk te kunnen ontwikkelen. In hoeverre verhouden deze inzichten zich naar de mening van mevrouw Straus tot de afschaffing van de maatschappelijke stage?

Mevrouw Straus (VVD):

Ons wetenschappelijk bureau, de Teldersstichting, heeft inderdaad een prachtig boek uitgebracht over de derde dimensie van het onderwijs. Ook volgens dat boek zijn taal en rekenen nog steeds de basis. Cognitieve kennis en vaardigheden zijn ook volgens de Teldersstichting onverminderd belangrijk. Zij voegt daar een derde dimensie aan toe, die leerlingen in staat stelt om de uitdagingen van de 21ste eeuw aan te kunnen. Dat is juist de menselijke factor. Door de leerlingen veel meer centraal te stellen en een goede relatie tussen de leraar en de leerling – de heer Duisenberg noemde het "energie in elkaar losmaken" – te benadrukken …

De voorzitter:

Wilt u proberen antwoord op de vragen te geven?

Mevrouw Straus (VVD):

Ja. Ook hierbij is de factor leraar dus onderscheidend. In die zin sluit dit precies aan bij ons betoog.

De heer Rog (CDA):

Ik krijg geen antwoord op mijn vraag. Het gaat erom dat leerlingen zich door de maatschappelijke stage ook op een andere manier kunnen ontwikkelen. Die stage vertegenwoordigt overigens ook een bepaalde economische waarde in het vrijwilligerswerk, maar dat was niet wat het inrichten van de stage noodzakelijk maakte. Mijn concrete vraag aan de VVD is: om welke reden geeft zij steun aan het afschaffen van de middelen die behoren bij de maatschappelijke stage?

Mevrouw Straus (VVD):

Het gaat erom dat wij daar investeren waar het onderwijs het meeste effect sorteert. Wij hebben daarnaar gekeken en zijn tot de conclusie gekomen dat de maatschappelijke stage op dit moment niet de juiste keuze is.

Ik begon met een citaat van Jim Collins uit From good to great. Collins beschrijft een aantal factoren die zorgen voor excellentie. De belangrijkste daarvan is de mens, die maakt het verschil. Toegepast op het onderwijsveld betekent dit voor de VVD dat zij de ambitie heeft om de komende jaren toe te werken naar leraren die weer met passie voor de klas staan, schoolleiders die het beste uit hun mensen halen en bevlogen leerlingen die worden uitgedaagd in een opleiding en op die manier hun eigen toekomst vormgeven.

De heer Rog (CDA):

Ik heb mevrouw Straus niet gehoord over de bezuiniging op het praktijkonderwijs, het leerwegondersteunend onderwijs. Het kabinet heeft een forse bezuiniging voorzien, 10% van de totaal beschikbare middelen. Wat is de verdediging van mevrouw Straus van dit beleid en deze enorme bezuiniging, terwijl het aantal leerlingen op deze opleidingen gelijk is gebleven?

Mevrouw Straus (VVD):

Ook bij het praktijkonderwijs is de vraag hoe ervoor kan worden gezorgd dat de leerlingen op de goede manier worden opgeleid. Ik heb na twee weken woordvoerderschap onderwijs nog te weinig inzicht in het praktijkonderwijs om een verstandig antwoord te geven op die vraag van de heer Rog. In de toekomst zullen hierover vast nog andere debatten worden gevoerd en dan zal ik daar graag op ingaan.

De heer Rog (CDA):

Dit is een buitengewoon teleurstellend antwoord. Ik stel vast dat de VVD opdracht geeft aan het kabinet voor een bezuiniging van 10% op het leerwegondersteunend onderwijs. De voorzitter van het Landelijk Werkverband heeft gezegd dat iedere jongere die aan een baan wordt geholpen, de samenleving 1,2 miljoen euro bespaart. Misschien is dit een argument dat de VVD wel raakt. Wil mevrouw Straus daarop reageren?

Mevrouw Straus (VVD):

Volgens mijn informatie staat die bezuiniging op het leerwegondersteunend onderwijs gepland in 2015. Wij spreken vandaag over de begroting voor 2013. Ik heb mij daarom geconcentreerd op de onderwerpen die voor dit jaar acuut zijn. Dit betekent niet dat ik dit probleem van tafel schuif. Ik zal daar op een later moment zeker met de heer Rog het gesprek aangaan.

Mevrouw Smits (SP):

Leraren staan al jaren op de nullijn en de klassen worden groter. Leraren moeten van dit kabinet ook gemakkelijker ontslagen kunnen worden en de arbeidsvermindering voor oudere leraren om hen langer in het onderwijs te behouden, wordt afgeschaft. Hoe denkt mevrouw Straus de passie van de leraren met dit soort motiverende voorstellen aan te wakkeren?

Mevrouw Straus (VVD):

Ik heb daarop een heel andere visie dan mevrouw Smits. Het zou ook wel raar zijn als wij precies op één lijn zouden zitten. Ik heb het niet over beloning, maar over waardering. Als wij ervoor kunnen zorgen dat binnen dezelfde financiële beloning mensen veel meer waardering ervaren voor hetgeen zij doen, dan zouden wij een grote wereld kunnen winnen. Ik heb het dan over loopbaanontwikkeling, je verder in je vak bekwamen, ruimte bieden voor professionele discussie, ideeën en eigen inbreng op school. Ik heb daarvan een aantal voorbeelden genoemd. De scholen die daarmee al bezig zijn, hebben veel minder personeelsproblemen dan scholen die daaraan helemaal geen invulling geven.

Mevrouw Smits (SP):

Die waardering voor leraren, waarover de VVD zo graag spreekt, is niet gratis. Bijscholing kost geld, tijd om je te ontwikkelen kost geld. Als die voorstellen niet worden gedaan en tegelijkertijd tegen de leraren wordt gezegd: niet zo zeuren, je wordt gemakkelijker ontslagen, je voordelen worden afgeschaft en je klas wordt niet kleiner, dan gaan de arbeidsvoorwaarden er aan alle kanten op achteruit. Ik stel vast dat de VVD zich nu weer bezondigt aan mooie propaganda en gratis woorden, maar geen enkele verbetering brengt in het klaslokaal. Daarmee zal de passie van de leraar echt niet toenemen.

Voorzitter: Elias

Mevrouw Straus (VVD):

Geld maakt niet altijd het verschil. Dat komt uit alle motivatiestudies van werknemers naar voren. Geld is niet alleen de onderscheidende factor. Het gaat om de waardering. Waardering gaat om goed hrm-beleid. Als je dit goed introduceert, dus investeert in de leraar – en niet in geld maar in de manier waarop deze wordt gewaardeerd – en als de schoolleider bij zijn aansturing van de school de leraar veel meer centraal stelt, zal er veel meer waardering komen. Ik ben er vast van overtuigd dat dit niet veel geld hoeft te kosten.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik sta nog even bij te komen van de opmerking van mevrouw Straus over die 50 miljoen voor leerwegondersteunend onderwijs. Zij zegt dat zij niet precies weet hoe dit in elkaar zit, maar zij heeft wel ingestemd met een regeerakkoord dat 50 miljoen bezuinigt. Het moet in het veld en in de sector toch wel heel raar overkomen dat de VVD hiermee heeft ingestemd, of dit juist zelf heeft voorgesteld, terwijl men niet precies weet hoe dit in zijn werk moet gaan en het ook niet kan verdedigen. Dat is toch te bizar voor woorden, ook al gaat het over 2015? We praten hier voor het eerst over het regeerakkoord.

Mevrouw Straus (VVD):

Meneer Voordewind, laat ik u een tegenvoorstel doen: zal ik daarop in mijn tweede termijn terugkomen?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dat is een heel aardig voorstel, maar we staan hier voorbereid dit debat te voeren. Natuurlijk kunnen wij hierop in tweede termijn terugkomen, maar ik vind dit wel een teleurstelling.

Dan een andere vraag. Wij hebben een amendement ingediend over de werkloosheid onder jonge leraren. Misschien heeft mevrouw Straus dat amendement gezien. Ik ben erg benieuwd naar de reactie van de VVD op de voorstellen daarin. Daardoor zullen werkloze jonge leraren wat tijd kunnen overbruggen, zodat zij niet thuis hoeven te zitten maar aan het onderwijs kunnen deelnemen.

Mevrouw Straus (VVD):

Ik heb twee dingen gezien. Ten eerste een amendement van de ChristenUnie over een verhuisbonus. Ik weet dus waarover u het hebt. Verder hebben wij vorige week allemaal een brief gekregen van de bewindspersonen, met daarin een overzicht van allerlei maatregelen die zij willen nemen voor leraren. Een van de zaken die zij willen bewerkstelligen, is aandacht voor regionale arbeidsmarktproblemen. Ik snap dat u komt met een plan voor een verhuisbonus, maar ik ben daar geen voorstander van. Ik denk dat je ook andere manieren dan een verhuisbonus kunt gebruiken om de mobiliteit van leraren te bevorderen, zoals een mobiliteitscentrum. Dat is volgens mij namelijk het haakje voor deze discussie.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Aangezien het antwoord op mijn eerste vraag is doorgeschoven naar de tweede termijn, nog even een korte reactie hierop. Het amendement gaat over een overbruggingsregeling voor de leraren die nu werkloos thuiszitten. De vergrijzing komt eraan en zij zouden daarmee tegemoet kunnen worden gekomen. Qua bestedingen was er nog een gat van 10 miljoen.

Mevrouw Straus (VVD):

In dat geval heb ik het amendement anders gelezen. Misschien heb ik het amendement wel verkeerd gelezen. Bedoelde u er iets anders mee dan ik in eerste instantie als antwoord aan u gaf?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dat was me een te beperkte uitleg. Het gaat om een overgangsregeling voor werkloze leraren, die we daarmee aan het werk kunnen krijgen. Wij willen voor die overbrugging 10 miljoen reserveren.

Mevrouw Straus (VVD):

Ik denk dat ik hiervoor de reactie van de bewindspersonen moet afwachten. Ik zal ook daarop terugkomen.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Even een korte vraag over de Teldersstichting. Deze is er na 2000 jaar onderwijs achter gekomen dat onderwijs ook gaat over vorming. Wij hebben daar in onderwijsland best wel om moeten lachen. Maar goed, een laat inzicht kan ook een mooi inzicht zijn. In dit verband vraag ik mevrouw Straus of zij het met ons eens is dat de Leitkultur moet worden uitgedragen. Dat idee is heel belangrijk voor de integratie, waarbij het onderwijs een beslissende rol speelt.

Mevrouw Straus (VVD):

Een van de dingen waar de derde dimensie over gaat, is het contact tussen mensen. Dat contact tussen mensen is leidend. Ik weet niet precies waar de heer Beertema op doelt, maar het gaat in ieder geval om contact tussen alles mensen. Als tussen hen een klik komt, ontstaat er energie. In feite duidt de derde dimensie van de Teldersstichting daarop.

De heer Beertema (PVV):

Die energie zie ik ook in die leerlingenkantines in Rotterdam waar Koşerden en Turken elkaar te lijf gaan. Dat is ook energie!

Mevrouw Straus (VVD):

Positieve energie.

De heer Beertema (PVV):

De wereld hangt niet aan elkaar van positieve energie. U weet best wat ik bedoel. Het gaat in het onderwijs juist om het bevorderen van de integratie. Wij vinden dat de Leitkultur daarin heel nadrukkelijk ondergebracht moet worden. De onderwijsgevenden staan namelijk bol van het cultuurrelativisme. Is de VVD het met mij eens dat daaraan een einde moet komen?

Mevrouw Straus (VVD):

Kinderen moeten leren om met iedereen te communiceren. Als hun die vaardigheid wordt bijgebracht, vind ik dat prima. Ik wil verder best met de heer Beertema bekijken of het boek van de Teldersstichting hem wellicht ook kan inspireren om deze discussie verder te voeren.

Mevrouw Smits (SP):

Voorzitter. Ik stel voor dat de VVD-fractie vandaag een chocoladeletter in de schoen stopt van alle leraren of Sinterklaas dat laat doen, want daar blijkt waardering uit. En dat is wat ze nodig hebben. Hartstikke goed! Voorzitter. Daar zitten onze twee nieuwe bazen van het onderwijs dan! Ze staan te popelen. Overal waar ze komen, zeggen ze dat het onderwijs is ontzien vergeleken met andere sectoren. Ik ben geneigd, deze nieuwe bewindspersonen vooralsnog het voordeel van de twijfel te geven. Ze zitten er tenslotte pas net. Ik wil in dit debat graag van hen horen wat hun visie op het onderwijs is. Waar moeten we heen met het Nederlandse onderwijs? Wat voor onderwijs willen zij zien? Wat voor 18-jarigen moet het onderwijs volgens hen afleveren?

De SP heeft geen blauwdrukken, ook hebben wij de waarheid niet in pacht, maar we hebben wel ideeën over het onderwijs. Wij zien al die kinderen die iedere dag met plezier naar school gaan. Wij zien honderdduizend leraren die "zich elke dag het vuur in de sloffen werken" voor die kinderen. En wij zien miljoenen ouders die soms blij zijn met het onderwijs en zich soms grote zorgen maken. Wij strijden voor onderwijs dat de verschillen tussen kinderen kleiner maakt en niet groter, dat meesters en juffen plezier geeft in het vak dat ze geven. Wij strijden voor leraren die in hun werk serieus worden genomen, een fatsoenlijk salaris krijgen en niet vastlopen in een bureaucratische machinerie van toetsen en papieren verslaglegging. Wij willen onderwijs waarin jongeren zich op alle fronten kunnen ontwikkelen. Dat betekent beroepsonderwijs waar je een vak leert en speciaal onderwijs waarin je serieus genomen wordt als onmisbaar onderdeel van de samenleving. Wij willen hoger onderwijs dat leerlingen uitdaagt en een maatschappij die hen aanspreekt op hun verantwoordelijkheid in de maatschappij.

Dit zijn geen utopieën. Dit kan. We hebben geweldige kinderen en fantastische leraren! We hebben alleen zulke intens slechte politici! Wat zien we gebeuren? We zien scholen failliet gaan, klassen die elk jaar groter worden en kinderen die met een achterstand op de basisschool komen en met een achterstand weer verlaten. We zien mbo-studenten die iets willen leren maar gedwongen worden om te staken voor beter onderwijs of uitvallen door gebrek aan stageplekken. Wij zien kinderen die extra zorg nodig hebben op school, maar niet zeker weten of ze die ook krijgen. Wij zien jonge leerkrachten die de noodklok luiden en massaal afhaken.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik ben een beetje verbaasd. Ik hoor u een gloedvol betoog houden over het onderwijs. De SP is echter een van de weinige partijen die in haar verkiezingsprogramma op het onderwijs bezuinigt. Het CPB heeft zelfs aangegeven dat juist in uw programma de klassen groter worden. Ik hoor u nu echter precies het omgekeerde zeggen. Ik sta versteld, maar misschien kunt u het rechtzetten.

Mevrouw Smits (SP):

Ik leg het de heer Duisenberg graag uit. Wij bezuinigen inderdaad op het onderwijs. Dat doen wij door stevig te bezuinigen op het management in met name het mbo en het hbo. Als we dat niet doen, dan blijven die dikke leemlagen gewoon bestaan, bestuurslagen waarover regering na regering is gezegd dat ze aangepakt moeten worden. Wij hebben dus de keuze gemaakt om stevig op die leemlagen te bezuinigen, omdat dat in het voordeel van de leerlingen is.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik weet dat de SP het CPB wel vaker in twijfel trekt, maar ook het CPB heeft gesteld dat de bezuinigingen van de SP leiden tot grotere klassen. Het gaat volgens mij niet alleen om de leemlaag, zoals mevrouw Smits het noemt. De SP heeft in haar programma juist een plan opgesteld om naar grotere klassen te gaan, precies het tegenovergestelde van wat mevrouw Smits hier zegt. Kan zij dat verklaren?

Mevrouw Smits (SP):

Dat komt doordat het CPB uitgaat van wat heel logisch is, namelijk dat de managers zichzelf niet zullen wegbezuinigen. Als wij die bezuiniging bij de managers leggen, dan zullen zij inderdaad de klassen groter maken. Daarom hebben wij in ons verkiezingsprogramma voorgesteld dat er een schot moet komen. Er moet afgesproken worden welk deel van het geld aan onderwijzend personeel moet worden besteed en welk deel aan overhead en dus de managers. Dan kan er concreet op de managers worden bezuinigd en niet op de leraren in de klas. De heer Duisenberg zal mijn partij er niet voor zien zorgen dat de klassen groter worden. Daar is zijn partij voor.

De heer Van Meenen (D66):

Is mevrouw Smits het met mij eens dat we, als we hier een dergelijke norm vaststellen, tekort doen aan het lokale beleid dat op scholen vastgesteld zou moeten worden? Ik ben het eens met haar lijn dat er veel meer geld naar onderwijs zou moeten, maar is het dan niet beter om gewoon de medezeggenschap te versterken?

Mevrouw Smits (SP):

O, daar zijn wij ook voor. Dat voorstel hebben wij al vele malen gedaan hier en ik ben blij dat D66 dat ook vindt. Dat is het probleem niet. Ik wil een tegenvraag stellen aan de heer Van Meenen. Ziet hij ook dat de lokale vrijheid die er nu is in het mbo en in het hbo tot grote problemen leidt en dat er dus misschien wel stevige maatregelen nodig zijn om dat tegen te gaan?

De heer Van Meenen (D66):

Dat ziet mijn partij ook, maar wij benaderen het anders. Wij willen een zwaartepunt leggen bij studenten en docenten in het mbo en het hbo, want daar hebben we het dan over. Dat willen wij doen via de medezeggenschap, zodat toch lokaal de besluiten op maat genomen kunnen worden en we niet pretenderen dat we van hieruit precies in percentages kunnen aanwijzen hoe die begroting eruit moet zien. Dus het doel is hetzelfde, maar het middel verschilt.

Mevrouw Smits (SP):

Ja, wij zouden het aan twee kanten willen doen, én in de inspraak van de medezeggenschap die verstevigd moet worden, én in de afspraken die we hier maken.

Voorzitter, ik zie dat mijn tijd is blijven doorlopen tijdens de interrupties. Ik heb ook wel gepraat, maar ik heb nog heel veel andere dingen te zeggen.

De voorzitter:

Ik ga dat straks herstellen. Dat is een fout van mijn kant.

Mevrouw Smits (SP):

Dat vergeef ik u.

Voorzitter. De problemen in het onderwijs zijn er al jaren en ik wil van deze bewindspersonen graag horen of zij ze herkennen. Kan deze minister, die bestuurder was bij een gigantische school, zich verplaatsen in de mensen die voor de klas staan en het werk moeten doen? Kan deze staatssecretaris ons ervan overtuigen dat hij meer verstand heeft van onderwijs dan van gemeentelijke investeringen in derivaten? Mijn belangrijkste vraag aan de minister is: kan de overheid nog wel garant staan voor de kwaliteit van ons onderwijs? Wij vrezen van niet. Wij vrezen dat die grondwettelijke taak ernstig in het geding is. De overheid kan de kwaliteit van het onderwijs niet langer garanderen, en dat komt voor een groot deel door het bestuursmodel waarin het onderwijs is georganiseerd. We hebben het rapport gezien van de commissie die Amarantis onderzocht. De conclusies zijn vernietigend. Falend bestuur, falend toezicht, een falend ministerie en een falende inspectie. O, en een falende accountant, niet te vergeten. Ziet de minister dat als een incident? Ik denk namelijk dat het dat niet is. De problemen bij Amarantis zijn mede het gevolg van politieke keuzes. Ze horen bij het systeem waarin het onderwijs is georganiseerd. Door schaalvergrotingen in de jaren negentig en deregulering zijn er nu enorme scholen en is er minimaal toezicht. Autonomie voor scholen werd in de praktijk wetteloosheid voor managers.

Deze problemen zijn ingezet onder Paars en we zien nu wat de puinhopen zijn. We hebben nu nieuwe paarse partijen. Wat gaan zij doen om de rommel op te ruimen? Erkennen zij dat het systeem van wetteloosheid en doorgeslagen autonomie zijn langste tijd heeft gehad? Zijn zij bereid tot schaalverkleining door democratisch toezicht? Willen deze mensen onderzoeken hoe het beter kan met het besturen van ons onderwijs? Mijn collega Jasper van Dijk diende daartoe deze zomer een motie in. Die is aangenomen. In die motie werd gevraagd om een ander bestuursmodel voor het onderwijs te onderzoeken. Ik vraag me af hoe ver de uitvoering van die motie gevorderd is.

Wij hebben graag vertrouwen in deze nieuwe bewindspersonen, maar de nieuwe minister is een voormalig manager en in het regeerakkoord zien wij weinig voorstellen om de macht van managers in te perken. Wat gaat er gebeuren?

Bij Amarantis faalde de onderwijsinspectie, evenals het ministerie. Wat gaat de minister hieraan doen? Er wordt onder leiding van Femke Halsema een vervolgonderzoek gedaan naar bestuurscultuur. Ik vind het hartstikke mooi; laat die commissie vooral haar werk doen. Dat gaat echter vooral om de dingen die niet strafbaar zijn. Ik wil dat de minister ook heel snel aangifte doet bij het Openbaar Ministerie. Daarbij moeten alle zaken worden betrokken waarbij sprake is van de verdenking dat het om illegale praktijken gaat. Gaat de minister dat doen? Wat mij betreft doet ze dat deze week nog.

Waarom krijgt de Kamer pas in maart een reactie van de minister op het onderzoek? Het onderzoek is toch al gedaan? Daarmee kan de minister toch gewoon gauw aan de slag? Wij hebben wel een rijtje voorstellen voor haar. Laat haar eens beginnen met het opstellen van een plan voor actieve schaalverkleining in het onderwijs, met het aanbrengen van een knip tussen het geld voor salarissen en het geld voor overhead, en met het stellen van een maximum aan de bureaucratie. De overheid zal wat mij betreft weer over de huisvesting moeten gaan. Er moet meer zeggenschap komen voor de medezeggenschapsraad. Frauderende bestuurders moeten worden vervolgd. Pak ze aan! Ik hoor graag een reactie op deze voorstellen.

Iedereen die weleens in een school komt, weet dat de leraar de belangrijkste factor is voor goed onderwijs. Leraren hebben het mooiste beroep van de wereld. Dat zullen ze zelf altijd erkennen. Zij mogen kinderen begeleiden naar volwassenheid. Maar het is ook een zware baan. Ga er maar aan staan. In het regeerakkoord staat veel over onze leraren. Dat is mooi. Zij moeten beter worden, beter geschoold worden, beter gecontroleerd worden. Daarin wordt geïnvesteerd. Wat is echter het idiote? Er staat direct de voorwaarde bij dat leraren makkelijker ontslagen moeten kunnen worden. Zij moeten de arbeidstijdverkorting voor oudere docenten inleveren. De arbeidsvoorwaarden worden dus slechter. Als leraren daarmee akkoord gaan, dan kan er misschien worden geïnvesteerd in de bijscholing. Welk mensbeeld van de regering spreekt daaruit? Welk beeld van leraren hebben de bewindspersonen? Als we willen dat leraren beter worden, moeten we onvoorwaardelijk in ze investeren. Uiteraard kunnen we daarbij eisen stellen. Dat moet gebeuren. Het is een slechte zaak dat dit in het verleden te weinig is gebeurd. Leraren eerder kunnen ontslaan, lijkt mij echter niet echt een motiverende factor.

Wat heeft de minister een leraar te bieden die werkt in het speciaal onderwijs en die vreest voor zijn baan? Hoe laat zij de jonge academicus weten dat hij voor de klas moet gaan staan? Hij staat straks zes jaar op de nullijn. Wat zegt het kabinet tegen een juf op een basisschool in Dieren waar geen werk is? Moet zij maar gaan verhuizen naar Amsterdam? Wat heeft het kabinet leraren eigenlijk te bieden? De problemen zijn groot. De slimste jongens en meisjes van onze samenleving willen niet meer voor de klas staan. Er dreigt een lerarentekort en de salarissen lopen steeds verder achter op die in de marktsector.

De SP heeft leraren wel gevraagd wat ze willen. Mijn partij heeft een bliksemonderzoek gedaan onder 450 mensen in het onderwijs. De uitslag begint niet zo gunstig voor de bewindspersonen. Van de door ons ondervraagde leraren is 2% tevreden over de plannen die het kabinet heeft voor het onderwijs. 83% is ontevreden. 92% van de ondervraagden denkt dat het nieuwe kabinet onvoldoende zicht heeft op de echte problemen in het onderwijs. Ik stel voor dat de minister en de staatssecretaris vanaf hier meeschrijven. Wij hebben de mensen namelijk ook gevraagd wat er als eerste moet worden verbeterd. Ik noem de genoemde punten in de volgorde waarbij het meest genoemde punt vooraan staat. Men vroeg om kleinere klassen, het beëindigen van de stille bezuinigingen in het basisonderwijs en het aanpakken van de bureaucratie. Pas op de vierde plaats staat het opschorten van de nullijn, dus het ervoor zorgen dat de salarissen in het onderwijs weer gelijk optrekken met de inflatie. Leraren zijn dus niet de mensen die het hardst roepen om meer salaris. Zij willen graag beter werk. Dat ben ik wel weer eens met de VVD. Het zou echter wel fijn zijn als daar een beloning tegenover stond. Ik hoor hierop graag een reactie.

Als je goed naar leraren luistert, weet je wat er als eerste moet gebeuren in het onderwijs. De basis moet op orde worden gebracht. Dat betekent: kleinere klassen, minder papierwerk en meer tijd voor leerlingen. Dat zijn geen toverformules, maar vrij simpele zaken die werken. Waarom lezen we daarover zo weinig in de plannen van het kabinet?

Ook dit jaar worden de klassen in het basisonderwijs weer iets groter dan het jaar ervoor door sluipende bezuinigingen. Er wordt gezegd: per leerling gaat er netto meer geld naar het basisonderwijs. Dat is niet genoeg. Sterker nog, in de praktijk blijkt dat de kosten sneller stijgen. Wij voeren deze discussie nu al jaren. De voorgangers van de huidige bewindspersonen hebben daaraan niets willen doen. Gaan we een trendbreuk zien op dit vlak? Gaat de nieuwe staatssecretaris het basisonderwijs wél serieus nemen? Gaat hij bekijken hoe we dit kunnen tegengaan?

De conciërge verdwijnt uit de school, terwijl de werkloosheid onder allerlei groepen enorm toeneemt. Waarom kiest de regering ervoor om de conciërgeregeling te stoppen? Vindt de staatssecretaris de conciërge niet van groot belang voor scholen?

Vele jongens en meisjes komen met een achterstand op school. Dat is heel erg. Erger is nog, dat die achterstand niet wordt weggewerkt. Er is jaren veel geld gestopt in het onderwijsachterstandenbeleid. Elk jaar komen er nieuwe initiatieven, weekendscholen, zomercursussen, voorschoolse educatie en ga zo maar door. Allemaal sympathiek, maar het zijn lapmiddelen. Kan de staatssecretaris mij uitleggen hoe het komt dat het in ons basisonderwijs niet lukt om die achterstanden weg te werken? Weten we eigenlijk hoe effectief al dat beleid is geweest voordat er nieuwe dingen bijkomen? Ook het voortgezet onderwijs kampt met problemen. Daar worden de klassen groter en daar komt de nadruk op toetsen. Wat zijn de plannen om meer academisch opgeleide leraren voor de klas te krijgen? Wat doet de staatssecretaris aan het terugdringen van het aantal onbevoegden? Hoe gaan wij ervoor zorgen dat duur vakonderwijs nog op heel veel plekken op het vmbo wordt gegeven en dat techniekopleidingen niet overal verdwijnen? Kan die idiote urennorm van tafel nu de PVV het niet meer voor het zeggen heeft? In het mbo moet van alles beter. Wat gaan deze curatoren met de rokende puinhopen doen? Gaan ze stoppen met de schaalvergroting? Stoppen ze met de concurrentie tussen roc's? Schaffen ze zinloze opleidingen af en zorgen ze voor een betere begeleiding van jongeren die dat nodig hebben? Gaan ze ervoor zorgen dat deze jongens en meisjes genoeg les krijgen van bevoegde docenten? Zorgen deze nieuwe bewindspersonen ervoor dat er afspraken komen over voldoende stageplekken? Gaan ze het voor werkgevers aantrekkelijker maken om die stageplekken te bieden?

Dan nog wat rechtse hobby's in het regeerakkoord. Die rare tendens van toegevoegde waarde meten, meer toetsen …

De voorzitter:

U hebt nog een minuut.

Mevrouw Smits (SP):

Dank. Dan kan ik iets rustiger spreken. De idiotie van het meten van toegevoegde waarde, van nieuwe papieren en toetsen en kijken of al die meesters en juffen wel hun best doen. Meer concurrentie tussen scholen. Excellentie. Mensen die dit soort flauwekul geloven, hebben geen idee waarom leraren voor de klas staan en wat ze motiveert. Zij willen het onderwijs niet beter maken, omdat ze het beter willen doen dan de buurschool. Ze willen het beter maken, omdat ze het beter willen doen voor hun leerlingen. Iedereen die verstand heeft van toetsen, weet waar je ze vooral niet voor moet gebruiken. Om ranglijstjes tussen scholen te maken. Ik verzoek de nieuwe regering om met die flauwekul te stoppen, ervoor te zorgen dat elke school goed wordt en om anders in te grijpen.

De heer Van Meenen (D66):

Ik wil mevrouw Smits iets vragen over die toegevoegde waarde. Volgens mij hebben wij daar blijkbaar een verschillend beeld van. Ik ben juist een groot voorstander van het meten van toegevoegde waarde, bijvoorbeeld om ervoor te zorgen dat vmbo-scholen die in een moeilijke omgeving staan met kinderen met multiproblemen er niet toe overgaan leerlingen te deur te weigeren omdat ze op één norm worden afgerekend met alle andere scholen in het land. Juist de toegevoegde waarde is in de ogen van mijn fractie datgene wat een school met een kind weet te bereiken. Dat is een prestatie van de school. Als ik het zo mag interpreteren, is mevrouw Smits er dan wel voor om dit maatgevend te maken voor de kwaliteit van een school?

Mevrouw Smits (SP):

Ik ben het ermee dat dit het belangrijkste is wat scholen moeten doen. Ze moeten kinderen verder helpen, zodat ze qua niveau verder komen dan het niveau waarop ze binnen zijn gekomen. Ik heb echter problemen met het maakbaarheidsdenken waarbij je de peuter aan het begin en aan het eind van de schoolperiode toetst en vervolgens de opbrengst meet. Als die opbrengst er is, dan kun je zeggen dat het een goede school is. Zo werkt het volgens mij niet in het onderwijs. Volgens mij getuigt het van vertrouwen in de professional, de leraar, als wij ervan uitgaan dat zij het het beste doen met de kinderen en dat wij vervolgens vragen hoe wij het nog beter kunnen maken. Volgens mij moet dat veel meer leidend zijn dan die rare meetopbrengsten. Ik zou de bekostiging daar inderdaad niet van af willen laten hangen.

De heer Van Meenen (D66):

Ik ook niet, maar het is toch wel van belang om het niveau van een kind aan het eind van een opleiding te meten? Vindt u niet?

Mevrouw Smits (SP):

Absoluut.

De voorzitter:

Mevrouw Smits is bijna door haar tijd heen.

Mevrouw Smits (SP):

Ik heb nog een halve minuut.

De voorzitter:

Eerst nog een interruptie.

Mevrouw Straus (VVD):

Mevrouw Smits is nu heel kritisch over het toetsen aan het eind en aan het begin, maar je doet ook toetsen tussendoor. Is zij het niet met de VVD eens dat het juist heel erg belangrijk is om af en toe tussendoor te toetsen en dit goed vast te leggen in het leerlingvolgsysteem om op die manier als het ware te kunnen anticiperen op mogelijke problemen die een kind gaat krijgen bij een vervolgopleiding?

Mevrouw Smits (SP):

Ja, maar ik vind het dom om de kwaliteit van scholen daarop te beoordelen. Ik vind het nog dommer om de financiering van scholen daarvan te laten afhangen.

Mevrouw Straus (VVD):

Mevrouw Smits begon haar betoog met de opmerking dat je ervoor moet zorgen dat kinderen goed aan een vervolgopleiding kunnen beginnen, maar daarvoor is toch nodig dat je die toetsmomenten tussendoor inbouwt? Die toetsen hebben dan toch ook invloed op de kwaliteit van het onderwijs?

Mevrouw Smits (SP):

Nee. Toetsen zijn een meetinstrument voor de leraar om te kijken waar de leerling staat. De leraar heeft invloed op de kwaliteit van het onderwijs. Hij kan het op basis daarvan verbeteren. Toetsen zijn er niet voor om ons gelukkig te maken, zodat wij schijnveiligheid hebben dat we alles hebben dichtgeregeld.

De heer Beertema (PVV):

Ik vind dit een enigszins karikaturaal beeld van toetsen. Uit de woorden van mevrouw Smits begrijp ik dat bijvoorbeeld een zwarte school in Rotterdam-Zuid helemaal niet meer voor bekostiging in aanmerking zou kunnen komen omdat de resultaten daar te weinig zijn.

Mevrouw Smits (SP):

Nee, nee, nee.

De heer Beertema (PVV):

We hebben het toetsinstrument toch ook nodig om te kijken of de leraren hun werk goed doen, hun corebusiness?

Mevrouw Smits (SP):

Ja, en dat hebben we in het voortgezet onderwijs in het eindexamen. Dat is de plek waar het thuishoort. Je kunt als lerarenteam in het basisonderwijs kijken hoe het met een toets is gegaan. Maar u begrijpt mij verkeerd als u zegt dat wat ons betreft de financiering van scholen iets te maken heeft met de opbrengst in de toetsen. Sterker nog, die zwarte school zou uitstekend gefinancierd moeten worden omdat het daar veel meer werk is om de toegevoegde waarde groot te houden dan op een keurig wit schooltje in Maarssen.

De heer Beertema (PVV):

Wat bedoelt u dan precies met de uitspraak dat er te veel toetsen zouden zijn en dat dit allemaal niet goed is?

Mevrouw Smits (SP):

Ik bedoel het voornemen om kinderen al van jongs af aan te toetsen om de toegevoegde waarde te meten en de beoordeling van scholen af te laten hangen van deze toetsresultaten. Zoals we allemaal weten bestaat er het risico van teaching to the test, namelijk dat er wordt onderwezen wat in de toets staat. We hebben daar vele discussies over gehad. Ons basisonderwijs en ons voortgezet onderwijs zijn wat mij betreft breder dan dat. Het moet, zoals de heer Beertema zelf al zei, ook over vorming en ontwikkeling gaan. Ik ben ervoor dat het eindniveau wordt getoetst, maar hoe meer je wilt vastleggen in door het land opgelegde toetsen voorafgaand aan dat eindniveau, hoe meer bureaucratie en papieren werkelijkheid je krijgt.

De heer Beertema (PVV):

Mevrouw Smits wil dus dat toegevoegde waarde helemaal niet wordt gemeten.

Mevrouw Smits (SP):

Zo min mogelijk.

Voorzitter. Nog zo'n hobby van dit kabinet is om weer te bezuinigen op de speciale zorg in scholen. Het leerwegondersteund onderwijs en het praktijkonderwijs werden net al genoemd. We hebben net ook gehoord dat de VVD geen idee heeft hoe deze bezuiniging moet worden ingevuld. Ik vind het dan naïef om te zeggen: we wachten tot 2015; het staat nog niet in de plannen. Dit zijn de meest kwetsbare leerlingen. Er zaten dit voorjaar 11.000 mensen in de Arena om te protesteren tegen de bezuinigen op wat hier altijd passend onderwijs wordt genoemd. Hoe haal je het dan in je hoofd om weer met zo'n plan te komen, zo vraag ik de bewindspersonen.

Ik richt nog een speciaal woord tot de staatssecretaris. Als wethouder in Den Haag heeft hij goede dingen gedaan tegen de segregatie in het onderwijs. Hij heeft gezegd dat je samen naar school moet. Ik denk dat er een alinea is weggevallen in het regeerakkoord, want ik lees niks meer over de bestrijding van segregatie in het onderwijs. Misschien kan hij mondeling toelichten wat het kabinet daaraan gaat doen.

Tot slot ...

De voorzitter:

U praat in de tijd van anderen inmiddels, van uw eigen fractie.

Mevrouw Smits (SP):

O, o, wat erg.

Stop met de nullijn, stop met het vergroten van klassen, los de problemen in het mbo op, onderzoek het bestuursmodel en rommel niet te veel aan de arbeidsvoorwaarden van de leraren. Je kunt niet blijven nemen van die mensen. Je zult ze ook eens wat moeten geven. Verover het onderwijs terug van de managers. De samenleving moet erover gaan: ouders, leraren en leerlingen. Er moeten kleine scholen zijn met voldoende budget. De overheid moet er te allen tijde zijn om hun belangen veilig te stellen. Zij moet niet wegkijken, maar zich er actief mee bemoeien.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Collega Smits vroeg het al: gaat dit nieuwe paarse kabinet een eind maken aan het oude paarse beleid van schaalvergroting en losgezongen managementlagen? Er is hoop. Ik heb hier een boekje met de titel "Leven na Paars" van mevrouw Jet Bussemaker. Ik zal eens wat voorlezen van pagina 12. Dit is heel inspirerend; de minister is dat met mij eens. Zij schrijft: "Een samenleving waarin alles, van de opvang van kinderen en de zorg voor ouderen tot het milieu, te koop is en in geld wordt uitgedrukt, leidt tot een erosie van het moreel kapitaal van de gemeenschap." Aldus mevrouw Bussemaker. U begrijpt dat dit boek op mijn nachtkastje ligt. Stoppen met achterover leunen en gaan staan voor goed onderwijs zou namelijk de doelstelling moeten zijn. In de Grondwet staat niet voor niets dat de regering verantwoordelijk is voor het onderwijs, niet voor het stelsel maar voor het onderwijs.

Problemen zoals met Amarantis doen zich ook in het hoger onderwijs voor. Er is sprake van grote hogescholen met bestuurders die weinig oog hebben voor onderwijs. De minister heeft op dat terrein kansen. Er is op dit terrein namelijk een wetsvoorstel van haar voorganger. De net ingediende wet kwaliteit hoger onderwijs bevat goede aanknopingspunten voor beter toezicht, maar de grote vraag over het bestuursmodel blijft liggen. Bestuurders kunnen met die wel beter aangepakt worden, maar het gaat natuurlijk om het voorkomen van wanbeleid. Dan moet je ook kijken naar de organisatie van het onderwijs, de schaalvergroting, de autonomie van bestuurders en de perverse financiering. Durft het kabinet dit aan? Graag krijg ik hierop een reactie.

De voorzitter:

De eerste reactie komt van de heer Van Meenen van D66.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Kijk eens aan.

De heer Van Meenen (D66):

Het gaat volgens mij om de wet "kwaliteitsborging". Wij weten hier altijd mooie etiketjes te plakken op dingen die eigenlijk helemaal niet zo mooi zijn. Is de heer Van Dijk het met mij eens dat die wet eigenlijk helemaal niet gaat over het toezicht op het functioneren van besturen, maar juist over toezicht op docenten? Is het daarom niet een heel slechte wet? Versterkt deze wet niet het wantrouwen dat in ieder geval in de afgelopen jaren vanuit Den Haag aan docenten is tentoongespreid?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Die wet is er gekomen na massieve druk van de Tweede Kamer na de incidenten op hogeschool Inholland. Ik heb al gezegd dat er een aantal goede zaken in staan voor het aanpakken van bestuurders. Het is natuurlijk de hoogste tijd dat dit gebeurt. Het is absurd dat bestuurders van hogeschool Inholland er een puinhoop van maakten, dat oud-staatssecretaris Zijlstra het geld van hun declaraties wilde terugvorderen, maar dat dit niet kon. Hij kon slechts geld weghalen bij de hogeschool, bij het onderwijs dus. Die bestuurders lagen nog een palmboom te relaxen, terwijl het geld bij het onderwijs werd weggehaald. Schandalig!

De heer Van Meenen (D66):

De heer Van Dijk geeft geen antwoord op mijn opmerking dat deze wet vooral het toezicht op docenten verscherpt. Wat vindt hij daar dan van? Wij komen er nog over te spreken natuurlijk.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De heer Van Meenen heeft gelijk. Die wet omvat een set aan maatregelen. Ik zei net al dat ik het niet goed vind dat daarin niet de oervraag over het bestuursmodel wordt gesteld. Het gaat inderdaad om meer toezicht op docenten, opleidingen en instellingen. Ik wil daar graag naar kijken en dan worden wij het vast eens over verbetervoorstellen.

Hoeveel investeert het kabinet nu precies in hoger onderwijs? Het Centraal Planbureau stelt dat het kabinet in 2017 1 miljard bezuinigt en 900 miljoen investeert in onderwijs. Dat is per saldo toch echt een bezuiniging van 100 miljoen. Wat gaat er dan precies naar onderwijs? 900 miljoen, waarvan 200 miljoen voor het terugdraaien van de langstudeerboete. Er blijft 700 miljoen over. Daarvan gaat weer 600 miljoen naar het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het mbo. Er blijft 100 miljoen over voor onderzoek en het aanpakken van het hoge collegegeld voor een tweede studie. Hartstikke goed dat er geld naar onderzoek gaat. Complimenten dat het aanpakken van het hoge collegegeld voor een tweede studie in het regeerakkoord is opgenomen. Ik vraag mij overigens wel af hoe het zit met studenten die na hun eerste studie een tweede studie gaan volgen. Houden zij ook recht op een laag collegegeld? Zo was het namelijk geregeld. Het lijkt mij mooi als wij dat op zijn minst tot het 30ste levensjaar kunnen regelen. Graag krijg ik daarop een reactie van het kabinet.

Maar goed, er komt dus geen cent bij voor het hoger onderwijs, voor docenten, begeleiding en schaalverkleining. Het is ook een boodschap naar de partijen – ik kijk even naar de heer Van Meenen – die altijd gezegd hebben dat het geld voor een leenstelsel ten minste ten goede moet komen aan het hoger onderwijs. D66 heeft dat altijd gezegd. Ik hoor het de heer Van der Ham nog zeggen in deze zaal, maar er komt niets van terecht. Tegelijkertijd wordt er hard bezuinigd op de studenten. Zij mogen betalen voor de plannen van het kabinet. Er komt een leenstelsel en de ov-kaart gaat eraan. Dat is een aanslag op de toegankelijkheid van het hoger onderwijs.

De heer Van Meenen (D66):

Even voor de goede orde, het leenstelsel van dit kabinet is nog lang niet het leenstelsel van D66. Juist over dit punt, het herinvesteren in onderwijs, zullen wij nog veel spreken. Dat is namelijk precies wat D66 wil. Het is ook de enige rechtvaardiging voor het leenstelsel.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Kijk, dit zijn woorden die we goed moeten onthouden. Het is dus een harde voorwaarde van D66 dat het geld van het schuldenstelsel, excuus, het leenstelsel, terugkomt in het hoger onderwijs. Anders zet D66 er geen handtekening onder. Dat is genoteerd.

Het Centraal Planbureau schrijft ondubbelzinnig dat het leenstelsel zal leiden tot een afname van het aantal studenten. De HBO-raad spreekt van ten minste 15.000 studenten minder. Minder toegankelijkheid leidt tot minder kwaliteit. Het betekent namelijk hogere schulden, meer werken en minder kansen voor talenten. Erkent de regering dat? Hoe kijkt de regering naar de vele protesten tegen dit leenstelsel? Ik denk daarbij aan het onderzoek van de Landelijke Studenten Vakbond, dat gisteren naar buiten kwam. Drie kwart van de ouders vindt een leenstelsel onacceptabel. Volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau wil minder dan 30% een leenstelsel. Zeggen dat een leenstelsel sociaal of zelfs links zou zijn, is kortweg onnozel. Iedereen heeft baat bij toegankelijk hoger onderwijs, ook de bakker en de slager, bijvoorbeeld als hun kinderen willen studeren. Bovendien willen ook zij graag goede artsen en leraren. De financiering van het onderwijs doen we via de belasting, niet via een studietaks gebaseerd op het profijtbeginsel.

De heer Klaver (GroenLinks):

Deze rechtsrabiate onzin van de SP moet weersproken worden. Kan de heer Van Dijk mij vertellen hoeveel procent van de studenten in het hoger onderwijs uit arme gezinnen of uit rijke gezinnen komt?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nee.

De heer Klaver (GroenLinks):

20% van de jongeren in het hoger onderwijs komt uit arme gezinnen. Kan de heer Van Dijk mij misschien vertellen hoeveel meer je gaat verdienen als je een wetenschappelijke opleiding hebt afgerond in plaats van alleen maar de basisschool?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Eerst terug naar het eerste punt. Als het aandeel van jongeren uit arme gezinnen zo veel kleiner is dan het aandeel van jongeren uit gezinnen met hogere inkomens, moet dat een uitdaging zijn om een toegankelijk stelsel van studiefinanciering te maken, in plaats van dit af te breken. Wat was uw tweede vraag ook al weer?

De heer Klaver (GroenLinks):

Hoeveel meer gaan mensen verdienen als ze een wetenschappelijke opleiding hebben afgerond?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat valt reuze tegen, zeker in het hbo. Luistert u maar eens goed naar de heer De Graaf, de voorzitter van de HBO-raad. Hij zit hier ook. Hij wijst erop dat een gemiddelde hbo-afgestudeerde helemaal niet zo veel gaat verdienen. Dan hebben we het over verpleegkundigen en leraren in het vmbo en het basisonderwijs. Deze leraren verdienen in het begin ongeveer € 1.500. Daarvan moeten ze van GroenLinks € 150 terugbetalen, door middel van het schuldenstelsel. De heer Klaver noemt dit links, maar ik noem het eerder "groenlinks".

De voorzitter:

Mijnheer Klaver, wij hebben afgesproken dat iedereen twee vragen heeft, maar omdat u wordt uitgedaagd, mag u nog een keer. Het werkt echter niet zo dat "fuikvragen" niet meetellen.

De heer Klaver (GroenLinks):

Het is zo jammer als mensen er recht inzwemmen. Mensen die hbo hebben gedaan, verdienen gemiddeld 60% meer. Voor het wo is het 80% meer.

De voorzitter:

En nu de vraag?

De heer Klaver (GroenLinks):

Je ziet dus dat er veel profijt in zit. Waarom zegt de SP dat de bakker op de hoek moet meebetalen aan het salaris van die advocaat, die 80% meer gaat verdienen dan iemand die alleen lager onderwijs heeft gedaan? Ik snap niet wat daar links aan is.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit is zo'n gedateerde redenering. Wouter Bos heeft deze ook ooit geprobeerd, maar hij gebruikt haar ook al niet meer. Ik raad u aan om op te houden met die vergelijking met de bakker. Die bakker wil ook dat zijn kinderen studeren. Die bakker wil ook graag naar een arts. Onderwijs betalen we via de belasting en we gaan geen aparte studietaksen maken.

Daarom stel ik voor om te stoppen met het begrip "sociaal leenstelsel". Het is namelijk misleidend. De jongerenbeweging van de SP, ROOD, heeft een prijsvraag ingesteld met de vraag: wie heeft een goed alternatief? Ik nodig u allen nu uit om mee te denken. Ik geef er alvast een paar mee. Ingezonden zijn: "Samsoms schuldenstelsel", "geen talenten, maar centenstelsel" en "selectie aan de portemonnee". Die laatste vind ik zelf erg goed. Meedoen kan nog. Selectie aan de poortemonnee. Ja, dat is even doordenken.

Ook de ov-kaart wordt afgeschaft. Dit is al gauw € 1.500 per jaar aan reiskosten extra. De minister had wel een oplossing: de student moet maar dichter bij zijn opleiding gaan wonen. Er worden alleen geen studentenkamers meer gebouwd. Waarom heeft de Partij van de Arbeid dit laten gebeuren? Zij sprak vorig jaar nog van een "treintaks". Gisteren hebben wij meer dan 50.000 handtekeningen in ontvangst genomen tegen het afschaffen van de ov-kaart. Het draagvlak daarvoor is minimaal. In de Eerste Kamer heeft de regering zelfs geen meerderheid voor deze plannen. Waarom dan volharden? Laat het kabinet zijn kostbare tijd aan nuttige zaken besteden.

Er is goed nieuws vanuit het kabinet. De aanpak van topsalarissen van bestuurders wordt nu eindelijk gerealiseerd. Graag krijgen wij een compleet overzicht van bestuurders die nu nog te veel verdienen en horen wij wanneer dat volgens het kabinet verleden tijd moet zijn. Er staat nog een veelbelovende zin in het regeerakkoord: het kabinet gaat voorstellen doen om het bestuur in de publieke sector te verbeteren. Dit sluit aan op de eerdergenoemde motie om te zoeken naar een ander bestuursmodel. Kan de regering al toelichten hoever zij daarmee is? Hoe wordt de macht van bestuurders nu ingeperkt? Welke sancties gaan er komen?

Er komen ook maatregelen voor de menselijke maat in het onderwijs. De bekostiging wordt daarop geënt. Dat staat in het regeerakkoord. Kan de minister dat toelichten?

De voorzitter:

U hebt nog anderhalve minuut.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Er zijn al moties op dat punt aangenomen. Graag krijg ik een toelichting hoe de minister dit gaat doen.

Ook vraag ik de minister hoe zij aankijkt tegen die enorme fusies. Ik noem als voorbeeld die van de Hogeschool van Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam. Dat is een enorm conglomeraat geworden. Heeft zij ooit weleens gedacht: eigenlijk is dit vreemd; je zou dat moeten opsplitsen? Dat past perfect in het verhaal van de menselijke maat.

Er is gesproken over derivaten. De inspectie deed onderzoek en pardoes werden de UvA en de VU door elkaar gehaald. Er zijn excuses aangeboden, maar hoe kon zo'n fout gebeuren? Zo'n rapport wordt toch ook aan bestuurders voorgelegd?

Er komt extra geld voor onderzoek. Waar gaat dit geld heen, naar de topsectoren of ook naar fundamenteel onderzoek? Wat vindt de minister van de vermarkting van het onderzoek, onderzoek dat steeds meer in dienst staat van het bedrijfsleven? Red Bull financiert bijvoorbeeld voor € 350.000 onderzoek aan de Universiteit Utrecht. De conclusie is: Red Bull is goed voor de rijvaardigheid. Dit komt in de buurt van een zekere onderzoeker, over wie wij meer hoorden. Daarom zijn goede spelregels nodig, bijvoorbeeld de verklaring van onafhankelijke wetenschap van de KNAW.

De commotie rond de affaire Stapel geeft stof tot nadenken. De man heeft de wetenschap beschadigd. Wat gaat de minister doen om dit te voorkomen? Wat vindt zij van de aanbevelingen van de commissie-Levelt, het aanstellen van een onafhankelijk vertrouwenspersoon, bescherming van klokkenluiders en betere begeleiding van promovendi? Deelt zij de mening dat zij als werknemers en niet als studenten moeten worden behandeld?

Er komen prestatieafspraken en profilering. Leidt dat ertoe dat gewaardeerde studies worden opgeheven? De Rijksuniversiteit Groningen stopt met Fins, Hongaars en Deens. Utrecht stopt met theologie en Portugees. Hoe zit het met het basisaanbod van studies?

Ik ga afronden, voorzitter.

De voorzitter:

U praat in de tijd van uw collega.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Hoe zit het met de financiering van de onderzoeksscholen? Daarover zijn toezeggingen gedaan, maar deze worden niet nagekomen. Graag krijg ik daarop een reactie.

Onderwijs staat niet in dienst van de economie. Dat ben ik volledig eens met de minister. Onderwijs moet een breder doel hebben: kritische vorming en bewustzijn over je plaats in de maatschappij. Dat begint bij de basisschool en komt tot een climax op de universiteit, de plek waar denkbeelden ontstaan die ons verder brengen, want er is leven na Paars.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Voorzitter. Allereerst mijn excuses, want ik ben snipverkouden. Als ik af en toe stop, weten de leden waardoor dat komt, niet door emotie of anderszins maar gewoon door verkoudheid.

Als nieuwbakken woordvoerder beroepsonderwijs zou ik heel graag meteen beginnen met de kern van mijn verhaal, namelijk dat de "B" terugmoet in het beroepsonderwijs. Helaas zorgt de casus Amarantis ervoor dat ik het eerst zal moeten hebben over de "b" van bestuurders. Even voor de goede orde, ik zal het beroepsonderwijs bespreken en mijn collega Mohammed Mohandis zal straks de andere onderwerpen bespreken.

Ik kom op de casus van Amarantis. De bestuurders van Amarantis zorgden niet voor goed het beroepsonderwijs, maar zij zorgden wel heel erg goed voor hun eigen portemonnee. Uit het rapport dat maandag aan de minister werd gepresenteerd, blijkt dat velen rondom die school hebben gefaald. Niet alleen had de inspectie of de raad van toezicht of het ministerie beter moeten opletten, maar ook hadden de bestuurders zelf hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Er waren immers genoeg signalen. Het is duidelijk dat de inspectie in het vervolg beter moet optreden. Maar welke lessen trekt de minister uit dat rapport en al die akelige conclusies? Ik vraag de minister om te komen tot een nieuwe visie op governance in het onderwijs, met meer zeggenschap voor deelnemers, ouders en docenten. Zij verdienen een rol in het toezicht op het bestuur. Kortom, er zal een brede discussie worden gevoerd, ook met de vaste Kamercommissie, over een systeem waarbij de controle scherper kan en waarbij de minister kan ingrijpen voordat het te laat is. De AOb riep ons ook daartoe op in een heel aardige brief, waarin staat dat de intelligente Kamerleden toch moeten snappen dat dit anders moet. Ik vind dat wij allemaal intelligente Kamerleden zijn. Daarom vraag ik of wij het er allemaal over eens zijn dat wij het hierover moeten hebben. Die vraag stel ik met name aan de minister: moeten we het hier met elkaar over hebben?

De heer Van Meenen (D66):

Mag ik uit de woorden van mevrouw Jadnanansing opmaken dat zij net als D66 nu al tot de conclusie is gekomen dat de medezeggenschap in ieder geval moet worden versterkt en dat de positie van docenten en studenten in het mbo en in het hoger onderwijs moet worden versterkt?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Wij zijn het absoluut eens met de opvatting dat de medezeggenschap moet worden versterkt. Uit de krant heb ik begrepen dat de heer Van Meenen daar heel vergaande voorstellen voor heeft. Die willen we absoluut nog even bekijken. Maar wij onderschrijven van harte het idee dat de mensen meer in positie moeten worden gebracht en dat de medezeggenschap daar een goede rol in kan spelen.

De heer Van Meenen (D66):

Zo vergaand is het voorstel niet. Het voorstel betreft namelijk een heel eenvoudige verschuiving van de adviesbevoegdheid naar de instemmingsbevoegdheid op het gebied van geld. Daarbij gaat het namelijk mis. Het evenwicht is hier en daar een beetje zoekgeraakt. De focus moet volgens ons komen te liggen op onderwijs. Er zijn maar twee partijen die daar garant voor staan, namelijk de deelnemers, dus studenten, en de docenten. Is mevrouw Jadnanansing het met mij eens?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik ben het absoluut met de heer Van Meenen eens dat we, veel meer dan we nu doen, moeten kijken naar de rol van de ouders en anderen die tot nu toe een rol hebben gespeeld. Dit geldt natuurlijk ook voor de rol van de docenten. Docenten hebben namelijk vaak snel door dat er iets niet zo goed gaat op een school, om het maar heel eufemistisch uit te drukken. Dat blijkt uit alle e-mails die we hierover krijgen. We moeten die signalen sneller oppikken dan we tot nu toe hebben gedaan. Ik sta dus zeer welwillend tegenover het voorstel van de heer Van Meenen om daar met elkaar een goede en brede discussie over te voeren en om te bekijken of we de medezeggenschap kunnen versterken.

De heer Duisenberg (VVD):

Is mevrouw Jadnanansing het in het kader van deze discussie met mij eens dat we hierbij zeker ook artikel 23 en de werking daarvan moeten betrekken? Is zij het met mij eens dat alle hogescholen bijzonder zijn in dit verband?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Als Amarantis iets heeft aangetoond, dan is het wel dat er op heel veel fronten heel veel mis is gegaan en dat we geen enkele discussie en geen enkel onderwerp uit de weg moeten gaan. Sterker nog, we moeten heel veel zaken met elkaar bespreken. Amarantis verplicht ons daar min of meer toe.

Voorzitter. De AOb heeft ons een aantal suggesties gemaild. Ik ben benieuwd wat de minister daarvan vindt. De AOb heeft een aantal aanbevelingen gedaan om tot een zeer verscherpt financieel toezicht te komen. Wat vindt de minister daarvan? Ik roep ook de bestuurders in de publieke sector en de raden van toezicht op om elkaar op foutief gedrag aan te spreken. Uit de brief van afgelopen vrijdag van de MBO Raad maak ik in ieder geval op dat die wake-upcall wel is doorgedrongen, maar nu is het natuurlijk zaak dat ook alle aangesloten scholen zich hieraan gaan houden.

Het toezicht heeft gefaald op alle fronten. Ik ben het eigenlijk ook wel eens met de stelling dat we niet alleen moeten kijken naar anderen maar ook naar onszelf als politiek. We moeten het ons ook aantrekken wat er fout is gegaan. We willen het met zijn allen wel hebben over kwaliteit van het onderwijs – dat is terecht, want daar zou het alleen maar over moeten gaan – maar kwaliteit van het onderwijs komt er alleen als instellingen die ermee te maken hebben van hoge kwaliteit zijn. We eisen van onze jongeren dat ze over voldoende reken- en taalvaardigheden beschikken. We eisen dat ze hun opleiding afmaken en dat ze up-to-date zijn voor de arbeidsmarkt. Dat zijn terechte eisen, maar zo kunnen ze ook van ons als politiek eisen dat er bij wantoestanden op hun school meteen wordt ingegrepen. Zo kunnen ze ook eisen dat de inspectie goed kijkt naar de besteding van gelden. Zo kunnen ze ook eisen dat de raad van toezicht goed kijkt naar de bestedingen en naar wat er speelt op de eigen school. Een terechte eis zou volgens mij ook zijn dat we het bestuur een verbod geven om op allerlei dure, veraf gelegen kantoorlocaties met elkaar te zetelen. Ze behoren wat ons betreft gewoon op school thuis. Dat heeft natuurlijk een veel diepere betekenis. De leden van zo'n bestuur moeten namelijk precies weten wat er op hun school speelt. Ze mogen zich niet gedragen als CEO, ze moeten de directie van zo'n school zijn en moeten weten wat er daar gebeurt.

De heer Beertema (PVV):

Ik vind dat toch wel een wat naïeve voorstelling van zaken. Dan moeten we hier vanuit de Kamer al dat soort gedetailleerde missives uitvaardigen van "u mag niet in een bestuurskantoor op de Zuidas of weet ik waar gaan zitten". Het is toch veel handiger om in te grijpen in die lumpsum? Als we uitgaan van 80:20, waarbij 80% gaat naar het primaire proces en 20% naar overhead en huisvesting, moeten dat middenveld en al die bestuurders zelf maar zien hoe ze dat gaan doen. Dan laat je ook die bestuurders in hun waarde. Dat is ook hun professionele taak. Op dat moment heb je het dan toch ook ingekaderd?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Dat is een deel van de discussie. In een vorige periode was ik woordvoerder hoger onderwijs. Ik had dan sessies met jongeren waarin we spraken over wat goed was en wat beter kon. Die sessies heb ik nog steeds maar nu met mbo-studenten. Zij geven daarbij aan dat het hun opvalt dat hun bestuur, de mensen die over hen gaan, geen idee hebben van wat er op hun school gebeurt. Dat verbod heb ik min of meer gekscherend genoemd, maar wel met de intentie om de discussie hierover met elkaar aan te gaan. Het kan toch niet zo zijn, dat de bestuurders ergens op de Zuidas huizen en er vervolgens van alles misgaat op hun school? Ik kreeg laatst een mailtje van iemand die schreef dat er op hun school niet meer in een lokaal kan worden lesgegeven en dat dit daarom op de gang gebeurt. Bovendien kwamen de schoonmakers niet meer na schooltijd maar tijdens schooltijd, omdat het anders te duur zou worden. En, oeps, ze moesten precies daar waar die jongeren les kregen, gaan schoonmaken. Welnu, we kunnen het hebben over kwaliteit en daarover allerlei mooie vergezichten schetsen, maar dit is de dagelijkse praktijk en dit moet dus niet kunnen. Als zo'n bestuurder dit zou aantreffen op zijn school, zou hij toch echt van goede huize moeten komen om dat te verdedigen.

De heer Beertema (PVV):

Maar volgens mij helpt het niet om eindeloos met die studenten te praten. Ik ken die voorbeelden ook. Ik heb 34 jaar lang van al dat soort gekke dingen te lijden gehad. Mevrouw Jadnanansing is PvdA-lid en ik wijs haar erop dat een heleboel van die bestuurders prominente PvdA-leden zijn. Ik zou zeggen: ga met hen een pizzaatje eten en ga hun de oren wassen. Dat de leerlingen het weten, weet ik ook wel. Het gaat erom dat die bestuurders eindelijk tot inzicht komen. Het hele onderwijs is opgedeeld in allerlei politieke bloedgroepen. Doe daar wat aan, zou ik zeggen.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Mij gaat het primair om de jongeren en dat zij goed onderwijs krijgen. Ik spreek hier als woordvoerder onderwijs en natuurlijk ook in mijn hoedanigheid van lid van de PvdA-fractie, maar ik houd daarbij het belang van de jongeren primair in het oog. Natuurlijk heeft de heer Beertema gelijk als hij zegt dat wij al die bestuurders moeten aanspreken. Daarom ben ik mijn betoog daar ook mee begonnen. Ik wilde zo graag beginnen met de B van beroepsonderwijs, maar ik moest helaas beginnen met de B van bestuurders. Alle bestuurders, van welke politieke kleur dan ook, horen zich dit aan te trekken. Zij horen te staan voor onderwijs waarbij het niet nodig is dat jongeren op de gang lessen volgen.

Mevrouw Smits (SP):

Mevrouw Jadnanasing zei net iets heel verstandigs: we horen van de jongeren dat de besturen geen idee hebben van wat er in de scholen gebeurt. Zij heeft daar hartstikke slimme dingen over gezegd. In het verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid staat dat het opvallend en veelzeggend is dat we in Nederland wel de minimumomvang van een school hebben vastgesteld, maar niet de maximumomvang. Mevrouw Jadnanansing, zullen wij vandaag samen de minister oproepen om de maximumomvang van een school vast te leggen?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Dan moeten wij daar met elkaar nog beter over gaan praten. Ik vind echt dat de casus van Amarantis ervoor heeft gezorgd dat wij serieus met elkaar gaan spreken over heel veel dingen die wij eerder als vaststaand hebben aangemerkt.

Mevrouw Smits (SP):

Dit verkiezingsprogramma heeft een soort van eeuwigheidswaarde. Ik weet dat de Partij van de Arbeid altijd staat voor haar verkiezingsprogramma. Als mevrouw Jadnanansing vandaag niet samen met mij de maximumomvang kan vaststellen, zullen wij dan wel samen aan de minister vragen of zij een plan wil opstellen voor een actieve schaalverkleining in het onderwijs? Daar moet zij zich dan toch in kunnen vinden?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Laten wij het daar straks even over hebben. Dan kom ik daar in tweede termijn op terug. Na Amarantis moet alles bespreekbaar zijn.

De toestand bij Amarantis is zorglijk, maar leidt af van hetgeen waar het naar mijn mening in het beroepsonderwijs om moet gaan. Ik zei het al: de B moet echt terug. De kracht van het beroepsonderwijs ligt steeds in het maken van een koppeling met de participatie van bedrijven op verschillende niveaus. Het is niet alleen belangrijk om bedrijven te betrekken bij het formuleren van de eisen voor de beginnende beroepsbeoefenaar. De rol die een bedrijf kan spelen als leerbedrijf is nog belangrijker. Het leerproces speelt zich immers voor 50% van de onderwijsdeelnemers voornamelijk af binnen de muren van het leerbedrijf.

De voorzitter:

Mijnheer Beertema, u staat met de rug naar de spreker. Dat vinden wij niet beleefd.

Mijnheer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):

De woorden van mevrouw Jadnanansing zijn mij uit het hart gegrepen: natuurlijk, de versterking van de samenwerking met het bedrijfsleven et cetera. Grote delen van de opleiding spelen zich daar af. Het is dan wel heel jammer dat dit kabinet het voornemen heeft om 200 miljoen te bezuinigen op de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen onderwijs, de zogenaamde WVA-onderwijs. Juist door die wet is het immers mogelijk dat het mkb steun krijgt om al die stages en leerplekken te realiseren. Wat vindt mevrouw Jadnanansing van die bezuiniging?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik kan het fout hebben, maar als ik het goed heb begrepen, komt daar een subsidieregeling voor in de plaats. Daarmee moet al een aantal zaken worden opgevangen.

De heer Van Meenen (D66):

Dat noemen wij bij ons in de fractie "het Rutterekenen": je pakt 400 mijoen af en je geeft 200 miljoen terug. Dan kun je natuurlijk de nadruk gaan leggen op de 200 miljoen die je teruggeeft, maar die 400 miljoen mag niet uit beeld verdwijnen. Per saldo is het een bezuiniging van 200 miljoen. Vandaag staat een artikel in de krant waarin mevrouw Jadnanansing een pleidooi houdt voor techniek. Juist van deze regeling wordt in het technisch mkb enorm veel gebruikgemaakt om mensen op te leiden. Mijn vraag is daarom nogmaals wat mevrouw Jadnanansing van deze bezuiniging vindt.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik zei het al. Ik wacht het antwoord van de minister in dezen af, maar volgens mij komt daar een subsidieregeling voor in de plaats. We moeten kijken of die afdoende is.

De heer Klaver (GroenLinks):

Er komt een subsidieregeling voor in de plaats. De heer Van Meenen heeft het duidelijk gezegd: er wordt 400 miljoen bezuinigd en er wordt 200 miljoen geïntensiveerd. Per saldo blijft er dus een bezuiniging van 200 miljoen over. Hoe beoordeelt mevrouw Jadnanansing die bezuiniging?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik moet eerlijk zeggen dat ik de heer Klaver dat antwoord schuldig moet blijven. Ik wil daar graag in tweede termijn op terugkomen omdat ik het antwoord niet goed weet.

De heer Klaver (GroenLinks):

Het staat in het regeerakkoord. Met alle respect …

De voorzitter:

Mevrouw Jadnanansing komt hier in tweede termijn op terug.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ja.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik wilde zeggen dat ik graag wil wachten totdat zij daar in tweede termijn op terugkomt. Het staat echter gewoon in het regeerakkoord. Ik vraag gewoon om een politieke appreciatie; het gaat niet om een technisch punt.

De voorzitter:

Kunt u die politieke appreciatie nu geven?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Mijn politieke appreciatie is dat ik tevreden ben als de minister straks een goede uitleg geeft en ons kan overtuigen van het feit dat er genoeg overblijft voor deze jongeren, dat de bedrijven en de jongeren kunnen zorgen voor de B in het beroepsonderwijs.

Bij de onderwijskwaliteit is de focus vooral gericht op de onderwijsinstelling. Terecht, maar toch ook niet helemaal, want ook de leerbedrijven zouden als onderwijslocatie meer aandacht kunnen krijgen. De versterking van de positie van het leerbedrijf, de deskundigheid van de praktijkopleiders en de versterking van de driehoek leerbedrijf, onderwijsinstelling en de regio zouden tegemoetkomen aan het gewenste toekomstige vakmanschap van onze jongeren.

Het beroepsonderwijs heeft veel stages nodig. Steeds vaker bereiken ons berichten dat jongeren geen stage kunnen vinden. Zij hebben die stage broodnodig om hun opleiding af te maken. Daarom roep ik de minister op om met een stageoffensief te komen dat ertoe leidt dat per regio afspraken worden gemaakt tussen bedrijfsleven en scholen. In maart moet al duidelijk zijn dat er genoeg stageplaatsen zijn voor het jaar daarop. Bovendien moet een groep bedrijven in één branche garant staan. De bedrijven moeten elkaar helpen zodat niemand zijn opleiding vroegtijdig hoeft te staken.

Wij kunnen hier wel spreken over de B die terug moet komen in het beroepsonderwijs, maar in de samenleving wordt op een rare manier naar het beroepsonderwijs gekeken. De educatiewedloop om toch vooral maar op het havo terecht te komen, is daarvan een goed voorbeeld. Een trots vakman word je niet vanzelf. Dan is natuurlijk de terechte vraag hoe je ervoor zorgt dat dit imago wordt opgekrikt. Laten wij beginnen door hier en nu en in ieder debat aan te geven hoe belangrijk deze jongeren zijn voor onze kennis- en maakeconomie. Wie repareert straks onze verwarming, auto of fiets? Wie haalt de oogst van het land en trekt het onkruid uit de grond? Vakmanschap is meesterschap en een hamer kunnen vasthouden, is ook in onze kenniseconomie goud waard.

Natuurlijk is eerlijkheid geboden. Niet iedere mbo-opleiding leidt meteen goed op naar een baan. Er is een mismatch tussen het opleidingsaanbod en de behoefte van de arbeidsmarkt. Eerlijke voorlichting, goede begeleiding en matchingsgesprekken kunnen daarbij helpen.

De B terug in het beroepsonderwijs heeft ook te maken met taalvaardigheid. Iedereen moet die op een elementair niveau bezitten. Daarover bestaat geen verschil van mening. Het vorige kabinet heeft de lat heel hoog gelegd voor specifieke groepen. Nu blijkt dat dit te hoog is gegrepen. De e-mailberichten vliegen ons om de oren. Het betreft een grote groep jongeren die niet op 16- of 18-jarige leeftijd aan het gestelde taalniveau kunnen voldoen. Wat kan de staatssecretaris doen om te voorkomen dat deze groep leerlingen het onderwijs verlaat zonder startkwalificatie? Zou de huidige harde grens moeten worden ingeruild voor maatwerk? Zou het wenselijk zijn om deze jongeren te blijven stimuleren en vooruitgang te belonen, om hen te blijven begeleiden en in hun tempo hun taal- en rekenvaardigheden te laten bijspijkeren? Jongeren moeten op zo'n niveau hun taal en rekenen beheersen dat zij kunnen functioneren op de arbeidsmarkt en in de samenleving.

De heer Beertema (PVV):

Als mevrouw Jadnanansing zegt dat wij die harde knip moeten verlaten en maatwerk moeten gaan toepassen, zegt zij eigenlijk dat er een allochtonendiplomaatje moet komen. Bedoelt zij dat? Het is stuitend dat zij er nu voor pleit om dat idee van een eenduidig eindniveau te verlaten, omdat die jongeren een beetje zielig zijn en omdat zij er niets aan kunnen doen. Kom op! Dat taalniveau is heel gemakkelijk in te halen. Spreek de ouders aan op hun fundamentele opvoedingsverantwoordelijkheden door bijvoorbeeld vanaf het begin af aan thuis Nederlands te spreken. Dan is er niets aan de hand. Kom alsjeblieft niet aan met de term "maatwerk", want maatwerk is inderdaad een diploma voor de leerlingen die het allemaal niet zo goed kunnen bijbenen, terwijl dat nergens voor nodig is.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Niet iedere leerling die het niet kan bijbenen, is allochtoon. Dat ten eerste. Ten tweede horen wij deze zorgen vooral in het onderwijsveld. De mensen daar zeggen dat heel veel jongeren zullen uitvallen als wij de huidige niveaus zo houden. Moeten wij hen dan maar laten uitvallen? Moeten wij tegen hen zeggen: jammer voor je? Moeten we niet met elkaar gaan bekijken hoe we dat talent kunnen behouden, wat we wel met deze jongeren kunnen doen, in plaats van hen gewoon maar de straat op te schoppen?

De heer Beertema (PVV):

Ik zeg daarop: steek meer energie in die jongeren, geef meer lestijd, ga bijvoorbeeld vooral niet terug van 1040 uur naar die 800 uur, of wat het ook moet gaan worden bij die "modernisering" van de lestijd. Zorg dat zij op school zijn, en geef hun les. En zorg ervoor dat er thuis Nederlands wordt gesproken, zorg voor meer gelegenheid op scholen om dat bij te spijkeren, maar ga niet sleutelen aan het eenduidige eindniveau. Echt hoor, anders zullen we weer te maken krijgen met begrippen als "allochtonendiploma", net zoals bij het Cito nu al sprake is van een allochtonentest. Doe dit alsjeblieft niet, want dit is stigmatiserend en onnodig.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Het is stigmatiserend en onnodig om tegen mensen die vakvaardig zijn maar niet taalvaardig, te zeggen: je bekijkt het maar. Het is stigmatiserend als wij jongeren niet de kansen geven die zij mogen krijgen, in ieder geval van de Partij van de Arbeid. Wij gaan ervan uit dat je het beste uit elke jongere haalt. Of dat nu taalvaardigheid, rekenvaardigheid of vakvaardigheid betreft, we moeten het beste halen uit die jongeren.

De heer Bisschop (SGP):

Ik wilde dit moment gebruiken om mevrouw Jadnanansing bij te vallen in haar discussie met de heer Beertema, al ken ik de mores van de Kamer nog niet helemaal goed. Ik verbaasde me namelijk ten zeerste over iemand die ik hoorde zeggen dat hij 34 jaar onderwijservaring heeft, terwijl hij alle vmbo- en mbo-leerlingen door één mal wil halen. Dat kan niet.

De voorzitter:

Als het over de mores gaat: u kunt dat rustig doen, als u straks uw eerste termijn uitspreekt. Het is niet de bedoeling dat u nu met de heer Beertema in discussie gaat, terwijl mevrouw Jadnanansing spreekt.

De heer Bisschop (SGP):

Het probleem is dat ik een beetje te veel tekst heb, vandaar.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Dat is goed geprobeerd!

De voorzitter:

U kunt ook zeggen dat u te weinig zetels hebt.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Mag ik zeggen dat ik blij ben met deze bijval?

Ik ga afronden. Er wordt geroepen dat er een visie op het onderwijs moet zijn. Daar ben ik het natuurlijk mee eens; het zou raar zijn als ik het daarmee niet eens was. Maar die visie moet niet alleen hier worden bedacht, in Den Haag. Die moet worden bedacht in een samenspel tussen de docenten, jongeren en samenleving. Het moet een onderwijsvisie zijn waarin elke jongere het beste uit zichzelf kan halen, omdat de docent al vroeg in staat is om diens talent te herkennen en hem de juiste begeleiding weet te bieden. In een dergelijke toekomstvisie is de docent iemand die genoeg tijd heeft om zich te kunnen voorbereiden op de les, die genoeg tijd heeft om de jongere te begeleiden, die genoeg tijd heeft om maatwerk te kunnen bieden. Die docent weet zich gesterkt door een integer bestuur, waarvoor onderwijs gewoon centraal staat; niet de eigen portemonnee of de vriendjeskliek. Ten slotte bevat die visie ook een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, en de terugkeer van de B in het beroepsonderwijs.

Mevrouw Smits (SP):

Dat was een mooi slot, mevrouw Jadnanansing. Ik wilde u nog wat vragen. Het regeerakkoord spreekt van een nullijn voor leraren, hen eenvoudiger ontslaan, de afbouw van de oudedagdagen. Dat leidt tot allerlei dingen die de Partij van de Arbeid niet heeft gewild, maar de VVD wel. Wat heeft de Partij van de Arbeid daarvoor teruggekregen?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Hoewel ik die vraag heel graag zou beantwoorden, zou dat niet netjes zijn jegens mijn collega-woordvoerder. Hij zal daar zo meteen helemaal op terugkomen. Het lijkt me netjes om even op zijn tekst te wachten.

De voorzitter:

Als het antwoord maar komt, zou ik zeggen.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik verzeker u dat dit komt.

De voorzitter:

Als de leden zich nu een beetje inhouden met interrumperen, kan de volgende spreker nog net voor de lunch.

De heer Mohandis (PvdA):

Voorzitter. Laat elk talent tot zijn recht komen! In de eerste maanden van mijn Kamerlidmaatschap bezocht ik diverse scholen. Ik sprak daar met leerlingen, studenten, leraren, ouders en diverse betrokkenen in het onderwijs. Het is fantastisch en inspirerend om te zien hoe al die leraren met passie hun best doen om de talenten van morgen te voorzien van goed onderwijs. Het inspireert mij om als gastdocent van tijd tot tijd voor de klas te gaan staan en om met leerlingen, scholieren en studenten in discussie te gaan over hun dromen en idealen.Tijdens deze werkbezoeken spreek ik kritische scholieren die goed weten aan te geven wat er misgaat en wat ze missen. Zo missen ze bijvoorbeeld meer persoonlijke begeleiding bij het vinden van een stage. Verder spreek ik ook met de leraren over de onnodige bureaucratie waarmee ze te maken hebben en waar ze vanaf willen omdat ze gewoon les willen kunnen geven.

We leven in een tijd waarin we keuzes moeten maken. De komende jaren zullen we er alles aan moeten doen om het onderwijs, ondanks de economische recessie, te versterken en te verbeteren. We zullen alle zeilen bij moeten zetten nu het economisch minder gaat. Juist nu is het belangrijk om het onderwijs te ontzien, vergeleken met al die andere terreinen.

De heer Rog (CDA):

De heer Mohandis spreekt over het ontzien van het onderwijs. De afgelopen weken is gebleken dat de Partij van de Arbeid duidelijk een bovenmatige invloed heeft gehad op het beleid van deze regering. In het verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid stond echter een netto investering in het onderwijs van 600 miljoen euro structureel. Die wens van de PvdA is regelmatig aan de orde gekomen in onze verkiezingsdebatten. Hoe beoordeelt de heer Mohandis dan de huidige min-investering van het kabinet in het onderwijs?

De heer Mohandis (PvdA):

Er is onderhandeld en daar is iets uitgekomen. Dat is ongeveer die netto investering van 200 miljoen.

De heer Rog (CDA):

In het verkiezingsprogramma van de VVD stond een netto investering van 200 miljoen in de plus en van 600 miljoen in dat van de Partij van de Arbeid. Dat is al een verschil van 400 miljoen, maar in werkelijkheid is het een investering in de min geworden. Het is bijna een half miljard minder dan het bedrag waarmee de heer Mohandis de kiezers heeft verleid om Partij van de Arbeid te stemmen.

De heer Mohandis (PvdA):

Het is geen investering in de min! Op allerlei terreinen moet door de huidige zware economische crisis hard worden bezuinigd. Ik ben dan ook heel trots dat we het onderwijs zo veel mogelijk ontzien.

Voorzitter. De regering zal een sociaal leenstelsel invoeren dat de studielast naar de toekomstige draagkracht verdeelt. De minister heeft vorige week in het debat over het terugdraaien van de langstudeerboete aangegeven dat ze ons een procesbrief zal sturen over de invoering van dit nieuwe leenstelsel. Ik zie die brief met belangstelling tegemoet. Komend jaar gaan we met elkaar in discussie over de exacte uitvoering ervan. Het is voor ons belangrijk dat de minister ook in gesprek gaat met studentenorganisaties en andere onderwijspartners over de invoering van een sociaal leenstelsel. Zij heeft dit ook toegezegd. De Kamer zal hierover verder nog uitgebreid komen te spreken wanneer het leenstelsel, in welke vorm dan ook, onze kant op komt.

Studeren is investeren in jezelf. Verdien je later minder, dan betaal je minder terug. Verdien je veel, dan los je naar draagkracht af.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik vroeg me af of de heer Mohandis klaar was met het leenstelsel.

De heer Mohandis (PvdA):

Ik ben nu effe klaar met het leenstelsel.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik ben ook klaar met het leenstelsel.

De heer Mohandis (PvdA):

Excuus, voorzitter, maar zo bedoelde ik het natuurlijk niet, maar dat begrijpt de heer Van Dijk als geen ander.

De heer Jasper van Dijk (SP):

O, dat snapte ik niet. Nee, dat is flauw.

De heer Mohandis zegt dat we in gesprek moeten gaan over de invoering van het leenstelsel en dat we dan gaan kijken hoe het wordt uitgevoerd. Dat lijkt mij het minste. Nu is al berekend dat dit gaat leiden tot een afname van het aantal studenten. Dat zegt het CPB. Volgens de cijfers zouden er circa 15.000 studenten minder een studie doen, en dat kunnen er nog veel meer worden. Zij gaan dus niet studeren vanwege de drempel die er wordt ingevoerd. Is dat voor de heer Mohandis aanvaardbaar?

De heer Mohandis (PvdA):

Ik vind toegankelijkheid altijd belangrijk. De Partij van de Arbeid zegt niets nieuws over het sociaal leenstelsel. Dat vonden we, dat vinden we en dat blijven we vinden. Ik heb net ook gezegd dat wij komend jaar met elkaar in discussie gaan over de uitvoering. Ik ken die getallen ook, evenals de leenangsten. Die moet je nooit onderschatten, maar ik ben er niet bang voor. We moeten het sociaal leenstelsel op een goede manier invoeren en het is mijn overtuiging dat dit ook kan. Tegen die tijd moeten we dan bepalen in hoeverre die angst terecht is. Nu zie je dat studenten studeren met een prestatiebeurs die wordt omgezet in een gift zodra zij hun diploma halen. Ik zie geen leenangst. Als je nu na drie jaar stopt, moet je het ontvangen geld ook deels terugbetalen. In die zin snap ik de angst niet helemaal. We gaan komend jaar graag het debat aan over het leenstelsel an sich en over de invoering ervan.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nog los van het feit dat dit voorstel geen steun heeft in de Eerste Kamer – daar heeft het kabinet ook een levensgroot probleem – blijkt uit talloze onderzoeken dat jongeren zeggen: als een leenstelsel wordt ingevoerd, ga ik niet meer studeren. Het zou de heer Mohandis sieren als hij hier zei: we willen als PvdA dat leenstelsel wel, maar het mag niet ten koste gaan van de toegankelijkheid van het onderwijs. Durft hij dat te herhalen?

De heer Mohandis (PvdA):

Ik heb zojuist gezegd dat toegankelijkheid heel belangrijk is. Ik vind dat iedereen recht heeft om in te stromen in het hoger onderwijs. Dat moeten wij ook mogelijk maken en ik zie niet dat het beoogde sociaal leenstelsel dat onmogelijk zou maken. Wat dat betreft durf ik het te herhalen, ja, maar nogmaals, we gaan daarover met elkaar in gesprek en dan moeten we ook beoordelen of het klopt dat heel veel studenten op voorhand niet meer zouden gaan studeren. Het principe van het sociaal leenstelsel steun ik.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik ga hier nog even op door, want de heer Mohandis zegt ervan uit te gaan dat het geen nadelige effecten zal hebben op de toegankelijkheid. We krijgen daar straks een onderzoek naar. Indien straks blijkt dat het die nadelige effecten wel heeft, heeft dat dan consequenties voor de opstelling van de heer Mohandis inzake het leenstelsel?

De heer Mohandis (PvdA):

Ik val een beetje in herhaling, maar ik ga graag komend jaar de discussie aan over de invoering van het sociaal leenstelsel. Hoe we het precies gaan invoeren, daarover moeten we komend jaar met elkaar discussiëren. Dit is daarvan een onderdeel.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dan moet ik concluderen dat de toegankelijkheid en belemmeringen ...

De voorzitter:

Excuus. Conclusies zijn voor uw eigen termijn. Vragen stellen kunt u bij interruptie.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Maar ik neem aan dat ik een tweede opmerking mag maken. Bètastudenten hebben in veel gevallen een meerjarige masteropleiding. In het regeerakkoord staat dat het kabinet vooral die vakken wil stimuleren, maar tegelijkertijd zadelt de PvdA de bètastudenten op met een extra schuld van € 3.000. Hoe zijn beide zaken te combineren?

De heer Mohandis (PvdA):

Nogmaals, dat is uw verhaal. Ik zei zojuist dat het sociaal leenstelsel gewoon toegankelijk is voor alle typen studenten. Hoe we het sociaal leenstelsel gaan invullen, gaan we komend jaar met elkaar bepalen.

De heer Rog (CDA):

Over de toegankelijkheid hebben we het al veel gehad. Het sociaal leenstelsel heeft ook ernstige effecten voor de periode na de studententijd, want straks beloopt de gemiddelde schuld per student € 30.000. Dat zal het voor studenten ook veel lastiger maken om aan een hypotheek te komen. Uit berekeningen blijkt dat een alleenstaande straks met een inkomen van € 30.000 zo'n 40.000 minder aan hypotheek kan krijgen. Hoe ziet de heer Mohandis deze effecten van het zogenaamd sociale leenstelsel?

De heer Mohandis (PvdA):

Komend jaar zullen we ook spreken over de vraag hoe om te gaan met een dergelijke schuld. Er is de afgelopen jaren ook veel gezegd over Bureau Kredietregistratie, maar het principe van het sociaal leenstelsel houdt in dat je naar draagkracht aflost na je studie, met name de basisbeurs. De aanvullende beurs houden we overeind om het inkomensafhankelijke mogelijk te maken. De partij van de heer Rog wilde graag de langstudeerboete. Dat vind ik een straffende maatregel. Het sociaal leenstelsel zorgt ervoor dat studenten kunnen werken aan hun eigen talenten. Dat is voor mij belangrijk.

De heer Rog (CDA):

Ik krijg geen antwoord op mijn vraag. Ik vroeg of het de Partij van de Arbeid raakt dat studenten na hun studietijd opgezadeld zitten met de huidige schuld en die van het sociaal leenstelsel. Raakt het de PvdA dat met die schuld de hypotheekverstrekking aan deze mensen zal stokken? Dit is de generatie waarop Nederland straks moet bouwen.

De heer Mohandis (PvdA):

Wij spreken volgend jaar over alle voorwaarden van het leenstelsel. Ik ben het met de heer Rog eens als hij zegt dat deze schuld er niet toe mag leiden dat deze mensen straks in de problemen komen met het eventueel afsluiten van een hypotheek. Er zijn banken waarbij dat speelt, andere vragen hier niet naar. Ik zeg nogmaals dat wij daarover komend jaar spreken.

De heer Klein (50PLUS):

De heer Mohandis verwijst steeds naar de uitvoering en naar de discussie die wij daarover volgend jaar gaan voeren. Dat is terecht. Wat zijn voor de Partij van de Arbeid de criteria op grond waarvan zij het sociaal leenstelsel een goed stelsel zou kunnen noemen? Ik hoor nu al het criteria noemen op het vlak van het BKR. We horen ook dat het een en ander kan worden omgezet in een gift en dat de toegankelijkheid moet worden gewaarborgd. Kan de heer Mohandis zeggen aan welke punten het stelsel moet voldoen om volgens de Partij van de Arbeid een goed stelsel te zijn?

De heer Mohandis (PvdA):

De Partij van de Arbeid is voor het sociaal leenstelsel. Dat is niet nieuw. Ik ga uiteraard niet nu al mijn piketpaaltjes slaan. Dat zou de discussie straks alleen nog maar moeilijker maken. Ik ga niet nu al zeggen hoe dit er precies uit moet zien. Ik ben bereid om met de Kamer het debat hierover aan te gaan. Het principe van het sociaal leenstelsel wordt door mijn partij en andere partijen in de Kamer gesteund. Komend jaar gaan wij daarover praten. Ik ga nu nog geen exacte voorwaarden stellen. Over het sociaal leenstelsel staat het een en ander in het regeerakkoord. De heer Klein kent ook ons verkiezingsprogramma. Daarmee moet hij het nu even doen.

De heer Klein (50PLUS):

De heer Mohandis noemt nu zijn verkiezingsprogramma en het regeerakkoord. Is dat niet wat mager? Daarin staat eigenlijk alleen maar dat er een sociaal leenstelsel moet komen. Voor de uitvoering is het natuurlijk veel belangrijker welke piketpaaltjes de PvdA slaat. Dit is toch een beetje duikgedrag?

De heer Mohandis (PvdA):

Nee, dit is geen duikgedrag. Wij spreken vandaag over de begroting voor 2013. Wij spreken niet over de vraag hoe het sociaal leenstelsel exact moet worden uitgevoerd. Ik ga het debat daarover komend jaar graag met de heer Klein aan. Ik ga nu echter niet zeggen dat er bepaalde zaken per se in moeten zitten. Dat lijkt mij niet fair. Op die manier kunnen wij de discussie straks niet goed voeren.

De voorzitter:

Ik zie dat er nog enkele woordvoerders vragen willens stellen. Voordat ik de heer Beertema het woord geef, kijk ik even met de Kamerleden naar de klok. Het is nu vijf voor half twee. Ik merk op dat het weinig zin heeft als iedere keer dezelfde vragen worden gesteld en dezelfde antwoorden worden gegeven. Het woord is aan de heer Beertema.

De heer Beertema (PVV):

Ik heb een heel andere vraag, voorzitter. Het is inderdaad niet nieuw voor ons dat de Partij van de Arbeid voor het sociaal leenstelsel is, maar wij vinden het wel verbazingwekkend. Het verbaast ons niet dat GroenLinks, D66 en de VVD ervoor zijn. Dat zijn liberale, kosmopolitisch ingestelde partijen. In de gezinnen waar op die partijen wordt gestemd, heeft men de wind altijd mee. Ik kan mij er wel iets bij voorstellen dat deze partijen voor zo'n leenstelsel zijn. Maar het verbaast mij juist van de Partij van de Arbeid. Die partij heeft altijd de verheffing van de onderklasse voorgestaan. Nu gaat zij hindernissen opwerpen voor de kinderen uit juist de onderklasse die ook zouden willen doorstuderen. Daarover verbaas ik me zeer. Ik hoor graag een reactie daarop van de heer Mohandis.

De heer Mohandis (PvdA):

Ik ken de verbazing van de heer Beertema. Het verbaast mij dat hij zelf voor een leenstelsel voor de masterfase was. De heer Beertema doet nu net of hij helemaal tegen dit stelsel is. Hij was voor de helft van het stelsel. Ik vind dit verhaal van de heer Beertema dus een wat apart verhaal. Ik ga niet herhalen wat hierover in ons verkiezingsprogramma staat. Ik ben er als sociaaldemocraat van overtuigd dat je het sociaal leenstelsel op een sociale manier kunt invoeren. Ik ben ervan overtuigd dat daarmee het onderwijs ook toegankelijk blijft voor kinderen uit gezinnen met lagere inkomens. Ik ben er dus niet zo bang voor dat dit niet zo zal zijn. Ik geloof niet in de spookverhalen van de heer Beertema.

De heer Beertema (PVV):

U bent een sociaaldemocraat …

De heer Mohandis (PvdA):

Zeker.

De heer Beertema (PVV):

… die kinderen in de kou laat staan.

De heer Mohandis (PvdA):

Dat is uw conclusie, mijnheer Beertema. U was zelf ook voor een deel van het leenstelsel, namelijk voor zo'n stelsel voor de masterfase. Nu doet u alsof dat allemaal niet zo is. Dat vind ik een raar verhaal.

De heer Van Meenen (D66):

Is de heer Mohandis het met mij eens dat hierbij spoed is geboden? Er moet duidelijkheid komen over de vraag wat precies het sociaal leenstelsel gaat inhouden. Hoe langer we wachten, hoe minder dat in het belang is van studenten. Wij moeten af van met name de leenangst die sommigen hier bij wijze van spreken aanwakkeren. Is de heer Mohandis het met mij eens dat wij zo snel mogelijk, bij voorkeur in de eerste helft van volgend jaar, concrete voorstellen van het kabinet moeten krijgen op dit vlak en niet, zoals het voornemen nu is, pas in de tweede helft van het jaar?

De heer Mohandis (PvdA):

Ik zei volgend jaar. Als het in de eerste helft van volgend jaar kan, vind ik dat prima, maar ik kijk ook naar de bewindspersonen. Ik ga dat debat graag met u aan.

De heer Van Meenen (D66):

Gaan wij dat hier even dealen? Dan is het maar gebeurd. Daar besparen wij straks weer tijd mee.

De heer Mohandis (PvdA):

Ik leid de vraag van de heer Van Meenen ook een beetje door naar het kabinet.

De heer Van Meenen (D66):

Ik zal de vraag zelf ook stellen.

De heer Klaver (GroenLinks):

De ideeën van de PvdA over het sociaal leenstelsel in het PvdA-programma zijn tamelijk vaag. Het enige concrete wat er in staat, is dat al het geld terug moet naar het onderwijs. Wij zien nu echter dat de investeringen slecht een klein plusje of een klein minnetje van het totale regeerakkoord uitmaken. Begrijp ik goed dat de PvdA dit punt heeft verloren, omdat niet alle opbrengsten van het sociaal leenstelsel terug worden geïnvesteerd in het onderwijs?

De heer Mohandis (PvdA):

Ik ben het daar niet helemaal mee eens. Wat ons betreft vloeien de opbrengsten van het sociaal leenstelsel terug in het onderwijs, maar ik kan nu niet aangeven waar ze precies naar toe gaan. De totale opbrengsten komen structureel in een later stadium terug, pas na deze kabinetsperiode. Ik ga nu nog niet bepalen wat er dan moet gebeuren.

De heer Klaver (GroenLinks):

De PvdA stelt dat al het geld van het sociaal leenstelsel terug moet naar het onderwijs, maar het totale saldo van de investeringen is om en nabij de nul. Het doet er verder niet zo veel toe of het een klein plusje of een klein minnetje zal blijken te zijn. Ondanks deze hervorming gaat het onderwijs er dus niet op vooruit. Dat is een verliespunt voor de PvdA. Daar wil ik graag helderheid over. Is dat een verliespunt of lees ik het regeerakkoord verkeerd?

De heer Mohandis (PvdA):

Volgens mij is het geen verliespunt, want de structurele opbrengsten komen ten goede van het onderwijs, wat mij betreft ook voor het hoger onderwijs.

De voorzitter:

U vervolgt nu uw betoog.

De heer Mohandis (PvdA):

Een goede school heeft goede leraren. Het aantal onbevoegde, maar vooral onbekwame docenten moet worden teruggedrongen. We zijn blij dat de regering hiermee aan de slag gaat, lees het regeerakkoord, maar is de wettelijke verankering van de eisen van bekwaamheid uit het lerarenregister en de bijscholingsplicht ook bedoeld voor mbo- en hbo-docenten? Wat ons betreft wordt er op korte termijn met alle sectororganisaties gesproken over de vraag hoe dit te realiseren, want elke school verdient bekwame, gemotiveerde en het liefst bevoegde docenten. Graag een reactie van het kabinet. Talent kunnen we alleen ontwikkelen met leraren die op zijn minst bekwaam zijn om les te geven. We zullen de docenten de ruimte moeten geven om te onderwijzen op alle manieren die ten goede komen aan kennisoverdracht. Leraren kunnen op allerlei andere manieren van elkaar leren, ook via coaching, om zich op deze wijze te verbeteren in het uitoefenen van hun beroep.

De voorzitter:

De heer Mohandis maakt zijn tekst over leraren even af. Dan kan de heer Van Meenen interrumperen.

De heer Mohandis (PvdA):

We hebben topdocenten, maar helaas ook onbekwame docenten, zonder verbeterperspectief. Voor deze laatste groep is het niet altijd slecht om voor een ander vak te kiezen. McKinsey heeft onderzoek gedaan naar het onderwijs in Nederland door dat te vergelijken met het onderwijs in andere landen. McKinsey komt tot interessante bevindingen om een kwaliteitsverbetering van docenten te realiseren. Dit onderzoek laat zien dat niet alleen meer geld een kwaliteitsverbetering van docenten realiseert. Ik neem aan dat de bewindslieden kennis hebben genomen van dit onderzoek. Wat gaan ze daarmee doen? We willen de beste leraren voor de klas, vooral in het beroepsonderwijs. Leraren moeten bezig zijn met onderwijzen en niet al te veel met bureaucratische rompslomp. Wij zijn benieuwd naar de stofkamoperatie die gaat plaatsvinden, zoals in het regeerakkoord staat. Het aantal administratieve verplichtingen en voorschriften voor verantwoording kan best een stuk minder. Wij zijn blij dat er in het kader van het herfstakkoord eenmalig 100 miljoen extra beschikbaar komt voor de kwaliteit van docenten en schoolleiders, bestemd voor startende bètaleraren en jonge academici.

De heer Van Meenen (D66):

De heer Mohandis maakt een interessant onderscheid tussen bevoegdheid en bekwaamheid. Zoals iedereen weet die het onderwijs kent, zijn dat twee verschillende dingen. Hij heeft het ook over de goede docenten voor de klas in het beroepsonderwijs. Ik ben benieuwd hoe hij daarnaar kijkt. Het lijkt erop dat de ambitie van het kabinet is om daar volstrekt op de bevoegdheid in te zetten. Dat is nog best lastig. Een bevoegde banketbakker is iets anders dan een meesterbanketbakker.

De voorzitter:

Uw vraag is?

De heer Van Meenen (D66):

Gaat er wat betreft de Partij van de Arbeid iets af van de bijna-paranoia die er op dit moment heerst rond de bevoegdheid?

De heer Mohandis (PvdA):

Bij vakmensen is het belangrijk om vooral te kijken naar bekwaamheid. Natuurlijk heb ik het liefst dat iedereen bevoegd is, maar ik ben het met u eens dat je niet alleen bevoegdheid als leidend criterium kunt gebruiken voor geschiktheid. Je kunt ook heel bekwaam zijn. Maar als je als bekwame docent heel lang in het onderwijs zit, is het misschien ook niet slecht om een keer de bevoegdheid te halen. Het is maar hoe je ertegen aankijkt. Het is niet helemaal zwart-wit.

De heer Rog (CDA):

De heer Mohandis zegt dat hij met het CDA wil dat de beste leraren voor de klas komen. Dat is een heel mooie uitspraak. Is de heer Mohandis het met het CDA eens dat dit ook moet betekenen dat wij meer gaan selecteren om de beste studenten daadwerkelijk naar de lerarenopleiding te laten gaan?

De heer Mohandis (PvdA):

Over deze vraag moet ik misschien even langer nadenken, maar het is heel sympathiek als ik het zo hoor. Ik kan er best wel over doordenken. Misschien is het goed om in tweede termijn terug te komen op dit punt.

Mevrouw Smits (SP):

Ik stel de heer Mohandis dezelfde vraag als ik aan mevrouw Jadnanansing stelde. De nullijn voor leraren in het regeerakkoord, geen maatregelen tegen overvolle klassen, geen werkdrukverlichting, geen plannen om het beter te maken voor leraren, wel plannen om de arbeidsvoorwaarden te verslechteren, namelijk door het salaris niet mee te laten groeien met de inflatie. Wat heeft de Partij van de Arbeid voor al deze opofferingen teruggekregen?

De heer Mohandis (PvdA):

Het valt mij altijd op dat de SP voortreffelijk rijtjes kan opnoemen van wat allemaal niet goed is. Daar is de SP meester in. Dat mag. Wat betreft de grote klassen: de SP bezuinigt in haar eigen verkiezingsprogramma een dusdanig groot bedrag dat nooit te halen is op de zaken waarop zij wil bezuinigen, dat er grotere klassen komen. Er is onderhandeld. We hebben een gigantische taakstelling over de hele breedte. Ik ben er trots op dat het onderwijs goed is ontzien. De nullijn stond in ons verkiezingsprogramma; daar loop ik niet voor weg. De nullijn bestond ook al langer. Gelet op de verschuivingen is deze nullijn te rechtvaardigen, hoe pijnlijk die soms ook is. Het is echter een kwestie van geven en nemen. Zo is het gegaan.

Mevrouw Smits (SP):

De heer Mohandis erkent dus dat er niks gebeurt aan de werkdruk van leraren, dat er geen centen bij komen om de omstandigheden voor de leerkrachten beter te maken en dat zij wel salaris en arbeidsvoorwaarden moeten inleveren. Hij rechtvaardigt dat met de uitspraak dat er nu eenmaal onderhandeld is en dat daarbij ingeleverd moet worden en met de uitspraak dat de SP altijd naar doet. Ik vind het een beetje verdrietig van de Partij van de Arbeid, die zich zo graag profileert als een partij die het beste voor heeft met de leraren, dat er in de praktijk niks verandert in de klassen.

De heer Mohandis (PvdA):

We hebben het beste voor met leraren. U mag allerlei conclusies trekken; dat is uw goed recht. Maar we gaan juist proberen om een kwaliteitsverbetering te realiseren. Ik heb altijd een heel goede band met leraren. Dat blijft zo.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Op het leerwegondersteund onderwijs bezuinigt dit kabinet 50 miljoen. Die bezuiniging gaat in 2015 in. Hoe kan de Partij van de Arbeid dit uitleggen? We hebben immers gezamenlijk gestreden tegen de bezuinigingen van 300 miljoen op passend onderwijs. Nu krijgen we toch weer een bezuiniging op deze kwetsbare kinderen.

De heer Mohandis (PvdA):

Het is een efficiencykorting. Dit onderwerp valt overigens niet binnen mijn portefeuille. Mijn bijdrage gaat over het hoger onderwijs en over leraren. Dat is gewoon mijn portefeuille. Ik kom er uitgebreider op terug in tweede termijn. Ik kan wel zeggen dat het is ondergebracht in het gebudgetteerde stelsel van samenwerkingsverbanden. Dat is hoe het feitelijk zit, maar ik kom er in tweede termijn politiek op terug.

De voorzitter:

Mijnheer Voordewind, kunt ermee leven dat de heer Mohandis er in tweede termijn op terugkomt?

De heer Mohandis (PvdA):

Wij, de PvdA, komen er in tweede termijn op terug.

De voorzitter:

Kunt u daarmee akkoord gaan, mijnheer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb nog een opmerking. Ik wil graag weten …

De voorzitter:

Ik stelde u een vraag. Kunt u ermee akkoord gaan dat de heer Mohandis in tweede termijn antwoord geeft?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ja, maar mag ik misschien nog een aanvullende vraag stellen?

De voorzitter:

Zeker, maar ik stelde u eerst een vraag waar ik graag antwoord op wil. Ik constateer dat u ermee kunt leven. Wat is uw vraag?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Oké, ik was even bang dat ik meteen het woord weer kwijt zou zijn. Ik vraag mij af of het voor de Partij van de Arbeid een pijnpunt is geweest. Zo ja, staat de Partij van de Arbeid dan open voor een alternatieve dekking?

De heer Mohandis (PvdA):

Het is nooit leuk om ergens op te bezuinigen, maar het gaat om een efficiencykorting. Het betreft niet de korting op het passend onderwijs. Dat ging om een heel ander bedrag, een omvangrijk bedrag. Maar nogmaals, als u het goed vindt, komen wij er politiek gezien in onze tweede termijn op terug.

De voorzitter:

Mijnheer Rog, hebt u nog een vraag over het lerarenbeleid? Daarvoor was u al aan de beurt geweest.

De heer Rog (CDA):

Daarvoor was ik inderdaad aan de beurt geweest, maar inmiddels hadden wij het over leerwegondersteunend onderwijs.

De voorzitter:

Ja, maar dat komt dus in tweede termijn terug. Wij zouden een beetje rekening houden …

De heer Rog (CDA):

Maar voorzitter, ik …

De voorzitter:

Mijnheer Rog, ik was nog niet uitgesproken. Wij zouden een beetje rekening houden met de tijd, anders loopt de boel in de soep. Als het punt straks in tweede termijn wordt besproken, wilt u het dan alstublieft daarbij meenemen? Dank u wel.

Mijnheer Mohandis, wilt u uw betoog afronden?

De heer Mohandis (PvdA):

Afronden zelfs? Ik heb nog vier minuten spreektijd over.

De voorzitter:

Ja, maar wilt u langzamerhand naar een afronding toewerken?

De heer Mohandis (PvdA):

Ik ga even iets sneller. Toegankelijkheid en doorstroming zijn belangrijk in het hoger onderwijs. Naast goede voorlichting, een betere match, is het belangrijk dat hbo-instellingen toekomstige studenten goed informeren over alle mogelijkheden en arbeidsmarktperspectieven. Ook moet duidelijk zijn wat een opleiding te bieden heeft. Het is van belang dat het aantal studenten dat een studie niet afrondt, omlaag gaat. Schooluitval in het hoger onderwijs mag niet worden onderschat. Wij vragen de minister om samen met het onderwijsveld – misschien was zij dat al van plan – verbeteringen te realiseren om het aantal vroegtijdige studiestakers terug te dringen. Graag hoor ik van de minister welke acties volgen.

De menselijke maat mag iets meer terug in het onderwijs. Het moet niet al te bedrijfsmatig zijn en het onderwijs moet centraal staan. De focus moet liggen op kwaliteitsverbeteringen van leraren, strakke informatievoorziening voor studenten en het liefst iets meer persoonlijke begeleiding.

Tot slot …

De voorzitter:

U hebt nog een paar minuten. Gaat u rustig uw gang.

De heer Mohandis (PvdA):

In bepaalde delen van het land hebben wij te maken met krimp. Hierdoor loopt het leerlingenaantal terug en is er straks sprake van een overschot aan leraren in bepaalde gebieden. Welke mogelijkheden ziet de regering om goede leraren te behouden voor het vak? De bewindslieden hebben al aangegeven dat zij deze docenten naar de grote steden willen halen. Kunnen zij hier iets meer over zeggen? Zijn zij hierover al in gesprek met gemeenten?

Tot slot merk ik op dat er meer samenwerkingsscholen moeten ontstaan. Denominatie mag hieraan niet in de weg staan. Het kan voor kinderen een cultuurshock zijn als zij van een te kleine school op een middelbare school komen die vele malen groter is. Hoe gaat de staatssecretaris de komende periode de oprichting van samenwerkingsscholen in krimpgebieden stimuleren? Een goed voorbeeld is de Master Frankeskoalle in Friesland. Ik ben daar aan het begin van mijn Kamerlidmaatschap geweest. Het is een interessant en mooi voorbeeld van het samengaan van openbaar en protestants-christelijk onderwijs.

Ik wens het kabinet …

De voorzitter:

Mijnheer Mohandis, voordat u afrondt heeft de heer Rog nog een vraag. Ik moest hem net zo strak houden dat ik nu haast niet anders kan dan hem de ruimte geven.

De heer Rog (CDA):

Extra veel dank voorzitter. De heer Mohandis geeft aan dat samenwerking in krimpregio's mogelijk moet zijn en dat denominatie geen belemmering mag zijn. Dat vind ik een heel mooie uitspraak. Volgens mij zijn samenwerkingsscholen in werkelijkheid echter per definitie scholen van twee denominaties dan wel van één school met een denominatief en één met een openbaar karakter. Wat wil de heer Mohandis dan veranderen aan het huidige beleid?

De voorzitter:

Ik wil graag een toelichting. Er zitten hier mensen op de publieke tribune en er zijn mensen die ons via internet en Politiek 24 volgen. Wilt u daarom uitleggen wat u met "denominatie" bedoelt?

De heer Rog (CDA):

Met "denominatie" bedoel ik scholen van een bepaalde religieuze richting.

De heer Mohandis (PvdA):

Op de samenwerkingsschool waar ik ben geweest in Friesland, zag ik dat er gewoon wordt samengewerkt en dat de kwaliteit van het onderwijs leidend is, met respect voor een bepaalde geloofsstroming. Het gaat mij erom dat in dat soort gebieden schooltjes niet overeind blijven omdat ze van een bepaalde stroming zijn, maar dat scholen ook de samenwerking opzoeken. Het regeerakkoord maakt dit meer mogelijk. Er zijn wel elementen, zoals de rechtspositie van leraren. Daarom vraag ik de regering ook hoe we die samenwerkingsscholen meer vorm gaan geven in de gebieden waar scholen soms echt te klein zijn. Daar gaat het mij om.

De voorzitter:

Mijnheer Van Dijk, als u wilt interrumperen, moet u dat doen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb een vraag over een ander punt. Daarom wacht ik even netjes totdat de heer Mohandis klaar is.

De heer Mohandis (PvdA):

Ik ben bijna klaar. Als u het goed vindt, ga ik nog even door. Mijn collega Duisenberg heeft al gesproken over de tweede master. Het voorstel om het mogelijk te blijven maken om het convenant te verlengen, ondersteunen wij uiteraard. Ik wens het kabinet in ieder geval alle wijsheid en succes toe om met alle partners in het onderwijs en de Kamer aan de slag te gaan om het onderwijs te verbeteren, liefst tot excellent onderwijs.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De ov-kaart wordt afgeschaft. Het verschil met het leenstelsel is dat de Partij van de Arbeid altijd voor het leenstelsel is geweest. Tegen de afschaffing van de ov-kaart heeft zij echter altijd samen met mij gestreden. Dit werd terecht een "treintaks" genoemd. Dit voorstel heeft ook echt geen meerderheid in de Eerste Kamer. Hoe pragmatisch is de heer Mohandis? Erkent hij met mij dat dit plan nu geen steun heeft? Wil hij met mij kijken naar een alternatieve invulling?

De heer Mohandis (PvdA):

Ik zie de discussie over de ov-kaart als onderdeel van de discussie over het leenstelsel. Ik wil deze er ook graag het komende jaar bij betrekken als we uitvoerig zullen praten over de invoering. Nu staat er een kortingskaart in het regeerakkoord. Daarmee ontstaat er ook een ov-leenrecht. Dat is allemaal techniek, maar we zullen die discussie het komende jaar voeren. Daarbij wil ik ook de ov-kaart betrekken.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik mag toch niet de conclusie trekken dat u een beetje duikt voor mijn vraag? De ov-kaart is uiteindelijk gewoon iets anders dan het leenstelsel. Het zijn twee afzonderlijke maatregelen. Er staat een groot bedrag voor de korting hierop. Wat is de visie van de Partij van de Arbeid op het afschaffen van de ov-kaart? Zij was er namelijk altijd heel erg tegen. Er is ook geen steun, geen draagvlak. We moeten het kabinet niet opzadelen met klussen die er niet gaan komen. Wilt u meedenken?

De heer Mohandis (PvdA):

Ik heb net gezegd dat wij het komende jaar breed de discussie zullen voeren over de invulling van de ov-kaart. Op grond van het regeerakkoord vragen we van studenten iets op het gebied van de reiskosten. Daar loop ik niet voor weg. Zo staat het er nu. Ik wil de ov-kaart betrekken bij de invoering van het leenstelsel. Daar zullen we het komende jaar over spreken.

De heer Beertema (PVV):

Ik heb nog een vraag over de samenwerkingsschool in Friesland. De heer Mohandis beschreef heel mooi hoe daar wordt samengewerkt, maar de terechte vraag van het CDA was: als het nu al zo mooi is, wat moet er dan veranderen? Ik zie verder geen mannenbroeders zich naar de interruptiemicrofoon spoeden, dus moet de PVV het maar weer doen. Wat is er zo mis met de huidige wet?

De heer Mohandis (PvdA):

Volgens mij is er niet zo veel mis. Ik hoor ook graag van het kabinet welke belemmeringen er zijn voor scholen van verschillende denominaties om als samenwerkingsschool samen te gaan. Op basis van het antwoord kom ik in de tweede termijn terug op dit onderwerp.

De voorzitter:

U bent aan het einde van uw betoog?

De heer Mohandis (PvdA):

Ik ben aan het einde van mijn betoog.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 13.43 uur tot 14.15 uur geschorst.

Voorzitter: Neppérus

Naar boven