6 Registratieplicht intermediairs

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wet registratieplicht intermediairs die arbeidskrachten ter beschikking stellen (32872);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Wet op de ondernemingsraden in verband met implementatie van een Richtlijn betreffende uitzendarbeid (32895).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Europa heeft een richtlijn uitgevaardigd over uitzendwerk. Die richtlijn moet in de Nederlandse wet worden verwerkt. Uitgangspunt is dat er gelijke arbeidsvoorwaarden en gelijke voorzieningen moeten zijn voor uitzendkrachten en voor ander personeel van de inlenende onderneming. De SP-fractie juicht dit vanzelfsprekend toe. Bij het uitvoeren van die richtlijn in de Nederlandse wet wordt het echter mogelijk gemaakt dat er in cao's, in collectieve arbeidsovereenkomsten, kan worden afgeweken van die gelijke arbeidsvoorwaarden. Dat zou zelfs voor onbeperkte tijd mogelijk zijn. Wat zijn nu te rechtvaardigen uitzonderingen op de gelijke arbeidsvoorwaarden en voorzieningen voor uitzendkrachten, vraag ik de minister. Werkgevers en werknemers reageren namelijk nogal verschillend op deze richtlijn. In december 2011 gaven zij een groot aantal onderwerpen aan waarover zij van mening verschilden. Het gaat over de werkingssfeer van de cao bij uitzendkrachten, beloningen, andere arbeidsvoorwaarden, maximalisering van het aantal uitzendkrachten en maximering van de duur van het werk door de uitzendkrachten. Als je dat zo leest, is er een heftige strijd aan de cao-tafel te verwachten over het bereiken van uitzonderingen op het principe van dit wetsvoorstel. Wat zou er gebeuren als wij die mogelijkheden tot uitzonderingen uit het wetsvoorstel zouden houden?

Uitzendkrachten krijgen ook dezelfde rechten op voorzieningen: de kantine, de kinderopvang, vervoersfaciliteiten. Ik vind dat heel mooi, maar hoe zit het met het kerstpakket? Dat lijkt een kleinigheid, maar een van de meest extreme symbolen van ongelijke behandeling van uitzendkrachten en ander personeel is het al dan niet krijgen van het kerstpakket in die prachtige periode in december. Misschien is het voor de uitleg van de wet van belang dat de minister het antwoord geeft. Hoort het kerstpakket thuis in het rijtje van kinderopvang en kantine?

De minister zet zijn beste beentje voort bij de bestrijding van fraude, van illegaliteit en van uitbuiting in de uitzendbranche. Dat is echt een compliment waard, maar de vraag die in dit debat aan de orde is, luidt toch of zijn voorstellen effectief zullen zijn. Wij kennen de cijfers. Er bestaan ongeveer 6000 malafide uitzendbureaus. Dat is twee derde van de totale uitzendbranche. Die hebben 100.000 mensen te werk gesteld. De overheid loopt daardoor naar schatting 300 mln. aan premies en belasting mis. Dit is een organisatie met een omvang die je als heel bedreigend zou moeten zien. Bovendien is het een maffia-achtige organisatie die rondrijdt met geblindeerde busjes en waarbij ook geweld plaatsvindt. De vraag is hoe je dat bestrijdt.

In 1998 schafte minister Melkert, van PvdA-huize, de uitzendvergunning af. De argumenten die hij daarvoor gebruikte waren de volgende. Wij hebben nieuwe inzichten over de verdeling van wat publiek en wat privaat moet zijn. Privaat moet zijn wat daar kan, publiek moet zich terugtrekken op de kerntaken. De regulering van intermediairs, van uitzendbureaus, hoort geen overheidstaak meer te zijn. Een tweede argument was: de regulering van de uitzendbranche legt onwenselijke beperkingen op aan de marktwerking. Om die marktwerking te bevorderen, moesten toelatingsdrempels en rigiditeit worden weggenomen. De regulering had nadelige werking voor de arbeidsmarkt, was nadelig voor de arbeidsparticipatie. Het is de klassieke rij neoliberale argumenten om voor marktwerking te pleiten. Het derde argument was: wij handhaven toch niet. Waarom handhaven wij niet? Omdat dat te veel geld kost. Dat waren de drie argumenten waarmee de uitzendvergunning er indertijd aan ging. Nu moeten wij vaststellen dat niet handhaven juist heel erg veel geld kost. Ik noemde de 300 mln. al die de overheid misloopt aan premies en belastingen. Bovendien heeft het geleid tot uitbuiting in de branche en eigenlijk is het toch een verloederde toestand. Dat zegt men van de arbeidsmarkt.

Volgens de SP-fractie geldt ook in deze branche dat onbelemmerde marktwerking geen zegen is maar een vloek. Om die reden verzette de SP zich in 1998 tegen het afschaffen van de vergunningen. Sinds die tijd is het gigantisch uit de hand gelopen. De liberaal Van Hoof concludeerde in 2005 dat het zo niet langer kon en stelde voor om over te gaan op overheidsregulering van de uitzendbranche via vergunningen om de troep in de sector te bestrijden. De hele Kamer, met uitzondering van de SP-fractie, keerde zich daar tegen. De VVD verwees naar de argumenten van Melkert uit 1998. D66 zei dat er geen vergunningen nodig waren omdat bedrijven zich daar toch niets van aantrekken. Dat heeft mevrouw Koşer Kaya letterlijk gezegd. De PvdA wilde het niet omdat er nu eenmaal minder regels nodig waren. Op deze manier werd dat prachtige voorstel van Van Hoof verworpen. Het CDA was er ook niet tegen – de heer Van Hijum steekt zijn hand op, die wil ik ook nog wel wat aandacht geven – want ook Bruls was in die tijd van het neoliberale soort. Deze partijen dragen toch zeker voor een deel de verantwoordelijkheid voor de janboel van toen. Er werd toen gewezen op een alternatief. Er kwamen keurmerken, initiatieven van cao-partijen en er was volop vertrouwen in het zelfreinigende vermogen van de markt.

We zijn nu veertien jaar verder en de resultaten zijn uitermate bedroevend. Laat ik één cijfer noemen uit een onderzoek van de arbeidsinspectie uit 2010. Gekeken wordt hoeveel overtredingen er zijn bij bedrijven met certificaat en hoeveel bij bedrijven zonder certificaat. Het verschil is slechts 2%. Dat schiet dus niet op. Bedrijven met certificaat halen 21% overtredingen en bedrijven zonder certificaat 23%.

Nu zit er weer een liberaal op het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid die opnieuw een poging onderneemt om de troep op te ruimen. De SP is positief over de inzet van de minister. Het doel dat hij formuleert, malafide uitzendbureaus binnen twee jaar opruimen, deugt. Je moet dan wel het goede gereedschap hebben. Daarover heeft de SP twijfel. Het voorstel in de wet is nu dat uitzendbureaus verplicht worden om zich te registreren bij de Kamer van Koophandel. Uitzendbureaus die niet geregistreerd zij en werkgevers die personeel van een niet geregistreerd uitzendbureau inhuren, staan een boete te wachten. Dat staat wel stoer, maar het is toch niet zo sterk. Er worden namelijk geen eisen gesteld aan de registratie. Iedereen kan zich registreren. Als ik dus een bonafide uitzendbureau wil inhuren, kan ik niet afgaan op de registratie bij de Kamer van Koophandel. Het idee achter de registratie is dat het een prikkel vormt zodat mensen zichzelf gaan reguleren en dat ze weer een certificaat aanvragen. Volgens mij is dat een droom. De afgelopen twaalf jaar heeft geleerd dat de zelfregulering in deze markt niet werkt en dat je dus iets anders zou moeten doen.

Ik hou hier een hernieuwd pleidooi voor de invoering van de uitzendvergunning. Ik wil dat dit wordt uitgevoerd door een zelfstandig bestuursorgaan, een zbo. Ik wil dat het gefinancierd wordt uit de leges die we vragen voor de vergunning en dat de handhaving door het zbo wordt betaald uit de opbrengst van de boetes. Op deze manier wordt alles in één hand gehouden en hebben we die heel ingewikkelde wetgeving over al die private en publieke partijen die gegevens heen en weer moeten overdragen, niet nodig. Dit heeft de charme van de eenvoud en we kunnen het op deze manier kostendekkend maken.

Tot slot. Een onderdeel van de WAADI is het onderkruipersverbod: bij een staking mag een uitzendbureau geen personeel leveren om de staking te breken. Op dit moment is dat uiterst actueel; ik wijs op de schoonmakersstaking die nu haar negende week ingaat en waarbij het voorkomt dat getroffen bedrijven uitzendbureaus inschakelen. De minister zegt in deze wet dat de arbeidsinspectie op iedere melding van overtreding van het onderkruipersverbod zal afgaan. Er komt een ministeriële regeling. Ik heb hem laatst twee gevallen voorgelegd. Hij wekte de indruk dat hij daar met spoed achteraan zou gaan. Ik vraag de minister of hij hier al iets over kan zeggen. De minister verdedigt het stakingsrecht; dat staat ook in de teksten die wij vandaag kregen. De schoonmakers hebben echter ook last van andere onderkruipers dan uitzendkrachten. In situaties van een driehoeksrelatie, een werkgever die opdracht geeft en daarbij mogelijk een derde partij inschakelt, zien wij ook ondermijning van stakingen. Ik vraag de minister of hij bereid is om een onderzoek te doen naar de effectiviteit van het gelegitimeerde stakingsmiddel in dit soort driehoeksrelaties. In een maatschappij waarin steeds meer wordt uitbesteed, zal dit vraagstuk vaker aan de orde komen. Ik verzoek de minister om eens onderzoek te doen naar hoe het daarmee staat.

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. Ik zal mijn bijdrage vooral richten op het wetsvoorstel over de invoering van de registratieplicht. Ik ben blij dat wij dit voorstel op dit moment met de minister kunnen bespreken, want er wordt al heel lang gesproken over een stevige aanpak van de malafide uitzendbureaus. Afgelopen week discussieerden wij bijvoorbeeld over het vraagstuk van arbeidsmigratie, waarbij de kwestie van de malafide uitzendbureaus een belangrijke rol speelde. Dit is een groot probleem, dat al lang bestaat. Naar schatting zijn er 5000 à 6000 malafide uitzendbureaus actief, die mensen uitbuiten, hen vaak onder slechte arbeidsomstandigheden tewerkstellen. Afgezien van de gevolgen voor de mensen zelf, heeft dit tot gevolg dat de overheid veel belasting- en premie-inkomsten misloopt en ook dat er sprake is van oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt. Mijn fractie pleit daarom al langer voor een harde aanpak van die sector, en voor een aanpak waarmee uiteindelijk het kaf van het koren zal worden gescheiden. Ik kan niet anders zeggen dan dat mijn fractie blij is met de inzet van deze minister op dit punt.

Het voorstel dat wij vandaag bespreken, past daar nadrukkelijk in. Het regelt een verplichte inschrijving bij het handelsregister, een hoge boete bij overtreding, een nog hogere boete bij herhaling van die overtreding en een prikkel voor inleners om in zee te gaan met uitzendbureaus die zijn geregistreerd. Wij denken dat dit, in combinatie met de certificering, het keurmerk van de SNA, de Stichting Normering Arbeid, een effectieve aanpak mogelijk maakt. In die zin verschilt mijn inbreng van die van de heer Ulenbelt. Wij denken namelijk dat de publiek-private samenwerking wel degelijk een effectieve handhavingstrategie kan opleveren. Bovendien is het principieel goed en mooi als de sector zich verantwoordelijk weet voor een betrouwbare en bonafide eigen sector en zich ervoor inzet om daarin het kaf van het koren te scheiden. Ik wijs erop dat dit extra handhavingsinspanningen zal meebrengen: de SNA voert 5400 inspecties per jaar uit, 2600 ondernemingen zijn geregistreerd. Kortom, dit kan allemaal een bijdrage leveren.

Waar de heer Ulenbelt wel een punt heeft, is dat het certificaat onvoldoende onderscheidend is met betrekking tot de betrouwbaarheid en kwaliteit van de uitzenders waarmee zaken worden gedaan. Dat moet echt beter. Wij willen dit systeem nog wel nadrukkelijk een kans geven, maar als wij het kaf van het koren willen scheiden, zal dat ook tot uitdrukking moeten komen in de nalevingspercentages van wel en niet gecertificeerde ondernemingen.

Wij zijn desondanks blij dat de minister er met de nota van wijziging ook voor kiest om bedrijven die in zee gaan met gecertificeerde ondernemingen wel te vrijwaren van inlenersaansprakelijkheid en de prikkel die daarvoor ook wordt geïntroduceerd. Wij zijn blij dat daarvoor nu ook een convenant is opgesteld dat zich met name ook richt op het vrijwaren van de inlenersaansprakelijkheid in het geval van naheffingen door de Belastingdienst. Maar de boetes in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen zijn daarvan vooralsnog uitgezonderd. Ik begrijp dat dit wel nadrukkelijk een punt van bespreking en overweging is geweest. Ik kan mij ook wel iets voorstellen bij de afweging die de minister op dit punt heeft gemaakt, want laat de sector ook eerst maar eens bewijzen dat dat certificaat ook daadwerkelijk een onderscheidend kwaliteitskeurmerk is.

Tegelijkertijd zou het voor de lange termijn wat mijn fractie betreft wel gewenst zijn dat ook die boetes in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen hierin worden betrokken. Het gaat vaak om heel hoge boetes waar bedrijven mee te maken kunnen krijgen, met name wanneer je als bedrijf te goeder trouw bent en denkt in zee te gaan met een bonafide uitzendbedrijf. Als dat toch niet het geval blijkt te zijn, kunnen die boetes, gelet op de proportionaliteit en de evenredigheid daarvan, in sommige casussen wel erg hoog uitvallen. Ik zou graag willen dat de minister daar ook nog op reageert.

Wij zijn ook nadrukkelijk benaderd door de gemeente Rotterdam, ik neem aan net als de collega's, die wijst op een belangrijk voordeel van de vergunningplicht boven de registratie- en certificeringsplicht, namelijk dat de gemeente dan ook gebruik kan maken van de Wet Bibob. Dat kan een middel zijn om de schimmige netwerken waarin deze uitzendconstructies soms plaatsvinden te kunnen aanpakken en om grip te kunnen krijgen op die netwerken en op de financieringsstromen daarvan. Mijn vraag is of er geen enkel middel is om toch die wens van de gemeente te honoreren, dus om ook die wet te kunnen inzetten en te kunnen koppelen aan de aanpak die wij op dit moment kiezen, dus de publiek-private samenwerking die wij vooropstellen. Ik zou daarover ook graag de mening van de minister horen.

Dan nog een vraag over de mogelijke uitschrijving uit het handelsregister, want als je er eenmaal in staat als uitzendbureau kun je natuurlijk goed functioneren, maar ook bij die geregistreerde uitzenders kan het natuurlijk voorkomen dat er bedrijven tussen zitten die niet te goeder trouw zijn. Hoe staat de minister tegenover de suggestie om de uitschrijving uit het handelsregister te verbieden zonder dat daarbij een bewijs van kwijting van de Belastingdienst wordt aangeleverd? Het voordeel daarvan zou kunnen zijn dat uitzendbedrijven niet verdwijnen met achterlating van een belastingschuld. Ik zou daarop graag de reactie van de minister horen.

Tot slot, welk systeem je ook kiest, of het nu het vergunningsysteem is of het systeem waarop op dit moment wordt ingezet, het zal uiteindelijk ook staan en vallen met een goede naleving. Wij weten allemaal dat wij te maken hebben met ingewikkelde bezuinigingen. Ook de arbeidsinspectie ontkomt daar niet aan. Verwacht de minister dat met de capaciteit die de Arbeidsinspectie heeft, ook in samenwerking met de private nalevingsautoriteiten, een effectieve handhaving kan worden gegarandeerd en dat hoge boetes in dat kader ook kunnen bijdragen aan de opbrengsten?

De heer Ulenbelt (SP):

De heer Van Hijum zegt dat het certificaat niet onderscheidend is en niet deugt. Daarvan zegt hij dat het beter moet. Maar betekent dit dan niet dat het CDA met dat certificaat, dat een wezenlijk onderdeel is van dit hele systeem, nu het risico neemt om met een wankel bootje de ruige zee op te gaan, dus met een niet-gecertificeerd schip naar Engeland te varen?

De heer Van Hijum (CDA):

Ik denk dat dat systeem minder wankel is dan het systeem dat de heer Ulenbelt voorstelt, want ook die vergunningplicht garandeert op geen enkele manier dat je te maken hebt met bedrijven die bonafide zijn. Ook als je eenmaal een vergunning hebt verleend, zul je moeten blijven controleren of een bedrijf aan voorwaarden voldoet. Je houdt ook de situatie dat een hele hoop bedrijven zich niet aanmelden voor die vergunning. Er blijft een illegaal circuit bestaan waar je ook grip op moet krijgen. Ik denk dat dit systeem een effectieve manier kan zijn om het kaf van het koren te scheiden.

De heer Ulenbelt (SP):

Het certificaat deugt niet. Het certificaat moet verbeteren. Maar als je iets gaat handhaven wat niet deugt, komt er niets van terecht. Wat moet er dan verbeteren aan het certificaat?

De heer Van Hijum (CDA):

Ik heb niet gezegd dat het niet deugt. Ik heb gezegd dat het nog niet onderscheidend genoeg is. Er is wel degelijk sprake van een klein kwaliteitsverschil. Ik vind overigens dat je daarbij ook moet kijken naar de wijze waarop de statistieken geïnterpreteerd moeten worden. Immers, als je een kleinere uitsnede neemt van de totale populatie bedrijven, kun je weliswaar alsnog hetzelfde percentage overtredingen constateren, maar kan het totale beeld gunstiger zijn. Pas dus even op met statistieken die je toepast. Dit systeem moet echter onderscheidender zijn. Dat zal in de frequentie van de controles tot uitdrukking moeten komen, net als in de scherpte ervan. In combinatie met informatie-uitwisseling met de Arbeidsinspectie en de Belastingdienst moet het kunnen lukken om het kaf van het koren te scheiden.

De heer Ulenbelt (SP):

Het komt op mij over alsof je de maffia door private organisaties wil laten bestrijden, daar waar het voor de overheid al heel moeilijk is. De heer Van Hijum is het met mij eens dat het niet goed gaat. Echter, dan moet de overheid toch veel fermer doorpakken en het niet overlaten aan private partijen, met een beetje hulp van de overheid?

De heer Van Hijum (CDA):

Dat is te makkelijk van de heer Ulenbelt. Wij spreken vandaag over wetgeving, over hoge boetes en over controle op naleving door de Arbeidsinspectie en de overheid. Zoals wij hier zitten, streven wij volgens mij hetzelfde doel na. Ik begrijp niet dat u op voorhand geen enkele rol weggelegd ziet voor de sector zelf om eens schoon schip te maken. Stel dat een sector zegt: wij hebben de ambitie om een bonafide, goed georganiseerde bedrijfstak te zijn en daar willen wij zelf op inzetten. Dan is dat toch goed? Waarom zou de overheid dat dan willen overnemen? Ik vind dat eigenlijk een wat merkwaardige opvatting.

De heer Van den Besselaar (PVV):

De heer Van Hijum ging in op de mogelijkheid bij uitschrijving uit het Handelsregister tot een check op een eventuele belastingschuld. Daarmee zijn kosten gemoeid. Wil de heer Van Hijum deze kosten neerleggen bij het bedrijf dat zich uitschrijft of bij de overheid?

De heer Van Hijum (CDA):

De aanleiding zijn lege bv's of malafide bv's. Deze kunnen zich inschrijven, schrijven zich op een wellicht te gemakkelijke manier weer uit en verdwijnen vervolgens naar het land van herkomst, met nalating van een belastingschuld. Dat probleem wil ik graag tackelen. Ik leg de minister de vraag voor of dit instrument hieraan een bijdrage kan leveren. Je zult dan inderdaad ook moeten nadenken over de kosten die dit met zich brengt.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Mijn vraag was of u daarover zelf hebt nagedacht.

De heer Van Hijum (CDA):

De vraag is of je het alleen vooraf of ook via naheffing of navordering kunt declareren. Daarover moet je nadenken. Ik sta dan ook open voor suggesties van de kant van de heer Van den Besselaar.

De heer Azmani (VVD):

Voorzitter. Over het wetsvoorstel in het kader van de implementatie van de Europese richtlijn 2008/104/EG kan ik kort zijn. De huidige wetgeving voldoet al in belangrijke mate aan de voorschriften van deze uitzendrichtlijn. Verder kan worden geconstateerd dat het wetsvoorstel in het kader van de implementatie van de Europese richtlijn geen nationale kop heeft. Dat doet de fractie van de VVD deugd.

Ik heb nog wel twee vragen. In artikel 9a WAADI wordt het zogenaamde belemmeringsverbod opnieuw geïntroduceerd. In het verleden was een dergelijk verbod opgenomen in de WAADI. In 1998 is deze bepaling verwijderd, omdat het arbeidsovereenkomstenrecht in het BW en de wettelijke regeling rondom het concurrentiebeding al voldoende bescherming bieden. Kan de minister nogmaals aangeven waarom hij meent dat het noodzakelijk is om deze verbodsbepaling opnieuw in te voeren? Kan hij weerspreken dat er sprake is van een nationale kop, zoals sommigen mogelijk suggereren? Het wetsvoorstel kan eigenlijk niet los worden gezien van de voorgeschreven heroverwegingen van de verbodsbepalingen en de beperkingen. Het ministerie inventariseert en de Stichting van de Arbeid is aan de slag in het kader van de beperkingen en de verboden in de cao's. Ik ben benieuwd naar de huidige stand van zaken en wil weten wanneer we daarin uitkomst kunnen verwachten.

Ik kom te spreken over het wetsvoorstel dat leidt tot wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs. Met dit wetsvoorstel wordt beoogd een bijdrage te leveren aan de bestrijding van fraude en illegaliteit binnen de uitzendbranche. Dit wetsvoorstel is onderdeel van het totaalpakket dat als doel heeft om malafiditeit in de uitzendbranche terug te dringen.

Uit het rapport van de commissie LURA, waaraan wij gisteren aandacht hebben besteed, blijkt dat de malafiditeit in de uitzendbranche groot is. Schattingen zijn dat zo'n 6000 malafide uitzendbureaus actief zijn in Nederland. De VVD-fractie wil daar paal en perk aan stellen en is blij met de ambitie van deze VVD-minister om dit aantal in de komende twee jaar tot nul te reduceren. Handhaving is belangrijk voor de VVD. De VVD staat voor een harde aanpak van misbruik van regelingen en voorzieningen, zowel door burgers als bedrijven. Fraude ondermijnt de solidariteit en het draagvlak. Als uitzendbureaus hun verplichtingen niet naleven, leidt dit tot oneerlijke concurrentie met bonafide uitzendbureaus en kunnen de gezondheid en veiligheid van werknemers in gevaar komen. Ook kan dit verstoring opleveren van de arbeidsmarktpolitiek ten aanzien van vreemdelingen in Nederland. De VVD vindt dit onacceptabel.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Het klinkt mij als muziek in de oren dat de VVD malafiditeit wil aanpakken. Maar hoe gaat de heer Azmani dit doen, zeker met het oog op de bezuinigingen die onder andere bij de Arbeidsinspectie liggen?

De heer Azmani (VVD):

Het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen, biedt extra instrumenten om het net rondom malafide uitzendbureaus strakker aan te trekken. Mevrouw Hamer doelt op de capaciteit van de inspectie van SZW. Er heeft inmiddels een samenvoeging plaatsgevonden van de inspectie. Dit betekent dat de inspectie efficiënter en effectiever kan werken. Ook wordt een aantal risicothema's geselecteerd. Daarover hebben wij al debatten gevoerd in de Kamer. Het lijkt mij niet nodig om bij dit wetsvoorstel wederom dat debat te voeren.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dat lijkt mij juist wel relevant. We zijn het over het doel eens. Zowel de partij van de heer Azmani als mijn partij en andere partijen in de Kamer willen de malafiditeit bestrijden, maar dit moet je wel kunnen doen. Je hebt daarvoor wel mensen nodig die dit gaan doen. Ook heb je instrumenten nodig die daarvoor toepasbaar zijn. Daarom vraag ik de heer Azmani wat volgens de VVD de belangrijkste instrumenten zijn. Wat zijn de capaciteit en de mogelijkheden voor de handhaving?

De heer Azmani (VVD):

Die capaciteit is er inderdaad. Het gaat erom waar je die capaciteit inzet. Ik weet zeker dat deze minister net als de VVD de capaciteit wil inzetten op de problematiek rondom de malafiditeit van uitzendbureaus en alles wat daarmee te maken heeft. Dan gaat het ook over arbeidskrachten uit het buitenland. Het lijkt mij vanzelfsprekend en opportuun dat je daar je aandacht op vestigt bij de risicohandhaving. Waar staat de VVD voor in het kader van de verdere maatregelen? Daarop kom ik straks terug. De VVD is nog steeds voorstander van publiek-private samenwerking, zoals in dit wetsvoorstel ook naar voren komt. De contacten en lijnen van de Belastingdienst en de Arbeidsinspectie met de private handhavers moeten worden verstevigd en versterkt. Dan realiseren we het gezamenlijke doel van mevrouw Hamer en mij, namelijk om de malafiditeit tot nul te reduceren.

Het onderhavige wetsvoorstel regelt twee aspecten. Ten eerste regelt het wetsvoorstel de invoering van de registratieplicht in het Handelsregister voor uitzendondernemingen, op straffe van een bestuurlijke boete. Daarbij regelt het wetsvoorstel de invoering van een bestuurlijke boete voor een inlener die zaken doet met een niet als uitzendonderneming geregistreerde onderneming. Ten tweede is er de verplichting van de Belastingdienst en de Arbeidsinspectie om bepaalde informatie over gecertificeerde ondernemingen te verstrekken aan erkende certificerende instellingen die belast zijn met het private toezicht op gecertificeerde uitzendondernemingen.

De invoering van de registratieplicht op straffe van hoge boetes is in de ogen van de VVD-fractie een noodzakelijke stap om het net rondom de malafide uitzendbureaus sluitend te maken. Inleners spelen een grote rol bij het in stand houden van malafide uitzendondernemingen. Met dit wetsvoorstel wordt dan ook terecht de eis gesteld dat inleners op straffe van een bestuurlijke boete verplicht zaken moeten doen met geregistreerde uitzendondernemingen. Hiermee worden dergelijke uitwassen voorkomen. Het is goed dat ook inleners hiermee nadrukkelijk worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid bij het tegengaan van malafide gedrag in de uitzendbranche. Ik heb hierover wel een vraag aan de minister. Is het mogelijk om het voor inleners zo gemakkelijk mogelijk te maken om na te gaan of ze met een geregistreerde uitzendonderneming van doen hebben? Kan dit bijvoorbeeld openbaar worden gemaakt, bijvoorbeeld op een site, zoals dit ook gebeurt met gecertificeerde ondernemingen op de site van de SNA?

Een bijkomend voordeel is dat uitzendondernemingen dus op deze wijze gedwongen worden zich zichtbaar te maken. Als via de Kamer van Koophandel achterhaald kan worden welke natuurlijke personen bij eventuele overtredingen betrokken zijn, zullen deze ondernemingen gemakkelijk te identificeren zijn. Registreert men zich niet, dan moeten er ook zware sancties volgen. In dat licht wenst de VVD-fractie de minister ook te herinneren aan de door Kamer aangenomen motie-Azmani/Van den Besselaar, waarin wordt verzocht om een verdere aanscherping van de fraudeaanpak.

Verder zal de effectiviteit van de inspanningen door de Stichting Normering Arbeid aanzienlijk worden verhoogd door dit wetsvoorstel, als de Arbeidsinspectie en de Belastingdienst verplicht zullen zijn om de namen van de bedrijven die in overtreding zijn, aan de private handhavende instanties door te geven. Dit kan na nader onderzoek leiden tot het intrekken van het certificaat. De VVD-fractie is een voorstander van een publiekprivate samenwerking op dit terrein. De overheid speelt met deze publiekprivate samenwerking opsporingscapaciteit vrij, waardoor men zich op zware zaken kan richten. Daarnaast is certificering een betere prikkel, omdat uitzendondernemingen zich hiermee in positieve zin kunnen onderscheiden op de markt.

Het stimuleren van zelfregulering dient in de ogen van de VVD-fractie de voorkeur te hebben. Men moet niet de illusie hebben dat een vergunningstelsel een waterdicht systeem is. Dat heeft het verleden wel uitgewezen. Echter, de kwaliteit van de certificering en het toezicht daarop vragen, in de ogen van de VVD-fractie, wel grote aandacht. De Arbeidsinspectie heeft in 2010 bij 22% van de gecontroleerde intermediairs een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen of de Wet minimumloon of minimumvakantiebijslag geconstateerd. De heer Ulenbelt heeft hier ook al over gesproken. Het percentage bij de gecertificeerde ondernemingen was 21, bij de niet-gecertificeerde ondernemingen 23. Er was dus een miniem verschil en dat is teleurstellend. Hoe denkt de minister deze private handhaving te kunnen bevorderen? Heeft hij hierover gesprekken met de branche en de Stichting Normering Arbeid? Heeft de minister er ook zicht op welke overtredingen onder deze percentages vallen? Dat staat nog los van de vraag die de heer Van Hijum heeft gesteld over de statistieken. Het zou kunnen dat er bij de gecertificeerde ondernemingen alleen administratieve overtredingen zijn geconstateerd, maar dat er bij de niet-gecertificeerde ondernemingen is gehandeld in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen. Als dat het geval is, vergelijken we appels met peren. Kan de minister dit uitsluiten en mogelijk nader inzicht geven in de geconstateerde overtredingen? Kan hij dit in ieder geval bij een volgende meting meenemen? Welke overtredingen vallen onder die percentages?

Kan de minister evalueren of met het pakket maatregelen de effectiviteit daadwerkelijk wordt vergroot? Kan er binnen afzienbare tijd worden geëvalueerd? Als het huidige pakket namelijk onvoldoende soelaas biedt, komt ook de vraag weer aan de orde of er een vergunningplicht moet komen.

Als laatste wil ik aansluiten bij de vraag die de heer Van Hijum heeft gesteld. Dit is gisteren ook al aan de orde gekomen, naar aanleiding van de brief die de gemeente Rotterdam heeft gestuurd. Zijn er mogelijkheden voor een aansluiting tussen de publiekprivate samenwerking en de Wet Bibob?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Vandaag staan er twee wetsvoorstellen op de agenda, namelijk een voorstel voor een registratieplicht voor intermediairs en een voorstel voor de implementatie van een richtlijn voor uitzendarbeid. Op beide zal ik in mijn betoog ingaan.

Ik begin met het wetsvoorstel voor een registratieplicht voor intermediairs. Ik zal hierbij ingaan op drie punten: ontduiking van hogere boete bij recidive, informatie-uitwisseling en het informeren van ondernemingen.

Ik begin met de mogelijkheid tot ontduiking van de hogere boete bij recidive. Naar schatting zijn er in Nederland zo'n 6000 malafide uitzendbureaus. Actie is dus hoognodig. De registratieplicht op straffe van een boete voor zowel inlener als uitlener is volgens mijn fractie een goede aanzet. Bij recidive stijgt de boete: bij de tweede overtreding wordt de boete 100% hoger en bij de derde overtreding wordt de boete 200% hoger. Een inlener die erop uit is om de boel te flessen, zal er alles aan doen om deze verhoging te ontlopen. Die persoon kan een bedrijf starten onder een nieuwe naam en onder die nieuwe naam doorgaan met de oude activiteiten. Juridisch is dat wellicht geen recidive; het gaat immers om een nieuw bedrijf. Moreel is er echter wel degelijk sprake van recidive. Het gaat namelijk over dezelfde persoon. Klopt het dat de inlener de verhoging van de boete door de recidive kan ontlopen door onder een nieuwe naam een nieuw bedrijf te starten? Zo ja, ziet de minister mogelijkheden om deze maas in de wet te dichten? Wellicht is het aanscherpen van de bestuurdersaansprakelijkheid daarbij een oplossing.

Ik ga nu in op de informatieplicht. Op dit gebied is mijn fractie iets kritischer. D66 hecht grote waarde aan privacy en aan prudent omgaan met informatie door de overheid. In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat de Belastingdienst of de Arbeidsinspectie gegevens kan verstrekken aan private partijen als een inlener of uitzendbureau in de fout gaat. Die partijen zijn de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten en de Stichting Normering Arbeid. Hoe waarborgt de minister dat deze private partijen vertrouwelijk omgaan met de gegevens?

Mijn laatste vraag over deze wet betreft het informeren van de sector en de ondernemingen. Hoe worden zij op de hoogte gebracht over het niet geregistreerd zijn als uitzendbureau en de gevolgen voor de inlener? De ondernemers en de uitzendbureaus moeten hiervan op de hoogte zijn. Enkel het publiceren van deze wetswijziging in de Staatscourant lijkt mij niet voldoende. Graag een reactie van de minister. Bewustzijn bij de inleners en de uitzendbureaus is ontzettend belangrijk om zo snel mogelijk effect te sorteren met deze wet. Ik wil dus graag van de minister vernemen hoe de informatie aan uitzendbranche en inleners kan worden verstrekt.

Ik kom bij het tweede wetsvoorstel, over de implementatie van de Uitzendrichtlijn. D66 steunt dit wetsvoorstel omdat het een verbetering is voor de positie van uitzendkrachten. Vooral het vastleggen in de wet van het belemmeringsverbod is een stap naar voren. Barrières opleggen voor het overstappen van uitzendwerk naar een vast contract wordt hiermee expliciet verboden. Dit verbod verkleint mijns inziens de kloof tussen insiders en outsiders en dat is een goede stap. Wel heb ik vragen over twee punten. Dat zijn ten eerste heroverweging van verbodsbepalingen en beperkingen en ten tweede het solliciteren van uitzendkrachten op interne vacatures.

Ik begin met de heroverweging van verbodsbepalingen en beperkingen. In de wetgeving bestaan twee verboden voor het aannemen van uitzendkrachten, namelijk een voor buschauffeurs en een voor mensen in de jeugdzorg. D66 heeft twijfels bij beide verboden. Als iemand gekwalificeerd is, mag het toch niet uitmaken dat deze persoon uitzendkracht is? Het verbod op de inhuur van uitzendkrachten als buschauffeurs is een experiment, dat zes jaar duurt. Na die zes jaar komt er een evaluatie. Kan de minister die evaluatie naar voren halen, zodat we eerder kunnen bepalen of dit verbod niet averechts werkt? Het verbod op uitzendkrachten in de jeugdzorg is permanent. Wil de minister dit verbod onder de loep nemen, mogelijk middels een evaluatie, om te bekijken hoe het uitwerkt?

Veel van de verbodsbepalingen en beperkingen voor uitzendkrachten zijn niet opgenomen in wetten, maar wel in cao's. We kunnen daarbij een aantal terreinen onderscheiden: werkingssfeer, beloning en andere arbeidsvoorwaarden, vergewisplicht in verband met beloning en aanpassing van de ketenbepaling. De Stichting van de Arbeid heeft deze verbodsbepalingen en beperkingen heroverwogen. Helaas waren de werkgevers en werknemers verdeeld. Daarom is er nu een kader opgesteld op basis waarvan de decentrale cao-partijen hun cao's gaan beoordelen op die verbodsbepalingen en beperkingen. Voor 1 november 2012 moeten de decentrale partijen klaar zijn. Is de minister bereid om, uiteraard met inachtneming van de verschillende verantwoordelijkheden, de vinger aan de pols te houden? Wil hij zijn invloed gebruiken om ervoor te zorgen dat er zo veel mogelijk verbodsbepalingen en beperkingen worden geschrapt? Kan de minister aangeven hoe die lijst er precies zou kunnen uitzien en wat er nu al uit geschrapt zou kunnen worden?

Ik heb, tot slot, een enigszins retorische maar wel relevante vraag: gaat ook de overheid zich aan de wet houden? In het wetsvoorstel worden werkgevers namelijk verplicht om interne vacatures aan uitzendkrachten kenbaar te maken. Uitzendkrachten moeten bij een sollicitatie een eerlijke kans krijgen. Uit antwoorden op vragen van de D66-fractie begrijp ik dat de interne vacatures van de overheid nog niet openstaan voor uitzendkrachten. Dat lijkt me geen gewenste situatie. Daarom vraag ik de minister vanaf wanneer uitzendkrachten bij de overheid mogen solliciteren op interne vacatures. Als we dit van anderen vragen, moet de overheid zelf het goede voorbeeld geven en deze interne vacatures ook voor uitzendkrachten openstellen.

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter. Er zijn ruim 6000 malafide uitzendbureaus actief in de sector. Vorig jaar kreeg de cao-politie in de sector een recordaantal meldingen binnen. Maar liefst 31 bureaus zijn vorig jaar gesloten en er lopen verschillende zaken over misbruik en uitbuiting. Kortom, de problemen zijn hardnekkig en helaas niet nieuw. De sector wordt al jaren geconfronteerd met een wildgroei aan malafide bureaus die gevestigd zijn in Nederland of in het buitenland. De grote vraag die ons allen al enige tijd bezighoudt, is hoe we deze malafide praktijken in de uitzendsector structureel moeten aanpakken.

Het is goed om te zien dat het kabinet inzet op de bestrijding van malafide praktijken in de uitzendsector. Het is de hoogste tijd om hierin nog actiever op te treden. Het kabinet zet in op zelfregulering en verplichte registratie bij de Kamer van Koophandel. Hoe kan de registratie van contactgegevens en de solvabiliteit daadwerkelijk bijdragen aan de aanpak van malafide praktijken? Het kabinet wil graag blijven varen op zelfregulering in de sector. Dat vind ik enigszins te begrijpen. De NEN-certificering bestaat echter al sinds 2007. De malafide praktijken groeien en bloeien desalniettemin; slechts 35% van de sector is gecertificeerd.

Natuurlijk vind ik het wenselijk dat de sector middels zelfregulering de boel opschoont, maar dat is tot nu toe niet gelukt, of we dat nu leuk vinden of niet. Daarom dienen er andere stappen gezet te worden. De tijdelijke commissie Lessen uit recente arbeidsmigratie dringt aan op een keiharde aanpak en adviseert met een vergunningstelsel te komen. Daar ben ik het volledig mee eens. Wat mij betreft gaan we daarvoor niet terug naar het stelsel van de jaren negentig, maar koersen we op een vergunningsstelsel 2.0. We moeten lering trekken uit het vorige stelsel en tot een beter werkend systeem komen. Ik begrijp dat de minister zich afvraagt wat het verschil is tussen een vergunningstelsel en de registratieplicht. Beide moeten immers gehandhaafd worden en de mogelijkheid om de wet te ontduiken blijft bestaan. Als de overheid een vergunningsrelatie krijgt tot de uitzenders biedt dit wel de mogelijkheid om bijvoorbeeld gebruik te maken van de Wet Bibob. Ik zou graag willen dat de minister op dit specifieke argument inzake de Wet Bibob ingaat. En ziet hij daarnaast eventueel andere mogelijkheden om de handhaving in geval van registratie aan te scherpen?

Wij onderschrijven de verscherpte inzet op handhaving van het bestrijden van de malafide praktijken in de uitzendsector. Dat is echter niet het enige punt waarop verscherping en verbreding van handhaving door de inspectie plaatsvindt. Hoe serieus is de minister op het gebied van handhaving? Is hij bereid om hieraan extra geld uit te geven? Wij weten immers dat de capaciteit van de Arbeidsinspectie al enige tijd onder druk staat. Ik krijg hier graag een reactie op.

De Raad van State en het College bescherming persoonsgegevens zijn kritisch over de nieuwe gegevensuitwisseling van de Arbeidsinspectie en de Belastingdienst. Deels ben ik het eens met deze kritiek, want mij blijft onduidelijk wie er bij deze gevoelige informatie kan komen en hoe wordt gewaarborgd dat deze niet in verkeerde handen terechtkomt. Ik word in dezen graag wat verder gerustgesteld door de minister.

Mijn fractie onderschrijft het doel van de Europese richtlijn van harte. Zoals iedereen weet, is GroenLinks van mening dat het niet moet uitmaken welk type contract je hebt. Het gaat om de essentiële arbeidsvoorwaarden en de essentiële zekerheden die erachter schuilgaan. De richtlijn is op onderdelen nog wat te voorzichtig naar mijn smaak. Het verschil tussen insiders en outsiders wordt wat ons betreft onvoldoende getackeld. De minister mag wel een stap verder gaan in het aanpassen van de wet- en regelgeving. Onze wet- en regelgeving is er namelijk een van insiders geworden, terwijl de arbeidsmarkt steeds meer een markt van outsiders is geworden door de behoefte van werkgevers aan "flex". Oude zekerheden bieden geen zekerheden meer voor de toekomst. Wij zullen nieuwe zekerheden moeten creëren. Naast de behoefte van werkgevers aan "flex" is er bij werkenden nu, misschien meer dan ooit, behoefte aan zekerheid. Is de minister bereid om in samenloop met deze richtlijn te werken aan een eenduidige definiëring van het begrip "werkende" in de arbeids- en socialezekerheidswetgeving? Dit is belangrijk om een level playing field te creëren tussen alle werkenden op de arbeidsmarkt, want uiteindelijk gaat welke discussie dan ook niet over de contractvorm, maar over de zekerheden en de rechten die daarachter schuilgaan. Hebben mensen toegang tot een pensioenvoorziening, kunnen zij gebruik maken van scholing en is er toegang tot de woningmarkt?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Ook de PvdA wil malafide uitzendbureaus bestrijden. Wij willen dat doen door verplichte certificering, controle op naleving van cao's door de Arbeidsinspectie en uitbreiding van het aantal inspecteurs, betaald door hogere boetes. Dit kabinet doet wat, maar wij vinden dat het te weinig doet, waardoor fraude en illegaliteit zullen blijven doorgaan.

Ik begin met de richtlijn voor uitzendwerk. Invoering van deze richtlijn in de Nederlandse wetgeving is in beginsel positief. In het Europees Parlement heeft de PvdA hard geknokt voor deze regelgeving en wij zijn blij met het wettelijk belemmeringsverbod, dat verbiedt dat uitzendbureaus indiensttreding van een uitzendkracht bij de inlener tegenhouden. De richtlijn voor uitzendwerk schrijft nu echter niet voor dat ongerechtvaardigde beperkingen en verbodsbepalingen ten aanzien van de inzet van uitzendkrachten worden afgeschaft. De richtlijn stelt enkel dat ze alleen mogen bestaan als ze de uitzendkrachten beschermen vanwege gezondheid of veiligheid. Ze moeten slechts verboden worden als ze een goed functionerende arbeidsmarkt verstoren.

De minister vindt dat de sociale partners de beperkingen en dergelijke in kaart moeten brengen en die samen opheffen. De regering speelt in dezen volgens de minister geen rol. Verschillende behandeling na cao-afspraken moet gewoon kunnen blijven bestaan. Waarom? Wat hebben wij aan een wetswijziging als men met de huidige cao's kan blijven afwijken ten aanzien van overwerk, rusttijd, nachtdienst, pauzes, vakantie en werk op feestdagen? De regering houdt zich precies aan de essentiële arbeidsvoorwaarden die genoemd zijn in de richtlijn voor uitzendwerk, zoals loon, overwerk, rusttijd, nachtdienst, pauzes et cetera, maar het is summier. Waarom voegt de minister compensatie bij ziekte of aanspraak op pensioen niet toe aan de lijst? Waarom is het gelijkloonvoorschrift niet van toepassing op uitzendkrachten die een vast contract bij een uitzendbureau hebben? Hier kan namelijk bij cao van worden afgeweken. Wij willen dat payrollconstructies en detacheringsovereenkomsten onder de WAADI-voorschriften gaan vallen. Een inlener mag een externe kracht niet slechter behandelen dan een interne medewerker in loondienst. Is de minister bereid om deze suggestie over te nemen?

Waarom vertrouwt de regering op zelfregulering door de uitzendbranche? De regering geeft zelf aan dat de gecontroleerde en gecertificeerde uitzendbureaus ongeveer hetzelfde percentage overtredingen begaan als de ongecertificeerde uitzendbureaus, namelijk 21% tegen 23%. Toch doet de minister geen voorstel om vergunningen af te geven aan uitzendbureaus, al dan niet door de erkende sectorinstellingen. De Partij van de Arbeid zou dit graag wel doen. Nu blijft er genoeg ruimte om geregistreerd malafide te zijn. Gaat de registratieplicht in het Handelsregister ook gelden voor buitenlandse uitzendbureaus en ondernemingen zonder vestigingsadres die uitzendkrachten naar Nederland sturen? Hoe gaat het precies in zijn werk en hoe zal het gecontroleerd worden?

De Arbeidsinspectie controleert in de visie van de minister enkel op betaling van het wettelijk minimumloon, en niet op de cao-lonen die in de sector gelden. Wij vinden dat de regering hiermee in gebreke blijft. De Detacheringsrichtlijn schrijft voor dat op het cao-loon moet worden gecontroleerd. De Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid geeft deze mogelijk ook. Door het beleid van de minister krijgen inleners te veel ruimte om de Nederlandse cao's te ontwijken door de inzet van bijvoorbeeld Polen en Roemenen, enkel omdat de sociale partners kunnen ingrijpen via de civiele rechter. De positie van de Nederlandse werknemer wordt zo ondermijnd. Waarom laat de minister dat toe? Ondernemers die de regels overtreden en worden gepakt door de Arbeidsinspectie krijgen door de wetswijziging een hogere boete. Die wordt verhoogd van € 45.000 naar € 76.000. Waarom wordt het bedrijf niet verplicht het achterstallige loon uit te betalen? De werknemers zijn immers de dupe van het ontduikingsgedrag van de werkgever.

Wij maken ons al een tijd zorgen over de personele capaciteit van de inspectie. Er is een gebrek aan handhavingskracht. De minister gaf dit zelf toe in De Pers van dinsdag: de inspectie kan het niet alleen en we hebben iedereen in de sector hard nodig. Dat is natuurlijk waar, maar we komen er niet met een keurmerk voor een faire procedure voor de champignonteelt, terwijl de regering ondertussen bezuinigt op de inspectie. Wij vinden dat de Arbeidsinspectie moet worden uitgebreid om haar controlerende taken uit te voeren. Daarom willen wij dat de hogere inkomsten door de verhoging van de boetes tot € 76.000 worden ingezet om het aantal inspecteurs bij de Arbeidsinspectie uit te breiden. Wij begrijpen eigenlijk niet waarom de minister dat voorstel niet overneemt.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Voorzitter. Vandaag hebben wij twee wetswijzigingen aan de orde, beide met betrekking tot de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs. Ik begin met het wetsvoorstel inzake de invoering van de registratieplicht. Al jaren wordt het imago van de uitzendsector vertroebeld door malafide uitzendorganisaties. De omvang van dit hardnekkige verschijnsel is door de tijdelijke commissie Lessen uit de recente arbeidsmigratie blootgelegd. Het blijkt om meer dan de helft van alle uitzendbureaus te gaan.

De minister neemt de aanbevelingen van de commissie ter harte. De laatste dagen zien we hiervan regelmatig zaken in het nieuws terug. Zo verzwaart de minister mede op grond van de motie-Azmani/Van den Besselaar de strafmaat bij fraude en uitbuiting en pakt hij misstanden in de champignonsector aan. Ook richt de minister een meldpunt – dat woord heb ik de afgelopen tijd overigens meer gehoord – malafide uitzendbureaus in. Met dit wetsvoorstel denkt de minister dat een strengere aanpak van de malafide uitzendbureaus mogelijk wordt. De minister heeft zichzelf ten doel gesteld om binnen twee jaar tot het volledig uitbannen van de malafide uitzendbureaus te komen; dat was ook een aanbeveling van de parlementaire onderzoekscommissie. Voorwaar geen geringe opgave.

Wat regelt het nieuwe wetsvoorstel? Uitzendbureaus worden verplicht zich als zodanig te registreren in het Handelsregister op straffe van een hoge bestuurlijke boete. Daarnaast is in het wetsvoorstel een verbod opgenomen voor inleners, bedrijven die gebruikmaken van uitzendbureaus, om in zee te gaan met niet-geregistreerde bureaus, eveneens op straffe van een hoge boete. De PVV is van mening dat fraude en illegaliteit keihard moeten worden bestreden. Wanneer het wettelijk verplicht wordt om alleen nog te werken met geregistreerde ondernemingen, horen daar wat ons betreft wel twee zaken bij. Inleners moeten vrij toegang hebben tot een openbare lijst of website waar de geregistreerde ondernemingen op staan en die informatie moet up-to-date zijn. Nu moeten inleners en opdrachtgevers tegen een vergoeding een uittreksel van de Kamer van Koophandel downloaden. Hierdoor zullen de administratieve lasten toenemen. Kan de minister toezeggen dat zowel de vrije toegang als de correcte informatie met betrekking tot geregistreerde ondernemingen wordt gewaarborgd?

De PVV betwijfelt of de registratie samen met de andere maatregelen die de minister voorstelt, zoals de inlenersvrijwaring bij gebruikmaking van een gecertificeerd uitzendbureau, effectief genoeg zal zijn om het aantal malafide uitzendbureaus binnen twee jaar tot nul te reduceren. De parlementaire onderzoekscommissie schat dat Nederland 5000 tot 6000 malafide uitzendbureaus telt die actief zijn in diverse sectoren, zoals de land- en tuinbouw, de schoonmaaksector, de bouw en de vleesverwerkende industrie. Zij bemiddelen ruim 100.000 mensen, veelal uit Midden- en Oost-Europa. Deze bureaus betalen geen belasting en sociale premies en buiten Oost-Europese arbeidskrachten uit, mede doordat zij ook gebruikmaken van illegale arbeidskrachten. Alleen al in de gemeente Rotterdam zijn er 1000 malafide uitzendbureautjes die gebruikmaken van ruim 15.000 illegale Bulgaren en Roemenen. Kenmerkend voor deze uitzendbureautjes is dat zij vluchtig zijn. Dat wil zeggen: ze komen op en verdwijnen als paddenstoelen. Daardoor zijn ze moeilijk aan te pakken. Inning van een bestuurlijke boete kan op een langdurig proces van gemiddeld drie jaar uitlopen en dan ook nog met een ongewisse uitkomst. Tijdens zo'n langdurig proces zijn de vogels intussen gevlogen of hebben de malafide uitzendbureaus de bestuurlijke boete als bedrijfsrisico ingecalculeerd. Iets dergelijks gebeurde in Rotterdam waar de gemeente de zaken wel heeft gewonnen, maar waar de Raad van State heeft geoordeeld dat de opgelegde dwangsommen niet mochten worden geïnd. Volgens de Raad van State had de gemeente Rotterdam eerder moeten waarschuwen. De lachende derde waren uiteindelijk de malafide uitzendbureaus.

Malafide uitzendbureaus houden zich niet alleen bezig met het uitlenen van arbeidskrachten, maar regelen ook veelal de huisvesting van deze mensen. Terugkerend naar de gemeente Rotterdam, alleen daar al zijn in het afgelopen jaar 144 illegale verblijfsinrichtingen aangepakt waarin MOE-landers verbleven. De door de minister voorgestelde registratieplicht zal hieraan niets veranderen, tenzij de pakkans bij de inleners drastisch wordt vergroot. Gezien de omvang van de nieuwe inspectiedienst SZW, is het laatste echter nauwelijks realistisch te achten.

Ik begrijp dat gemeenten er meer behoefte aan hebben om de zaak bij de bron aan te pakken. Wij hebben daarvoor – en het is vandaag eerder aangegeven – een wet, namelijk de Wet Bibob. Daarin wordt gemeenten de mogelijkheid geboden om criminele praktijken in de kiem te smoren. Daarvoor vormt op dit moment nog een vergunning de basis. De heer Van Hijum heeft echter al aan de minister gevraagd om te onderzoeken of er ook andere mogelijkheden zijn voor de Wet Bibob. Wij willen dat graag onderschrijven. Eén van mijn vragen aan de minister is of hij van mening is dat de Wet Bibob in de bestrijding van de malafide uitzendbureaus niet veel effectiever kan zijn dan uitsluitend de registratieplicht met bestuurlijke boetes. Kan de minister aangeven wat voor hem duidelijke redenen zijn om de vergunningplicht, zoals hij die gisterenavond heeft genoemd in het debat, voor de uitzendbranche opnieuw in te voeren? Hij heeft gisterenavond aangegeven dat hij dit wellicht, afhankelijk van de ontwikkeling van de situatie in het komende jaar, overweegt. Is de minister bereid, op korte termijn een brief naar de Kamer te sturen met de voors en tegens van een dergelijke vergunningplicht, wellicht, zoals de heer Klaver heeft aangegeven, een vergunningplicht 2.0.

Inleners kunnen hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de betaling van het wettelijk minimumloon aan de uitzendkracht, tenzij de inlener zaken doet met een gecertificeerde onderneming. De regering geeft aan dat de aansprakelijkstellingen plaatsvinden via een civielrechtelijke procedure en niet worden geregistreerd. Is de minister voornemens om dit alsnog te doen? Dit geeft immers op een andere wijze inzicht in de omvang van de problematiek. Gecertificeerde bedrijven, het is ook al gememoreerd door mijn voorgangers, komen er in het onderzoek ook niet beter van af dan de niet-gecertificeerde uitzendbureaus. Ik denk dat hier door een snelle uitwisseling van gegevens tussen de Belastingdienst en de Inspectiedienst SZW samen met de gecertificeerde instellingen flinke winst valt te behalen. Zijn de systemen op dit moment voldoende op elkaar afgestemd om die gegevens snel te kunnen uitwisselen? Gaat de Inspectiedienst SZW ook aan de slag met de informatie die hij op zijn beurt krijgt van de certificerende instelling nadat de certificering is ingetrokken?

Tot slot heb ik nog een onderdeeltje dat betrekking heeft op het wetsvoorstel, het tweede onderdeel van de WAADI met de invoering van de Europese richtlijn. Bij de inbreng hebben wij aan de minister gevraagd waarom het pensioen, dat toch behoort tot de essentiële arbeidsvoorwaarden, niet bij de implementatie van de richtlijn is meegenomen, met name gegeven het feit dat flexkrachten geen of weinig pensioen opbouwen? De minister heeft geantwoord dat flexkrachten gebruik kunnen maken van de pensioenregeling uitgevoerd door de Stichting Pensioenfonds voor de Personeelsdiensten oftewel StiPP. Kan de minister hierop een toelichting geven? De StiPP-regeling kan pas ingaan zodra een flexwerker minstens 26 weken verspreid over een jaar voor een inlenende werkgever heeft gewerkt.

De voorzitter:

Wij zijn gekomen aan het eind van de eerste termijn van de kant van de Kamer. Op verzoek van de minister schors ik een kwartier. Dan gaan wij luisteren naar het antwoord van de minister in eerste termijn.

De vergadering wordt van 14.34 uur tot 14.50 uur geschorst.

Minister Kamp:

Voorzitter. De Kamer heeft in haar wijsheid besloten om twee onderwerpen gelijktijdig te behandelen: de registratieplicht, zoals het heel kort is samengevat, en de implementatie van de uitzendrichtlijn. In de inbrengen is het een beetje door elkaar heen gaan lopen en ik vrees dat het ook in mijn beantwoording een beetje door elkaar heen zal lopen. Ik begin met de implementatie van de Uitzendrichtlijn, waarbij ik de relevante vragen van de Kamerleden naar voren zal halen. Vervolgens zal ik overgaan op de registratieplicht. Aan het eind van mijn betoog zal ik bezien of ik alles heb behandeld. Zo nee, dan ben ik het gewend dat de Kamer er in tweede termijn op terugkomt.

De implementatie van de Uitzendrichtlijn heeft in Europa een lange voorgeschiedenis. In een aantal Europese landen was het nogal nieuw wat er allemaal aan de orde kwam. Het is heel goed voor ons om ons te realiseren dat de Nederlandse regelgeving voor uitzendarbeid model heeft gestaan voor de Uitzendrichtlijn. De implementatie van de richtlijn, die in sommige landen nogal wat met zich meebrengt en nogal wat voeten in de aarde heeft, stelt bij ons dus eigenlijk niet veel voor. Ik doel niet op de inbreng van de Kamerleden, maar op de implementatie.

De richtlijn schrijft voor dat uitzendkrachten gelijk behandeld moeten worden als het gaat om de essentiële arbeidsvoorwaarden. Die essentiële arbeidsvoorwaarden zijn limitatief in de richtlijn opgesomd: loon, arbeidstijden, overuren, pauzes, rusttijden, nachtarbeid, vakantie en feestdagen. In Nederland hebben wij voor al die zaken wettelijke bepalingen. Die leggen soms alles vast en soms wordt bepaald dat cao-partijen ervan mogen afwijken. Al die essentiële arbeidsvoorwaarden hebben wij allemaal al netjes geregeld, zowel voor vaste werknemers als voor uitzendkrachten. Het is passend in ons stelsel dat er bij cao van mag worden afgeweken. Als er een wettelijke bepaling is dat er vier weken vakantie moeten zijn en in een cao is geregeld dat er vijf weken vakantie zijn, dan moet je de uitzendkrachten in ieder geval die vier weken gunnen. Over die extra week mag je in cao's bepalingen opnemen. Zo hebben wij dat met elkaar geregeld in de verschillende wetten. Wij hebben er indertijd goed over nagedacht. Het zijn regels die nu niet meer ter discussie hoeven te worden gesteld.

Wat nieuw is voor ons, is dat bovenwettelijke regels die van toepassing zijn bij de inlener steeds ook gelijkelijk moeten worden toegepast op uitzendkrachten. Als je in de cao echt afspraken hebt gemaakt over bovenwettelijke regels, dan moet je die ook voor de uitzendkrachten laten gelden. Als er iets extra's is geregeld voor de arbeids- en rusttijden, dan moet dat volgens de richtlijn vanaf nu ook gelden voor uitzendkrachten. Daar mag van afgeweken worden, maar dat mag alleen over de niet-wettelijke voorschriften. Dat is ook logisch. Alles wat echt essentieel is, staat in de wet. Alles wat extra is, heb je als cao-partners bepaald. Als je dat als cao-partners bepaald hebt, dan mag je daar als cao-partners ook weer van afwijken.

In het wetsvoorstel worden nog een paar andere zaken geregeld, zoals het belemmeringsverbod. Uitzendkrachten mogen geen belemmeringen in de weg gelegd zien als het gaat om het in dienst treden bij een inlener. Als een uitzendbureau iemand bij een inlener neerzet en als de inlener de uitzendkracht op een gegeven moment in dienst wil nemen, dan mag dat gewoon. Het uitzendbureau mag dat niet in de weg staan. Er is daarop één uitzondering: er moet wel een redelijke vergoeding zijn voor de diensten die het uitzendbureau heeft verricht. Anders zou iemand tegen een uitzendbureau kunnen zeggen: ik heb iemand nodig, wil je iemand voor me zoeken, dat lukt, waarna die persoon rechtstreeks in dienst wordt genomen, waarmee dat bedrijf van dat uitzendbureau af is, wat lekker goedkoop is. Dat mag dus niet: in zo'n geval moet je wel een redelijke vergoeding geven voor de diensten van het uitzendbureau. Dat is de enige beperking die er is. Voor het overige mag aan het in dienst treden van uitzendkrachten bij de inlener geen beperking worden opgelegd.

In het voorliggende wetsvoorstel wordt, conform wat in de richtlijn staat, geregeld dat uitzendkrachten gelijke toegang moeten hebben tot bedrijfsvoorzieningen of diensten, zoals kantines, vervoer en kinderopvangfaciliteiten. Ik begrijp dat wat de heer Ulenbelt betreft daar ook kerstpakketten onder moeten vallen. Ik denk dat het daar toch iets anders ligt. Als over het kerstpakket als zijnde een onderdeel van de arbeidsvoorwaarden, van het loon, afspraken zijn gemaakt in de cao, dan mag je die niet onthouden aan de betrokken uitzendkrachten. Maar voor het overige zijn daar geen regels voor. Ik geloof ook niet dat wij hier regels moeten gaan maken voor kerstpakketten, en ik denk ook niet dat de heer Ulenbelt dat wil. Maar ik denk dat het natuurlijk wel heel verstandig is dat een bedrijf dat mensen in dienst heeft, die mensen op een nette manier behandelt. Ik kan me ook heel goed voorstellen dat veel bedrijven mensen die ze via een uitzendbureau hebben ingehuurd, zeker voor wat langere tijd, op die manier erkenning geven. Mocht het in een cao geregeld zijn, dan gebeurt het in ieder geval, want dan moet het, en in de andere gevallen denk ik dat we het moeten overlaten aan de opvatting daarover van de werkgever.

De heer Ulenbelt (SP):

Het gaat mij inderdaad niet om het kerstpakket. De minister zegt dat je bij cao kunt afwijken. Maar stel dat er een regeling is met de ondernemingsraad, die secundaire arbeidsvoorwaarden betreft. Daarin zouden ze dat kerstpakket, of andere dingen geregeld kunnen hebben. Ik neem aan dat daarbij de Wet gelijke behandeling uitgangspunt is.

Minister Kamp:

Van deze voorzieningen mag bij cao worden afgeweken. Ik vind dat een goede zaak, want achter de cao staan de centrale partners, te weten de werkgevers en de werknemers. De werknemersorganisaties voelen zich ook zeer verantwoordelijk voor de uitzendkrachten, voor wier belangen zij opkomen. Uitzendkrachten zijn ook georganiseerd. Hun belangen worden daarbij afgewogen. Als daar ruimte voor is geboden, is het heel goed dat sociale partners daarover mogen beslissen. Dat geldt voor al die dingen die niet als essentieel en wettelijk door ons geregeld per definitie voor iedereen moeten gelden.

De heer Ulenbelt (SP):

Toch even precies: in de cao is niets geregeld over kinderopvang. Een bepaald bedrijf dat onder die cao valt, heeft een regeling voor kinderopvang, een bedrijfscrèche. Dan neem ik toch aan dat de uitzendkracht daarop dezelfde rechten heeft als de vaste krachten. Dat is een bovenwettelijke regeling. De minister heeft het nu alleen maar over cao's. Kan hij dat verduidelijken?

Minister Kamp:

De bovenwettelijke regelingen zijn regelingen waartoe in cao's is besloten, en waarvan je ook bij cao kunt besluiten om die weer terug te nemen, te wijzigen of ze voor de ene groep wel en voor de andere groep niet te laten gelden. Die vrijheid is er. Er is dus de mogelijkheid om bij cao daarvan af te wijken en te bepalen dat het voor de een wel geldt en voor de ander niet. Als daarvan bij cao niet wordt afgeweken, is het dus van toepassing op de uitzendkrachten. Dat betekent niet dat, als er een uitzendkracht op maandag binnenkomt, hij of zij op dinsdag zijn of haar kinderen per definitie naar de opvang van het bedrijf kan brengen. Er kunnen daar immers wachtlijsten zijn, waarmee gewone werknemers en uitzendkrachten te maken krijgen. Het uitgangspunt is dat het voor iedereen geldt, tenzij daarvan bij cao is afgeweken.

Uitzendkrachten moeten op de hoogte worden gesteld van vacatures die er bij de inlener zijn en uitzendkrachten moeten de gelegenheid krijgen om daarop te solliciteren. Ik meen dat mevrouw Koşer Kaya zei dat je dan bij het Rijk moet beginnen. Daarin heeft zij gelijk, want dat gebeurt op dit moment niet. Als de tweede Kamer dat wetsvoorstel aanvaardt, ook de Eerste Kamer dat doet, de procedure helemaal op formele wijze wordt afgerond en de wet van kracht wordt, zal ook de overheid daarnaar moeten handelen. Dan zal die verbetering in het optreden van de overheid die door mevrouw Koşer Kaya wordt gewenst, praktijk kunnen worden.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Dat lijkt me goed nieuws. Dank, minister.

Minister Kamp:

Over regelingen die het gebruikmaken van uitzendkrachten beperken of verbieden, wordt in de richtlijn voorgeschreven dat die heroverwogen moeten worden. Woordvoerders hebben gezegd dat dat heroverwegen toch kan inhouden dat die regel uiteindelijk in stand blijft. Zij hebben gevraagd of we die ruimte wel moeten bieden. Ik denk dat we dat inderdaad zouden moeten doen. De eerste reden die ik daarvoor heb, is formeel van aard: de partijen die dit kabinet hebben gevormd en de partij die het gedoogakkoord heeft onderschreven, hebben met elkaar vastgesteld dat de lijn voor dit kabinet moet zijn dat, als er richtlijnen worden geïmplementeerd, daar niet ook een nationale kop bovenop wordt gezet. Als wij in dit geval zouden zeggen dat er niet alleen heroverwogen moet worden, zoals de richtlijn voorschrijft, maar dat de uitkomst zou moeten zijn dat die regelingen moeten worden ingetrokken, dan creëerden wij een nationale kop. Dat willen we niet. Ik denk dat er argumenten zijn om bepaalde dingen met betrekking tot uitzendkrachten in een bedrijf te regelen en, bijvoorbeeld te zeggen dat in een bedrijf het percentage uitzendkrachten maximaal tien is, of dat in een bedrijf maximaal 25% van een loonsom voor uitzendkrachten wordt gebruikt. Sociale partners in sectoren en in bedrijven kunnen overwegen om dat in stand te laten en ik denk dat we ze die vrijheid moeten geven. De richtlijn schrijft voor om het in ieder geval te heroverwegen. Dat gaan we nu dus serieus doen. Op de eerste plaats heeft het Rijk dat voor zichzelf overwogen. Ik heb als onderdeel van de wetgevende macht die heroverweging gemaakt. Ik heb een inventarisatie gemaakt en vastgesteld dat er geen sprake is van regelingen en verboden waaraan een eind gemaakt zou moeten worden. Hetzelfde moet door de cao-partners gebeuren in de sectoren. De Stichting van de Arbeid heeft daarvoor huiswerk gedaan. Dat huiswerk en mijn inventarisatie heb ik de Kamer doen toekomen. Op grond van dat huiswerk van de Stichting van de Arbeid zijn de cao-partijen aan de gang gegaan. Het is veel werk. Naar mijn inschatting hebben ze daarvoor tot oktober 2012 de tijd nodig. Op dat moment hebben ze heel serieus conform de bepaling in de richtlijn naar al die verboden gekeken en ze hebben daarover dan met elkaar gesproken om te bezien of dat in stand moet blijven of niet. Dat wilde ik zeggen over de implementatie van de Uitzendrichtlijn. Ik kijk even in de aantekeningen van datgene wat de woordvoerders naar voren hebben gebracht om te kunnen beoordelen of ik daarop nog aanvullingen heb.

De heer Ulenbelt bracht het onderkruiperverbod naar voren. Ik weet niet of ik dat bij dit punt moet betrekken of bij het andere punt. Dat is me niet helemaal duidelijk. Ik weet dat de heer Ulenbelt mij twee meldingen heeft gedaan van gevallen waarin mogelijk sprake was van overtreding van het onderkruiperverbod. Het ene richtte zich op een specifiek bedrijf en het andere op een regio. Die meldingen zijn doorgegeven. Die ten aanzien van het specifieke bedrijf heeft ertoe geleid dat er op dit moment een onderzoek wordt ingesteld. Ik zal op de voorgeschreven wijze de betrokkenen over de bevindingen informeren en zal vanzelfsprekend ook de heer Ulenbelt informeren over de bevindingen op dit punt.

De heer Ulenbelt gaf aan dat er ook een onderzoek zou moeten worden ingesteld naar de driehoeksrelaties en het stakingsrecht. Ik zou zo'n onderzoek niet willen doen. Het onderkruipersverbod is iets waar je een opvatting over kunt hebben, maar het is wel iets wat in de wet staat en uitgevoerd moet worden. Dat onderkruipersverbod houdt in dat bij een staking geen uitzendkrachten ingebracht mogen worden om die staking te breken. Dat leef ik naar de letter en de geest na, maar daar beperk ik het ook toe. Om dan te gaan kijken hoe je met driehoeksrelaties en het stakingsrecht er nog iets van kunt vinden, lijkt mij niet nuttig. Dus dat onderzoek zou ik niet willen instellen.

Mevrouw Koşer Kaya heeft erop gewezen dat er ten aanzien van uitzendkrachten nog twee beperkingen zijn die per besluit zijn geregeld. De ene is tijdelijk, namelijk die voor de buschauffeurs, en de andere is meer permanent, namelijk die voor de jeugdzorg. Bij het besluit om voor die sectoren al dan niet tijdelijk een beperking in stand te houden zijn mijns inziens vanuit het veld zelf overwegingen aangevoerd die voor de ministers aanleiding waren om dat besluit te nemen. In het geval van de buschauffeurs betreft dat de minister van Infrastructuur en Milieu en in het geval van de jeugdzorg betreft dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het lijkt mij niet verstandig dat wij daar nu in dit verband over gaan spreken. Mevrouw Koşer Kaya vindt het van belang om er wel over te spreken. Zij zal vast wel de weg vinden om dat met die desbetreffende ministers te gaan doen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik kan dat zeker, maar deze minister heeft hier nu een wetsvoorstel neergelegd waar dit onderdeel van is. Misschien kan hij met de desbetreffende bewindspersonen hierover spreken en ons op een nader moment daarover berichten.

Minister Kamp:

Nee. Wij implementeren hier een Europese richtlijn die eigenlijk een vertaling is van wat wij in Nederland al doen. Vervolgens leg ik dat vast in de wet. Ik denk niet dat dit voor mij reden moet zijn om mij met de buschauffeurs of met de jeugdzorg te bemoeien. Wellicht ten overvloede, zal ik wel mijn beide collega's onder de aandacht brengen wat wij hier aan het doen zijn. Tevens zal ik ze er dan op wijzen dat mevrouw Koşer Kaya aandacht heeft gevraagd voor hun betrokkenheid bij deze punten en zal ik hun dan ook vragen daar aandacht aan te geven. Dat zal ik doen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Dank daarvoor. Dan neem ik aan dat er te zijner tijd van de zijde van die bewindslieden informatie komt richting de Kamer.

Minister Kamp:

Oké.

De vraag van de heer Azmani op dit punt meen ik al beantwoord te hebben.

De heer Azmani (VVD):

Misschien om het nog even scherp te krijgen voor de Handelingen het volgende. Begrijp ik het nu goed dat de herinvoering van het belemmeringsverbod dat nu geïntroduceerd wordt in artikel 9a van de WAADI noodzakelijk is omdat de richtlijn elk belemmeringsbeding verbiedt, naast die ene uitzondering die de minister in zijn inleiding genoemd? Maakt dat dan ook dat er straks een onderscheid is in het rechtsregime in het kader van de belemmeringsbedingen ten aanzien van tijdelijke contractanten en uitzendkrachten?

Minister Kamp:

Het zal aan mij liggen, maar die vraag van de heer Azmani is mij niet helemaal duidelijk. Laat hij wat geduld met mij betrachten en mij dat nog een keer uitleggen.

De heer Azmani (VVD):

Ik heb in mijn inbreng gevraagd of het belemmeringsverbod dat nu geïntroduceerd wordt in artikel 9a WAADI geen nationale kop is. De uitleg die daaraan wordt gegeven in de nota naar aanleiding van het verslag is dat er geen sprake is van een nationale kop, omdat de richtlijn elk belemmeringsbeding verbiedt, met die ene uitzondering, namelijk als de uitlener diensten heeft aangeboden die dan vergoed zouden moeten worden. Dat brengt met zich dat de richtlijn dat ons nu wel verplicht. Daarom die zuivere implementatie en dus geen nationale kop. Het gevolg daarvan is natuurlijk wel dat het rechtsregime in het kader van belemmeringsverboden een andere wordt voor uitzendkrachten dan voor mensen met een tijdelijk contract.

Minister Kamp:

Dat het rechtsregime voor tijdelijke arbeidskrachten …

De heer Azmani (VVD):

Ik zal het nog eens nader toelichten. Bij tijdelijke contracten gaat het om onredelijke bedingen. Dat is wat de rechter toetst. Op basis van de richtlijn is elk beding in principe een belemmeringsverbod.

Minister Kamp:

Ik wil het even in mijn eigen woorden terughalen. In de richtlijn staat dat je uitzendkrachten op geen enkele wijze een belemmering in de weg mag leggen om in dienst te treden bij de inlener. De Europese Commissie is van mening – dat is uiteindelijk in de richtlijn op formele wijze opgenomen – dat mensen die als uitzendkracht bij een bedrijf werken, de gelegenheid moeten krijgen om te zijner tijd, op een moment dat ze zelf wensen, bij dat bedrijf in dienst te treden. De enige belemmering die acceptabel is, zegt de richtlijn, is dat als je via een uitzendbureau bent geplaatst, dat uitzendbureau, dat moeite heeft gedaan, daar een redelijke vergoeding voor krijgt. Dat is een uitzondering die iedereen begrijpt en waar iedereen de logica van inziet. Ik zie niet hoe er verschillende rechtsregimes van toepassing zouden kunnen zijn. Ik zie dat probleem niet.

De heer Azmani (VVD):

Tot slot nog een keer. Nu doet de rechter op basis van het arbeidsovereenkomstenrecht of op basis van het Burgerlijk Wetboek uitspraken als er een belemmeringsverbod is en er sprake is van een onredelijk beding. De richtlijn zegt dat elke belemmering in strijd is. Daarom voert de minister, als ik de nota naar aanleiding van het verslag goed heb begrepen, artikel 9a Waadi weer in. Dat is eigenlijk een herinvoering van een bepaling die in het verleden al bestond. Die bepaling was eruit gehaald, omdat het algemene arbeidsovereenkomstenrecht die bescherming al bood. Wat ik nu begrijp is dat, omdat de richtlijn nu aangeeft dat elk beding onredelijk is, de minister artikel 9a Waadi weer invoert. Met andere woorden, het is geen nationale kop, maar de richtlijn verplicht de minister om dit te doen.

Minister Kamp:

Voorzitter, geeft u mij de gelegenheid om daar in tweede termijn op terug te komen. Ik neem aan dat als de heer Azmani enkele keren geduldig iets uitlegt, ik het had moeten begrijpen, maar ik denk dat ik daar toch nog even naar moet kijken voordat ik daar in tweede termijn het antwoord op kan geven dat de heer Azmani van mij verwacht en ongetwijfeld ook verdient.

Het tweede punt dat aan de orde is gesteld, is het wetsvoorstel inzake de registratieplicht.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Ik dacht dat de minister nog even bezig was met de richtlijn. Ik heb nog een vraag gesteld over pensioenen, met name die van flexwerkers.

Minister Kamp:

Het pensioenrecht is voor uitzendkrachten geen primaire arbeidsvoorwaarde. Dat is op zich ook begrijpelijk, omdat uitzendkrachten ergens tijdelijk werken en vervolgens weer naar een ander gaan. Als je dan verplichtingen met betrekking tot pensioenen als essentieel gaat formuleren, levert dat een heel grote belasting op, een grote administratieve rompslomp en ook een mogelijke beperking voor het gebruik van uitzendkrachten. Vandaar dat het niet is opgenomen. Voor uitzendkrachten die langer bij een bedrijf werken, is er wel een mogelijkheid om pensioen op te bouwen. Die mogelijkheid is ook al door de heer Van den Besselaar genoemd. Ik denk dat we daar een mooi evenwicht hebben. Het wordt niet nodeloos te zwaar gemaakt door het te verplichten, maar de pensioenmogelijkheid is wel aanwezig indien de uitzendactiviteit langer dan 26 weken duurt.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Dat betekent dat mensen die heel kort als flexkracht werken, dat wil zeggen minder dan een halfjaar en dat meerdere malen achter elkaar, in hun opbouw wel het nodige missen.

Minister Kamp:

Dat is zeker waar. In Nederland bouwt 90% van de werknemers pensioen op en 10% dus niet. Die groep wordt voor een belangrijk deel gevormd door uitzendkrachten die minder dan 26 weken bij een bedrijf werken en dan weer naar een ander bedrijf overstappen. Zij hebben inderdaad een probleem met de pensioenopbouw. Daarom is het goed dat onze pensioenen niet alleen uit aanvullende pensioenen bestaan, maar dat we ook de AOW als basispensioen hebben.

Voorzitter. Als ik straks alle inbrengen nog even naloop, kijk ik of er nog opmerkingen over de implementatie van de uitzendrichtlijn zijn blijven liggen die beantwoording behoeven.

De registratieplicht hebben wij ook al bij eerdere gelegenheden aan de orde gehad, toen wij ons realiseerden dat wij weer met de malafide uitzendbureaus aan de gang moesten gaan. Het voorstel voor een registratieplicht staat niet op zichzelf, maar maakt onderdeel uit van een breed pakket maatregelen om de malafide uitzendbureaus aan te pakken. Het is goed om vooraf even de indruk weg te nemen dat de gehele branche een grote rommel zou zijn, waar echter bij wijze van uitzondering ook nog een paar behoorlijke bedrijven actief zijn. De uitzendbranche levert een grote bijdrage aan de Nederlandse economie. Zij doet het niet alleen in het eigen land goed, maar ook in het buitenland. Vanuit Nederland met de Nederlandse knowhow slagen uitzendbedrijven erin om zich ook in het buitenland op de markt te vestigen. Dat is iets wat wij met genoegen zien. Wij kunnen ook vaststellen dat het grootste deel van de uitzendbranche wordt gevormd door de grote bonafide bedrijven. Dat loopt allemaal prima en het is ook allemaal goed georganiseerd. Die bonafide bedrijven zijn ook een uitstekende partner voor de rijksoverheid om de dingen te regelen die noodzakelijk zijn.

Ze zijn ook een partner voor ons om op te treden tegen de malafide bedrijven. Ik ga de discussie met de Kamer over de malafide bedrijven uit de weg. De Kamer spreekt over 5000–6000 bedrijven en dat aantal is ook eerder door de minister van SZW genoemd. Er zijn echter ook andere inschattingen van de hoeveelheid. In ieder geval maak ik voor de twee jaar waarin ik de malafide uitzendbureaus conform de ambitie van de Kamer tot nul probeer terug te dringen voor mijzelf een soort nulmeting om te kijken wat naar mijn beste inzicht de situatie op dit moment is, zowel kwalitatief als kwantitatief, zodat ik aan het einde van die periode van twee jaar kan kijken of het gewenste doel is gerealiseerd. Het heeft echt niet zoveel zin om er met elkaar over te strijden of het er nu 4000, 5000, 6000, 7000 zijn of misschien veel minder. Het is een verschijnsel dat zich vrij breed in Nederland voordoet en dat veel problemen geeft, waar omheen veel fraude plaatsvindt en waar absoluut optreden van de overheid dringend noodzakelijk is. Daar de Kamer en het kabinet het daarover eens zijn, concentreer ik mij daar in het bijzonder op.

De heer Van Hijum (CDA):

De minister zegt de discussie over het aantal malafide bedrijven uit de weg te gaan. Wij hebben daar ook met de parlementaire onderzoekscommissie een discussie over gehad. Die 5000 is oorspronkelijk een raming van de sector zelf. Heeft de minister indicaties dat het probleem groter of kleiner is dan dat of zegt hij dat het sowieso nergens op is gebaseerd en dat hij eerst daarover een onafhankelijk oordeel wil vormen?

Minister Kamp:

Ik denk dat ik een eigen onafhankelijk oordeel moet vormen, omdat het aantal van 5000 of 6000 iedere keer opnieuw wordt gebruikt. Als de Kamer de ambitie heeft om het aantal tot nul terug te dringen, is het noodzakelijk om een nieuwe beoordeling van de beginsituatie en een op vergelijkbare wijze tot stand gekomen beoordeling van de eindsituatie te hebben om de effectiviteit van mijn optreden te kunnen beoordelen. Ik zal zo goed mogelijk beschrijven hoe die situatie nu is. Ik zal dit natuurlijk met de Kamer delen. Wij zullen dit aan het eind van die periode van twee jaar opnieuw doen en dan de resultaten beoordelen. Zelfs als eruit komt dat het er geen 5000 zijn, maar 3000 of, ik noem maar iets, 600, dan maakt dat niet uit. Het is een ernstig verschijnsel. Het is een substantieel verschijnsel. Het doet veel kwaad en het maakt een heleboel kapot in de samenleving. Daarom is in alle gevallen, welk cijfer er ook uit komt, het optreden gerechtvaardigd dat door de Kamer is bepleit en door mij wordt gewenst.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Ik vraag mij af of onderzoek naar dat aantal nodig is. Het zijn er gewoon veel, dat weten wij met elkaar. De branche zelf heeft aangegeven dat het meer dan de helft of ruim de helft is. Al zou dat niet zo zijn, al zouden het er maar 100 zijn, dan zouden het er ook veel zijn, want ze brengen gewoon schade toe aan het imago van de branche. Dat heb ik ook aangegeven. Uit dien hoofde alleen al en vanwege het feit dat wij daardoor belasting en premies missen, moeten wij hen bestrijden.

Minister Kamp:

Zeker. De heer Van den Besselaar zegt hetzelfde als ik. Hij zegt: door de branche wordt gezegd dat het meer dan de helft is. Dat zegt nog niet alles, want je kunt Randstad als één uitzendbureau aanmerken en iemand met een mobiele telefoon en een busje die twee maanden dat werk heeft gedaan, kun je ook als één bureau aanmerken, maar daartussen bestaan wel grote verschillen. Ik denk dat het voor de Kamer noodzakelijk is om de effectiviteit van mijn optreden te beoordelen. Ze moet daarvoor weten wat de beginsituatie is en of ik met de eindsituatie heb bereikt wat ik wilde bereiken. Ik denk dus dat het verstandig is om niet dat cijfer te blijven herhalen, maar om daarvan een nieuwe beoordeling te maken.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Wij hebben beiden de ambitie dat de eindsituatie nul gevallen omvat. Die gaan wij beoordelen.

Minister Kamp:

Goed. Ik denk niet dat er een inhoudelijk verschil bestaat, dus ik zal doen wat ik net heb aangekondigd. Die malafide uitzendbureaus nemen wij allemaal serieus. Ze zorgen voor zwarte omzet. Dat betekent dat ze geen of te weinig belasting en premie afdragen. Ze laten illegalen werken. Mensenhandel komt in dit segment ook voor. Dit moet hard worden aangepakt. Daar horen heel veel zaken bij die onderdeel uitmaken van het project dat ik opzet.

Daarbij hoort ook dat de branche zelf zich inspant. De branche heeft in 2007 het certificaat ingevoerd. Bij dat certificaat kun je kanttekeningen plaatsen. De Kamer doet dat en ik vind dat zeer terecht. De effectiviteit daarvan is op dit moment nauwelijks aanwezig. Het is echter wel heel goed dat de branche dit serieus neemt en dat zich in hoog tempo steeds meer bedrijven voor dat certificaat aanmelden, dat wij de gegevensuitwisseling gaan verbeteren en dat de branche de gelegenheid krijgt dit veel beter te controleren. Het is ook heel goed dat wij daaraan een aantal faciliteiten zullen koppelen. Als je gecertificeerd bent, wordt je dat gegund. Dit is weer een stimulans om gecertificeerd te blijven. Controle op het certificaat door de controle-instantie die de branche daarvoor heeft opgericht, komt steeds meer op gang. Ik denk dus dat de wijze waarop wij hiermee nu bezig zijn, met de snelle toename van het aantal bedrijven dat zich hiervoor aanmeldt, met de faciliteiten die wij in het leven roepen en met de gegevensuitwisseling die wij mogelijk maken, een belangrijke stimulans vormt tot verbeteringen bij de gecertificeerde bedrijven.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik wil graag een verheldering van de minister over zijn onderzoek naar de branche en het aantal misstanden daarin. Hij zei dat Randstad bijvoorbeeld zoveel groter is dan een eenpitter, de bekende uitlener met de mobiele telefoon en het busje. Gaat de minister dus kijken naar het marktaandeel van de malafide uitzendbureaus en wil hij dat terugdringen tot nul of wil hij het absolute aantal uitzendbureaus terugdringen?

Minister Kamp:

Ik ben van plan om een kwalitatieve en kwantitatieve beschrijving van de huidige situatie te maken. Dat betekent dat ik zal aangeven hoe die branche van malafide uitzendbureaus eruit ziet, wat ze materieel doen, om welke aantallen het volgens ons gaat en wat hun vermoedelijke aandeel in het geheel is. Het speelt zich af in een zwarte en grijze sfeer, dus je kunt het nooit voor honderd procent vaststellen. Je kunt het alleen zo goed mogelijk benaderen. Nadat ik dat heb beschreven, ga ik aan het werk. Aan het eind van die twee jaar zullen wij opnieuw de situatie beschrijven. Dan kunnen wij bekijken of wij het gewenste resultaat hebben bereikt.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik neem aan dat de minister bij die kwalitatieve en kwantitatieve beschrijving van de situatie met heel concrete doelstellingen zal komen waarin staat op welke terreinen hij dit wil terugdringen en dat wij niet alleen de situaties met elkaar zullen vergelijken. Ik neem aan dat hij aan het onderzoeksresultaat dat hij oplevert ook de doelstellingen koppelt voor de terreinen waarop hij echt van plan is de malafiditeit terug te dringen. Anders wordt het voor de Kamer heel lastig om de voortgang te monitoren.

Minister Kamp:

Ik vind het belangrijk dat de Kamer de voortgang kan monitoren. Daarom doe ik dit ook. Maar de heer Van den Besselaar heeft gelijk als hij zegt dat er over het einddoel geen misverstand kan zijn en dat het einddoel nul is. Op het moment dat het einddoel bereikt moet zijn, zullen wij de situatie opnieuw gaan beschrijven. Ik ben helemaal niet van plan om bepaalde sectoren buiten spel te laten. Het gaat me om het hele verschijnsel van malafide uitzendbureaus. Daar moeten we vanaf. Ik heb al gezegd dat er een heel pakket maatregelen komt, zoals het opleggen van zeer hoge boetes aan de uitzendbureaus zelf en aan de bedrijven die inhuren, de inleners. Ook komt er de mogelijkheid om bedrijven te sluiten. Ik kom daar straks nog op terug, in relatie tot de Wet Bibob. Dat is allemaal onderdeel van de maatregelen die ik ga nemen. Ik ga maatregelen nemen over de hele linie en in alle sectoren. De ambitie is uiteindelijk om de hele sector schoon te krijgen en de malafide uitzendbureaus uit te roeien.

Mevrouw Hamer (PvdA):

De minister zegt dat hij streeft naar nul. Ik denk dat wij dat met hem streven. Certificering is echter het lichtst mogelijke middel. Een keurmerk is niet verplicht. Welke garantie heeft de minister dat certificering dit gaat uitwijzen? Ook malafide uitzendbureaus kunnen zich immers laten certificeren.

Minister Kamp:

Het blijkt dat de kwaliteit van prestaties en het al dan niet naleven van regels nauwelijks verschilt bij gecertificeerde en niet-gecertificeerde bedrijven. Het stelsel van certificering kan een succes worden als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Het hele verschijnsel van gecertificeerde uitzendbureaus moet breed serieus genomen worden en uitzendbureaus zullen zich in grote aantallen moeten aanmelden. De stichting die de certificering gaat controleren, moet goed ingewerkt raken en moet op georganiseerde wijze van informatie worden voorzien. Als de stichting dan tegen de uitzendbureaus kan zeggen dat de Belastingdienst hen faciliteiten biedt als zij gecertificeerd zijn, kan het stelsel van certificering een succes gaan worden. Je moet deze voorwaarden creëren om het een succes te laten worden. Als mevrouw Hamer nu vraagt of certificering het probleem van de malafide uitzendbureaus kan oplossen, dan zeg ik "nee". Maar als certificering en registratie worden ingevoerd en het hele pakket maatregelen dat ik net heb aangegeven, wordt uitgevoerd, moet dat mij in staat stellen om aan het einde van de periode de resultaten te bereiken die de Kamer wenst. Als ik in de loop van de periode de indruk krijg dat bepaalde dingen onvoldoende zijn of niet werken en door iets anders vervangen moeten worden, ga ik dat zeker doen. Ik kom hier zo nog op terug als ik op het vergunningstelsel inga. Misschien is het goed om meteen op het vergunningstelsel in te gaan.

Wij hebben in het verleden een vergunningstelsel gehad. Dat heeft niet gewerkt. We gaan nu kijken of het in de huidige omstandigheden zinvol is om het weer in te voeren. We kunnen vaststellen dat registratie nodig is voordat we een vergunningstelsel invoeren. Dat betekent dat de stap die we nu zetten, de registratieplicht, in alle omstandigheden nuttig en verstandig is. Als je vervolgens een vergunningstelsel gaat invoeren, moet je dat alleen doen als je de overtuiging hebt dat het meerwaarde heeft ten opzichte van certificering in combinatie met registratie. Het invoeren gaat immers gepaard met forse additionele handhavingslast en stijging van de administratieve lasten voor bedrijven. Ik sta daar neutraal in. Als het nuttig is om het vergunningstelsel in te voeren, ga ik dat de Kamer voorstellen. Ik ben het aan het onderzoeken. Als het onderzoek is afgerond, zal ik mijn conclusie aan de Kamer presenteren. Ik stel voor dat we dan daarover gaan discussiëren. Nu werp ik hiervoor geen blokkade op. Waar we nu mogelijk toe besluiten, is een noodzakelijke eerste stap daartoe. Laten we kijken of het nu door de combinatie van certificering, registratie en het pakket van maatregelen kan. Laten we dat beoordelen als we ook het onderzoek over de vergunningplicht hebben afgerond. Dan kunnen we die discussie op dat moment zinvol met elkaar voeren. Het lijkt me onverstandig om dat vergunningstelsel nu in te voeren, voordat het onderzoek is afgerond.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik kan mij voorstellen dat voor de minister het resultaat vooropstaat en dat hij openstaat voor de methode waarmee dit moet worden bereikt. Ik vraag mij wel af wanneer de uitkomsten van dat onderzoek duidelijk worden. Als je namelijk een harde, stevige aanpak met elkaar wilt uitvoeren, zul je ook tot concrete afspraken met private nalevingsorganisaties moeten komen over informatie-uitwisseling en noem maar op. Je vraagt van die partijen dat zij ook investeren in opsporings- en nalevingscapaciteit, dus je kunt dit niet te lang boven de markt laten hangen.

Minister Kamp:

Nee, en daarom is het volgens mij belangrijk dat wat er met betrekking tot de certificering gebeurt kansrijk is, dat er hoopvolle ontwikkelingen zijn en dat we een aantal dingen doen die het mogelijk maken dat dit een succes wordt. Door de combinatie met de registratieplicht heb je alle uitzendbureaus in beeld en maak je een goed begin van de opsporingsactiviteiten mogelijk. Is iemand niet geregistreerd, dan weet je namelijk sowieso dat hij malafide is. Is iemand wel geregistreerd, dan weet je niet alleen wat voor bedrijf er is geregistreerd, maar weet je ook welke mensen erachter zitten, waardoor gerichte opsporingsactiviteiten kunnen worden ondernomen. Al bij eerdere gelegenheden heb ik tegen de Kamer gezegd dat ik de overtuiging heb dat de combinatie van certificering en registratie voldoende is. Ik heb de wijsheid echter niet in pacht, dus mede naar aanleiding van de drang vanuit de Kamer wens ik dit te onderzoeken. Ik stel mij daarbij open op, dus ik onderzoek dat op een onbevooroordeelde wijze en zal daarna de bevindingen van het onderzoek beoordelen. Mocht ik, anders dan ik nu denk, tot de conclusie komen dat dit meerwaarde heeft, dan zal ik daarmee naar de Kamer komen. In ieder geval vind ik, gelet op mijn overtuiging, dat ik in de komende periode met volle kracht moet doorgaan met de registratieplicht en de certificering. Ik denk dat we alles rond de vergunningplicht vóór het zomerreces moeten hebben afgerond.

De heer Van Hijum (CDA):

In dat geval is mijn vervolgvraag: hoe komt de minister tot een oordeel over de meerwaarde, als hij nog niet de complete effecten in beeld heeft van de ingevoerde registratieplicht in combinatie met de certificering?

Minister Kamp:

Zo'n spanning zit er natuurlijk altijd in. Als ik de hele zaak een jaar zou opschuiven, als ik eerst een jaar hiermee aan de gang zou gaan, heb je over dat jaar wat meer informatie over de werking van de registratieplicht en over de verbeterde werking van de certificering. Als ik dit nu doe, heb je nog helemaal geen informatie over de registratieplicht en nog weinig over de verbeterde werking van de certificering. Als we hier nu eens tussenin gaan zitten en dit tot eind juni gaan doen, dus vlak voor het zomerreces, hebben we het een halfjaar in gang gezet, is het onderzoek op een gedegen wijze gedaan, heb ik mijn conclusie getrokken, kan ik het verhaal aan de Kamer presenteren en kunnen wij volgens mij op een verantwoorde manier tot een gezamenlijke conclusie komen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Ik begrijp de redenering sec van de minister wel, maar vergunningen gaan toch wel iets verder dan certificering. Er loopt een onderzoek, maar eigenlijk weten we al heel veel hierover. We gaan in dat geval een systeem invoeren en straks misschien op een zwaarder middel overstappen. Waarom dan niet gelijk dat zwaardere middel?

Minister Kamp:

Omdat ik denk dat registratie en certificering zullen gaan werken. Ik denk dat we op mijn manier het gewenste resultaat op een goed uitvoerbare manier kunnen bereiken, met een grote betrokkenheid van de branche zelf. Ik wil niet uitsluiten dat het nodig zal zijn om toch een stap verder te gaan. Ik zeg tegen de Kamer dat we in ieder geval blij moeten zijn met de inspanningen van de branche gericht op certificering; daarmee houden we de branche erbij en dat is altijd positief. Die registratie is een noodzakelijke stap om te zijner tijd tot de vergunningplicht te kunnen overgaan.

Bij die vergunningplicht speelt nog één ander aspect, dat door de woordvoerders ook naar voren is gebracht naar aanleiding van de inbreng uit Rotterdam: als de Wet Bibob van toepassing is, kun je in geval van een vergunningplicht ook vergunningen weigeren. Ik vind dat een argument vóór vergunningplicht, maar wijs hierbij wel op een apart traject dat ik nu doorloop, voor een wetsvoorstel dat de fraudebestrijding zal aanscherpen. Een onderdeel daarvan zal zijn dat een bedrijf ook kan worden gesloten. Op die manier kun je vooraf weliswaar geen vergunning hebben geweigerd, maar in geval van herhaalde overtreding kun je het bedrijf wel sluiten. Dus materieel kun je daarmee op een wat later moment hetzelfde bereiken als met de Wet Bibob. Ik zie dan ook wel dat in de vergunningplicht op dat punt een argument extra zit om de Wet Bibob vooraf te kunnen toepassen. Wij kunnen echter toch ook in het huidige systeem door de combinatie van registratie, certificering en fraudebestrijding, inclusief stillegging van een bedrijf, al een boel bereiken.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Als ik de minister goed beluister, zegt hij eigenlijk dat er heel veel voordelen zitten aan dat vergunningensysteem. Het gaat een stap verder. Wij weten ook dat gemeenten als Rotterdam hierop zeer gebrand zijn. Maar omdat wij nu eenmaal een andere weg zijn ingeslagen en de sector het zelf wil, zouden wij nu een soort halve stap vooruit zetten in plaats van een hele stap vooruit. Dan denk ik toch: laten wij dan vandaag die hele stap vooruit zetten.

Minister Kamp:

Dat was niet mijn redenering. In de eerste plaats is al aangegeven dat het vergunningenstelsel onder mijn voorganger Melkert weer is ingetrokken. Daarvoor waren overwegingen. In de tweede plaats levert het als je dat vergunningenstelsel nu weer gaat invoeren een forse administratievelastendruk op. In de derde plaats trek je ook de hele handhaving naar je toe, terwijl het stelsel van certificering dat wij nu kennen juist in de sterke uitzendbranche – de ABU is ook een sterke organisatie – volgens mij heel kansrijk is. Het is in mijn ogen heel goed dat je een deel van die handhavingslast, al is het indirect, toch ook bij de branche zelf laat.

Dus ik denk dat er goede argumenten zijn om op dit moment de vergunningplicht niet in te voeren. Dat neemt echter niet weg dat ik de bereidheid heb om het door de Kamer gewenste onderzoek te doen. Op de uitkomst van dat onderzoek wil ik niet vooruitlopen, zeker gegeven het feit dat wat wij nu aan het doen zijn daaraan ook niet in de weg staat.

De heer Ulenbelt (SP):

Het is al grote winst dat, na de ideologische discussies die er altijd over dit onderwerp zijn geweest, deze minister in ieder geval bekijkt wat het meest effectief is. Daarvoor prijs ik hem. Ik word echter een beetje argwanend op het moment dat hij het argument gebruikt van administratieve lasten, want als je je privaat moet certificeren, gaat het ook om heel hoge lasten. Dan hoop ik dat de minister ook in het onderzoek meeneemt dat de administratieve lasten niet alleen van de overheid komen maar ook van certificerende instellingen, middels het invullen van formulieren, mensen over de vloer enzovoort.

Minister Kamp:

Ik denk dat dit een terechte opmerking is van de heer Ulenbelt. Ik denk dat wij bij het onderzoek van de administratieve lasten van het vergunningenstelsel, ook de administratievelastendruk moeten betrekken die samenhangt met de certificering. Dat lijkt mij een terechte opmerking. Ik zal dit ook zo doen.

Ik heb gezegd dat voor het certificeringsstelsel de betrokkenheid van de branche zelf belangrijk was en dat wij daartoe in 2007 hebben besloten. Wat wij in 2010 hebben gedaan, is ook de inleners aansprakelijk stellen. Dat is een grote stap vooruit geweest. Dat betekent wanneer een inlener gebruikmaakt van een malafide uitzendbureau, het malafide uitzendbureau gepakt wordt en hoge boetes krijgt, maar dat ook de inlener zelf dan aansprakelijk wordt gesteld. Die combinatie van het transparant maken van de markt door de registratieplicht, de inzet van de branche met de certificering en de inlenersaansprakelijkheid is zoals gezegd kansrijk. Ik ga nu graag proberen om dat tot een succes te maken.

Wat regelen wij precies in dit wetsvoorstel? Alle uitzendbureaus moeten zich gaan registreren bij de Kamer van Koophandel. Er werd door een van de woordvoerders ook gevraagd naar de buitenlandse uitzendbureaus. Of men nu in het binnenland of in het buitenland gevestigd is, interesseert mij allemaal niet. Je wilt in Nederland als uitzendbureau gaan werken. Daarvoor moet je je dus laten registreren. Voor wie zich niet registreert, zijn de boetes bekend. Dat betekent dat iedereen die wordt gepakt voor uitzendactiviteiten waarvan blijkt dat hij zich niet heeft laten registreren een boete krijgt van € 12.000 per werknemer. De tweede keer wordt dat € 24.000, met als vervolg sluiting, die ook mogelijk wordt op grond van de fraudewetgeving die ik net heb aangekondigd. Ik denk dat je op deze manier het gewenste resultaat kunt bereiken, ook omdat de boetes worden opgelegd aan zowel het malafide uitzendbureau als de inleners. Die hoge boetes worden van kracht per 1 januari 2013, als het inwerkingtredingstraject kan worden doorlopen zoals wij ons dat voorgesteld hebben.

Dan kom ik bij de registratie van de uitzendbureaus. Stel, je bent eenmaal geregistreerd, je bent een bonafide inlener en je wilt weten of een bedrijf waarmee je te maken krijgt, geregistreerd is. Dan kun je naar de Kamer van Koophandel gaan. Je betaalt € 2,50 en krijgt vervolgens al dan niet digitaal de informatie aangeleverd of een bedrijf geregistreerd is. De Kamerleden, met name mevrouw Koşer Kaya, brachten naar voren dat zij het veel logischer vinden op dat op een website te plaatsen. Ik denk dat dit een terechte opmerking is. Daarover is nog geen overeenstemming bereikt met de Kamers van Koophandel. Ik vind de argumenten van de Kamerleden echter overtuigend en ik zal samen met mijn collega van EL&I contact opnemen met de Kamers van Koophandel om te bewerkstelligen dat geregistreerde uitzendbureaus snel toegankelijk worden op een website, opdat een bonafide inlener snel de relevante informatie tot zich kan nemen.

De geregistreerde bureaus worden allemaal aangesproken door de Stichting Normering Arbeid (SNA). Deze stichting gaat de certificaten toekennen en de naleving controleren. Zij weet precies wat er op de markt komt en kan tegen een uitzendbureau zeggen dat men bij haar een certificaat kan aanvragen. Doet zo'n uitzendbureau dat niet, heeft het geen belangstelling voor zo'n certificaat, dan gaat er een signalering van de stichting naar de handhavende instanties uit. Dat is zowel de stichting van de uitzendbranche, die de naleving van de cao's controleert, als de Inspectie SZW. Wij krijgen dan een signaal en kunnen op grond daarvan onze risicogerichte inspecties gaan uitvoeren. "Er is een bedrijf dat zich wel geregistreerd heeft, maar geen belangstelling heeft voor een certificaat; laten wij eens gaan kijken wat daar aan de hand is".

Over de gegevensuitwisseling, in de eerste plaats de gegevens die van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar de SNA gaan, maar ook de gegevens die van de Inspectie SZW naar de SNCU, de "cao-politie" van de uitzendbranche, gaan, alsmede over de onderlinge uitwisseling van gegevens hebben wij afspraken gemaakt. Dat pakket is ook naar de toezichthouder gezonden. Deze heeft de conclusie getrokken dat wij op een zorgvuldige manier met de gegevens omgaan en op deze wijze verantwoord gegevens kunnen gaan uitwisselen. Als je op verschillende plekken gegevens hebt die voor de inspectie en het toezicht zeer behulpzaam zijn, moeten overheden en toezichthoudende instanties er ook voor zorgen dat ze samenwerken en voor het goede doel over deze gegevens kunnen beschikken. Dat moet op een verantwoorde wijze gebeuren. Dat is ook het geval.

Parallel aan wat wij hier aan het doen zijn, gaan wij ook het project aanpak malafide uitzendbureaus opstarten. Bij de Inspectie SZW is daarvoor al veel menskracht beschikbaar. Het gaat om vele tientallen inspecteurs die iedere dag weer beschikbaar zijn om zich te richten op de malafide uitzendbureaus. Hiervoor worden extra mensen beschikbaar gesteld. Wij hebben een intensieve samenwerking met de Belastingdienst, met gemeenten, met politie en justitie. Diezelfde intensieve samenwerking hebben wij met de SNA, de SNCU, de ABU en de NBBU.

Die samenwerking op basis van gegevensuitwisseling, op basis van aangescherpte wetgeving, op basis van fraudebestrijding, op basis van inlenersaansprakelijkheid en certificering, plus de registratieplicht zal leiden tot kansrijke en heel praktische handhaving. Overal waar wij het vermoeden hebben dat er iets aan de hand is op het punt van malafide uitzendpraktijken, zal ik ervoor zorgen dat wij snel en krachtig optreden, omdat ik denk dat dit de enige mogelijkheid is om de ambitie die de Kamer en ik hebben te realiseren, namelijk ervoor zorgen dat we dit de kop indrukken en in twee jaar tot nul terugbrengen. Het is een combinatie van betere afspraken, gegevensuitwisseling, aanpassing van wet- en regelgeving alsook het beschikbaar hebben van voldoende menskracht bij de Inspectie SZW. De bezuinigingen bij de overheid zijn een gegeven. Die zijn ook bij SZW en bij de Inspectie SZW het geval. Door alle extra dingen die ik zojuist heb beschreven en door de extra prioriteit die wij binnen de Inspectie SZW daaraan geven, denk ik dat de Inspectie SZW kan doen wat noodzakelijk is om het resultaat dat wij willen bereiken, daadwerkelijk te bereiken.

Er is gesproken over de faciliteiten die de Belastingdienst beschikbaar stelt aan gecertificeerde uitzendbureaus. Daar is een convenant over gesloten door de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft samen met de branche bekeken wat er gedaan kan worden om de bonafide uitzendbureaus die een certificaat hebben te stimuleren en op een andere manier te behandelen dan bedrijven die geen certificaat hebben. Dat is mogelijk. Daar is een afspraak over gemaakt. Dit betekent dat er een zogenaamde vrijwaring is. Als je zaken doet met een gecertificeerd bedrijf en als voldaan is aan een aantal voorwaarden die door de Belastingdienst met de branche zijn afgesproken, dan is de Belastingdienst bereid om die vrijwaring te geven. Dan kan de inlener ervan uitgaan dat hij heeft gedaan wat van hem verwacht mag worden. Een onderdeel van die voorwaarden is, zeker nu dit systeem met de certificering zich in de praktijk nog moet bewijzen, dat een kwart van het factuurbedrag dat je verschuldigd bent aan de Belastingdienst op een geblokkeerde rekening wordt gestort. Mocht het onverhoopt toch misgaan, dan heeft de Belastingdienst er toch zicht op dat het geld waar de Belastingdienst recht op heeft, binnenkomt. Ik denk dat de Belastingdienst met het convenant dat hij met de branche heeft afgesproken een heel goede ondersteuning van verbeteringen op het punt van de certificering heeft mogelijk gemaakt.

Ik zie dat ik de vragen en opmerkingen van de heer Ulenbelt beantwoord heb.

De heer Van Hijum is net als ik tot de conclusie gekomen dat de combinatie van registratie, certificering en alle andere zaken die we net besproken hebben voldoende perspectief biedt. Ik ben hem er dankbaar voor dat hij tot die conclusie is gekomen. Hij vraagt zich af of er een koppeling mogelijk is tussen de boetes in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen en het certificaat. Hij vraagt zich af of er bij de Wet vreemdelingen iets mogelijk dat vergelijkbaar is met de vrijwaring bij de Belastingdienst. Ik vind dit een suggestie die het overwegen waard is. De heer Van Hijum vraagt mij ook niet om dit op dit moment te doen. Hij weet ook dat er nog verbetering gerealiseerd moet worden wat betreft de certificering. Ik zal zijn suggestie nader onderzoeken en bekijken op welk moment het mogelijk is om daartoe over te gaan.

De heer Van Hijum zei dat het ook zinvol zou kunnen zijn om een uitschrijving uit het Handelsregister te koppelen aan een verklaring van de Belastingdienst dat het bedrijf dat zich wenst uit te schrijven geen schulden meer heeft aan de Belastingdienst. Ik geloof dat we dat niet moeten doen, omdat de registratie juist gebruikt moet worden om de bedrijven die actief zijn als uitzendbureau, in beeld te krijgen. Als je een bedrijf dat zelf aangeeft dat het niet meer actief is toch in het register houdt, vervuil je dat register eigenlijk. Ik vind wel dat we moeten bekijken of we op een andere manier aan de zorg van de heer Van Hijum tegemoet kunnen komen. Het gaat de heer Van Hijum erom dat men niet met de noorderzon kan vertrekken en de Belastingdienst met de schulden laat zitten. Dat vind ik ook belangrijk. Volgens mij kan de registratie in het Handelsregister op de wijze die de heer Van Hijum suggereert hier echter geen goede bijdrage aan leveren, vanwege het nadeel dat ik net heb genoemd. Je krijgt dan een register waarin niet-actieve bedrijven zitten en dat daardoor snel zijn waarde zal verliezen. Ik zal bekijken of ik er op een andere wijze aan tegemoet kan komen.

De heer Van Hijum vroeg zich ook af wat we doen met de hogere boetes die binnenkomen. In het regeer- en gedoogakkoord is al een hoge opbrengst ingeboekt voor boeteopbrengsten als gevolg van een aangescherpt fraudebeleid. Dan gaat het over het fraudebeleid over de hele linie, voor uitzendbureaus maar ook voor particulieren die frauderen met uitkeringen of andere bedrijven. Alle opbrengsten uit de fraudebestrijding, boetes en bedragen die worden teruggehaald, heb ik nodig om dat taakstellende bedrag uit het regeerakkoord te realiseren. Mocht er een extra bedrag beschikbaar komen, onder andere als gevolg van de activiteiten die we hier ontplooien, zal ik niet nalaten de Kamer dit te melden. Dan kunnen we van gedachten wisselen over de besteding van het bedrag.

Ik heb net mogen afspreken dat de heer Azmani in de tweede termijn een antwoord van mij krijgt op één bepaalde vraag. Ik ben hem hopelijk voldoende tegemoetgekomen met mijn antwoord over de website. Ik hoop dat ik hem ook voldoende tegemoet ben gekomen met mijn inspanningen om de certificering beter te laten verlopen.

De heer Azmani heeft mij gevraagd wat de aard van de overtredingen was van de gecertificeerde uitzendbureaus en de niet-gecertificeerde uitzendbureaus. Als de gecertificeerde uitzendbureaus administratieve foutjes zouden hebben gemaakt en de niet-gecertificeerde grootschalig gefraudeerd zouden hebben, vond de heer Azmani het wel belangrijk om dat verschil te kunnen zien. Ik had hem graag willen zeggen dat het inderdaad zo was als hij zo vriendelijk suggereerde. Helaas kunnen we dat onderscheid niet zien. Op dit moment is er nog te weinig verschil. Het certificaat werkt nog niet. Het certificaat moet gaan werken. De uitvlucht die de heer Azmani mij geboden heeft, kan ik dus niet benutten. Het gaat niet goed en er moet nu verbetering komen op de manier zoals we die net hebben besproken.

De heer Azmani heeft ook gevraagd naar een evaluatie. Ik denk dat we daarin niet te formeel moeten zijn. Ik zie twee natuurlijke evaluatiemomenten. Als ik voor de zomer kom met mijn conclusie over de vergunningplicht, is dat een natuurlijk evaluatiemoment. Een ander natuurlijk evaluatiemoment is het einde van de periode van twee jaar die de Kamer en ik hebben afgesproken voor de doelstelling om een en ander tot nul terug te brengen. Laten we die beide momenten benutten.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik dank de minister voor de beide toezeggingen, met betrekking tot de Wet arbeid vreemdelingen en mijn punt van de belastingderving.

Ik had het echter niet zozeer over de opbrengst van de boetes en de vraag of we daar nog wat aan over kunnen houden. Het gaat mij veel meer om de vraag of de nalevingscapaciteit die je nodig hebt om deze wet effectief te kunnen handhaven, aanwezig is bij de Arbeidsinspectie. Kan de minister daar wat over zeggen, ook gelet op de taakstelling waar we natuurlijk wel mee zitten en waarvoor we niet weglopen?

Minister Kamp:

Bij de Inspectie SZW hebben we in totaal ruim 1000 formatieplaatsen. Voor dit doel zijn vele tientallen inspecteurs beschikbaar, zowel in de sfeer van de AFM – dat is een van de directies van de Inspectie SZW – als in de sfeer van de opsporing, de voormalige SIOD. Vele tientallen inspecteurs zijn iedere dag in de weer om op dit punt de resultaten te bereiken die nodig zijn. In vergelijking met de huidige situatie wordt daar extra menskracht voor beschikbaar gesteld. Bovendien is er als gevolg van hogere boetes en registratieplicht, betere certificering en inspanning van de branche, en betere gegevensuitwisseling waardoor je risicogerichter kunt inspecteren, ook op dat punt meer te bereiken. Er is dus zowel sprake van meer inzet van mensen als van betere voorwaarden voor de inzet van mensen. Mijn antwoord op de vraag van de heer Van Hijum is dus: ja, ondanks de ombuiging die ook daar wordt gerealiseerd, is voor dit doel de capaciteit beschikbaar die ik nodig heb. Mocht dat niet zo zijn, dan zal ik bekijken welke consequenties daaruit getrokken moeten worden, want ik heb wel de taak op me genomen om het resultaat te bereiken.

De heer Van Hijum (CDA):

Voor dat laatste heb ik natuurlijk begrip. Wij zijn als partij die het coalitieakkoord heeft getekend medeverantwoordelijk voor de taakstelling. Tegelijkertijd is dit een zeer aangelegen punt; dat merkt de minister ook aan de inbreng van de hele Kamer. Het gaat om de aanpak van malafide uitzendbureaus maar ook om de achterliggende gedachte van het bestrijden van uitbuiting en oneerlijke concurrentie. Een andere optie is natuurlijk herprioritering binnen de budgetten die beschikbaar zijn. Ik vind dat de minister een belangrijk signaal afgeeft door te zeggen dat hij de indruk heeft dat hij met deze capaciteit deze wet kan uitvoeren en de ambitie kan naleven. Mocht dat anders zijn, dan horen we dat graag.

Minister Kamp:

Zeker. Op het moment dat ik bij een ombuiging hier de capaciteit in stand houd en daar wat extra capaciteit aan toevoeg, is er feitelijk al sprake van herprioritering. Als ik echter tot de conclusie kom dat het onvoldoende is, zal ik de Kamer die informatie zeker niet onthouden. Jarenlang is er al ellende op dit punt. Niet voor niets heeft de Kamer er een onderzoek naar ingesteld. De Kamer heeft een ambitie neergelegd en ik heb die ambitie overgenomen. Het is duidelijk dat ik het tot mijn taak reken om ook de middelen beschikbaar te krijgen, en zelf beschikbaar te stellen, die nodig zijn om dat doel te bereiken.

Mevrouw Koşer Kaya merkte op dat een bedrijf de hogere boete of zelfs een sluiting bij recidive kan ontlopen door onder een nieuwe naam of met een nieuw bedrijf voort te gaan met de huidige activiteiten. Dat is niet zo. De registratie zal zodanig zijn dat niet alleen de naam van het bedrijf maar ook de mensen achter het bedrijf worden geregistreerd. Als dezelfde namen met een andere bedrijfsnaam opduiken, leggen wij de koppeling en handelen wij daar ook naar.

Over de gegevensuitwisseling heb ik tegen mevrouw Koşer Kaya gezegd dat ik me heel goed realiseer dat die op een zorgvuldige wijze moet gebeuren dat we daarvoor ook de instemming verkregen hebben die noodzakelijk is om de overtuiging te kunnen hebben dat we het op de goede manier doen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik heb nog een verduidelijkende vraag over het vorige punt. Als ik het goed begrijp gaat het dus als volgt. Als een bedrijf een boete, en wellicht een tweede boete, opgelegd krijgt en het als een nieuw bedrijf doorgaat, krijgt dat nieuwe bedrijf de boete in de plaats van het oude bedrijf.

Minister Kamp:

Ik vind dat een logische benadering van mevrouw Koşer Kaya. Ik zal naar aanleiding van haar opmerking nakijken of dit nog verdere uitwerking behoeft. Als meneer x het met bedrijf y voor de eerste keer doet, en het vervolgens met bedrijf z voor de tweede keer doet, moet je volgens mevrouw Koşer Kaya eigenlijk vaststellen dat dit een vorm van recidive is en dat meneer x dus overeenkomstig behandeld moet worden. Dat ben ik met mevrouw Koşer Kaya eens en ik zal bekijken of de uitwerking ervan nog verduidelijking behoeft.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Dank voor die toezegging. Ik vermoed namelijk dat dit juridisch niet kan. Het is mooi dat dit uitgezocht kan worden.

Minister Kamp:

Daarom is het ook op dit punt prettig dat we een oud-advocaat in ons midden hebben.

Mevrouw Koşer Kaya vroeg hoe we een en ander gaan bekendmaken aan de uitzendbranche en de inleners. Ze zegt dat we hier in de Kamer wel een aantal verbeteringen kunnen doorvoeren, maar dat het vervolgens ook in het veld wel allemaal heel goed bekend moet zijn. De uitzendbranche kunnen we via de ABU goed bereiken. Het bereiken van de inleners is een wat grotere opgave, omdat het daarbij om een heel breed veld gaat. Er moet een communicatietraject komen. Dat kan pas nadat de Tweede Kamer het wetsvoorstel heeft vastgesteld en de Eerste Kamer ermee heeft ingestemd. We zullen ervoor zorgen dat we de communicatie zodanig organiseren dat die aan de verwachtingen van mevrouw Koşer Kaya voldoet.

Ik ben al ingegaan op de opmerkingen van mevrouw Koşer Kaya over de buschauffeurs en de jeugdzorg. Ik heb ook al gezegd dat het Rijk zelf zich aan deze wet zal houden. Ik heb gereageerd op het door de heer Klaver ingebrachte punt betreffende de Wet Bibob. Hij heeft begrepen dat ik dat punt serieus neem en bij het onderzoek naar het vergunningstelsel zal betrekken. Indirect ben ik al ingegaan op zijn opmerking over extra geld voor handhaving toen ik de vraag van de heer Van Hijum beantwoordde. Voor hem is privacybewaking een belangrijk punt. Daar heb ik op gereageerd.

Mevrouw Hamer bracht verschillende punten in. Voor de beantwoording van één van die punten moet ik nog even terug naar het vorige onderwerp. Ik heb dat in het begin al aangekondigd. Mevrouw Hamer zei opnieuw dat de overheid, met name de Inspectie SZW, moet controleren op naleving van cao's. Mevrouw Hamer weet hoe ik hierover denk. Ik weet dat zij er anders over denkt. Ik houd er dus rekening mee dat dit onderwerp nog wat langer door ons op deze wijze behandeld zal worden en dat het bij een volgende keer, als er weer een kabinet tot stand komt, waarschijnlijk wel op de onderhandelingstafel terecht zal komen. Ik zal mijn opvatting nu nog één keer uiteenzetten. Een volgende keer zal ik iets korter zijn, hopelijk met instemming van mevrouw Hamer, want het heeft geen zin om elkaar elke week twee keer hetzelfde te vertellen. Ik vind dat de Inspectie SZW de wettelijke bepalingen moet controleren. De tussen cao-partners vastgelegde privaatrechtelijke bepalingen moeten de cao-partners zelf controleren. De overheid heeft pas een verantwoordelijkheid als zij een cao algemeen verbindend verklaart. Als cao-partners tegen ons zeggen dat er op cao-gebied iets gebeurt wat niet mag en het betreft een algemeen verbindend verklaarde cao, dan moet de Inspectie SZW daar achteraan gaan. Dat zullen we dan ook doen. Ik ben echter niet bereid om de naleving van alle al dan niet algemeen verbindend verklaarde cao's naar de overheid, in casu de Inspectie SZW, toe te trekken.

Mevrouw Hamer sprak ook over het terughalen van achterstallig loon. Als er door een werkgever te weinig loon is betaald, moet dat teruggehaald worden. Mevrouw Hamer weet dat dit door de Inspectie SZW gedaan kan worden voor zover er minder is betaald dan het minimumloon. Als het gaat om minder dan het cao-loon moet er een civiele vordering worden ingesteld. Ik denk dat we dit zo moeten laten. We moeten het ook wat dit betreft niet overnemen van de private partijen. Ik ben al ingegaan op de uitbreiding van de Inspectie SZW die mevrouw Hamer wenst.

De vragen van de heer Van den Besselaar over de termijn van twee jaar en over wat we willen bereiken aan het eind van die termijn, heb ik behandeld. Ook de heer Van den Besselaar sprak over de Wet Bibob en de op een website te registreren ondernemingen. Daar ben ik ook al op ingegaan. Hij vroeg ook of ik de Kamer een tussentijdse brief wilde sturen met de voors en tegens van een vergunningplicht. Laat ik dat maar niet doen. Ik ben bezig met dat onderzoek, laat ik dat eerst maar eens afronden. Als dat klaar is, zal ik de uitkomsten bij de Kamer brengen. Ook over de pensioenen heb ik al gesproken.

Op het ene punt van de heer Azmani na heb ik ieders vragen beantwoord. Mocht dat niet zo zijn, dan hoor ik dat graag in tweede termijn.

De voorzitter:

Ik zie dat in tweede termijn alleen mevrouw Hamer en de heer Van den Besselaar het woord willen voeren.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Ik had erop gerekend dat er in tweede termijn nog een uitgebreid debat zou volgen met de collega's, maar de meesten zien blijkbaar af van een inbreng. Ik zal mij daarom beperken tot het indienen van vier moties.

Wij hebben het lang over het vergunningenstelsel gehad. De minister en ik zijn het daarover niet eens geworden. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat enkel een registratieplicht onvoldoende zal zijn om malafide uitzendbureaus te bestrijden, omdat deze maatregel geen eis aan de kwaliteit van de bureaus stelt;

verzoekt de regering, certificering via de brancheorganisatie voor uitzendbureaus verplicht te stellen, zodat de branche zelf haar verantwoordelijkheid neemt en fraude en illegaliteit effectiever tegenspel wordt geboden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Hamer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (32872/32895).

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik heb de minister naar aanleiding van de eerste termijn gevraagd om vooral ook te kijken naar de slachtoffers van malafide uitzendbureaus. Hij is alleen bereid om dat op het gebied van het minimumloon te doen. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er tot op heden weinig aandacht is voor de positie van slachtoffers bij de aanpak van malafide uitzendbureaus;

overwegende dat malafide uitzendbureaus na ontvangst van boetes veelal vertrekken en vooral MOE-landers hun recht op het verschuldigd loon bij de inlener minder effectief kunnen afdwingen;

verzoekt de regering om slachtoffers van malafide uitzendbureaus het recht te geven om niet alleen het minimumloon, maar het verschuldigd cao-loon te verhalen op de inlener,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Hamer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (32872/32895).

Mevrouw Hamer (PvdA):

De minister verwijst naar de volgende kabinetsformatie voor de controle op de naleving van cao's. Dat is op zich een verheugende verwijzing; ik hoop dat die kabinetsformatie snel in de lucht komt te hangen. Intussen dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat algemeen verbindend verklaarde cao's onder andere het doel hebben, oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden als gevolg van het vrij verkeer in de EU te voorkomen;

constaterende dat de Inspectie SZW enkel op naleving van de WML controleert, wat bewust de kans vergroot dat werkgevers MOE-landers toch onder het verplichte cao-loon belonen;

verzoekt de regering, de Inspectie SZW te laten controleren op het niveau van de cao in plaats van het wettelijk minimumloon,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Hamer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (32872/32895).

Mevrouw Hamer (PvdA):

Het zal niemand verbazen dat de laatste motie over de inspectie en het aantal inspecteurs gaat.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de pakkans van malafide uitzendbureaus door de Inspectie SZW groter zou zijn als het aantal inspecteurs wordt uitgebreid;

constaterende dat de boetes van de Inspectie SZW worden verhoogd en met een grotere pakkans het totaal geïncasseerde boetebedrag van malafide uitzendbureaus zal stijgen;

verzoekt de regering, het aantal inspecteurs bij de Inspectie SZW uit te breiden en dit te bekostigen uit gestegen inkomsten door effectievere handhaving met hogere boetes,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Hamer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (32872/32895).

De heer Van den Besselaar (PVV):

Voorzitter. Ik heb geen moties, maar wil de minister wel iets meegeven. Bovendien heb ik nog geen antwoord gekregen op één vraag.

Allereerst bedank ik de minister voor de beantwoording van mijn vragen, in het bijzonder over de website. Hij komt voor de zomer met een aanvullende notitie over het al dan niet invoeren van een vergunningenplicht. Ik wil hem daarvoor twee dingen meegeven. De essentie zit voor mij niet in de vergunningenplicht. Het gaat erom dat je bedrijven goed kunt aanpakken. Er komt fraudewetgeving waarmee je bedrijven weliswaar kunt stilleggen, maar dat zit toch vooral aan de bestuurlijke kant. Ik zou graag willen dat de strafrechtelijke kant, die vooral door de Wet Bibob wordt gewaarborgd, ergens tot uitdrukking komt. Daarnaast wil ik de minister meegeven dat de certificering min of meer overbodig wordt bij invoering van een vergunningenplicht. Ik zou met name dat laatste overeind willen houden, want dat betekent dat de sector erbij betrokken blijft. Ik wil in elk geval zeker de sector erbij betrokken houden.

Het punt waarop de minister niet heeft gereageerd, betreft de aansprakelijkstellingen. Juist de registratie van de aansprakelijkstellingen en het kenbaar maken daarvan kunnen bijdragen aan de afschrikking bij het omgaan met malafide praktijken. Ik geef het maar aan de minister mee om inzicht te geven in aard en omvang van de aansprakelijkstellingen op grond van de inleningsaansprakelijkheid.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij aan het eind van de tweede termijn van de Kamer gekomen. De minister heeft behoefte aan een schorsing van vijf minuten. Er ligt ook nog een vraag van de heer Azmani die hij zou beantwoorden.

De vergadering wordt van 16.10 uur tot 16.20 uur geschorst.

Minister Kamp:

Voorzitter. Misschien mag ik beginnen bij hetgeen de heer Van den Besselaar naar voren heeft gebracht. Hij heeft twee aandachtspunten gegeven voor het onderzoek inzake de eventuele, door mij op dit moment niet gewenste, invoering van een vergunningplicht. Die aandachtspunten neem ik graag mee.

De heer Van den Besselaar heeft gezegd dat wij inleners aansprakelijk stellen om daarmee een algemeen resultaat te bereiken om te voorkomen dat inleners de fout ingaan. Als je bekendmaakt wat daar gebeurt en wat je daar doet, heeft dat een afschrikwekkende werking, zo zegt hij. Ik denk dat hij dat terecht zegt. Je kunt het niet per bedrijf zomaar op de voorpagina van De Telegraaf zetten, want er zijn bepalingen die dat in de weg staan. Het minste wat wij kunnen doen, is de informatie abstraheren tot het macroniveau en die daar op verstandige wijze met de gewenste effecten publiceren. Dat zullen wij doen. Die toezegging doe ik graag aan de Kamer naar aanleiding van het verzoek van de heer Van den Besselaar.

Ik kom bij mevrouw Hamer. Ik voel mij een beetje bezwaard, want ik heb ook gisteren een groot aantal moties van haar ontraden. Ik vrees dat ik nu hetzelfde ga doen. Ik hoop nog een keer de dag mee te maken dat ik met enthousiasme haar moties kan aanbevelen en omarmen, maar vandaag is het nog niet zover.

In haar motie op stuk nr. 8 verzoekt mevrouw Hamer de regering, certificering via de brancheorganisatie voor uitzendbureaus verplicht te stellen, zodat de branche zelf haar verantwoordelijkheid neemt en fraude en illegaliteit effectiever tegenspel wordt geboden. Het hele stelsel van certificering waarmee wij nu bezig zijn, wordt gedragen door de branche zelf. Wij hebben er afspraken over gemaakt. Zij zijn gemotiveerd, wij zijn gemotiveerd en wij doen allebei ons best om het tot een succes te maken. De aanvulling die mevrouw Hamer in de motie voorstelt, heeft volgens mij geen meerwaarde. Daarom ontraad ik de motie.

Wat de slachtoffers van malafide uitzendbureaus betreft, heb ik al gezegd dat de overheid zelf de verantwoordelijkheid voelt voor het minimumloon. Het gaat meestal om dat minimumloon, dus de overheid heeft de grote verantwoordelijkheid al op zich genomen om ervoor te zorgen dat de mensen recht wordt gedaan wat de wettelijke bepaling betreft. Voor de bovenwettelijke bepaling, het cao-loon, moet men naar de rechter gaan. Daarom is het verstandig om lid te zijn van een vakbond. Voor zover je dat van deze mensen redelijkerwijs niet kunt verwachten, is het ook nog eens goed dat wij de sociale advocatuur hebben in Nederland. Je zult echt een civiele vordering moeten indienen om dat geld binnen te krijgen. Ik wil dat niet naar de overheid toe trekken; vandaar dat ik de motie op stuk nr. 9 van mevrouw Hamer ontraad.

In haar motie op stuk nr. 10 verzoekt mevrouw Hamer de regering, de Inspectie SZW te laten controleren op het niveau van de cao in plaats van het wettelijk minimumloon. Het verschil van inzicht daarover is bekend. Ik kan er geen nieuwe argumenten aan toevoegen; vandaar dat ik deze motie ontraad.

De motie op stuk nr. 11 gaat over het uitbreiden van het aantal inspecteurs bij de Inspectie SZW. Ik heb de eer om nu al voor de vijfde keer een gelijkluidende motie van mevrouw Hamer te mogen ontraden. Ik hoop dat dit wat de Kamer betreft net als de vorige keren tot het standpunt leidt dat ook mijn standpunt is.

Er is een vraag van mevrouw Hamer blijven liggen over payrolling en detachering: valt dat onder de WAADI? Dat kan ik zo niet zeggen, omdat er geen eenheidsmodel is voor payrolling en detachering om heel precies te kunnen zeggen: nu is het payrolling en dan is dat wel of niet van toepassing. Het hangt er heel sterk van af hoe je het hebt vormgegeven en, nog meer, hoe je het in de praktijk brengt. Het gaat er steeds om of je aan artikel 1 van de WAADI voldoet. Gaat het om het beschikbaar stellen van arbeidskrachten aan een ander, die dan onder diens toezicht en leiding arbeid laat verrichten door de ter beschikking gestelde arbeidskracht? Als het voldoet aan de criteria van artikel 1 van de WAADI, val je onder de WAADI; als het er niet aan voldoet, val je er niet onder. Een algemene conclusie rond payrolling en detachering is niet te trekken. Het hangt af van de feitelijke situatie. Ik vind het wel nuttig om eens te bekijken hoe dit in de praktijk gaat. De vraag van mevrouw Hamer zal ik gebruiken om de praktijk op dit punt te beoordelen. Ik zal bezien of er naar aanleiding daarvan aanvullend beleid noodzakelijk is. In die zin is het toch een klein beetje een goede dag voor mij, omdat ik op dit punt mevrouw Hamer tegemoet kan komen. Daarmee kan ik mijn inbreng beëindigen.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Ik dank de minister voor zijn toezeggingen.

De heer Azmani (VVD):

Ik herinner de minister aan een vraag mijnerzijds.

Minister Kamp:

Mijn verontschuldigingen aan de heer Azmani. Hij had gelijk met zijn inbreng. De richtlijn verbiedt elk beding dat de indiensttreding bij de inlener belemmert. Alleen het belemmeringsverbod dat opgenomen wordt in de WAADI is datgene wat wij op grond van de richtlijn moeten doen. Dat doen wij dus ook. Er is op geen enkele wijze sprake van een nationale kop op de richtlijn. Van de heer Azmani heb ik goed begrepen dat hij ook ziet dat de enige uitzondering die wij erop maken, een uitzondering is die ons is aangereikt vanuit de richtlijn. De interpretatie die de heer Azmani aan deze zaken gaf, is de juiste. De conclusie die hij trok dat er geen nationale kop is, is ook juist. Mijn dank aan de heer Azmani voor het geduld dat hij vandaag met mij heeft gehad.

De voorzitter:

Ik vind u wel erg aardig vandaag.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor alle vriendelijke toezeggingen aan de Kamer. Wij zullen aanstaande dinsdag over de moties stemmen.

De vergadering wordt van 16.27 uur tot 16.30 uur geschorst.

Naar boven