Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 2011 (32500 IV);

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het BES-fonds voor het jaar 2011 (32500 H);

het wetsvoorstel Jaarverslag en slotwet Koninkrijksrelaties 2009 (32360 IV);

het jaarverslag over Koninkrijksrelaties (32360 IV, nr. 1);

het rapport van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag Koninkrijksrelaties 2009 (32360 IV, nr. 2).

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de minister. Wij leven wel met u mee, minister. Al dat papier en die mapjes.

De (algemene) beraadslaging wordt hervat.

Minister Donner:

Voorzitter. Dank u.

Vanochtend hebben wij gesproken over de situatie die nog maar net anderhalve maand op de verschillende eilanden bestaat. In de Kamer zijn verschillende punten aan de orde gekomen. Straks ga ik op alle vragen in. Ook hier blijft het punt overeind dat ik net bij de discussie over de begroting van Binnenlandse Zaken heb genoemd. Recentelijk hebben wij keuzes gemaakt over het functioneren en de verhoudingen. Ik zeg niet dat over de wijze waarop dat plaatsvindt alleen wordt gejubeld, maar wij zullen de handen ervan af moeten houden en wij zullen moeten kijken hoe dat proces gaat. Dat is de essentie. Eis van het Koninkrijk is dat een democratisch proces plaatsvindt. Verkiezingen zijn gehouden op democratische wijze. Dat heeft geleid tot kabinetten. Die functioneren daar. Als wij het hier niet eens zijn met de wijze waarop daar wordt gefunctioneerd, kunnen wij niet meteen weer een discussie beginnen omdat wij vinden dat het heel anders moet. Dat is de essentie die iedere ouder kent als hij zijn kinderen de wijde wereld in stuurt. Men moet de handen ervan af trekken. Nee, dat is niet juist. Je trekt niet je handen ervan af, maar je moet wel leren om terughoudend te zijn. Dat betekent inderdaad niet: de handen ervan af trekken. Wij houden immers functies en wij houden een waarborgfunctie. Ook daar ga ik op in, maar dat is niet het eerste waar je mee komt, want dan zal nooit zelfstandigheid ontstaan.

Ik erken dat de discussie vooral is ingegeven door het argument dat wij niet opnieuw moeten opdraaien voor schulden die daar ontstaan. Dat is een volstrekt geldig punt dat iedere ouder herkent als hij zijn kinderen zelfstandig laat wonen. Vaak is dat heel moeilijk. Ik denk dat wij ons ervan bewust moeten zijn dat deze situatie zich pas anderhalve maand voordoet. Dat stelt grenzen.

In mijn antwoorden ga ik eerst in op de vragen over de screening en de visie op het Koninkrijk. Vervolgens beantwoord ik de vragen per land of per thema. Ik zal apart ingaan op Aruba, Curaçao en Sint-Maarten. Vervolgens zal ik ingaan op een aantal vragen over de verhouding tussen de minister van Binnenlandse Zaken en de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. Daarnaast zijn er nog een aantal afzonderlijke punten, zoals de Rijkswet personenverkeer. Dat is de indeling van mijn antwoord.

De fase van het in de steigers zetten is afgerond. Het jaar 2011 is gekenschetst als het jaar van uitvoering. In 2011 zullen de nieuwe landen en de openbare lichamen als nieuwe identiteiten moeten gaan functioneren. Dat vergt vooral ambtelijke en bestuurlijke inzet op de eilanden en zo nodig mogelijkerwijs ook de inzet van Nederland.

Het gaat nu om uitvoeringswerkzaamheden aan de nieuwe structuur. Dat geldt ook voor de vragen over de deugdelijkheid en de integriteit van het bestuur. Ik benadruk dat deze in eerste instantie de verantwoordelijkheid zijn van de afzonderlijke landen binnen het Koninkrijk. Het uitgangspunt is dat de landen van het Koninkrijk geacht worden in staat te zijn zelf hun eigen aangelegenheden, oftewel de zogenaamde landstaken, te behartigen. Daarvoor is de benodigde wetgeving aanwezig.

Curaçao en Sint-Maarten zijn sinds anderhalve maand land. Zoals gezegd, we moeten ze wel een reële kans geven om die eigen verantwoordelijkheid te nemen, ook als er berichten zijn die de wenkbrauwen soms doen fronsen. In de eerste plaats wijs ik erop dat dit berichten zijn. In de tweede plaats moet blijken of de eilanden en de landen in staat zijn, als daar aanleiding toe is, om de mechanismen in werking te stellen om dit soort problemen zelf op te pakken.

Het Koninkrijk heeft uiteindelijk een waarborgfunctie wat betreft de deugdelijkheid van bestuur en de fundamentele rechten. De werking van deze waarborgfunctie is een aangelegenheid van het Koninkrijk, en niet direct van mij als Nederlandse bewindspersoon. Daarom maak ik ook een onderscheid bij de visie op het Koninkrijk. In de discussie is gevraagd om in te gaan op deze waarborgfunctie, maar dat zal ik niet doen. De invulling van de waarborgfunctie is aan het Koninkrijk. Er is ook gevraagd om samen met de andere landen te komen tot een visie op het Koninkrijk. Deze twee zijn als document van verschillende orde. Ik denk dat je deze niet moet vermengen.

De heer Van Raak (SP):

Dit is toch een vrij serieuze kwestie. Nederland is verantwoordelijk voor goed bestuur. Wij moeten structureel slecht bestuur bestrijden. Daar worden wij internationaal op aangesproken, bijvoorbeeld bij de Bon Futuro of de Isla-raffinaderij. Nu lijkt het erop dat er gewoon een aantal boeven zitten in de regering van Curaçao. Om dat te voorkomen moet er een antecedentenonderzoek zijn. Dat hebben die ministers zelf niet laten doen, maar dat heeft pas naderhand plaatsgevonden. Het hoofd van de veiligheidsdienst die dat onderzoek moest doen, is ontslagen. De rechter heeft dat ontslag weer ongedaan proberen te maken en premier Schotte heeft dat weer ongedaan gemaakt. Het is een rommeltje. Valt het onder de waarborgfunctie om te voorkomen dat er boeven in de regering van Curaçao zitten?

Minister Donner:

Er zijn twee discussies die we voeren. Ik had het net over uw vraag om in het stuk over de visie op het Koninkrijk ook een visie te geven op de waarborgfunctie. Daarvan zeg ik dat ik die twee uit elkaar haal. Meer in het algemeen is het naar mijn mening niet verstandig om een visie op de waarborgfunctie te geven. Die oefen je uit; die realiseer je. Ik ben me daar al te zeer van bewust.

De visie op het Koninkrijk is wat anders. Dat is een document waarbij je bekijkt hoe je met de andere landen van het Koninkrijk kunt komen tot een constructieve benadering van de mogelijkheden van het Koninkrijk. Daar speelt de discussie over de screening van bewindslieden in de regering van Curaçao tussendoor. Er zijn ook vragen gesteld over de regering van Sint-Maarten. Daar ben ik mij van bewust. Ik neem kennis van dezelfde gegevens als de heer Van Raak heeft, voor zover zij behoren tot het publieke domein of mij via de officiële vertegenwoordigers op de eilanden bereiken. In deze fase van het proces is het zaak om niet meteen volop te gaan speculeren over hoe die waarborgfunctie functioneert. Die is er en ik ben mij er ten volle van bewust dat er omstandigheden en situaties kunnen ontstaan waarin die uitgeoefend zal moeten worden. Desondanks waarschuw ik de Kamer ervoor om hier nu die discussie te voeren, want die discussie hoort op dit moment in de Staten op Curaçao. Anders doe je meer schade aan de relatie dan wanneer wij het hier volop gaan bediscussiëren.

De heer Van Raak (SP):

Dan spreek ik het voorlopige vertrouwen uit in de minister dat hij dit goed oplost. Hij krijgt dat vertrouwen, maar ik wil wel dat het onderzoek goed en onafhankelijk gebeurt en desnoods met hulp van de Nederlandse AIVD. Het moet een goed onderzoek worden.

Dan zegt de minister iets wat ik absoluut niet begrijp. Hij gaat een visie geven op het Koninkrijk, maar niet op de waarborgfunctie, terwijl dat het hart is van de verhoudingen binnen het Koninkrijk. Dat is een mening geven over een auto, maar je niet uitspreken over de motor. Dat kan helemaal niet. De minister kan geen visie op het Koninkrijk geven zonder een visie op de waarborgfunctie. Nederland is immers al sinds 1954 verantwoordelijk voor goed bestuur, maar heeft geen enkel middel om dat goede bestuur af te dwingen, behalve periodiek heel veel geld geven en daarmee het falen van de bestuurders van de eilanden witwassen.

Minister Donner:

Dat geeft aan dat wij mogelijk een verschillend beeld hebben van wat wij bedoelen met een visie op het Koninkrijk. Onder een visie op het Koninkrijk, zoals die gevraagd is door de Eerste Kamer, versta ik de vraag op welke wijze wij de komende periode, na een periode waarin wij intens hebben gesproken over wat wij niet willen en allerlei discussies hebben gevoerd over afstand nemen, hieraan een positieve invulling kunnen geven. Ik zie dat als resultaat van samenwerking en overleg tussen de drie landen, waarvan Nederland er een is. Dat maakt dat het karakter van dat document anders is dan de eventuele invulling met betrekking tot de waarborgfunctie. Dat is heel specifiek de verantwoordelijkheid van de Koninkrijksregering en is geen voorwerp van afzonderlijke besprekingen, anders dan in de Koninkrijksministerraad met de regeringen van de eilanden.

De heer Van Bochove (CDA):

Voorzitter. Als ik goed naar de minister luister, hoor ik hem zeggen dat het Nederlandse parlement niet over de waarborgfunctie, hoe belangrijk die ook is, kan discussiëren, omdat het er niet over gaat. Laat ik het anders formuleren. Betekent het antwoord van de minister dat het Nederlandse parlement over de waarborgfunctie een debat met de Koninkrijksregering moet aanvragen en dat dit geen onderdeel kan zijn van de visie die het Nederlandse parlement aan onze minister heeft gevraagd?

Minister Donner:

In eerlijkheid kunnen wij de discussie hier alleen maar voeren als bewindspersoon en parlement van een van de landen. Ik benadruk dat de discussie over de visie op het Koninkrijk een ander karakter heeft en een ander proces van totstandkoming is dan een discussie over de visie of de invulling van de waarborgfunctie. Dat is inderdaad daar waar de Koninkrijksregering verantwoording aflegt tegenover het parlement van het Koninkrijk.

De heer Van Bochove (CDA):

In deze Kamer bestaat echter bij meerdere fracties het gevoel dat zij over de waarborgfunctie van gedachten willen wisselen, omdat zij willen weten hoe de invulling daarvan is. Ik zoek dus naar een manier waarop wij dat kunnen doen.

Minister Donner:

Daarvoor moeten wij een vorm vinden, maar die moeten wij niet vermengen met de discussie over de visie op het Koninkrijk.

De heer Van Bochove (CDA):

Wij gaan die vorm zoeken.

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Ik heb het idee dat wij in een vicieuze cirkel debatteren. Wij spreken over een statuut en een visie op het Koninkrijk. Een groot en belangrijk onderdeel van het Statuut is artikel 43, de waarborgfunctie. Hoe je het wendt of keert, het Statuut zorgt ervoor dat Nederland een belangrijke functie heeft binnen dat Koninkrijk en dat wij altijd garant moeten staan voor onoverkomelijke schulden van de andere landen. Kan de minister dan buiten de inhoud en het gebruik van de waarborgfunctie in zijn visiestuk wel aangeven wat de inherente onrechtvaardige onderdelen zijn van dat Statuut die ons als Nederland zijnde belasten en die misschien verbetering of verandering zouden behoeven met betrekking tot die waarborgfunctie?

Minister Donner:

Als daar een discussie over gevoerd moet worden, moet die ook gevoerd worden over de eventuele wensen in deze Kamer met betrekking tot de wijziging van het Statuut. Dat is een discussie die wij hier kunnen voeren als land, net zoals men aan de andere kant als landen een discussie kan voeren over wijzigingen in het Statuut. Ik probeer aan te geven dat de visie op het Koninkrijk, die gevraagd is door de Eerste Kamer en die hier ook benadrukt wordt, bedoeld is als instrument om na te gaan hoe wij op constructieve wijze kunnen spreken over het Koninkrijk. Daarbij kunnen punten aan de orde komen die de heer Brinkman heeft genoemd. Dan doel ik op de gevoelens die hier leven. Dan kan aan de orde komen dat men zegt: luister eens, laten wij dan ook op dat punt eens praten over hoe wij daar anders met elkaar kunnen omgaan dan voortdurend met het gevoel van "jullie doen maar en wij moeten betalen". Dat is immers het gevoel dat de heer Brinkman tot uitdrukking bracht. Dat vind ik een geldig gevoel. Dat kan ontstaan. Dat zal ook een element zijn waarvan wij zeggen: wij zullen dan ook moeten leren hoe wij daarmee omgaan, willen wij hier tot een constructieve verhouding komen. Maar nogmaals, dat is een exercitie die wij vooral moeten betrachten in het kader van de exercitie over de visie op het Koninkrijk. Daarin vormt de invulling van de waarborgfunctie een randvoorwaarde. Dat moet in wezen het punt zijn en dat is de eigen verantwoordelijkheid van de Koninkrijksregering.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. Er is gesproken over de screening van de bewindspersonen. Ik volg de berichten in de pers over die kwestie nauwlettend. Benoeming en ontslag van de ministers is een eigen aangelegenheid van het land Curaçao. Het proces zoals het gegaan is, is heel bijzonder verlopen. Er is terecht op gewezen dat je een screening eigenlijk hoort te houden voordat je tot benoeming overgaat. Die had op dat moment dus al uitgevoerd moeten worden. Die screening is in wezen onder druk komen te staan van de behoefte om in ieder geval per 10 oktober een regering te hebben. In dat verband is sprake geweest van een unieke situatie. Er zijn dus in wezen bewindslieden benoemd zonder dat die screening rond was. Mocht de screening leiden tot ernstige twijfels over de deugdelijkheid van het bestuur van Curaçao, dan is het in de eerste plaats aan Curaçao om een en ander op te lossen. Wanneer duidelijk wordt dat het zelfreinigend vermogen op Curaçao niet in werking treedt, dan komt aan de orde op welke wijze je kunt bereiken dat er op Curaçao wel een oplossing wordt gevonden. Ook op dit punt benadruk ik: behandel het ook in deze Kamer in eerste instantie als een zaak van de eilanden. Anders zitten wij in een discussie over de verhouding van Nederland met de eilanden over wat een intern probleem is.

De heer Van Raak (SP):

En daar wil ik toch vraagtekens bij zetten. Deze ministers hebben een onderzoek naar zichzelf niet laten uitvoeren. Dat onderzoek kwam daarna, dat onderzoek hebben ze gefrustreerd. Ik acht de kans klein – durf ik hier te zeggen – dat alle ministers ongeschonden door zo'n onderzoek komen. Ik ben heel bang dat wij straks met een regering zitten die niet deugt. En dan vraagt deze minister aan diezelfde regering om schoon schip te maken, om de zaak te zuiveren. Dat is alsof je de boeven vraagt om gevangenisbewaarder te worden. Dat gaat toch nooit lukken!

Minister Donner:

Mijnheer Van Raak, het valt mij van u tegen dat u, maar dan vergelijkenderwijs, uw eigen rol zo gering schat. Als die situatie zich in Nederland zou voordoen en dit soort berichten zouden in de pers verschijnen, zou u dan als Kamer zeggen: nou, we horen wel van de regering wat zij ermee doet? Er is daar toch ook een vertegenwoordigend orgaan? Daar speelt toch ook de vraag: wensen wij, als daar substantie is, op deze wijze geregeerd te worden? Er zijn andere instanties die daar functioneren. De heer Van Raak moet op dit punt niet denken dat de regeringen het enige orgaan in deze wereld zijn.

De heer Van Raak (SP):

Waarom is er dan een waarborgfunctie? Waarom is die er dan?

Minister Donner:

Die is er altijd, omdat ook door de Statuutwetgever is aangegeven dat zich situaties kunnen voordoen waarin het zelfreinigend vermogen zich niet voordoet. Op dat moment is het aan de orde, juist om ervoor te zorgen dat het wel gebeurt. Vanmiddag hadden wij een discussie over de gemeenten en de provincies. Ik heb toen gezegd dat wij er in eerste instantie van moeten uitgaan dat zij het zelf kunnen. Dat is het vertrouwen. Dat betekent evenwel niet dat het blind vertrouwen is. Daarvoor is er een waarborgfunctie.

De heer Van Raak (SP):

Stel dat de niet louter theoretische situatie zich voordoet dat het zuiverend vermogen er niet is. Stel dat er dan een regering zit die niet deugt en die blijft zitten. Hoe zal de minister of de Koninkrijksregering dan gebruikmaken van de waarborgfunctie om hieraan een einde te maken?

Minister Donner:

Die discussie zullen wij op dat moment voeren. Wij gaan nu geen theoretische discussies voeren over "wat als ...".

De voorzitter:

Mijnheer Van Dam, u wilt toch niet dezelfde vraag stellen?

De heer Van Dam (PvdA):

Nee, voorzitter. Ik wil de niet louter theoretische discussie voeren over de vraag hoe lang de minister vindt dat dit kan doorgaan en hoe lang hij Curaçao de tijd geeft om de eigen problemen intern op te lossen. Ik ben het met de minister eens dat het in eerste instantie een interne aangelegenheid is.

Minister Donner:

Ook dat kan ik nu niet aangeven, omdat ik vooralsnog het uitgangspunt hanteer dat zij het wel kunnen. Dat moeten wij ook doen in de verhoudingen.

De heer Van Dam (PvdA):

Ik heb de minister in mijn termijn gevraagd om de Kamer rond 10 januari, als wij drie maanden op weg zijn, te rapporteren over de stand van zaken, hoe hij die op dat moment beoordeelt en of hij het op dat moment nodig vindt om in te grijpen.

Minister Donner:

10 januari zal vermoedelijk moeilijk zijn, omdat ik dan naar verwachting op de eilanden ben.

De heer Van Dam (PvdA):

Het lijkt mij dan goed als de minister kort daarna rapporteert en aangeeft wat zijn opstelling is. Natuurlijk is het een interne situatie, maar er zijn wel grenzen aan hoe lang men kan doormodderen in deze interne situatie.

Minister Donner:

Mijnheer Van Dam is mogelijk nog te jong om kinderen te hebben die de groei naar zelfstandigheid doormaken. Je moet niet op voorhand gaan zeggen waar de grenzen zijn, want dan zullen ze zeker proberen om eroverheen te gaan.

Mevrouw Hachchi (D66):

Ik deel de mening van de minister dat het in eerste instantie een interne kwestie is en dat de verantwoordelijkheid bij het eiland zelf ligt. Is hij het dan ook met mij eens dat het Statuut, waaronder de waarborgfunctie, intussen aan modernisering toe is?

Minister Donner:

Juist op momenten dat je eventueel moet terugvallen op de kaders, moet je de kaders zelf niet ter discussie stellen.

Mevrouw Hachchi (D66):

De discussie gaat erover dat wij de eilanden hun eigen verantwoordelijkheid willen laten nemen. Tegelijkertijd is er de waarborgfunctie, waardoor wij genoodzaakt zijn om er iets aan te doen.

Minister Donner:

Als deze discussies ten goede gekeerd zijn, als wij op positievere wijze binnen het Koninkrijk kunnen samenwerken, als wij ook meer vertrouwen hebben gekregen op punten zoals de wijze van omgang met financiën, punten zoals de heer Brinkman heeft aangegeven, sluit ik niet uit dat je gemeenschappelijk tot de conclusie kunt komen dat er wellicht een fase is aangebroken waarin het Statuut moet worden herbezien. Je moet de kaders echter niet veranderen als je er zo nodig een beroep op moet doen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik krijg toch een beetje de indruk dat de minister het hier heeft over eilanden en bestuurders die wat aan het puberen zijn en op weg zijn naar zelfstandigheid. De zaak is echter serieuzer dan dat. Ik vraag de minister of hij zich helemaal geen zorgen maakt en of hij vindt dat wij op korte termijn helder moeten hebben wat waar is van alle berichten en signalen die wij hebben gekregen vanuit de eilanden. Het lijkt mij zinnig dat wij niet straks, als de problemen al weer heel groot zijn, als mosterd na de maaltijd moeten gaan dweilen. Ik wil dus graag een serieus antwoord van de minister. Als hij er in januari toch naartoe gaat, kan hij daar misschien meteen zaken doen.

Minister Donner:

Dit is allerminst zo. Het zou ook geen recht doen aan het vertrouwen met betrekking tot de eilanden, en in het bijzonder de bevolking op de eilanden, als ik een houding had zoals ik die weergeef. Ik zeg dit om de terughoudendheid te schetsen die wij op dit punt moeten betrachten. Die terughoudendheid brengt met zich dat u van mij op dit moment geen uitgebreider antwoord zult krijgen ten aanzien van deze situatie. Uiteraard volg ook ik de berichten. Uiteraard geeft een en ander te denken. Mijn vertrouwen ligt meer in de bevolking, in de vertegenwoordigende organen op de eilanden en in andere instanties die wij hebben. Net als in Nederland moeten wij uitgaan van dit samenstel, tenzij dit soort structuren niet voldoende is. Dan hebben wij een ander probleem, want dan zou diezelfde verhouding in Nederland onder deze omstandigheden ook niet goed zijn.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik denk dat de minister en ik beiden opkomen voor de bevolking, als het erop aankomt. Er wordt nu echter wel gevreesd dat de bevolking straks de rekening gaat betalen, omdat die nu niet wordt betaald en onbetaald blijft liggen. Dat geldt zowel voor Sint-Maarten als voor Curaçao. Van Sint-Maarten hebben wij noodoproepen gehad dat daar grote financiële problemen dreigen. Op Curaçao worden er grote vraagtekens gezet bij de integriteit van het bestuur. Kan de minister mij toezeggen dat hij de zaak niet op zijn beloop laat en op tijd ingrijpt als dat nodig is? Is de minister het met mij eens dat er een zorgelijke situatie dreigt?

Minister Donner:

Ik kan van mijn kant tegen mevrouw Van Gent zeggen dat ik mij bewust ben van mijn verantwoordelijkheden.

De heer Brinkman (PVV):

Ik heb intussen wel het vertrouwen dat er in januari op de Antillen een aantal stevige gesprekken zal plaatsvinden. Dat zal volgens mij allemaal wel goed komen, als ik dit zo hoor. Als het niet zo is, komen wij daar later uiteraard wel op terug.

Ik wil graag aanhalen wat de minister zei over de waarborgfunctie, in samenspraak met de lokale verantwoordelijkheid, zoals hij het uitdrukte. Hij maakte een vergelijking met de gemeenten. Dat vind ik geen terechte vergelijking, om twee redenen. Als in gemeenten criminelen zitten, die met hun klauwen dik in de drugshandel zitten, kan de Nederlandse overheid tot vervolging overgaan. Dat kan niet bij de Antillianen, als dit het geval is. De Nederlandse burgers in de Nederlandse gemeenten kunnen dit parlement kiezen, maar niet het parlement op de Antillen. Dat is de reden waarom wij hier elke keer een nadrukkelijk beroep doen op de waarborgfunctie. Hoe je het wendt of keert, wij moeten de portemonnee trekken. Het kost de Nederlandse belastingbetaler geld. De waarborgfunctie is het enige heft dat wij in handen hebben, in tegenstelling tot wat ik de minister zo-even zei met betrekking tot het stemrecht en de vervolging van strafbare feiten. Ziet de minister dat dit de reden zou kunnen zijn om nadrukkelijker gebruik te maken van de waarborgfunctie? Zo vraag ik via de voorzitter aan de minister.

Minister Donner:

Mevrouw de voorzitter, ook op dit punt moet het antwoord ontkennend zijn. Laten wij wel wezen: op de eilanden zijn er overeenkomstige instanties. Ook daar is er een Openbaar Ministerie. Ook daar zijn er rechters, die voor een deel uit Nederland afkomstig zijn. In dit opzicht is de situatie niet echt anders. Als ik nu als antwoord zou geven dat dit de reden is, zou dat tegelijkertijd een motie van wantrouwen zijn tegenover die andere instanties.

Een aantal woordvoerders heeft gevraagd of er op Sint-Maarten een screening van de kandidaat-bewindspersonen heeft plaatsgevonden. Ik heb van de gouverneur begrepen dat op Sint-Maarten een screening heeft plaatsgevonden en dat de uitkomsten van die screening voor hem geen aanleiding vormden voor enige actie. Mede naar aanleiding van de vraag van de heer Van Bochove met betrekking tot mijn rol inzake de BES wil ik hier ingaan op dat punt. Hij verwees naar zijn ervaring als jochie in het openbaar lichaam Flevoland. Dat moet zo'n lange tijd geleden geweest zijn dat hij nog heel jong was. Ik heb twee weken geleden in het wetgevingsoverleg duidelijk aangegeven wat op dit punt niet de coördinerende rol van de minister van BZK is. De heer Van Bochove benadert de zaak van de andere kant, namelijk die van de eilanden daar, die hun weg niet weten in Den Haag. Op dat punt is nu al vaak de Rijksvertegenwoordiger degene die in eerste instantie de juiste weg wijst. Ik sta er steeds open voor om als aanspreekpunt voor de eilanden te fungeren en om hen de complexiteit van Den Haag duidelijk te maken. Deze Kamer moet echter weten hoe de complexiteit is en hoe de verantwoordelijkheden liggen. De Kamer kan mij niet aanspreken op een coördinerende rol ten aanzien van de drie eilanden, anders dan de rol die ik geschetst heb vanuit mijn zorg dat we moeten voorkomen dat de eilanden hier als snipper in het beleid aan de aandacht ontsnappen.

De heer Van Dam vroeg naar de samenwerking met Aruba. Vorige week heb ik met minister Eman van Aruba gesproken. Het was een constructief gesprek. Er is inderdaad gesproken over de samenwerking. Er wordt samengewerkt op vele terreinen. Ik noem de overheidsfinanciën, de vreemdelingenketen, het jongerenvormingstraject, de dienstplicht nieuwe stijl. Er bestaat met Aruba een doorlopende agenda, waardoor we collegiaal samenwerken op veel terreinen. Aruba heeft aangegeven mee te willen denken over de visie op het Koninkrijk, inderdaad ook in positieve zin. Ik ben alleszins van plan om daar ook zo veel mogelijk en zo goed mogelijk gebruik van te maken.

Er is hier van verschillende zijden gesproken over 25 jaar land van Aruba en over de constatering hoe dat is gegaan. Ik nodig de Kamer uit om de Handelingen van deze Kamer van 24 jaar geleden eens te lezen van debatten waarin het ging over de situatie op Aruba. We moeten ons bewust zijn dat sommige dingen enige tijd nodig hebben, soms wel 25 jaar.

Mevrouw Ortega-Martijn vroeg meer specifiek naar de samenwerking met Aruba op het terrein van de terrorismebestrijding. Terrorismebestrijding is zeker na 11 september een onderwerp dat prioritaire aandacht krijgt, ook binnen het Koninkrijk. Het Koninkrijk heeft als verdragspartner zorg gedragen voor de implementatie van nieuwe verdragsverplichtingen, onder andere door aanpassing van de strafwetgeving ook in Aruba en ook in de voormalig Nederlandse Antillen. Organisaties als de Kustwacht en het Recherchesamenwerkingsteam benoemen terrorismebestrijding in hun jaarplannen en hebben daar dus ook aandacht voor. De AIVD en de MIVD werken nauw samen met de andere diensten binnen het Koninkrijk op het terrein van de terrorismebestrijding. Specifieke aandacht voor terrorismebestrijding in relatie tot Aruba is er in dat kader niet.

Dan hebben de leden Van Bochove, Van Raak en Van Gent gevraagd of ik op het terrein van de Isla en de Bon Futuro eenzelfde inzet zou plegen als mijn voorgangster. Wat de Isla betreft, kan ik het volgende melden. In de eerste plaats ben ik het niet eens met de stelling dat de inzet van mevrouw Bijleveld niet tot succes zou hebben geleid. Er zijn meetpunten geïnstalleerd en de meetresultaten zijn openbaar toegankelijk via internet. De milieudienst is versterkt, Curaçao is gehouden aan het handhaven van de geldende milieunormen en de overleggen met Curaçao op dit onderwerp hebben er mede toe bijgedragen dat de milieuproblematiek van de raffinaderij zeer onder de aandacht is gekomen van het bestuur van Curaçao. Dat zijn allemaal belangrijke stappen die door Curaçao gezet zijn. Gisteren heb ik een brief van premier Schotte van Curaçao gekregen, waarin hij uitlegt hoe het huidige bestuur van Curaçao aankijkt tegen de toekomst van de raffinaderij. Kort gezegd: Curaçao wil de raffinaderij alleen handhaven indien dit ecologisch verantwoord kan met bescherming van mens en milieu. De brief is voor mij in ieder geval een signaal dat Curaçao dit onderwerp hoog op de agenda heeft staan en zeer veel oog heeft voor het milieucomponent van dit vraagstuk.

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Curaçao heeft dit probleem al jaren hoog op de agenda staan. De staatssecretaris heeft inderdaad ontzettend haar best gedaan om daarin verandering te brengen. Laten wij wel zijn: de milieudienst heeft niets te vertellen. Zij heeft regels, maar kan die niet handhaven of afdwingen. Ze kan niet eens boetes uitschrijven en al kon dat, dan betwijfel ik dat die überhaupt worden betaald. Dat is dus allemaal een wassen neus. Wordt dit onderwerp een hard punt bij de gesprekken die de minister in januari op Curaçao gaat voeren? Ik zou hem echt aanraden om eens flink met de vuist op de tafel te slaan, want hoe je het ook wendt of keert, wij praten hier al jaren over en er zit geen verbetering in.

Minister Donner:

Hierin lag geen vraag. Dit was een oproep aan mij om iets in januari te doen. Ik neem er kennis van en zal er mijn voordeel mee doen.

De heer Brinkman (PVV):

Dan begrijp ik dat het ter sprake komt, dus hoor ik graag van de minister wat het resultaat ervan is geweest.

Minister Donner:

Ik krijg nu een brief. Ik kan in een relatie tussen landen niet onmiddellijk beginnen met zeggen: het is wel aardig dat je een brief schrijft, maar ik geloof er niets van. Dit is de basis dus, maar vanwege de voorgeschiedenis en de inzet van de staatssecretaris neem ik aan dat dit punt zeker op de agenda zal staan.

De heer Van Raak (SP):

Laat ik het dan zeggen. Ik vind het aardig dat de heer Schotte een brief stuurt, maar ik geloof er niets van. Na zeven jaar soebatten wordt er gemeten, maar wordt er geen mens minder vergiftigd. Altijd wordt er gefakkeld, altijd gaat het gif over de volkswijken en blijven er doden vallen. Hier moet niet gepraat worden, hier moet een structurele oplossing komen. De oplossing die ik zie is dat deze regering eens goed gaat overleggen met de regering van Venezuela over koop, over de verkoop van de raffinaderij. Het is nu een huurhuis. De Isla denkt ook: er moeten honderden miljoenen worden geïnvesteerd om de vervuiling van Shell op te ruimen, maar dat doen we niet in een huurhuis. Is de minister bereid om met Venezuela te overleggen?

Minister Donner:

Wat moet ik dan met Venezuela gaan bespreken? Wat heb ik daar te onderhandelen? Van wie is die raffinaderij?

De heer Van Raak (SP):

Die raffinaderij wordt gehuurd en misschien moet er maar eens worden gedacht aan verkoop.

Minister Donner:

Dat doet er niet toe.

De heer Van Raak (SP):

Dan kun je met Venezuela afspraken maken. Misschien is dat land wel bereid om de troep van Shell op te ruimen. De Nederlandse regering is dat nooit geweest, Shell evenmin en de regering van Curaçao heeft er het geld en de middelen niet voor.

Minister Donner:

Mijnheer Van Raak, u spreekt hier alsof u in de Staten van Curaçao staat. Deze discussie hoort daar plaats te vinden. U moet mij niet oproepen tot onderhandelen met Venezuela over de verkoop van iets wat niet van mij is!

De heer Van Raak (SP):

Het is geen hobby. Al zeven jaar, sinds 2003, vraagt de SP hier aandacht voor. Er verandert helemaal niets. Er is geen mens minder vergiftigd.

Minister Donner:

Ik doe niets aan de zorg daarover af, maar u kunt dit debat hier niet op deze wijze houden. Stel u voor dat men in de Staten van Curaçao op dezelfde wijze zou gaan discussiëren over zaken die hier plaatsvinden. Dan zouden wij ook zeggen: waar bemoeien zij zich mee. In die verhoudingen zitten we. Ik ben mij ten volle bewust van de voorgeschiedenis, van de inzet die is gepleegd en van de afspraken die op dat punt zijn gemaakt. Ik kan mij in de verhouding tussen de landen niet de vrijheid permitteren die u zich permitteert. Ik sta ervoor dat wij deze verhoudingen eens ten goede keren, ook op dit punt, want anders bereiken we helemaal niets.

De heer Van Bochove (CDA):

Voorzitter. Vanochtend refereerde mevrouw Van Gent aan een alternatief plan voor de raffinaderij dat voor 1 december 2010 zou worden gepresenteerd. Zij stelde mij daarover ook een concrete vraag. Bevat de brief die de minister gisteren van Schotte heeft ontvangen het plan waarop wij wachten? Zo ja, dan is het er op 1 december. Ik neem het de minister niet kwalijk dat hij het nog niet naar de Kamer heeft gestuurd, maar ik neem wel aan dat de Kamer er binnenkort over wordt geïnformeerd.

Minister Donner:

Mijnheer Van Bochove, ik lees hier in mijn aantekeningen dat ik gisteren een brief heb gekregen. Sinds die tijd ben ik niet meer op het departement geweest, maar alleen in de Kamer.

De heer Van Bochove (CDA):

Dat begrijp ik en had ik al ingebakken in mijn vraag.

Minister Donner:

Dank u. Ik zal mij op de hoogte stellen en bekijken wat de aard van deze brief is.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Sinds 2008 wordt via het Sociaal Economisch Initiatief om een alternatief plan gevraagd voor als de Isla zou gaan sluiten. Na vier of vijf keer aandringen heeft de toenmalige staatssecretaris uiteindelijk gezegd dat wij het op 1 december van dit jaar zouden krijgen. Wij horen zo of het plan er nu al ligt of nog niet, want ik zie aan de ambtenaren in de zaal dat dat seintje wel even kan worden doorgegeven aan de minister. Als het plan er nog niet ligt, lijkt het me tijd dat er actie wordt ondernomen. Wij hebben het zojuist al uitgebreid gehad over artikel 43, lid 2. Daarin staat dat er een goed bestuur moet zijn in de waarborgfunctie. Met de Isla wordt gewoon gesold met de gezondheid van mensen op Curaçao. Ik hoor graag een reactie van de minister.

Minister Donner:

Mevrouw Van Gent bouwde in haar vraag al in dat ik eerst een seintje moet krijgen. Dat seintje heb ik nog niet gehad. Ik heb de brief überhaupt nog niet gelezen.

De voorzitter:

Wij hebben ook nog een tweede termijn, mevrouw Van Gent.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik wil daarover dan worden geïnformeerd voordat wij de tweede termijn houden. Ik heb hierover namelijk ook een motie voorbereid. Dit is geen onderwerp voor een langzaamaanactie. De gezondheid van mensen op Curaçao staat namelijk op het spel.

De voorzitter:

Absoluut.

Minister Donner:

Ik laat de Isla even de Isla en kom op de Bon Futuro. Ik begin met te wijzen op de schriftelijke antwoorden op de vragen die over deze gevangenis zijn gesteld. Verder kan ik de Kamer verzekeren dat ik het ingezette beleid van mevrouw Bijleveld op het punt van de Bon Futuro zal voortzetten. Het verbetertraject is in volle gang en zal op dezelfde wijze worden voortgezet. Ik spreek binnenkort met de minister van Justitie van Curaçao. Ik zal dan ook deze kwestie met hem bespreken. Ik zei al dat ik hoop in januari zelf ook te kunnen waarnemen wat er verandert en wat de verbeteringen zijn.

Mevrouw Ortega vroeg of de wijkaanpak op Curaçao in 2011 zal worden voortgezet. Ik kan haar melden dat die zal worden voortgezet.

Er is een vraag gesteld over noodhulp naar aanleiding van de orkaanschade. Ik heb al in de brief geschreven dat de noodhulp in eerste instantie is verleend door de op Curaçao gelegerde militairen. Ik heb op dit moment onvoldoende zicht op de omvang van de schade en doe daar navraag naar. Ik heb begrepen dat de claims bij verzekeringsmaatschappijen ongeveer 60 mln. bedragen. Er liggen nu geen concrete punten voor die aanleiding geven om vanuit Nederland te zeggen: dat is nu een punt.

Er is gevraagd naar de rapportages van de plannen van aanpak, ook met betrekking tot Sint-Maarten. Ingevolge de Algemene Maatregel van Rijksbestuur Samenwerkingsregeling waarborging plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint-Maarten rapporteert de voortgangscommissie uiterlijk zes weken na afloop van ieder kwartaal aan het ministeriële overleg. Dat wordt gevormd door de minister-president, het desbetreffende land en de minister van BZK. Ik zeg de Kamer graag toe om haar over de rapportages te informeren. De eerste rapportage kan niet voor maart 2011 worden verwacht. Er wordt immers een systeem gehanteerd van zes weken na elk kwartaal. Uit de eerste rapportage zal moeten blijken of in de justitiële keten waarvoor plannen van aanpak zijn gemaakt, vorderingen zijn geboekt.

De leden Van Dam, Van Raak en Van Gent hebben geïnformeerd naar de stand van zaken rond de begroting van Sint-Maarten. Zoals gezegd zijn Sint-Maarten en Curaçao per 10 oktober 2010 een land geworden. Met die status ligt eens temeer de verantwoordelijkheid voor voorzieningen en de financiering daarvan bij het land. In de voorbereiding van de zelfstandigheid is dit uitentreuren met de landen besproken en benadrukt. Op dat punt heeft men in volle kennis van zaken beslist. Ik treed niet in de beleidsmatige afwegingen van de landen en daarmee ook niet in de financiële afwegingen die de landen moeten maken. Inkomstenverhogende maatregelen, met name belastingen, en uitgavenverlagende maatregelen laat ik op dat punt graag aan de landen over.

Wat blijft dat ik vasthoud aan de afspraken die zijn gemaakt rond het financieel toezicht, zoals die zijn vastgelegd in de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint-Maarten. Van ingrijpen in de financiële situatie van Sint-Maarten is geen sprake. Ik vertrouw vooralsnog op het nemen van de verantwoordelijkheid door Sint-Maarten. Het proces is op dit moment dat men per 15 december bij het College financieel toezicht een sluitende begroting moet hebben liggen. Dat is de volgende stap. Voor die tijd moeten wij niet hier speculeren over een situatie van "wat als".

De heer Van Raak (SP):

Ik heb een paar feitelijke vragen. Hebben alle bedrijven op Sint-Maarten ondertussen een belastingnummer, zodat ze belasting kunnen betalen als zij dat willen?

Minister Donner:

Over die informatie beschik ik niet. Daarover beschikt de regering op Sint-Maarten, of de Belastingdienst.

De heer Van Raak (SP):

Zijn er ondertussen plannen voor een nieuw fiscaal stelsel?

Minister Donner:

Ook over die informatie beschik ik niet. Ik sta hier niet als bewindspersoon van Sint-Maarten.

De heer Van Raak (SP):

Is de minister het met mij eens dat gezonde financiën beginnen bij voldoende inkomsten?

Minister Donner:

Dar ben ik geheel met de heer Van Raak eens. Dat is ook het uitgangspunt van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint-Maarten. Vandaar ook dat de van de eilanden wordt verlangd dat zij een sluitende begroting indienen bij het College financieel toezicht.

De heer Van Raak (SP):

Is de minister met mij eens dat het zo nooit gaat lukken?

Minister Donner:

Nee, mijnheer Van Raak, ik ga er ook op dit punt van uit dat het in eerste instantie aan ons is om uit te gaan van de keuze die ook deze Kamer gemaakt heeft als wetgever, u misschien niet als partij ...

De voorzitter:

Via de voorzitter.

Minister Donner:

... de SP wellicht niet binnen deze Kamer, om op dit punt uit te gaan van het vertrouwen in de situatie daar.

De heren Bosman en Brinkman vragen meer specifiek naar de oorzaak van het financiële gat in de begroting van Sint-Maarten. Ik heb benadrukt dat Sint-Maarten nu zelf politieke keuzes moet maken. Ik kan vooralsnog ook niet spreken van een financieel gat in de begroting. Ik heb gesproken met de vicepremier en de minister van Financiën van Sint-Maarten. In de gesprekken met mij is een eventueel uitstel van de termijn van 15 december niet aan de orde gesteld. Wel, inderdaad, de constatering dat een deel van de problematiek gelegen is in voorzieningen die voorondersteld waren op Sint-Maarten maar daar niet waren. Dit was nu juist een van de redenen voor de scheiding binnen de Nederlandse Antillen.

De leden Van Gent en Brinkman vragen mij om de garantie dat het Cft zijn controlerende taak volledig kan uitvoeren. Ook willen zij weten of het financieel toezicht adequaat is. Ook op dat punt zal de Kamer als medewetgever moeten vertrouwen op de wet die door haarzelf is vastgelegd. De Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint-Maarten biedt het Cft naar het oordeel van de wetgever voldoende instrumentarium om zijn signalerende, toetsende en adviserende rol uit te voeren. Dat is op dit moment nadrukkelijk aan de orde in de relatie met Sint-Maarten. Het Cft heeft de afgelopen weken intensief contact met Sint-Maarten gehad en is zeer kritisch over de totstandkoming van de begroting. De Kamer heeft onlangs kunnen vernemen dat bewindslieden van Sint-Maarten onverwijld terug zijn gegaan naar Sint-Maarten met het beeld dat ik strikt wil vasthouden aan de uitgangspunten van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint-Maarten.

Tegen de heer Van Dam kan ik zeggen dat de schuldsanering en het financieel toezicht aan elkaar verbonden zijn. Kortom, afspraak is afspraak en toezicht door het Cft hoort erbij.

De heer Brinkman en mevrouw Van Gent vragen naar de toestemming van Nederland voor het aangaan van nieuwe financiële verplichtingen door Sint-Maarten. In de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint-Maarten is geregeld dat de toetsing ervan ligt bij het Cft ingevolge artikel 16 van de rijkswet. Daarbij zijn de normen van artikel 15 van de Rijkswet financieel toezicht leidend. Kern daarvan is dat de zogenaamde rentelastnorm niet wordt overschreden.

De heer Van Raak vroeg naar het fiscaal stelsel op Sint-Maarten en Curaçao. De eilanden zijn fiscaal autonoom. Wel dienen ze zich te houden aan de internationaal geldende afspraken. Het nieuwe fiscale stelsel dient net zoals het bestaande stelsel overigens voldoende inkomsten te genereren. Daar spraken we eerder al over. Dit met het oog op het presenteren van een sluitende begroting.

De heer Bosman vroeg of er een vervolg komt op het onderzoek dat het WODC op de Bovenwinden heeft uitgevoerd. Ik heb dat onderzoek zelf geëntameerd in 2004. Een dergelijk onderzoek vereist instemming van de regering van Sint-Maarten. Ik kan dat dus niet alleen beslissen. Daarnaast gaat de aandacht allereerst uit naar de uitvoering van de plannen van aanpak zoals bedoeld in de AMvB. Op dit moment zie ik derhalve geen noodzaak om een WODC-vervolgonderzoek te suggereren in de relatie met de eilanden.

De heer Bosman (VVD):

De vraag was niet zozeer om dat onderzoek direct te laten doen als wel om in de evaluatie van het plan van aanpak, dus over twee jaar, dat onderzoek toch nog te doen. De evaluatie is een mooi toetsingsmoment om te bekijken wat de vorderingen zijn. Er ligt dan een mooi document. Het is vrij lastig om kwalitatief goed onderzoek te doen op de andere eilanden. Laten we het aanbod alvast doen.

Minister Donner:

Het is een punt, maar ook hierbij geldt dat we niet na anderhalve maand al gaan vooruitlopen op de evaluatie van de vooruitgang die geboekt moet worden. Dat is wat ik benadruk. Laten we eerst eens zien of ze de plannen van aanpak realiseren. U hebt echter een geldig punt. Met het WODC-onderzoek heb je een uitgangspunt dat je kunt gebruiken om te bekijken of er vooruitgang is geboekt.

Dan vroeg de heer Bosman of Sint-Maarten niet financieel overvraagd werd door Curaçao voor ondersteuning. Curaçao en Sint-Maarten zijn zelfstandige landen. Samenwerking tussen de landen juich ik toe. Het is echter wel allereerst een onderhandeling tussen Curaçao en Sint-Maarten. Het is dan ook aan Sint-Maarten en Curaçao om ervoor te zorgen dat ze een goede samenwerking realiseren, ook financieel.

Ik zal nu bekijken in hoeverre ik in mijn capaciteit als minister van Binnenlandse Zaken de gestelde vragen over de BES-eilanden kan beantwoorden.

De heer Van Dam vroeg mij of ik kan bevestigen dat de vrije uitkering voldoende is. Ik ben daar vanmiddag in een discussie met mevrouw Ortega al op ingegaan. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is fondsbeheerder van het BES-fonds, waarin de vrije uitkering is opgenomen. Over de hoogte van de vrije uitkering ben ik aan het overleggen. Jaarlijks vindt in het voorjaar – ik heb dat ook vanmiddag beschreven – een bestuurlijk overleg over de financiële verhoudingen plaats, net zoals we dat met gemeenten en provincies doen. In dat bestuurlijk overleg komt de omvang van de vrije uitkering in relatie tot de taken aan de orde. In het bestuurlijk overleg kunnen eventueel knelpunten aan de orde komen. In die zin kunnen de eilanden op dat moment bij mij aankloppen indien ze van mening zijn dat de vrije uitkering niet voldoende is. Ik zeg daarmee niet dat dan ook aan iedere wens voldaan kan worden.

De heer Bosman vroeg zich af hoe de eilanden van Caribisch Nederland tegenover elkaar staan en wat hun houding is tegenover Nederland. Ik constateer dat de eilanden op dit moment vruchtbaar samenwerken met de rijksoverheid. De vakdepartementen organiseren de uitvoering in nauwe samenwerking met alle drie de eilandsbesturen. Daarbij wordt zo veel mogelijk gebruikgemaakt van lokaal personeel, inclusief voormalige landsambtenaren die in dienst zijn gekomen van de RCN.

Mevrouw Hachchi informeerde wanneer de nieuwe Rijksvertegenwoordiger aan het werk gaat. Per 10 oktober is een waarnemend Rijksvertegenwoordiger aangesteld. Hij zit hier in de zaal. De procedure van de werving van de Rijksvertegenwoordiger loopt. De termijn is vandaag gesloten. Nu zal er een selectie worden gemaakt en worden besloten wanneer gesprekken gevoerd worden. Vervolgens zal het gevoelen van het bestuurscollege worden ingewonnen. De Rijksvertegenwoordiger wordt zo spoedig mogelijk benoemd, mede vanuit de overweging dat het wenselijk is dat daar weer een permanente vervulling van plaatsvindt.

De voorzitter:

Mag ik vragen hoe ver de minister is? Het is namelijk goed gebruik dat de minister antwoordt in de helft van de tijd van de Kamer.

Minister Donner:

Ik ben er bijna doorheen.

De voorzitter:

Oké. Prima. Dat geeft hoop.

Minister Donner:

Ik probeer zo beknopt mogelijk te antwoorden op de verschillende vragen.

De voorzitter:

Dat waardeer ik.

Minister Donner:

De heren Van Dam en Van Raak vroegen naar de gevolgen van een referendum op Bonaire. Dat is in eerste instantie een kwestie van Bonaire. Op dit moment steunen de verschillende politieke partijen minus de partij van de heer Nicolaas de relatie.

De heer Van Raak (SP):

Ik heb een feitelijke vraag: wat is de vraagstelling die de bewoners van Bonaire krijgen voorgelegd?

De voorzitter:

Die komt in tweede termijn.

Minister Donner:

Ik zal kijken of die vraagstelling ter beschikking is.

Ik kom op de vragen over de inwisselbaarheid van de Nederlands-Antilliaanse gulden. Zoals uit het antwoord van de minister van Financiën op de schriftelijke vragen van mevrouw Ortega blijkt, is de verhandelbaarheid van vreemde valuta op zichzelf geen taak van de overheid. Zij waarborgt die valuta niet. Dat is een kwestie van de verschillende handelskantoren die er zijn zoals het grenswisselkantoor. Wel is de minister van Financiën bereid de Nederlandsche Bank te vragen om te onderzoeken of er behoefte bestaat aan een tijdelijke voorziening voor de verkoop van de Antilliaanse gulden. Maar hij wil eerst laten onderzoeken of daar wel behoefte aan is.

De heer Van Bochove (CDA):

Een onderzoek kost weer een hoop geld. Uit alle publicaties blijkt dat die behoefte er is. Je moet het dus adequaat en direct regelen. Men heeft al aangegeven dat die behoefte er is. Dat onderzoek is dan echt overbodig.

De heer Van Dam (PvdA):

Mijn vraag luidt precies hetzelfde.

Minister Donner:

Ik geef het antwoord van de verantwoordelijke bewindspersoon. De regering spreekt met één mond. Ik kan hier niet wat anders zeggen. De Kamer kan wel een vervolgvraag aan de minister van Financiën stellen. Dit onderdeel is specifiek een verantwoordelijkheid van de wisselmarkten in Nederland en niet een onderdeel van de Koninkrijksrelaties.

De heer Van Bochove (CDA):

Maar de vraag is legitiem om in dit debat met deze minister – de regering spreekt met één mond – nog eens eventjes te stipuleren dat hij dit punt adequaat met zijn collega regelt. Het is volstrekt niet verboden om in de relatie tussen bewindslieden te zeggen: in het debat in de Kamer is dat en dat aan de orde geweest, zou je dat punt willen regelen? Dat lijkt mij een legitieme handeling. Ik nodig de minister uit om dat gewoon te doen.

Minister Donner:

Ik zal die vraag van de Kamer om het te regelen voorleggen.

De voorzitter:

En dan krijgen wij een schriftelijk antwoord?

Minister Donner:

Dat neem ik aan maar dat is een kwestie voor de minister van Financiën.

De voorzitter:

Wij zullen het stenogram doorgeleiden naar het kabinet.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik ben geen voorstander van zaken even doorgeleiden, al mag u dat doen van mij, voorzitter. Ik heb de minister al gezegd dat ik een concreet antwoord wil hebben en dat ik anders een motie zou indienen. En dat ga ik doen.

Minister Donner:

Ik kan op dit moment geen ander antwoord geven dan de minister van Financiën ingevolge het adagium: de regering spreekt met één mond.

De heer Van Raak kan ik een antwoord geven met betrekking tot de vraagstelling op Bonaire. De vraagstelling is: "Ik ben het ermee eens dat Bonaire een openbaar lichaam is geworden in de zin van artikel 134 van de Nederlandse Grondwet. Ja of nee." Ik neem aan dat dit laatste geen onderdeel van de vraagstelling is.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

Minister Donner:

Voorzitter. Er zijn diverse vragen gesteld over de Rijkswet personenverkeer. Ik begreep dat de Kamer hier ook over heeft gesproken met collega Leers. De totstandkoming van deze wet behoort tot zijn portefeuille. Ik meen dan ook dat die discussie op dit punt leidend moet zijn.

Mevrouw Hachchi heeft gevraagd naar mijn visie op Aruba als gateway van Europa naar Zuid-Amerika. Dat klinkt zeker als een interessante mogelijkheid om de economie van Aruba te diversifiëren. Ik wijs er wel op dat Aruba in eerste instantie verantwoordelijk is voor het te voeren economische beleid. Als Aruba op dat terrein steun zou willen hebben, zal daarvoor de verantwoordelijke bewindspersoon moeten worden aangesproken. Mevrouw Hachchi verwees al naar berichten in de pers over de bereidheid van de minister van ELI op dat terrein.

Er zijn meerdere vragen gesteld over de visie op het Koninkrijk. Ik hoop dat deze visie in ieder geval in de eerste helft van 2011 naar de Kamer gestuurd kan worden. Ik doe dat ook, mede omdat de Eerste Kamer gevraagd heeft om de visie uiterlijk voor 1 april naar de Kamer te sturen. Ook in deze Kamer is benadrukt dat de visie zo mogelijk een product moet zijn van de verschillende kabinetten die daarbij betrokken zijn in plaats van een product dat eenzijdig van het Nederlandse kabinet komt. Dat is een proces waarvan ik niet kan garanderen dat het voor 1 april is afgerond. Het is mijn streven om dat zo goed en spoedig mogelijk te doen en zal het zo mogelijk in de eerste helft van volgend jaar afronden.

De heer Van Bochove heeft gevraagd naar de ondersteuning bij de bestrijding van de hiv-/aidsproblematiek. Mijn voorgangster, staatssecretaris Bijleveld-Schouten, heeft toegezegd dat Nederland bereid is, de Nederlandse Antillen indien gewenst te ondersteunen bij prijsonderhandelingen met de farmaceutische industrie over het aanschaffen van aidsmedicijnen. Die behoefte is vooralsnog niet aanwezig. Wel is er assistentie gevraagd bij het uitzoeken van de mogelijkheden voor de invoer van generieke geneesmiddelen, met name aidsremmers. Daarop heeft in juni dit jaar overleg plaatsgevonden tussen de toenmalige minister van volksgezondheid van de Nederlandse Antillen en het ministerie van VWS. Daarbij heeft VWS toegezegd om te verkennen of de invoer van generieke varianten – dit zijn goedkopere varianten – van nog gepatenteerde hiv-middelen mogelijk is. Die vraag staat op dit moment uit bij de WTO, de World Trade Organization. Voorts is gezondheidszorg een autonome aangelegenheid van de nieuwe landen Curaçao en Sint-Maarten en van Aruba. Indien een verzoek tot bijstand wordt gedaan, zal ik daar zorgvuldig naar kijken.

Mevrouw Hachchi heeft gevraagd welke mogelijkheden ik zie voor de eilanden en de landen in de proeftuinen voor duurzaamheid van het TNO. Ook daarbij geldt de autonome verantwoordelijkheid. We kunnen hier niet blijvend de discussie en aangelegenheden van de eilanden bespreken. Daarvoor geldt primair dat het een verantwoordelijkheid is van het land. De mogelijkheid tot samenwerking met Nederland staat open. Ik ben in ieder geval ook blij dat landen nu zelf stappen zetten op weg naar duurzame energievoorziening.

De heer Brinkman informeerde naar de laatste stand van zaken met betrekking tot de pensioenfondsen. Sint-Maarten en Curaçao zijn als zelfstandige landen nu zelf verantwoordelijk voor de pensioenafdrachten en -verplichtingen. Pensioenverplichtingen voor de rijksambtenaren BES zijn per 1 oktober 2010 opgenomen in het private pensioenfonds BES. De werkgever, RCN, draagt zorg voor de afdrachten van de verplichtingen.

Mevrouw Hachchi (D66):

In het kader van duurzaamheid heb ik niet alleen een vraag gesteld over de autonome landen, Curaçao, Sint-Maarten en Aruba, maar ook over de BES-eilanden. Ik heb daarbij gerefereerd aan de mogelijkheden om gebruik te maken van de best practices van het Waddenfonds om duurzaam zelfvoorzienend te worden. Graag een reactie van de minister.

Minister Donner:

Mag ik in alle eerlijkheid vragen: als ik een antwoord geef op die ambitie ... Het gaat toch om de eilanden?

Mevrouw Hachchi (D66):

De BES-eilanden vallen volgens de nieuwe inrichting onder Nederland, als Nederlandse gemeente. Ik wil een brug slaan tussen de kennis, ervaring en mogelijkheden van enerzijds de gemeente-eilanden die wij in Nederland kennen, de Waddeneilanden, en anderzijds de BES-eilanden. Daar gaat Nederland wel over.

Minister Donner:

Dat punt moet u bespreken met de minister die verantwoordelijk is voor de energievoorziening. Ik ga dat toch ook niet voor andere gemeenten bespreken! Dat is nu net het verschil! Kijk naar Nederland!

Mevrouw Van Gent vroeg zich af wat ik voor de jonge moeders kan betekenen. Voor de landen Curaçao en Sint-Maarten moet ik verwijzen naar mijn andere punt, namelijk dat dit de verantwoordelijkheid van die eilanden is. Voor de BES-eilanden wijs ik erop dat daar de Centra voor Jeugd en Gezin zijn ingericht, mede met het oog op deze problematiek. Wij hebben dit ook besproken in het wetgevingsoverleg. Vanuit mijn herinnering als minister van SZW weet ik dat dit een van de punten is die voorwerp zijn van verdere bespreking om na te gaan hoe middelen geconcentreerd kunnen worden op dit terrein. Gelet op mijn ervaring met de voormalige Rijksvertegenwoordiger, kan ik mevrouw Van Gent verzekeren dat deze materie de aandacht heeft van mijn opvolger bij SZW. De situatie op de eilanden wekte op dit punt altijd grote zorgen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Kan ik hierover nader geïnformeerd worden? Dat zou ik heel plezierig vinden. In een vorig overleg, toen wij spraken over een aantal BES-wetten, heb ik bij de minister van OCW uitdrukkelijk aandacht gevraagd voor zwangere meisjes die van school worden gestuurd. Er is mij toegezegd dat dit niet meer zal gebeuren. Daar was ik heel blij om, maar wij moeten dit goed in de gaten houden. Kan de minister mij toezeggen dat ik daar na het kerstreces meer informatie over krijg? Dan beloof ik dat ik hierover geen motie zal indienen.

Minister Donner:

Ik moet mevrouw Van Gent erop wijzen dat zij deze vraag kan richten aan de minister van SZW en de minister van OCW. Ik ben gaarne bereid om de vraag door te geven; of wil mevrouw Van Gent deze vraag doorverwijzen via een uittreksel van de Handelingen? Dit is een heel principieel punt: zij kan deze minister niet aanspreken op die beleidsterreinen. Dat is de essentie van de gemaakte keuze.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dit komt mij een tikkeltje bureaucratisch voor, vooral omdat diverse collega's hebben gezegd dat het fijn zou zijn om een aanspreekpunt te hebben. Ik neem aan dat de minister dit in collegiale sfeer aan de minister van SZW zal overbrengen. Wij kunnen het bovendien via het stenogram doorsluizen naar de minister van SZW. Dan zal ik erop terugkomen.

De voorzitter:

Wij zullen het stenogram doorgeleiden naar het kabinet.

De heer Van Raak (SP):

Ik heb een punt van orde. Ik snap dat de minister niet over alle andere begrotingen gaat. Dat snap ik wel. Gaat de minister de komende jaren, telkens als wij hem een vraag stellen over Bonaire, Saba of Statia, steeds zeggen: u moet niet bij mij zijn, u moet bij die andere ministers zijn? Zo kunnen wij onze controlerende functie toch niet uitoefenen? Ik vraag de minister met klem om hierin op zijn minst een coördinerende rol te spelen!

Minister Donner:

Die discussie hebben wij gevoerd. Uw controlerende functie is erin gelegen dat u verantwoordelijke bewindslieden ter verantwoording kunt roepen. De minister van BZK is voor dit soort inhoudelijk beleid op de BES-eilanden niet verantwoordelijk. Die structuur is gekozen en daarvoor kan niet eenvoudig een omweg worden gekozen in de trant van "wij spreken een van de ministers aan". Spreek dan bijvoorbeeld de minister van Justitie systematisch aan met alle vragen! Hij zal hetzelfde zeggen als ik. Ik wil best postillon d'amour zijn ten aanzien van alle vragen en netjes terugkomen met alle antwoorden, maar deze minister is niet verantwoordelijk voor het beleid op dat punt. Het lijkt mij van belang om die verhouding te respecteren; er is geen coördinerende bevoegdheid.

De voorzitter:

Dat is een werkelijkheid.

De heer Van Raak (SP):

Oké, maar als dat de werkelijkheid is, stel ik voor dat deze Kamer voor elk debat over Bonaire, Saba en Sint-Eustatius alle minister uitnodigt. Op die manier kan zij haar controlerende functie vervullen. Die keuze maakt de minister en ik zie die debatten met veel interesse tegemoet.

De voorzitter:

Wij zullen een keer bespreken en evalueren hoe dit het beste kan.

De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Donner:

Ik moet nog twee vragen beantwoorden. Mevrouw Ortega heeft geïnformeerd naar de gelden in het kader van het Sociaal Economisch Initiatief. In de Voorjaarsnota informeer ik de Kamer over de stand van zaken in relatie tot het SEI op alle vijf de eilanden. De evaluatie van het SEI wordt voor de behandeling van de Voorjaarsnota naar de Kamer gestuurd.

De heer Brinkman vroeg naar de afronding van de boedelscheiding. Voor de afronding van het laatste gedeelte van de boedelscheiding van de rechtsopvolgers van het land, te weten Curaçao, Sint-Maarten en Nederland, wordt een vereffeningscommissie ingesteld. Deze commissie bestaat uit drie leden en een voorzitter. De definitieve instelling van de commissie dient nog plaats te vinden in verband met de aanwijzing van vertegenwoordigers. In het komende jaar vangt de commissie haar werk aan, zodat de vereffening kan plaatsvinden. Inhoudelijk gaat het hierbij over de oude rekeningen van het land, deelnemingen en onroerende zaken. Daartoe is een apart bedrag vastgehouden in de totale boedelscheiding en dat wordt pas verdeeld als op dit punt de vereffening kan worden afgerond. Daarmee heb ik volgens mij alle vragen beantwoord.

De voorzitter:

Ik kijk even rond of er behoefte is aan een tweede termijn. Dat is het geval.

Ik hoop dat iedereen zich heeft vergewist van de resterende spreektijd.

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Ik beperk mij tot het indienen van moties, want die zeggen eigenlijk alles.

Mijn eerste motie behelst het verzoek aan de regering om te rapporteren over de politieke en bestuurlijke ontwikkelingen op Curaçao en Sint-Maarten.

De Van DamKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Curaçao en Sint-Maarten op 10 oktober 2010 autonome landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden zijn geworden;

overwegende dat zowel op Curaçao als op Sint-Maarten zich sindsdien zorgelijke politieke en bestuurlijke ontwikkelingen hebben voorgedaan, waarbij mogelijk in strijd is gehandeld met principes van deugdelijk bestuur;

overwegende dat zowel Curaçao als Sint-Maarten tevens te kennen heeft gegeven, uit te willen komen onder de met Nederland gemaakte afspraken en dat getracht is, de consensusrijkswetten en het financieel toezicht te omzeilen;

van mening dat het in het licht van deze situatie wenselijk is om nader inzicht te krijgen in de politieke en bestuurlijke ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan sinds Curaçao en Sint-Maarten een autonome status binnen het Koninkrijk verkregen;

verzoekt de regering, hierover rond 10 januari 2011 aan de Kamer te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Dam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6(32500 IV).

De heer Van Dam (PvdA):

Mijn volgende motie gaat over de nog in te dienen Rijkswet personenverkeer, want ik wil graag dat de Kamer daarover een uitspraak doet.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering voornemens is om nieuwe regelgeving met betrekking tot het verkeer van Nederlanders binnen het Koninkrijk vast te leggen in de nog in te dienen rijkswet personenverkeer;

verzoekt de regering, bij het opstellen van de rijkswet personenverkeer uit te gaan van wederkerigheid, van vestigingseisen die uitgaan van sociale en economische zelfredzaamheid, en van gelijke behandeling van Nederlanders in alle landen van het Koninkrijk,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Dam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7(32500 IV).

De heer Van Dam (PvdA):

Collega Ortega-Martijn zal mede namens mij een motie indienen over een overgangsregeling voor de Antilliaanse gulden. Mevrouw Van Gent dient nog een motie in waarin de regering wordt verzocht om de minister als aanspreekpunt voor de BES-eilanden aan te wijzen. Die motie heb ik ook meeondertekend.

Rest mij nog één motie van mijzelf in te dienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er op de BES-eilanden sprake is van financiële overgangsproblemen sinds de eilanden op 10 oktober 2010 als openbaar lichaam zijn toegetreden tot het Nederlandse staatsbestel;

overwegende dat het in dit kader wenselijk zou zijn dat een onafhankelijke instantie systematisch blijft rapporteren over de financiële situatie van de BES-eilanden;

overwegende dat het College financieel toezicht van 2007 tot 2010 deze rol al vervuld heeft;

verzoekt de regering, het College financieel toezicht tot de evaluatie van de nieuwe staatkundige verhoudingen in 2015 halfjaarlijks aan de rijksministerraad te laten blijven rapporteren over de financiële situatie van de BES-eilanden en deze rapportages samen met de halfjaarlijkse rapportages over Curaçao en Sint-Maarten door te sturen naar de Tweede Kamer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Dam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8(32500 IV).

De heer Bosman (VVD):

Voorzitter. Uiteindelijk gaat het debat over de verschillende rollen en verantwoordelijkheden, zowel hier als binnen het Koninkrijk. Ik kijk dan ook uit naar de visie op het Koninkrijk, die door de minister is toegezegd. Ik verwacht dat er in die visie zal worden gesproken over alle verhoudingen in het Koninkrijk en niet alleen in relatie tot Nederland, maar ook over de verhouding van de verschillende eilanden tot elkaar. Daarnaast verwacht ik – en dit ter beoordeling van de minister – een visie op de waarborgfunctie.

De VVD maakt zich zorgen over de verschillende ontwikkelingen op Curaçao en Sint-Maarten. Ik ben dan ook blij met de toezegging van de minister ten aanzien van het tijdpad van de rapportages van plannen van aanpak. Bij die rapportages wordt de voortgang van de eilanden echt duidelijk. Niet alleen de fysieke voortgang, maar ook de wil van de bestuurders van Curaçao en Sint-Maarten om er zelf echt iets van te maken. Ten aanzien van dit laatste punt wil ik een deel van een ingezonden brief voorlezen van een bewoner van Curaçao aan de krant Amigoe. Ik citeer:

"Niet Nederland veroorzaakt dit bestuurlijk verval, maar onze eigen mensen die optreden binnen het kader van de eigen autonome bevoegdheden. Kunt u zich voorstellen wat ons volk te wachten staat wanneer wij met dit soort politici de onafhankelijkheid tegemoet zouden moeten gaan? Genesteld binnen het Koninkrijk beschikken wij gelukkig nog over de garantie dat van hogerhand opgetreden kan worden wanneer het echt de spuigaten begint uit te lopen. Op grond van voormelde buitenissigheden en de daarmee gepaard gaande gevaarzetting voor onze rechtsstatelijkheid, blijkt die waarborg meer dan ooit goed doordacht en terecht te zijn."

Voorzitter. Ik steun deze schrijver van harte.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Wij begonnen vol goede moed aan de nieuwe staatkundige verhoudingen en na anderhalve maand is mij de moed alweer in de schoenen gezonken. De fractie van de SP is niet de enige. Ik hoor de meeste fracties hier zeggen dat we zo niet verder kunnen. Dat is heel erg, want we waren juist opnieuw begonnen. Het College financieel toezicht zegt dat er een substantieel tekort is op de begroting van Sint-Maarten en we moeten bepaald niet uitsluiten dat er op Curaçao een paar boeven in de regering zitten. De minister zegt dat hij met een visie komt op het Koninkrijk maar wil niet ingaan op de waarborgfunctie, niet op zijn eigen verantwoordelijkheid. Dat kan niet. Dan geef je je mening over een auto, zonder iets te willen zeggen over de motor. Die visie moet er in de eerste helft van 2011 komen. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Van RaakKamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, een visiestuk op te stellen over de waarborgfunctie van Nederland binnen het Koninkrijk, zoals vastgelegd in artikel 43 van het Statuut,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Raak, Van Dam, Van Gent en Brinkman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(32500 IV).

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik hoor de heer Van Raak zeggen dat er boeven in de regering zitten. Ik wil graag weten waar hij die wetenschap vandaan heeft. Zijn ze veroordeeld?

De heer Van Raak (SP):

Dat weten we niet. Dat is het probleem. Ik vind het zeer kwalijk dat ministers, om wat voor reden dan ook, een antecedentenonderzoek ontlopen en dat zij, als het antecedentenonderzoek er is, het hoofd van de veiligheidsdienst ontslaan. Dat wordt aangevochten; die man wordt in ere hersteld. Dan gaat de premier ingrijpen. Het kan niet anders dan dat hier dingen onder het tapijt worden geveegd. Als ik even googel op de ministers – dat zou mevrouw Ortega ook moeten doen – dan heb ik voldoende aanleiding om te denken dat hier een goed onderzoek moet komen. Ik vraag dan ook van de minister om ervoor te zorgen dat hier een goed, fatsoenlijk onderzoek wordt gedaan, desnoods met medewerking van de Nederlandse veiligheidsdiensten en als dan blijkt dat ministers niet deugen, moeten ze verdwijnen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Volgens mij kun je iemand geen boef noemen als er geen bewijslast is, als iemand niet veroordeeld is en geen vonnis aan zijn broek heeft gekregen. Dus in die zin is het goed dat de heer Van Raak begon met nuanceren. Het zet de Koninkrijksverhoudingen alsmaar op scherp, als we hier in deze Kamer alleen maar grote woorden gebruiken, terwijl we heel veraf zitten van de werkelijkheid.

De heer Van Raak (SP):

Daarom zei ik ook: bepaald niet denkbeeldig. Weet mevrouw Ortega-Martijn wat de verhoudingen in het Koninkrijk op scherp zet? Dat de bestuurders op Sint-Maarten en Curaçao zich helemaal niets van afspraken aantrekken, maar wel geld ontvangen. Zij spreekt misschien vaker dan ik met mensen op de eilanden. De heer Bosman citeerde zojuist ook al zo'n mooie brief. De mensen op de eilanden hebben genoeg van hun bestuurders. Ik sta hier ook namens die mensen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik heb een vraag aan de heer Van Raak, want zijn interpretatie en argumentatie bij deze motie, die ik mede heb ondertekend, bevalt mij totaal niet. Er worden nu al allerlei conclusies getrokken op een naar mijn idee neutraal onderzoek dat moet worden gedaan over de invulling van de waarborgfunctie. Ik vraag de heer Van Raak om termen als "boeven" en dergelijke terug te nemen. Als hij dat niet doet, trek ik mijn naam onder deze motie terug.

De heer Van Raak (SP):

Mijn woorden, de woorden van de SP-fractie, zijn dat het bepaald niet uit te sluiten is. Dit staat los van de motie en moet mevrouw Van Gent niet zien als een inkleuring van de motie. De tekst van de motie is dat wij aan de minister vragen, zijn visie te geven op de waarborgfunctie. Daarna heb ik mijn naam en de namen van de heer Van Dam, mevrouw Van Gent en de heer Brinkman genoemd. Daarmee eindigt de tekst van de motie. Wij vragen de minister, een visie te geven op de waarborgfunctie. Wat mij betreft als aanvulling op de visie die hij zal geven in de eerste helft van 2011. Daarna voer ik weer zelf het woord en geef ik mijn analyse van de situatie.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Ik moet toch zeggen dat dit niet prettig op mij overkomt. Nu wordt een rustige argumentatie gegeven, maar zojuist was dat een heel andere. Ik trek mijn handtekening onder de motie terug.

De voorzitter:

Ik constateer dat de motie-Van Raak c.s. (32500-IV, nr. 9) niet langer is ondertekend door mevrouw Van Gent.

De heer Van Raak (SP):

Dat vind ik prima.

De heer Van Dam (PvdA):

Ik trek mijn naam niet terug, want ik sta volledig achter die motie. Mijn opmerking aan de heer Van Raak is dat dit een zorgvuldig geformuleerde motie is en dat het zou helpen als hij die zorgvuldige formulering gebruikt bij de indiening ervan. Ik heb dezelfde grote zorg als hij over de kwaliteit van het bestuur in Curaçao en Sint-Maarten. Ik denk dat sommige mensen zich soms ook zorgen maken over politici in het Nederlandse parlement, maar we hoeven niet dat soort terminologie te gebruiken.

De heer Brinkman (PVV):

Ik wil de heer Van Raak een beetje bijvallen. Ik ken zijn dilemma. Ik heb er ook jaren mee geworsteld en ik ben uitgekomen bij een grotendeels corrupte boevenbende en bij grotendeels corrupte bestuurders. Hiermee typeer ik niet meteen de regering en de mensen in die regering als corrupt, maar trek ik het breder en kijk ik ook naar de eilandsraadsleden en naar de andere eilanden. Ik denk dat dit een heel juiste typering is en ik ben blij dat in ieder geval de SP bereid is om erover na te denken om die typering te gebruiken. Ik zou de heer Van Raak deze willen aanraden.

De heer Van Raak (SP):

Tegen de heer Van Dam zeg ik dat het mij gaat om de tekst van de motie, waarin wij aan de minister vragen om zijn visie te geven op de waarborgfunctie. Wat mij betreft doet hij dat tegelijk met zijn visie op het Koninkrijk, voor eind 2011. Vervolgens ga ik verder met mijn verhaal en geef ik mijn analyse van de huidige situatie, waarover ik mij zeer ernstige zorgen maak. Ik hoop dat deze minister de zaak goed in de gaten houdt en ervoor zorgt dat er een goed onderzoek komt. Ik heb gezegd dat ik bepaald niet uitsluit dat daar boeven zitten. Het onderzoek moet dat uitwijzen en als dat zo is, moeten we daar weer vanaf zien te komen.

Ik kijk met veel interesse uit naar het referendum. Ik ben gerustgesteld omtrent de vraagstelling; die is goed. Bij eerdere voorstellen voor een referendum was die moeilijk, daarom mijn dank daarvoor. Ik weet niet of de minister erop vooruit kan lopen, maar ik vraag hem wat zijn gedachten zijn als de bevolking van Bonaire besluit om nee te zeggen.

De heer Van Bochove (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoord in eerste termijn.

Ik reageer meteen op zijn opmerking over mijn interventie inzake de BES-eilanden, hun positie als openbare lichamen en de positie van de eilanden tegenover de minister. Ik denk dat de minister in zijn reactie precies heeft gezegd wat ik bedoelde. Ik dank hem daarvoor.

Straks zal de minister horen dat een motie van mevrouw Ortega-Martijn ook mijn naam draagt. Het gaat om de motie over het inwisselen van de Antilliaanse gulden. Eerlijk gezegd, sprak de lijn die de minister in zijn antwoord hanteerde, mij niet zo heel erg aan.

De visie op het Koninkrijk zien wij tegemoet. Ik ga ervan uit dat de minister in dat traject het een en ander zal zeggen over de waarborgfunctie. De discussie daarover willen wij immers ook voeren. Ik heb niet mijn handtekening gezet onder de motie van de heer Van Raak, maar na zijn toelichting daarop – het spijt me, maar mevrouw Van Gent begon erover – moet ik zeggen dat ik het jammer vind dat hij die motie hier zo heeft ingekleurd.

De minister zegt dat over de Rijkswet personenverkeer uitgebreid is gediscussieerd met een ander bewindspersoon. Ik zal daar de Handelingen eens op nalezen. Ik constateer dat wij kennelijk allemaal nog wat moeten wennen aan de verhoudingen in het nieuwe kabinet. Het is mij althans niet opgevallen dat dit is gebeurd. Ik ga dat eens zorgvuldig lezen. Stel nu dat ik daar ontevreden over ben, dan kan ik altijd nog om een heropening vragen om moties in te dienen.

Mevrouw Hachchi (D66):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Dat er nog uitdagingen zijn voor alle landen in het Koninkrijk mag duidelijk zijn. Vooral op Curaçao en Sint-Maarten zijn verbeteringen noodzakelijk, onder andere op het gebied van goed bestuur en veiligheid. De minister zei het al. De afspraken die binnen het Koninkrijk zijn gemaakt, moeten worden nagekomen. Het is aan de minister om daarvoor te waken. Wij moeten ervoor waken dat wij ons niet blindstaren op wat fout gaat. De toekomst van de eiland ligt immers bij zelfredzaamheid. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het Waddenfonds gestreefd wordt naar duurzame economische ontwikkeling en een substantiële transitie naar een duurzame energiehuishouding op de Waddeneilanden;

overwegende dat de specifieke omstandigheden in het Caribische deel van het Koninkrijk kansen bieden om nieuwe technieken toe te passen die kunnen bijdragen aan een duurzame energiehuishouding;

verzoekt de regering om in overleg met de BES-eilanden in navolging van het Waddenfonds doelstellingen op het gebied van duurzame energiehuishouding te formuleren en hieraan in het BES-fonds effectindicatoren te koppelen en over de voortgang op deze indicatoren jaarlijks te rapporteren aan de Kamer;

verzoekt de regering tevens, actief de uitwisseling van ervaringen en best practices tussen de BES-eilanden en de Waddeneilanden op het gebied van duurzame energiehuishouding te bevorderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hachchi, Van Gent, Ortega-Martijn en Van Dam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10(32500 IV).

Mevrouw Hachchi (D66):

Ook Europa biedt kansen om de zelfredzaamheid van de eilanden te bevorderen. Daarom dien ik de volgende motie in.

De HachchiKamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Europese Unie al jarenlang de grootste investeerder in en de op een na grootste handelspartner van Latijns-Amerika is;

constaterende dat de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie mogelijkheden ziet om Aruba een rol als centrale doorvoerhaven van Nederland in de regio te laten zijn en een kantoor van de Europese Unie op Aruba steunt;

overwegende dat het niet-Europese deel van het Koninkrijk een strategische positie inneemt tussen Noord- en Zuid-Amerika;

van mening dat een sterke verbondenheid van de eilanden met de Europese Unie voor de eilanden kansen op het gebied van handel en economische ontwikkeling biedt;

verzoekt de regering, in de nog te ontwikkelen toekomstvisie op het Koninkrijk te analyseren op welke wijze de relatie tussen de Europese Unie en het Caribisch deel van het Koninkrijk optimaal benut kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hachchi, Van Gent en Van Dam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11(32500 IV).

Mevrouw Hachchi (D66):

Tot slot. Wij zijn één Koninkrijk en wij zijn allemaal Nederlanders. Alleen al daarom ziet D66 geen heil in de zogeheten wederkerigheid in de Rijkswet personenverkeer. Voor de duidelijkheid, als het idee achter wederkerigheid is om de terugstuurregeling gelijk te trekken, wijs ik op het bijzondere karakter van de eilanden, zoals opgenomen in artikel 1 van het Statuut. Ik wijs op echte oplossingen voor problemen met criminele jongeren zoals het terugdringen van schooluitval, het creëren van eerlijke kansen op werk en het ondersteunen van gezinnen in problemen. Ik roep de minister op om de gevoelens van onveiligheid niet te beantwoorden met het creëren van ongelijkheid, maar door effectieve maatregelen te nemen waar de eilanden en de jongeren zelf bij gebaat zijn.

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Ik denk nog even na over die laatste woorden, dat het vragen om wederkerigheid een roep om ongelijkheid is. Ik snap er even helemaal niets van.

Ik ben zeer benieuwd naar de reis van de minister naar de Antillen in januari volgend jaar. Ik verzoek hem verslag uit te brengen aan de Kamer over de uitslag van al die ongetwijfeld moeilijke gesprekken die hij gaat krijgen. Ik ben benieuwd naar de visie op de verhoudingen binnen het Koninkrijk. Ik zie ook uit naar een discussie over de waarborgfunctie, de rol van het Statuut daarin en de vraag hoe wij dat Statuut in de toekomst misschien moeten wijzigen.

Ik maak mij heel veel zorgen over de werkzaamheden van het College financieel toezicht en over de manier waarop de Antillianen proberen dit college in de wielen te rijden. Ik maak mij daar zoveel zorgen over omdat ik er niet helemaal zeker ben dat wij in de toekomst niet weer voor een fait accompli gesteld worden, waardoor wij de portemonnee moeten trekken en opnieuw schulden moeten saneren. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de instelling van het College financieel toezicht zorg moet dragen voor een gedegen financiële huishouding van de "nieuwe" landen binnen het Koninkrijk;

verzoekt de regering, alles in het werk te stellen, zodat het College financieel toezicht haar controlewerkzaamheden dermate kan uitvoeren, dat een herhaling van noodzaak voor een schuldensanering door Nederland nooit meer hoeft plaats te vinden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Brinkman, Bosman en Van Bochove. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12(32500 IV).

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Wat is de toegevoegde waarde van deze motie, want wij hebben al een Wet op het financieel toezicht, waar alles in staat? Dat begrijp ik niet. Wat wil de heer Brinkman? Waar heeft hij echt zorgen over?

De heer Brinkman (PVV):

Dat heb ik al aangegeven. Ik heb mijn zorgen over de acties die de Antillianen, de Curaçaoenaren en de Sint-Maartenaren zullen gaan uitvoeren om deze wetgeving te ondermijnen. In deze motie staat expliciet dat ik de regering opdraag om alles in het werk te stellen om het College financieel toezicht die werkzaamheden te laten verrichten waardoor wij nooit meer de portemonnee hoeven te pakken om die schulden te saneren. Als er schulden gemaakt worden, wil ik daarvan op de hoogte worden gesteld, elk halfjaar. Als een toestand dreigt waardoor mogelijk zelfs de rente over die schulden niet meer betaald kan worden, wil ik daarvan op de hoogte worden gesteld en dan wil ik dat er met de waarborgfunctie in de hand actie wordt ondernomen. Kortom, ik maak me meer zorgen om de activiteiten van de Antillianen dan de gedegen wetgeving die we hier voor elkaar hebben gebokst.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Is de heer Brinkman zich er wel van bewust dat het hier gaat om een rijkswet? We hebben alles in de hand om de zorgen die hij uitspreekt, weg te nemen, dus ik begrijp het niet. Ik denk dat het een beetje overdone is.

De heer Brinkman (PVV):

Het is heel eenvoudig. Als Curaçao al aangeeft op alle manieren te zullen proberen om onder het college uit te komen, dan is mijn zorg zeer terecht. U weet ook dat geen enkele wetgeving waterdicht is. Zo zal ook deze wetgeving niet waterdicht zijn. Ik weet uit ervaring dat er heel goede juristen wonen en werken op Curaçao en op de Antillen in het algemeen en dat zij op de een of andere manier ongetwijfeld wel weer ergens een maasje in de wet weten te vinden. Met deze motie pin ik de regering erop vast dat zij alles, maar dan ook werkelijk alles, in het werk stelt, zodat wij niet over tien jaar opnieuw gaan soebatten over schuldsanering.

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. Ik vind het goed dat de PVV nu ineens zo veel waarde hecht aan goed financieel toezicht, maar in mijn herinnering heeft de PVV tegen de wetten gestemd die de heer Brinkman nu zo roemt.

De heer Brinkman (PVV):

Ik zal eeuwig en altijd voorstellen om tegen elke wetgeving te stemmen, maar dat neemt niet weg dat ik mij heel druk maak om Nederlands belastinggeld. Dat zou de heer Van Dam ook moeten doen.

De heer Van Dam (PvdA):

Als de heer Brinkman zich er echt zo druk over had gemaakt, had hij voor wetten voor een goed financieel toezicht moeten stemmen. Het is een beetje hypocriet om een tijd erna ineens allemaal moties in te dienen en roerende woorden te spreken over hoe belangrijk hij het vindt. Toen het er echt toe deed, stemde hij echter niet voor.

De heer Brinkman (PVV):

Onzin! Wij hebben als enige, af en toe samen met de SP, overal tegengestemd, omdat wij maar één ding willen met de eilanden: totaal onafhankelijk van Nederland. Wat onze fractie betreft, krijgen zij geen eurocent meer.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Gezien mijn zeer beperkte spreektijd zal ik mijn bijdrage beperken tot het indienen van drie moties. Ik vind dat de minister af en toe iets te bureaucratisch reageert. Ik vind dat er wat coördinatie moet plaatsvinden.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de staatkundige verhoudingen in het Koninkrijk der Nederlanden met ingang van 10 oktober 2010 zijn gewijzigd, waardoor Bonaire, Sint-Eustatius en Saba openbare lichamen van Nederland zijn geworden;

overwegende dat de bijzondere geografische en sociaaleconomische omstandigheden van de BES-eilanden eraan in de weg staan om deze eilanden als gewone openbare lichamen te behandelen;

overwegende dat het gewenst is dat er voor de BES-eilanden een aanspreekpunt is;

verzoekt de regering om de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan te wijzen als aanspreekpunt voor de BES-eilanden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gent, Van Dam, Hachchi en Van Raak. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13(32500 IV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het Sociaal Economisch Initiatief (SEI) in 2008 met Curaçao is afgesproken dat aan de Isla-raffinaderij milieunormen zullen worden gesteld, maar dat pas recent zicht is gekomen op de daadwerkelijke normoverschrijdingen;

overwegende dat aan Curaçao gevraagd is om voor 1 december 2010 een toekomstvisie op de Isla-raffinaderij te ontwikkelen, waarbij expliciet ook alternatieven voor de raffinaderij zullen worden betrokken;

overwegende dat het Bestuurscollege van Curaçao heeft aangegeven, de ontwikkeling van deze toekomstvisie uit te stellen tot volgend jaar;

overwegende dat hierdoor het ernstige risico ontstaat dat de Isla-raffinaderij in de tussentijd milieunormen ernstig blijft overschrijden, met alle gevolgen voor de door de Grondwet gegarandeerde rechten rond volksgezondheid en het milieu;

overwegende dat Nederland een waarborgfunctie heeft ten aanzien van de deugdelijkheid van het bestuur en de fundamentele rechten;

verzoekt de regering, met inachtneming van deze krachtens artikel 43, lid 2, van het Koninkrijksstatuut aan het Koninkrijk toekomende waarborgfunctie Curaçao op te dragen voor 1 februari 2011 te voorzien in de toekomstvisie op de Isla-raffinaderij,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gent, Hachchi en Van Dam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14(32500 IV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat meisjes op de BES-eilanden tot voor kort hun opleiding gedwongen moesten beëindigen zodra hun zwangerschap bekend raakte;

overwegende dat jonge (aanstaande) moeders daardoor in hun toekomstperspectieven op het gebied van scholing, arbeid en de combinatie van arbeid en zorg geschaad worden;

overwegende dat deze kwetsbare jongeren juist ondersteund dienen te worden in hun ontplooiing en ontwikkeling;

verzoekt de regering, voor Bonaire, Sint-Eustatius en Saba een plan van aanpak te ontwikkelen, gericht op de actieve ondersteuning van de toekomstperspectieven van zwangere meisjes en alleenstaande jonge moeders en de Kamer over de voortgang te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gent, Hachchi, Van Dam en Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15(32500 IV).

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik wil de minister bedanken voor de beantwoording van de vragen. Ik heb nog een puntje over de noodhulp. De minister zegt dat hij niet op de hoogte is van de schade. Kan de minister nog toezeggen dat, als hij daarvan op de hoogte is en overweegt of Nederland nog iets kan betekenen voor de gedupeerden, hij de Kamer daarvan zo spoedig in kennis te stellen?

Ik heb geen spreektijd meer, dus ik ga gelijk door met het indienen van een motie.

De Ortega-MartijnKamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het GWK/Travelex en de banken de beslissing hebben genomen, geen Nederlands-Antilliaanse guldens meer om te wisselen;

constaterende dat burgers hierover niet adequaat en tijdig zijn geïnformeerd;

overwegende dat burgers hun Nederlands-Antilliaanse guldens in het Europese deel van Nederland moeten kunnen inwisselen;

verzoekt de regering, een tijdelijke voorziening te treffen om omwisselen van de Nederlands-Antilliaanse gulden in het Europese deel van Nederland mogelijk te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ortega-Martijn, Hachchi, Van Dam, Van Gent, Van Raak en Van Bochove.

Zij krijgt nr. 16(32500 IV).

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik vond het toch wel mooi om te horen dat de minister de Kamer heeft verwezen naar de Handelingen van ongeveer 25 jaar geleden, toen Aruba de status aparte zou krijgen. Ik zou zeggen: laten we alsjeblieft ook leren van de geschiedenis en ons gedrag in ieder geval daarop aanpassen.

De vergadering wordt van 23.45 uur tot 23.55 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de minister. Dit keer hanteren wij bij de moties een voorlopige nummering in Romeinse cijfers. Ik hoop dat dit hem aanspreekt.

Minister Donner:

Voorzitter. Het aardige is dat de Romeinen de nul niet hebben bedacht. Het is een van de belangrijkste uitvindingen van de moderne wereld.

De voorzitter:

Vertel mij wat. Succes!

Minister Donner:

Toch zie ik dat in de eerste motie direct alweer Arabische cijfers worden gebruikt.

Voorzitter. De heer Van Dam heeft een drietal moties ingediend. In de motie op stuk nr. 6 spreekt hij uit dat het wenselijk is om nader inzicht te krijgen in de politieke en bestuurlijke ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan sinds Curaçao een autonome status binnen het Koninkrijk heeft gekregen. Uiteraard heeft de Kamer aanspraak op een rapportage van mij over deze ontwikkelingen. Ik verzoek haar echter om mij te vragen dat te doen nadat ik op de eilanden ben geweest. Op 10 januari ben ik er nog. Ik verwacht dat ik tegen de 16e terug ben. Ik zal proberen om de week daarop de Kamer zo snel mogelijk in te lichten. Als de motie in dier voege kan worden aangepast, ben ik gaarne bereid om haar uit te voeren.

De motie-Van Dam op stuk nr. 7 over de Rijkswet personenverkeer is gericht tot de minister voor Immigratie en Asiel. Ik zal hem de motie doorgeleiden en hem vragen of hij een standpunt kan innemen ten opzichte van de Kamer met betrekking tot deze motie.

De motie-Van Dam op stuk nr. 8 betreft de halfjaarlijkse rapportage aan de rijksministerraad. Om te beginnen vindt de rapportage plaats aan de ministerraad. Er kan een motie worden ingediend om van de ministerraad te vragen om over te gaan tot de rapportage over de bevindingen, maar vraag niet om de rapportage van het Cft in de openbaarheid te brengen. Dat beperkt namelijk de mogelijkheden van het Cft om de ministerraad in te lichten over de ontwikkelingen. Gevraagd mag worden dat ik de Kamer inlicht over de situatie, maar vraag niet om die rapportage publiek te maken. Dat beperkt namelijk wat men daarin kan zetten. Het zou onwenselijk zijn dat er in die communicatie beperkingen worden opgesteld. Om die reden moet ik de aanvaarding van de motie in deze vorm ontraden.

Ik kom bij de motie-Van Raak c.s. op stuk nr. 9 over de waarborgfunctie. In eerlijkheid moet ik zeggen dat wij uitvoerig hebben gesproken over de situatie op dit punt. Ik moet benadrukken dat ik het juist voor een goede afhandeling wezenlijk acht – in lijn met brieven die de heer Bosman noemde – dat de eilanden zich ervan bewust zijn dat het hier gaat om een zaak van de eilanden. Daarom bestrijd ik ook ten enenmale de formulering van de heer Van Raak dat hij hier staat namens de mensen op de eilanden. Nee, hij staat hier namens de bevolking in dit land. Op de eilanden hebben ze hun eigen vertegenwoordigende organen. Die zijn op dit moment aangesproken. Er zitten hier niet 150 mensen op de tribune die ook de eilanden vertegenwoordigen. De heer Van Raak spreekt mij aan op het functioneren van de waarborgfunctie. Vanwege de wijze waarop deze zaak is gevoerd, moet ik de aanvaarding van deze motie evenwel ontraden, omdat dit het verkeerde signaal zou geven met betrekking tot het standpunt. Dat laat onverlet dat de Kamer mij op enig moment in de toekomst kan vragen, binnen de beperkingen die er zijn, hoe ik de waarborgfunctie zie, wellicht mede in het licht van de ervaringen die ik dan heb.

De heer Van Raak (SP):

De minister heeft een waarborgfunctie. Het zou heel raar zijn dat hij een waarborgfunctie heeft, maar niet zijn visie op papier kan zetten. Dat zou heel raar zijn.

Minister Donner:

De functies worden vooral gerealiseerd in de uitoefening. Dan moet je niet gaan speculeren in de trant van: wanneer ga ik het doen? Dat geeft een verkeerde discussie. Maar goed, dat laat ik even in het midden. Vanwege de context waarin de zaak hier is besproken, lopen wij het risico dat wij een verkeerd signaal geven over wat in essentie een kwestie is van vertrouwen in de bevolking en in het functioneren van de instituten daar. Daarom moet ik de aanneming van de motie, zoals die nu luidt, ontraden. Ik zou zelfs willen verzoeken om de motie in te trekken. Wij kunnen altijd nog bezien, zeker als ik de Kamer na mijn reis in januari heb gerapporteerd, of dan het juiste moment is. De heer Van Raak gaf zelf al aan dat het in het eerste halfjaar zou moeten gebeuren, eventueel in aanvulling op de visie op het Koninkrijk. Wij hebben dan nog alle tijd. Op dit moment moeten wij deze motie niet aanvaarden. Wat ook de bedoeling ervan is, het zou een verkeerd signaal kunnen zijn.

De heer Van Raak (SP):

Voordat ik hierover wil nadenken, heb ik nog een vraag. In de motie staat dat ik de minister vraag om zijn visie te geven. Het kan logischerwijs niet zo zijn – ik doe maar gewoon een beroep op de logica – dat de minister een waarborgfunctie heeft, maar dat hij er geen visie op heeft. Dat kan gewoon niet!

Minister Donner:

Dat is ook geen punt van discussie. Ik geef u aan dat het gaat om de situatie waarin deze motie wordt aanvaard. In die situatie kan ik de Kamer de aanneming alleen maar ontraden en kan ik u alleen maar sterk aanraden om de motie nu niet in te dienen.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter ...

De voorzitter:

Ik stop de discussie. U hebt hierover voldoende van gedachten gewisseld.

De minister gaat door met de volgende motie.

Minister Donner:

De heer Van Bochove heeft een aantal punten naar voren gebracht. Ik ben blij dat ik heb aangegeven dat ik alleszins functioneer als aanspreekpunt voor de BES-eilanden. Om die reden moet ik zeggen dat de motie van mevrouw Van Gent en de heer Van Dam mij wat heeft bevreemd. Zij vragen de regering om de minister van BZK aan te wijzen, maar deze heeft zichzelf al aangeboden om als aanspreekpunt te fungeren voor de eilanden. Ik vergelijk het met de haan die 's morgens kraait en denkt dat de zon daarom opgaat. Ik had het al toegezegd, dus de motie is echt overbodig. Ik zeg nadrukkelijk: als aanspreekpunt voor de eilanden, maar niet voor deze Kamer. De kern van de vraag is dat de regering wordt verzocht, de minister van BZK aan te wijzen als aanspreekpunt voor de BES-eilanden. Als de indieners bedoelen dat de minister van BZK wordt aangewezen als aanspreekpunt voor de Kamer over de BES-eilanden, kent men mijn standpunt: dat is volstrekt in strijd met de afspraken die wij gemaakt hebben. Voor zover de motie een bevestiging is van het standpunt dat ik aan de heer Van Bochove heb meegedeeld, is het een overbodige motie.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Ik wilde interrumperen, maar ik laat het bezinken.

De voorzitter:

Dat is soms veel verstandiger.

Minister Donner:

Voorzitter. Dan kom ik nu op de motie van mevrouw Hachchi over het Waddenfonds en de BES-eilanden. Ik zal de motie doorgeleiden naar de minister van ELI. Het betreft heel specifiek het energiebeleid. Ik zal hem verzoeken, tegenover de Kamer een standpunt in te nemen.

Dan kom ik op de motie van mevrouw Hachchi met het verzoek om in de toekomstvisie ook aandacht te besteden aan de relatie met de Europese Unie en de mogelijkheden die dit biedt voor de ontwikkeling. Ik vind het onaardig om te zeggen dat ik die motie overbodig vind, maar ik zal in de visie zeker aandacht daaraan besteden. Het kan altijd goed zijn om een minister nog eens een zet in de rug te geven. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer over; ik refereer mij aan het oordeel van de Kamer.

Ook ten aanzien van de motie-Brinkman op stuk nr. 12 ben ik geneigd te zeggen dat zij overbodig is, gelet op de slotformulering in de Wet op het financieel toezicht, te weten: "gelast alle autoriteiten om de hand te houden aan de uitvoering van deze wet". Het is inderdaad in het belang van de rijksregering om op dit punt ervoor te zorgen dat de Cft kan functioneren en dat alle mogelijkheden daartoe er zijn. In dat opzicht refereer ik mij aan het oordeel van de Kamer.

Op de motie van mevrouw Van Gent ben ik zojuist ingegaan. Als ik die motie mag lezen in de zin waarin ik net de heer Van Bochove heb geantwoord, dan beschouw ik de motie in eerlijkheid als overbodig. Moet ik haar daarentegen lezen als dat toch de minister van BZK hier in de Kamer als aanspreekpunt functioneert voor de Kamer, dan moet ik de aanneming van de motie ten stelligste ontraden.

Dan de discussie over de Isla-raffinaderij en de motie van mevrouw Van Gent op dat punt. De motie vraagt in eerlijkheid iets wat op dit moment niet onder artikel 43, lid 2 valt, namelijk dat de waarborgfunctie ook met betrekking tot dit soort punten functioneert. Ik heb zojuist kennis genomen van de brief van minister-president Schotte. Die is mede met het oog op de afspraken ter zake van 1 december aan mij verstuurd. Op basis van deze brief kan ik echter ook niet zeggen dat dit nu het beeld is van een toekomstvisie op de Isla-raffinaderij. Ik zie hem in de komende twee weken hier in Nederland en hoop met hem te spreken. Hij geeft in zijn brief ook zelf aan dat hij met mij daarover wil spreken. De aanneming van de motie die er nu ligt, moet ik ontraden, omdat ze heel specifiek refereert aan de waarborgfunctie. Ik vrees dat dit een geleidelijke uitbreiding van de waarborgfunctie zou omvatten. Voor het overige geef ik aan dat mijn inzet ook gericht is op de aandacht die hierop gericht is in het verleden. Ik ben mij bewust van die punten, maar hier zullen we verder moeten gaan vanuit het uitgangspunt dat dit wel behoort tot de verantwoordelijkheid van de eilanden.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb twee vragen aan de minister. Mijn eerste vraag is waarom hij zo stellig zegt dat dit niet zou vallen onder artikel 43, lid 2, waarin er zeker gesproken wordt over deugdelijkheid van bestuur. Mijn stelling is dat dit nu al keer op keer is uitgesteld, terwijl er heel veel aan de hand is rondom de Isla-raffinaderij. Nu hebben we weer een uitstelbrief gekregen. Daar was ik al een beetje bang voor. Met hoeveel uitstel gaat deze minister nog akkoord voordat het alternatief er ligt? Waarom valt dat niet onder artikel 43, lid 2?

Minister Donner:

Dit gaat uiteindelijk om de interne afweging binnen het eiland. Er bestaan op dit punt geen verplichtingen ten aanzien van Curaçao. Het gaat hier om de afweging – die is hier ook indringend benadrukt – en om de gezondheid van de inwoners. Uiteindelijk zijn de politieke processen op de eilanden ervoor om die afweging te maken. We kunnen niet iedere keer als een zaak hier drie keer aan de orde is geweest – ik probeer niet te bagatelliseren, want dit is vaker aan de orde geweest – en als de eilanden dan niet doen wat wij willen, beweren dat het daarmee een kwestie van deugdelijkheid van bestuur wordt. Dat is wat de onderliggende filosofie is van deze motie.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Dat klinkt toch een beetje als de theorie van een huiskamergeleerde. In het sociaaleconomische initiatief is in 2008 wel degelijk afgesproken dat de Isla aan de milieunormen moest voldoen en dat er gekeken zou worden naar een alternatief. Dat wordt keer op keer uitgesteld. De vorige staatssecretaris heeft gezegd dat zij wilde dat dit er op 1 december lag. De heer Van Bochove heeft gevraagd of deze minister dat beleid ten aanzien van de Isla zou voortzetten, maar ik heb toch de indruk dat hij terugtrekkende bewegingen maakt. Dan heeft het wel degelijk met deugdelijkheid van bestuur te maken, want binnen ons Koninkrijk spelen zich zaken rondom de Isla-raffinaderij af die je niet moet willen. Daarom wordt het hoog tijd dat er naar alternatieven wordt gekeken. Ik wil hierover dus meer duidelijkheid van de minister, want het kan niet zo zijn dat hij op dit punt gaat verslappen ten opzichte van de vorige staatssecretaris.

Minister Donner:

Mevrouw Van Gent, ik geef aan hoe ik verder wil gaan. Ik wijs erop dat de waarborgfunctie waarvan sprake is in de motie een uitbreiding van artikel 43 betekent. Die kan ik niet voor mijn rekening nemen. Ik meen ook dat de motie daarmee in strijd is. In wezen is uw motivering dat we daarover een en andermaal in de Kamer hebben gesproken en dat het een situatie is die je niet moet willen. Daarmee zegt u dat alles waarvan in deze Kamer wordt gezegd dat je het niet moet willen op de eilanden, onderdeel wordt van de waarborgfunctie. Dat is in wezen de strekking van de motie.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Dit is mijn laatste keer op dit punt. Wat de minister zegt, is niet het geval. We hebben er niet alleen over gesproken, er zijn ook afspraken gemaakt. Hierover heeft niet zo maar een studentikoos debatteerclubje het gehad, hierover zijn wel degelijk afspraken gemaakt. Ik moet keer op keer constateren dat die afspraken niet worden nagekomen. Mijn indringende vraag blijft dus wat de inzet van de minister is als het gaat om termijnen. Verder zei de minister net dat hij te zijner tijd nagaat hoe de waarborgfunctie moet worden ingevuld. Er staat nu wel degelijk in artikel 43, lid 2 dat deugdelijkheid van bestuur ook een Koninkrijkszaak is. Dat is precies mijn punt. Als het gaat om de Isla-raffinaderij ben ik, maar ik niet alleen, van mening dat het een Koninkrijkszaak is. Daar wil ik een reactie op.

Minister Donner:

Het punt is net dat de enkele conclusie van de Kamer dat iets naar haar mening een Koninkrijksaangelegenheid is, het nog geen Koninkrijksaangelegenheid maakt.

De voorzitter:

Ik stop de discussie.

Minister Donner:

Mag ik het fundamentele verschil toelichten aan de hand van de plannen van aanpak van de Bon Futuro? Die zijn inderdaad voorwerp van een Algemene Maatregel van Rijksbestuur met de verantwoordelijkheden die op dat terrein gelegd zijn. Als die niet worden uitgevoerd, gaat het inderdaad om de deugdelijkheid van het Rijksbestuur. Dat is niet het geval ten aanzien van de Isla-raffinaderij. Daarover zijn afspraken gemaakt, maar dat betekent niet dat wij met een beroep op artikel 43, lid 2 van iedere afspraak waarvan wij menen dat die niet wordt nagekomen, een zaak van deugdelijk bestuur kunnen maken. Ik moet de aanneming van de motie op dat punt gewoon ten stelligste ontraden. Zij zou er namelijk toe leiden dat er een steeds bredere uitleg aan artikel 43 wordt gegeven. Als de motie aangenomen wordt, zal ik moeten aangeven hoe de waarborgfunctie dan moet worden uitgelegd. Misschien wordt dan sneller aan de wensen van de heer Van Raak voldaan dan hij wil.

De heer Bosman (VVD):

Ik denk dat het essentieel is dat we nu al discussie voeren over de waarborgfunctie, zoals de minister zegt, om er zo snel mogelijk voor te zorgen dat er helderheid over komt. Anders verzanden we iedere keer in deze discussie. Ik vraag de minister dus om zo snel mogelijk helderheid te geven over de waarborgfunctie.

De voorzitter:

De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Donner:

Dus dit merk ik op over de motie van mevrouw Van Gent.

Zij heeft ook nog een motie ingediend over de aanpak van toekomstperspectieven en de ondersteuning van zwangere meisjes en alleenstaande jonge moeders. Deze motie zal ik doorgeleiden naar de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, al kan het ook zijn dat dit beleid in het bijzonder de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangaat. Hem of haar zal ik op dezelfde wijze als bij eerdere moties verzoeken om er een standpunt over in te nemen en om dat de Kamer kenbaar te maken.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik zou het wel plezierig vinden als wij die informatie voor de stemming krijgen. Ik mag aannemen dat de minister mij dat kan toezeggen.

Minister Donner:

Ik kan alleen maar toezeggen dat ik dit zal doorgeleiden. Ik zal daarbij ook wijzen op het tijdstip waarop de stemmingen plaatsvinden. Als men namens de regering een standpunt wil innemen, zal men dat voor die tijd moeten doen.

De voorzitter:

Ik zal ook het stenogram doorgeleiden.

Minister Donner:

Ik kom ten slotte op de motie van mevrouw Ortega-Martijn op stuk nr. 16, over het omwisselen van de Nederlands-Antilliaanse gulden. Dit is een andere zaak die niet specifiek de BES-eilanden betreft. Ik moet vaststellen dat de minister van Financiën in de brief zijn bereidheid toont om dit te overwegen. Tegelijkertijd constateer ik dat de overheid zich niet bezighoudt met de zaken waarmee de grenswisselkantoren zich ook bezighouden. Dit is ook een verzoek aan de Nederlandsche Bank. Ik zal ook deze motie doorgeleiden, aan de minister van Financiën. Ik zal hem vragen om hierover een standpunt in te nemen voordat er over de motie wordt gestemd. Meer kan ik niet doen.

De (algemene) beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn reactie op de moties. De stemming over de moties is volgende week dinsdag. Op een aantal punten wordt de Kamer nog nader geïnformeerd via of door de minister.

Sluiting 0.15 uur

Naar boven