Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling en invoering van Boek 10 (Internationaal privaatrecht) van het Burgerlijk Wetboek (Vaststellings- en Invoeringswet Boek 10 Burgerlijk Wetboek) (32137).

De voorzitter:

De minister is er al en in vak K is als regeringscommissaris de heer Neleman aangeschoven. Ik heet hem van harte welkom in het vak van de regering.

Zoals vaak in deze periode hebben wij weer een maidenspeech, in dit geval van de heer Van der Steur van de VVD-fractie. Ik stel voor dat wij na zijn speech schorsen om hem te feliciteren. Hij zal tijdens deze speech niet geïnterrumpeerd worden. Geniet ervan, dat gaat u waarschijnlijk niet meer overkomen, mijnheer Van der Steur.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van der Steur (VVD):

Voorzitter. Vandaag ronden wij vermoedelijk het Nederlands Burgerlijk Wetboek af. Daarmee wordt een mijlpaal bereikt in de ruim 450 jaar lange geschiedenis van het op schrift stellen van de Nederlandse wetgeving. Voor wat het burgerlijk recht betreft, gaat het om de laatste 60 jaar hiervan in het kader van het ontwerp Nieuw Burgerlijk Wetboek en de aanvullingen daarop. In mijn bijdrage die, zoals de voorzitter al zei, mijn maidenspeech is, zal ik daarom de wordingsgeschiedenis van ons Burgerlijk Wetboek schetsen, de drie onderdelen bespreken die samen ons Nederlands internationaal privaatrecht vormen, om daarna aandacht te schenken aan de ontwikkeling van het denken over het internationaal privaatrecht, gekoppeld aan het voorliggende wetsvoorstel. Onderweg zal ik namens de VVD-fractie een aantal vragen stellen aan zijne excellentie de minister van Justitie en de regeringscommissaris. Ik neem aan dat zij samen uitmaken wie de beantwoording ter hand zal nemen.

Niet iedereen hier aanwezig zal het zich nog levendig herinneren, maar in 1531 werd de grondslag voor de Nederlandse wetgeving gelegd toen keizer Karel V dwong de hier bestaande gewoonterechten op te tekenen. Bekender is dat tijdens de Bataafse Republiek aan het eind van de achttiende eeuw de eerste aanzet gegeven werd tot het op schrift stellen van het Nederlands Burgerlijk Wetboek. Hier kwam overigens niet veel van terecht. In 1806 werd daarom het Wetboek Napoleon met een paar aanpassingen voor het Koninkrijk Holland ingevoerd, waarna dit overigens al snel werd vervangen door een vertaling van de Franse Code Civil. Lang na het vertrek van de Fransen werd uiteindelijk in 1838 het eerste eigen Nederlands Burgerlijk Wetboek ingevoerd dat overigens sterk leek op die Code Civil en in grote lijnen geldend recht bleef tot 1970. Vanaf 1969 werd namelijk het Nieuw Burgerlijk Wetboek ingevoerd op basis van het ontwerp-Meijers. Het oude en het nieuwe Burgerlijk Wetboek bestonden zo jaren naast elkaar. Generaties van rechtenstudenten moesten, soms tot hun ongenoegen, beide versies onder de knie zien te krijgen. Een van die studenten staat hier achter het katheder.

Als vandaag alle partijen zich uitspreken voor de invoering van Boek 10 BW zal het Nederlands Burgerlijk Wetboek bijna af zijn, of af zijn. Wij beschikken dan over Boek 1 tot en met 7, Boek 7a, Boek 8 en Boek 10. De eerste vraag aan de minister van Justitie of de regeringscommissaris is dan ook of Boek 9, waarin de rechten van intellectueel eigendom zouden moeten worden opgenomen, nog als wetsvoorstel aan de Kamer wordt aangeboden.

Het nu voorliggende Boek 10 regelt een belangrijk deel van het Nederlands internationaal privaatrecht. Dit leerstuk bestaat uit drie deelonderwerpen. Ten eerste het internationale bevoegdheids- of jurisdictierecht dat antwoord geeft op de vraag welke rechter bevoegd is van een geschil kennis te nemen. Ten tweede het internationale erkennings- en executierecht dat antwoord geeft op de vraag of, en zo ja hoe, buitenlandse vonnissen worden erkend en ten uitvoer gelegd in Nederland. Ten derde het conflictrecht of verwijzingsrecht dat antwoord geeft op de vraag welk recht op een grensoverschrijdend geschil of grensoverschrijdende overeenkomst van toepassing is. Boek 10, dat vandaag voorligt, bevat alleen het laatste onderdeel, het conflictenrecht. De VVD begrijpt deze keuze, die overigens ook uitgebreid is toegelicht in de memorie van toelichting. De VVD-fractie had zich echter ook kunnen voorstellen dat ook de andere delen van het Nederlands internationaal privaatrecht in dit Boek zouden zijn opgenomen.

Er zijn na invoering van dit wetboek dus meerdere bronnen voor het Nederlands internationaal privaatrecht: onze eigen wetgeving in Boek 10 en voor een deel in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Europese regelgeving op dit terrein en internationale verdragen. De VVD-fractie heeft in dat kader de volgende vragen. Komt de minister op korte termijn met een voorstel voor een wettelijke regeling voor de erkenning en tenuitvoerlegging van niet-Europese buitenlandse vonnissen en worden de EG-verordeningen in Europees verband nog beter op elkaar afgestemd, omdat daar her en der gaten in zitten en er overlap bestaat?

Ik kom nu bij de ontwikkeling van het denken over het internationaal privaatrecht. Tot de negentiende eeuw was de heersende leer dat alleen het recht van het land zelf in dat land van toepassing kon zijn. Voor toepassing van vreemd recht was geen plaats. Als vreemd recht al werd toegepast, was dat op basis van de hoffelijkheid die tussen staten in acht werd genomen en niet op basis van het recht zelf. Toepassing van het vreemde recht was in dat geval een gunst en niet een plicht. Dat veranderde in de negentiende eeuw, toen de Duitse rechtsgeleerde Von Savigny de eerste was die inzag dat het juist omwille van het nationale recht zelf is dat het vreemde recht in sommige gevallen moet worden toegepast en dat landen zelfs verplicht zijn elkaars recht te erkennen. Het is dus niet de hoffelijkheid, maar het recht zelf dat de vastlegging en eerbiediging van de regels van internationaal privaatrecht. Hieruit vloeit voort dat de toepassing van vreemd recht door de rechter juist recht kan zijn.

Voorzitter. Het Nederlands internationaal conflictenrecht ligt tot de invoering van dit wetboek vast in een groot aantal afzonderlijke wetten. Al deze wetten zijn samengebracht in Boek 10. Zo kunt u de vragen over het toepasselijke recht op verschillende rechtsgebieden beantwoorden door of via dit wetboek, zoals het naamrecht, het huwelijk, het geregistreerd partnerschap, afstamming, adoptie, vertegenwoordiging, goederen recht, trustrecht, erfrecht, verbintenissen, overeenkomsten en bepalingen met betrekking tot zeerecht, binnenvaartrecht en het tuchtrecht. Het wordt hierdoor voor leken en praktijkjuristen makkelijker om kennis te nemen van deze ingewikkelde onderdelen van het recht. En hoe ingewikkeld het is, blijkt ook wel omdat zojuist de volledige publieke tribune is leeggestroomd.

Graag vraag ik toch ook de aandacht van de minister en de regeringscommissaris voor een inhoudelijke vraag. Artikel 135, lid 2, van Boek 10 is gebaseerd op artikel 10 van de Wet conflictenrecht goederenrecht. Dat was op zichzelf weer de codificatie van het Hansa-arrest van de Hoge Raad uit 1998. Het arrest en de daarop gebaseerde wettekst zijn in de praktijk altijd zo uitgelegd dat de goederenrechtelijke aspecten van bijvoorbeeld een sessie of verpanding ofwel worden beheerst door het recht dat op de overeenkomst die tot sessie of verpanding leidt, van toepassing is, ofwel worden beheerst door het recht dat door de betrokken partijen wordt gekozen. De VVD-fractie gaat ervan uit dat ook na invoering van Boek 10 deze interpretatie juist is en verzoekt dan ook een bevestiging op dit punt.

Het antwoord op de vraag welk recht van toepassing is op een internationale rechtsrelatie schept zekerheid, de zekerheid die bijvoorbeeld nodig is om internationale handel te drijven, de zekerheid die daarom dus de samenleving in staat stelt om welvaart te ontwikkelen. Alleen al daarom is dit boek een enorme vooruitgang en verdient het de ondersteuning van de Kamer.

Ik beschouw het als een eer dat ik vandaag een bijdrage, zij het een heel kleine, mag leveren aan de afronding van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek. Ik voel mij als een jonge reservespeler van het Nederlands elftal, die in de laatste minuut van een wedstrijd eventjes mag deelnemen en daardoor het gevoel krijgt toch een beetje aan de overwinning te hebben bijgedragen.

Sta mij toe dat ik afsluit met een persoonlijke noot. In 1998 werd een van mijn beste vrienden, Philippe Brood, voor de VVD lid van deze Kamer. Op 13 april 2000 schreef hij onbedoeld geschiedenis door plotseling in zijn werkkamer, hier in dit gebouw, te overlijden. Wij verloren op die dag een liberaal in hart en nieren, een sympathiek en veelbelovend Kamerlid en bovenal een inspirerende vriend.

Ik beschouwde en beschouw hem als mijn mentor. Hij stelde de inhoud van zijn werkzaamheden boven de waan van de dag. Hij wist dat de kwaliteit van wetgeving de essentie is van de taak die wij hebben als wetgevende macht. Hij toetste vraagstukken consequent aan de geschreven en ongeschreven parlementaire traditie. Hij had oog voor de belangrijke waarden van onze samenleving, zoals de bescherming van de minderheid tegen de meerderheid en de onafhankelijkheid en kwaliteit van de rechterlijke macht. Hij was een voorstander van de constitutionele toetsing, zij het alleen door de Hoge Raad, juist omdat de Grondwet en de klassieke grondrechten de kern zijn van onze samenleving.

Philippe Brood en ik hadden afgesproken dat wij ooit samen als lid van de Tweede Kamer onze uitgangspunten en onze liberale idealen zouden proberen te verwezenlijken. Ik zal mijn best doen dat de komende jaren in zijn geest te doen. Daarbij hanteer ik het adagium van een vooraanstaand liberaal filosoof, genaamd Hans Wiegel: politici zijn net kippen; ze moeten niet kakelen, maar eieren leggen.

(geroffel op de bankjes)

De voorzitter:

Aan mij de eer om als eerste u te mogen feliciteren. Dames en heren, wij hebben een nieuwe collega erbij die zich heeft laten zien als een echte jurist waarop we zeer trots kunnen zijn.

Mijnheer Van der Steur, ik ben blij dat u er bent en ik ben u dankbaar dat u onze oud-collega, van wie wij eigenlijk nooit afscheid hebben kunnen nemen, in de herinnering brengt. Zeer veel dank daarvoor. Ik geef uw collega's nu de kans om u te feliciteren.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Het voorliggende wetsvoorstel is het resultaat van een lange periode van Haagse wetgevingsactiviteit, waarin ook nog vertraging is opgetreden, omdat sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam internationaal-privaatrechtelijke kwesties ook via de EU kunnen worden geregeld. Het Nederlandse internationaal privaatrecht wordt gekenmerkt door een grote bronverscheidenheid: een aantal losse wettelijke regelingen, een vrij groot aantal verdragen van verschillende herkomst, EG-verordeningen en ongeschreven recht vormen de bronnen ervan. Praktijkjuristen weten soms niet goed raad met deze enorme verscheidenheid aan rechtsregels.

Het nu voorliggende wetsvoorstel beoogt het tot stand brengen van een systematisch geordend en voor de praktijk gemakkelijk toegankelijk stelsel van regels. De PVV-fractie acht het een goede zaak dat dit recht grotendeels wordt gecodificeerd in het nu voorliggende wetsvoorstel. De toegankelijkheid van het internationale privaatrecht is ermee gediend, evenals de inzichtelijkheid en de rechtszekerheid ervan. De grote bronverscheidenheid in het internationale privaatrecht heeft geleid tot onduidelijkheid voor juristen. Mijn fractie acht het van groot belang dat deze rechtsonzekerheid zo klein mogelijk wordt gemaakt. Het nieuwe Boek 10 van het BW, waarover wij het nu hebben, kan en zal zeker als basis dienen voor een ook voor de jurist die geen IPR-specialist is toegankelijker en inzichtelijker Nederlands internationaal privaatrecht.

Ik heb nog een aantal vragen. Misschien kan de minister een nadere toelichting geven op terminologie in het wetboek die toch wat uiteenlopend is. Ik doel op het volgende. In artikel 11, waar het gaat over de minderjarigheid en de bekwaamheid om rechtshandelingen te verrichten, wordt gesproken over het begrip "gewone verblijfplaats". We komen dat ook in andere artikelen tegen, te weten de artikelen 15 en 16. Maar in artikel 17 is sprake van "woonplaats en/of verblijfplaats". Wat is hiervan de achtergrond, en heeft dit verschillende juridische bedoelingen?

Er is niet gekozen voor een alomvattende regelgeving van het internationale privaatrecht. Boek 10 van het BW zal voornamelijk regels van conflictrecht bevatten. Regels die betrekking hebben op de internationale bevoegdheid van de rechter zijn opgenomen in het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Maar regels met betrekking tot de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken zijn nog niet gecodificeerd in de Nederlandse wetgeving. Ik meen dat de heer Van der Steur daar ook aan refereerde. Ten slotte vraag ik de minister of hij kan aangeven of wordt overwogen om ook die regels te codificeren en te consolideren.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Niet heel veel inhoud van mij vandaag, wel vijf felicitaties.

De eerste felicitatie is gericht aan het adres van de collega van de VVD, die een heel mooie en heel indrukwekkende maidenspeech heeft gehouden, en daarbij toch ook een soort college gaf. Altijd heerlijk! De tweede felicitatie gaat uit naar een groep die wij hier in de Kamer niet heel vaak in het zonnetje zetten, maar die vandaag wel in het zonnetje moet worden gezet: de staatscommissie en alle adviseurs daaromheen, die samen met de minister zo'n ingewikkeld wetgevingstraject hebben vormgegeven. Deze groep trekt alle registers open om het zo goed mogelijk te doen. Wij feliciteren natuurlijk ook de minister, die vandaag in de laatste dagen van zijn ministerschap – hoe lang ze duren weten we niet – dit nog in de Kamer kan behandelen. Wij feliciteren de rechtspraktijk, die met deze wet een veel toegankelijker middel heeft om haar werk goed te kunnen doen. Wij feliciteren de studenten. Toen ik studeerde, wist ik af en toe van gekkigheid niet meer waar ik het zoeken moest. Maar – een inhoudelijke opmerking – collega Van der Steur is een echte civilist, en laat ik nu een echte strafrechtjurist zijn. Het is nu niet helemaal eerlijk meer. Het internationale privaatrecht, in feite veel van het privaatrecht, is namelijk heel erg toegankelijk, want het is allemaal uitgeschreven en uitgewerkt. Echter, toen ik klaar was met mijn proefschrift over medeplegen heb ik een stelling opgenomen die als volgt luidde: "Het is voor het strafrechtelijk wetenschappelijk onderzoek noodzakelijk dat de zeer ontoegankelijke, handgeschreven notulen van de commissie-De Wal, de ontwerper van ons Wetboek van Strafrecht, eindelijk eens worden uitgetypt en gesystematiseerd. Zij vormen immers een bron van onschatbare waarde."

Laat ik vandaag de verleiding niet kunnen weerstaan en de minister eens vragen of daarvan werk kan worden gemaakt. Kan hij, naast het internationale privaatrecht dat nu zo helder, toegankelijk en leesbaar is en naast de stukken van de staatscommissie waarmee we echt handvatten hebben om het recht goed te kunnen gebruiken, de strafrechtjuristen wellicht net zoiets moois in handen geven? Ga eens aan de slag met die heel moeilijke en hanepotenhandschriften van de staatscommissie-De Wal. Geef ons ook daarin een mooi inkijkje!

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Ik sluit mij allereerst graag aan bij de gelukwensen die door u en die tijdens de schorsing zijn uitgesproken aan het adres van de heer Van der Steur. Ik had het genoegen de heer Van der Steur al te ontmoeten in de tijd dat campagne werd gevoerd voor de Tweede Kamerverkiezingen. Toen al heb ik de ontdekking gedaan dat het mogelijk blijkt dat juristen onder elkaar over onderwerpen die de samenleving bezighouden in een goede stijl, ter zake en dus van des temeer betekenis met elkaar van gedachten wisselen. Ik sluit mij ook graag aan bij de woorden van de heer Van der Steur ter herinnering aan onze vroegere collega Philippe Brood. Op het moment van zijn overlijden was ik ook parlementslid. Deze herinnering aan degenen die ons in het parlementaire werk zijn voorgegaan, heeft ons allemaal geraakt.

Dat geschiedenis van betekenis mag zijn voor mensen die naar de toekomst kijken, kwam eigenlijk ook heel mooi tot uitdrukking in de herinnering die de heer Van der Steur, die zelf behalve oud-advocaat ook oud-docent burgerlijk recht is, aan de verschillende fasen van de codificatie van het Nederlands burgerlijk recht opriep, met name aan de jaartallen 1531 en 1838. Ik heb zelf gestudeerd in een fase dat mijn docent burgerlijk recht, professor Pitlo, vooral waarschuwde tegen het nieuw Burgerlijk Wetboek. Ik heb vervolgens daaraan juist mee gestalte mogen geven, in een eerdere periode dan waarin ik dit ambt vervulde, aan de afronding van de totstandkoming en de invoering van het Burgerlijk Wetboek.

Het is wel heel bijzonder dat wij vandaag over Boek 10 spreken. Ik mag dat doen samen met de regeringscommissaris voor het Burgerlijk Wetboek, die zelf ook voorgangers heeft, te beginnen met E.M. Meijers als regeringscommissaris voor het nieuw Burgerlijk Wetboek, zoals dat destijds nog genoemd werd. In de tijd dat Meijers de eerste voorontwerpen voor het nieuw Burgerlijk Wetboek leverde, was er nog maar sprake van negen boeken. "Nog maar" is een relatief begrip, want het aantal van negen boeken is natuurlijk wel heel wat meer dan het aantal boeken dat het oude Burgerlijk Wetboek telde, waarbij je het Wetboek van Koophandel wel moet optellen. Het boek over het recht op de intellectuele eigendom of, zoals dat destijds werd genoemd, het recht op de voortbrengselen van de geest, was gedacht als het eindpunt van de reeks boeken van het Burgerlijk Wetboek. Mijn vader heeft nog deelgenomen aan de beantwoording van de vraagpunten die Meijers toen voorlegde over de inhoud van Boek 9 van het Burgerlijk Wetboek. Dat was voor mij in de levensfase dat ik zelf nog niet kon zeggen dat het recht mij met de paplepel werd ingegoten, want dat zou wel erg vroeg zijn geweest, namelijk begin jaren vijftig. Boek 9 was gedacht als de afronding. Een van de vragen van de heer Van der Steur was hoe het zit met Boek 9. Je zou haast kunnen vragen: lopen we niet te hard met Boek 10? Wie de uitgave van de Nederlandse wetgeving raadpleegt, telt op dit moment immers tot en met 8. Als uw Kamer met dit wetsvoorstel instemt en als de Eerste Kamer haar daarin volgt, komt straks Boek 10. Waar is Boek 9 dan gebleven? Boek 9, waar de vraagpunten van Meijers rond 1950 over gingen, is nog steeds in gedachte en ligt nog steeds in de voornemens – die herbevestig ik bij deze gelegenheid graag – voor de totstandkoming van een volledige codificatie van het burgerlijk recht.

Het recht van de intellectuele eigendom ziet er anno 2010 echter heel anders uit dan toen mijn vader 60 jaar geleden die vraagpunten van E.M. Meijers beantwoordde. Het recht van de intellectuele eigendom was toen alleen nog maar enigszins internationaal geordend in internationale verdragen. Inmiddels is het veel meer Europees en internationaal geworden. Dat heeft ertoe geleid dat de verwachtingen over de inhoud van Boek 9 van het Burgerlijk Wetboek nu anders zijn dan destijds. Het is voor een deel geordend in Europese wetgeving. Er zijn zelfs nog meer wensen voor Europese wetgeving. Ik noem bijvoorbeeld de kwestie van de heffingen op gegevensdragers, een indirecte bijdrage aan de bescherming van de rechten van de intellectuele eigendom. Dat kunnen wij in Nederland, los van de ons omringende landen en los van de andere lidstaten van de EU, eigenlijk niet meer goed regelen.

Daarentegen heeft het auteurscontractenrecht op dit moment veel meer aandacht dan het destijds in de fase van de vraagpunten van Meijers ooit heeft gehad. Daaraan wordt nu op mijn ministerie gewerkt. Inmiddels is een wetsvoorstel in consultatie gegeven. Dat zou zeker deel moeten gaan uitmaken van een Boek 9 van het Burgerlijk Wetboek. Ook het wetsvoorstel met bepalingen over het toezicht op collectieve beheersorganisaties behoort tot de materie die wij nu bij de voorbereidingen voor Boek 9 van het Burgerlijk Wetboek moeten betrekken. Mijn antwoord aan de heer Van der Steur is dus: Boek 9 van het Burgerlijk Wetboek zit nog steeds in de planning. De plannen zien er nu anders uit dan destijds, maar ik denk dat dit een betekenisvol laatste onderdeel van de hercodificatie van het burgerlijk recht kan worden, dat nu vooraf wordt gegaan door Boek 10 over het internationaal privaatrecht.

Boek 10 bevat, naast de titel met de algemene bepalingen, vooral conflictregels. Het geeft aan welk nationaal recht, bijvoorbeeld het Nederlandse, het Duitse of het Engelse recht, toepasselijk is op een internationale rechtsverhouding. Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek mag dan wel nieuw zijn, maar de inhoud is voor het overgrote deel zeker niet nieuw. Dat verklaart ook de door ons ten volle benutte mogelijkheid om in dit tempo, met dit gevoel van zekerheid en met deze hoge graad van consensus – kijk ook naar het zeer instemmende advies van de staatscommissie voor het internationaal privaatrecht – dit boek in ontwerp als wetsvoorstel aan de Kamer voor te leggen. De conflictregels gelden al maar staan nu nog verspreid over veel wetten. Daarin zien wij nog eens hoe betekenisvol de hercodificatie van het burgerlijk recht ook voor het Nederlands internationaal privaatrecht is. Het is gespreid over vele wetten en vele nationale en internationale bronnen en wordt nu samengebracht in een overzichtelijk Boek 10. Het is dus vooral in het belang van een eenvoudige toepassing en een goede toegankelijkheid voor de mensen in de praktijk, waaronder de rechtspraak.

Dit betekent dat wij ervan hebben afgezien om te proberen om ingrijpende wijzigingen aan te brengen. Dat is niet de betekenis van deze hercodificatie. Deze hercodificatie dient ertoe om het Nederlands internationaal privaatrecht toegankelijker te maken.

Na de inwerkingtreding zal Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek uiteraard moeten worden aangepast zodra er ontwikkelingen zijn in de EU-conflictregels en in de conflictregels in verdragen van de Haagse Conferentie voor het internationaal privaatrecht en mogelijk ook naar aanleiding van wensen die in de praktijk naar voren komen. Uiteraard blijven wij ook in deze fase van de behandeling van het wetsvoorstel in de Kamer opletten. Mij is gebleken dat er op een aantal punten van technische aard nog wijzigingen nodig zijn in het voorliggende wetsvoorstel. Daarom stel ik nu een tweede nota van wijziging ter hand. Die heeft absoluut geen choquerende inhoud, maar leidt er wel toe dat er nog een paar retouches worden aangebracht in het wetsvoorstel dat er ligt.

De voorzitter:

Ik zal ervoor zorgen dat die nota alle leden ter hand wordt gesteld en dat hij wordt toegevoegd aan de stukken.

Minister Hirsch Ballin:

De heer Van der Steur heeft gevraagd of ik voornemens ben om op korte termijn een voorstel tot wettelijke regeling van de erkenning en de tenuitvoerlegging van niet-Europese buitenlandse vonnissen aan de Kamer voor te leggen. Er is inderdaad aanleiding tot een modernisering van deze regeling. De heer Van der Steur heeft die dan ook terecht onder de aandacht gebracht. Niet-Europese landen kunnen partij worden bij het Verdrag van Lugano inzake bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging. Vonnissen van rechters uit landen die partij zijn bij het Verdrag van Lugano worden op dezelfde eenvoudige manier erkend en ten uitvoer gelegd in verdragslanden, waaronder Nederland, als vonnissen van rechters van lidstaten van de Europese Unie. Ik teken daarbij nog aan dat ook bij de herziening van de Europese regels inzake erkenning en tenuitvoerlegging in de Brussel I-verordening de vraag aan de orde komt of de erkenning van tenuitvoerlegging van vonnissen uit niet-lidstaten in die verordening moet worden geregeld. Ik verwacht het Commissievoorstel over de herziening van die verordening eind van dit jaar. Op dat moment zal daar dus verdere besluitvorming over kunnen plaatsvinden.

De heer Van der Steur raakte met zijn vraag een thema dat door de heer De Roon is aangesneden. Centraal stond daarbij de vraag of EU-verordeningen nog beter op elkaar kunnen worden afgestemd. Dat is inderdaad wenselijk. Wij hebben daarom in het kader van de onderhandelingen over het vijfjarenplan van de Europese Commissie, het zogenaamde Stockholm Programma, de nadruk gelegd op de noodzaak tot consolidatie van de procesrechtelijke regelingen, met als doelen: overzichtelijkheid en toegankelijkheid. Dit zijn precies de punten die de heer Van der Steur terecht onder de aandacht heeft gebracht. Het rapport dat de Europese Commissie ter uitvoering van het Stockholm Programma aan het opstellen is, zal moeten worden gevolgd door voorstellen voor wetgeving.

Nu ga ik in op de vraag van de heer Van der Steur over artikel 135, lid 2 van Boek 10. Dat is gebaseerd op artikel 10 van de Wet conflictenrecht goederenrecht die wederom een codificatie van het Hansa-arrest van de Hoge Raad uit 1997 was. Artikel 10:135 wijst het toepasselijke recht aan op de goederenrechtelijke aspecten van de cessie. Die regel is conform de beslissing van de Hoge Raad in de Hansa Chemiezaak uit 1997 volgens mijn gegevens. De heer Van der Steur verwees hier ook al naar. Het recht dat toepasselijk is op de overeenkomst tot cessie bepaalt ook de goederenrechtelijke aspecten van de cessie tegenover anderen dan de cedent, de cessionaris en de debiteur. Partijen kunnen het toepasselijke recht op de overeenkomst tot cessie wel zelf kiezen, maar het gekozen recht beheerst dan ook de cessie of de verpanding zelf. Het is nog niet gelukt om in de Rome I-verordening een regel op te nemen over deze vragen. De overeenkomst blijft dus leidend. Het is denkbaar dat de Europese Commissie in dit kader met nadere voorstellen komt. Wij zullen die te zijner tijd beoordelen.

De heer De Roon heeft een vraag gesteld over de handelingsonbekwaamheid en de gewone verblijfplaats in artikel 11 en de woonplaats- of verblijfplaats in artikel 17. Hij legde terecht de vinger op dit verschil. Het is te verklaren uit de verdragen die gecodificeerd zijn in Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek en de wetten die inmiddels tot stand zijn gekomen ter uitvoering van die verdragen. Die begrippen hebben dus niet exact dezelfde betekenis, door de verschillende verdragsrechterlijke context. Dit verklaart waarom wij het verschil in terminologie in Boek 10 hebben moeten overnemen. De codificatie van de jurisprudentie, waar de heer De Roon ook op wees, blijft uiteraard van belang bij de verdere ontwikkeling van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek.

Mevrouw Van Toorenburg vraagt naar de codificatie van het strafrecht, een materie die haar en mij al langer bezighoudt. De toegankelijkheid van het strafrecht zou inderdaad ook kunnen worden bevorderd door de historische bronnen die teruggaan tot de tijd van de staatscommissie-De Wal toegankelijker te maken. Tja, de Koninklijke Bibliotheek is inmiddels bezig met digitaliseringsprojecten over de periode 1940-1945. Daar hebben wij enige discussie over gehad, die trouwens ook tot een gemeenschappelijke conclusie heeft geleid. Ik weet niet of de Koninklijke Bibliotheek vanuit die periode naar de recentere of de oudere geschiedenis werkt. Ik zal haar, met een knipoog en in het belang van de kennis van de historische bronnen van het strafrecht, de suggestie doen om naar de vroegere geschiedenis te kijken en dus naar de staatscommissie-De Wal.

De heer Recourt (PvdA):

De vragen van de PvdA zijn in een eerdere fase van het proces beantwoord. Mij rest niets anders dan beide heren en eenieder die achter hen staat en voor hen heeft gewerkt te bedanken om een weerbarstige materie wat minder weerbarstig te maken. Mijn complimenten.

Minister Hirsch Ballin:

Hartelijk dank. Ik betuig graag mijn dank aan de heer Recourt voor deze opmerking, die ik graag tot de mijne maak in het besef van een periode van intense samenwerking over een totaal van acht en een half jaar met de regeringscommissaris en zijn collega's en de zeer gewaardeerde en zeer professionele medewerkers op het gecompliceerde terrein van het burgerlijk recht.

De heer Van der Steur sprak eerder van een Kamer die eieren legt. Ik vond het een eerst merkwaardige beeldspraak in de maidenspeech van de heer van der Steur. Een haan die eieren legt. Het woord "maidenspeech" is echter ook een merkwaardige beeldspraak voor een man als de heer Van der Steur! Aangezien "Kamer" een vrouwelijk woord is, lijkt mij het leggen van eieren toch op zijn plaats.

De voorzitter:

Ik dank de minister. Ik dank de leden voor de hoffelijkheid die is getoond in de richting van de minister.

Ik geef het woord graag aan de regeringscommissaris, mr. P. Neleman.

De heer Neleman:

Voorzitter. Ik denk niet dat ik nog inhoudelijke vragen te beantwoorden heb.

Ik herhaal graag in deze openbare vergadering wat ik tegen de heer Van der Steur persoonlijk heb gezegd. Ik feliciteer en complimenteer hem met zijn mooie en juridisch doorwrochte toespraak. Ik hoop dat wij ons in dit verband of in een ander verband, bij voorkeur over juridische onderwerpen, nog vele malen zullen ontmoeten.

Tot op zekere hoogte is dit een historisch moment. Het Burgerlijk Wetboek is nog niet helemaal af. De stap die nu wordt gezet, is echter buitengewoon belangrijk. Ik ben daar dan ook zeer verheugd over.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de heer Neleman voor zijn bijdrage. De stemmingen zijn volgende week dinsdag.

De vergadering wordt van 12.01 uur tot 14.15 uur geschorst.

De voorzitter:

Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven