Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | nr. 64, pagina 5598-5623 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | nr. 64, pagina 5598-5623 |
De voorzitter:
Ik heet de minister van harte welkom. Er is een spreektijd van drie minuten per fractie afgesproken.
De heer Ormel (CDA):
Voorzitter. Wij spreken wederom over de Oostvaardersplassen, ons "jurassic park" op de bodem van de voormalige Zuiderzee. De Oostvaardersplassen zijn een prachtig natuurgebied, maar er lopen te veel grote grazers in een gebied dat wordt afgesloten door een spoorlijn, hekken en een zeedijk.
Helaas heeft een Kamermeerderheid vorig jaar een CDA-motie verworpen waarin werd opgeroepen tot preventieve aantalregulatie, het beheer van dit aantal dieren. Door het verwerpen van deze motie is er helaas deze winter wederom sprake van ernstig dierenleed. Een Kamermeerderheid was voorstander van het doodschieten van dieren na een ernstige lijdensweg, een "genadeschot", zo las ik op de site van de Partij voor de Dieren. Uit beelden vanuit het gebied en waarnemingen van vele burgers blijkt dat zelfs dit onvoldoende en te laat gebeurt. Wij zien nu beelden van dieren die uit zwakte te water raken en verdrinken, van dieren die zwabberend en uitgemergeld rondlopen en van dieren die nauwelijks weglopen als je in de buurt komt. Als een boer zijn koeien zo in de wei zet – en dat doet een boer niet – krijgt hij een forse boete. De internationale onderzoekscommissie ICMO adviseerde om eerder over te gaan tot afschot van ernstig lijdende dieren. De CDA-fractie constateert dat hier te lang mee wordt gewacht en verlangt dat de minister de opdracht geeft om in een eerdere fase dieren uit hun lijden te verlossen. Wij verwachten op dit punt een toezegging van haar.
Deze ernstig lijdende dieren zijn het topje van de ijsberg. Herkauwers die geen beschikking hebben over ruwvoer krijgen te maken met een fatale verstoring van de penswerking waardoor ze onderkoeld raken, lethargisch worden en gedesoriënteerd raken. Het lijkt erop dat wij nu aan het begin van de lente zitten als wij naar buiten kijken, maar dat is juist de gevaarlijke periode. De penswerking is totaal verstoord. Als vervolgens het jonge gras wordt opgegeten, ontstaat een totale pensverstoring, die in de komende maand zal leiden tot nog grotere sterfte. Het is niet voor niets dat deze dieren naarstig op zoek zijn naar vezels om hun pens en hun darmkanaal aan het werk te houden. Maar het laatste boompje is nu ongeveer kaalgevreten.
De CDA-fractie is op zich een tegenstander van bijvoederen, omdat dit het probleem alleen verlegt naar de volgende winter. Maar er is nu wel sprake van ernstig dierenleed. Wij kunnen verwachten dat dit in de komende maand nog veel ernstiger zal worden. Structureel zijn wij een voorstander van preventieve aantalregulatie. Wij hopen dat hier nu, door schade en schande wijs geworden, een Kamermeerderheid voor te vinden zal zijn.
De voorzitter:
Wilt u afronden?
De heer Ormel (CDA):
Ik rond af.
Vanwege dit lijden van deze dieren vinden wij dat er nu wel extra vezels in de vorm van schraal hooi gegeven moeten worden. Als je A zegt, moet je B zeggen: schraal hooi geven in combinatie met preventieve aantalregulatie; het einde dus van dit langjarige dierexperiment in de Oostvaardersplassen, op de Veluwezoom of in de spoor A-gebieden.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
De zorgen over de vraag of er genoeg menskracht van Staatsbosbeheer in het gebied aanwezig is om de dieren goed in de gaten te houden en de afspraken na te komen om ze tijdig uit hun lijden te verlossen, worden gedeeld door de fractie van de Partij voor de Dieren. Ik maak echter bezwaar tegen de stelling die de CDA-fractie hier poneert, dat er onvoldoende ruwvoer aanwezig zou zijn in het gebied. Dat is één.
Ten tweede gaat het in de aanbevelingen over het ICMO-advies ook over het vergroten van het gebied en het creëren van beschutting. Nu wil het geval dat het Hollandse Hout daarvoor heel goed in aanmerking kwam. In bebost gebied zouden de dieren beschutting kunnen vinden. Wie heeft dat tegengehouden in de gemeente Lelystad? Dat was de partij van de heer Ormel. Als hij hier een verhaal houdt over dieren die zo te lijden hebben en onderkoeld raken, vraag ik mij af waar het CDA was toen de mogelijkheid er was om de dieren meer beschutting te geven.
Ten derde pleit de heer Ormel namens het CDA voor preventief afschot. Kan hij uitleggen wat dit de dieren helpt, als de ervaring leert dat op de Veluwe, waar volgens dat model de helft van de edelherten en drie kwart van de zwijnen wordt afgeschoten, het aantal afgeschoten dieren ieder jaar groeit? Is dat dan diervriendelijk?
De voorzitter:
Ik vraag de leden om geen betoog te houden, daarvoor hebben zij hun eigen spreektijd.
De heer Ormel (CDA):
Met alle respect, niet alleen grote herkauwers zakken van ellende door de hoeven. Als ik mevrouw Ouwehand zo hoor, zakt de Partij voor de Dieren ook door haar hoeven. Ik vind het onbegrijpelijk dat mevrouw Ouwehand voor het genadeschot is en er dus voor is om de dieren eerst te laten lijden en ze dan dood te schieten in plaats van het aantal te reguleren. Dat reguleren van het aantal kan ook op andere manieren dan alleen afschot. Ik ben niet voor schieten, ik ben er wel voor om het aantal te reguleren. Als dit moet met behulp van het geweer, dan moet dat. Er zijn echter ook andere methoden, zoals immunocontraceptie. Mevrouw Ouwehand wil aan dat alles niet denken. Ik vind dat onbegrijpelijk. Ik vind dat de Partij voor de Dieren hier haar ware gezicht laat zien.
Mevrouw Ouwehand zegt terecht dat de CDA-fractie tegenstander is van uitbreiding van het gebied. Wij leven in een overbevolkt land, het is een prachtig natuurgebied dat je moet beheren. Als wij dat uitbreiden met 500 ha, 1000 ha, 1500 ha of noem maar op, wat denkt mevrouw Ouwehand dan wat er gebeurt met de dieren? Dan breidt het aantal zich uit en dan hebben wij over twee jaar hetzelfde probleem, alleen in nog grotere mate en met nog meer dierenleed.
En ten slotte, wij hebben te maken met een financiële crisis in dit land en een tekort van 29 mld. Denkt mevrouw Ouwehand echt dat het realistisch is nu nog te denken over massaal grond aankopen voor robuuste verbindingszones? Nee dus. Wat dat betreft zullen wij de tering naar de nering moeten zetten en zullen wij ook het beleid ten aanzien van het dierenleed hierop moeten aanpassen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik rond maar af met een opmerking, want ik krijg duidelijk geen antwoord op mijn vragen.
De heer Ormel (CDA):
U wilt ze niet horen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Als er een partij is die haar ware gezicht laat zien, is het wel het CDA. Dat stuurt jagers naar het gebied om te kijken hoe slecht het gaat met de dieren. Het is het CDA dat pleit voor afschot van wolven, ganzen, herten, vossen en noem maar op. Het gaat de heer Ormel om een jagerslobby. Zeg dat dan gewoon eerlijk.
De heer Ormel (CDA):
Met deze opmerking slaat mevrouw Ouwehand helemaal de plank mis. Denkt zij echt dat het jagen is om dieren die daar ellendig rondlopen, af te schieten? Dat is geen jacht. Dat is beheer, dat is voorkomen van dierenleed. Daar loopt de Partij voor de Dieren voor weg. Dat is het ware gezicht.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
Het is fantastisch dat de CDA-fractie nu tot inkeer komt en dat de heer Ormel spreekt over aantalregulatie. Daar was hij al voor, maar hij is ook voor bijvoeren. Waarom heeft zijn fractie, om veel dierenleed te besparen, in januari niet ingestemd met een motie waarin toen al werd gevraagd om te beginnen met bijvoeren?
De heer Ormel (CDA):
Ten eerste was het in januari te vroeg en nog niet duidelijk dat wij de hele maand februari met ernstig vriezend weer te maken zouden hebben. Wij hebben te maken met een niet uitzonderlijke winter, maar gezien het laatste decennium met toch een redelijk strenge winter.
Ten tweede waren wij toen niet voor structureel bijvoeren zonder daarbij preventieve aantalregulatie in te voeren. Dat zeg ik vandaag ook. Wij zijn nu, gezien de extreme situatie op dit moment en het te verwachten ernstige dierenleed in april, voor bijvoeren, niet van energie in de vorm van suikerklontjes, maar van schraal hooi om de structuur in de pens weer de gelegenheid te geven om normaal te functioneren. Dit echter wel in combinatie met preventieve aantalregulatie.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
Er lag toen een motie voor over draagkracht en afstemming van de populatie op het gebied. Daar hebt u voorgestemd.
De heer Ormel (CDA):
Die heb ik meegetekend.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
Ja, maar er lag ook een motie om bij te voeren. Dat was een en-enverhaal. Het is erg jammer dat er zo veel dieren hebben geleden en dat u toen niet bereid was alvast in te grijpen. Ik blijf dat ontzettend jammer vinden.
De heer Ormel (CDA):
Mijnheer de voorzitter. Mevrouw Snijder heeft een motie ingediend die ik zelfs heb meegetekend namens de CDA-fractie. Vorig jaar heb ik een motie ingediend over preventieve aantalregulatie die door haar is meegetekend. Tot nu toe was daar geen Kamermeerderheid voor. Laten wij de partijpolitiek opzij zetten in het belang van het dier en laten wij toch hopen dat er vandaag een meerderheid komt om een eind te maken aan dit dierexperiment en om te zeggen dat wij nu kunnen bijvoeren, want het is nu nodig, in combinatie met de afspraak dat wij het aantal dieren in de spoor A-gebieden gaan reguleren. We praten nu over de Oostvaardersplassen, maar dit geldt ook voor de Veluwezoom.
De heer Cramer (ChristenUnie):
Voorzitter. Ondanks dat het een spoeddebat is en de emotionele beelden groot zijn, denk ik dat het nodig is om te proberen de inhoud goed zuiver te houden. Er is een experiment vastgesteld dat geëvalueerd moet worden. Ik hoor collega Ormel eigenlijk zeggen: die evaluatie, dat zal me wat, we moeten nu gewoon het experiment beëindigen en we moeten over naar aantalregulatie en naar bijvoering met ruwvoer. Toch is het een proef waarmee we Kamerbreed hebben ingestemd. Aan het begin was al duidelijk dat er 30% sterfte zou kunnen optreden en daar zitten we niet boven. Het is een wat lugubere discussie, maar voor de zuiverheid vind ik wel dat wij deze nodig hebben. Op dit moment is de sterfte niet meer dan die 30%. Wij hebben met ons allen een experiment met weliswaar grote aantallen, maar de vraag is of de heer Ormel zegt dat dit experiment hem gestolen kan worden, zonder dat we het grondig geëvalueerd hebben.
De heer Ormel (CDA):
Voorzitter. Ik waardeer de interruptie van de ChristenUnie. Ik ben het ermee eens dat wij zorgvuldig moeten zijn, maar ik constateer ook dat er sprake is van een enorme overpopulatie. De Raad voor Dieraangelegenheden heeft gezegd dat het draagvlak van de Oostvaardersplassen 1500 grote grazers is. Dat zijn er nu 4000 min de 650 die inmiddels gestorven zijn. Verder heeft het ICMO een aantal aanbevelingen gedaan. Een van die aanbevelingen wordt in onvoldoende mate opgevolgd, namelijk dat de dieren op tijd uit hun lijden moeten worden verlost. Wij zien de beelden dat dit in onvoldoende mate gebeurt. Een andere aanbeveling waar het ICMO van uitgaat, is dat dit een voorbereiding is voor een soort robuuste verbindingszone, waarbij de dieren in grote aantallen kunnen wegvluchten uit dat gebied. Dat blijkt een illusie te zijn. We zitten nu met de realiteit dat dit een afgesloten gebied is, op zichzelf prachtig, maar dat die robuuste verbindingszone er niet zal komen. Laten we daar duidelijk over zijn. Dat betekent dat we moeten zeggen dat we wat moeten doen aan het extreme dierenleed dat op dit moment plaatsvindt, willen we niet dat dit de komende maand helemaal uit de hand loopt. Als we er wat aan doen, gaan er minder dieren dood. Dan zullen we ook moeten inzien dat we een of andere vorm van aantalregulatie zullen moeten toepassen. Ik ben het ermee eens dat we dat ordentelijk moeten doen. Ik wil dan ook in tweede termijn een motie indienen waarin ik oproep om de commissie een jaar eerder bij elkaar te laten komen om deze, uitgaande van deze gegevens, daarover advies te laten geven.
De heer Cramer (ChristenUnie):
Voorzitter. Collega Ormel gebruikt heel veel woorden om te zeggen dat hij zijn conclusie toch al heeft getrokken. Ik worstel ermee dat wij willens en wetens iets in gang hebben gezet, zoals ik straks ook zal zeggen. De heer Ormel zet twee deskundige instanties tegenover elkaar, namelijk de Raad voor Dierenaangelegenheden en het ICMO, maar volgens het ICMO moet rekening worden gehouden met een mortaliteit van misschien wel 30%. Die doet zich nu voor. Waarom zegt de heer Ormel dan nu dat het voor hem toch klaar is? Dat heb ik collega Ormel immers horen zeggen.
De heer Ormel (CDA):
Het is niet nieuw dat ik dit namens de CDA-fractie zeg. Verleden jaar heb ik een motie ingediend, waarin ik, toen al, vroeg om preventieve aantalregulatie. Als die motie toen een Kamermeerderheid had gekregen, hadden wij nu dit dierenleed niet gehad. Met het oproepen tot preventieve aantalregulatie geef ik aan dat ik dit experiment niet praktijkwaardig acht in het gebied van de Oostvaardersplassen. Dat stelt het ICMO eigenlijk ook. Laten wij constateren dat het plaatje dat het ICMO voor ogen heeft, nu geen realiteit is, terwijl de dieren zich daar wel bevinden. Die conclusie is een politieke conclusie die wij hier moeten trekken. Daarom zeg ik dat wij het experiment moeten beëindigen.
De heer Dibi (GroenLinks):
De heer Ormel zegt eigenlijk dat hij voorstander is van preventief afschieten en bijvoeren. Ik kan me vergissen, maar volgens mij zijn dat de klassieke maatregelen die jagers altijd voorstaan. Op de Veluwe worden deze maatregelen ook toegepast; daardoor zijn er jaarlijks meer dieren. Geeft de heer Ormel met zijn voorstellen jagers geen ruim baan om ook in de Oostvaardersplassen lekker te keer te gaan?
De heer Ormel (CDA):
De geachte afgevaardigde Dibi zei zelf al dat hij zich mogelijk vergist. Ik kan melden dat dit inderdaad het geval is. Ik houd geen lobby voor de jacht, hoe komt hij erbij! Ik houd een lobby voor preventieve aantalregulatie en tegen dierenleed. Misschien vindt GroenLinks het prettig om dieren af te schieten na een lijdensweg, maar wij willen die lijdensweg voorkomen. Wij willen het aantal dieren beheren, zoals dat in heel Nederland gebeurt. Het gaat om reeën, hazen, konijnen et cetera. Als wij niets doen, loopt het uit de hand. Zo gaat dat in een dichtbevolkt land. Wij vinden dat in de spoor A-gebieden hetzelfde moet gelden als in de rest van prachtig, natuurlijk Nederland, dat zo prachtig blijft omdat we het beheren. Anders wordt het een tuin met brandnetels, zoals we die bij sommige grachtengordelhuizen aan de achterkant kunnen gewaarworden.
De heer Dibi (GroenLinks):
Het is een verademing dat het CDA het argument van dierenwelzijn een keer bovenaan plaatst. Als het gaat om de vee-industrie, waar dieren nog veel meer lijden, in nog veel grotere aantallen, dan hoor ik de heer Ormel nooit. Ik verwees naar de Veluwe, waar hetgeen hij voorstelt eigenlijk al plaatsvindt. Daar zie je dat het aantal dieren toeneemt. Het lijkt dus alsof de heer Ormel jagers ruim baan geeft.
De heer Ormel (CDA):
Dit lijkt wel een discussie tussen doven. Ik roep de heer Dibi op om boven zijn stedelijke mentaliteit uit te stijgen. Hij moet eens inzien dat wat bijvoorbeeld in Het Nationale Park De Hoge Veluwe gebeurt, prachtig is. Vele mensen, ook Amsterdammers, kunnen daar van de natuur genieten. De aantallen dieren worden daar beheerd, niet door plezierjagers, maar door professionele werknemers. Er zijn ook nog andere methoden dan de jacht om het aantal te beheren. Daar staat de CDA-fractie volledig voor open. Ik houd dit verhaal om dierenleed te voorkomen, niet om de jacht te promoten.
De heer Polderman (SP):
Ik kom terug op de discussie tussen de heren Cramer en Ormel, want daarin zegt laatstgenoemde nogal wat. Het was inderdaad een experiment. De heer Cramer zei dat wij dat eigenlijk moeten evalueren en netjes moeten afhandelen. De heer Ormel zei dat hij wel voor zorgvuldigheid is, maar dat het gegeven nu eenmaal is dat de robuuste zones en de hele ecologische hoofdstructuur eigenlijk niet haalbaar zijn; daarbij noemde hij ook de aanstaande bezuinigingen. Begrijp ik de CDA-fractie nu goed, dat zij daarmee definitief afstand neemt van het hele concept van de ecologische hoofdstructuur en de handdoek in de ring gooit? Zegt zij eigenlijk dat natuur nu eenmaal niet haalbaar is in Nederland, althans niet op een natuurlijke manier, en dat de verbindingszones nu eenmaal niet haalbaar zijn? Moeten wij dan maar genoegen nemen met "tupperwarenatuur", zoals de heer Graus het noemt? Moeten wij de natuur alleen beheren op de manier waarop het ook op de Veluwe gebeurt? Is dat wat het CDA eigenlijk wil zeggen: dat het afstand neemt van het hele natuurbeleid?
De heer Ormel (CDA):
Het is een illusie om te denken dat wij terug kunnen naar de tijd van de Batavieren en dat wij in boomstammen en gekleed in berenvachten – dat mag ook alweer niet van u – rondvaren. Wij vinden de natuur in Nederland prachtig. Die behoort zonder meer beschermd te worden. De biodiversiteit is gelukkig een stuk beter dan een aantal jaren geleden. Wij moeten echter ook beseffen dat als wij land onttrekken aan andere doelen en het bestemmen voor natuur, dat heel veel geld kost. Dat geld hebben wij niet. Wij moeten hier niet in een soort sprookjespaleis leven. Wij moeten beseffen dat de wereld van vandaag er anders uitziet. Wij moeten daar niet de dieren van de Oostvaardersplassen de dupe van laten worden. Daarom zeggen wij dat het advies van het ICMO vandaag niet kan worden gevolgd. Dat is de realiteit. Als wij met hulp van de SP onze economische rentabiliteit weer een stuk verhogen, dan kan dat in de toekomst misschien wel. Ik roep de SP daartoe op.
De heer Polderman (SP):
Die laatste oproep is gehoord. Wij doen zeker ons best, dat weet u. De heer Ormel maakt echter een karikatuur van de werkelijkheid. Hij spreekt over "terug naar de Batavieren" en over een "jurassic park op de zeebodem" maar dat is allemaal niet aan de orde. De vraag is of wij serieus willen doorgaan met de ecologische hoofdstructuur, inclusief de robuuste verbindingszones, en dit soort natuurexperimenten. Het CDA zegt nu duidelijk: die tijd is voorbij, wij stoppen met het natuurbeleid. Ik neem daar kennis van.
De voorzitter:
Dit is eigenlijk geen vraag.
De heer Ormel (CDA):
Ik geef daar toch graag een korte reactie op.
De voorzitter:
Afrondend en kort alstublieft.
De heer Ormel (CDA):
Ik maak een onderscheid tussen de ecologische hoofdstructuur en de robuuste verbindingszones. Er is een ecologische hoofdstructuur mogelijk zonder robuuste verbindingszones. Laten wij elkaar op het punt van die robuuste verbindingszones recht in de ogen kijken. Waar halen wij het geld vandaan om al die grond aan te kopen en al die ecoducten aan te leggen om al die herten de gelegenheid te geven om te vluchten van die kale toendra van de Oostvaardersplassen? Laten wij blij zijn dat zij daar blijven en laten wij ze daar goed beheren door het dierenleed zo veel mogelijk te voorkomen.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
Voorzitter. Hier staan wij weer, amper twee maanden na het vorige debat over het lijden in de Oostvaardersplassen. Dat is alleen maar erger geworden. Een minister die op aangeven van Staatsbosbeheer een voorstelling van zaken geeft alsof er dit jaar minder dieren sterven, in de trant van "het valt allemaal wel mee". In de eerste drie maanden van dit jaar zijn "maar" 686 dieren doodgegaan en dat is "maar" 17,6%. De minister vergeet dat juist in de komende tijd nog veel dieren dood zullen gaan, van de honger en van totale uitputting. De heckrunderen zullen nog lang niets kunnen eten. De minister weet toch als boerendochter dat koeien lang gras nodig hebben om er met hun tong vat op te krijgen? Als de minister bovendien echt wil vergelijken met vorig jaar, dan moet zij de tijd doortrekken om een wat eerlijker beeld te geven. Vorig jaar stierven er tot 1 mei – dat is niet 68 maar 120 dagen – 941 dieren. Als ik het goed uitreken, gaat dat om 7,84 dode dieren per dag. Ik constateer helaas dat wij nu op over de 10 dode dieren per dag zitten.
De VVD-fractie heeft in het vorige debat aangegeven dat de populatie veel meer in evenwicht dient te zijn met de draagkracht van het gebied. Met de populaties van nu vindt er overbegrazing plaats in de zomer. Er is in januari een motie van mijn hand aangenomen waarin de regering werd gevraagd om de populatie in evenwicht te brengen met de draagkracht van het gebied. Ik constateer helaas dat aan die motie totaal geen uitvoering wordt gegeven. De VVD wenst niet verantwoordelijk te zijn voor het van de honger sterven, en daarmee afschuwelijk lijden, van zo veel dieren. De VVD-fractie spreekt de minister er dan ook op aan dat door het niet uitvoeren van de motie bij haar een verantwoordelijkheid ligt voor het ondraaglijk lijden van vele honderden dieren. De minister blijft geloven in het beleid van Staatsbosbeheer dat alleen gestoeld is op ideologische grondslag waarbij elk maatschappelijk draagvlak ontbreekt. Wij zien de Oostvaardersplassen als een natuurexperiment – zelfs de Partij voor de Dieren noemt het in een reactie zo – waarbij de dieren helaas de tol moeten betalen. De VVD-fractie heeft al vaker gezegd dat niet langer te willen. Gezien de motie wenst zij dit natuurexperiment dan ook onmiddellijk te stoppen.
Wij hebben vernomen dat een van de onderdelen van het faunabeheerplan van de provincie Flevoland de edelherten betreft. Naar mij blijkt, wordt dit beheer – een eerdere afschot, meer beschutting en een lagere stand – niet uitgevoerd. Kan de minister zeggen waarom dit niet als zodanig wordt uitgevoerd?
Van het gebied, dat ooit een prachtig natuurgebied was en is ontstaan omdat het terrein ooit bedoeld was voor industrie die nooit tot ontwikkeling kwam, is helaas niets meer terug te vinden. Er is ledigheid en het is een trieste boel. Dit was een prachtig natuurgebied, dat in de jaren 90 zelfs is aangewezen als Natura 2000-gebied met een groot aantal doelstellingen voor flora en fauna. Heeft de minister zich wel gerealiseerd dat zij in dat kader totaal geen verhaal meer heeft ten opzichte van Brussel? Of worden die doelstellingen zo maar van tafel geveegd? Waar staat de minister voor op het vlak van natuur en dierenwelzijn? Het lijkt ons alleszins de moeite waard om de minister te verzoeken om de evaluatie, die gepland staat voor 2011, naar voren te halen. Wij vragen haar, dit in gang te zetten.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Bij het vorige debat heb ik al gezegd dat het mij altijd verheugt als er zorgen zijn over dierenwelzijn bij de VVD-fractie. De VVD-fractie heeft echter niet bepaald de beste papieren als het gaat om de oplossing. De VVD is toch vooral voor jagen, jagen, jagen. Dat is mijn vraag echter niet. Ik hoorde mevrouw Snijder-Hazelhoff zeggen dat de Partij voor de Dieren dit ook als een onwenselijk experiment heeft aangemerkt. Dat klopt; wij zouden niet voor dit experiment hebben gekozen. Wij vinden echter wel dat wij eerlijk moeten kijken hoe wij moeten omgaan met de dieren die er nu zijn. Ik hoorde mevrouw Snijder-Hazelhoff zeggen dat wij moeten stoppen met het experiment. Waar denkt de VVD-fractie dan aan? Alle dieren afschieten? Alle dieren in veewagens op transport naar de slacht? Hoe had mevrouw Snijder-Hazelhoff dit gezien?
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
Zoals bekend roepen wij al jaren dat moet worden gekeken naar aantalregulatie. Nu is er een motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht om naar de draagkracht van het gebied te kijken. Als je dat goed beheert, hebben wij niet de problemen die wij nu krijgen. Wij hebben dan niet de zorg over het dierenwelzijn, waarvoor mevrouw Ouwehand in dit verband volledig haar ogen sluit.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik moet dus concluderen dat de VVD-fractie het experiment wil stoppen en een en ander wil veranderen in een grote kermistent. Mevrouw Snijder-Hazelhoff pleit hier namelijk voor het Veluwemodel: preventief afschieten met ieder jaar meer dieren die het slachtoffer worden van de plezierjacht, wat dan eufemistisch beheerjacht wordt genoemd. Zij pleit dus voor een kermistent.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
Dat zijn de woorden van mevrouw Ouwehand. Zij noemt dus het beheer in heel Nederland, dat met maatschappelijk draagvlak is vastgelegd in alle faunabeheerplannen van alle provincies, een kermis. De VVD is ervoor om de dieren die bij ons in de samenleving leven goed te beheren en niet te laten lijden zoals mevrouw Ouwehand nu doet.
De heer Cramer (ChristenUnie):
Ik wil collega Snijder toch een vraag voorleggen over dierenwelzijn. Volgens mij zet zij dat nu ten onrechte in de schijnwerpers. Is zij het met mij eens dat, als het experiment zou zijn gedaan met een maximum van bijvoorbeeld van 1500 dieren, er dan ook dieren in het wild waren omgekomen door zaken zoals territoriumgedrag en ziekte, en er dan dus ook gewoon sterfte was opgetreden? Laten wij eerlijk zijn: de natuur is harder dan wij als westerse mens zouden willen.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
De heer Cramer heeft een punt: de natuur is veel harder dan wij misschien wel zouden willen. Wij moeten ons echter wel realiseren – volgens mij doet de heer Cramer dat ook – dat wij dit gebied omheind hebben. Wij suggereren dat wij 5000 ha hebben met ongeveer 5000 dieren. In werkelijkheid hebben wij echter amper 2000 ha waarop 5000 dieren rondlopen. Die intensiviteit kan nergens in Nederland. Daarvan zijn dieren de dupe. Zij kunnen niet uit de omrastering. Mijnheer Cramer, u woont in Flevoland, ik woon in een heel ander gebied. Daar hebben reeën deze winter ook honger geleden, maar die kunnen zich wel verplaatsen. Zij kunnen gelukkig af en toe in een tuin struinen. Daarmee is zeker niet iedereen blij, maar zij kunnen wel op zoek naar voedsel. U hebt op de foto's gezien dat deze dieren geen kant op kunnen; zij kunnen alleen nog de basten van de bomen halen. U hebt gezien hoe armzalig zowel de bomen als de dieren eruit zien. Je kunt eigenlijk bij alle dieren de ribben tellen en uiteindelijk zullen zij sterven.
De heer Cramer (ChristenUnie):
Het is toch wel redelijk emotioneel als wij praten over de basten van de bomen halen en de ribben tellen. Dat zul je altijd zien bij dieren die in het wild leven, ook op de Veluwe. De hertenpopulatie is daar aan het einde van de winter ook sterk vermagerd. Ik houd collega Snijder voor dat dit in de natuur ligt besloten. Zij spreekt over de basten van de bomen eten, maar dat is iets wat hoort bij het op peil houden van hun darmwerking. Dat is mij tenminste geleerd. Wij moeten dus oppassen met het opwekken van emotiebeelden ten opzichte van wat wij willen. Het gaat mij erom dat mevrouw Snijder suggereert dat er met een kleinere populatieomvang geen dierenleed zou zijn, of meer dierenwelzijn. Ik wil in alle oprechtheid in dit debat helder hebben dat wij moeten oppassen voor emotie. Als wij dieren accepteren in de natuur, accepteren wij ook een vorm van sterfte die zal optreden. Dat hoort er wel bij.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
Mijnheer Cramer, u vindt het toch niet acceptabel dat wij zo veel dieren opsluiten in een bepaald gebied? U vindt het toch niet acceptabel dat alle bomen zijn kaalgevreten? Hier en daar hebben beesten behoefte aan wat stukken bast, maar niet in die mate. Luistert u maar eens naar een aantal hoogleraren en luistert u maar eens naar een aantal mensen die zich echt hebben verdiept in de ecologie, zowel van het dier als de natuur. Die zeggen allemaal dat dit uit de klauwen is gelopen; de staat van het gebied en de toestand waarin de dieren verkeren, komt nergens ter wereld in deze mate voor. Dan gaat het vooral om de hoeveelheid dieren. Als er in de zomer een populatie is die meer in evenwicht is met de voedselvoorraad, dan kan die ook winter door; dan staan zij er beter voor.
De heer Dibi (GroenLinks):
Mevrouw Snijder zei zojuist dat de dieren opgesloten zitten in dat gebied. Eén van de aanbevelingen van het ICMO was juist dat wij dit gebied met spoed groter moeten maken, zodat de dieren kunnen migreren en op zoek kunnen gaan naar voedsel. Mevrouw Snijder heeft dit altijd tegengehouden, dus waar heeft zij het nu eigenlijk over?
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
De VVD-fractie heeft altijd gezegd dat de dieren even ruimte zullen krijgen als wij het Horsterwold van iets meer dan 1000 ha erbij aansluiten. Dan zullen de dieren het even beter doen, maar de populatie zal zich aanpassen en opnieuw even groot zijn. Ook daar houdt het namelijk op. Elke afrastering zorgt voor dierenleed. Dat gebeurt altijd als je dieren opsluit.
De heer Dibi (GroenLinks):
Daarom was het juist niet de bedoeling om ze op te sluiten in dit gebied, maar om er een groter gebied van te maken, zodat je op een gegeven moment die dieren op zoek kunt laten gaan naar voedsel. Mevrouw Snijder maakt nog steeds niet duidelijk waarom zij dat altijd heeft tegengehouden. Dan zou de situatie waarover wij vandaag spreken voor haar wellicht minder schrijnend zijn.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
Mijnheer Dibi, u denkt wel heel eenvoudig. Ik heb al gezegd dat er nu 2000 ha is. Als wij daar 1000 ha aan toevoegen, dan hebben de beesten het even beter. Over twee jaar zitten wij echter met precies hetzelfde dilemma. Gaat u maar ervan uit dat de beesten echt niet door heel Nederland zullen zwerven. Uiteindelijk is het Horsterwold alleen maar bedoeld voor de edelherten en niet voor de heckrunderen en de paarden. Daar houden wij dus een probleem. Mijnheer Dibi, als u dat wilt, dan leg ik dat echt bij u op het bordje.
De heer Waalkens (PvdA):
Toen wij besloten om een zelfregulerend natuurgebied van de Oostvaardersplassen te maken, hebben wij de deskundigheid uit de hele wereld naar Nederland gehaald om dat mee te begeleiden en dat experiment op te zetten. Een van de aanbevelingen was om pas echt fors in te grijpen bij een sterfte boven de 30%. Wij zijn er onder een aantal voorwaarden mee akkoord gegaan om dit experiment op die manier uit te voeren. Dat was natuurlijk een cruciaal besluit. Komt u nu tot de conclusie dat wij in Nederland geen zelfregulerend natuurgebied kunnen inrichten, ook niet onder de huidige voorwaarden? U accepteert dus geen sterfte in een natuurgebied?
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
Laat ik allereerst zeggen dat de VVD-fractie altijd kanttekeningen heeft geplaatst bij het ICMO-rapport en bij het besluit van toen. Wij hebben daar niet volop ja tegen gezegd. Er was geen meerderheid die het toen anders wilde. Helaas, moet ik zeggen. Wij hebben ons altijd verzet tegen een vergroting en we hebben altijd aangegeven dat een vergroting van het gebied zoals het ICMO die voorstond, absoluut geen oplossing zou zijn. Natuurlijk moeten wij ook accepteren dat in de natuur dieren doodgaan, maar dat hoeft niet op de wijze zoals het nu gebeurt. Wij vinden dat in Nederland een gebied van 5000 c.q. 2000 ha met zo'n grote populatie dieren niet acceptabel is. Dat kan niet hier in Nederland en daar mogen we de ogen niet langer voor sluiten.
De heer Waalkens (PvdA):
Als u zegt dat u sterfte accepteert in dat zelfregulerende gebied of in de natuur ...
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
In de natuur, zei ik.
De heer Waalkens (PvdA):
... in de natuur, dan kun je dat actief doen, maar je kunt het ook reactief doen. U twijfelt dus aan de integriteit van het beheer en aan het nakomen van de afspraken door Staatsbosbeheer. U twijfelt dus aan de integriteit van de beheerders in dat gebied waar wij er afspraken over hebben gemaakt dat de dieren uit hun lijden worden verlost, voordat ze helemaal door hun hoeven zakken.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
U twijfelt daar misschien aan. Ik twijfel niet meer. We hebben hier afgesproken dat er eerder zou worden ingegrepen, dat dieren niet zouden lijden. Ik vraag mij werkelijk af of dat nu gebeurd is. Alle beelden die ik heb gezien, tonen alleen maar dieren die doodgaan. Ik heb ze niet met een genadeschot uit hun lijden verlost zien worden. Ze hebben in mijn ogen veel te lang geleden, laat ik dat helder vooropstellen. Wij hebben ons altijd op dat standpunt gesteld. De grote vraag is of we in dit gebied kunnen doorgaan met de huidige wijze van beheer. We staan hier niet voor de eerste keer. We staan hier voor de zoveelste keer en voor ons is nu de grens bereikt.
De heer Polderman (SP):
Voorzitter. Weer een debat over de Oostvaardersplassen. Nog maar een paar weken geleden voerden wij er ook al een. Wat is er sindsdien veranderd? We zijn een paar weken verder, dus zal een aantal dieren het niet gehaald hebben en dus is er nu een x-aantal dieren minder. Is dat erg? Is de manier waarop deze dieren aan hun einde zijn gekomen, erg? Dat zijn de twee vragen waar wij vanmorgen een antwoord op moeten geven.
Over enkele weken neemt een groot deel van deze Kamer afscheid en daarmee verdwijnt een deel van het collectief geheugen van de Kamer. Toch hoop ik niet dat wij elke winter enkele keren dit debat gaan doen. Laten wij een beetje leren van eerdere debatten. Meerdere keren voerde de Kamer ditzelfde debat en het kwam zelfs tot een rechtszaak. Op 15 februari 2007 deed het gerechtshof hier in Den Haag uitspraak in hoger beroep in de rechtszaak die de Dierenbescherming tegen de Staat en Staatsbosbeheer had aangespannen over vermeende dierenmishandeling in de winter van 2005. Het zou goed zijn als de Kamer een beetje historisch besef toonde bij het aanvragen van dit soort spoeddebatten.
Het is daarom met instemming dat ik de huidige nestor van onze Kamer, de heer Van der Vlies, wil citeren die in ons laatste debat over dit onderwerp op 28 januari zei dat de Kamer soms wel moet gaan over de wat-vraag, maar niet altijd over de hoe-vraag. Dát er fatsoenlijk beheer moet zijn in de Oostvaardersplassen is iets wat wij als Kamer moeten eisen, maar ten aanzien van de vraag hoe dat er precies uit moet zien, past ons enige terughoudendheid. Wij constateren namelijk twee stromingen in ecologenland over het beheer van de dieren in de Oostvaardersplassen. De ene stroming zegt: beheer het gebied net als in de Veluwe en andere gebieden inclusief bijvoederen en inclusief jacht. De andere stroming zegt: laat de natuur haar gang gaan. Ik vat het maar even kort door de bocht in mijn eigen woorden samen.
De Oostvaardersplassen worden beheerd volgens de laatstgenoemde methode, dus laat men de natuur haar gang gaan. Daar is niet iedereen het mee eens. Het steunt echter wel op eerdere besluiten die in deze Kamer zijn genomen. Wij hebben daar meerdere debatten over gevoerd en er zijn zelfs rechtszaken over geweest. Er is ook een internationale commissie om advies gevraagd en die heeft uitvoerig rapportage gedaan, het zogenaamde ICMO-rapport. Een van de afspraken is dat onnodig lijden voorkomen moet worden en dat dieren die verzwakt zijn en het niet zullen redden, op tijd worden afgeschoten. Dat heet het predatormodel en is later nog aangescherpt tot het verbeterde predatormodel. Dieren krijgen een genadeschot als duidelijk is dat zij niet zullen overleven. De afspraak is dat 90% van deze te zwakke dieren zo aan hun einde wordt geholpen om op die manier onnodig lijden te voorkomen. Kan de minister bevestigen dat Staatsbosbeheer in deze extreem lange en koude winter die 90% waarmaakt?
Natuurlijk is het hartverscheurend als via de camera het lijden en zelfs het sterfproces van deze aaibare wilde dieren wordt getoond. Je moet een hart van steen hebben, als je daar niet gevoelig voor bent. De natuur is nu eenmaal wreed mooi en dood hoort bij de natuur en bij het leven. Binnenkort is het weer voorjaar en dan zal alles uitbotten en weer gaan groeien. Wat een verspilling is dat! Hoeveel jonge vogels zullen het einde van de zomer niet halen? Zal de zeearend weer broeden en voedsel voor zijn jongen kunnen vinden? Is het niet een beetje hypocriet om dat allemaal fantastisch te vinden en niet toe te staan dat er kadavers in het onderhavige gebied liggen?
Wij hebben jaren geleden besloten, deze Oostvaardersplassen op deze natuurlijke manier in stand te houden en te beheren. Ik wil graag de oproep doen om ook in zekere zin een betrouwbare overheid te zijn en niet iedere keer onze eigen besluiten ter discussie te stellen.
De heer Ormel (CDA):
Vindt de SP het "natuur" als wij spreken over een beperkt gebied, afgesloten door een zeedijk aan de ene kant waarover auto's razen en een treinspoor aan de andere kant met hekken aan de korte kanten? Vogels kunnen vliegen. Collega Graus zei al in het vorige debat over dit onderwerp: hadden die herten maar vleugels, dan konden ze tenminste weg. Vindt u dit dus "natuur"?
De heer Polderman (SP):
Ja. Nogmaals, zo gaan wij het vorige debat overdoen. Dat doe ik met liefde en plezier. Natuurlijk is natuur in Nederland altijd discutabel. Collega Waalkens heeft zojuist in een interruptie aan het adres van mevrouw Snijder nog een keer duidelijk gemaakt dat dit nu eenmaal is afgesproken. Als wij dit experiment evalueren en als wij daarbij tot de conclusie komen dat dit niet de manier is waarop wij het willen, met alle commotie en met al het lijden van dieren; vergeleken met de biodiversiteit of met de intensieve veehouderij vinden wij dat lijden zelfs nog erger. Als wij dit Kamerbreed zouden concluderen, is dat zo. Ik zeg evenwel: laten wij ons nu wel houden aan de afspraken. Als de minister een evaluatie toezegt, kan ik daarmee leven. Maar laten wij het wel een beetje netjes doen. Het antwoord op uw vraag of dit "natuur" is, is: nee, natuurlijk is dit geen natuur, maar wij hebben afgesproken dat wij dit gebied zichzelf zouden laten reguleren. Daar hoort inderdaad bij dat dieren het niet halen, dat zij van de honger omkomen, dus dat zij sterven. Dat is heel erg. Als je daar een camera op zet is heel Nederland in rep en roer. Ik wil de makers van de uitzending, waaraan u ook meedeed, uitnodigen om hun camera ook eens te zetten op de intensieve veehouderij en het slachtproces uit te zenden. De mensen kunnen dan zien hoe het daar eraan toegaat. Ook dat lijkt mij een goed experiment.
De voorzitter:
De heer Ormel kan nog een interruptie plaatsen.
De heer Ormel (CDA):
Wij kunnen nu wel gaan jijbakken, maar ik heb het gevoel dat de SP denkt: afspraak is afspraak. Dat is prachtig, maar waarvoor zijn wij dan nog hier? Alle afspraken zijn immers al gemaakt; wij kunnen wel naar huis. Wij leven toch niet in een foto, mijnheer Polderman? Wij zien toch hoe dat gebied zich ontwikkelt? Wij zien toch dat er te veel grazers in een afgesloten gebied zijn? Dat zien uw kiezers toch ook, mijnheer Polderman?
De heer Polderman (SP):
Ik ben het met de heer Ormel eens: het denken staat nooit stil en je moet er steeds opnieuw over discussiëren. Ik stel echter voor om dat niet iedere twee weken te doen. Je moet ook niet iedere winter met hetzelfde argument discussiëren.
De voorzitter:
Oké.
De heer Polderman (SP):
Ik heb net nog gewezen op een uitspraak bij een rechtszaak van de Dierenbescherming en Staatsbosbeheer. Er werd gezegd: dit is dierenmishandeling en hier moet wat aan gedaan worden. Toen is uitgediscussieerd dat dit absoluut geen grond had. Er is ook gezegd: dit zijn geen gehouden dieren; dit zijn, ook al hebben wij ze zelf uitgezet, in het wild levende dieren. Het gaat om een ecosysteem dat zichzelf in stand houdt. Dat experiment is gedaan en de rechter heeft daarover een uitspraak gedaan. Ik weet niet of u de uitspraak gelezen hebt, maar ik hoop van wel. Ik heb die in ieder geval wel gelezen. Je denkt dan: op een gegeven moment moet je het proces zijn tijd gunnen. Nu ontstaat door televisiedocumentaires opnieuw commotie; ook is er nu een extreem koude winter, waardoor er misschien meer sterfte is dan eigenlijk in vorige winters. Het gaat echter nog lang niet over 30% die wij hebben afgesproken. Ik snap de commotie wel, maar ik denk toch dat wij niet op die manier politiek moeten willen bedrijven.
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Polderman (SP):
Je moet de minister vragen of de afspraken (90% afschot om de dieren uit hun lijden te verlossen) gehaald zijn. Ik hoor graag of de minister dat kan bevestigen. Verder moeten wij gewoon kijken of 30% al dan niet gehaald is.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Het woord is aan de heer Cramer voor een interruptie.
De heer Cramer (ChristenUnie):
Voorzitter. Als u mij toestaat, moet het mij even van het hart dat ik het idee had, door de openingswoorden van de bijdrage door collega Polderman, dat hij bijna een afscheidsspeech hield. Ik hoop dat ik dit verkeerd heb gehoord.
De voorzitter:
Dat punt hebt u gemaakt. Nu uw vraag.
De heer Cramer (ChristenUnie):
Mijn vraag is de volgende. De worsteling die de heer Polderman nu verwoordt, althans zo beluister ik zijn woorden, deel ik in hoge mate. Ik mis in zijn verhaal een van de belangrijkste uitgangspunten bij de aanvang van dit experiment, namelijk dat de regulatie in het gebied op gang zou komen door minder reproductie door gebrek aan voedsel. Dat blijkt niet te kloppen.
De heer Polderman (SP):
Dit is een van de vragen die in de evaluatie aan de orde moeten komen. Je kunt het ook versluierd zeggen: minder voedsel betekent minder reproductie, maar het betekent dat er eerst dieren dood moeten gaan om tot die reductie te komen. Ik heb net gezegd dat doodgaan bij het leven hoort. In het voorjaar zie je dat de natuur wreed mooi is. We kunnen dat vervelend vinden, maar het is wel de werkelijkheid.
De heer Cramer (ChristenUnie):
De laatste zin van de heer Polderman deel ik, want de zeearend zit er juist ook vanwege de kadavers en daar zijn we heel blij mee. Dat bestrijd ik niet, maar het gaat erom dat de bedoeling was dat er minder geboortes zouden zijn als gevolg van voedselgebrek. Het resultaat is: meer dode dieren vanwege voedselgebrek. Dat was volgens mij niet het beeld bij de aanvang van het experiment.
De heer Polderman (SP):
Misschien is dat beeld wat naïef en hebben we niet scherp voor ogen gehad dat bij dit soort regulering ook een sterfproces hoort en op een gegeven moment zelfs een hoog sterfproces. We hebben echter niet voor niets vastgelegd dat wij moeten ingrijpen als dat hoger dan 30% is.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
De heer Polderman heeft in januari de motie gesteund die vraagt om veel meer rekening te houden met de draagkracht van het gebied. Dit betekent de populatie afstemmen op de hoeveelheid voedsel. Als ik hem nu beluister, kan ik daar niet goed wijs uit worden. Natuurlijk was ik zeer blij met die steun in januari, maar nu neemt hij daar volgens mij ver afstand van en heeft hij een heel ander standpunt.
De heer Polderman (SP):
Dat geloof ik niet. Wij hebben bij het aannemen van die motie uitvoerig gediscussieerd en de minister heeft haar interpretatie gegeven. Ik heb toen gezegd dat ik het met het verhaal van de minister eens was en dat de motie zo moest worden gelezen. Men kan de Handelingen erop nalezen. De motie bestaat niet strikt uit de tekst alleen, maar met name uit de interpretatie die de minister daaraan heeft gegeven. Daarmee was ik het hartgrondig eens.
De heer Graus (PVV):
Dit is best jammer, want een van de sympathieke punten van de SP onder mevrouw Van Velzen was de dierenliefde en de daarbij behorende strijd tegen het dierenleed. Die zijn blijkbaar helemaal weg nu de heer Polderman de woordvoerder is. Vindt hij niet dat de dieren in de Oostvaardersplassen als gehouden dieren moeten worden beschouwd, daar ze in een afgesloten gebied leven? Ze kunnen nergens naartoe en zijn dus gehouden dieren. 1, 3 of 100 koeien op een erf is hetzelfde als duizenden dieren in een iets groter gebied. Het zijn gehouden dieren, ze kunnen geen kant uit en kunnen niet migreren. De heer Polderman is het niet met mij eens dat het een gesloten gebied is, maar vindt hij dat het natuur is en is hij het eens met de vergelijking met Serengeti in Afrika?
De heer Polderman (SP):
Ik kan de heer Graus geruststellen over zijn bezorgdheid dat dit een andere lijn is dan wanneer mevrouw Van Velzen hier staat. Dat is absoluut niet aan de orde. Ik heb de geschiedenis van het hele dossier bekeken en ben begonnen met de vragen die mevrouw Van Velzen al in 2002 heeft gesteld. Wat dat betreft zit daartussen geen licht. De heer Graus moet het dossier wat beter bekijken. De vraag of dit gehouden dieren zijn, is uitvoerig uitgediscussieerd. Ik heb niet voor niets aangehaald dat er een rechtszaak is geweest. Het zijn geen gehouden dieren. Dat is precies het punt dat de dierenbescherming wilde maken, zoals de heer Graus nu zegt: het zijn gehouden dieren, dus moeten wij er op dezelfde manier voor zorgen. Dit is tot in hoger beroep uitgediscussieerd. De rechter heeft gezegd dat wij dit niet moeten beschouwen als gehouden dieren.
De heer Graus (PVV):
Ik vroeg naar de mening van de heer Polderman. Ik heb het niet over rechters en de dierenbescherming. Ik had zijn mening graag gehoord. De heer Polderman zei dat er plots beelden opduiken in de media en dat wij dit daarom allemaal oprakelen. Dat is natuurlijk onzin. Hij heeft zelf gezegd dat zijn collega er in 2002 al mee bezig was. Enkele jaren geleden zijn er debatten gevoerd en ik heb ook al twee keer eerder debatten aangevraagd en gevoerd over de Oostvaardersplassen, zelfs een spoeddebat in januari. Dit komt niet plotseling, het is een jarenlang slepend dierenellendeverhaal.
De heer Polderman (SP):
Het is een langdurige geschiedenis en iedere keer discussiëren wij erover. Het enige wat ik wil zeggen, is dat wij een beetje consistent moeten zijn en ons moeten houden aan onze besluiten. Ik sluit mij aan bij de mening dat dit geen gehouden dieren zijn. Als ze dat wel zijn, dan hebben wij daarvoor een zorgplicht die totaal anders is dan wat wij hier zien.
De heer Waalkens (PvdA):
Voorzitter. De PvdA is trots op de Oostvaardersplassen. Het is begonnen als een gebied dat zeer pril in zijn natuurontwikkeling stond. Wij hebben de ontwikkeling van de Oostvaardersplassen kunnen monitoren en wij zijn er trots op dat Staatsbosbeheer het beheer in handen heeft gekregen, onder de randvoorwaarden die wij met elkaar hebben gesteld.
De essentiële vraag die voorlag om de Oostvaardersplassen als een zelfregulerend natuurgebied te bestempelen, is natuurlijk ook gekoppeld aan het beheer en de verantwoordelijkheid die je heb op het moment dat je in Nederland een zelfregulerend natuurgebied gaat instellen. Daar zijn wij trots op, ook als je in de afgelopen periode kijkt hoe dat beheer handen en voeten heeft gekregen. Dat beheer is gebaseerd op de afspraken die wij hebben gemaakt. Ik ben het wel met collega Polderman eens dat als wij dit "experiment" hebben uitgezet, met de strikte randvoorwaarden die zijn aangegeven door internationale deskundigen hoe je dat beheer handen en voeten moet geven, dat een invulling is van de zorgplicht voor dat zelfregulerend gebied. Dat is heel iets anders dan dat je een zorgplicht hebt voor gehouden dieren. De interruptiedebatjes van daarnet over de vraag of het nu gehouden dieren zijn of niet kunnen wij achter ons laten, want daarover zijn uitspraken geweest.
Het invullen van onze verantwoordelijkheid met betrekking tot het beheer, met name van de dierenpopulaties in het gebied, strekt zich uit tot de afspraken dat wij voor 90% van de dieren met een reactief beleid, dus niet met een actief beleid aan de voorkant, dierensterfte gaan begeleiden. Er is geen sprake van natuurlijke predatie, dus heb je die verantwoordelijkheid zelf te nemen. De statistieken geven aan dat er ruim 600 dieren zijn gestorven. Is daar die 90% gehaald die met Staatsbosbeheer was afgesproken, waarbij zij dan het genadeschot krijgen? Is onder de strikte triage die wordt uitgevoerd door de beheerders van het gebied, onder begeleiding van een aantal dierenartsen, die 90% gehaald? Wat zijn de criteria die bij de triage van belang zijn? Daar gaat het natuurlijk om.
Ik begrijp, als lid van de fractie van de PvdA, maar ook als burger, de commotie die hierover is ontstaan, maar het eerlijke verhaal is dat wij, als wij in het beheer die 90% halen, recht doen aan de afspraken.
Is de minister het met de fractie van de PvdA eens dat bijvoederen geen structurele oplossing biedt voor het geboorteoverschot dat dan mogelijkerwijs kan gaan ontstaan? Is de minister bereid om een aantal deskundigen nog eens bij elkaar te roepen, als voorbode op de evaluatie die wij in 2011 gaan inzetten om te kijken of er andere maatregelen zijn die de draagkracht van het gebied in balans brengen met de dierenpopulatie die er is?
De heer Ormel (CDA):
De heer Waalkens geeft aan dat de dieren in de Oostvaardersplassen en de Veluwezoom geen gehouden dieren zijn. Dat ben ik met hem eens. Ze zijn niet te vergelijken met de koeien van de heer Waalkens, die hij ook niet op deze manier in zijn wei zal zetten. Het zijn dieren, vergelijkbaar met de reeën die in Groningen lopen of met de hazen die in de Achterhoek lopen. Ziet de heer Waalkens ook een onderscheid tussen die groep dieren, waarvoor een ander beleid geldt, en de dieren in de Oostvaardersplassen? En als hij dat vindt, is hij het dan met mij eens dat dat een politieke keuze is, waarover wij van mening kunnen verschillen maar waarvan wij niet kunnen zeggen: dat schuiven wij op het bordje van iemand anders? Daar moeten wij keuzes in maken en die eenmaal gemaakte keuzes moeten wij heroverwegen. Is hij dat met mij eens?
De heer Waalkens (PvdA):
Ik ben blij dat wij het erover eens zijn dat dit geen gehouden dieren zijn. Het verschil tussen de dieren die vrij rondlopen over het platteland en de dieren in de Oostvaardersplassen, is dat wij over de laatste groep dieren hebben afgesproken dat 90% van de dieren die sterven, het genadeschot zal krijgen. Die afspraak geldt niet voor de dieren die over het platteland lopen. Over die dieren maken wij ons op een andere manier druk. De politieke keuze om een zelfregulerend natuurgebied te maken, hebben wij voluit gesteund. Dat is een politieke keuze geweest. Waar geen natuurlijke predatie is, kan worden gekozen voor een actief beleid of voor een reactief beleid. Wij hebben gekozen voor een reactief beleid. Zo'n beleid geldt niet voor de dieren die gewoon op het platteland leven.
De heer Ormel (CDA):
Toch begrijp ik het niet. De reeën en hazen, die niet alleen op het platteland, maar ook in natuurgebieden elders in Nederland leven, kunnen door heel Nederland migreren. Wij hebben afspraken gemaakt in de Kamer over regulering van de aantallen. Er bestaan bijvoorbeeld wildbeheerseenheden. Juist over de dieren die niet kunnen migreren, zegt de heer Waalkens echter: daaraan doen we niets. Dat begrijp ik niet.
De heer Waalkens (PvdA):
Daaraan doen we wél iets. Wij hebben immers met elkaar een afspraak gemaakt over een sterftedrempel van 30%. Die drempel is lang niet gehaald. Het is ook zeker niet zo dat er dit jaar, tot dit moment, meer dieren zijn gestorven dan in andere jaren. Het is absolute onzin om dat te beweren en dat klopt gewoon niet. Behalve de sterftedrempel van 30% is er gezegd dat minstens 90% van de dieren die sterven, geschoten moet worden voordat deze dieren in de terminale fase terechtkomen. Vervolgens worden de camera's gericht op de 10% die niet wordt gevonden. Ik hoor graag van de minister of de 90% is gehaald en, zo niet, wat daarvan dan de oorzaak is. Ik vind dat wij recht moeten doen aan de besluiten die wij hebben genomen. Het percentage van 90 is voor mij van essentieel belang. Dat percentage moet worden gehaald. De beelden waarvan wij allemaal schrikken, gaan over de 10% die overblijft.
De heer Ormel (CDA):
Dit is bureaucratisering van dierenleed, want ...
De voorzitter:
Nee mijnheer Ormel, u hebt het woord niet. U hebt twee maal de gelegenheid gehad om te reageren. Het woord is aan mevrouw Snijder-Hazelhoff.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
Ik zou willen dat de heer Waalkens gelijk heeft met zijn stelling dat er minder dieren zijn doodgegaan. Ik wil hem daarover in mei nog wel eens horen.
De heer Waalkens heeft het over niet bijvoeren en over overpopulatie. Realiseert hij zich wat hij daarmee zegt? Realiseert hij zich dat meer dan de helft van de kalfjes sterft en dat twee derde van de veulens sterft voordat zij een jaar oud zijn? Realiseert hij zich dat ruim drie vijfde van de edelhertkalveren het eerste levensjaar niet overleeft? Vindt hij dat normaal, vergeleken met wat er in de rest van de natuur gebeurt? Gaat hij niet twijfelen? Gaat er niet toch iets verkeerd?
De heer Waalkens (PvdA):
Die twijfel is er. Daarom willen wij een ordentelijke evaluatie van het beleid dat is ingezet. Deze afspraken zijn Kamerbreed gemaakt. Uiteraard is een zelfregulerend gebied afgerasterd. Uiteraard wordt het doorsneden door spoorlijnen en snelwegen. Wij willen graag weten of de afspraken zijn nagekomen die zijn gemaakt met de Kamer, de minister en het zelfstandig bestuursorgaan Staatsbosbeheer. Is er voldoende menskracht? Is er voldoende toezicht? Is men bereid om ook de haarvaten van de Oostvaardersplassen in te gaan om te controleren? Veroorzaakt dat verscherpte toezicht extra onrust in het gebied, wat de dieren ook weer energie kost? Uiteraard zijn wij nog niet aan het einde van de winter. De moeilijkste periode komt nog. De cijfers waarover mevrouw Snijder het had, waren echter cijfers over verwachtingen op grond van de aanbevelingen van ook het ICMO, de internationale deskundigen die bij elkaar zijn geweest om dit met ons te bespreken. Wij hebben toen met volle overtuiging ja gezegd. Het is niet zo dat wij dit gaan bureaucratiseren. Dit is geen kwestie van dom doordoen. Wij twijfelen uiteraard niet aan de integriteit van de beheerders van Staatsbosbeheer.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
De heer Waalkens vindt het dus normaal dat veel meer dan de helft van de jonge dieren de winter niet doorkomt? Vergeleken met de gewone natuur is dat erg veel. Dat moet voor u toch ook een signaal zijn?
De heer Waalkens (PvdA):
Er zijn fluctuaties in de populatieaantallen van de verschillende diersoorten. Er moet wat dat betreft een balans worden gevonden. Met het groeien van het aantal dierenpopulaties worden dieren robuuster, maar natuurlijk vallen er dieren uit. Dat doet mij ook zeer, maar wij hebben daar afspraken over gemaakt. Wij zetten niet zo maar door. Ik wil echter niet tornen aan het framewerk van een zichzelf regulerend gebied. Wij hebben afgesproken dat 90% van de dieren het genadeschot krijgt. Als er meer dan 30% sterfte is, dan wordt op een andere manier ingegrepen. Dat is echter niet aan de orde, dus wij gaan hiermee door.
De heer Graus (PVV):
Ik heb enkele vragen voor de heer Waalkens, vooral omdat hijzelf ook veehouder is. Stel dat de heer Waalkens tien koeien verwaarloost, hetgeen tot gevolg heeft dat de koeien sterven. Hij krijgt dan de politie en de AID op het erf. Hij wordt dan bestraft. Daar zijn wij allebei een groot voorstander van. Ik neem aan dat de heer Waalkens mij wat dat betreft steunt. De afgelopen jaren zijn echter duizenden dieren de hongerdood gestorven onder het toeziend oog van de minister voor dierenwelzijn, onder het toeziend oog van de natuurkongsi Staatsbosbeheer. Hiervan zegt de heer Waalkens dat dit moet kunnen. Graag een reactie daarop. De dieren zijn er overigens niet vanzelf gekomen. Het is geen natuurlijk gebied. Het is een door de mens in de tachtiger jaren aangelegd gebied. Het is een "tupperwaregebied", een kunststofbadkuip die helemaal niets voorstelt. Er is ook onvoldoende voedsel. De dieren hadden er nooit naar toe gemoeten. Dieren, zoals vogels, kunnen migreren. Dat is ook gebeurd. Wat dat betreft is uitgekomen wat ik heb voorspeld. De vogels zijn massaal gemigreerd, maar hoefdieren kunnen niet migreren. Ze zijn in paniek over het ijs gegaan en erdoorheen gezakt. Hoe staat de heer Waalkens daar tegenover? Vindt hij dat je dieren die hier tienduizend jaar geleden in het wild voorkwamen, in een tupperwarebadkuip mag gooien en vervolgens tegen ze zeggen dat ze zelf maar moeten zien hoe ze aan eten en drinken komen?
De heer Waalkens (PvdA):
Dit zijn geen gehouden dieren. Dat is ook al naar voren gekomen in eerdere interruptiedebatten.
De heer Graus (PVV):
Ik maak daar bezwaar tegen. De dieren zijn er door de mens ingezet, door een paar idiote ecologen, en vervolgens zijn ze aan hun lot overgelaten.
De heer Waalkens (PvdA):
Het zijn in de opvatting van de fractie van de PvdA geen gehouden dieren. Ik bestrijd ook de constatering dat de dieren de hongerdood zijn gestorven. Wij hebben afgesproken dat 90% van de dieren, voordat ze als gevolg van de honger echt door de hoeven zakken en hun laatste adem uitblazen, wordt geschoten. Ik twijfel wat dat betreft niet aan de gemaakte afspraken, maar ik hoor graag van de minister of die 90% is gehaald, of er voldoende menskracht en of er voldoende toezicht is.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Wij lopen tegen het eind van de winter. Veel mensen maken zich zorgen over de dieren in de Oostvaardersplassen. Dat is terecht en begrijpelijk. Het gaat om groepen konikpaarden, heckrunderen en edelherten in een natuurgebied. Zoals voor alle in het wild levende dieren geldt, is de winter ook voor hen een zware periode. Van deze dieren sterft 20% tot 30%. Dat is niet alleen een persoonlijk drama voor de dieren, maar ook voor de mensen die machteloos toekijken vanaf de zijlijn. Dat is ook de tragiek van dit project. Oernatuur is niet gemakkelijk uit te leggen in een geciviliseerd land, in een gebied dat zeer toegankelijk is en grote zichtbaarheid heeft. Wintersterfte is weliswaar een normaal verschijnsel, maar in de Oostvaardersplassen komt dat normale verschijnsel pregnant in beeld, zeker als het ook nog wordt uitvergroot door media en sommige politici. De Partij voor de Dieren vindt dat onnodig lijden moet worden voorkomen waar en wanneer dat maar mogelijk is. Dat was en is ook de afspraak in het gebied. Dieren die zo verzwakt zijn dat ze geen kans hebben op herstel, worden afgeschoten zodat ze niet verhongeren.
Het is echter de vraag of het afgesproken beleid goed genoeg wordt uitgevoerd. Is er voldoende menskracht beschikbaar om de dieren en de voedselsituatie in deze periode voortdurend te monitoren? Worden de dieren die het niet gaan halen, tijdig geëuthanaseerd? De PvdD wil van de minister weten hoe vaak de dieren worden gecontroleerd en door hoeveel medewerkers van Staatsbosbeheer. Moet er niet vaker worden geïnspecteerd? Het lijkt er namelijk op dat de afgesproken percentages niet worden gehaald. Daar willen wij graag een antwoord op van de minister.
Het is bekend dat de Partij voor de Dieren tegen het uitzetten van wilde dieren is. Wij zouden dus nooit voor dit experiment hebben gekozen. Maar nu ze daar leven, zullen wij moeten beoordelen hoe wij het beste met deze dieren om kunnen gaan. Wie de verontwaardiging bij partijen als CDA, VVD en PVV over de dieren in de Oostvaardersplassen aanschouwt, zou bijna denken dat deze partijen zo kort voor de verkiezingen eindelijk diervriendelijk geworden zijn. Ze zijn geschokt over de sterfte van de dieren en doen allerlei voorstellen om daar een einde aan te maken: bijvoeren, preventief afschot voordat de winter intreedt en zelfs beëindiging van het experiment.
Dat lijkt op het eerste gezicht inderdaad diervriendelijk, maar laten wij eerlijk zijn: hier trapt natuurlijk niemand in. Bij wie vloeien de krokodillentranen namelijk het hardst? Inderdaad, bij de jagers, die zeer geëmotioneerd zijn en al klaarstaan om de dieren in de kracht van hun leven te euthanaseren. Dan heb je ten minste nog een mooie trofee voor boven de schoorsteen en een lekkere vette bout op je bord. Deze valse CDA- en VVD-sentimenten leiden ertoe dat 80% van alle zwijnen afgeknald wordt op de Veluwe en bijna de helft van alle edelherten, waarbij de populatiedynamiek letterlijk aan flarden wordt geschoten, complete familieverbanden uiteen worden gereten, dieren aangeschoten vluchten en schuw worden, vooral voor mensen. Dat is geen alternatief voor de Oostvaardersplassen.
De heer Graus (PVV):
Voorzitter ...
De voorzitter:
Nee, nee, nee. Ik stel voor dat mevrouw Ouwehand even haar betoog afrondt, want uw tijd is ook op.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter, ik heb nog wel wat tekst, maar daar zal ik dan kort doorheen gaan.
De Partij voor de Dieren vindt dat wij eerlijk moeten zijn. Bijvoeren creëert onrust en juist de zwakste dieren zijn daar slecht bij af. Daarbij komt dat het de problemen voor volgend jaar alleen maar groter maakt omdat er meer dieren geboren zullen worden. Dat geldt dus ook voor het voorstel om de dieren al voor de winter af te schieten. Ik heb de cijfers zojuist genoemd. Wij zien wat daar op de Veluwe mee gebeurt; problemen worden alleen maar groter en het is barbaars.
En dan het beëindigen van het experiment, hoe hadden wij dat dan gezien? Alle dieren afschieten of in veewagens afvoeren naar de slacht?
De voorzitter:
Kunt u afronden?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ja, voorzitter. Ik ga afronden.
Dieren hebben niets aan belangenbehartigers met dubbele agenda's. Wie alle voorstellen voor verbetering van de natuurlijke leefomgeving van de dieren in de Oostvaardersplassen, zoals uitbreiding van het gebied en het mogelijk maken van de terugkeer van de wolf, tegenhoudt en alleen maar met voorstellen komt die leiden tot meer jacht, is bijna letterlijk een wolf in schaapskleren, waarbij uiteraard de wolf in deze zegswijze tekort wordt gedaan.
De Partij voor de Dieren pleit voor een eerlijke kijk op de Oostvaardersplassen. Alle mogelijkheden overwegend is de conclusie dat in het wild levende dieren zo veel mogelijk met rust moeten worden gelaten, zodat natuurlijke processen hun beloop kunnen hebben. Alleen zo worden de meest diervriendelijke condities gecreëerd voor de dieren in het gebied, zowel op korte als lange termijn.
De voorzitter:
Kunt u nu echt afronden?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Preventief afschot en bijvoeren is het vergroten van het leed van de dieren. De Oostvaardersplassen zijn geen hertenkamp, geen dierentuin en zeker geen schietkraam voor jagers.
De heer Graus (PVV):
Ik heb vragen maar ik wil ook een opmerking plaatsen. Het is de zoveelste keer dat de Partij voor de Dieren de Partij voor de Vrijheid wegzet als een soort partij die voor dieren opkomt voor electoraal gewin. Ik maak daar bezwaar tegen.
De voorzitter:
Punt is gemaakt. Nu uw vraag.
De heer Graus (PVV):
Nee, nee, want het was een zware aantijging. De heer Wilders heeft mij reeds in 2005 gevraagd om woordvoerder dierenwelzijn te worden, gebaseerd op wat hij had gevolgd over wat ik allemaal voor dieren heb gedaan. Ik was al dierenambassadeur toen u nog in de luiers zat, mevrouw Ouwehand. Ik heb met gevaar voor eigen leven wereldwijd dieren gered en u zet mij neer alsof ik hier met electoraal gewin bezig ben. U bent pas na twee jaar ellende in de Oostvaardersplassen, die ik wel heb meegemaakt, daarnaar toegegaan. De kadavers waren toen al opgeruimd, want ik ben er al twee jaar eerder en vaker geweest.
De voorzitter:
Nu uw vraag.
De heer Graus (PVV):
Nu komen de vragen. Allereerste vraag ik mij het volgende af over de Partij voor de Dieren. Nu de dieren er eenmaal zijn en in die kunststofbadkuip zitten, moeten ze ook voedsel en drinken hebben. Ik heb in januari een motie ingediend om de dieren in afgesloten gebieden als de Oostvaardersplassen bij te voeren tijdens lang aanhoudende strenge vorstperiodes ter voorkoming van onnodig dierenleed. Die motie is alleen gesteund door de VVD-fractie. Voor de rest heeft niemand die motie gesteund, ook de PvdD-fractie niet. Hier staat het in de Handelingen: tegen Partij voor de Dieren. U steunt ons voorstel voor minimumgevangenisstraffen voor dierenbeulen niet. Levenslang houdverbod: u steunt ons niet. Alarmnummer: daarvoor heeft u ons wel gesteund bij hoge uitzondering. Maar u bent ook voor ritueel slachten en u durft hier te zeggen dat wij met electoraal gewin bezig zijn, terwijl wij ook tegen ritueel slachten zijn, al jarenlang! Vanaf dat ik hier beëdigd ben, ben ik aan het vechten tegen dierenleed. Ik accepteer dat niet.
De voorzitter:
Is glashelder.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik kan aan de heer Graus een aantal vragen stellen. Ten eerste, wat hebben de 500 miljoen dieren in de vee-industrie eigenlijk aan de Partij voor de Vrijheid? Het antwoord is: niks. Ten tweede, de heer Graus doet steeds alsof hij niet weet dat de Partij voor de Dieren rondom het onverdoofd ritueel slachten ...
De heer Cramer (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik heb een punt van orde: kunnen wij het beperken tot de Oostvaardersplassen?
De voorzitter:
Dat was ook het onderwerp.
De heer Cramer (ChristenUnie):
Ik roep u op als voorzitter om dit punt van orde serieus te nemen.
De voorzitter:
Dat stel ik zeer op prijs, maar dan stel ik ook op prijs dat de leden zich beperken tot die oproep. Dat is ook een verzoek aan mevrouw Ouwehand.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter, ik begrijp het punt van de heer Cramer, maar als er aantijgingen mijn kant op komen, zal ik die toch moeten verwerpen. Ik zal kort zijn. Er ligt een initiatiefwetsvoorstel van de Partij voor de Dieren over het onverdoofd ritueel slachten. De heer Graus doet voortdurend alsof hij dat niet weet. Het belangrijkste in dit dossier – ik keer terug naar de Oostvaardersplassen – is dat bijvoeren, als je eerlijk kijkt ...
De heer Graus (PVV):
Voorzitter ...
De voorzitter:
Nee, nee, nee.
De heer Graus (PVV):
Voorzitter. Het is niet eerlijk wat er gezegd wordt.
De voorzitter:
Maar ...
De heer Graus (PVV):
Het is een verbod op onverdoofd ritueel slachten. De Partij voor de Dieren is dus wel voor ritueel slachten. Zij wil alleen dat het dier een verdoving krijgt voordat het in zijn eigen bloed stikt. Daar zal het blij mee zijn!
De voorzitter:
Uw punt is helder. Ik stel voor dat mevrouw Ouwehand haar betoog afrondt.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
De Partij voor de Dieren is helemaal niet voor de slacht, of het nou verdoofd of onverdoofd is. Wij hebben wel een wetsvoorstel tegen onverdoofd ritueel slachten. Dat klopt. Terug naar het debat. De heer Graus vraagt zich af waarom de Partij voor de Dieren het bijvoeren niet steunt. Het antwoord op die vraag is simpel. Wij hebben eerlijk en objectief gekeken naar wat dat betekent voor de dieren. De conclusie is dat het meer kwaad dan goed doet. Daarom steunen wij zo'n voorstel niet.
De heer Cramer (ChristenUnie):
Ik heb goed geluisterd naar collega Ouwehand. Zij maakt een heleboel verwijten. Daarnaast zegt zij dat het uitbreiden van het gebied en de komst van de wolf een oplossing voor het huidige probleem kunnen zijn. Ik vat het heel kort samen, maar zo heb ik het begrepen. Als ik kijk naar de hoeveelheid dieren die omkomen, hebben wij een geweldige hoeveelheid wolven nodig om die op te eten. Dat lijkt mij een beeld dat mensen zou kunnen afschrikken, ondanks dat je lieve dingen over de wolf kunt zeggen. Maar het zijn niet allemaal liefhebbers van Roodkapje. Is mevrouw Ouwehand het met mij eens dat uitbreiden van het gebied tot gevolg zal hebben dat er nog meer dieren komen, waardoor het Oostvaarderswold, of desnoods de Veluwe, onder druk zal komen te staan? Dat gaat namelijk wel door.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
De heer Cramer heeft misschien niet helemaal goed begrepen hoe de Partij voor de Dieren hierin staat. Wij zien dat niet als dé oplossing. Wij denken dat de komst van de wolf wel zou moeten worden toegejuicht in Nederland en dat het gebied vergroot moet worden. Het is een worsteling voor iedereen. Die wintersterfte is akelig om te aanschouwen. Alles overwegende, denken dat wij het zo veel mogelijk met rust laten van de in het wild levende dieren en het creëren van ruime omstandigheden, zodat dieren die willen migreren dat ook kunnen doen, bijdraagt aan een groter dierenwelzijn. Wij waren geen voorstander van dat experiment, maar de dieren leven daar nu. Gezien die situatie is het gekozen model, waarbij de beheerders van Staatsbosbeheer de rol van wolf overnemen en de dieren tijdig uit hun lijden verlossen, de enige optie waarvoor wij zouden kunnen kiezen. Wij zeggen wel: het gebied moet vergroot worden, ook om andere redenen dan alleen deze dieren. Wij zetten in op realisatie van de ehs, dus ook op de terugkeer van de wolf, en op het creëren van zo natuurlijk mogelijke omstandigheden.
De voorzitter:
Nog eenmaal de heer Cramer. Kort graag.
De heer Cramer (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik doe mijn best, maar dit is een ingewikkeld probleem. Wij praten hier juist over de essentie van het experiment, namelijk het creëren van een natuurlijke omgeving. Het blijkt dat die natuurlijke omgeving zich nog niet stabiliseert, wat louter meer dieren in het gebied tot gevolg heeft. Ook als je het gebied vergroot, zal dat ontstaan. Ik stel mevrouw Ouwehand nogmaals de vraag hoe zij dat voor zich ziet. Het is een te romantisch plaatje om te zeggen: weet je wat, laten wij Oostvaarderswold en de Veluwe er maar bij doen, want dan hebben deze 4000 dieren genoeg ruimte. Dan groeien de kuddes verder.
De voorzitter:
Kunt u compact antwoorden?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Het antwoord is: dat zeg ik ook niet. Dat neemt alleen niet weg dat wij zeggen dat wij vinden dat het gebied wel vergroot zou moeten worden. Ik ben het met de heer Cramer eens dat dit wel voordelen biedt, maar geen totaaloplossing voor deze problematiek. Als hij dat zo gehoord heeft, dan heeft hij dat verkeerd begrepen.
De heer Ormel (CDA):
Ik probeer mee te denken met het denkraam van mevrouw Ouwehand. Zij ziet afschot op dit moment als mogelijkheid om dierenleed te voorkomen op het eind. Zij is ook voor de wolf. Het lijkt mij echter niet wenselijk dat er één wolf komt, want de wolf leeft in roedels. Wil je een beetje dierenwelzijn voor de wolf hebben, dan moet je toch minstens over een roedel spreken. Kan de Partij voor de Dieren zeggen hoeveel wolven zij wenselijk vindt in Nederland? Als het gebied wordt vergroot, wil mevrouw Ouwehand daar dan ook weer een hek omheen? Zo niet, wat doen wij dan met de dieren die over de snelwegen gaan? Moeten wij die ook gaan bejagen? Wat moeten wij daarmee? Dat is toch ook erg?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik ben eigenlijk een beetje verbaasd over de vragen van de CDA-fractie, maar ik kan de antwoorden wel geven. De Partij voor de Dieren pleit onophoudelijk voor aaneenschakeling van natuurgebieden. Dat heeft allerlei voordelen. Het is ook onze morele plicht om de natuur weer in waarde te herstellen. Wij hebben nog maar 15% van de oorspronkelijke biodiversiteit over. Dat betekent dat je dieren de kans geeft om te migreren, inclusief wolven. Als de wolf op eigen kracht naar Nederland kan komen – en dat kan alleen maar als wij natuurgebieden aaneenschakelen – dan juicht de Partij voor de Dieren dat toe. Dan ontstaat een nieuwe natuurlijke dynamiek. Dan gaan wij niet de wolf afschieten, waarvoor de fractie van de heer Ormel heeft gepleit. Wij zijn er ook niet voor om de dieren hier uit te zetten. Wij zijn ervoor om een beetje goed te maken wat wij al die jaren verkeerd hebben gedaan. Wij zijn ervoor om de natuur iets meer ruimte te geven en gebieden op elkaar aan te sluiten, weg van de versnippering. Dat heeft allerlei voordelen, ook financieel trouwens.
De heer Ormel (CDA):
Ik zie dus een Nederland voor mij waarin roedels wolven rondlopen en waarin snelwegen worden afgesloten omdat kuddes edelherten erover migreren. Dat is het Nederland dat de Partij voor de Dieren voor zich ziet in de toekomst.
De voorzitter:
Dat is helder. Een kort antwoord, mevrouw Ouwehand.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
De Partij voor de Dieren pleit voor goede maatregelen om de verkeersveiligheid te garanderen. Bij snelwegen houdt dat in, het afrasteren van natuurgebieden. De CDA-fractie hanteert daar liever het jachtgeweer. Wij kiezen voor goede maatregelen. Voordat die roedels wolven hier leven, mag de CDA-fractie wel beter haar best doen om het natuurbeleid wat beter vorm te geven.
De heer Graus (PVV):
Voorzitter. Hoe raar het ook mag klinken bij deze dierenellende en de duizenden kadavers na zoveel jaar, het verheugt de PVV dat ook andere partijen zich inmiddels het dierenleed rond de Oostvaardersplassen aantrekken. Ik heb bij de dieren inderdaad stuivertje gewisseld met het Tweede Kamerlid Ormel, die dit spoeddebat heeft aangevraagd.
De jaarlijks terugkerende hongerdood en verwaarlozing van inmiddels duizenden paarden, herten en runderen in het hermetisch afgesloten "tupperwaregebied" behoort tot een van de meest omvangrijke vormen van dierenmishandeling uit de vaderlandse geschiedenis. Let wel: wij bevinden ons in 2010 en onder toezicht van natuurorganisatie Staatsbosbeheer en dus indirect onder de verantwoording van het ministerie van LNV en dierenwelzijn.
De Partij voor de Vrijheid probeerde twee keer eerder enkele duizenden dieren van de hongerdood te redden. Zo ook in januari. Toen heb ik een motie ingediend, na verschillende bezoeken die ik aan het dierenpark heb gebracht en een rit met een staatsboswachter door het gebied met voedselschaarste. Jammer genoeg kon de PVV-motie waarin de regering werd verzocht om de 3600 paarden, runderen en herten bij te voeren tijdens deze voor Nederland ongewoon strenge en lang aanhoudende vorstperiode, niet op een meerderheid rekenen. Alleen mevrouw Snijder-Hazelhoff steunde namens de VVD de motie. Wij hadden dus honderden dieren een lijdensweg kunnen besparen, maar wij zitten nu hier. Ik vraag het nu en ik heb het enkele jaren geleden ook gevraagd: laten wij als het om dierenleed en dierenmishandeling gaat, boven de partijpolitiek staan. De heer Pieper van het CDA zei dat gisteren ook al. En laten we ons samenpakken en vechten tegen dit onfatsoen met dieren. Laten wij naar de toekomst kijken en hopen dat het ernstige dierenleed vanaf nu inderdaad boven de partijpolitiek staat.
Het beleid in de Oostvaardersplassen deugt niet, mede doordat een van de verantwoordelijken voor het beleid, de ecoloog Frans V., de Oostvaardersplassen ziet als een natuurlijk gebied. Hij vergelijkt dat continu met Afrikaanse gebieden waar dieren van oudsher van nature voorkomen en zelf kunnen migreren en zelfs klimatologisch kunnen migreren op zoek naar water en voedsel. Dat kan in de Oostvaardersplassen niet. De Oostvaardersplassen zijn pas enkele decennia geleden volledig onnatuurlijk door de mens aangelegd en dieren kunnen hier niet migreren, laat staan klimatologisch migreren. Ook een ontsluiting zal dus niets bijdragen, want de dieren kunnen binnen Nederland niet klimatologisch migreren. Ontsluiting heeft dus geen zin. Dan bevinden zij zich in een vorstperiode een paar honderd meter verderop en dan kunnen zij daar geen eten en drinken vinden.
Het betreft door de Staat geplaatste dieren in een gesloten, onnatuurlijk gebied. Laat ik het maar zo zeggen, want anders gaan wij ons op het juridische vlak begeven met de vraag of het gehouden of niet-gehouden dieren zijn. Zij zijn geplaatst onder toezicht van de Nederlandse Staat, Staatsbosbeheer en het ministerie van LNV in een onnatuurlijk gebied. Ik noem het een "tupperwaregebied". Men kent ze wel, die tupperwarebakjes kun je luchtdicht afsluiten en het zijn kale bakjes. Dat is een goede vergelijking.
Honderden paarden probeerden onlangs te vluchten. Dat is de eerste keer sinds 1986, zo heb ik gehoord van een boswachter die daar al 30 jaar rondloopt. Sommige paarden zakten door het ijs en gingen een verdrinkingsdood tegemoet. Dat gebeurde nadat de paarden zelfs de bomen kaal hadden gevreten. Zij zijn dus in blinde paniek en door de honger het ijs opgerend.
De foto- en filmbeelden die laatst in de media verschenen, zeggen genoeg. Ik hoef hier niets aan toe te voegen. Ik heb in januari nog een schilderij laten zien dat was gemaakt door een natuurliefhebber van een stervend hert, helemaal vermagerd en uitgemergeld. Laten we stoppen met dit verschrikkelijke dierenexperiment. Ik vraag de minister om degenen die verantwoordelijk zijn voor dit beleid, naar huis te sturen. Stuur ze weg en laat ze voor mijn part op stage gaan in de Serengeti, maar laat ze niet meer met dieren omgaan, want dat kunnen ze niet. Ze hebben de verantwoordelijkheid niet genomen.
Voorts vraagt onze fractie zich af wat de minister voor dierenwelzijn zal ondernemen tegen het gevoerde en te voeren beleid van LNV en Staatsbosbeheer. Een boer wordt bestraft wanneer hij een koe of een varken verwaarloost, en terecht, maar welke straf staat op verwaarlozing die de dood tot gevolg heeft van onder toezicht van het ministerie van LNV in een afgesloten gebied gehouden dieren? Bij de boer staat direct de AID op het erf. Het mag natuurlijk niet zo zijn dat Staatsbosbeheer jarenlang vrijuit gaat na het verwaarlozen en doodhongeren van duizenden dieren. Ik hoor hierop graag een reactie en onderbouwing van de minister. Ik hoop dat deze demissionaire minister voor dierenwelzijn nog op de valreep kan tonen dat zij haar titel waard is en is geweest.
De heer Dibi (GroenLinks):
Mijnheer de voorzitter. Elk jaar komt de Tweede Kamer, dit jaar zelfs al twee keer, met spoed bijeen om te praten over het lijden van dieren in de Oostvaardersplassen. Ik zag de geachte afgevaardigde mevrouw Schreijer-Pierik net zitten en toen moest ik denken aan jaarlijks hetzelfde jurkje waar je op een gegeven moment wel op uitgekeken bent. Om uit deze zichzelf herhalende impasse te komen is in 2006 het ICMO ingesteld. Deze internationale commissie van onafhankelijke deskundigen heeft geadviseerd om de Oostvaardersplassen te beheren als een zo natuurlijk mogelijk systeem. De evaluatie hiervan is voor volgend jaar gepland. Ik sluit mij aan bij de wens van de heer Ormel van de CDA-fractie om die evaluatie een jaar naar voren te halen, als dat zinvol kan.
Wij kennen in Nederland weinig natuur en voor veel Kamerleden blijft die nieuwe natuur nog wennen. Dieren gaan dood en verhongeren soms in een strenge winter. Zoals de heer Polderman al zei, we moeten accepteren dat de natuur wreed mooi kan zijn. Er is afgesproken dat onnodig lijden zal worden voorkomen door afschot van zieke dieren, maar dat lukt niet in alle gevallen. GroenLinks wil heel graag weten, in navolging van de heer Waalkens en mevrouw Ouwehand, of de belofte aan de Kamer dat 90% van de zieke en lijdende dieren door afschot wordt gedood, wordt gehaald. Is Staatsbosbeheer hiervoor voldoende toegerust? Is er voldoende mankracht om goed te kunnen beheren?
Wat is het alternatief? Bijvoeren, zoals de CDA-fractie wil? Als we gaan bijvoeren, kan EenVandaag volgend jaar beelden maken van pasgeboren diertjes die kleintjes krijgen aan het einde van de herfst, vlak voor een naderende winter. Bijvoeren betekent namelijk meer geboortes, verspreid over het hele jaar. Bijvoeren wordt om meer redenen sterk ontraden door het ICMO. Het natuurlijk kuddegedrag wordt verstoord, waardoor dieren onrustig worden en alleen de sterke dieren eisen het voer op.
Een ander alternatief voor natuurlijk beheer is jacht. Waarschijnlijk zijn de fracties van CDA en VVD daar ook voorstanders van. EenVandaag zal dan volgend jaar schrijnende beelden kunnen tonen van grootschalige jacht op gezonde, jonge en drachtige dieren. Sterfte in de winter zal hiermee niet worden voorkomen. Zwakke dieren zullen ook dan de strenge winter niet overleven.
GroenLinks vindt dat er ook in Nederland plaats is voor natuur, zodat dieren niet alleen door mensen worden gehouden in weiden en stallen, maar ook echt in het wild kunnen leven, zodat er in Nederland weer zeearenden kunnen zijn die leven van kadavers van dode dieren. Het zou goed zijn als deze wilde dieren een groter leefgebied zouden hebben. Dat was ook altijd de bedoeling. De commissie die de aanbevelingen heeft gedaan, heeft gezegd dat het gebied met spoed vergroot moet worden, zodat dieren kunnen migreren en op zoek kunnen gaan naar voedsel. Dat is altijd tegengehouden door onder andere de fracties van CDA en VVD.
Ik rond af. De lente komt eraan en het gras begint alweer te groeien. Het duurt niet lang meer of de dieren hebben weer genoeg natuurlijk voedsel. Dan zullen jonge dieren gewoon weer in de lente worden geboren, zoals dat hoort in de natuur. Volgend jaar of hopelijk misschien al dit jaar gaat de Kamer het beleid evalueren en dan pas kunnen we echt zinnige dingen zeggen.
Ik maak nog een kleine opmerking, gericht aan de Partij voor de Vrijheid, het CDA en de VVD. Ik hoor deze partijen nooit over dierenwelzijn in de vee-industrie. Daar gebeuren veel schrijnendere dingen met veel grotere aantallen dieren.
De voorzitter:
Mijnheer Dibi, een van de Kamerleden heeft net een oproep gedaan die door alle aanwezige Kamerleden is onderschreven, namelijk om het bij het onderwerp te houden. Ik verzoek u dat echt te doen.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik heb de oproep gehoord en ik ben het daarmee eens, maar in dit debat wordt wel steeds het argument van dierenwelzijn gebruikt door partijen die dat argument normaal nooit gebruiken. Ik vind het wel belangrijk om dat te markeren.
De heer Ormel (CDA):
Ik keer terug tot de inhoud van het debat. De heer Dibi sprak over jonge dieren. Beseft hij dat op dit moment zeer veel jonge dieren sterven? Beseft hij dat juist door een overmatige toename van voedsel in mei en juni na een winter van verhongeren erg veel dieren worden geboren? De dieren worden gedekt aan het einde van het zomerseizoen; dan ontstaan er heel veel drachten, juist omdat er zo'n enorm rijk voedselaanbod is in de zomer en zo'n schraal voedselaanbod in de winter. Juist daardoor valt de sterfte hoger uit, niet door in extreme situaties hooi bij te voeren en vervolgens te zorgen voor een gelijkmatigere verdeling van de kudde.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik ken de cijfers. Mijn inbox is de afgelopen dagen volgelopen met berichten van mensen die zich heel veel zorgen maken over dit soort taferelen. Voor mij is het ook een dilemma geweest, maar de commissie die de aanbevelingen heeft gedaan, het ICMO, heeft de huidige situatie wel voorspeld. Er is niets aan de hand wat niet voorzien was. Wij moeten accepteren dat dit erbij hoort.
Ik wil graag de evaluatie afwachten. Dan pas kunnen wij volgens mij echt zinvolle dingen zeggen over de toekomst van dit hele experiment. Ik steun de heer Ormel in ieder geval in zijn verzoek om de evaluatie eerder te houden.
De heer Graus (PVV):
De heer Dibi zei dat er in de natuur dieren sterven. Ook bij mij thuis sterven dieren, door ouderdom of door ziekte, dat kan allemaal gebeuren. In de Oostvaardersplassen zijn de dieren echter neergezet in een afgesloten gebied en kunnen zij nergens naartoe. Dat is anders dan in Afrika, waar zij klimatologisch kunnen migreren en op zoek kunnen gaan naar voedsel.
De heer Dibi beschouwt de Oostvaardersplassen dus als een natuurlijk gebied, terwijl de dieren geen kant uit kunnen. Dan wordt het wel een ander verhaal.
De heer Dibi (GroenLinks):
Juist daarom is GroenLinks er voorstander van dat het gebied wordt vergroot. Dat was vanaf het begin af aan de intentie. De heer Graus steunt dit helaas niet, maar als je het gebied vergroot, kunnen de dieren veel meer rond gaan trekken op zoek naar voedsel. Wintersterfte zul je altijd houden. Het is hartstikke zielig, maar het is een realiteit van de natuur.
De heer Graus (PVV):
Ik heb nog twee vragen die ik niet in mijn eerste termijn heb kunnen stellen.
Stel dat dit gebied wordt ontsloten; dan komt er een paar vierkante kilometer bij. Als het vriest in de Oostvaardersplassen, dan vriest het toch ook in dat extra ontsloten gebied? Dan is daar toch ook de bodem bevroren en kunnen de dieren daar toch ook geen voedsel vinden? Wat is hiervoor dan een oplossing?
De heer Dibi sprak over de vee-industrie en noemde in dat verband ook onze partij. De Partij voor de Vrijheid is ook voor een gecontroleerde afbouw van de bio-industrie en zij vindt ook dat moet worden opgetreden als dierenmishandeling plaatsvindt. Over het algemeen doen onze boeren het goed; zij doen het het beste van Europa, dus wij moeten de boeren met rust laten.
De Partij voor de Vrijheid is wel tegen het ritueel slachten van miljoenen dieren. Waarom steunt GroenLinks ons daarin niet? Waarom heeft GroenLinks mijn motie voor bijvoeren niet gesteund? Zo hadden duizend dieren kunnen worden gered!
De voorzitter:
Wij hebben met elkaar afgesproken dat wij bij het onderwerp zullen blijven. Ik verzoek de heer Dibi om alleen te antwoorden op de vragen die betrekking hebben op het onderwerp dat nu op de agenda staat.
De heer Dibi (GroenLinks):
Als je nu gaat bijvoeren, word je volgend jaar geconfronteerd met nog veel grotere aantallen dieren. Daarom heb ik de motie over het bijvoeren niet gesteund.
De wintersterfte is nu eenmaal een realiteit, wat wij ook doen. Op een gegeven moment vriest het, is het voor dieren moeilijker om voedsel te vinden en zullen er dus ook dieren sterven. Wij hebben afgesproken dat 90% van de zieke en lijdende dieren door afschot wordt gedood. Mijn vraag aan de minister was dan ook of die doelstelling wordt gehaald.
Het dansje over het ritueel slachten heeft de PVV al vaak opgevoerd en dat zal zij in de toekomst nog wel vaker doen.
De voorzitter:
Mijnheer Dibi, ik had u verzocht om dat antwoord buiten het debat te houden.
De heer Cramer (ChristenUnie):
Voorzitter. Vandaag spreken wij weer over de Oostvaardersplassen, een gebied waar de natuur zijn gang moet kunnen gaan. De natuur doet dat ook. De kuddes runderen, herten en konikpaarden zijn tegen de klippen op gegroeid. Dit alles gebeurt op basis van een stevig beleidsplan. Het wordt bovendien begeleid door een internationale commissie die de monitoring volgt. De ChristenUnie-fractie heeft dit beleid altijd gesteund, omdat de natuur zijn gang laten gaan meerwaarde kan hebben voor ons land, zeker in een natuurgebied met de omvang van de Oostvaardersplassen. Wij hebben dit beleid verder ook gesteund, omdat wij de uitgangspunten van het beleid, zoals die destijds zijn besproken, steunen.
De keuze voor de min of meer verwilderde kuddes is ingegeven door de wens om vooral grote open natuurgebieden open te houden. Wordt er niet beheerd, dan zal het gebied al snel volledig verbossen. Een telkens terugkerend thema in de discussie is de vraag of er nog wel voldoende voer is wanneer de kuddes een bepaalde omvang bereiken. Het probleem van een tekort aan vreten is echter onderkend op het moment dat er werd gekozen voor een natuurlijke vorm van beheer in de Oostvaardersplassen. Het idee is dat zo'n groot gebied zichzelf zou moeten kunnen reguleren zonder ingrijpen door de mens, maar dan wel door een vermindering van het aantal geboortes.
Het probleem dat wij vandaag bespreken, komt bijna elk jaar terug. Dat probleem is de hoeveelheid beschikbaar voedsel. Bij de vaststelling van het beleid is ervan uitgegaan dat tot 30% sterfte acceptabel is. Ook in het verleden hebben wij dat uitgangspunt geaccepteerd. Sterfte kan echter op verschillende manieren optreden, waarbij de belangrijkste wellicht territoriumdrift, massale ziekte en honger zijn. Over de eerste twee vormen van sterfte bestaat niet zo heel veel discussie, maar de laatste ligt steeds gevoeliger, ook omdat de kuddes in totaal ongeveer 4000 dieren groot zijn en dan is 30% wel een heleboel!
De beelden die vorige week te zien waren, heb ik al eerder gezien. Zij stemden mij desalniettemin tot nadenken, echter niet meteen vanuit de emotie, want de natuur is veel harder dan wij mensen wensen. De vraag die ik mij wel stelde, was: Is dit wat wij voor ogen hadden? Moet je dit wel willen als je ziet hoe ongelooflijk streng wij zijn tegen onze eigen veehouders? Dat de natuur zijn gang gaat, is prima, maar hebben deze beesten in dat prachtige gebied van de Oostvaardersplassen wel een keuze? Daarom de volgende zes vragen.
1. Was het beeld oorspronkelijk dat de uitval van 30% voornamelijk door honger zou worden veroorzaakt? 2. Klopt het dat de evaluatie in 2011 plaatsvindt en, zo ja, kan die dan naar voren worden gehaald en wel naar 2010? 3. Klopt het dat de gegevens over 2010 nu al bekend zijn, maar dat nieuwe gegevens niet meer meegenomen kunnen worden in de evaluatie als de evaluatie volgend jaar wordt afgerond? 4. Klopt het dan dat wij met het oog op besluitvorming voor de volgende winterperiode net zo goed nu al een begin kunnen maken met de evaluatie? 5. Is het niet verstandig en noodzakelijk om direct te beginnen met het bijvoeren van de dieren of is het daarvoor inmiddels te laat? 6. Kunnen de kuddes, door dieren naar andere gebieden over te brengen, zodanig worden verkleind dat de druk op het voedsel de komende winter aanmerkelijk kleiner zal zijn?
De heer Graus (PVV):
Ik heb drie vragen. De heer Cramer spreekt over de Oostvaardersplassen als over een prachtig gebied. Hoe lang geleden was hij dan in dit gebied, want het stinkt er op dit moment vooral naar kadavers en ontbinding? Ik kan mij echt niet voorstellen dat hij het een prachtig gebied vindt. Mijn tweede vraag is hoe de heer Cramer tegenover het idee staat om over te gaan tot geboortebeperking door middel van hormoondarts, een door dierenartsen met een verdovingsgeweer toegediende prikpil. Mijn laatste vraag luidt: Waar was de heer Cramer tijdens het door mij in januari aangevraagde spoeddebat over de Oostvaardersplassen? Dat was een belangrijk debat en de ChristenUnie was daarbij niet aanwezig. Ten slotte hoor ik graag waarom de ChristenUnie als christelijke partij, een partij die zegt op te komen voor een respectvolle omgang met dieren, in januari mijn motie niet heeft gesteund om de dieren te redden.
De heer Cramer (ChristenUnie):
De Oostvaardersplassen zijn een prachtig gebied dat ten onrechte door de heer Graus telkens wordt afgeschilderd als een "tupperwaregebied". Ik kan het weten, want ik woon er vlakbij. Kom ik er wel eens? Jazeker, ik kom er met enige regelmaat. Ik ken ook een plek waar je gemakkelijk naar de kuddes kunt kijken. Ik weet dus wat er gebeurt.
Geboortebeperking door de prikpil. Ik keer daarvoor bij wijze van antwoord terug naar de kern van de discussie. Die kern is dat wij indertijd dachten dat voedselbeperking uiteindelijk aan de voorkant zou leiden tot minder reproductie. Dan heb je dus minder dieren aan de voorkant in plaats van meer sterfte achteraf. Dat was de gedachte. De fractie van de ChristenUnie was bereid om dat beeld te accepteren, want dan regelt de natuur zichzelf. Juist vanuit de rentmeesterschapgedachte vond mijn fractie het waard om de ontwikkelingen in het gebied aan te kijken.
Ik was in januari niet aanwezig bij het spoeddebat. Collega Graus weet dat de fractie van de ChristenUnie moet roeien met de riemen die zij heeft met maar zes Kamerleden. Ik ben blij dat mijn fractie zo groot is, maar wij kunnen niet alles. De heer Graus weet dat ik als lid van de commissie-De Wit het debat toen niet kon voeren. De vragen over het christelijk zijn, heb ik al beantwoord.
De heer Graus (PVV):
Ik zit ook in die commissie-De Wit, maar ik was wel aanwezig bij dat spoeddebat. Ik heb het zelfs aangevraagd. Bovendien hebben wij ongeveer dezelfde werklast gehad, dus dat begrijp ik niet helemaal.
De voorzitter:
U hebt uw punt gemaakt. Ik geef het woord aan de heer Ormel.
De heer Ormel (CDA):
Mevrouw Ouwehand was eerder.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter, wat een attente geste. Ik stel graag twee vragen aan de ChristenUnie-fractie. Ik maak allereerst een opmerking. Mijn fractie sluit zich aan bij de vragen naar de mogelijkheden van het snel evalueren. Mijn vraag gaat over het bijvoeren. Ik kan mij voorstellen dat wij de feiten op een rij zetten ten aanzien van de werking voor het beperken van de geboortes. Dat blijkt hopelijk uit de evaluatie, maar misschien kan de minister daar nu al iets over zeggen. De ChristenUnie-fractie vraagt de minister of het mogelijk is om nu nog bij te voeren. Ik maak daaruit op dat als de minister zegt dat het daarvoor niet te laat is, de heer Cramer een voorstander is van bijvoeren.
De voorzitter:
Kunt u wat korter spreken? U houdt nu een tweede betoog.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
U hebt gelijk. Ik zal een vraag stellen. Pleit de ChristenUnie-fractie dan alsnog voor bijvoeren, met alle nadelen van dien en met het mogelijke gevolg van hogere geboortes volgend jaar? Dat lijkt mij namelijk zeer onwenselijk.
De heer Cramer (ChristenUnie):
Mevrouw Ouwehand heeft niet helemaal goed naar mijn verhaal geluisterd. Ik dank haar voor haar vragen want nu kan ik het nog een keer uitleggen. Ik heb gezegd dat er nu sprake is van nood en dat die mogelijk geledigd kan worden door nu bij te voeren. Ik pleit echter ook voor een drastische reductie van de kudde om het voedselaanbod in de komende winter niet weer onder druk te zetten. Naar mijn mening is het het één plus het ander.
Ook in reactie op collega Graus merk ik op dat ik aarzel over het bijvoederen. Wij hebben ons destijds, ook als fractie, afgevraagd wat bijvoeren voor zin zou hebben. Als je niet de hele winterperiode bijvoert maar slechts op bepaalde momenten, dan komt de spijsvertering van het beest op z'n kop te staan. De heer Ormel heeft dat vrij technisch maar ook vrij helder uitgelegd. Het is dus niet mogelijk om zomaar bij te voeren. Ik wist dat onvoldoende maar vond wel dat er niet moest worden bijgevoerd. Om die reden weigerde ik ook voor de motie te stemmen; ik vond dat het natuurlijk beheer zijn gang moest gaan. Als echter blijkt dat het onvoldoende werkt, het voedselaanbod echt een groot probleem wordt en het grootste deel van de sterfte te wijten is aan de hongerdood, dan zet ik daar mijn vraagtekens bij. Daarop moet je vervolgens schakelen. Bijvoeren nu zou dan ook alleen maar gericht moeten zijn op het ledigen van de nood. Gisteravond is mij echter nog eens uitgelegd dat het maar de vraag is of dat voldoende werkt. Misschien werkt het juist niet en moeten wij accepteren dat de sterfte nu gewoon een feit zal zijn.
De heer Ormel (CDA):
Ik besef dat het paradoxaal klinkt, maar juist nu het gras gaat groeien, is de kans op sterfte het grootst omdat de structuur in de pens is verdwenen. Voor het bijvoeren zou er juist structuur moeten zijn. De fractie van de ChristenUnie stelt dat er in noodsituaties moet worden bijgevoerd. Vindt de heer Cramer niet dat wij daarmee in feite het experiment beëindigen en dat wij – als je a zegt, moet je ook b zeggen – ook moeten nadenken over wat wij in het vervolg doen?
De heer Cramer (ChristenUnie):
Dat is precies het dilemma waarmee ik zit; dat heb ik ook in alle interrupties proberen duidelijk te maken. Ik heb er een beeld en een gevoel bij. Ik kom daar ook eerlijk voor uit. Ik vind het erg om te zien dat die beesten overlijden. Het is echter wel een natuurlijk gegeven. Ik durf ook hardop te zeggen: dat is de natuur. De vraag is alleen of dit de bedoeling was. Ik denk: dat was niet de bedoeling. Ik wil mij laten informeren door deskundigen, maar ICMO en de heer Vera hebben een duidelijke mening over hoe het kan terwijl andere deskundigen zeggen dat het niet kan. Ik moet daar als Kamerlid chocola van zien te maken. Ik doe mijn best, maar het is een ingewikkelde discussie die wij bijna niet in een spoeddebat kunnen voeren omdat de materie daarvoor te diep gaat; daarvoor zijn ook veel meer argumenten nodig. Ik durf dus geen ja of nee te zeggen op die vraag. Mijn hart zegt dat we ermee zouden moeten stoppen, maar mijn verstand zegt dat ik dit beleid niet voor niets al die jaren namens de ChristenUnie heb gesteund. Wij hebben ermee ingestemd dat het deze ontwikkeling zou hebben. Wij hebben gezien dat er een percentage van 30 als sterftecijfer werd genoemd. Alleen zou die 30%, zoals ik in een van de eerste debatten hierover in de Kamer heb gezegd, een incident in een extreme winter moeten zijn. Dan zou de honger kunnen meespelen. Voor het overgrote deel zou het echter een natuurlijke sterfte zijn; vandaar ook de zeearend. Nu is het gros van de sterftes echter vanwege de hongerdood en dat is een andere discussie.
De heer Ormel (CDA):
Ik wil de heer Cramer slechts zeggen: volgt uw hart!
De heer Polderman (SP):
Ik zie het dilemma waarmee de heer Cramer zit, want het is ook mijn dilemma. Het is natuurlijk lastig. Het intrigeert mij dat de heer Cramer zegt dat nu sprake is van nood. Is dat niet gewoon inherent aan de natuur? De sterfgevallen vanwege de hongersnood zitten nog onder de 30%. Als wij dit experiment willen, moeten wij dan niet gewoon accepteren dat dit soort situaties voorkomen?
De heer Cramer (ChristenUnie):
Dat is een goede vraag van collega Polderman. Ik ben daar niet uit; daar ben ik maar gewoon heel eerlijk in. In mijn ogen was het experiment vooral dat er minder nakomelingen zouden zijn wanneer er voedselbeperking was. Ja, dan zal er sterfte zijn. Zoals ik net al zei, zou dat wel eens 30% kunnen zijn. Ook in het advies van het ICMO stond echter dat dit uitzonderingen zouden zijn. Dat was terecht, want het is nu nog maar 17%, als wij gewoon de kille cijfers laten spreken. Inzake de heel grote kuddes die tegen de verdrukking in en ondanks het beperkte voedselaanbod toch blijven groeien, zeg ik: dat was het uitgangspunt van het experiment waartegen wij ja hebben gezegd, maar wat volgens mij niet werkt. Wij moeten dat helder krijgen in een evaluatie.
De heer Polderman (SP):
Op zich ben ik het ermee eens dat wij een evaluatie moeten krijgen. De bijzondere situatie is natuurlijk dat dit in de zomer een buitengewoon rijk voedselgebied is. Dan krijg je dus die enorme kuddes, die in de winter weer inkrimpen. Dat is ook de natuur. De vraag is dus of wij dat moeten accepteren, ja of nee. Ik ben het absoluut met de heer Cramer eens dat die vraag zich niet leent voor een spoeddebat. Na een zorgvuldige evaluatie zouden wij er eens goed naar moeten kijken.
De voorzitter:
Wij voeren nu echter een spoeddebat, dus als de heer Cramer hierop wil reageren?
De heer Cramer (ChristenUnie):
Ik ben het eens met de conclusie van de heer Polderman. Er is natuurlijk voedselconcurrentie. Er zijn groeiende kuddes van zowel heckrunderen als konikpaarden als edelherten. Er overzomeren 20.000 of meer ganzen in het gebied, die ook aan het gras lopen te knagen. Er zijn nogal wat liefhebbers voor dat spul daar. Die moeten wel allemaal gevoed kunnen worden. Het is de vraag of dat gebied, met alle goede bedoelingen, het wel aankan. Ook de voedselreproductie moet voldoende zijn. Daar heb ik vragen bij.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
Hoor ik de heer Cramer nu een beetje de conclusie trekken – laat ik het voorzichtig formuleren – dat het beheer van de Oostvaardersplassen op een andere wijze zou moeten?
De heer Cramer (ChristenUnie):
Mijn politieke hart geeft mij in dat wij eerst de evaluatie moeten afwachten. Mijn wetenschappelijke hart zegt dat het allemaal moet kunnen, want de dood hoort bij het leven, zoals collega Polderman al zei. Ik ga toch maar gewoon mijn eigen hart na en dan ben ik het eigenlijk met mevrouw Snijder-Hazelhoff eens.
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter. Vandaag wordt het naar verwachting voor het eerst, na een lange en strenge winterperiode, zo'n zeventien graden Celsius. De eerste grasscheutjes zullen dus snel tevoorschijn komen. Het voedselaanbod voor de grote grazers in de Oostvaardersplassen zal dan gelukkig weer groeien. Dat is inderdaad geen oplossing voor de kortere termijn – collega Ormel heeft daar terecht de vinger bij gelegd – maar op termijn dan toch wel.
Volgens mijn fractie is dit spoeddebat in feite een herhaling van zetten na het spoeddebat in januari en de debatten die in andere jaren zijn gevoerd. Wij moeten onszelf de vraag stellen wat er sindsdien nu echt veranderd is. Nemen wij onszelf wel volstrekt serieus? Natuurlijk leeft ook in mijn fractie en bij mij persoonlijk de emotie bij het in beeld gebrachte dierenleed. Dat begrijp ik. Wij benaderen dat vanuit het Bijbels genormeerde rentmeesterschap. Dan zijn wij snel aangeslagen daarover. Politiek-bestuurlijk begrijp ik het echter niet echt. Wij hebben voor dit experiment gekozen. Er is veel discussie over geweest. Ik weet nog heel goed dat er in december 2005 ook hoge sterftecijfers waren. Dat zorgde voor veel commotie en dat heeft geleid tot de instelling van de commissie-Gabor. Die commissie achtte het gebied groot genoeg om een populatie grote grazers in stand te houden. Zij adviseerde om geen aantalsregulatie toe te passen, niet bij te voeren en alleen dieren af te schieten die zo zwak zijn dat zij zullen doodgaan; een percentage van 90.
Ik heb nog geen echt bewijs gezien dat er sprake is van overschrijding van de kaders waarvoor wij zelf hebben gekozen en die het ICMO heeft aangegeven. De vorige keer heb ik het bijvoeren al ecologisch kwestieus genoemd. Het is niet ultiem of dogmatisch uit te sluiten, maar het past niet echt bij dit experiment. Dat is tot nu toe de visie van de SGP-fractie. Zij wil het in ieder geval in de handen van deskundigen laten.
Ook de sterftecijfers zijn verhoudingsgewijs niet echt schokkend. Daarom is mijn fractie terughoudend om de destijds aanvaarde aanbevelingen nu terzijde te schuiven. Onze gedachte is om de evaluatie toch maar af te wachten. De kernvraag is natuurlijk of het aantal grazers, dat wil zeggen de bestaande populatie, met alle beweeglijkheid in de bestanden, de draagkracht van het gebied van de Oostvaardersplassen overstijgt. Dat is de kern, maar daar hebben wij de evaluatie voor nodig. Die wacht mijn fractie dus graag af. De vraag is of die evaluatie snel kan komen, liever dit jaar dan volgend jaar. Is er dan echter voldoende materiaal voorhanden om gezaghebbend knopen door te hakken?
De beheerders van Staatsbosbeheer worden regelmatig weggezet als dierenmishandelaars. Dat beeld wil ik rechtzetten, want het gaat om hun integriteit. Ik citeer iemand uit onverdachte hoek, de heer Salm, voorzitter van de Vereniging Het Edelhert: "Wij moeten ook erkennen dat Staatsbosbeheer in de Oostvaardersplassen gewetensvol bezig is." Mijn fractie stemt daarmee in. Ik roep alle anderen op dat ook te doen. De boswachters zetten zich dagelijks in om verzwakte dieren die het niet lijken te halen, af te schieten, om zo onnodig dierenleed te voorkomen. Dat neem ik waar. Daarom doe ik deze oproep.
De heer Graus (PVV):
Ik wil de heer Van der Vlies toch even melden dat het citaat van de voornoemde persoon binnen een paar uur van de site is gehaald. Die persoon heeft heel de vereniging tegen zich in het harnas gejaagd, omdat voor de rest niemand het met hem eens was. Ik wil dat toch even melden, want dat is essentieel.
Als de heer Van der Vlies mij mocht bedoelen, merk ik op dat ik heb gezegd dat de verantwoordelijken voor het dieronvriendelijke beleid naar huis moeten worden gestuurd. Laat dat heel duidelijk zijn. Ik heb Staatsbosbeheer wel een natuurkolchoz genoemd, maar dat is feitelijk zo.
De heer Van der Vlies (SGP):
Ik houd niet zo minutieus als de heer Graus bij wat wel of niet op die site staat. Daarvoor heb ik geen tijd. Daar is mijn fractie te klein voor. Dat kan zo zijn, maar ik heb dit citaat gevonden.
Ik vind dat je niet al te gemakkelijk de integriteit moet aantasten van mensen die naar eer en hun geweten hun werk doen binnen de randvoorwaarden die zijn gesteld. Liever niet. Er kunnen zich situaties voordoen waarin je niet anders kunt, als de waarheid in een andere richting wijst. Het is echter mijn oprechte overtuiging dat dit hierbij niet aan de orde is. Dan moeten wij daar een beetje terughoudend in zijn.
Mijnheer Graus, ik ben even kwijt wat uw tweede vraag was.
De heer Graus (PVV):
Mijn tweede vraag was meer bedoeld als een opmerking.
De heer Van der Vlies (SGP):
Ik weet het alweer. Het ging erom of ik de heer Graus bedoelde. Mijnheer Graus, als die schoen u past en u die hebt aangetrokken, dan ben ik benieuwd hoe dat voelt.
De heer Graus (PVV):
Als de heer Van der Vlies mij mocht bedoelen: ik had het over de verantwoordelijken voor het dieronvriendelijke beleid.
De voorzitter:
U hebt het zo voldoende naar elkaar uitgesproken.
Het woord is aan de heer Ormel.
De heer Ormel (CDA):
De heer Van der Vlies zei in zijn bijdrage dat afwijken van het eerder met elkaar afgesproken pad kwestieus is. Zo zei hij dat. Waarom heeft hij dan vorig jaar een motie meeondertekend die ik heb ingediend, waarin ik opriep – de motie heeft het helaas niet gehaald – om per direct over te gaan tot preventieve aantalregulatie? Ik zag namelijk vorig jaar al aankomen wat er heden geschiedt. Is het niet zo dat wij hier politieke keuzes behoren te maken en dat wij dat iedere keer opnieuw horen te doen?
De heer Van der Vlies (SGP):
Uiteraard moeten wij politieke keuzes maken, maar als we een keuze hebben gemaakt, moeten we daarin ook een zekere consistentie betrachten en het traject dat daaraan verbonden is, aflopen. Dat is eigenlijk het pleidooi dat ik nu houd. Of ik die motie heb gesteund dan wel of misschien zelfs mijn handtekening eronder staat, heb ik niet helemaal meer scherp voor ogen. Dat legt bloot hoe ook wij worstelen met die zaak, want er is natuurlijk wel wat aan de hand. Dat hoort u mij niet ontkennen. Echter het politiek-bestuurlijke metier leidt mijn fractie op dit moment tot de opstelling dat ik graag zo gauw mogelijk een zorgvuldige evaluatie wil laten plegen en daar een volwaardig debat over wil voeren – een ander debat dan dit spoeddebat met een paar minuten spreektijd – en dan zullen wij daaraan beleidsconclusies moeten verbinden, naar eer en geweten en naar onze eigen overtuiging.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Minister Verburg:
Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de inbreng in eerste termijn. Ik moet vaststellen dat wij, nadat wij nog niet lang geleden een debat hebben gehad over de Oostvaardersplassen, daar vandaag weer over spreken. Hieruit blijkt dat natuur ook emotie is en dat er veel aandacht is voor en discussie over de dieren in de Oostvaardersplassen. Dit heeft te maken met de berichtgeving en de beeldvorming, een beeldvorming die beelden laat zien van hongerende en stervende dieren. Dat zijn aangrijpende beelden. Het stervensproces is iets wat ons, mensen, raakt. Dat geldt in het bijzonder bij dieren waarmee wij ons verwant voelen, zoals dit soort fraaie zoogdieren.
Ik wil niets afdoen aan het leed dat is getoond. Het is al gezegd in de Kamer: de natuur is immers niet alleen een verzameling mooie beelden. De natuur toont alle gezichten van het leven, ook die wij, mensen, als minder prettig ervaren of die wij zelfs aangrijpend vinden.
Dit gezegd hebbend, wil ik ook aangeven dat het beeld dat is getoond, eenzijdig is. Het overgrote deel van de dieren is in redelijke conditie en zal de winterperiode royaal overleven. Uit de bedoelde beelden blijkt dat het voor veel partijen heel bedreigend is dat in de Oostvaardersplassen blijkt dat de natuur zichzelf reguleert en dat de mens eigenlijk niet nodig is. De Oostvaardersplassen zijn een uniek en internationaal aansprekend natuurgebied in Nederland; het is een van de grootste aaneengesloten gebieden van West-Europa. Ja, zo zeg ik tegen mevrouw Snijder, het is een Natura 2000-gebied en het voldoet volledig aan de criteria die de Vogelrichtlijn stelt. Het is dus ook belangrijk voor de opvang en de verspreiding van op Europees niveau zeldzame overwinterende vogels dan wel broedvogels. De heer Cramer maakte hier een opmerking over.
De dieren in de Oostvaardersplassen worden er geboren, ze groeien er op, ze vertonen in alle aspecten hun natuurlijke sociale gedrag en gaan aan het einde van hun leven ook dood in dit gebied. Dat is de cirkel van het leven. Nu wordt slechts een deel, emotioneel het moeilijkste van deze cirkel, eruit gelicht. Ik wijs er vandaag opnieuw op in de Kamer dat wij wel moeten bedenken dat de meeste dieren lang en in volle vrijheid in dit natuurgebied leven.
Door vele woordvoerders is geïnformeerd naar de stand van zaken. Ik heb op 10 maart jongstleden de Kamer geïnformeerd over de situatie. Ik geef nu de meest actuele cijfers. Op 1 januari 2010 waren er ongeveer 548 heckrunderen, 1171 konikpaarden en 2172 edelherten, in totaal 3891 dieren. In de periode tussen 1 januari 2010 en 15 maart 2010 zijn 65 heckrunderen, 230 konikpaarden en 520 edelherten in de Oostvaardersplassen gestorven, in totaal 815 dieren. Het sterftepercentage in deze winter is daarmee op dit moment 21.
De internationale commissie die ons heeft geadviseerd over het beheer van de Oostvaardersplassen heeft aangegeven dat wij elke winter rekening moeten houden met een sterftepercentage van 30. Verschillende woordvoerders hebben dit vanmorgen hier ook weer opgemerkt. In strenge winters vertoont dat percentage zelfs pieken daarboven. Dat was ook onderdeel van het plan waarover met de Kamer uitvoerig van gedachten is gewisseld. De winter is nog niet voorbij en in de komende periode zullen meer dieren sterven. Mevrouw Snijder en de heer Ormel wezen daar ook op. Wij hebben echter een voor Nederland strenge winter gehad; toch zien wij geen uitzonderlijk hoge sterftecijfers. Dit betekent dat wat nu gebeurt, past binnen de randvoorwaarden die wij hebben afgesproken in 2007. Sinds 2007 is het beheer van de Oostvaardersplassen immers gebaseerd op het advies van the International Committee on the Management of large herbivors in the Oostvaardersplassen, het ICMO. Het ICMO is ingesteld door mijn voorganger in nauw overleg met de Kamer om een oordeel te geven over de toen lopende discussies over het te voeren beleid. Het ICMO concludeerde in 2006 dat, rekening houdend met de oppervlakte van het gebied, een qua dierenwelzijn verantwoord ecosysteem van grote grazers realiseerbaar was in de Oostvaardersplassen. De kern van het advies, en dus ook van de beheerpraktijk, is dat alleen wordt ingegrepen om onnodig lijden te voorkomen. Dieren die zo verzwakt zijn omdat ze gewond, ziek of vermagerd zijn dat ze geen kans meer hebben op herstel, worden afgeschoten, zodat ze niet verhongeren. Dat is precies de lijn.
Ik ben het overigens zeer eens met de opmerking van de heer Van der Vlies. De mensen die in het gebied hun werk doen, doen dat gewetensvol en iedere dag weer in de zorgvuldige afweging van wat vandaag nodig is en hoe vandaag moet worden geopereerd om het totale gebied goed te beheren, en om de spelregels die zijn afgesproken en tot de dagelijkse opdracht van de boswachters horen zo goed mogelijk uit te voeren.
Staatsbosbeheer voert de dieren in de winter niet bij, omdat dit de natuurlijke dynamiek verstoort. Daarop is in dit debat opnieuw gewezen, en dat is al eerder gebeurd. Het natuurlijke kuddegedrag zorgt ervoor dat voer terechtkomt bij de sterke dieren en dat de zwakke dieren niet aan bod komen. Bij bijvoeren ontstaat er sociale onrust met stress, ruzies en gevechten in de kudde. Bovendien verstoort het bijvoeren het natuurlijke afweermechanisme tegen de kou. In periodes van laag voedselaanbod daalt de behoefte aan voedsel, evenals de activiteit van de dieren. Bijvoeren doorbreekt dat proces. De heer Waalkens en de heer Polderman hebben hierover een opmerking gemaakt.
Perioden van laag voedselaanbod hebben alles te maken met wanneer dieren drachtig worden en dus ook wanneer en hoeveel jongen er worden geboren. Hierover is een korte gedachtewisseling gevoerd tussen de heer Polderman en de heer Cramer. Door bij te voeren, worden jongen het hele jaar door geboren, ook als de omstandigheden niet gunstig zijn voor zowel het moederdier als het jong. Zo ontstaat er een vicieuze cirkel. Door nu bij te voeren groeit de kudde, waardoor er volgend jaar nog meer dieren moeten worden bijgevoerd. De kudde ontgroeit dan de draagkracht van het gebied, en dat leidt tot aantalregulatie en dus tot afschot van gezonde dieren.
Dit is ook het antwoord op de vraag die door de heer Cramer en de heer Ormel is gesteld. Moet preventieve aantalregulatie niet veel meer worden gehanteerd? Dit verstoort de verhouding tussen het aantal dieren en de feitelijke draagkracht van het gebied, met als gevolg een verhoogde aanwas van jonge dieren. Dit zou betekenen dat er jaarlijks meer dieren moeten worden geschoten. Dat kan volgens sommige inschattingen oplopen tot wel 50% van de populatie. Daar komt bij dat preventieve aantalregulatie wintersterfte niet zal voorkomen, want de dieren zullen minder weerstand hebben en minder sterk zijn. Een recente publicatie van Rory Putman, die ook lid was van het ICMO, laat zien dat preventieve aantalregulatie van de herten in Schotland juist leidt tot meer afschot dan het geval is bij terughoudend en reactief beheer, zoals nu wordt uitgevoerd in de Oostvaardersplassen. Ik heb al gewezen op de onrust en ik heb er ook op gewezen – de heer Van der Vlies heeft er nog bij stilgestaan – dat de preventieve aantalregulatie sterk is ontraden.
De heer Ormel heeft gevraagd of er niet bijgevoerd kan worden. Hij stelt dat het lijden van dieren, met name van herkauwers, kan worden verlicht door ze extra vezels in de vorm van stro of bermhooi te geven. Dat zou de pens- en darmfunctie ten goede komen. Ik heb die stelling gecheckt, want die is natuurlijk niet nieuw en vaker gehoord in deze emotionele discussie, of soms op basis van emotie gevoerde discussie. Daarom heb ik dat punt gecheckt bij de kliniek voor herkauwers van de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht. Die deskundigen zeggen dat bijvoeren met stro geen effect heeft, omdat de dieren nu ook voldoende structuur binnen krijgen.
Dan is door velen de vraag gesteld over het populatiebeheer. Het ICMO heeft geadviseerd een reactief beleid te voeren voor de populatie, maar op het niveau van individuele dieren zo veel mogelijk onnodig lijden te voorkomen. Dieren die zo verzwakt zijn, omdat zij gewond, ziek of vermagerd zijn, dat zij geen kans meer hebben op herstel, worden afgeschoten. Het afschotpercentage in de winter van 2008/2009 lag rond de 85. Deze winter ligt dat percentage rond de 80. Daarvoor zijn twee redenen. Ten eerste gedragen de dieren zich deze winter anders. Zij zijn naar gebieden getrokken – de heer Graus heeft daar nog eens op gewezen – waar zij normaal niet komen, zoals moerassen en het Fluitbos. Met name in het moeras is het moeilijk om de dieren zo te naderen dat zij ook zorgvuldig onder schot kunnen worden genomen. Ten tweede waren er in bepaalde perioden veel bezoekers in de Oostvaardersplassen om te schaatsen. Dat kon deze winter gelukkig opnieuw. De veiligheid van het publiek staat echter te allen tijde voorop en daarom gelden in dit soort perioden, waarin kan worden geschaatst, beperkingen voor het gebruik van het geweer. Dat is echt nodig, omdat de gebruikte geweren anderhalf tot twee kilometer ver kunnen dragen. Daar heb je dan rekening mee te houden. Inmiddels is er herstel op het management van het afschot van 90%. Daarop stuur ik en daarop zal ik blijven sturen.
De heer Dibi en mevrouw Ouwehand hebben gevraagd of er voldoende capaciteit is bij Staatsbosbeheer. Het antwoord daarop is ja. Er zijn vier gekwalificeerde medewerkers die zeven dagen per week werken in wisseldiensten. Dat is voldoende. Daarbij is niet meer nodig. Dat kan zorgvuldig. Deze boswachters zijn dagelijks in het veld, zeven dagen per week. Zij kijken naar dieren die achterblijven bij de kudde. Zij letten op dieren die sterk vermagerd zijn en die niet meer alert reageren. Die worden bij die dagelijkse ronde afgeschoten.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff heeft aangegeven dat haar motie niet wordt uitgevoerd. Ik sluit mij aan bij de woorden die de heer Polderman daarover heeft gebezigd, want ik heb deze motie destijds gekwalificeerd als ondersteuning van beleid. Ik heb ook aangegeven dat Staatsbosbeheer zo zou opereren, mocht dat noodzakelijk zijn. Dat was en is ook nog niet noodzakelijk.
Dan heeft mevrouw Snijder opgemerkt dat er nu veel meer sterfte is dan in 2009. Ik heb al aangegeven dat wij een voor Nederland strenge winter hebben gehad. De sterftecijfers zijn nu nog vergelijkbaar met die van vorig jaar, maar mevrouw Snijder heeft gelijk met de opmerking dat de stand de komende maanden wellicht nog verder zal stijgen. De heer Ormel heeft daarover ook een opmerking gemaakt. Ik zal de stand per 1 mei aan de Kamer toezenden.
Mevrouw Snijder heeft gevraagd naar het Faunabeheerplan Flevoland. Dat strookt met het advies van het ICMO, inclusief nieuwe leefgebieden. De beschutting in het gebied is niet nodig door het openstellen van extra bospercelen, zoals het Fluitbos of de Driehoek. Zij heeft ook gevraagd of wij voldoen aan Natura 2000. Dat is het geval.
De heer Graus heeft gevraagd naar de status van de dieren in de Oostvaardersplassen. Hij heeft daarover een eigen opvatting, overigens niet vandaag voor het eerst, maar de dieren in de Oostvaardersplassen zijn geen gehouden dieren. De dieren in dit gebied houden zichzelf in stand. Er zijn geen mensen die de feitelijke macht over de dieren hebben, zoals dat wel aan de orde is bij gehouden dieren. De dieren hebben geen hoeder, geen houder en geen eigenaar. Dat is vergelijkbaar met reeën. Het maakt daarbij niet uit dat de dieren zich op een terrein van Staatsbosbeheer bevinden en dat zij dat gebied ook niet kunnen verlaten. De heer Polderman heeft al gewezen op de visie daarop of de uitspraak daarover door het gerechtshof in Den Haag in een procedure over het bijvoeren van dieren in de Oostvaardersplassen. Dit is een onderwerp dat steeds terugkeert en dat ook vandaag weer aan de orde is.
De heer Cramer heeft gevraagd of het beeld van 30% uitval door honger voorzien was door het ICMO. Het antwoord daarop is ja. ICMO heeft erop gewezen dat er geen predatoren zijn. De heer Cramer had in dit verband een interessante gedachtewisseling met mevrouw Ouwehand over de wolven. Daarbij is reactief beheer noodzakelijk.
De heer Cramer heeft ook gevraagd of het nuttig is als wordt overgegaan tot uitname van dieren. Het effect van uitname is vergelijkbaar met preventieve aantalsregulatie door afschot. Daarop heb ik al een reactie gegeven.
Ik heb goed geluisterd naar de Kamer. Men apprecieert het experiment en wat wij nu aan het doen zijn verschillend. In verschillende toonsoorten is de vraag gesteld of de evaluatie naar voren te halen is. Ik heb daarover de heer Ormel horen spreken, maar ook de heer Dibi, de heer Van der Vlies en de heer Cramer. De heer Waalkens stelde voor om nog eens een deskundige te vragen en dus nog niet de evaluatie te doen. Alles overwegende denk ik dat het verstandig is om deze periode tot 1 mei af te wachten, om daarna een evaluatiecommissie de vraag te stellen of het mogelijk is om de, naar ik meen, drie afgeronde seizoenen te evalueren. De resultaten in deze seizoenen moeten worden getoetst aan de oorspronkelijke doelstellingen en criteria waarover indertijd met de Kamer is gesproken. Er moet daarbij ook een aantal vragen aan de orde komen. Is er sprake van een natuurlijk systeem? Wordt natuurlijk draagvlak ook door het huidige beleid in stand gehouden? Is uitname een wenselijke optie? Is uitname noodzakelijk? Kortom, hoe zit het met het draagvlak van het gebied? Ik leg de Kamer daarom het volgende voor. Ik neem mij voor om die evaluatie dit voorjaar te laten starten. Voor de evaluatiecommissie zullen wij deskundigen vragen. Het zal zeer waarschijnlijk weer een internationale commissie zijn met het ICMO. Ik neem mij voor om die commissie te vragen om vóór het komende najaar een advies uit te brengen.
Tot zover mijn beantwoording in eerste termijn. Op verzoek van de voorzitter heb ik het beknopt gehouden, maar ik meen wel dat ik op de meeste vragen en punten van de sprekers ben ingegaan.
De voorzitter:
Dank u. Ik zie dat veel leden nog een vraag willen stellen. Ik vraag hun om hun vragen beknopt te stellen, zodat de minister ook kort kan antwoorden. Het woord is aan de heer Waalkens.
De heer Waalkens (PvdA):
Het is goed dat de minister nu aan ons voorstelt om de evaluatie naar voren te halen. Ik dank haar daarvoor; dat is een goede zaak.
Wij zijn hier echter niet alleen om vooruit te kijken, maar ook om te controleren of de afspraken die zijn gemaakt, zijn ingevuld. Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag of daadwerkelijk 90% van de dieren die sterven, het genadeschot krijgt. Is dat percentage gerealiseerd en, zo niet, waarom dan niet? Wat is het percentage dat wél is gehaald?
Minister Verburg:
Ik heb die vraag van de heer Waalkens al beantwoord, maar wil dat antwoord graag herhalen. Het percentage van 90 is niet gehaald. Daarvoor zijn twee redenen. In de eerste plaats zijn de dieren deze winter mobiel geweest. Het was moeilijk om in moerasgebieden te schieten. In de tweede plaats is er dit jaar sprake geweest van een vorstperiode, waardoor er in het gebied schaatsers waren. Als die er zijn, moet je voorzichtig zijn. Het bereik van de geweren waarmee het afschot wordt gerealiseerd, is anderhalf tot twee kilometer. Ik zie aan de heer Waalkens dat hij zich het antwoord herinnert. Het percentage ligt rond de 80. Inmiddels sturen ik en Staatsbosbeheer weer op 90%.
De heer Ormel (CDA):
Ik zal twee korte vragen stellen. Ik heb er meer, maar ook ik beperk mij. De minister stelt dat de dieren in volle vrijheid in deze natuur leven. Is het niet zo dat diergroepen binnen het afgesloten terrein van de Oostvaardersplassen ook nog worden gereguleerd? Is het niet zo dat groepen konikpaarden in een bepaald deel worden gehouden en dat in een ander deel de heckrunderen worden gehouden? De tweede vraag heeft betrekking op de opmerking van de minister dat de regulatie van het aantal dieren het aantal geboortes vergroot. Hoe ziet de minister dat voor zich? Als er minder dieren zijn, komen er dan meer geboortes? Dat kan toch niet. Aantalregulatie betekent minder dieren en dus minder geboortes.
Minister Verburg:
De dieren lopen door elkaar. Er zijn geen afgezonderde gebieden voor de ene en de andere soort. Als je een kleinere populatie hebt in een gebied met een groter draagvlak, dan komt er meer voedsel en dan zullen dieren meer activiteiten ondernemen, waaronder paren, drachtig worden en werpen, het gehele jaar door. Als er dus minder dieren zijn in een rijkere omgeving met veel eiwitrijk voedsel, dan heeft dat consequenties voor het natuurlijk gedrag van dieren, met als gevolg dat er vaker wordt geworpen, het gehele jaar door, in plaats van alleen in de periode die het meest gunstig is voor het moederdier en het jonge dier om te kunnen overleven, dus het voorjaar. Dat is een natuurlijk verschijnsel. De Oostvaardersplassen kun je overigens niet vergelijken met andere gebieden in ons land; daar hebben wij het de vorige keer al over gehad.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
Dit staat haaks op de signalen die wij krijgen en ook op de cijfers. Bij de edelherten sterft drie vijfde van de jonge beesten voordat ze een jaar zijn. Dat sluit absoluut niet aan bij het verhaal van de minister.
Dan nog iets over het Faunabeheerplan voor de edelherten. Dat Faunabeheerplan ging voor Flevoland uit van 1500 edelherten. We weten dat er nu ruim 2000 zijn. Er is afgesproken dat er populatiebeheer plaatsvindt. Dat staat zelfs in het Faunabeheerplan. Hoe staat het met de handhaving? Waarom controleert de minister niet of het Faunabeheerplan wordt uitgevoerd?
Minister Verburg:
Die discussie hebben wij ook gevoerd rond de zwijnen op de Hoge Veluwe. Ik heb de cijfers gegeven. De stand per 1 januari 2010 van de edelherten was 2172. Mede door regulerend optreden, mede door afschot dus, zijn het er nu 520 minder. Vervolgens doorrekenend, ook richting mei wanneer er zeer waarschijnlijk nog een aantal edelherten wordt afgeschoten, kom je op die 1500. Dan zit je weer op het optimale bestand.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Eerst iets over de aanbeveling dat er beschutting zou moeten worden gerealiseerd in of rond het gebied. We weten dat het Hollandse Hout niet is doorgegaan, dankzij de fracties van het CDA en de VVD. Wat kan de minister daarover zeggen? Zijn daar nieuwe plannen voor, in het gebied of het betrekken van ruimte bij het gebied?
Dan nog een vraag over het afschotpercentage. De minister stelt dat er nu weer op 90% wordt gestuurd en dat er voldoende mankracht is. De Kamer hoort echter van omwonenden verontruste signalen dat er te laat wordt geëuthanaseerd. Volgens mij moeten wij het zekere voor het onzekere nemen en de mankracht iets versterken.
Minister Verburg:
Er zijn geen nieuwe plannen voor de beschutting van nieuwe gebieden. Het aantal mensen dat nu op een zorgvuldige manier bezig is met het beheer, zeven dagen per week, is het optimale aantal. Veel meer moet je niet hebben, want een en ander moet ook zorgvuldig en strategisch gebeuren. De reikwijdte van een geweer is anderhalf tot twee kilometer. Het is dus duidelijk dat je niet zo maar kriskras door het gebied kunt opereren. Je moet voorkomen dat je in elkaars schootslijn komt met alle risico's van dien. Ik zeg toe dat ik op die 90% stuur. Laat het personeelsbeleid maar aan mij over.
De heer Polderman (SP):
Ik kom nog even terug op dat Holsterwolt, zo meen ik dat het heet. Daar ging een van de duidelijke adviezen in het ICMO-rapport namelijk over.
De heer Cramer (ChristenUnie):
Het is "Oostvaarderswold".
De heer Polderman (SP):
Hoe heet het, Oostvaarderswold? Ik heb het in ieder geval over die corridor. Ik kan mij herinneren dat het advies van het ICMO vrij helder was. De corridor moest ook gerealiseerd worden, zo was een van de voorwaarden om het experiment tot een succes te maken met alle doelen die wij daarbij gesteld hadden. De minister gaat daar wat gemakkelijk omheen. Dat vind ik jammer. Misschien kan zij ons daar wat nader over informeren.
De voorzitter:
Wij hadden de minister gevraagd om kort en bondig te antwoorden.
Minister Verburg:
Het is heel simpel: die is er nu nog niet. Het gaat daarbij om de draagkracht in het gebied. Die zal door de evaluatiecommissie worden meegewogen in de evaluatie van het beleid en de ontwikkelingen in het gebied.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik wil hierop voortborduren, nadat ik de minister heb bedankt voor haar beantwoording, want daar ben ik op zich wel tevreden mee. Een van de aanbevelingen van de commissie was het verbinden van de Oostvaardersplassen met andere gebieden. Wat is haar inzet op dat gebied? Wat kunnen wij nog van haar verwachten?
Minister Verburg:
Er zijn nog steeds plannen. Wij spreken daar in Flevoland aan de oostzijde nog van een groot gebied. Daarover zijn wij in overleg met de provincie en de gemeente Almere. Daar wordt dus aan gewerkt. Maar ik kan niet toezeggen dat daar tussen nu en 9 juni een besluit over wordt genomen, nog eventjes los van de vraag of de Kamer dat soort zaken in een andere commissie controversieel heeft verklaard. Die plannen zijn er dus. Daar wordt aan gewerkt. Dat zijn majeure operaties, waar wij aan doorwerken binnen de randvoorwaarden van het door de Tweede dan wel Eerste Kamer controversieel verklaarde.
De heer Graus (PVV):
Ik heb twee vragen. Ik heb gisteren van de voorzitter van de vaste Kamercommissie voor LNV permissie gekregen om één bepaalde vraag nu te stellen. Ik heb een aantal weken geleden een vraag gesteld aan de minister over de exacte dodentallen in de Oostvaardersplassen over 2009. Waar ik ben geweest, zei de boswachter namelijk dat het er 1296 waren en de minister sprak over 940. Dat zijn honderden dieren verschil. Hoe komt het dat wat de minister zegt in tegenspraak is met wat Staatsbosbeheer zegt?
De voorzitter:
Uw tweede vraag.
De heer Graus (PVV):
De twee vragen die ik heb zijn de volgende. Als er geschoten dient te worden, bijvoorbeeld als een dier met een gebroken poot uit zijn lijden moet worden verlost, kan dat dan niet met een geluidsdemper? Ik heb daar ooit een motie voor ingediend. Als er nu wordt geschoten, slaat die hele kudde namelijk op de vlucht. Dat vergt veel energie, vooral als de dieren mager en uitgeput zijn. Kan er geen geluidsdemper worden gebruikt om paniek van andere dieren te voorkomen, zeker zolang er niet wordt bijgevoerd?
De voorzitter:
Uw vraag is helder. De tweede.
De heer Graus (PVV):
De tweede vraag. De minister zegt: de gehouden dieren. Ik heb al tijdens de eerste termijn gezegd: laten wij daarover ophouden, want het begint een juridisch praatspel te worden. Maar de dieren zijn onder het toeziend oog van het ministerie van LNV en Staatsbosbeheer in die kuip gegooid, ze zijn erin gezet. De vogels kunnen wegvliegen en die vliegen ernaar toe, maar die hoefdieren zijn daar ingegooid. Er zijn hekken omheen gezet. Ze kunnen geen kant uit. Op dat moment is het feitelijk juridisch misschien geen gehouden dier, maar er gelden ook fatsoensnormen. De minister weet ook dat de heer Balkenende het over waarden en normen heeft. Als je er dus dieren in gooit, die dan niet meer aan water en eten kunnen komen, dan moet ervoor worden gezorgd. Dat zijn ongeschreven fatsoenswetten.
De voorzitter:
Uw punt is helder.
Minister Verburg:
Ik heb net de precieze cijfers genoemd, die op 15 maart zijn aangeleverd. Er zijn 65 heckrunderen, 230 konikpaarden en 520 edelherten in de Oostvaardersplassen gestorven of via afschot uit hun lijden verlost. In vergelijking met 2009 hebben wij het over 141 heckrunderen in totaal, 226 konikpaarden en 574 edelherten. Als je die cijfers naast elkaar legt, dan zijn ze nu nog vergelijkbaar, maar ik heb al eerder met de Kamer geconstateerd dat het in totaal om 941 dieren gaat. Dat is het totaal, dus in de hele periode tot 1 mei. Wij schrijven nu 17 maart en zitten nu op 815 dieren in totaal.
De heer Graus (PVV):
Dat was mijn vraag niet. De minister noemt nu net als de moeder van Jantje Smit alle verloren dieren op.
De voorzitter:
Mijnheer Graus ...
De heer Graus (PVV):
Maar hoe kan het dat er een verschil zit tussen Staatsbosbeheer en de minister?
De voorzitter:
Mijnheer Graus, wij hebben met elkaar een aantal afspraken gemaakt en laten wij die nakomen.
Minister Verburg:
Ik baseer mij op de cijfers van Staatsbosbeheer. Ik kan mij nauwelijks voorstellen dat de heer Graus andere cijfers heeft. Als de boswachter bereid is, die cijfers op papier te zetten, dan vraag ik de heer Graus die aan mij toe te sturen. Ik zal daar dan op reageren. Ik moet uitgaan van de cijfers die door de beheerder van het gebied aan mij geleverd worden. Ik heb geen enkele reden om te twijfelen aan de waarheid en de betrouwbaarheid van die cijfers. Ik ga daar dus ook op af.
De heer Graus heeft verder gevraagd naar de geluidsdemper. Die is, gelet op de zorgvuldige werkwijze van de gemotiveerde mensen van Staatsbosbeheer, niet nodig.
Wij hebben gesproken over de begrippen "gehouden dieren" en "niet-gehouden dieren". Ik weet dat de heer Graus daar anders over denkt, maar wij hebben daar nationaal en internationaal definities voor afgesproken. Die impliceren ook de zorgplicht. Immers, daarin wordt gesproken over de wijze waarop moet worden omgegaan met gehouden dieren, die afhankelijk zijn. Hier zijn dieren toch onafhankelijk.
De heer Cramer (ChristenUnie):
Ik heb twee vragen. Ten eerste. De minister is in haar antwoord op mijn vragen over de sterfte naar mijn gevoel niet ingegaan op het beeld dat te weinig voedsel minder nakomelingen oplevert: minder dieren aan de voorkant in plaats van meer sterfte aan de achterkant. Zou de minister daar nog iets over kunnen zeggen? Het gaat dus om de natuurlijke regulatie via beperking van de reproductie. Ten tweede. Wat doen wij met de sterk verzwakte dieren? De minister heeft gezegd dat het nu bijvoeren met ruwvoer onvoldoende helpt terwijl het nu toch echt op lijkt te zijn.
De voorzitter:
Afrondend de minister.
Minister Verburg:
Het punt uit de eerste vraag is waar. Als er minder voedsel beschikbaar is, passen dieren hun activiteiten daarop aan. Ze worden dan minder actief. Dat heeft ook consequenties voor de voortplanting. Dat is ook een vorm van aantalregulatie. Verder zitten wij nu op een gemiddeld percentage van 21. Wij houden steeds in de gaten wat er gebeurt met de sterke dieren: gaat het om zwakkere dieren of ook om sterkere dieren? Daarover hebben wij een afspraak gemaakt. Op het moment dat ook sterkere dieren te weinig voedsel krijgen, gaan wij over tot bijvoeren. Dat staat allemaal in de adviezen die het ICMO ons heeft aangereikt en waarover door mijn ambtsvoorganger met de Kamer is gesproken. Zeven dagen per week wordt door vier mensen in het veld gemonitord. Dit behelst niet alleen het afschieten van verzwakte dieren, maar ook het monitoren van wat er in het totale beeld gebeurt. Nu is dat nog niet aan de orde, maar dat wordt wel steeds in de gaten gehouden. Dat lijkt mij ook zorgvuldig.
De voorzitter:
In de tweede termijn geldt een derde van de spreektijd in eerste termijn: een minuut. Ik ga ervan uit dat u zich daar ook op hebt geprepareerd.
De heer Ormel (CDA):
Voorzitter. Ik dank de minister voor haar beantwoording in eerste termijn. Ik verzoek de minister een aantal punten nader te duiden, zoals het punt dat de dieren overal kunnen komen in het begrensde natuurgebied. Wij krijgen namelijk berichten dat bijvoorbeeld de paarden vastzitten op een eiland.
Uit de bijdrage in eerste termijn is gebleken dat de CDA-fractie vindt dat er sprake moet zijn van beëindiging van dit grootschalige dierexperiment. Verder vindt zij dat er sprake is van een noodsituatie die zich in feite nog aan het ontrollen is en die wij de komende maand kunnen verwachten. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat het welzijn van grote grazers in begrensde natuurgebieden ernstig wordt bedreigd als het aantal dieren groter wordt dan het gebied aankan;
constaterende dat overal in Nederland, behalve in de spoor A-gebieden, het aantal dieren in evenwicht wordt gehouden met het ecologisch draagvlak van het gebied;
van mening dat de evaluatie van het beleid in de Oostvaardersplassen dit jaar al dient plaats te vinden, en dat bij deze evaluatie alternatieve mogelijkheden voor preventieve aantalregulatie zoals immunocontraceptie als mogelijk alternatief meegewogen dienen te worden;
verzoekt de regering, per direct het grootschalige dierexperiment in de spoor A-gebieden Oostvaardersplassen en Veluwezoom te beëindigen, en schraal hooi in voldoende hoeveelheden ter beschikking te stellen aan de hongerende dierpopulaties,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ormel, Graus en Snijder-Hazelhoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 181(32123 XIV).
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
Voorzitter. Ook van mijn kant dank aan de minister voor haar beantwoording in eerste termijn. Uit de beantwoording van de minister blijkt helaas dat zij toch blijft geloven in een beleid gestoeld op een ideologische grondslag. De VVD-fractie deelt die mening absoluut niet en vindt dat er een ander beheer in de Oostvaardersplassen dient plaats te vinden. Daarover hebben wij in januari al een motie ingediend. Het is genoeg, stop met dit experiment! Aangezien veel fracties er meer zicht op wensen te krijgen, net als wij, want wat mij betreft mag er een onderbouwing komen, ook al zijn wij een stap verder, lijkt die evaluatie ons toch nodig. De minister heeft hierover inmiddels een aantal opmerkingen gemaakt waar wij welwillend naar hebben geluisterd, maar ik leg toch nog een motie voor aan de Kamer en aan de minister.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het beheer, zoals dat nu plaatsvindt in de Oostvaardersplassen, leidt tot afschuwelijk lijden van honderden dieren;Snijder-Hazelhoff
overwegende dat uitgangspunt is dat voedselaanbod de grootte van de populatie beïnvloedt;
overwegende dat dit op basis van de cijfers niet lijkt te gebeuren;
verzoekt de regering, de evaluatie van het beheer van de Oostvaardersplassen in plaats van in 2011, in 2010 te laten plaatsvinden en daarmee besluitvorming voor het nieuwe winterseizoen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Snijder-Hazelhoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 182(32123 XIV).
De heer Polderman (SP):
Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Ik ben het vaak niet met de minister eens, maar bij dit dossier bijna helemaal wel. Ik vind het jammer dat de minister zich niet verder inzet voor het advies van het ICMO dat we ervoor moeten zorgen dat dit geen afgesloten gebied blijft, maar dat er robuuste verbindingszones naar andere gebieden worden gerealiseerd. Dat was een duidelijk advies van het ICMO en ik denk dat dit een voorwaarde is om het experiment tot een succes te brengen.
Ik ben blij met de toezegging dat de evaluatie naar voren gaat, gezien de commotie die in de samenleving is ontstaan. Ik denk dat dit heel verstandig is, maar ik vraag mij af of drie seizoenen voldoende zijn om tot een goede evaluatie te komen. We hebben een aantal zachte winters gehad en nu een forse. Dan kunnen wij een goede discussie voeren, op basis van een eerlijk beeld, en niet van een glossy met mooie verhaaltjes, van de harde werkelijkheid die de natuur soms biedt, met geboorte en met sterfte. Ik zie dat met belangstelling tegemoet.
De heer Waalkens (PvdA):
Voorzitter. Ook ik dank de minister voor haar reactie in eerste termijn op de opmerkingen die ik namens mijn fractie heb gemaakt. Ik ben ook blij dat we de evaluatie naar voren kunnen halen, maar ik ben het wel met collega Polderman eens dat deze wordt gehouden op basis van drie seizoenen. Ik heb gevraagd om dit te doen als voorloper van de totale evaluatie. We willen er voor de winter van 2010-2011 zicht op hebben welke maatregelen eventueel genomen moeten worden. De minister heeft gezegd dat 90% niet wordt gehaald en waarom niet. Er wordt nu gestuurd op 90%. De kwetsbare periode komt er nu aan. Er zijn nu geen schaatsers meer en die komen er ook niet meer, hopen we. Wil de minister nog eens bekijken of in het kader van het beperken van het dierenleed bepaalde gebieden mogelijkerwijs afgesloten kunnen worden voor bezoekers, wanneer er gevaar dreigt voor bezoekers van het gebied?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Zoals gezegd was de Partij voor de Dieren geen voorstander van dit experiment. Zij houdt de vinger aan de pols als het gaat om het welzijn van dieren in dit gebied, waarbij alle aangedragen oplossingen kritisch en eerlijk moeten worden beoordeeld. We hebben gevraagd of er tijdig euthanasie plaatsvindt. Wij zijn niet gerustgesteld door het antwoord dat de minister heeft gegeven. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het predatormodel in de Oostvaardersplassen het doel heeft om het langdurig lijden van de in het wild levende dieren te voorkomen;
constaterende dat deze winter ongeveer 80% van de gestorven dieren is geëuthanaseerd;
van mening dat dit percentage te laag is;
verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat in strenge winters de gebieden waar afschot moeilijk is, worden gesloten voor bezoekers, zodat het afschot gerealiseerd kan worden;
verzoekt de regering, het bevoegd personeel in de Oostvaardersplassen uit te breiden, opdat de benodigde inspecties goed worden uitgevoerd en er tijdig wordt geëuthanaseerd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 183(32123 XIV).
De heer Ormel (CDA):
De Partij voor de Dieren heeft het in de motie over "afschot", maar in het dictum is opeens weer sprake van "euthanasie", terwijl het gewoon afschot is. Kan mevrouw Ouwehand dat toelichten?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Wij bedoelen dit afschot als een euthanasiemaatregel. Dat is iets anders dan preventief afschot. Ik hoop dat de verwarring hiermee uit de weg is geruimd.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat beschutting bijdraagt aan het welzijn van de dieren in de Oostvaardersplassen onder winterse omstandigheden;
constaterende dat het International Committee on the Management of large herbivors in Oostvaardersplassen (ICMO) heeft geadviseerd, te zorgen voor beschutting in het gebied, zoals het uitbreiden van de Oostvaardersplassen met het "Hollandse Hout";Ouwehand
verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat het advies van het ICMO ten aanzien van beschutting in de Oostvaardersplassen wordt opgevolgd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 184(32123 XIV).
De heer Graus (PVV):
Voorzitter. Mijn eerste motie gaat over bijvoeren en gaat iets verder dan hetgeen in de ook door mij ondersteunde motie van de heer Ormel staat.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat (hoef)dieren in (af)gesloten gebieden als de Oostvaardersplassen worden bijgevoerd tijdens lang aanhoudende, strenge vorstperiodes, ter voorkoming van uitputting en/of een langzame hongerdood,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Graus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 185(32123 XIV).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering, het beleid van Staatsbosbeheer in de Oostvaardersplassen te evalueren en te herzien op basis van adviezen van en toezicht door onafhankelijke deskundigen, onder wie veterinair specialisten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Graus, Ormel en Snijder-Hazelhoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 186(32123 XIV).
De heer Graus (PVV):
Ik wil nog iets opmerken. Een dierenarts is niet per definitie veterinair specialist, daar zit een wezenlijk verschil tussen.
De heer Cramer (ChristenUnie):
Voorzitter. Allereerst dank ik de minister en de collega's hartelijk voor de inhoudelijke discussie. Dat gebeurt niet altijd bij een spoeddebat. Ik ben van mening dat wij hier de degens wel goed hebben gekruist, maar nog niet tot het einde. Ik steun in ieder geval de strekking van de motie van collega Snijder, maar ik heb het de minister al horen zeggen en ik hoop dat zij haar opmerking over de evaluatie nog dit jaar wil herhalen.
Er was discussie over het toevoegen van schraal hooi. Ik ben geneigd dat te steunen, maar ik steun de motie van de heer Ormel niet – dat is althans even afhankelijk van het oordeel van de minister – omdat het experiment nu al stilzetten, zoals hij bepleit, mij op dit moment een stap te ver gaat. Ik meen dat wij eerst de resultaten van de evaluatie moeten hebben. Heel veel opmerkingen die de minister heeft gemaakt, zijn mij uit het hart gegrepen.
Het afschieten als beheer is niet de eerste keuze van de ChristenUnie. Dat zal bij de evaluatie ook wel aan de orde komen. Wij denken dat je bijvoorbeeld ook delen van de kudden kunt verplaatsen, dan wel delen uit de kudden kunt "uitnemen" voor de "landbouwoogst", om het zo maar te zeggen. Ook het vergroten van het gebied zal naar onze overtuiging niet de oplossing zijn voor het voedselgebrek. Ook daarvoor geldt dat wij daarover graag discussiëren, maar niet in het licht van de opmerking "dan hebben de beesten ineens wel voldoende eten".
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter. Ik bedank de minister voor haar beantwoording. Ik vond haar reactie ook adequaat.
Ik heb mij in eerste termijn bewust bestuurlijk en procedureel opgesteld. Waarom ik dat heb gedaan heb ik in eerste termijn gemotiveerd. Ik hoef dat niet te herhalen.
Essentieel is de toezegging van de minister dat zij zich ervoor zal inzetten dat een internationale commissie van deskundigen, een soort ICMO-2, nog dit voorjaar aan het werk zal gaan. Zij zal het er verder daarheen leiden dat er voor het najaar een advies naar de Kamer komt. De Kamer gaat daarover dan natuurlijk in debat en vervolgens kunnen wij verder zien. Dat lijkt ook mij de juiste procedure.
De voorzitter:
Ik zie dat de minister nog niet alle moties voor zich heeft. Als zij alle moties heeft, krijgt zij uiteraard het woord. Het is verder misschien wel goed om de Kamer alvast mee te delen dat wij op verzoek van enkele fracties morgenmiddag over de ingediende moties zullen stemmen.
Minister Verburg:
Voorzitter. Ik bedank de Kamer voor haar inbreng in tweede termijn.
In eerste termijn heb ik de Kamer toegezegd dat ik de evaluatie zal vervroegen. Uit de reacties heb ik opgemaakt dat de Kamer dat toejuicht. Voor deze evaluatie zal ik internationale deskundigen uitnodigen. Het zal in de woorden van de heer Van der Vlies dan ook een ICMO-achtige evaluatiecommissie worden. Deze commissie krijgt een zorgvuldig geformuleerde opdracht, die voortvloeit uit het oorspronkelijke experiment. Wat hebben wij in 2006 met elkaar afgesproken en wat is daar de afgelopen drie jaar uit voortgekomen? Dat zijn de vragen waarop de commissie antwoord zal moeten geven.
Ik ben het verder met de heren Polderman en Waalkens eens dat drie jaar wellicht een te korte periode is voor een goede evaluatie. Zij weten echter ook dat dit experiment heel veel emoties heeft losgemaakt. Zo hebben wij hierover in zeer korte tijd twee spoeddebatten gevoerd. Die emoties verdwijnen echt niet zomaar en dat betekent dat wij de zaak tegen het licht zullen moeten laten houden om vervolgens zorgvuldig een nieuwe lijn uit te kunnen zetten.
Voordat ik inga op de moties nog een enkele opmerking. Zo ben ik de heer Ormel een antwoord verschuldigd op zijn vraag of de dieren overal kunnen komen. De dieren kunnen dat inderdaad, zoals ik in reactie op een interruptie van de heer Ormel al heb gezegd. Sommige dieren hebben echter een voorkeursplek. Als ze daar een goed leven hebben met goed voedsel en aardige dieren om zich heen, dan gaan ze niet snel meer weg. De dieren kunnen echter wel degelijk overal komen.
De heer Waalkens vroeg naar het opvoeren van het beheer. Als het noodzakelijk is om delen tijdelijk voor bezoekers te sluiten om het beheer tot 90% te kunnen opvoeren, dan zal dat worden overwogen. Ik benadruk dat het daarbij om een tijdelijke maatregel moet gaan. Als het een het ander in de weg staat, moet je een keuze maken.
De heer Ormel heeft samen met de heer Graus en mevrouw Snijder-Hazelhoff een motie ingediend, waarin hij de regering verzoekt om per direct het grootschalige dierexperiment in de spoor A-gebieden Oostvaardersplassen en Veluwezoom te beëindigen en schraal hooi in voldoende hoeveelheden ter beschikking te stellen aan de hongerende dierpopulaties. Ik heb een evaluatie toegezegd en dat deel van de motie is dan ook overbodig. Het laatste deel van de motie ontraad ik, wat betekent dat ik de aanneming van de hele motie ontraad. Als de motie wordt aangenomen, zou dat betekenen dat het derde seizoen niet kan worden afgesloten. En wij hebben wel een evaluatie van drie volledige seizoenen nodig. Ik vind de motie al met al voorbarig, waarbij ik opmerk dat ik in eerste termijn al mijn inhoudelijke argumenten tegen het bijvoeren heb gegeven. Alles overziende ontraad ik dus de aanneming van deze motie.
Ik kom op de tweede motie die is ingediend door mevrouw Snijder-Hazelhoff. Daarin wordt verzocht wat ik al heb toegezegd. De motie is daarom overbodig.
In de motie van mevrouw Ouwehand wordt de regering verzocht om ervoor te zorgen dat de gebieden waar afschot moeilijk is, in strenge winters worden gesloten voor bezoekers zodat het afschot gerealiseerd kan worden. In de motie wordt de regering verder verzocht om het bevoegd gezag in de Oostvaardersplassen uit te breiden zodat de benodigde inspecties worden uitgevoerd en er tijdig wordt geëuthanaseerd. Ik heb net in de richting van de heer Waalkens aangegeven dat wij zo nodig delen van het gebied sluiten om het zorgvuldig beheer naar 90% te kunnen realiseren. Het zou echter zonde zijn om de gebieden in strenge winters te sluiten. In dat prachtige natuurgebied willen mensen namelijk ook graag schaatsen. Ik herinner eraan dat vorig jaar in de Oostvaardersplassen het Nederlands kampioenschap schaatsen op natuurijs is gehouden. Ik voorkom graag dat door het uitvoeren van dit soort moties dat niet meer mogelijk is. Sociale activiteiten en natuur kunnen immers heel mooi hand in hand gaan. Het tweede punt is het uitbreiden van het bevoegd personeel. Ik heb aangegeven dat dat niet nodig is en dat ik stuur op die 90%. Ik denk dat er voldoende mensen zijn die daarvoor kunnen worden ingezet. De Kamer kan mij daarop afrekenen. Ik verzoek de Kamer voorts om zich niet met het personeelsbeleid bij Staatsbosbeheer bezig te houden. Ik ontraad het aannemen van deze motie.
Mevrouw Ouwehand heeft een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht, ervoor te zorgen dat het advies van ICMO over de beschutting wordt opgevolgd. Dat is werk in uitvoering. Ik heb net al aangegeven dat het werk in uitvoering is, ook bij de heer Polderman, die daarover ook in tweede termijn een opmerking maakte en mij vroeg waarom ik dat deel van het advies niet uitvoer. Het is bekend hoe het kan gaan met grote projecten. Ik heb tot diep in de nacht met een aantal collega's in het kabinet de Crisis- en herstelwet in de Eerste Kamer mogen bespreken. Mij is daarbij gebleken dat de partij van mevrouw Ouwehand in die Kamer geen groot voorstander is van het versnellen en integreren van procedures, hoe belangrijk de doelen ook zijn, zodat in grote projecten een beetje tempo kan worden gemaakt in dit land. De stroperigheid van procedures is namelijk heel groot.
De voorzitter:
Mevrouw de minister, graag blijven bij de moties en het onderwerp. De Crisis- en herstelwet is niet aan de orde. Dan voeren wij het verkeerde debat.
Minister Verburg:
Dat is wel aan de orde omdat dit een van de aanbevelingen van het ICMO is waaraan gewerkt wordt, maar waarmee ik als minister van LNV zeker niet als enige te maken heb. De gemeente en de provincie zijn aan zet. Er wordt dus aan gewerkt. Ik ontraad daarom het aannemen van deze motie.
In zijn motie verzoekt de heer Graus de regering om ervoor te zorgen dat hoefdieren in afgesloten gebieden als de Oostvaardersplassen worden bijgevoerd tijdens lang aanhoudende, strenge vorstperiodes ter voorkoming van uitputting en/of een langzame hongerdood. Ik heb in eerste termijn maar ook in het vorige debat aangegeven welk beheersregime wij opzetten. Dat wordt doorkruist met deze motie. Ik ontraad daarom het aannemen ervan.
Er wordt de regering ook verzocht om het beleid van Staatsbosbeheer in de Oostvaardersplassen te evalueren en te herzien op basis van adviezen en toezicht door onafhankelijke deskundigen waaronder veterinair specialisten. Ik heb in eerste termijn toegezegd vorm te geven aan een evaluatie; ik zal daarvoor ook specialisten uitnodigen. Ook deze motie is daarom naar mijn mening overbodig.
Ik kom hiermee aan het einde van mijn beantwoording in tweede termijn.
De voorzitter:
Ik verzoek de leden om geen debat meer aan te gaan of opmerkingen te maken. Ik sta alleen nog verhelderende vragen toe. Ik zie drie woordvoerders en ik begin bij mevrouw Ouwehand.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. De korte vraag luidt: wanneer is de deadline voor dat werk in uitvoering van de beschutting? Ik maak overigens bezwaar tegen het feit dat de minister de Crisis- en herstelwet erbij haalt en doet alsof het om vertraagde procedures gaat. Dat is hier niet aan de orde en dat vind ik niet gepast.
Minister Verburg:
Dat weet ik niet. Dat hangt van een heleboel anderen af. Het hangt inderdaad ook af van procedures en van stroperigheid van procedures. Ik houd dus overeind wat ik daarover heb gezegd.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
In mijn motie vraag ik om besluitvorming voor het winterseizoen, zodat wij echt een stap kunnen zetten. Zal en wil de minister ervoor zorg dragen dat wij dat kunnen?
Minister Verburg:
Dat heb ik de Kamer in eerste termijn toegezegd. Ik herhaal dat graag in deze termijn.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
In dat geval trek ik mijn motie in.
De voorzitter:
Aangezien de motie-Snijder-Hazelhoff (32123-XIV, nr. 182) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
De heer Polderman (SP):
Ik heb een verhelderende vraag. De minister zegt over de motie van mevrouw Ouwehand dat dit in de Crisis- en herstelwet zit en het daardoor zou worden vertraagd. Heb ik dat goed gehoord? Zit dit project inderdaad in de Crisis- en herstelwet?
Minister Verburg:
Het zit niet in de Crisis- en herstelwet. De heer Polderman heeft gezegd dat het jammer is dat dit deel van het advies van het ICMO nog niet is opgevolgd. Naar aanleiding daarvan heb ik gezegd dat zo'n aanbeveling gemakkelijk op te schrijven is, maar dat je voor het realiseren ervan te maken hebt met de nodige partners, met een veelheid aan inspraakprocedures en met alle regels die wij daarvoor hebben. Ik heb de verbinding gemaakt met de Crisis- en herstelwet, die ziet op het stroomlijnen en verminderen van het aantal procedures. Daardoor kan een aantal voornemens ietsje sneller in de praktijk worden gerealiseerd. Het zou behulpzaam zijn als de SP zich daar ook nog eens over buigt.
De beraadslaging wordt gesloten.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Voorzitter: Verbeet
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20092010-64-5598.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.