3 Onrechtmatige bewoning recreatiewoningen

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Regels voor het verlenen van vergunning voor de onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen (Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen) (32366).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heerPaulus Jansen (SP):

Tijdens het kerstreces was ik op bezoek in Fort Oranje, een voormalige camping in de buurt van Breda. Er lag vijftien centimeter sneeuw en het was verdomd koud. Toch was het een komen en gaan van auto's, voor een flink deel met Pools kenteken. Alleen al in de gemeente Zundert, het wilde Westen van Brabant, wonen minstens 500 mensen permanent op recreatieterreinen als Fort Oranje, het Patersven en 't Oekeltje. Ze wonen in caravans en andere bouwwerken die in de verste verte niet voldoen aan het Bouwbesluit. Een bewoonster liet mij haar caravan zien, die verwarmd werd met een petroleumkachel. Levensgevaarlijk in zo'n slecht geventileerde ruimte. Ze stond al een tijd ingeschreven voor een huis in Breda, maar kwam daar niet aan de bak.

Ik vraag de minister van Infrastructuur en Milieu waar deze mensen heen moeten als zij van deze terreinen af moeten. De SP-fractie vindt het prima als er een eind gemaakt wordt aan planologische misstanden. In onze Grondwet staat echter ook dat de regering zich inspant voor een behoorlijke huisvesting van onze bevolking. Wat betekent dit materieel in dit soort situaties? Schuift de minister haar verantwoordelijkheid af op de gemeenten en woningcorporaties, zoals deze regering de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijke beleid ook overlaat aan lagere overheden? Of acht de minister zich op zijn minst medeverantwoordelijk om te zoeken naar een oplossing?

In Nederland wonen een heleboel mensen permanent in een recreatiewoning, om allerlei redenen. Er zijn mensen die graag buiten wonen en geen woning kunnen of willen betalen met een officiële woonbestemming. Dat is ondeugend, maar ook enigszins begrijpelijk als de juridische status van recreatiewoningen vaag is en de handhaving decennialang een zootje was. Er is ook een leger van starters, gescheiden mannen, drop-outs en niet te vergeten Polen, die niet aan de bak komen op de reguliere woningmarkt en daardoor terechtkomen op een recreatiepark. En passant wordt een deel van hen nog uitgebuit via gedwongen winkelnering van te dure nutsvoorzieningen. Er zijn tegenwoordig zelfs al gemeenten in regio's met restrictief beleid die woningzoekenden naar deze illegale huisvesting verwijzen. Dat getuigt van een dubbele moraal. Wat is er tegen permanente bewoning van recreatiewoningen? Wat de SP-fractie betreft niets, als er sprake is van een goede planologische inpassing, ligging nabij voorzieningen en aansluiting op de openbare drinkwater- en energienetten. De woningen dienen ook te voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. Daarentegen is er heel veel tegen de permanente bewoning van recreatiewoningen op kwetsbare locaties in het buitengebied, in de ecologische hoofdstructuur, ontsloten via weggetjes die daar niet geschikt voor zijn. Vaak gaat het om voormalige campings die zijn opgekocht door projectontwikkelaars die de oorspronkelijke recreanten goedschiks of kwaadschiks van het terrein afwerken, om dit vervolgens vol te bouwen met chalets of bungalows.

Seizoensrecreatie in de zomer is zo sluipenderwijs vervangen door intensief gebruik gedurende het hele jaar. De gemeenten stonden erbij en keken ernaar. Het bestemmingsplan is al 30 jaar oud en maakt geen duidelijk onderscheid naar type recreatief gebruik. De Kampeerwet is inmiddels afgeschaft. Zo krijgen de Tedjes van Es vrij spel om oude campings om te katten, vaak met constructies waarmee de grond in hun handen blijft en ze op termijn de kopers van een chaletje zo veel mogelijk geld uit de zak kunnen blijven kloppen.

De SP-fractie heeft er altijd voor gepleit om de problematiek van de permanente bewoning aan de voorkant aan te pakken, op de plaats waar het probleem ontstaat. In essentie zijn er volgens ons twee oorzaken. Ten eerste is er te weinig betaalbare woningbouw in de gebieden waar weinig gebouwd mag worden, het zogenoemde restrictief beleid, en houden gemeenten zich ook nog eens afzijdig van de woonruimteverdeling. Ten tweede zijn er zwakke planologische kaders voor terreinen voor verblijfsrecreatie en een nog veel zwakkere handhaving van die kaders, waardoor een extensief kampeerterrein, dat gesloten was tussen 15 oktober en 15 april, met onverharde wegen en voor een flink deel bestemd voor toeristische passanten, zich via de tussenfase van een terrein dat grotendeels bestaat uit jaarplaatsen ontpopt tot een dorp in het buitengebied. Soms aan de bovenkant van de markt, als een villadorp. Vaak als een verpauperd trailerpark voor hen die elders niet aan een fatsoenlijke woning kunnen komen. In de Verenigde Staten woont ongeveer 10% van de bevolking in trailerparken. Ik vraag de minister of dat wat haar betreft een acceptabele woonvorm is in Nederland. Ik dacht het niet.

Dit wetsvoorstel is een zwakke poging om de rotzooi op te ruimen die ontstaan is door falend overheidsbeleid in de afgelopen 25 jaar. In december 2000 bood mijn collega Remi Poppe aan de toenmalige staatssecretaris Geke Faber het rapport "Langkampeerders: inpakken en wegwezen" aan. Zij beloofde bij die gelegenheid om de Wet op de openluchtrecreatie aan te scherpen, waardoor langkampeerders beter beschermd zouden worden en gemeenten beter konden optreden tegen wilde projectontwikkelaars. Maar de staatssecretaris werd burgemeester, haar opvolger zag geen brood in deze aanpak en dus dweilen we nog steeds met de kraan open. Vervolgens moet je dan niet verbaasd zijn als het lastig wordt om mensen die al die zogenaamde recreatiewoningen illegaal gebruiken om er te wonen, er weer uit te krijgen. Vindt de minister dat zij of andere overheden die haar wet moeten uitvoeren, nog enige verplichting hebben om in alternatieve huisvesting voor deze mensen te voorzien?

Ik heb de volgende vragen aan de minister over de onderliggende problematiek die de aanleiding was voor het wetsvoorstel. Is zij bereid om de landelijke planologische kaders voor verblijfsrecreatie aan te scherpen? Zeker voor de nationale parken, de nationale landschappen, de ehs- en de Natura 2000-gebieden, waarbij en passant het aantal categorieën wel wat mag worden teruggebracht, maar daar is het kabinet volgens mij mee bezig.

Is de minister met ons van mening dat het feitelijk gebruik van recreatiewoningen op dit moment per definitie lastig vast te stellen is? Zou daarom de ontwikkeling van recreatieparken niet gekoppeld moeten worden aan de voorwaarde van bedrijfsmatige exploitatie, lees: verhuur?

Is de minister met ons van mening dat de verbetering van de rechtsbescherming van langkampeerders hard nodig is om een dam op te werpen tegen agressieve projectontwikkeling?

Vindt de minister net als de SP dat het strafbaar moet worden om misleidende reclame te maken voor recreatiewoningen? Daarin wordt gesuggereerd dat deze permanent bewoond mogen worden, bijvoorbeeld door de omschrijving "365 dagen recreëren per jaar".

Ik kom daarmee op het wetsvoorstel zelf. De SP-fractie steunt het uitgangspunt dat mensen die van vóór 31 oktober 2003 permanent in een recreatiewoning verbleven die niet gelegen is in een kwetsbaar natuurgebied en die voldoet aan de eisen van de bestaande woningen uit het Bouwbesluit, een gedoogvergunning krijgen voor de rest van hun leven.

Of het wetsvoorstel ook echt een einde maakt aan alle ellende, hangt ervan af of het probleem vanaf nu bij de bron wordt aangepakt, maar ook van een waterdichte handhaving voor de nieuwe gevallen. Daarover hebben wij grote twijfels. Welke zekerheid is er dat de gemeenten vanaf nu wel gaan doen wat ze de afgelopen 25 jaar hebben nagelaten? Hoeveel gevallen van permanente bewoning, gestart na 31 oktober 2003, zijn er inmiddels bijgekomen? Volgens de SP-fractie vult zich alweer een nieuw stuwmeer. In hoeveel van die gevallen heeft de gemeente inmiddels gehandhaafd? Heeft de minister sowieso wel zicht op wat er op dat terrein gebeurt?

Gedoogvergunningen mogen alleen worden afgegeven voor woningen die voldoen aan het Bouwbesluit. Hebben gemeenten actief gecontroleerd of die woningen daaraan voldoen? Is de VROM-Inspectie steekproefsgewijs nagegaan of de gemeenten hun werk fatsoenlijk doen? Hoe zit het met de controle of gedoogvergunningen alleen worden afgegeven voor locaties die daar planologisch geschikt voor zijn?

Al met al staat of valt de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid van mensen die in het schuitje van de permanente bewoning zitten met een fatsoenlijke consequente uitvoering in alle gemeenten. Daar zit onze twijfel. Ik krijg daar graag een overtuigende reactie van de minister op. Laat zij daarbij ook nog eens ingaan op de harde kritiek van de Raad van State op dit punt.

De SP-fractie steunt het idee van een generaal pardon voor de oude gevallen. We betwijfelen echter of de uitwerking van het idee in het wetsvoorstel effectief is en of de handhaving consequent zal worden aangepakt. Ten slotte vinden wij het absoluut noodzakelijk dat het probleem bij de bron wordt aangepakt. In de regio's waarin nu veel mensen uit nood een zomerhuisje bewonen, moet het aanbod aan reguliere woningen omhoog. De planologische bescherming voor verblijfsterreinen voor openluchtrecreatie moet verbeteren. Als de minister op dit punt niet met toezeggingen komt, zal ik hierover in tweede termijn moties indienen.

De heerHouwers (VVD):

Voorzitter. Dit is de eerste keer dat ik namens de VVD-fractie hier het woord mag voeren over ruimtelijke ordening. Dat is meteen een onderwerp waarvan we, zoals ook is opgenomen in het regeerakkoord, vinden dat het thuishoort bij een bestuurslaag die dichter bij de burger ligt, namelijk de gemeente. Je gaat erover of je gaat er niet over. Met de behandeling van dit wetsvoorstel wordt het onderwerp toch op landelijk niveau besproken.

De heerPaulus Jansen (SP):

Ik ben meteen klaarwakker. De heer Houwers weet met zijn lokale ervaring toch ook dat de gemeenten er de afgelopen vijftig jaar op dit punt een zootje van hebben gemaakt. Toch pleit hij er met een gerust hart voor dit soort zaken aan de gemeenten over te laten. Ik kan me dat niet voorstellen van de VVD-fractie.

De heerHouwers (VVD):

Het woord "zootje" zou ik zeker niet in de mond willen nemen. Ik denk wel dat een aantal dingen niet helemaal goed is gegaan. Sommige mensen leren met de tijd. Ik denk dat dit ook hiervoor geldt. De heer Jansen zal in mijn bijdrage ook kunnen horen dat we gezien de vele debatten die hierover gevoerd zijn wel degelijk een standpunt willen innemen en een deel van de problematiek willen oplossen.

De heerPaulus Jansen (SP):

Ik hoop uiteraard ook dat gemeenten bijgeleerd hebben. Een aantal gemeenten heeft inderdaad bijgeleerd; dat ben ik met de heer Houwers eens. Andere hebben helaas niet bijgeleerd. Is de VVD-fractie het met mij eens dat het verstandig zou zijn als het Rijk zijn verantwoordelijkheid neemt om kaders te stellen aan hoe die gemeenten moeten opereren en daarop toezicht uitoefent? Of vindt de VVD-fractie dat we gemeenten op hun blauwe ogen kunnen geloven?

De heerHouwers (VVD):

Als je taken overdraagt, moet je ook vertrouwen geven. Je moet echter ook enkele kaders meegeven. Dat kan ook. Dat moeten wel kaders zijn die we landelijk van grote betekenis vinden. Zojuist heeft de heer Jansen enkele gebieden benoemd waarin je volgens hem niet zou moeten bouwen. Er zijn volgens mij duidelijke redenen om dat zo te doen. Uiteindelijk moeten we de gemeenten toch het vertrouwen geven om dat met maatwerk ter plekke aan te pakken. In zijn bijdrage heeft de heer Jansen duidelijk geschetst hoe het probleem is ontstaan. De problematiek is in het hele land verschillend. Het is dus niet gek om besluiten te laten nemen in de bestuurslaag die het dichtst bij de burger ligt.

De heerPaulus Jansen (SP):

Mag ik dus concluderen dat de VVD-fractie vindt dat – los van het feit dat gemeenten maatwerk moeten leveren; daarmee ben ik het eens – we de algemene kwaliteit landelijk moeten bewaken?

De heerHouwers (VVD):

De VVD-fractie wil landelijk de zaken regelen die landelijk van belang zijn. Heel veel zaken kunnen we aan de gemeenten overlaten. Wat ons betreft kunnen we dat met een gerust hart doen, zeker als we deze problematiek hebben opgelost. We zullen in de loop van dit debat kunnen vaststellen of dat lukt.

Wat de VVD-fractie betreft voeren we nu een debat om te komen tot een afronding zodat we het onderwerp op een goede manier aan de gemeenten kunnen overlaten. Wij willen de kans benutten de minister enkele vragen te stellen over de manier waarop bestemmingen in de ruimtelijke ordening zijn geregeld en hoe we dat in de toekomst gaan doen. Eerst wil ik ingaan op het wetsvoorstel.

De VVD-fractie juicht toe dat dit wetsvoorstel nu ter behandeling bij de Kamer ligt. Er wordt in de Kamer al meerdere jaren gesproken over de permanente bewoning van recreatiewoningen. Even zo vaak is getracht te komen tot een definitieve oplossing. Met de behandeling van dit wetsvoorstel hopen we tot een goed einde van de discussie te kunnen komen. Hoewel we blij zijn dat het eind van de discussie in zicht is, vinden we het legitiem om over dit onderwerp te spreken. De behandeling door gemeenten van de permanente bewoning van recreatiewoningen is namelijk lange tijd niet eenduidig geweest. Handhaving vormde niet echt een aandachtspunt, wellicht omdat men daar geen prioriteit aan gaf of omdat men de permanente bewoning helemaal geen probleem vond. In ieder geval is deze door veel gemeenten lange tijd gedoogd, en als er al gehandhaafd werd, is dat niet consequent gedaan.

Zo zijn er door vertegenwoordigers van de gemeenten in het verleden toezeggingen over permanente bewoning gedaan die later weer werden ingetrokken. Daarnaast bestonden er grote verschillen tussen gemeenten. Bepaalde gemeenten kozen voor handhaving waar andere juist kozen voor legalisering. Dit heeft voor veel onduidelijkheid en onzekerheid gezorgd bij bewoners van recreatiewoningen. Hoewel de bewoners de grens van het toelaatbare hebben opgezocht, blijkt ook uit de aangehaalde voorbeelden wel dat het hier niet uitsluitend kwaadwillende burgers betreft. De groep waarover we nu spreken, de groep die al voor 31 oktober 2003 permanent in een recreatiewoning is gaan wonen, heeft te maken gehad met een onduidelijke en inconsequente overheid. Zo konden burgers tot de afweging komen dat de permanente bewoning van recreatiewoningen niet tot ingrijpen zou leiden.

Bijzonder is wel dat door middel van dit wetsvoorstel door de rijksoverheid wordt ingegrepen in een verantwoordelijkheid die bij gemeenten en provincies ligt. De ruimtelijke ordening op dit gebied hoort daar immers thuis. Deze verantwoordelijkheid moet goed worden geregeld. De eerder genoemde problemen omtrent de permanente bewoning van recreatiewoningen uit het verleden zijn aanleiding om nu, door middel van dit wetsvoorstel, te trachten om met een schone lei te beginnen. We proberen op deze manier schoon schip te maken.

Daarbij past dit wetsvoorstel in de discussie die eerder in de Kamer heeft plaatsgevonden en die is aangezwengeld door mevrouw Veenendaal, oud-Kamerlid namens de VVD, en daarvoor al door mevrouw Van Gent van GroenLinks. In de motie-Veenendaal werd de regering opgeroepen om ervoor te zorgen dat gemeenten die niet aantoonbaar helder en consequent zijn geweest in hun handhavingsbeleid, een persoonsgebonden gedoogbeschikking verstrekken aan bewoners die permanent in een recreatiewoning woonden voor 31 oktober 2003. Later is de regering middels een motie van mijn collega Neppérus opgeroepen om deze mensen voor 1 januari 2010 een persoonsgebonden beschikking te geven als de gemeenten pas later zijn gaan handhaven.

In dit wetsvoorstel worden voorwaarden genoemd waaraan een bewoner van een recreatiewoning moet voldoen als hij in aanmerking wil komen voor een persoonsgebonden beschikking. Deze voorwaarden sluiten aan bij de discussie die eerder in de Kamer heeft plaatsgevonden. In dit wetsvoorstel kan echter niet alles worden geregeld. Er zijn namelijk ook situaties waarin de gemeente al een tijdelijke gedoogbeschikking heeft afgegeven. Daarvoor kan een goede reden zijn. Die gevallen vallen buiten het kader van dit wetsvoorstel. Daarnaast zijn er situaties waarin mensen lange tijd geleden een brief of een aankondiging van optreden hebben ontvangen van de gemeente, maar daarna geen enkele vervolgactie van de gemeente hebben gezien. Ook zij zouden hierbuiten kunnen vallen. Verder zijn er gemeenten die pas recent actief zijn geworden en de laatste jaren toch aanschrijvingen hebben gedaan of dwangsommen hebben opgelegd, terwijl er voordien niets werd gedaan.

Er zijn dus verschillende gevallen die buiten dit wetsvoorstel vallen. We kunnen hier niet alles regelen en we kunnen niet het maatwerk leveren dat gemeenten wellicht wel kunnen leveren. Dat betekent dat we erop vertrouwen dat gemeenten, ook in het licht van hun eigen optreden in het verleden, op een goede manier kijken naar de schrijnende gevallen die niet voldoen aan de voorwaarden. Ik spreek dus mijn vertrouwen uit in die gemeenten en in het oordeel dat zij hierover kunnen vellen.

Een discussie die in het verlengde ligt van dit wetsvoorstel, betreft het onderscheid in bescherming tussen woningen en recreatiewoningen. De VVD heeft eerder de wens uitgesproken dat dit onderscheid wordt herzien. De vraag is of we moeten blijven vasthouden aan het onderscheid tussen woningen en recreatiewoningen. Iets is immers geschikt om te bewonen of niet. Er lijkt veel te zeggen voor het vrijlaten van het gebruik van een woning, als eenmaal is bepaald dat woningen op een bepaalde plek mogen worden gebouwd en als de woningen voldoen aan het Bouwbesluit. Dit geeft de mensen meer vrijheid om hun woning te gebruiken zoals zij dat wensen. Ook verminderen we daarmee de regeldruk en de handhavingslasten voor gemeenten. We moeten dan echter niet langer recreatiewoningen bouwen op plaatsen in de natuur waar reguliere woningbouw niet is toegestaan; we moeten echt restrictief zijn. Laten we daarover eerlijk en duidelijk zijn tegenover de burgers. Een andere overweging om tot opheffing van het verschil te komen, zou kunnen zijn de situatie in andere Europese landen. Dan mag men denken aan landen als Duitsland en Denemarken, waar er op dat gebied toch anders naar wordt gekeken.

Maar goed, wij willen daarover niet nu al een standpunt innemen. Wij verzoeken de minister om in de actualisatie van de Nota Ruimte en ons ruimtelijkeordeningsbeleid de voor- en nadelen van een eventuele opheffing van zo'n verschil mee te nemen, na te gaan in welke situaties je dat zou kunnen doen en te bekijken hoe andere voorbeelden daarin werken. Kan de minister ons daarover informeren?

De heerMonasch (PvdA):

Ik sta open voor de discussie die de heer Houwers wil. De vraag is uiteindelijk of het antwoord niet al bekend is. De heer Houwers zegt dat natuurgebieden niet zodanig bestemd moeten worden dat er permanent gebouwd en gewoond wordt. Dat wil zijn partij niet. Vervolgens zegt hij dat die vraag ook voor bestaande woningen moet worden gesteld. Is het antwoord uiteindelijk niet dat je in natuurgebieden niet permanent kunt wonen? Voor nieuwbouw wil de heer Houwers het al niet. Dan moet hij dat toch ook voor bestaande bouw niet willen?

De heerHouwers (VVD):

Wat bedoelt de heer Monasch met de opmerking dat ik dit voor nieuwbouw niet wil?

De heerMonasch (PvdA):

De heer Houwers zegt dat wij geen nieuwe recreatiewoningen moeten willen in beschermde natuurgebieden.

De heerHouwers (VVD):

Ja.

De heerMonasch (PvdA):

Zegt u dan ook dat de bestaande recreatiewoningen in natuurgebieden niet moeten worden omgebouwd tot woningen die permanent bewoond kunnen worden?

De heerHouwers (VVD):

Ik zie daar wel grote problemen. Ik kan me goed voorstellen dat dit een van de voorwaarden is waaraan moet worden voldaan. Ik ben echter niet in staat om mijn eigen vraag nu al te beantwoorden, anders zou ik hem niet aan de minister stellen. Ik wil graag weten wat de voor- en nadelen zijn en welke uitsluitingen je daarbij zou kunnen maken. Ik kan mij goed voorstellen dat van een ehs-gebied of een ander gebied met belangrijke natuurwaarden wordt gezegd dat het daar niet kan. In die zin kunnen wij heel terughoudend zijn. Wij willen echter voorkomen, wat wel is gebeurd, dat tegen mensen wordt gezegd dat zij geen reguliere woning mogen bouwen, terwijl tegelijkertijd wel plannen voor recreatieve bedrijvigheid die uiteindelijk ook tot een vorm van woningbouw leiden, mogelijk worden. Hierin kunnen wij restrictiever zijn. Onze vraag is om nadrukkelijker te kijken wat je met het gebruik van de woning zou kunnen.

De heerMonasch (PvdA):

De heer Houwers wil zijn eigen vraag niet beantwoorden, maar vroeg of laat zal die vraag toch beantwoord moeten worden. Het is wel prettig als ook de VVD daar op een gegeven moment een mening over heeft. Mijn vraag is of hij niet zijn eigen vraag al beantwoord heeft. Hij zegt namelijk dat hij geen nieuwe recreatiewoningen in beschermde natuurgebieden wil. Dat betekent toch impliciet dat hij niet wil dat de bestaande recreatiewoningen in de natuurgebieden worden omgekat naar permanente bewoning?

De heerHouwers (VVD):

De heer Monasch zegt dat ik het impliciet al zeg. Wij willen graag de voor- en nadelen van de huidige situatie op een rijtje zien. Het komt nu al voor. Wellicht is het ook al gebeurd. Dit overziende, kan ik me goed voorstellen dat wij die beperking aanbrengen. Wij willen echter de discussie voeren. Voor de VVD is de natuur gewoon ook zeer belangrijk en wij willen niet midden in de natuur van alles en nog wat bouwen. Dat moge duidelijk zijn.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Ik zou willen dat wij het bandje kunnen terugspoelen, want ik hoor de heer Houwers zeggen dat de ecologische hoofdstructuur heel belangrijk is. Maar dat is nu juist wat hij met de coalitie om zeep heeft geholpen. Hij ziet dus toch wel de waarde in van natuur?

De heerHouwers (VVD):

De heer Braakhuis heeft niemand van de VVD ooit horen zeggen dat wij natuur niet belangrijk vinden. Dit is overigens een dossier dat ik graag aan een van mijn collega's overlaat. De discussie gaat over de wijze waarop je daarmee omgaat, de hoeveelheid ervan en de manier waarop je het financiert. Wij vinden dat je in belangrijke natuurgebieden, welke kwalificatie je daaraan ook geeft, niet zomaar kunt gaan bouwen.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

De VVD wil helemaal de ehs niet beschermen. Zij wil die zo graag mogelijk om zeep helpen en volbouwen. In het regeerakkoord is bovendien gesteld dat de provincie over dit soort zaken gaat. Waarom verdedigt de heer Houwers hier überhaupt nog een wet die volgens hem niet ter zake doet?

De heerHouwers (VVD):

Dat heb ik in mijn inleiding aangegeven. Wij hebben in de Tweede Kamer diverse debatten hierover gevoerd, geëntameerd door verschillende fracties. Wij vinden het wel verstandig dat wij een debat dat wij op deze manier hebben aangezwengeld, op een ordentelijke manier tot een einde brengen. Het lijkt ons dat dit wetsvoorstel daartoe een prima aanleiding is.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Dan zegt u toch gewoon: we leggen het terug bij de provincie? Dat is toch uw voorstel? Waarom moeten we het er hier over hebben?

De heerHouwers (VVD):

Over dit wetsvoorstel? Nou ja, omdat wij in deze Kamer de minister hebben opgeroepen om richting gemeenten aan te geven dat mensen in bepaalde situaties – de gevallen van voor 31 oktober 2003 – het recht krijgen op een persoonsgebonden beschikking. Dat is wat we met dit wetsvoorstel beogen, en dat is waar de VVD op dit moment vierkant voor staat. Wat ik daarnaast doe, is met u proberen een doorkijkje te maken, om wellicht de kaders waarover de heer Jansen het had te kunnen geven, om op die manier de ruimtelijkeordeningsvraagstukken aan de gemeenten en de provincies te kunnen overlaten.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Wat in het regeerakkoord staat, klopt dus eigenlijk niet meer.

De heerHouwers (VVD):

Alles wat in het regeerakkoord staat, klopt. Dat zult u toch ook van harte onderschrijven. Of zie ik dat verkeerd?

Devoorzitter:

U zegt allemaal steeds "u".

De heerHouwers (VVD):

Sorry, ik zal via de voorzitter spreken.

Devoorzitter:

Ik schrijf niks. Mijnheer Braakhuis, u doet het ook!

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Ik voel me natuurlijk aangesproken. Wij zitten anders in deze film. Wij houden wel van de ecologische hoofdstructuur, en wij menen dat ook.

De heerVerhoeven (D66):

Mijn collega Braakhuis maakt zich een beetje zorgen over de koers van de VVD waar het gaat om de omgang met natuur, ik maak me een beetje zorgen over de koers van de VVD met betrekking tot de lokale autonomie. Mijnheer Houwers heeft zojuist verkondigd dat het wat hem betreft erom gaat dat de gemeenten daarover gaan. Maar op een heleboel andere dossiers zeggen de VVD en dit regeerakkoord – waarin overigens heel veel dingen staan die niet kloppen – dat het nu juist wel landelijk moet worden geregeld. Ik denk aan verplicht aanbesteden van het openbaar vervoer, de antikraakwet enzovoorts. Dat zijn juist voorbeelden waarin de VVD juist treedt in de autonomie van gemeenten. Kan de heer Houwers uitleggen waar de VVD staat als het gaat om de lokale autonomie van de gemeenten?

De heerHouwers (VVD):

Ik wil die vraag graag beantwoorden wat de ruimtelijke ordening betreft, want daarover hebben we het hier. De ruimtelijke ordening laten we graag aan de gemeenten over, want zij staan het dichtst bij de burgers. Wij denken dat zij het makkelijkst maatwerk kunnen leveren. Hierbij geldt het adagium: je gaat erover, of je gaat er niet over. Het feit dat wij hier vandaag toch nog over dit onderwerp spreken, wat feitelijk bij de gemeenten thuishoort, ligt aan onszelf. De meerderheid hier heeft gezegd dat wij een voorstel zoals dit zouden willen zien. Enkele fracties zagen dat in het verleden niet zo zitten, maar wij denken dat, als zo'n traject wordt ingezet, het passend is om het netjes af te maken. Ik heb in mijn bijdrage aangegeven dat wij dit als een afronding zien, en dat we de verdere afwikkeling graag overlaten aan de gemeenten.

De heerVerhoeven (D66):

Ik ben ook blij dat we vandaag dit wetsvoorstel behandelen. Maar ik wil graag van de heer Houwers weten of hij het met mij eens is dat dit wetsvoorstel toch wel vrij ver gaat in het treden in de bevoegdheid van gemeenten, en zo ja, wat dan zijn oordeel is – straks kunnen we het antwoord van de minister daarin meenemen – over de mate waarin deze wet treedt in de bevoegdheid van de gemeenten.

De heerHouwers (VVD):

Ik deel de mening van de heer Verhoeven dat dit ver gaat in de bevoegdheid van de gemeenten. Maar de aanleiding daarvoor wordt geschetst in deze wet, en die aanleiding is door de Kamer ook benoemd bij het verzoek om tot een wet als deze te komen: het onduidelijke beleid in het verleden. Op basis daarvan willen we zaken uit het verleden oplossen, wat we met deze wet proberen te doen. Ondertussen blijf ik toch vertrouwen houden in de gemeenten, die het wel aankunnen. De heer Verhoeven heeft gelijk als hij zegt dat dit erg in de autonomie van de gemeenten treedt, maar ik heb aangegeven waarom dat is. Voor het overige willen wij graag vertrouwen uitspreken in die gemeenten. Zij zouden dit prima kunnen oppakken.

De heerVerhoeven (D66):

Voor D66 is een aanleiding in het verleden geen reden om iets in de toekomst alsnog verkeerd te gaan regelen. Ik hoop dat de VVD dat met mij eens is. Op dit moment ligt er iets voor dat misschien wel volgens dat mechanisme te werk gaat, namelijk dat we onszelf toch opzadelen met iets wat niet wenselijk is. Gaat de heer Houwers daar straks dan voorstemmen?

De heerHouwers (VVD):

Wij zullen natuurlijk de beantwoording van de minister afwachten. Maar met de wetenschap van nu heb ik de indruk dat de VVD-fractie voor dit wetsvoorstel zal stemmen. Dat heeft alles te maken met het feit dat wij hier zelf om gevraagd hebben. Wij denken met elkaar een probleem op te lossen. Als dat is gebeurd, kunnen we de besluitvorming rond de recreatiewoningen met een gerust hart aan de gemeenten overlaten. Ik wacht met belangstelling de beantwoording van de minister af.

De heerLucassen (PVV):

Voorzitter. Het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken moet een einde maken aan de onzekere situatie waar veel eigenaren van recreatiewoningen zich in bevinden. Een onzekere situatie die het gevolg is van het feit dat het in Nederland mogelijk is dat je als crimineel wordt behandeld terwijl je woont in je eigen huis, in je eigendom. De afgelopen jaren is door de gemeenten een sterk verschillend beleid gevoerd hierop. Sommige gemeenten zagen ook de onzin in van deze regels en verleenden toestemming aan eigenaren. Andere gemeenten gedoogden het. Sommige gemeenten hielden het bij een sporadische dreigbrief en weer andere kozen voor handhaving. Keiharde handhaving die soms Stasi-achtige vormen aannam. Uit de honderden voorbeelden die ik heb ontvangen via de post en de mail zal ik er een met u delen, voorzitter.

Bij de rechtbank in Assen diende in 2006 een kort geding tussen twee bewoners van een recreatiewoning en de gemeente Westerveld. De bewoners, een man en een vrouw, kochten de woning in 2003 en die woning werd permanent bewoond. En dat werd gedoogd door de gemeente. Op enig moment jaren later liet de gemeente weten dat permanente bewoning niet meer getolereerd zou worden en er werd begonnen met controles. En wat voor controles! De gemeente begon met wat zij zelf noemde, intensieve observaties van de woning. Tussen maart en juni 2006 is in totaal 27 keer vanaf de openbare weg gecontroleerd of er sprake was van permanente bewoning. Uit rapportages en gemaakte foto's blijkt dat de gemeente onder meer de aanwezigheid van auto's, het buitenzetten van vuilnisbakken, het open- en dichtdoen van gordijnen en het binnen- of buitenzetten van tuinstoelen heeft geconstateerd. De gemeente legt het stel een dwangsom op wegens de overtreding. Die dwangsommen zijn niet mals. Die lopen in de duizenden euro's. De maximale boete bedraagt hiervoor zelfs € 45.000.

De PVV is een groot voorstander van grondige handhaving, maar hier is de verhouding toch echt helemaal zoek. In recreatiewoningen worden eigenaren bespioneerd door de gemeenten om vast te stellen dat ze in hun eigen huis wonen, terwijl andere gemeenten, soms dezelfde gemeenten, een lans breken voor bijvoorbeeld krakers die door diefstal bezit nemen van andermans huis. Het is de wereld op z'n kop. Kafka zou er een dik boek over kunnen schrijven. Dit kan echt alleen in Nederland. Sterker nog, dit gebeurt ook alleen in Nederland, want geen enkel ander land verbiedt burgers te wonen in de eigen woning.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Mijn mond valt open van verbazing. Het is net alsof ik naar een andere partij aan het luisteren ben. Dit is de partij van de handhaving. Als het om immigranten gaat, bent u er als partij als de kippen bij om ervoor te zorgen dat er gehandhaafd word, desnoods met alle middelen die zijn toegestaan. En hier, waar de regels ook gehandhaafd moeten worden, zijn mensen welbewust en willens en wetens in overtreding en vindt u dat goed.

(rumoer vanaf de publieke tribune)

Devoorzitter:

Dames en heren, dat moet u niet doen. Dat is niet toegestaan in de Kamer. Als u dat nog een keer doet, moeten we afscheid van elkaar nemen, en dat zou ik jammer vinden. Dus u moet dat echt niet doen.

De heerLucassen (PVV):

Ik kan maar op een manier reageren op de interruptie van de heer Braakhuis en dat is door te herhalen dat wij groot voorstander zijn van handhaving. De Partij voor de Vrijheid is gewoon tegenstander van het principe dat je als eigenaar van een woning niet in je eigen huis mag wonen.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Maar dit zijn mensen die bouwen op een plek waar het niet mag. Daar begint de overtreding al. Het maakt mij niet uit of het van henzelf is of niet. De PVV meet met twee maten. De PVV is voor handhaving wanneer het haar uitkomt en is tegen handhaving als dat electoraal beter voor haar is. Dit noem ik gewoon opportunistisch.

De heerVerhoeven (D66):

Is de heer Lucassen het met mij eens dat het wonen in vakantiehuisjes strafbaar is?

De heerLucassen (PVV):

Het wonen in vakantiehuisjes is helemaal niet strafbaar.

De heerVerhoeven (D66):

Is volgens de PVV het permanent bewonen van vakantiehuisjes die daar niet voor bedoeld zijn, die daar niet geschikt voor zijn en waarvoor heel andere regels en een andere OZB gelden dan voor andere huisjes, niet strafbaar?

De heerLucassen (PVV):

Kijk, nu corrigeert de heer Verhoeven zichzelf gelukkig: hij maakt nu verschil tussen wonen en permanent wonen. Dat is een belachelijk verschil, dat wij alleen in Nederland kennen. Wij maken onderscheid tussen recreatiewoningen en gewone woningen. Dat is helemaal niet nodig en daar willen wij vanaf.

Ik wil ook nog graag reageren op de interruptie van GroenLinks. De enige fractie die hier politiek opportunistisch bezig is, is de fractie van GroenLinks. Zij pleit er immers voor om het kraakverbod overal op te heffen en om mensen dus weer een vrijbrief te geven om onder het mom van woningnood bezit te nemen van het eigendom van iemand anders. Zodra iemand in zijn eigendom wil wonen, vindt GroenLinks het echter nodig om daarop te controleren. Dat is kromme handhaving.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Voorzitter, dank dat u mij toestaat om hierop te reageren. Ook op dat punt zijn wij voor handhaving. De kraakwet ziet erop toe dat je tijdelijk in de woning mag wonen, maar wanneer de eigenaar daar verder mee wil, moet je vertrekken. Daar zijn wij voor. Wij zijn voor het toepassen van de bestaande wetten en regels; nu bent u aan de beurt.

De heerLucassen (PVV):

Ik maak graag gebruik van die beurt. Mijn vraag aan de GroenLinksfractie is: zij is toch nog steeds voor afschaffing van het kraakverbod?

Devoorzitter:

Het wordt nu een beetje onoverzichtelijk. Als u daar staat, is het de bedoeling dat u vragen beantwoordt. Als de heer Braakhuis daar staat, kunt u hem vragen stellen. Anders houd ik het overzicht niet. U vervolgt uw betoog.

De heerLucassen (PVV):

Dan maak ik een eind aan deze discussie door vast te stellen dat GroenLinks het oké vindt dat mensen in een huis gaan wonen dat niet van hen is, maar mensen wil verbieden om te wonen in een woning die hun eigen bezit is. Dat is de kern van het beleid van GroenLinks.

Devoorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heerLucassen (PVV):

Dank u wel, voorzitter.

Dit wetsvoorstel biedt een kleine handreiking aan de eigenaren die de afgelopen jaren met deze wisselende problematiek en met de wisselende uitvoering van deze regels zijn geconfronteerd. De PVV steekt liever haar arm uit om de eigenaren van recreatiewoningen uit dit moeras van zuigende bestemmingsplannen te trekken. Mijn amendement zal ervoor zorgen dat de eigenaar van een recreatiewoning gewoon het recht krijgt om daarin te wonen.

Tegelijkertijd willen wij ervoor zorgen dat de leefbaarheid en de sfeer in deze gebieden niet in gevaar komen. Wij willen bijvoorbeeld niet dat dit soort woningen permanent verhuurd gaat worden aan uitzendbureaus of koppelbazen om vervolgens te dienen als een soort opvangkamp voor Poolse of andere Oost-Europese arbeidsmigranten. De SP-fractie heeft dit zeer terecht aangehaald: dat soort overlast moet worden voorkomen. Uiteraard is het voldoen aan het Bouwbesluit de basis van alles.

Dit wetsvoorstel maakt deze kromme regels wel iets rechter, maar van echt recht is nog geen sprake. In je eigen huis moet je altijd kunnen wonen. Ik hoop dan ook op een brede steun voor het amendement dat dit mogelijk moet maken.

De heerPaulus Jansen (SP):

Ik heb een vraag over het amendement. Heb ik het goed begrepen dat in het amendement het recht op permanente bewoning niet afhankelijk wordt gesteld van de vraag of iemand nog een ander huis heeft en dus of er sprake is van een tweede woning of van de eerste en enige woning?

De heerLucassen (PVV):

In het amendement wordt uitgegaan van de behoefte van sommige eigenaren om er permanent te wonen. Dat wordt dus gekoppeld aan de inschrijving.

De heerPaulus Jansen (SP):

Dan betekent het amendement impliciet dat alle recreatiewoningen in het buitengebied en alle nieuwe recreatiewoningen die gebouwd worden, ook gewone woningen mogen worden. Is het onderscheid tussen recreatiewoningen en andere woningen daarmee voor u eigenlijk zinloos geworden?

De heerLucassen (PVV):

Niet helemaal, want wij willen dit sowieso beperken tot het eigenaarschap. Wij willen dus niet dat er heel veel verhuring gaat plaatsvinden voor permanente bewoning. In die zin is het recreatieaspect gewaarborgd, maar dit komt tegelijkertijd tegemoet aan het recht van de eigenaar om te wonen in zijn eigen bezit.

Devoorzitter:

Tot slot, mijnheer Jansen.

De heerPaulus Jansen (SP):

De heer Lucassen weet dat in de praktijk op recreatieparken waar woningen verkocht zijn, heel vaak een vorm van onderverhuur plaatsvindt. Sterker nog: dat wordt gepropageerd met de stelling dat je daar als eigenaar een paar centjes mee kunt verdienen. Hoe is dit te rijmen met uw voorstel?

De heerLucassen (PVV):

In die zin hebben de gemeenten nog steeds het recht en eigenlijk de plicht om handhavend op te treden. Dit amendement zorgt er immers voor dat het recht op permanente bewoning voorbehouden is aan de daadwerkelijke eigenaar.

De heerMonasch (PvdA):

Ik probeer u, geachte afgevaardigde Lucassen, altijd goed te volgen. U raakt mij op een gegeven moment kwijt, dus graag een verheldering. U zegt dat een eigenaar moet kunnen doen en laten wat hij wil met zijn eigendom, met zijn woning. Dat is een sympathiek standpunt dat ik onderschrijf. Vervolgens zegt u dat u hem met de verhuur gaat beperken. Aan de ene kant zegt u dus: u bent eigenaar, dus u mag zelf bepalen of u daar permanent wilt wonen of dat u het voor recreatief gebruik bewoont. Aan de andere kant zegt u echter: maar u mag het niet vrij gaan verhuren. Hoe zit dat?

De heerLucassen (PVV):

Dat is een heel terechte vraag van de heer Monasch. Kijk, wij zijn helemaal geen tegenstander van de aanduiding "recreatiebestemming". Wij willen dat dus ook bewaken. Tegelijkertijd willen wij wel recht doen aan het recht dat wij het allerbelangrijkst vinden, namelijk dat je als eigenaar permanent in je recreatiewoning moet kunnen wonen als die behoefte bestaat. Vandaar dat ik het op die manier in dat amendement heb vervat.

Devoorzitter:

Mijnheer Monasch, via de voorzitter.

De heerMonasch (PvdA):

Ik zou niet anders durven. Als het plotseling toch gebeurt, is dat een fout mijnerzijds.

Devoorzitter:

We blijven het proberen.

De heerMonasch (PvdA):

Dat begrijp ik, mijnheer Lucassen, maar u gaat nu allemaal tussenweggetjes bouwen. U zegt: dit is uw eigendom, u mag ermee doen en laten wat u wilt; u mag het recreatief gebruiken of er blijven wonen. Daarmee vervalt de bestemming recreatiewoning of anderszins. Vervolgens zegt u: toch ga ik tegen deze mensen zeggen dat zij het niet zomaar mogen gaan verhuren. Waarom maakt u in dat geval toch die uitzondering? Ik vraag het des temeer, omdat wij vanmiddag in een ander verband gaan praten over huisjesmelkers. Ik ben dus zeer benieuwd naar uw antwoord.

De heerLucassen (PVV):

Dat is wederom een terechte vraag. Dat doen wij om te voorkomen dat wij toestanden krijgen waarin recreatiewoningen gebruikt worden door bijvoorbeeld uitzendbureaus of mensen die de boel willen verhuren. Dan krijgen we waarschijnlijk toestanden die we niet willen. Tegelijkertijd vinden wij dat eigenaren wel permanent moeten kunnen wonen in hun eigen huis. Het gaat dus ook om permanente bewoning in hun eigen bezit. Dit amendement geeft geen vrijbrief voor onderverhuur. Dat beogen wij niet met dit amendement. Dat heeft de heer Monasch goed vastgesteld.

De heerVerhoeven (D66):

Recreatie is per definitie niet permanent. Recreatie is per definitie iets tijdelijks. Misschien dat de PVV permanent wil recreëren, maar dat kan per definitie niet. Bestemmingsplannen zijn daar heel duidelijk over. Daarin wordt heel duidelijk een onderscheid gemaakt tussen permanente bewoning en de bestemming recreëren. Ik heb het gevoel, en ik hoop echt dat ik de heer Lucassen daarin goed begrijp, dat hij dat onderscheid volledig wil wegnemen. Ook zegt hij: als je nu het bestemmingsplan overtreedt door permanent te wonen in iets wat bedoeld is voor tijdelijke bewoning, vinden wij dat goed. Klopt dat?

De heerLucassen (PVV):

De bestemming recreatie voor een gebied onderschrijven wij volkomen. In een gebied dat aangewezen is om te recreëren, moet je geen groot bedrijf of een gigantische olieterminal bouwen; ik geef maar een gek voorbeeld. Tegelijkertijd willen wij eigenaren de mogelijkheid bieden om permanent in hun eigendom te wonen. Die behoefte is er, want anders stonden wij hier niet. Dat is een probleem. Er is een behoefte bij mensen om permanent in die woning te wonen. Wij willen de bestemming voor recreatiedoeleinden wel handhaven voor het gebied, maar de eigenaar ook de mogelijkheid geven om te wonen in zijn eigendom.

De heerVerhoeven (D66):

Dan kom ik tot de conclusie dat de PVV iets wil wat niet kan. De PVV wil wel recreatiegebieden bestemmen als recreatiegebied, bedoeld voor tijdelijk gebruik. De woningen die op dat gebied staan en in diezelfde bestemming vallen, wil zij echter tegelijkertijd een permanente woonbestemming geven. De heer Lucassen wil twee dingen combineren die niet te combineren zijn. Waarom maakt hij niet gewoon een duidelijke keuze? Waarom zegt hij niet: recreatiegebieden bestaan wat ons betreft niet; heel Nederland is om in te wonen? Of waarom zegt hij niet: oké, wij houden de bestemming recreatie aan, maar dan trekken we de consequentie door naar de woningen die op die grond staan?

De heerLucassen (PVV):

Dat is een heel goede vraag. Wij willen niet iets wat niet kan. Wij stellen namelijk nooit dingen voor die niet kunnen; dat doet de PVV niet.

De heerVerhoeven (D66):

Daar zal ik maar niet op reageren.

De heerLucassen (PVV):

Dit is buitengewoon onbeleefd. Ik zou graag willen dat u daartegen optreedt, mevrouw de voorzitter. Volgens mij gaan wij niet zo met elkaar om hier.

Devoorzitter:

Ik zal u een paar voorbeelden uit de Handelingen laten zien! Dit komt helaas vaker voor. Niet meer doen, mijnheer Verhoeven.

De heerLucassen (PVV):

De bestemming recreatie willen wij handhaven. Wij willen inderdaad een combinatie tussen permanent bewonen en de bestemming recreatie, omdat wij ook niet de gemeenten in de problemen willen brengen. Bij een bestemming van permanente bewoning horen immers extra eisen, zoals trottoirs en verlichting. Nu laten wij aan de bewoner die daar wil wonen de keuze of die de faciliteiten voldoende vindt. Wij leggen het dus neer bij de eigenaar. Die krijgt het recht om daar permanent te wonen of niet.

De heerVerhoeven (D66):

Ik zal de recreatiegebieden schetsen zoals de PVV die voorstaat. Het zijn dan recreatiegebieden, bedoeld om te recreëren, waar permanent mensen wonen en die helemaal volgebouwd worden, zodat er geen enkele sprake meer is van de mogelijkheid om te recreëren. Dat is wat de PVV wil bereiken met haar amendement of voorstel. Ik zal het nog een keer zeggen: het kan niet.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Ik wil het graag iets gearticuleerd horen van de PVV. Eigenlijk zegt de PVV dat regels gelden, behalve als het je eigendom is. Ik trek dat idee door. Ik woon in een gemeentelijk monument. Ik zeg niet dat ik er altijd gelukkig mee ben, maar er zijn regels aan verbonden. Mijn vraag aan de PVV is of ik die regels rustig kan overtreden omdat het mijn eigendom is. Een ander voorbeeld is dat iemand zijn achtertuin wil volbouwen, misschien wel vierhoog. Het is immers zijn eigendom, dus huppekee, tegen alle verordeningen en regels in. Ik hoor graag van de PVV of dit haar standpunt is. Prevaleert eigendom boven regelgeving?

De heerLucassen (PVV):

De GroenLinksfractie trekt het een beetje door tot in het extreme. Dat doet de PVV helemaal niet. Het gaat gewoon om een basisrecht. Je moet kunnen wonen in je eigendom. Ik heb het niet over verbouwing, uitbreiding et cetera. Je moet kunnen wonen in je eigendom.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Ik herhaal mijn vraag. Ik wil dat de PVV dit articuleert. Zijn eigendomsrechten belangrijker dan de gemeentelijke verordeningen?

De heerLucassen (PVV):

Als je een huis hebt gekocht, moet je daarin kunnen wonen.

De heerMonasch (PvdA):

Voorzitter. De discussie horende, heb ik het gevoel dat wij vandaag wellicht iets kunnen afsluiten. Vervolgens zal het binnenkort op een andere plaats weer terugkomen.

Met dit wetsvoorstel wordt getracht zekerheid te bieden aan mensen die al jarenlang in recreatiewoningen wonen en in de illegaliteit bleven. Het is goed dat deze mensen nu weten waaraan zij toe zijn, maar dat de recreatiewoningen op termijn als zodanig weer op de markt terug kunnen komen. In veel gemeenten is te lang, niet of laks gereageerd en is pas na jaren de vorm van bewoning gehandhaafd. Na een reeks aan maatregelen, waarbij gemeenten zelf inventarisaties moesten maken en moesten kiezen om te legaliseren of te handhaven, is in november 2003 nieuw beleid ingezet dat permanente bewoning eenduidig verbood, legalisering door gemeenten onder voorwaarden mogelijk maakte en gemeenten de mogelijkheid gaf persoonsgebonden ontheffingen te verlenen. Het was vervolgens aan gemeenten om te handhaven. Dat is, zo constateer ik met droefenis, ongelijk gebeurd. Daardoor is zeer veel wrijving ontstaan.

Met dit voorstel wordt een oplossing geboden voor de mensen die al in 2003 in een recreatiewoning woonden. Door nu ook andere bewijzen toe te laten dan alleen de inschrijving in de GBA wordt het probleem opgelost voor die groep van echt knellende gevallen. Zij kunnen in hun recreatiewoning blijven wonen.

Voor ons blijft van belang dat recreatiewoningen beschikbaar blijven voor recreatie. Een vergunning zoals nu wordt voorgesteld, zorgt ervoor dat de recreatiewoning, nadat de huidige bewoner hem verlaat, weer voor recreatie bestemd wordt. Het wetsvoorstel biedt echter nog geen eenduidige oplossing voor de gevallen van na 2003. Hiervoor geldt dat zij zich bewust hadden moeten zijn van het verbod, maar ook is het zeker aan de gemeenten te verwijten dat zij nadien nog steeds laks zijn opgetreden met de handhaving. Al in 2003 kregen de gemeenten daarvoor de nodige opties. Mijn vraag aan de minister is wat het kabinet gaat doen om duidelijkheid te verschaffen aan de bewoners van na 2003. Is nu in alle gemeenten duidelijk waar wordt gehandhaafd, waar gedoogbeschikkingen worden gegeven en waar recreatiewoningen worden omgezet in reguliere woningen? Ten tweede hanteert de wet nu de peildatum 31 oktober 2003; dat is het moment waarop landelijk beleid is ingezet. In gemeenten is dit vaak pas later vastgesteld. De rechter heeft zich eerder gebaseerd op de datum waarop het gemeentelijk beleid is vastgesteld. Omdat daarmee feitelijk de vaststellingsdatum van de gemeente geldt, overweeg ik, tenzij de minister mij op andere gedachten weet te brengen, een amendement in te dienen om toch terug te gaan naar de peildatum in 2003 voor alle gevallen.

Dit debat heeft lang, te lang, de gemoederen beziggehouden. Te vaak heeft de overheid onvoldoende krachtig en transparant geopereerd. Daarvoor zijn deze aanpassingen in de wet nu nodig. Mocht tijdens dit debat blijken dat zich nog onredelijke situaties kunnen of zullen blijven voordoen, dan staat de PvdA-fractie open voor nadere argumenten en afwegingen.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Voorzitter. In Nederland hebben we een cultuurprobleem: we kunnen niet handhaven. Burgerlijke ongehoorzaamheid leidt in ons land niet steeds tot correctie of handhaving, liever doen we aan pappen en nathouden. We passen liever de wet aan de door ongehoorzaamheid ontstane nieuwe situatie aan; dan is het probleem namelijk ook opgelost en is iedereen tevreden. Daardoor zeilen motorrijders nu overal tussendoor en neemt hun relatieve sterftecijfer toe. Maar ach, wat kan het schelen. Wij zijn een land waarin we boos worden op de politie wanneer die ons een boete uitdeelt omdat we drie kilometer te hard rijden; dat is namelijk kinderachtig. We verwachten dat het, als je honderd keer door rood bent gereden zonder consequenties, vanaf de honderdeerste keer gewoon mag.

We worden daarmee steeds meer een land waar de grenzen van regelgeving worden opgezocht of overtreden, om dan via vermeend gewoonterecht de regels aan het gedrag aan te passen. Ik ben daar niet zo van. Regels zijn gewoon regels. In de nu te behandelen situatie is dat voor mij niet anders. In dit wetsvoorstel staat eigenlijk doodleuk dat mensen die de regels overtreden hebben, worden beloond door de legalisering van hun overtreding. En het is een mooie beloning: het zijn vaak de mooiste plaatsen in Nederland, die eigenlijk bescherming genieten. Dit soort wetsvoorstellen zijn de opmaat voor nieuwe overtredingen van regels. Een overheid die faalt in handhaving, die zulk gedrag beloont, nodigt welhaast uit tot zulk gedrag. En omdat gemeenten falen in handhaving, wordt de Kamer hiermee geconfronteerd, om dit te micromanagen en glad te strijken. Ik heb daar een hekel aan. De gebieden waarom het gaat, hebben veelal niet voor niets een andere bestemming gekregen dan permanente bewoning: het gaat vaak om natuurgebieden, stukken van de ecologische hoofdstructuur, waarvan we al zo weinig hebben en waarvan we weten dat dit kabinet ze liever een stuk kleiner wil maken. We hebben ruimtelijke ordening om dit soort gebieden te beschermen. Die bescherming komt voort uit de kwetsbaarheid van dit soort gebieden en de waarde die ze hebben. Dat de gemeenten zo slecht hebben gehandhaafd, neem ik hun zeer kwalijk. Niet alleen omdat dit gebieden zijn waarvan we hadden bedacht dat velen ervan moeten kunnen genieten en dat ze niet moeten worden voorbehouden aan wetsovertreders, maar ook omdat noch de infrastructuur, noch de woningen zelf zijn ontworpen voor permanente bewoning.

In aangewezen gebieden zorgen we ervoor dat alles goed is geregeld en ingericht voor permanente bewoning, maar daar is dat gewoon niet het geval. Met deze wet zouden we gemeenten belonen voor het niet-handhaven, overtreders belonen met woongenot op de mooiste plekjes van Nederland, die zij nu voor zichzelf mogen opeisen, en zouden we een aanslag doen op kwetsbare gebieden. Gemeenten hebben gefaald, ons als Kamer wordt verzocht om hiervoor de verantwoordelijkheid te nemen. Bedankt.

De heerLucassen (PVV):

Voorzitter. Ik wil de heer Braakhuis vragen om terug te komen op de onrechtvaardigheid die hij aanhaalt. Hij is voorstander van "regels zijn regels", je mag geen voordeel trekken uit het overtreden van regels. Toch is hij een fel pleitbezorger geweest van het kraken. Krakers mochten niet meer hun huis worden uitgezet als ze langer dan een jaar in het huis hadden gewoond. Vindt hij dat niet hetzelfde? Vindt hij niet dat krakers dan ook worden beloond voor het overtreden van een wet? En doen zij dat ook niet dikwijls op de mooiste plekjes van het land, ergens in een mooi grachtenpand in een binnenstad?

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Wij spreken vandaag niet over het kraken maar ik wil wel even kort reageren. Het punt is dat wij hiervoor in Nederland regels hebben. Die hebben wij ook over het kraken. Wij proberen eerst in de Tweede Kamer te regelen hoe wij met dingen omgaan. Als wij het daar met elkaar eens zijn, kijken wij vervolgens naar de manier waarop de regels worden gehandhaafd. Dat geldt ook voor kraken; neem ons ons standpunt daarin niet kwalijk. Wij regelen het eerst hier. Tot die tijd wordt er gehandhaafd.

Devoorzitter:

Probeert u beiden via de voorzitter te spreken.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Excuses, voorzitter.

De heerLucassen (PVV):

Voorzitter. Wij spreken vandaag inderdaad over de recreatiewoningen, dus ook niet het motorrijden tussen de file door. Ik concludeer dat de heer Braakhuis het terugdraaien van het kraakverbod moet laten vallen. Dat stond vroeger in zijn verkiezingsprogramma. Staat dat er nog steeds in? Wil GroenLinks het kraakverbod nog steeds terugdraaien? Wil GroenLinks nog steeds dat mensen illegaal in iemands huis kruipen en na verloop van tijd daarop aanspraak kunnen maken?

De heerBraakhuis (GroenLinks):

De heer Lucassen stelt vragen over een portefeuille die ik niet heb, dus ik kan hem dat antwoord niet geven. Als het de PVV gaat om het eigendomsrecht, waarbij de eigenaar rechten kan ontlenen aan het feit dat iets zijn eigendom is, dan kan ik de heer Lucassen zeggen dat wij dat niet bestrijden, ook niet in relatie tot recreatiewoningen. Tegelijkertijd staan die recreatiewoningen op een gebied, en dat weten de mensen ook op het moment dat zij de woning bouwen of permanent gaan bewonen, waar dat gewoon niet mag. Het eigendom heeft daarmee niets van doen, noch het respect voor eigendom. Het respect voor de regels heeft daarmee wel te maken.

Devoorzitter:

Tot slot, mijnheer Lucassen.

De heerLucassen (PVV):

Voorzitter. Ik sluit af met de constatering dat de heer Braakhuis mij beschuldigt van een dubbele moraal maar hij daar juist zelf een duidelijk voorbeeld van stelt.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Voorzitter, dat bestrijd ik natuurlijk. Wij hebben wel degelijk respect voor de eigenaren van woningen, waarvan wij vinden dat zij tijdelijk gekraakt mogen worden in verband met de woningnood. Dat heeft niets te maken met het recht van de eigenaar.

De heerHouwers (VVD):

Voorzitter. De heer Braakhuis houdt een vurig betoog voor handhaven. Is hij er zich van bewust dat de GroenLinksfractie voor de motie-Neppérus heeft gestemd die aan de basis ligt van dit wetsvoorstel?

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Ik ben mij daarvan bewust en dat zit mij ook een beetje dwars. Ik spreek mij nog niet uit voor of tegen dit wetsvoorstel, maar ik geef daarop wel mijn commentaar.

Devoorzitter:

Dank u wel. U vervolgt uw betoog.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Voorzitter. Via de motie-Van Gent/Van der Ham uit 2002 wilde de GroenLinksfractie de verantwoordelijkheid nemen voor schrijnende, individuele gevallen; mensen die uit nood de regels overtreden hadden omdat zij domweg niet anders konden. Op dat standpunt staat mijn fractie nog steeds. Mijn partij staat voor de kwetsbaren in deze samenleving. Een stukje gedogen moet aan hen gerelateerd zijn, niet aan anderen. Ik voel namelijk grote weerstand om de rest te belonen. Wie garandeert mij dat de gemeenten nu wel consequent zullen handhaven? Ik heb begrepen dat de handhaving inmiddels verbeterd is, maar welke sanctie komt er te staan op gebrekkige handhaving? Wat gaat de minister dan doen? Ik hoor dat graag van haar.

Voorzitter. Mensen zijn niet gek. Zij weten donders goed dat als zij een permanente recreatiewoning betrekken, zij de regels overtreden. Zij zitten het zo lang mogelijk uit. Hun onzekerheid over de toekomst, behalve van hen die dit doen uit nood, deert mij niet. Zij hebben daar bewust voor gekozen en zij hebben daarmee ook gekozen voor die onzekerheid. Als de GroenLinksfractie instemt met dit wetsvoorstel, en daarover moet mijn fractie nog eens goed nadenken en daarvoor wil zij ook het resultaat van dit debat afwachten, dan wil zij een garantie op verdere handhaving. Daarnaast wil ik nog een andere garantie, ongeacht of mijn fractie voor of tegen deze wet gaat stemmen. Deze wet is persoonsgebonden, dus niet huishoudengebonden. Elk individu, elke aparte overtreder, moet aantonen dat hij vanaf 1 november 2003 permanent woonachtig is geweest in de betreffende recreatiewoning. Degenen die toegevoegd zijn aan die huishoudens, en dan doel ik vooral op samenwonen, huwelijk et cetera, terwijl zij weten dat dit liep, hebben het recht op bewoning expliciet niet, uiteraard met uitzondering van kinderen die in deze periode geboren zijn uit ouders die wel dit recht hebben. Ik hoor graag hoe hierop toegezien gaat worden, want mijn partij hecht zeer aan het persoonsgebonden karakter van deze wet om de schade zoveel mogelijk te kunnen beperken. Laat dit goed doordringen tussen de oren van alle overtreders. Ik hoor graag van de minister hoe zij hiertegen aankijkt.

De heerPaulus Jansen (SP):

Ik heb in mijn eigen termijn onderscheid gemaakt tussen twee categorieën mensen die permanent wonen. Dat zijn wat ik maar even noem de liefhebbers van een mooi plekje buiten en de noodwoners, die eigenlijk een huis in de stad zoeken maar daar op een of andere manier niet aan toekomen. De heer Braakhuis heeft de laatste categorie eigenlijk niet behandeld in zijn bijdrage. Is hij met de SP-fractie van mening dat op gemeenten waar dit op grote schaal voorkomt en op corporaties en andere betrokken partijen de plicht rust om tegelijk met het opheffen van de permanente bewoning op die terreinen die mensen een alternatief te bieden? Vindt de GroenLinksfractie dat ook?

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Ja, ik vind dat we daarin ruimhartig moeten zijn. Ik denk dat het dan ook gaat om noodgevallen en dus ook om tijdelijke gevallen. Ik vind het dus niet de bedoeling dat die mensen dan permanente bewoningstoestemming krijgen. Ik vind dat de gemeente erop hoort toe te zien dat die mensen adequate bewoning krijgen, maar for the time being zou ik mij kunnen voorstellen dat zo'n gebied als buffer kan worden gebruikt.

Ik rond af. Het zal duidelijk zijn dat wij niet zo enthousiast zijn over dit wetsvoorstel, dat namelijk op zich fouten probeert te herstellen waar dat eigenlijk overtredingen beloond. Mijn laatste vraag aan de minister is hoe zij denkt ervoor te zorgen dat de handhaving vanaf nu wel vlekkeloos verloopt. Hoe zien wij dus toe op de handhaving op de handhaving, om het zo maar te zeggen? Hoe krijgen wij de garantie dat dit soort gebieden voortaan wordt beschermd en voor recreatief gebruik bestemd is en blijft voor allen, en dus niet voorbehouden is aan enkelen? Dat zeg ik natuurlijk ook in het licht van het regeerakkoord, waarin dit kabinet heeft aangegeven dat het dingen wil terugleggen bij de provincies. Dan hoor ik graag van de minister hoe zij dit wil gaan regelen.

De heerDe Rouwe (CDA):

Ik heb het hele betoog afgewacht om duidelijkheid te krijgen op de vraag die ik had. Die duidelijkheid is niet gekomen. Mijn vraag is namelijk waar GroenLinks vandaag staat. De fractie heeft immers voor de motie-Veenendaal gestemd. Ik hoor vandaag allemaal mitsen en maren, ook een beetje gekronkel tussen ja of nee. De heer Braakhuis stelt allemaal eisen, maar waar staat hij nu? GroenLinks heeft toch de motie-Veenendaal zelf ondertekend?

Devoorzitter:

Daar is net al over gesproken.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Volgens mij heb ik die vraag wel beantwoord en heb ik ook gezegd dat ik helemaal niet blij ben met het feit dat we voor die motie hebben gestemd en dat ik daardoor nu ontzettend twijfel. Ik ben namelijk eigenlijk tegen deze wet, maar ik ben mij bewust van de motie, dus ik twijfel.

De heerDe Rouwe (CDA):

Er is niets tegen twijfel. Het is juist heel goed wanneer je als politicus regelmatig even nadenkt of het nog wel goed is wat je gedaan hebt.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Als wij dat allemaal deden ?

De heerDe Rouwe (CDA):

Precies. Dan zou ik toch beter geduid willen hebben waarom destijds voor die motie is gestemd en wat er in de tussentijd dan is gebeurd waardoor u bent gaan twijfelen. Zijn het de omstandigheden of is het de koers van de gedachtegang die u aanvankelijk wel had bij de problemen die destijds aanleiding waren om de motie te ondersteunen?

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Dit is mede ingegeven door een rapport van VROM uit 2009, dus na de laatste motie, waarin ook de vloer wordt aangeveegd met deze wet.

De heerVerhoeven (D66):

Voorzitter. Niet voor niets is bij wet geregeld dat je niet permanent mag wonen in een vakantiehuisje. Recreatiewoningen zijn daarvoor niet geschikt. Zij voldoen aan andere regels, er wordt minder belasting voor betaald en de grond waarop zij staan is een stuk goedkoper dan bouwgrond. Het is bovendien slecht voor de natuurgebieden, zoals mijn collega van GroenLinks al heeft aangegeven. Kortom, dit is een heel ander soort beloning dan een normaal appartement of eengezinswoning. D66 maakt dat onderscheid dan ook.

De onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen is een dossier met een lange geschiedenis. Vele debatten zijn gevoerd over dit onderwerp en er zijn diverse moties over ingediend. Een aantal daarvan passeerde net al de revue. Vandaag ligt er een wetsvoorstel voor om een einde te maken aan de problemen. D66 staat kritisch tegenover dat wetsvoorstel. Daarom wil ik mijn eerste termijn vooral gebruiken om een aantal vragen aan de minister te stellen.

Het wetsvoorstel vloeit voort uit de wens van de Kamer om de bewoning van recreatiewoningen strikter te gaan handhaven. Ook heeft de Kamer uitgesproken dat mensen voor 31 oktober 2003 een persoonsgebonden beschikking moesten krijgen. D66 heeft die motie ook gesteund. Het betreft de motie-Neppérus uit 2008.

Ondertussen is er in gemeenten als gevolg van deze motie veel beweging geweest op het gebied van recreatiewoonbeleid. In 2005 werd 17% van de recreatiewoningen, dus bijna één op de vijf, onrechtmatig bewoond. In 2009 was dat nog maar 8%. Daarvan heeft 5% betrekking op bewoners die er al voor 31 oktober 2003 woonden. Dit is gebleken uit het rapport van de VROM-Inspectie. Een derde van de gemeenten heeft de problematiek zelfs al helemaal opgelost. Gemeenten hebben de mogelijkheid om gedoogbeschikkingen af te geven en ze hebben dit ook op grote schaal gedaan.

Toch zijn er nog steeds mensen die zich niet gemeld hebben met het verzoek om een ontheffing. Heeft de minister zicht op de vraag om hoeveel mensen het gaat? De minister geeft aan dat deze mensen geen ontheffing aanvragen uit angst dat de gemeente dan bekend wordt met hun situatie van onrechtmatige bewoning. Volgens mijn fractie is dat geen reden om daarom een generieke wettelijke maatregel te treffen. Dat kun je ook op een andere manier oplossen. Kan de minister aangeven bij hoeveel aanvragen deze angst terecht is geweest? In hoeveel gevallen van een melding is er daadwerkelijk overgegaan tot handhaving? In hoeveel gevallen is bij het ontbreken van gemeentelijk handhavingsbeleid toch geen ontheffing toegekend, omdat dit volgens het Bro niet verplicht is?

De heerPaulus Jansen (SP):

De heer Verhoeven verwees naar een onderzoek van de VROM-Inspectie uit 2009 of 2008. Ik heb het rapport op dit moment niet bij de hand. Als ik het mij goed kan herinneren, ging dat over de officiële recreatiewoningen, woningen dus die als zodanig die bestemming hebben. Mijns inziens kloppen de cijfers voor deze woningen. Volgens de observatie van de SP is er de afgelopen periode echter wel een zeer sterke stijging geweest van permanente bewoning van "stacaravans", de trailerparken. Dat is de onderkant van de markt, waar heel veel mensen uit nood terecht zijn gekomen. Maakt D66 onderscheid tussen deze twee categorieën? Klopt het dat de categorie aan de onderkant op dit moment toeneemt?

De heerVerhoeven (D66):

Ik ben afgegaan op het rapport van de VROM-Inspectie. Daarin staan de officiële cijfers. D66 is altijd in eerste instantie geneigd om af te gaan op de officiële cijfers, die zo goed mogelijk onderzocht zijn door onderzoeksinstanties. Wij sluiten niet de ogen voor de trend die de heer Jansen schetst. Als sprake is van een toename aan de onderkant van de markt en steeds meer mensen, al dan niet uit nood geboren, gaan wonen in dat soort tijdelijke woningen, dan sluiten wij de ogen daar zeker niet voor. Wij hebben op dit moment echter geen feiten of cijfers. Deze zijn ons in ieder geval niet bekend. Dan kunnen wij er ook niet zo heel veel mee. Het zou goed zijn als de SP of een andere organisatie hiernaar onderzoek doet, opdat wij dit kunnen meenemen. Vooralsnog zijn deze gegevens niet beschikbaar.

De heerPaulus Jansen (SP):

Zoals ik in mijn bijdrage heb aangegeven, wonen op het grondgebied van de gemeente Zundert – dat is geen grote gemeente – minimaal 500 personen permanent in woningen aan de onderkant van de markt, in trailers. Dat is één gemeente. Ik ben best bereid om het onderzoek nog uit te breiden, maar vindt u, mijnheer Verhoeven, net als de SP het feit dat in één gemeente al sprake is van 500 gevallen, al zorgwekkend genoeg om de minister te vragen, op dit punt actief te bezien hoe de vork in de steel zit?

De heerVerhoeven (D66):

Ten eerste. De gemeente Zundert geeft geen beeld dat representatief is voor heel Nederland. Ten tweede. De gemeente Zundert heeft in haar lokale, specifieke situatie blijkbaar een probleem, een trend. Het zijn juist de gemeenten die het beste op lokale trends kunnen inspringen. Juist het feit dat de gemeente Zundert met deze situatie kampt, is reden om ervoor te zorgen dat gemeenten hier zo goed mogelijk op inspringen. Ik kan mij niet voorstellen dat de gemeente Zundert geen weet heeft van deze situatie.

De heerPaulus Jansen (SP):

Volgens de heer Verhoeven is het dus niet zo dat heel veel gemeenten in Midden- en Noord-Limburg, waar sprake is van seizoensarbeid, te maken hebben met exact hetzelfde fenomeen. Het is dus niet zo dat het fenomeen zich op grote schaal voordoet op de Veluwe? Het is dus ook niet zo dat in de buurt van de grote steden, bijvoorbeeld van mijn woonplaats Utrecht, in Maarssen, duizenden personen op voormalige campingterreinen permanent in trailers wonen? Is dat allemaal onbekend bij D66? Of zegt u: ik vermoed iets en dit zou eens goed uitgezocht moeten worden?

De heerVerhoeven (D66):

Daar ben ik het helemaal mee eens. Ik heb dit zo-even ook aangegeven. Ik sta open voor een onderzoek naar deze categorie. D66, die in alle provincies weer minimaal twee Statenleden heeft en in alle gemeenten is teruggekeerd, weet dat dit soort situaties speelt, natuurlijk. Uit mijn eigen ervaring weet ik dat er studenten zijn die gedwongen zijn om op campings te wonen. Dergelijke schrijnende gevallen doen zich voor, zonder meer. Dat baart ons ook zorgen. Op dit moment zijn daarvan echter geen cijfers en moeten wij het dus doen met vermoedens. Ik heb altijd geleerd dat politiek bedrijven op basis van vermoedens niet heel verstandig is. Ik sta dus open voor een onderzoek, en ik heb zorgen als door zulk onderzoek de suggestie van de heer Jansen bevestigd wordt.

De heerHouwers (VVD):

Ik hoorde de heer Verhoeven zeggen dat hij zich graag wil baseren op feiten en cijfers. Hij begon zijn betoog echter met de melding dat vele recreatiewoningen "niet geschikt" zouden zijn om in te wonen. Deze wet ziet er nu juist op dat bewoning alleen nog gebeurt indien aan het Bouwbesluit wordt voldaan. Is de heer Verhoeven net als ik van mening dat vele van die woningen juist wel geschikt zijn om in te wonen? Daarnaast stel ik een vraag over de opmerking van de heer Verhoeven dat er veel minder belasting zou worden betaald. Zou hij kunnen aangeven waarop hij dat baseert? Ik heb namelijk sterk de indruk dat vele van de recreatiewoningbewoners juist meer belasting en niet minder belasting betalen.

De heerVerhoeven (D66):

Nu gaat de heer Houwers bijna de kant op dat hij zegt ook voorstander te zijn van het feit dat mensen permanent in dit soort woningen wonen, terwijl wij het volgens mij over één ding eens zijn, namelijk dat die daarvoor niet bedoeld zijn. Ik kan bepaalde stellingnames van mij met argumenten onderbouwen, maar het is natuurlijk gewoon een feit dat recreatiewoningen zijn bedoeld om te recreëren. Dat betekent dat je er een paar weken naartoe gaat om te recreëren, vakantie te vieren, waarna je weer naar je eigen huis gaat. Wij kunnen daar allerlei definities aan koppelen, maar dat ga ik nu niet doen. Er zijn natuurlijk situaties waarbij je uit nood in zo'n woning terechtkomt, maar heel veel mensen zijn gewoon in zulke woningen blijven wonen. Daarvoor zijn die woningen niet bedoeld. Daar gaat het om.

De heerHouwers (VVD):

Qua bestemming heeft de heer Verhoeven een punt. Dat is onomstreden. Mij gaat het echter om de kwalificatie "geschikt". "Geschikt" houdt ook gewoon in "feitelijk mogelijk", en feitelijk mogelijk is het zeker om daarin te wonen. Alleen het feit dat het gebeurt toont dat al aan. Mijn tweede punt betrof de suggestie dat er veel minder belasting betaald zou worden door deze mensen. Die suggestie hoor ik door de heer Verhoeven niet gestaafd worden.

De heerVerhoeven (D66):

Ik kan er wel iets over zeggen, hoor.

De heerHouwers (VVD):

Ik denk dat het ook niet juist is. Het zou beter zijn om dat niet als argument te gebruiken.

De heerVerhoeven (D66):

"Geschikt" is nu juist wel een subjectief woord. Over het woord "geschikt" kun je geen feitelijke overeenstemming krijgen. Ik vind het regeerakkoord niet geschikt, terwijl de VVD juist heeft gezegd dat er geen enkele fout in staat. Toch vind ik het niet geschikt. Daarover kun je dus eindeloos blijven debatteren. Dat doen wij niet. In reactie op de vraag over de belasting zeg ik dit: vanwege de bouwgrond zijn de kosten van die woningen een stuk lager dan die van de gemiddelde woning van vergelijkbare grootte op dezelfde locatie. Volgens mij is dat wel feitelijk aan te tonen. In die zin heb je minder lasten, minder belasting, minder kosten door in zo'n woning te wonen. Zo zou ik het bedoeld willen hebben.

Devoorzitter:

Dank u wel. Ik ga de sokken erin zetten, want wij lopen achter op schema.

De heerVerhoeven (D66):

Ik doe met u mee, voorzitter.

Devoorzitter:

Daar hoopte ik al op.

De heerVerhoeven (D66):

Het doel van het wetsvoorstel is het verschaffen van helderheid aan bewoners. Bewoners van vóór 2003 moesten volgens eerdere afspraken voor 1 januari helderheid krijgen. Wij zitten inmiddels in maart 2011. Kan de minister aangeven hoeveel mensen nog steeds geen duidelijkheid hebben over het bewonen van hun recreatiewoning? Wat is er in 2010 nog gebeurd om alsnog die helderheid te verschaffen?

Het wetsvoorstel regelt dat mensen die voor 31 oktober 2003 in een vakantiehuisje woonden een persoonsgebonden ontheffing krijgen. Daarmee treedt het wetsvoorstel in de autonome bevoegdheden van gemeenten, want gemeenten worden hiertoe door deze wet verplicht. De motie-Neppérus had een heel andere strekking. Volgens die motie werden gemeenten hiertoe namelijk opgeroepen. Tussen verplichten en oproepen zit een wereld van verschil. Het aardige is nu juist dat de gemeenten hebben geluisterd naar de oproep en daarom niet meer verplicht zouden moeten worden. Dat is een belangrijk punt voor mijn fractie. De Raad van State heeft mede om deze reden een zwaarwegend negatief advies geformuleerd. Voor de bevoegdheden van de gemeenten geldt: decentraal wat kan, centraal wat moet. Om met de heer Houwers te spreken: je gaat erover of je gaat er niet over. Voor de bevoegdheden van gemeenten geldt die regel en dat staat bij ons centraal. Kan de minister uiteenzetten waarom zij van mening is dat er nu – ineens, zou ik bijna zeggen – centraal maatregelen moeten worden getroffen?

Uit de voortgangsrapportage van de VROM-Inspectie blijkt dat de situatie is verbeterd, met name in het handhaven en het optreden van de gemeenten. Is de minister van mening dat gemeenten zich onvoldoende inzetten en dat daarom vermindering van de autonomie noodzakelijk is? Is de minister van mening dat de problematiek zodanig groot is dat hierdoor – doordat het probleem dus blijkbaar nog steeds in een bepaalde vorm bestaat – ingrijpen noodzakelijk is? Kan de minister uitgebreid ingaan op de alternatieve aanpakken die de Raad van State heeft geformuleerd?

Het wetsvoorstel heeft ook als gevolg dat de belangen van de bewoners zwaarder worden gewogen dan de ruimtelijke ordening. Ik doel dan natuurlijk vooral op de natuurkwaliteit, die door de ruimtelijke ordening beschermd wordt. Natuurgebieden en waardevolle landschappen moeten beschikbaar blijven voor recreatie. Te allen tijde moet worden voorkomen dat in deze kwetsbare gebieden woonwijken ontstaan, zoals de PVV-fractie blijkbaar het liefst zou zien. Ik ben daar echt van geschrokken. De bestemmingsplannen wijzen deze kwetsbare gebieden aan. Door te gedogen dat mensen permanent in de recreatiewoningen kunnen wonen, worden deze groene ruimtes aangetast. Dat wil mijn fractie koste wat kost voorkomen. Ik sluit mij daarom aan bij de inbreng van de GroenLinksfractie.

Tot slot richt ik mijn blik op de toekomst. Het wetsvoorstel heeft betrekking op een groep bewoners die al minimaal acht jaar in een vakantiehuisje wonen. Zij verdienen duidelijkheid. Bijna de helft van de permanente bewoners van vakantiehuisjes zit er echter korter dan sinds oktober 2003 in. 8% van alle vakantiehuisjes wordt namelijk permanent bewoond en 3% van alle vakantiehuisjes wordt permanent bewoond door mensen die er korter dan sinds 2003 in zitten. Op welke manier gaat de minister voorkomen dat wij hier over acht jaar weer staan om een regeling te treffen voor de mensen die vanaf 2010 in een vakantiehuisje wonen? Wat zijn de belangrijkste problemen waar de gemeenten nu nog tegen aanlopen bij de handhaving? Bewoners van vakantiehuisjes hebben een goedkoop huis met lagere rioolheffingen en dergelijke. Is de minister bereid om ook te kijken naar de scheve prikkels die de bewoners zelf hierdoor ondervinden?

Zoals ik al aangaf, staat mijn fractie kritisch tegenover het wetsvoorstel. De omvang van het probleem blijft onduidelijk. Ook is het treden in de gemeentelijke autonomie voor mijn fractie nog onvoldoende onderbouwd en gerechtvaardigd. Ik kijk dus zeer uit, als altijd, naar de reactie van de minister.

Devoorzitter:

Ik wil de vaart erin zetten omdat er om 13.30 uur stemmingen zijn. Een aantal collega's van ons heeft andere verplichtingen. We moeten dus proberen om dit debat uiterlijk om 13.00 uur te hebben afgerond. Dat moet volgens mij kunnen.

De heerDe Rouwe (CDA):

Voorzitter. Een rechtvaardige overheid biedt rechtszekerheid aan haar inwoners. Op het gebied van recreatiewoningen heeft de overheid daarin enkele steken laten vallen. Dat is te betreuren. Mensen die in de jaren negentig tot tevredenheid langere tijd permanent in een recreatiewoning verbleven, zonder dat de gemeente hun heeft gezegd dat dit niet toegestaan is, zijn toen gaan geloven dat er sprake was van een permanent gedoogbeleid, terecht of onterecht. Pas in 2003 is, tenminste op landelijk niveau, duidelijk gemaakt dat er van eindeloos gedogen geen sprake kan en mocht zijn. Het was echter vaak niet zozeer bewust gedoogbeleid als wel een gebrek aan het stellen van prioriteit door gemeenten of het ontwijken van conflicten. Dat is niet goed te praten. Mede naar aanleiding van dit wetsvoorstel, dat mensen die aan enkele afgebakende voorwaarden voldoen recht geeft op een persoonsgebonden vergunning, denken wij dat wij nu iets kunnen herstellen dat wij misschien niet hadden moeten herstellen, omdat het misschien wel op lokaal niveau had moeten plaatsvinden.

Ik loop eerst de kritiek van enkele maatschappelijke partijen bij langs. Ten eerste is er de kritiek van de gemeenten. Voor de gemeenten die hun zaakjes voor elkaar hebben, heeft dit wetsvoorstel volgens mij geen gevolgen. Gemeenten die onvoldoende hebben gehandhaafd en/of inconsequent zijn geweest doen dezer dagen vergeefs bij ons een beroep op hun autonomie. Ook andere leden in de Kamer hebben hierop al gewezen. Gespreide verantwoordelijkheid is een van hun uitgangspunten en een van onze uitgangspunten. Als verantwoordelijkheid echter niet wordt waargemaakt, is zij niet onaantastbaar. Als dit wel zo is, zou gespreide verantwoordelijkheid al gauw een heilig huisje worden in plaats van een principe.

Ik ga verder met de kritiek van de belanghebbenden. Veel permanente bewoners van recreatiewoningen zullen bij dit voorstel gediend zijn, omdat zij recht krijgen op vrijstelling van het bestemmingsplan. Anderen, die korter dan zeven jaar in een recreatiewoning wonen of aan wie al eerder is gezegd dat zij het huis uit moesten, hebben geen voordeel bij deze wet. Die voorwaarden vindt de CDA-fractie echter rechtvaardig. Ik wil daaraan niet tornen. Al langer is in deze Kamer gesproken over de wet die zou kamen. Al langer heeft de Kamer een signaal gegeven. Wij vinden dat wij nu moeten doorpakken, alhoewel er zeker iets valt te zeggen voor ontheffingen op breder niveau. Wij willen de ingezette koers echter doorzetten om tot een goed einde te komen.

Andere critici stellen dat de handhavingslast voor gemeenten te groot is en dat dit reden zou moeten zijn voor verruiming van deze wet. Dat heeft echter de schijn van gelegenheidsargument. Bovendien mogen rechtvaardigheid en handhaving wat kosten. Handhaving is nu eenmaal een taak van de overheid. En als we nu doorpakken, gaan over twee jaar de handhavingslasten voor gemeenten zelfs omlaag.

Voorzitter. Ik heb een aantal vragen. Ik begin met de persoonsgebonden omgevingsvergunningen. In de wet staat het volgende: "Een omgevingsvergunning is niet overdraagbaar en vervalt zodra de bewoner de bewoning heeft beëindigd". Ik vraag de minister of bijvoorbeeld van een ouder echtpaar waarvan een van de partners komt te overlijden, de andere partner het recht blijft houden op bewoning en niet alsnog het huis uitgezet wordt. Ik krijg graag een toezegging van de minister dat dit niet het geval is en dat het recht overdraagbaar is op een geregistreerde partner of echtgenoot.

Wij constateren via de RECRON een spanning tussen een publiekrechtelijke vergunningsituatie, de persoonsgebonden vergunning, en privaatrechtelijke afspraken, bijvoorbeeld in een huurovereenkomst. Dit kan in situaties van modernisering tot onduidelijkheid leiden tussen een ondernemer en een huurder. Is de minister het ermee eens dat de beperkte looptijd van de huurovereenkomst een beperking stelt aan de termijn van de persoonsgebonden vergunning?

Met het voorliggende wetsvoorstel worden recreanten die vóór 31 oktober 2003 hun recreatieverblijf hebben betrokken en daar permanent wonen, in gelegenheid gesteld om een persoonsgebonden gedoogbeschikking of een persoonsgebonden ontheffing aan te vragen. Voor het CDA is deze deadline keihard. De recreanten van vóór 31 oktober krijgen de vergunning wel en de recreanten van na 31 oktober niet. Graag krijgen wij een toezegging van de minister op dit punt. Is dit een harde grens? Wordt erop gehandhaafd? Hoe voorkomen we dat we opnieuw in een onduidelijke situatie terechtkomen? Daarbij wil ik graag weten welke garanties de minister kan geven of welke stappen zij nodig acht om gemeenten erop te wijzen dat er nu wel gehandhaafd moet worden.

De heerPaulus Jansen (SP):

De SP-fractie vindt net als de CDA-fractie dat het oud zeer opgeruimd moet worden. Ik proef uit de woorden van de heer De Rouwe dat er een zekere ongerustheid is over de handhaving: het moet gebeuren, maar gaat het lukken? Vindt hij ook dat we moeten proberen het probleem bij de bron aan te pakken door bijvoorbeeld het ruimtelijk kader voor openluchtrecreatieterreinen – ik doel op campings en chaletparken et cetera – te verhelderen? Zo wordt voorkomen dat het stuwmeer zich de komende jaren weer geleidelijk aan gaat vullen.

De heerDe Rouwe (CDA):

Ik heb zojuist met interesse het interruptiedebat op dit punt gevolgd. Ik heb het idee dat de heer Jansen een terecht onderwerp aansnijdt. Ik moet zeggen dat een diepere kennis van mijn kant op dit dossier nog ontbreekt. Ik dacht al wel dat we er eens naar moeten kijken. Ik stel hier wel de vraag op welk niveau dat primair moet plaatsvinden. Mijn fractie is er voorstander van dat dit op lokaal, provinciaal niveau moet gebeuren. Dat neemt niet weg dat ik de vraag van de heer Jansen begrijp. Ik vind het onderwerp van vandaag niet de juiste gelegenheid om hier dieper op in te gaan, maar het is goed als we er nader op ingaan in een debat. Ik sta open voor de suggestie van de SP, maar ik proef ook een traditioneel verschil van inzicht over waar de verantwoordelijkheid moet liggen. Mijn uitgangspunt is dat het op lokaal of provinciaal niveau opgepakt moet worden.

De heerPaulus Jansen (SP):

Dat is heel positief. Ik denk in de richting van een verordening op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Je kunt landelijk een verordening vaststellen met kaders voor de eisen die je stelt aan terreinen voor openluchtrecreatie. De uitvoering is dan lokaal geregeld. Spreekt die denkrichting de heer De Rouwe ook aan?

De heerDe Rouwe (CDA):

Ik wil zo ver niet gaan. Ik wil eerst de voors en tegens zien. Ik heb gezegd dat dit dossier afwijkt van het wetsvoorstel waarover wij spreken. Ik heb wel de ideologische lijn neergelegd dat dit debat niet primair bij het Rijk moet plaatsvinden, maar zo veel mogelijk decentraal.

De vergadering wordt van 11.40 uur tot 11.55 uur geschorst.

Voorzitter: Van Gent

MinisterSchultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Voorzitter. We spreken over het wetsvoorstel vergunning onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen. De doelgroep wordt gevormd door de onrechtmatige bewoners van recreatiewoningen die hun bewoning gestart zijn vóór 1 november 2003 en er sinds die tijd wonen. Toen ik zag dat dit wetsvoorstel behandeld zou worden, vroeg ik me ernstig af of dat wel zo behandeld zou moeten worden. Het past eigenlijk niet bij het huidige regeerakkoord waarin aangekondigd staat dat we het ruimtelijk beleid zo veel mogelijk willen decentraliseren naar de partijen die het dichtst bij de burger staan. In eerste instantie ben ik niet erg enthousiast over de rijksbemoeienis met dit onderwerp via dit wetsvoorstel. Een selectievere overheid met focus op taken van nationaal belang laat dit item naar mijn mening graag over aan de decentrale overheden. Het dossier van recreatiewoningen is van oudsher ook primair een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Daar hoort het wat mij betreft ook thuis. Tegelijkertijd weet ik ook welke discussie er de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden in de Kamer. Dat heeft ook verwachtingen gewekt bij de decentrale overheden en de burgers. De eerdere oproepen vanuit de Kamer zijn mij goed bekend. Ik denk dat dit een geschikt moment is om die finale duidelijkheid te bieden. Daarom is het van belang dit wetsvoorstel te behandelen. Daarmee organiseren we wat mij betreft een sluitstuk van de problematiek omtrent onrechtmatige permanente bewoning.

Ik hecht eraan dat deze wet eenvoudig van lijn is. Ik zal dus zeer terughoudend zijn bij de behandeling van eventuele amendementen. De wet moet namelijk vooral de uitvoering van de voorliggende moties inhouden. Het zou bestuurlijk onbehoorlijk kunnen zijn om regels te veranderen die al met de gemeenten zijn afgesproken. Daarmee geef je namelijk een andere invulling aan datgene waarop de afgelopen jaren is gestuurd. Natuurlijk kijk ik ook naar het geleverde commentaar van de VNG en de Raad van State. Zij hebben hun twijfels bij de manier waarop dit probleem in deze wet georganiseerd moet worden. Ik streef naar afronding van de problematiek en naar een zo eenvoudig mogelijke en heldere lijn.

In het debat kwamen ook andere elementen naar voren. De SP-fractie bracht de langkampeerders en de stacaravans in. Ik wil erop wijzen dat dat niet onder deze wetgeving valt. Wij hebben het nu over recreatiewoningen. Die vallen onder het Bouwbesluit en dat is opgenomen in de Nota Ruimte en in de structuurvisie. De discussie over langkampeerders heeft in het verleden plaatsgevonden rond de Wet op de openluchtrecreatie. Dat viel toen onder LNV en zal nu onder EL&I vallen, voor zover daarover nog gediscussieerd gaat worden. Het is dus een andere problematiek. Ik begrijp goed wat de heer Jansen daarover zei, maar dat is niet waarover dit wetsvoorstel gaat.

De heerPaulus Jansen (SP):

Dat was ons bekend. De problematiek gaat natuurlijk wel over permanente bewoning, al is het door een andere groep. In dat opzicht wil ik ervoor pleiten dat de minister zich er, eventueel samen met haar collega, over uitlaat hoe zij het probleem van permanente bewoning aan de onderkant van de woningmarkt op die recreatieterreinen op een ordentelijke manier wil oplossen.

MinisterSchultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Daar kan ik heel helder over zijn, ook al spreek ik over het terrein van mijn collega. Dat is een gemeentelijke aangelegenheid en dat moet je dus niet op rijksniveau organiseren.

Voorzitter. Het wetsvoorstel waarover we vandaag spreken, is inmiddels vooral nodig voor de bewoners die zich niet of niet meer in de Gemeentelijke Basisadministratie hebben ingeschreven op het adres van hun recreatiewoning. Aan verreweg de meeste inwoners die bij de gemeenten wel bekend zijn, is namelijk inmiddels zekerheid gegeven. Ik ontwerp geen wettelijke regeling voor de bewoners die hun onrechtmatige bewoning van een recreatiewoning zijn gestart na 31 oktober 2003 omdat bij hen geen sprake is van een langdurig bestaande en feitelijk gedoogde bewoning, noch van de destijds door de Kamer bedoelde schrijnende situaties uit het verleden. Mede door de ruime aandacht die aan onrechtmatige bewoning is gegeven na 31 oktober 2003, wist elke nieuwe bewoner vanaf die datum donders goed dat wonen in een recreatiewoning niet is toegestaan.

Dan de omvang van de bestaande problematiek. De gemeenten hebben, zoals een aantal Kamerleden al heeft gezegd, de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in het geven van duidelijkheid. Het is jammer dat we hier nu staan omdat ze dat niet veel eerder hebben gedaan en hebben gehandhaafd, maar we hebben nu kunnen zien dat het aantal probleemsituaties fors is gedaald. Per 1 januari 2009 waren er nog ongeveer 8000 onrechtmatige bewoners zonder duidelijkheid van de gemeente of zij hun bewoning al dan niet mochten voortzetten. Inmiddels, zo blijkt uit een recente steekproef, is nog slechts in enkele honderden bij de gemeenten bekende gevallen geen duidelijkheid gegeven. Dat is heel weinig als je naar de gehele problematiek kijkt.

Er zijn echter ook bewoners die zich niet in de GBA hebben ingeschreven op het adres van hun recreatiewoning of die zich zelfs hebben laten uitschrijven. De BelangenVereniging Vrij Wonen heeft het over vele duizenden. Voor ons is dit niet verifieerbaar. Daarmee onttrekken deze bewoners zich aan de inventarisatie van een groot aantal gemeenten en vormen ze in het algemeen onbekende gevallen. Aan hen hebben de gemeenten nog geen duidelijkheid kunnen geven. Ik denk dat deze gevallen wel eens verwarring veroorzaken over de grootte van de aantallen. Het aantal bekende gevallen is de afgelopen jaren in elk geval enorm afgenomen, van 17.000 naar 8000 naar enkele honderden nu. We weten niet hoeveel onbekende gevallen er zijn. De noodzaak van dit wetsvoorstel en dus van de forse inbreuk op de gemeentelijke autonomie ligt inmiddels dus vooral in het bieden van duidelijkheid aan de niet-ingeschreven of uitgeschreven bewoners.

Ik ga nu in op de specifieke vragen die de Kamerleden hebben gesteld. Ik heb de meeste dingen over de huidige situatie en de aantallen al gezegd. De grens van 31 oktober 2003 is voor mij inderdaad keihard.

De heerVerhoeven (D66):

Mijn excuses dat ik zo laat ben, maar voordat de minister ingaat op de specifieke vragen, zou ik graag een vraag stellen over haar inleiding. De minister geeft aan dat er duidelijke resultaten zijn geboekt door de handelingen van de gemeenten, hoewel die pas na enige tijd op gang gekomen zijn. Ziet de minister een mogelijkheid om, meer dan in het voorliggende wetsvoorstel gebeurt, rekening te houden met het feit dat er al een heleboel is gebeurd?

MinisterSchultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Met dit wetsvoorstel bieden we uiteindelijk duidelijkheid aan degenen die continu in onduidelijkheid hebben gezeten omdat de gemeente niet heeft gehandeld. De gemeenten die hun best hebben gedaan en goed hebben gehandeld, hebben dus geen last van dit wetsvoorstel. De gemeenten die niet hebben gehandeld en in gebreke zijn gebleven, zijn de enige gemeenten die nu worden gedwongen om een permanente vergunning af te geven of in ieder geval een besluit te nemen over de wijze waarop ze gaan handhaven. Degenen die het goed gedaan hebben, worden niet gestraft, maar degenen die het niet goed gedaan hebben, ondervinden nu last van dit wetsvoorstel. In mijn betoog was al te horen dat het niet mijn voorkeur geniet om dit op deze manier te regelen, maar dat ik tegelijkertijd kijk naar de discussie die de afgelopen jaren is gevoerd en het beleid dat is ingezet. Ik zou het dus niet netjes vinden als ik dit opeens zou terugtrekken. Ik ben echter wel blij dat het gaat om een tijdelijke wet die na twee jaar komt te vervallen.

De heerVerhoeven (D66):

Dat is helder. Met deze benadering kan ik wel iets in dit stadium.

De onbekende gevallen vormen een ander aandachtspunt. Is er een manier waarop de rijksoverheid de gemeenten kan helpen om de onbekende gevallen, die buiten de onderzoekscijfers en de GBA vallen, in kaart te krijgen?

MinisterSchultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik zou daar nu echt niet nationaal op willen gaan sturen. De mensen die zich niet hebben gemeld en die niet ingeschreven staan, moeten zelf naar de gemeente gaan om aan te tonen dat zij er in die periode wel altijd gewoond hebben en op basis daarvan de discussie aangaan. Als Rijk zou ik daar nu niet een extra handhavingsactie op willen zetten.

Devoorzitter:

De laatste keer.

De heerVerhoeven (D66):

Om de verwarring weg te nemen, ik wil hier ook niet sturen. Ik heb dat zojuist ook aangegeven. De landelijke overheid kan behalve sturen, ook motiveren, helpen en aanjagen. Wij hebben wel vaker gesproken over de verschillende verhoudingen tussen de bestuurslagen. Is er een mogelijkheid om zonder te sturen toch tot verbetering te komen?

MinisterSchultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Er is misschien nog een ander inzicht. Als je je niet inschrijft in de basisadministratie of je zelfs uitschrijft uit de basisadministratie, is het de vraag of wij dat op een of andere manier moeten belonen door tegen de gemeenten te zeggen dat zij daarop moeten handelen. Ik denk echt dat de bewoners met de gemeente in gesprek moeten gaan en ervoor moeten zorgen dat zij in die een-op-eenrelatie proberen dit op een goede manier te regelen.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Ik beluister dat mensen zich willens en wetens hebben uitgeschreven uit de gemeentelijke basisadministratie, mogelijk om dat proces te frustreren. Hoe kan het anders van duizenden bekende gevallen naar honderden zakken, terwijl er nu opeens duizenden onbekende gevallen blijken te zijn? Verspelen mensen dan niet doodgewoon hun rechten?

MinisterSchultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Het is niet zo dat die duizenden die eerst bekend waren, zich nu hebben uitgeschreven en dat daardoor het aantal naar honderden is gezakt. Het zijn gewoon gevallen die zijn afgehandeld. Er is veel afgehandeld in de afgelopen periode en vaak ook ten positieve. In 80% van de gevallen heeft de gemeente dan ook permanente bewoning toegekend. Tegelijkertijd is er ook een grote groep onbekende gevallen. Die was er waarschijnlijk ook al daarvoor. Ik denk niet dat de groep van de bekende gevallen kleiner is geworden doordat gevallen onbekend zijn geworden door bewust uitschrijven. Ik weet dat veel mensen niet ingeschreven staan. Dat kan zijn omdat zij dat nooit hebben gedaan omdat ze niet beseften dat ze dat moesten doen of door onbekendheid daarmee. Daaronder kan ook een groep zitten die het bewust heeft gedaan. Bewust uitschrijven moet je nooit belonen.

Dan nog een punt over de mensen die zich nu gemeld hebben bij de gemeente. De heer Verhoeven vroeg hoeveel mensen die zich nu hebben gemeld bij de gemeente, de gedoogbeschikking niet hebben gekregen. Naar inschatting van de inspectie is dit aantal niet erg groot. Ik zei al dat in ongeveer 80% van de gevallen wel een gedoogbeschikking of ontheffing is gegeven. Handhaving in de overige gevallen is vaak een gevolg van de inspanningen van de gemeente en niet van bewoners die zich vrijwillig hebben gemeld met het doel om een gedoogbeschikking te krijgen. Er zijn ook gemeenten die actief hebben gezegd dat zij het in bepaalde gebieden niet willen hebben en die daar ook achteraan zijn gegaan.

De heerPaulus Jansen (SP):

Ik heb gevraagd of de minister op enigerlei wijze toezicht heeft uitgeoefend en of gemeenten bij het afgeven van gedoogbeschikkingen of zelfs het legaliseren van situaties actief getoetst hebben of de woningen aan het Bouwbesluit voldoen en of de woningen niet in natuurgebieden zoals ehs et cetera liggen. Heeft de minister daar zicht op? Is daarnaar onderzoek gedaan of niet?

MinisterSchultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Voorzitter. Ik wil graag een paar blokjes hanteren. Misschien helpt dat in de discussie. Ik wil nu spreken over de huidige situatie en de aantallen en vervolgens over de handhaving, waarbij dat punt terugkomt. Daarna ga ik in op de vragen over persoonsgebondenheid van activiteiten, het nieuwe beleid en ten slotte op het amendement dat er nog ligt.

Devoorzitter:

Oké. Ik zeg dus tegen de heer Jansen: blijft u opletten.

MinisterSchultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Hoe groot is nu het aantal nieuwe gevallen van onrechtmatige bewoning? De inspectie heeft in 2009 een monitor uitgevoerd bij de gemeenten. De rapportage daarvan is de Kamer in 2009 toegezonden. Daarin is ook aangegeven in welke mate nieuwe onrechtmatige bewoning voorkomt. Om een voorbeeld te geven: per 1 januari 2009 ging het om ongeveer 3% van het aantal recreatiewoningen, dus om ongeveer 3000 gevallen van onrechtmatige bewoning sinds die periode, die bij de gemeenten bekend waren. Je ziet nu dat gemeenten vooral op de nieuwe gevallen handhaven. Daarvan was natuurlijk extra duidelijk dat het niet mocht. Zij zijn nog bezig met de afhandeling van de oude gevallen.

Wat is het onderscheid tussen reguliere en recreatiewoningen? Wat wordt als voor- en nadeel gezien van het laten vervallen van dat onderscheid? Daarnaar is een onderzoek gedaan en wel in 2009, en het rapport naar aanleiding daarvan is aan de Kamer gestuurd. In het najaar van 2009 is dat rapport hier besproken. Toen is door de Kamer aangegeven dat de voordelen van het onderscheid groter zijn dan de nadelen. De Tweede Kamer deelde die conclusie. Alle woningen die recreatiewoningen zijn moeten voldoen aan het Bouwbesluit; anders zou je daar helemaal niet mogen wonen. Maar er is wel onderscheid tussen het type woningen, wat er alles mee heeft te maken of er nutsvoorzieningen moeten worden aangelegd, en of er postbezorging moet plaatsvinden enzovoorts.

Hoe zit het in het buitenland? Het is heel moeilijk om daar iets eenduidigs over te zeggen, want in elk land gebeurt het anders. Soms verschilt het binnen landen zelfs per regio's. Er zijn meer landen waar het omgekeerde het geval is, dus dat de recreatiewoningen het grootste deel van het jaar leeg staan. In Denemarken mag je je recreatiewoning maar de helft van de tijd bewonen, zodat je hem de andere helft van het jaar verhuurt, om daarmee het toerisme te bevorderen.

Ik kom toe aan de handhaving. Velen hebben gevraagd naar de zekerheid dat gemeenten gaan handhaven. Uit de monitor waarover ik het net had, blijkt dat de gemeenten heel veel maatregelen hebben genomen om nieuwe permanente bewoning te voorkomen. Uit diezelfde monitor blijkt dat nieuwe onrechtmatige bewoning maar in beperkte mate tot stand komt. Dat heeft vaak te maken met huisvestingsproblemen. Ze weten vaak ook wel waar de problemen vandaan komen. De gemeenten handhaven op de nieuwe permanente bewoning, en proberen dat zoveel mogelijk te voorkomen. Als een gemeente een vergunning afgeeft, wordt getoetst of de recreatiewoning voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit. De inspectie ziet geen aanleiding om daar nog een specifiek programma voor te ontwikkelen.

De heer Monasch heeft gevraagd, wat het kabinet gaat doen aan de duidelijkheid richting gemeenten voor gevallen na 31 oktober 2003. Hij overweegt om daarover een amendement in te dienen. Bij deze bewoners is duidelijk dat zij niet in een recreatiewoning mogen wonen. Dat is in die tijd veelvuldig gecommuniceerd. Ik had geen recreatiewoning, maar ik was me ook toen heel erg bewust ervan dat dat verboden was. Het kwam dus bij een breed publiek aan. Inmiddels is over die datum, mede dankzij de veelvuldige communicatie, voldoende duidelijkheid ontstaan.

Hiermee is er geen wettelijke regeling voor "bewoningen" die na 31 oktober zijn gestart, ook niet als het gaat om schrijnende gevallen. Voor gemeenten moet voldoende duidelijk zijn hoe zij daarmee om moeten gaan. Ik weet overigens niet helemaal of dit het antwoord op de vraag is, maar volgens mij hing die vraag ook samen met de peildatum die de gemeenten vaststellen. Gemeenten hebben soms een latere peildatum vastgesteld dan wij nu in de wet hebben. Ervoor krijgen bewoners een gedoogbeschikking, erna wordt gehandhaafd. Het is meer regel dan uitzondering dat er dus gedoogbeschikkingen worden verleend. Dus hebben de gemeenten met hun eigen beleid voor de bewoners na 31 oktober 2003, maar voor de latere gemeentelijke peildatum, grotendeels duidelijkheid verschaft.

De heerPaulus Jansen (SP):

U hebt er heel veel fiducie in dat de gemeenten nu fanatiek handhaven op de nieuwe gevallen van na 31 oktober 2003. Worden eigenaar/bewoners die een contract hebben waarmee ze in principe kunnen verhuren aan derden maar geen gebruikmaken van die mogelijkheid – ze hebben dan in feite een nulurencontract – dan door de desbetreffende gemeenten automatisch beschouwd als niet-permanente bewoner?

MinisterSchultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik kan die individuele gevallen natuurlijk niet per gemeente beoordelen, maar de gemeenten weten wat de spelregels zijn bij recreatiewoningen. Daar moeten ze op handhaven. Ik wil die handhavingsrol niet gaan overnemen in de toekomst. De Kamer heeft ooit gevraagd om voor degenen ten aanzien van wie er onduidelijkheid was omdat voor 2003 gemeenten geen duidelijkheid gaven over wel of niet permanente bewoning, een termijn te regelen, in de zin dat ze tot 2010 duidelijkheid van de gemeenten konden krijgen en dat wanneer ze die dan nog niet hadden, we zouden ingrijpen. Welnu, dat laatste doe ik met deze wet. Daarmee zorg ik ervoor dat uiteindelijk die duidelijkheid wordt verschaft aan die laatste groep die nog overgebleven is. De wet zal ook maar twee jaar in werking blijven. Daarna is het echt weer aan de gemeenten om daarop te handhaven. Ik denk dat de gemeente in haar eigen vlees snijdt, als die niet toeziet op het onrechtmatig gebruik van haar recreatieparken.

De heerPaulus Jansen (SP):

Ik denk dat het hemd vaak nader is dan de rok, maar de minister gaf zojuist een voortreffelijk voorbeeld van een handhaafbare regeling, namelijk de situatie in Denemarken. Daar moet je namelijk kunnen overleggen dat je 50% van de tijd van het jaar die woning verhuurd hebt. Als je dat niet doet – de minister kiest daar niet voor – kom je terecht in de handhaving waar ook de heer Lucassen zo'n hekel aan heeft, namelijk dat je de tandenborstel moet gaan controleren en moet gaan kijken of de gordijnen open zijn in zo'n pand. Dat is zeer arbeidsintensief. Daar kan je gemeenten niet mee opzadelen. Als je dat wel doet – dat doet de minister – dan schuif je in wezen de verantwoordelijkheid af op partijen die dat gewoon niet kunnen waarmaken.

MinisterSchultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Het controleren of mensen zich conform de verordeningen en de Bouwbesluiten gedragen, is altijd een gemeentelijke taak geweest. Als een gemeente recreatiewoningen conform het bestemmingsplan realiseert, zal zij zelf ook moeten toezien op de regels die er voor gelden. Ik zie daarin geen rol voor het Rijk. Moet ik dan die tandenborstels gaan controleren?

De heerPaulus Jansen (SP):

Omdat het gemeenten in het verleden niet lukte om het structureel goed te handhaven, is dat stuwmeer ontstaan. Dat lossen we vandaag op, naar ik hoop. Onze grote zorg is echter dat dit stuwmeer nu weer gevuld gaat worden. En daar doet deze minister helemaal niets aan.

MinisterSchultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik ben dat niet met u eens. Dat stuwmeer is in het verleden ontstaan omdat het onduidelijk was wat er nu precies wel en niet mocht met permanente bewoning. Daardoor hebben de gemeenten het lange tijd niet gehandhaafd en niets gedaan en is er voor bewoners een heel vervelende situatie ontstaan. Als je dacht dat je er mocht wonen maar dat uiteindelijk niet zo blijkt te zijn, dan is dat heel vervelend. Voor iedereen na 31 oktober 2003 is het gewoon volstrekt helder. De recreatiewoningen mogen niet permanent bewoond worden. Gemeenten moeten daarop gewoon handhaven. Dat geldt voor alles. Als mensen ergens misbruik van willen maken en iets doen wat tegen de regels is, dan moet je daarop handhaven.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Ik vind de minister heel vriendelijk naar de gemeenten toe, maar bestemmingsplan is bestemmingsplan. Volgens mij zijn er zaken zoals artikel 19-procedures om af te wijken van het bestemmingsplan en tot die tijd dient er gewoon gehandhaafd te worden. Dus de gemeenten wisten best waar ze aan toe waren.

MinisterSchultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Volgens mij is dat geen vraag maar meer een ondersteuning van beleid.

De heer Verhoeven heeft gevraagd wat er in 2010 nog aan handhaving is gebeurd. Dat heeft vooral betrekking op de gevallen na 1 november 2003 en zeer incidenteel op de gevallen voor 1 november 2003 omdat toen eigenlijk de grote hausse al gehandhaafd was. Verder is mij gevraagd of ik bereid ben te kijken naar de scheve prikkel die nu uitgaat van de gedoogsituatie rond permanente bewoning. Nee, want ik los de oude problematiek op en daarmee beëindig ik ook de rijksrol. Ik acht de gemeenten heel goed in staat die scheve prikkel zelf weg te nemen.

Dan kom ik op de meer specifieke uitwerking van het wetsvoorstel. Een aantal woordvoerders heeft zijn zorgen geuit over het persoonsgebonden karakter van de vergunning. Gevraagd is hoe ik daarop wil handhaven en hoe het precies zit met het eerdergenoemde bejaarde echtpaar. Het persoonsgebonden karakter van de vergunning houdt in dat elke bewoner die op 31 oktober 2003 meerderjarig was de persoonsgebonden omgevingsvergunning krijgt. Daarmee is ook het vraagstuk van het bejaarde echtpaar opgelost. Althans, als zij daar op dat moment samen woonden, wordt de omgevingsvergunning verleend. De vergunning vervalt op het moment dat de recreatiewoning niet meer wordt bewoond, maar het probleem van de heer De Rouwe is volgens mij hiermee weggenomen. Op het moment dat de bewoners die de vergunning hebben, daar niet meer wonen, wordt de recreatiewoning weer een woning die niet permanent bewoond mag worden.

Hoe ga ik toezien op het persoonsgebonden karakter van deze wet? Ik rond dit af met dit wetsvoorstel. Daarna is het aan de gemeenten om toe te zien op het persoonsgebonden karakter. Zij pakken dit ook actief op. Ik zie in de handhaving voornamelijk voor henzelf een rol.

De heer De Rouwe vroeg zich af of de spanning tussen de publiekrechtelijke vergunningsituatie en de persoonsgebonden vergunning in relatie tot privaatrechtelijke afspraken in situaties van modernisering tot onduidelijkheden kan leiden. Hij vroeg zich ook af of ik het ermee eens ben dat de beperkte looptijd van de huurovereenkomst een beperking stelt aan de termijn van de persoonsgebonden vergunning. Dat is niet het geval, want als de huurovereenkomst wordt beëindigd, moet ook de bewoning worden beëindigd en vervalt de vergunning. Ik zie dat de heer De Rouwe er inmiddels ook zelf weer bij is.

Is de persoonsgebonden vergunning zoals die in de wet staat, overdraagbaar op de partner? Zij is niet overdraagbaar op een partner die op 1 november 2003 daar niet was ingeschreven, maar zoals ik al zei, hebben op 1 november 2003 alle op dat moment volwassen personen in die woning die vergunning gekregen. Echtparen worden dus niet ruw van de woning gescheiden als één van hen komt te overlijden.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Hier wil ik iets meer duidelijkheid over. Stel je voor dat je getrouwd bent op 1 april 2004; heeft degene die toen nieuw binnen is gekomen, dan toch rechten?

MinisterSchultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Nee, degenen die op 1 november 2003 in de recreatiewoning woonden en toen ouder dan 18 jaar waren, hebben recht op de vergunning. Als zich daarna nieuwe gezinssituaties voordoen, hebben de nieuwe personen geen recht op die vergunning.

De heer Jansen vroeg of ik een kader wil aanscherpen, onder andere op basis van een vereenvoudiging van een aantal gebiedscategorieën. De heer Jansen weet dat ik bezig ben met de actualisatie van de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ik zal daarbij aangeven hoe ik een aantal nationale verantwoordelijkheden wil neerleggen bij de provincies en de gemeenten, omdat ik vind dat die daar thuishoren. Daarbij zullen ook de gebiedscategorieën en de nationale landschappen aan de orde komen. In dat traject zal ik dus met de Kamer verder praten over dit onderwerp, maar de heer Jansen heeft volgens mij in de wetsbehandeling tot nu toe gemerkt dat ik ook daarbij vooral een rol voor de gemeenten en de provincies zie op het punt van de recreatiewoningen.

Er valt nog heel veel hierover te zeggen, maar ik zal het kort houden. Ik ben met de Raad van State van mening dat dit een heel zwaar middel is, maar ik kijk toch vooral naar de politieke situatie die zich hier heeft voorgedaan. De Kamer heeft verzocht om hier ten enenmale een besluit over te nemen en om handhavend op te treden. Ik ben blij dat dit een tijdelijke wet is, want dat betekent dat de wet uiteindelijk komt te vervallen. We hebben dus niet nog heel lang zware wetgeving terwijl die uiteindelijk niet meer nodig blijkt te zijn.

Tot slot het amendement van de heer Lucassen. Hij wenst dat alleen de eigenaar van een recreatiewoning altijd recht heeft op een omgevingsvergunning, maar het onderscheid tussen een eigenaar en een huurder heeft nog nooit een rol gespeeld in dit dossier. Er is geen enkele aanleiding om dat onderscheid nu wel en bovendien met terugwerkende kracht een rol te laten spelen. Daarnaast zou het bestuurlijk onbetrouwbaar zijn en tot grote uitvoeringsproblemen leiden, als de sinds 1 november 2003 gecommuniceerde eis van bewoning, om in aanmerking te komen voor een vergunning, plotseling zou worden geschrapt. Het zou wat dat betreft door mij ontraden worden. Tot slot zou het uiterst ondoelmatig zijn om, zoals ook wordt voorgesteld, het wetsvoorstel een oneindige werkingsduur te geven. Ik ontraad dat amendement dus.

Devoorzitter:

Daarmee is een eind gekomen aan de eerste termijn van de minister. Omdat het nu zo snel gaat, overleg ik eerst met de Kamerleden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heerPaulus Jansen (SP):

Voorzitter. Deze minister komt snel ter zake, is kort van stof en duidelijk; mijn complimenten daarvoor. Dat wil niet zeggen dat je het altijd met elkaar eens bent. Vandaar dat ik een viertal moties aan de Kamer voorleg.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, een landelijk ruimtelijk kader voor recreatieparken en andere verblijfsaccommodaties voor openluchtrecreatie te ontwikkelen, waardoor lagere overheden heldere spelregels meekrijgen voor hun ruimtelijke planning en handhaving ter zake,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Paulus Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (32366).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat verouderde campings en recreatieparken in toenemende mate afglijden tot woonplaats voor groepen die niet of in onvoldoende mate in aanmerking komen voor betaalbare reguliere huisvesting;

overwegende dat deze groep door intensivering van het handhavingsbeleid tegen de permanente bewoning van recreatiewoningen op straat dreigt komen te staan;

verzoekt de regering om in overleg met de VNG en de woningcorporaties een voorstel aan de Kamer voor te leggen voor het realiseren van extra sociale huurwoningen en/of maatschappelijke opvang in de regio's waar dit probleem speelt,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Paulus Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (32366).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat recreatiewoningen in toenemende mate gebruikt worden voor de huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten;

overwegende dat hierdoor, tot dusver zonder enige vorm van sturing, recreatieparken sluipenderwijs een woonfunctie krijgen;

verzoekt de regering om binnen zes maanden een voorstel aan de Kamer voor te leggen waarbij aangegeven wordt of en zo ja, onder welke condities medegebruik van recreatiewoningen voor de huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten acceptabel is,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Paulus Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (32366).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er nog altijd woningen met bestemming "recreatie" verkocht worden, als waren zij bestemd voor permanente bewoning;

constaterende dat de nieuwe eigenaar een na oktober 2003 aangeschafte woning met bestemming "recreatie" niet permanent mag bewonen;

verzoekt de regering, een voorstel uit te werken waarbij misleidende verkooptechnieken en advertenties actief bestreden kunnen worden, bijvoorbeeld in de vorm van strafbaarstelling,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Paulus Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (32366).

De heer Houwers heeft geen behoefte aan een tweede termijn. De heer Lucassen ook niet. De heer Monasch moest de vergadering helaas verlaten.

Het woord is aan de heer Braakhuis.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoorden. Ik heb geen aanvullende vragen. Ik dien wel een motie in. Die komt voort uit het feit dat de minister aangeeft weinig heil te zien in de handhaving op de handhaving. De gemeenten hebben aangetoond niet te kunnen handhaven. Dat wekt niet direct het vertrouwen dat het in de toekomst wel goed gaat. Ik kan mij voorstellen dat de minister niet wil handhaven. Dan hebben wij wel een ander verlangen, namelijk de rapportages voortzetten zoals wij die ook in 2009 hebben gekregen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het permanent bewonen van recreatiewoningen verboden en ongewenst is;

overwegende dat nog altijd sprake is van onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen;

overwegende dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de handhaving van het verbod op permanent wonen in recreatiewoningen;

constaterende dat de minister niet wil handhaven op de handhaving door de gemeenten;

verzoekt de regering, de komende twee jaar jaarlijks de Kamer een voortgangsrapportage voor te leggen over de stand van zaken omtrent de handhaving van het onrechtmatig bewonen van recreatiewoningen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Braakhuis en Verhoeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12 (32366).

De heerVerhoeven (D66):

Voorzitter. Dank voor de duidelijke en eerlijke antwoorden van de minister over de spanningsvelden. Zij is daar helder over. Er is een historische situatie geweest. In die oude situatie is voor een deel al richting een oplossing gewerkt. Er is tegelijkertijd aan wetsontwikkeling gewerkt, die in spanning is met de visie van het regeerakkoord. In dit geval is die ook in spanning met de visie van D66, namelijk dat de lokale autonomie van belang is.

Met de manier waarop deze wet gaat uitpakken, kun je meerdere kanten op. Dat geldt ook voor de waarde van deze wet. De vraag is of het wegnemen van oud zeer geen nieuw gedoe geeft. Dat is voor ons de centrale vraag. Het antwoord op die vraag kunnen wij nog niet definitief geven.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

MinisterSchultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Voorzitter. Er zijn niet veel vragen meer gesteld, dus ik ga maar direct over tot mijn reactie op de moties. De amendementen heb ik in mijn vorige termijn besproken.

Allereerst de motie van het lid Paulus Jansen over het landelijk ruimtelijk kader voor recreatieparken en andere verblijfsaccommodaties. Bij de actualisatie van de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit kom ik terug op de kaders van het Rijk met betrekking tot de ruimtelijke inrichting. Ik zal daarbij aangeven of wij daar al dan niet een rol zien. Ik kan wel bij voorbaat zeggen dat ik dit echt een gemeentelijke of provinciale aangelegenheid vind en dat dit dus geen plek zal krijgen in de nota's. Ik ontraad het daarom om deze motie nu aan te nemen. Tegen die tijd kunnen wij erover discussiëren, maar nu is in ieder geval bekend hoe ik hierin zit.

Dan de motie van het lid Paulus Jansen over de verouderde camping- en recreatieparken en het afglijden van deze parken tot woonplaats voor groepen die daarvoor niet in aanmerking komen. De motie vraagt mij om in overleg te treden met de VNG en de woningcorporaties en een voorstel aan de Kamer voor te leggen voor de realisatie van extra sociale huurwoningen en maatschappelijke opvang in de regio. Ook deze motie ontraad ik. Ik vind optreden hierin, wederom, een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Ik denk dat wij op rijksniveau op dit moment genoeg uitdagingen hebben. Ik wil dus niet elke keer in de bevoegdheden van een gemeente treden als deze iets niet goed aanpakt. Voorts hoort deze kwestie thuis bij mijn collega van BZK.

De heerPaulus Jansen (SP):

Voorzitter. Hoe kijkt de minister dan aan tegen gemeenten, zoals Zundert, die zeggen dat zij er niet uitkomen, dat zij het niet redden, dat zij geen middelen hebben om dit probleem op hun grondgebied op te lossen? Wat doet de minister dan, geeft ze nog steeds niet thuis?

MinisterSchultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Als de gemeente Zundert aangeeft dat zij middelen of instrumenten mist om de problematiek aan te pakken, kan zij dat via de VNG bij ons kenbaar maken. We kunnen dan op rijksniveau bezien of dit probleem voor meer plekken geldt en dan kunnen we er wat aan gaan doen. Wat u vraagt, is andersom: ik moet met de VNG bespreken hoe wij de gemeenten bij dit onderwerp terzijde staan, en wel specifiek door het al dan niet realiseren van sociale huurwoningen of maatschappelijke opvang in de regio's. Dat is gewoon niet onze taak. Ik ontraad deze motie dus.

De volgende motie van de heer Jansen verzoekt de regering om binnen zes maanden een voorstel aan de Kamer voor te leggen om aan te geven of en, zo ja, onder welke condities, medegebruik van recreatiewoningen voor de huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten acceptabel is. Ook dit gaat weer over een gemeentelijke aangelegenheid: in de gemeentelijke verordeningen staat beschreven hoe men met recreatiewoningen moet omgaan, dit staat niet in nationale wetgeving. Ik ontraad dus ook deze motie.

De heerPaulus Jansen (SP):

Er zijn gemeenten waarin recreatiewoningen het hele jaar door worden gebruikt voor de huisvesting van, bijvoorbeeld, Poolse arbeiders; recreatiewoningen, dus dat staat haaks op het planologisch beleid en de wet. Geeft de minister nu nog steeds niet thuis, of ziet zij in die gevallen toch nog een kleine taak voor zich weggelegd?

MinisterSchultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik vind dat de gemeente daarop moeten handhaven.

De heerPaulus Jansen (SP):

En als de gemeente dat niet doet?

MinisterSchultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik vind niet dat het Rijk, elke keer als een gemeente ergens niet op handhaaft, meteen moet gaan ingrijpen; dat doe je alleen maar als er een grote maatschappelijke problematiek ontstaat. Gemeenten moeten gewoon handhaven. Als de burgers in een gemeente vinden dat hun gemeente daarin onvoldoende optreedt, kunnen ze actief worden. Er is een lokale politiek, er zijn lokale bestuurders en lokale verantwoordelijkheden. Ik vind niet dat wij als Rijk daarin moeten ingrijpen.

De heerPaulus Jansen (SP):

Ik constateer dat deze minister zegt dat de huisvesting van Poolse en andere Oost-Europese arbeiders op het platteland haar probleem niet is terwijl gemeenten op dat punt met de handen in het haar zitten.

Devoorzitter:

Wat is uw vraag?

De heerPaulus Jansen (SP):

Ik constateer dat deze minister hierin afwijkt van haar collega's, die zich daarover wel ongerust maken. Ik verwacht van de minister van Ruimtelijke Ordening dat zij meehelpt bij het oplossen van dit probleem.

MinisterSchultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Collega Kamp, die zich over een aantal zaken op dit terrein zorgen maakt, kan wettelijke regelgeving maken waarin hij aangeeft hoe lang mensen in het land kunnen verblijven. Het Rijk bemoeit zich echter niet met het toezicht van een gemeente op de al dan niet permanente bewoning van een recreatiewoning door arbeidskrachten van buiten Nederland. De gemeente moet daarop zelf handhaven. Als wij bij al dit soort dingen waarbij zij een steekje laten vallen, moeten optreden, dan zouden wij van Nederland misschien beter één grote gemeente kunnen maken.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Voorzitter. Bij dat laatste voorstel sluit ik mij meteen aan. Ik val de heer Jansen graag bij. Wij staan hier te micromanagen omdat de gemeenten niet bleken te kunnen handhaven. De minister gebruikt bij vier moties steeds hetzelfde argument, namelijk dat de gemeenten het zelf moeten doen. Wij vonden dat eigenlijk ook in relatie tot de recreatieparken, maar zij hebben hun onvermogen aangetoond. Blijkbaar hebben de gemeenten kaders nodig. Die kaders bieden hen de handvatten om de uitvoerende handhavingstaken beter te kunnen doen. Dat is een kleine tegemoetkoming aan de gemeenten die het algemeen belang dient. Het zou het Rijk passen – ik vind dat in elk geval chic – om de gemeenten op die manier te helpen. Ik verzoek de minister om hierover toch nog een keer na te denken en de moties te steunen.

MinisterSchultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Voorzitter. Ik heb aan het begin van het debat duidelijk gezegd dat een wetsvoorstel als dit wat mij betreft nooit ingediend had moeten worden. Wat daarin staat, behoort namelijk niet tot onze taak. Gezien de historie en het politieke debat wil ik dit evenwel netjes afronden. Daarmee geef ik ook een duidelijk signaal af voor de toekomst, namelijk dat dit soort kwesties niet meer op rijksniveau in een wet moet worden geregeld. Dat hoort bij de partijen die daarvoor verantwoordelijk zijn. Als gemeenten, individueel, aangeven dat zij onvoldoende instrumenten hebben om te kunnen handhaven, dan kunnen zij dat allereerst melden in de VNG-overleggen. Daarin kunnen zij met elkaar bezien hoe de problematiek kan worden opgelost. Als de VNG hen vervolgens niet helpt om de verordeningen aan te passen waarmee zij wel hun taak op zich kunnen nemen, kan er altijd naar het Rijk gekeken worden als er een rijksregel is die een belemmering opwerpt. In dit geval zijn er echter geen belemmeringen. Gemeenten kunnen gewoon handhavend optreden.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Ik ga niet te lang herhalen, maar ik benadruk toch nog een keer dat dit al eens gezegd is. De minister heeft al aangegeven dat de gemeenten kunnen handhaven. Dat konden zij echter al. De heer Jansen vraagt nu, en ik steun dat, om een tegemoetkoming aan de gemeenten om hen wat sneller handvatten te bieden. Is de minister bereid om met de VNG te praten en te vragen of er behoefte is aan die handvatten? Daarmee onderzoekt ze of de moties van de heer Jansen hout snijden.

MinisterSchultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Mevrouw de voorzitter. Ik denk dat het andersom moet gaan. Als de VNG die behoefte heeft, dan moet zij bij mij komen. Ik moet niet naar de VNG gaan onder het mom van: ik heb begrepen dat er in Zundert een probleem is met de handhaving en ik wil nu graag met u praten over een eventuele aanpassing van een verordening. Ik bewandel die weg liever andersom. Ik geloof niet dat wij nu hier een kader moeten stellen. Als het nodig is, dan ben ik bereid om alle kaders te stellen die nodig zijn, maar ik geloof niet dat wij nu hier een kader moeten stellen zonder dat daarom gevraagd is.

Mevrouw de voorzitter. De vierde motie is ook afkomstig van het lid Jansen. Daarin wordt de regering gevraagd om een voorstel uit te werken waarmee misleidende verkooptechnieken en advertenties actief bestreden worden, bijvoorbeeld door strafbaarstelling. Voor zover ik weet, zijn misleidende advertenties in dit land strafbaar. Er zijn ook instanties die daarop toezien. Bij die instanties kunnen klachten worden ingediend en zij treden daarin vervolgens ook handhavend op. Volgens mij dekken die alle terreinen, dus ook eventueel misleidende teksten over recreatiewoningen. Ik ontraad dus het aannemen van deze motie waarin wordt gevraagd om de uitwerking van een specifiek regime.

De heerPaulus Jansen (SP):

Ik constateer dat advertenties voor 365 dagen per jaar recreatief wonen of semipermanent wonen, whatever that may be, op dit moment niet strafbaar zijn. Via de door de minister aangegeven procedures kun je daar niets aan doen. De SP-fractie zegt: dat is pure misleiding, daar moet iets aangebeuren. Dat vereist klaarblijkelijk aanpassing van regelgeving, toch?

MinisterSchultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Je hebt de Reclame Code Commissie. Die kan bepalen of iets misleidend is of niet.

De heerPaulus Jansen (SP):

Ja, maar dan wil ik de minister erop wijzen dat de Reclame Code Commissie geen sanctie kan opleggen. Zij kan alleen een standje geven en daar lachen deze mensen om. Ze verdienen namelijk heel veel geld met deze misleiding. De SP-fractie vraagt in deze motie om een sanctie die hout snijdt en die in proportie staat tot de winsten die met dit soort praktijken gemaakt worden.

MinisterSchultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik ken de instrumenten van de Reclame Code Commissie niet allemaal. Ik heb in het verleden gezien dat de commissie wel degelijk in staat is om boetes op te leggen. Als een partij haar reclames desondanks herhaalt, krijgt ze een boete opgelegd voor iedere keer dat zij dit weer doet. Maar goed, ik begeef mij nu op een terrein waar ik het fijne niet van weet. Ik zou in ieder geval de bestaande wegen willen volgen en hiervoor geen speciale regeling in het leven willen roepen. Ik ontraad de motie dan ook.

Dan kom ik bij de motie van de heer Braakhuis en de heer Verhoeven op stuk nr. 12. Hierin wordt gevraagd om een jaarlijkse rapportage. In 2009 hebben wij een rapportage gehad. Nu hebben wij een soort steekproef gedaan. Je ziet dat het aantal gevallen van onrechtmatige bewoning afneemt. Ik vraag mij af of hierover nog een jaarlijkse rapportage moet komen. Dat betekent immers dat er weer een hele onderzoeksronde van de inspectie overheen moet gaan. Ik wil deze motie ontraden, omdat ik dit de verantwoordelijkheid van gemeenten vind.

Hiermee ben ik gekomen bij het einde van mijn beantwoording.

Devoorzitter:

Nog niet helemaal, want de heer Verhoeven heeft nog een vraag.

De heerVerhoeven (D66):

Omdat de heer Braakhuis dusdanig sprakeloos is, zal ik proberen iets te zeggen over het advies.

Devoorzitter:

Gelukkig spreekt u in dezen met één mond.

De heerVerhoeven (D66):

Waar het deze motie betreft, zeker.

De rapportage die er lag, heeft tot heel heldere inzichten geleid, waar wij in dit debat ook uitgebreid over gesproken hebben. Er zijn nog een heleboel onbekende gevallen en niet in kaart gebrachte situaties die de discussie steeds vertroebeld hebben. Deze wet komt er waarschijnlijk. Dan is het helemaal niet gek om toch iets te hebben op basis waarvan je ziet of iets succes heeft, waardoor je het belang van de wet inziet en hem ook goed kunt uitvoeren. Ik wil de minister vragen om toch nog een keer na te denken over de mogelijke meerwaarde van zo'n onderzoek. Volgens mij hoeft het niet heel ingewikkeld te zijn.

MinisterSchultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik snap het. Men zag mij misschien enigszins twijfelen bij de beantwoording, want ik heb er een dubbel gevoel bij. Inzicht is immers altijd goed. Tegelijkertijd heeft het kabinet gezegd: laten wij proberen om zo min mogelijk onderzoek te doen als het niet echt noodzakelijk is. Immers, alles wat je doet, kost extra capaciteit en wij zijn enorm aan het inkrimpen. Dat is de reden dat ik de motie ontraden heb, zeker omdat ik vind dat gemeenten zelf moeten gaan bijhouden hoe het ermee staat. Ik kan alleen maar zeggen: het is aan de Kamer.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Ik dacht: misschien kan ik aan de minister tegemoetkomen door dit aan een termijn te binden, namelijk de komende drie jaar – dan gaat het om drie rapportages – opdat wij in ieder geval het begin van het nieuwe proces in de gaten kunnen houden. Ik hoop de minister hiermee over de streep te trekken.

MinisterSchultz van Haegen-Maas Geesteranus:

U gaat een stukje verder, want in uw motie zegt u: twee jaar. Als u nu de andere kant opgaat, dus één keer, dan ben ik uw partner.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

U hebt gelijk, ik buig het naar de andere kant om. Ik vraag om over twee jaar nog één keer een rapportage te geven.

MinisterSchultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Over twee jaar nog één keer. Wat mij betreft is dat akkoord.

Devoorzitter:

Voor de duidelijkheid merk ik op dat u de motie niet hebt ontraden, maar het oordeel aan de Kamer laat. Dat is toch een verschil.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

Devoorzitter:

Over de ingediende moties zal aanstaande dinsdag worden gestemd.

De vergadering wordt van 12.50 uur tot 13.30 uur geschorst.

Voorzitter: Verbeet

Devoorzitter:

Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven