Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet veiligheidsonderzoeken ter verbetering van de uitvoerbaarheid en ter verduidelijking van de toepassing van deze wet (30805).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Mevrouw de voorzitter. De wijziging van de Wet veiligheidsonderzoeken lijkt een technisch wetsvoorstelletje te zijn. Dat suggereert alleen al het intitulé. Het is namelijk een voorstel "ter verbetering van de uitvoerbaarheid en ter verduidelijking van de toepassing" van de wet uit 1996.

Toch gaan er enkele principiële kwesties achter die façade schuil. Die kwesties hebben te maken met de nationale veiligheid, de privacy van burgers en het niet minder belangrijke grondrecht over benoembaarheid op gelijke voet in openbare dienst. Dat zijn zulke fundamentele zaken dat ze openlijk in het parlement besproken dienen te worden.

Het veiligheidsonderzoek en alles wat daarmee samenhangt, zijn ten principale tien jaar geleden geregeld. Dat ligt vast in de Wet veiligheidsonderzoeken, in de wandeling afgekort tot WVO. Op basis van deze wet hebben de algemene en de militaire inlichtingen- en veiligheidsdiensten het recht om, in het belang van de nationale veiligheid, onderzoek te doen naar iemand die naar een vertrouwensfunctie gesolliciteerd heeft, zelfs om, zoals dat heet, een herhaalonderzoek te doen naar de handel en wandel van iemand die al een tijdje zo'n functie bekleedt. Dat klinkt doodnormaal, zeker na "9-11". Een land heeft zichzelf te beschermen tegen allerlei bedreigingen van binnen en van buiten. Het is sinds de Koude Oorlog min of meer vanzelfsprekend om mensen op bepaalde belangrijke plekken te screenen. Of, zoals ik een minister het ooit heb horen zeggen: je nodigt toch ook niet iedereen bij je thuis aan tafel uit? De nationale veiligheid, onze collectieve veiligheid, vraagt een prijs.

Ook al zijn vertrouwensfuncties vanzelfsprekend en ook al zijn veiligheidsonderzoeken geaccepteerd, het blijft een inbreuk op wat mijn fractie toch als normaal wenst te blijven beschouwen: het recht op persoonlijke levenssfeer, het recht om in openbare dienst benoemd te worden. In het geding zijn niet minder dan twee grondrechten. En grondrechten zijn er niet om bij de eerste de beste gelegenheid aan de kant te worden geschoven. Als ervan afgeweken wordt, kan dat alleen maar onder helder omschreven voorwaarden, voorwaarden die een dergelijke inbreuk zo exact mogelijk reguleren.

De Wet veiligheidsonderzoeken voorziet in zo'n kader. Ruwweg komt dit erop neer dat 1. in principe niet achter iemands rug een veiligheidsonderzoek gestart wordt 2. betrokkene binnen redelijke termijn uitsluitsel krijgt en 3. de AIVD en de MIVD op wettelijke basis opereren. De evaluatie van die wet is voor de regering aanleiding om de grenzen iets op te rekken. De CDA-fractie kan zich in grote lijnen in dit voorstel vinden. Gaandeweg is uit de schriftelijke gedachtewisseling namelijk duidelijk geworden dat het om acceptabele, meest praktische aanpassingen gaat, die het fundamentele evenwicht waaruit de wet (WVO) is opgetrokken, niet verstoren.

Toch heeft het CDA nog enkele op- en aanmerkingen, inclusief hier en daar een suggestie voor een nog evenwichtiger regeling. Dat betreft allereerst de duur van het veiligheidsonderzoek. Uitgangspunt is dat een veiligheidsonderzoek niet te lang mag duren. Betrokkene heeft er recht op, zo snel mogelijk zekerheid te verkrijgen. Bovendien heeft de potentiële werkgever daar alle belang bij. Om die reden is in de wet vastgelegd dat betrokkene binnen acht weken te horen krijgt waar hij of zij aan toe is. Die termijn blijkt echter vaak een strak keurslijf te zijn, te strak. Te vaak schiet de AIVD of de MIVD daar doorheen. De regering doet daar evenwel nogal luchtigjes over: laten wij de overschrijding van de termijn van acht weken maar gedogen. Zo vat ik althans de in de stukken gewisselde argumentatie samen. De argumentatie is dat de overschrijding niet aan de Nederlandse veiligheidsdiensten ligt. Soms moet er immers buitenslands informatie ingewonnen worden en dat kost tijd, ja, soms veel tijd. En, ja, in Amerika, Engeland en Duitsland hebben zij geen boodschap aan onze WVO. Het buitenland is echter niet de enige en wellicht niet eens de hoofdschuldige. Een minstens even grote rol speelt het groeiend aantal vertrouwensfuncties en de grotere vraag naar veiligheidsonderzoeken. Vorig jaar zijn er in totaal bijna 80.000 mensen gescreend, terwijl dat er in 2001 nog geen 65.000 waren. Dat kan niet anders dan tot oplopende wacht- en doorlooptijden leiden. Een op de tien sollicitanten moet nu al langer wachten dan wettelijk is vastgelegd. Die wachttijden kunnen maanden oplopen. Het gemiddelde voor een A-onderzoek, het zwaarste, ligt op negentien weken.

De nadelen hoef ik niet uit te meten, zoals sollicitanten die thuis de uitslag niet afwachten maar elders aan de slag gaan. Wie wel afwacht, zit gedwongen wekenlang werkeloos thuis.

Om te voorkomen dat werknemers en werkgevers eindeloos moeten blijven wachten op de uitkomst van een veiligheidsonderzoek verwacht de CDA-fractie van de minister concrete stappen. Gesuggereerd wordt een "structurele organisatorische aanpak" om beter greep te krijgen op het grote aantal veiligheidsonderzoeken en -functies. Dat lijkt logisch. Zijn er niet veel te veel zware vertrouwensfuncties? Is een lichte scan in veel gevallen niet voldoende? Kan er niet worden geclusterd? Zijn alle herhalingsonderzoeken even nodig? Waarom worden niet alle werknemers die van baan wisselen binnen één sector – bijvoorbeeld de burgerluchtvaart – vrijgesteld van een hernieuwd veiligheidsonderzoek? Tot nu toe is en blijft het onhelder hoeveel winst er op die manier te boeken valt en vooral waarom het zo lang moet duren.

Ook het jaarverslag 2006 van de AIVD maakt mij niet echt optimistischer. Er worden "driestappenplannen" en "procesverbeteringen" aangekondigd, maar het blijft in het vage. In het bijzonder is niet duidelijk of binnen afzienbare tijd de maximale achtwekentermijn weer kan worden gehandhaafd. Mijn fractie voelt er weinig voor om een gedoogzone te creëren, in de trant van "laat maar waaien". Daarom vraag ik de stellige verzekering van de minister dat de in het vooruitzicht gestelde organisatorische aanpak nog dit jaar tot zichtbare en concrete verkorting van de wachttijden zal leiden. Dat is echt niet onmogelijk, zo blijkt in de praktijk. Schiphol heeft een afspraak met de Koninklijke Marechaussee dat veiligheidsonderzoeken standaard binnen zeven werkdagen worden afgehandeld. Het betreft weliswaar B-onderzoeken, maar toch. Een alternatief, in de stukken gesuggereerd door de fractie van de ChristenUnie, is om de wettelijke beslissingstermijn eenmalig met acht weken te verlengen, in elk geval voor de zwaarste functies. Ook op die manier kan men – wellicht iets bruter – meer zekerheid afdwingen. Een nadeel is dat het kan uitdraaien op een geformaliseerde verlenging van de wachttijd tot zestien weken. Graag verneemt mijn fractie het oordeel van de minister.

Is voor een tweede of misschien zelfs derde veiligheidsonderzoek in principe toestemming van de betrokkene nodig?

Mevrouw Griffith (VVD):

Het is mij niet helemaal duidelijk waar de CDA-fractie voor staat wat de termijnen betreft. Pleit u voor een verlenging tot zestien weken of voor zeven werkdagen, zoals afgesproken met de Koninklijke Marechaussee?

De heer Schinkelshoek (CDA):

Wij nemen als uitgangspunt wat in de wet staat, namelijk dat binnen acht weken aan de betrokkene moet worden verteld of hij of zij in aanmerking komt voor de functie waarnaar hij of zij heeft gesolliciteerd. Daaraan houden wij de minister. Dat staat niet voor niets in de wet. Om die reden dringen wij erop aan om de overschrijdingen die zich al jaren voordoen stap voor stap terug te brengen.

Mevrouw Griffith (VVD):

Voorstellen voor een formalisering van de termijn van zestien weken of van zeven werkdagen steunt u dus niet?

De heer Schinkelshoek (CDA):

Nee, ik zeg dat wij terug moeten naar de termijn van acht weken; in principe moet binnen die termijn de vereiste helderheid worden verschaft. Ik kan me voorstellen dat dit in bepaalde situaties niet haalbaar is, maar dit zal meer uitzondering dan regel moeten zijn. Het moet in de praktijk heel wel mogelijk zijn om de lange doorloop- en wachttijden terug te brengen. Ik verwijs naar de ervaringen op Schiphol, waar men er in samenspraak met de Koninklijke Marechaussee in slaagt, binnen zeven werkdagen uitsluitsel te geven. Ik dring er dan ook bij de minister op aan, er een einde aan te maken dat je soms een halfjaar moet wachten voordat je weet waar je aan toe bent.

De heer Brinkman (PVV):

U zegt nu dat u bereid bent om de minister te vragen, de inhoud van de onderzoeken te bekijken en daar iets gemakzuchtiger mee om te gaan, zou ik bijna zeggen. Bedoelt u daarmee dat een A-onderzoek misschien een B-onderzoek moet worden? Als de AIVD alle onderzoeken niet op tijd af krijgt, zou deze dienst meer personeel moeten krijgen. Maar dat kan niet als de politie al 100 mln. moet bezuinigen, wat het door uw fractie gesteunde kabinet nu voorstaat.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Ik ben er geen voorstander van om op voorhand maar te pleiten voor uitbreiding van de AIVD, dat vind ik een iets te makkelijke weg. Wij hebben een termijn in de wet opgenomen en er is een organisatie die daarop afgestemd is. Laten wij bekijken of wij stapje voor stapje terug kunnen naar die termijn. En daarbij laat ik het aan de minister over om in samenspraak met de leiding van de AIVD te bepalen hoe dit verbeterd kan worden. Het is best mogelijk dat er inefficiency ingeslopen is, dat er te veel functies als vertrouwensfuncties zijn aangemerkt of dat er op andere manieren geclusterd kan worden. Ons bereiken signalen die hierop wijzen, maar hier gaat de Kamer niet over. Het is de verantwoordelijkheid van de minister om op dit punt de leiding te nemen en de Kamer erover te rapporteren, hoe het anders, beter en vooral ook sneller kan.

De heer Brinkman (PVV):

Nu zegt u weer dat u zich afvraagt of er niet te veel functies als vertrouwensfuncties zijn aangemerkt. Dit betekent volgens mij dat de laatste stap, een C-onderzoek, maar helemaal zou moeten vervallen. In mijn beleving gaat u dan toch wat gemakzuchtiger om met het aanvragen van veiligheidsonderzoeken.

De heer Schinkelshoek (CDA):

U legt mij woorden in de mond die ik zelfs niet heb bedoeld. Ik wijs er alleen op dat er heel veel vertrouwensfuncties zijn en dat dit aantal in de afgelopen jaren stormachtig is toegenomen: van 65.000 naar 80.000. Het is best mogelijk dat dit wat efficiënter kan. En ik zeg dit niet als enige, het staat ook in het jaarverslag van de AIVD. Men is bezig om de lijsten te screenen en ik vind dat wij hier verstandig mee moeten omgaan. En ik neem aan dat ik ook in de geest van de Partij voor de Vrijheid spreek als ik zeg dat wij verstandig met belastinggeld moeten omgaan...

Bij de herhalingsonderzoeken rijst de principiële vraag of voor een tweede of misschien zelfs een derde vervolgonderzoek toestemming van de betrokkene nodig is. Dit is een lastige vraag. In principe heeft iedereen er recht op om te weten of hij of zij wordt gescreend, vandaar dat er in de wet een instemmingsvereiste is vastgelegd. Maar geldt dit ook voor een herhalingsonderzoek, ook zonder min of meer concrete signalen of aanwijzingen dat iemand in een vertrouwensfunctie kwetsbaar kan zijn? De rechtbank te Middelburg heeft deze vraag een paar jaar geleden met ja beantwoord. De regering wil dit gat in de wet dichten onder het motto "je moet geen slapende honden wakker maken". Mijn fractie is nog niet helemaal overtuigd van de juistheid van deze redenering. Door iemand met een vertrouwensfunctie te melden dat er aanleiding is om je in zijn doen en laten te verdiepen, geef je hem de gelegenheid om de eer aan zichzelf te houden. De minister schermt met bijzondere aanleidingen en goede redenen om zo'n herhalingsonderzoek in het geheim uit te voeren; wellicht kan zij er een noemen. Naar de mening van mijn fractie zal een sollicitant naar een vertrouwensfunctie in ieder geval al in het allereerste gesprek duidelijk moeten worden gemaakt dat hij of zij ook toestemming moet geven voor vervolgonderzoek. Over deze suggestie, die ook gedaan is door de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten, verneem ik graag het oordeel van de minister.

Een laatste punt is de dynamisering van het onderzoek. Het wetsvoorstel geeft de AIVD en de MIVD de bevoegdheid om voortaan actief op zoek te gaan naar relevante gegevens die aanleiding kunnen geven tot een hernieuwd veiligheidsonderzoek. De dynamisering klinkt een beetje angstaanjagend. Je stelt je mannen in regenjassen voor, die tegels lichten en dergelijke. Dat blijkt echter een tikje te spannend. Het gaat erom dat veiligheidsdiensten ook tussentijds op zoek kunnen naar gegevens die zijn opgeslagen in computerbestanden van politie en justitie. Met de dynamisering, die vooral ook van belang is voor de veiligheid van Schiphol, gaat mijn fractie akkoord, naar het roept wel de vraag op hoe het wordt ingevuld. Zal de AIVD straks op grote schaal herhaalonderzoeken doen naar zittende overheidsfunctionarissen op vertrouwensfuncties, zonder de eerste de beste geringste aanwijzing? Moet dit in elk geval niet beperkt worden tot de allerzwaarste vertrouwensfuncties uit de zogenaamde A-categorie, al is het alleen maar om de capaciteitsproblemen bij de AIVD niet nog groter te maken?

Dit ogenschijnlijk technische wetje, de aanpassing van de Wet veiligheidsonderzoeken uit 1996, is helaas nodig. Dat zal zeker na 9/11 niemand bestrijden. Gelukkig slaagt de regering erin, het op een zodanige manier aan te scherpen dat het evenwicht tussen de nationale veiligheid en enkele grondrechten niet verstoord wordt. Het kan echter nog ietsje beter.

Mevrouw Griffith (VVD):

Volgens mij is in de wet geregeld dat standaard een keer in de vijf jaar herhaalonderzoek plaatsvindt. Zegt u dat dit niet moet gebeuren? Als iemand een vertrouwensfunctie gaat bekleden, wordt van tevoren gezegd dat dit betekent dat er eens in de vijf jaar opnieuw onderzoek kan worden gedaan. Er wordt dus meteen kenbaar gemaakt dat tussentijds wordt getoetst. Stelt u voor dat mensen met de tussentijdse toetsing moeten instemmen?

De heer Schinkelshoek (CDA):

Het zou mij een lief ding waard zijn als dit kon, geredeneerd vanuit het uitgangspunt dat niet achter iemands rug om onderzoek wordt gedaan. Ik kan mij omstandigheden indenken waarin dit niet kan. Als inderdaad bij het allereerste gesprek aan betrokkene duidelijk wordt gemaakt dat hij of zij onderworpen kan worden aan vervolgonderzoeken, is er voor mij geen vuiltje aan de lucht. Het blijkt echter niet de praktijk te zijn. Vandaar dat de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten de suggestie doet om dat te expliciteren, om uitdrukkelijk de allereerste keer tegen een sollicitant op een vertrouwensfunctie te zeggen dat hij of zij daarmee ook toestemming moet geven voor herhaald en hernieuwd onderzoek.

Mevrouw Griffith (VVD):

Het laatste is een beetje complex. U zegt dat bij het eerste gesprek meteen moet worden gezegd dat de medewerker toestemming moet geven voor een herhaald onderzoek. Dat betekent dat u het niet eens bent met het voorstel om bij een herhaalonderzoek niet om instemming te vragen. Die instemming is er vanaf het begin. Je bekleedt een vertrouwensfunctie. Volgens mij is het ook de taak van de overheid om te blijven controleren en niet eenmalig te kijken, om daarna in slaap te vallen. Als je de functie accepteert, geef je meteen toestemming voor periodieke toetsing, omdat het gaat om het belang van de nationale veiligheid. Het is nu vijf jaar. Dat betekent dat je in het eerste gesprek toestemming hebt gegeven voor de periodieke toetsing.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Precies. Ik wil ook dat dit heel expliciet in het allereerste gesprek aan de orde komt. Dat moet worden vastgelegd.

De heer Brinkman (PVV):

Mevrouw de voorzitter. De wetgever probeert met deze wijziging van de Wet veiligheidsonderzoeken de laatste rimpels van deze wet voor haar glad te strijken. De fractie van de PVV is dan ook verheugd te constateren dat de veiligheidsonderzoeken met relevante gegevens zijn uitgebreid. Ook het herhaalonderzoek is een prima wijziging.

In het kader van de nationale veiligheid is het privacybelang van de burger voor de fractie van de PVV minder van belang, zeker indien deze burger vrijwillig op een vertrouwensfunctie solliciteert en met allerlei informatie in aanraking zal komen. De overheid kan wat dit betreft niet voorzichtig genoeg zijn, want onze vijanden herken je niet altijd aan hun gezicht. Wel vraagt de fractie van de PVV zich af, of deze wijzigingen consequenties hebben voor de werkdruk bij de AIVD. Zij kan zich namelijk voorstellen dat er nog meer veiligheidsonderzoeken komen, gezien de herhaalonderzoeken en gezien het feit dat relevante gegevens zijn toegevoegd. Wordt de formatie van de AIVD vergroot?

De overheid heeft met deze wetswijziging kennelijk alles zo goed als mogelijk geregeld. De overheid is echter maar één werkgever in dit land, bij de andere werkgevers is op dit gebied niet alles heel goed geregeld. Ik kan veel voorbeelden aandragen maar wil er een uitlichten. Ook de minister van Justitie heeft hierover vorige maand met de Kamer gediscussieerd. Het gaat om onderwijs- en vrijwilligersorganisaties en zorginstellingen die werken met minderjarigen en andere kwetsbare groepen zoals gehandicapten en ouderen. Het gevaar dat mensen met zedendelicten op hun kerfstok in deze bedrijfstakken worden aangenomen, is nog steeds levensgroot aanwezig. Ik weet dat het tegenwoordig gewoon is dat onderwijsinstellingen een VOG aanvragen. Ik weet ook dat organisaties die zijn aangesloten bij de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland over het algemeen een VOG aanvragen. U weet echter ook dat nog steeds een behoorlijk contingent instellingen geen VOG aanvragen.

Volgens de fractie van de PVV moet de overheid werkgevers die met dergelijke personen in aanraking zouden kunnen komen, verplichten bij aanstelling een VOG aan te vragen. Hoe staat de minister hiertegenover?

Als ik hierop voortborduur, kom ik tot de volgende gedachten. Volgens mijn informatie bestaan er vier verschillende soorten veiligheidsonderzoeken: de onderzoeken A t/m C en een P-onderzoek. Waarom creëren wij voor de zojuist genoemde groep personen niet een CZ-infobox (een centrale zedendelicten infobox) waarin de AIVD heel gemakkelijk een naam kan invoeren en kan achterhalen of de betreffende persoon ooit zedendelicten of pedofilie op zijn kerfstok heeft gehad. Wat vindt de minister van dit idee?

Op het eerste gezicht vind ik het amendement-Anker een sympathiek amendement. In de praktijk betekent dit echter dat betrokkenen nog langer moeten wachten op de uitslag en op het daadwerkelijk geïnstalleerd kunnen worden in hun functie. Het probleem bij het korps Gelderland-Midden heeft duidelijk gemaakt dat dit soms nare consequenties heeft. Ik zal daarover niet verder uitweiden, maar ik ben geen voorstander van hetgeen in het amendement wordt voorgesteld, zeker niet omdat de AIVD met acht weken ruim de tijd heeft om die onderzoeken te bewerkstelligen. Ik kan mij wel voorstellen dat er enige differentiatie kan zijn indien informatie gevraagd moet worden aan buitenlandse mogendheden. Zou daarvoor geen A-plus veiligheidsonderzoek gecreëerd moeten worden, waarbij de AIVD de kans krijgt langer over dat onderzoek te doen?

Mevrouw Griffith (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Met het nu voorliggende wetsvoorstel wordt beoogd een verduidelijking van de wet te bewerkstelligen en deze beter te laten aansluiten bij de praktijk. De VVD-fractie staat positief tegenover de voorgestelde wetswijzigingen.

Op enkele punten wil zij graag een toelichting. De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in de helderheid die in de wet wordt aangebracht ten aanzien van het begrip werkgever. Er wordt een verplichting voor de werkgever in opgenomen om uit eigener beweging informatie te geven aan de AIVD en de minister van Binnenlandse Zaken over wijzigingen in de organisatie die van invloed kunnen zijn op vertrouwensfuncties. Zij zijn het hiermee eens. Zij vragen zich echter af wat de gevolgen zijn als de werkgever deze informatie niet of niet tijdig verstrekt aan de minister van Binnenlandse Zaken dan wel aan het hoofd van de AIVD. Is het voor de werkgever voldoende duidelijk wanneer en hoe hij bepaalde informatie moet verstrekken? Graag verneem ik een reactie van de minister.

In artikel 9 van het wetsvoorstel veiligheidsonderzoeken wordt nadrukkelijk vastgelegd dat voor een herhaald veiligheidsonderzoek de instemming van de betrokkene niet is vereist. Wij kunnen ons vinden in deze bepaling, maar instemming is iets anders dan in kennis stellen. De VVD-fractie vindt dat zowel de werknemer als de werkgever in beginsel altijd moet worden ingelicht over een hernieuwd veiligheidsonderzoek. Wij begrijpen dat het in bepaalde gevallen op grond van gebleken feiten en omstandigheden van belang is dat de betrokkene achteraf wordt geïnformeerd over een herhaald onderzoek. Het moet dan wel echt gaan om gevallen waarin wetenschap vooraf bij de werknemer het onderzoek negatief zal beïnvloeden. Wij hechten wel aan de duidelijkheid, zoals net in het interruptiedebat met de CDA-fractie naar voren is gekomen, bij de eerste instemming voor veiligheidsonderzoeken en de periodieke herhaling. Kan de minister aangeven of bij een eerste instemming altijd duidelijk naar voren komt dat er een periodieke toetsing zal plaatsvinden en dat er daarna op basis van feiten en omstandigheden aanleiding kan zijn om opnieuw onderzoek te doen, soms zelfs voordat die vijf jaren zijn verstreken?

Ik ga in op de structurele termijnoverschrijding bij veiligheidsonderzoeken. De collega van de CDA-fractie refereerde al daaraan, zeker naar aanleiding van brieven die wij hebben ontvangen van de Schipholgroep. In de wet is vastgelegd dat binnen acht weken moet worden besloten over het afgeven van een verklaring. Deze termijnen worden structureel fors overschreden. De Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten spreekt in haar onderzoek van 21 maart jongstleden naar de uitvoering van deze veiligheidsonderzoeken over gemiddeld 9 à 10 weken en soms 10 of 12 weken. Als de AIVD zelf onderzoeken verricht, komt men op 10 weken. Maar zodra onderzoeken zijn gemandateerd aan andere instellingen zoals de politiekorpsen, worden de termijnen fors overschreden. Hierdoor komen bedrijven in de knel, doordat zij werknemers moeten aannemen en nog steeds wachtende zijn op een verklaring van geen bezwaar.

De structurele termijnoverschrijdingen zijn overigens niet nieuw. Reeds in 2004 zijn zij bij een evaluatie van de uitvoerbaarheid aan de orde gesteld. In dat rapport is aanbevolen om de redenen voor een aanvaardbare overschrijding van de termijn van acht weken limitatief in de wet veiligheidsonderzoeken op te nemen. Met deze aanbeveling is helaas helemaal niets gedaan, ook niet in dit wetsvoorstel. Ik krijg daarop graag een reactie van de minister van Binnenlandse Zaken, omdat toch nadrukkelijk is toegezegd dat die limitatieve opsomming wordt opgenomen in de wet. Ik ben benieuwd of de minister toch nog met een nota van wijziging komt.

De VVD-fractie is geen voorstander van een automatische negatieve beschikking bij overschrijding van de termijn van acht dan wel zestien weken. Dat wordt namelijk door de PvdA- en de ChristenUniefractie voorgesteld. Zorgvuldige uitvoering van veiligheidsonderzoeken staat ook voor mijn fractie voorop, waarbij natuurlijk een afweging moet worden gemaakt van het belang van de bedrijven en organisaties, ook overheidsorganisaties, versus het belang van de nationale veiligheid. Ik begrijp uit het onderzoek van de Commissie van toetsing inlichtingen- en veiligheidsdiensten dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst momenteel werkt aan het verkorten van de doorlooptijden. Het is mijn fractie op dit moment onduidelijk hoe er wordt gewerkt aan een verkorting van die doorlooptijden en op welke manier dat zal worden verbeterd. Wij zijn ook benieuwd hoe die verbeteringen en verkorting zullen plaatsvinden bij de organisaties waaraan die veiligheidsonderzoeken zijn gemandateerd. Ik doel op een verkorting van de doorlooptijden, niet alleen bij de AIVD, maar ook bij de politiekorpsen en met name het Korps Landelijke Politiediensten. De minister heeft in een reactie aan de pers al aangegeven erop toe te zien dat de AIVD ervoor zal zorgen dat de behandeltermijn van de veiligheidsonderzoeken korter wordt. De controleur gaat nu dus de controleur controleren. Mijn fractie is benieuwd hoe de minister dat zal invullen. Wij horen graag wat voor haar een acceptabele termijn is van behandeling van deze veiligheidsonderzoeken, want wij hechten aan die acht weken. Vandaar het voorstel om toch in de wet op te nemen in welke gevallen en onder welke omstandigheden eventuele overschrijding kan plaatsvinden. Die willen wij limitatief in de wet opgenomen zien.

De heer Brinkman (PVV):

Ik hecht net als mevrouw Griffith aan duidelijkheid. Stel dat de AIVD door werkdruk in het algemeen een dergelijke achterstand heeft opgelopen. Waarom is mevrouw Griffith dan toch genegen om te overdenken om de periode van acht naar tien weken op te rekken? Als het gaat om werkdruk, moeten er gewoon meer mensen bij.

Mevrouw Griffith (VVD):

De redenen waarom de AIVD niet in staat is die termijn van acht weken te halen, zijn op dit moment nog onduidelijk. De heer Brinkman noemt nu de werkdruk. Daarnet wees hij erop dat de dienst misschien informatie nodig heeft van buitenlandse zusterdiensten. Ik pleit ervoor dat de minister in de wet limitatief opneemt wanneer termijnen al dan niet overschreden kunnen worden. Ik kan het mij voorstellen dat je dan aangeeft dat werkdruk geen reden is. Immers, er spelen andere belangen een rol. Ik vind ook dat wij niet koste wat het kost op die acht weken moeten blijven hameren. Als de AIVD een weekje langer nodig heeft om mensen in de directe kring te horen, bijvoorbeeld omdat een van de personen in het buitenland vertoeft, dan gaat het nationale veiligheidsbelang voor. Werkdruk zal niet de enige reden zijn waarom de AIVD niet in staat is de termijn te halen.

De heer Brinkman (PVV):

U haalt problemen aan die door meer personeel bij de AIVD verholpen kunnen worden.

Mevrouw Griffith (VVD):

Ik ben niet iemand die meteen pleit voor meer mensen. In het kader van de terreurbestrijding hebben wij heel veel miljoenen vrijgemaakt om de AIVD uit te breiden. Laten wij eerst proberen met de mensen die wij hebben, te komen tot die acht weken. Dat lijkt mij verstandiger.

Uit het onderzoek van de Commissie Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten naar de uitvoeringspraktijk van de wet blijkt dat het KLPD een uitgebreidere kring van personen rondom de beoogde werknemer naslaat in de politieregisters, anders dan is voorgeschreven in het handboek van de AIVD. Dat geldt ook voor de onderzoeken die worden verricht voor de regionale politiekorpsen. Het is in strijd met de wet en met het handboek van de AIVD. De minister heeft aangegeven dat zij de gewraakte praktijk in overeenstemming wil brengen met de instructies. Hoe wil zij dat doen? Hoe wil zij de controle hierop bewerkstelligen?

Wat de informatiegaring ten behoeve van de veiligheidsonderzoeken betreft blijkt dat de AIVD niet altijd dezelfde relatie heeft met buitenlandse inlichtingendiensten. Als er bijvoorbeeld geen informatie uit China komt, zal de AIVD tot een negatieve beschikking komen. Van medewerkers die bij verschillende landen hebben gewerkt, hoorden wij dat informatie uit Japan bijvoorbeeld wel beschikbaar is, omdat met de zusterorganisatie daar een relatie bestaat, terwijl informatie uit China niet beschikbaar is. Hoe opereert de AIVD daarin? Geeft de dienst dan een negatieve beschikking af, hoewel informatie over de betrokken werknemer voor 80% vaststaat? Op welke manier komt de AIVD dan tot besluitvorming?

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. De Algemene Rekenkamer, de Raad van State, de Nationale ombudsman en veel andere organisaties hebben aandacht gevraagd voor de uitvoering van het beleid. Wij keuren in deze Kamer allerlei wetten en regels goed, maar lang niet altijd is duidelijk hoe goed uitvoerders hiermee uit de voeten kunnen. De minister verklaarde vorige week meer werk te willen maken van de uitvoerbaarheid van het beleid, en deze week al behandelen wij hier een wetswijziging die de uitvoerbaarheid van de Wet veiligheidsonderzoeken moet verbeteren. Dat is nog eens voortvarend!

Mensen in een functie die de nationale veiligheid kan schaden, krijgen te maken met een veiligheidsonderzoek, dat wordt uitgevoerd onder het mandaat van de AIVD. Vertrouwen is goed, controleren is beter. In 2006 zijn meer dan 45.000 veiligheidsonderzoeken gedaan naar de rijksoverheid en andere organisaties. Het onderzoek van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten naar de uitvoerbaarheid van deze veiligheidsonderzoeken, heeft enkele knelpunten aan het licht gebracht. Met deze wetswijziging wil de minister een deel van die knelpunten oplossen. De vraag is echter of met deze wetswijziging het belangrijkste probleem wordt opgelost, namelijk de grote achterstanden die zijn ontstaan in die veiligheidsonderzoeken. In het jaarverslag van 2006 vraagt het ministerie van Justitie aandacht voor deze achterstanden. In dat jaarverslag van de AIVD staat: feitelijk is er onvoldoende balans tussen de vraag en de beschikbare capaciteit. Graag willen wij van de minister weten hoe groot de achterstanden op dit moment zijn. Biedt deze wetswijziging voldoende middelen om de achterstanden op korte termijn in te halen? Zo nee, welke maatregelen heeft de minister dan nog in petto?

De ministeries zouden verleden jaar opnieuw vaststellen welke functies vertrouwensfuncties zijn. Zijn deze lijsten al gereed? Heeft dit geleid tot een stijging of tot een daling van het aantal vertrouwensfuncties? Is al duidelijk of wij niet te streng zijn geweest en te veel functies vertrouwensfuncties zijn gaan noemen?

Dit brengt mij bij enkele korte vragen over de wetswijziging zelf. De rol van de werkgever wordt groter. De werkgever wordt verplicht om bij veranderingen in de organisatie uit eigen beweging aan te geven dat functies zodanig veranderen dat behoefte kan ontstaan aan een nieuw onderzoek. Maar kan de werkgever dat in alle gevallen wel beoordelen? Dat lijkt ons nogal een grote verantwoordelijkheid, zeker omdat het niet tijdig melden strafbaar wordt. Wat gebeurt er als hierover een verschil van mening ontstaat? Is de werkgever pas strafbaar als hij of zij in redelijkheid had kunnen vermoeden dat er zodanig sprake is van een verandering in functie dat een onderzoek nodig is? Is de beoordeling of er al dan niet behoefte is aan een nieuw onderzoek in dat geval een zaak van de rechter of van iemand anders? Wie dan?

Ik ben het met de heer Schinkelshoek eens dat het hier om meer gaat dan alleen een technische wijziging. Voor werknemers moet bij de aanvang van het accepteren van zo'n functie duidelijk zijn, dat het een vertrouwensfunctie is, waarbij men dus om de vijf jaar te maken krijgt met een nieuw onderzoek en mogelijk ook tussendoor. Werknemers hebben dan altijd de mogelijkheid om zo'n functie niet te aanvaarden.

Naast verbetering van de uitvoerbaarheid van de Wet veiligheidsonderzoeken, moet deze wetswijziging bijdragen aan een dynamisering, zoals dat zo mooi heet, van het veiligheidsonderzoek. Daarbij krijgen de veiligheidsdiensten meer mogelijkheden voor het doen van veiligheidsonderzoeken. Voorkomen moet worden dat bepaalde informatie wel bekend is bij politie en justitie, maar niet bij de veiligheidsdiensten. Aanvullend op justitiële informatie kunnen voortaan ook strafvorderlijke informatie en informatie uit de politieregisters worden gebruikt.

De veiligheidsdiensten kunnen hierbij actief op zoek gaan naar informatie. De minister stelt dat deze onderzoeken in de regel geautomatiseerd plaatsvinden. Hoe moeten wij ons dat voorstellen? Hoe gaan die onderzoeken? Zijn die zodanig vormgegeven dat voldoende rekening is gehouden met de privacy van de onderzochte personen? Waarom is dit voorstel niet voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens? Zal deze dynamisering – dit is toch een belangrijke bijzaak – niet leiden tot nog meer veiligheidsonderzoeken en daardoor tot nog meer achterstanden?

De minister zegt dat er materieel geen sprake is van uitbreiding van de bevoegdheden van AIVD en MIVD. Maar waarom dan deze wetswijziging? Wat voegt deze wijziging toe aan de huidige praktijk? Als deze wet slechts een bestaande praktijk wettelijk vastlegt, is de praktijk op dit moment dan niet onwettig? Ik krijg hier graag uitleg over van de minister. Waarom heeft de minister ervoor gekozen, deze dynamisering eerst toe te passen in de burgerluchtvaart? Wanneer verwacht zij dat andere sectoren zullen volgen?

De minister stelt dat de kwaliteit van met name de A-onderzoeken niet mag lijden onder tijdsdruk en dat zo nodig de termijn van acht weken, waarbinnen onderzoeken moeten worden afgerond, kan worden overschreden. Deelt de minister onze mening dat dit geen gewoonte, maar een hoge uitzondering moet zijn? Hoe vaak wordt deze termijn op dit moment overschreden? Hoe lang mag zo'n onderzoek dan wel duren volgens de minister? Hoe vaak wordt de termijn van zestien weken overschreden? Wat zijn in dat geval de gevolgen voor de werknemers?

De heer Wolfsen (PvdA):

Voorzitter. Ik kan mij voor een groot deel aansluiten bij hetgeen voorgaande sprekers hebben gezegd over het belang van vertrouwensfuncties. Dit zijn functies die de mogelijkheid bieden, de nationale veiligheid te schaden; zeer bijzondere functies dus. Het is dan ook terecht dat er, voordat mensen in een dergelijke functie worden benoemd, goed en grondig onderzoek plaatsvindt. Met dit wetsvoorstel wordt het beter mogelijk om een veiligheidsonderzoek uit te voeren. Wij kunnen op hoofdlijnen met het wetsvoorstel instemmen, maar wij krijgen toch nog graag antwoord op een aantal vragen.

Inmiddels zijn er ongeveer 80.000 vertrouwensfuncties. Waarom zijn het er zo veel? Ik heb de indruk dat het aantal nog steeds groeit. De minister van BZK is hier in zoverre bij betrokken dat zij ermee moet instemmen. Ik ben benieuwd hoe dat in de praktijk gaat. Soms denk je wel eens dat werkgevers vertrouwensfuncties creëren om belangrijk te lijken. Iemand die geen vertrouwensfunctie heeft, doet kennelijk geen belangrijk werk. Ik hoop natuurlijk dat het niet zo is, maar soms krijg je die indruk wel eens.

Er is een nieuwe leidraad met aanwijzingen voor vertrouwensfuncties. Er wordt gemeld dat zeer veel functies bij het OM extra als zodanig zijn aangewezen. Wat is de reden daarvan?

Met dit wetsvoorstel wordt het aantal relevante gegevens waarnaar onderzoek wordt gedaan, uitgebreid. Als het wordt aangenomen, kan ook in lopende strafzaken en politieonderzoeken gekeken. Dat lijkt een aanvulling van de wet, maar in de nota naar aanleiding van het verslag staat dat er materieel geen sprake is van een aanvulling. Feitelijk is dit kennelijk nu ook al mogelijk. De wet wordt op dat punt alleen gepreciseerd. Wat kan op dit moment niet worden onderzocht? In welke dossiers kan niet worden gekeken? Als al in alle relevante bronnen kan worden gekeken, waarom dan deze schijnprecisering?

Evenals de heer Van Raak heb ik vragen over de herhalingsonderzoeken. Worden mensen in politieregisters met een sterretje aangemerkt als zij een vertrouwensfunctie vervullen? Gaat het systeem piepen als iemand iets uithaalt? Soms wordt er een herhalingsonderzoek gedaan als er sprake is van verduistering. Hoe moet ik mij dat voorstellen? Vindt er dan geen strafrechtelijk onderzoek plaats, maar alleen een onderzoek door de AIVD? Wanneer wordt zoiets gemeld?

Ik sluit mij aan bij de vragen van de heer Schinkelshoek over de doorlooptijden. Ik heb gelezen dat in veel gevallen de toestemming weer wordt ingetrokken; zo'n honderd gevallen per jaar. Naar aanleiding van onderzoek door de AIVD is 83 keer de toestemming ingetrokken en naar aanleiding van onderzoek door de MIVD is dat 13 keer gebeurd. Duren die onderzoeken ook zo ontzettend lang? Om welke reden is de toestemming in die gevallen ingetrokken? Is daar een lijn in aan te brengen?

Tijdens de schriftelijke voorbereiding hebben wij gevraagd waarom er geen advies is gevraagd aan het College bescherming persoonsgegevens. De minister heeft hierop geantwoord dat de onderzoeken niet onder het CBP vallen. Dat is niet de strekking van de vraag. Het college kan ook verstandige dingen zeggen over zaken waarop het geen toezicht uitoefent. Waarom is op dit punt geen advies gevraagd aan het CBP?

In het jaarverslag van de AIVD is het punt aangesneden dat de schuldenproblematiek mensen buitengewoon kwetsbaar maakt. Hoe werkt dat in de praktijk bij mensen met oplopende schulden in een vertrouwensfunctie? Is daar altijd inzicht in? Is er beleid voor? Is het een idee om mensen die grote schulden maken en een vertrouwensfunctie hebben dat verplicht te laten melden?

Bewindspersonen vervullen formeel geen vertrouwensfunctie. Het gaat echter om de hoogste bestuurlijke functies in ons land. Ik heb begrepen dat de formateur aan de AIVD kan vragen of er iets aan de hand is. De AIVD kijkt dan in de lopende bestanden. Hoe werkt dit in de praktijk? Hoe staat het met burgemeester en wethouders? Bij burgemeesters gaat het om benoemingen van de Kroon. Wordt daarbij onderzoek gedaan?

Over rechters lees ik helemaal niets. In de Kamer loopt al jaren een discussie of het om vertrouwensfuncties gaat. Bij mijn weten is dat niet het geval. Wat is hierbij de stand van zaken? Gaat het bij rechters om vertrouwensfuncties? Is er verzet bekend vanuit de rechtspraak?

De heer Anker heeft een amendement ingediend waardoor de overschrijding van de wettelijke termijnen aan de wetgever moet worden gemeld. De keerzijde is extra bureaucratie. Soms is het ook heel verstandig om niet te melden. Wij staan echter sympathiek tegenover het amendement. Ik hoor graag wat de minister ervan vindt. Als die aanvaarding van het amendement ontraadt, moeten wij ons beraden.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik vind het bijzonder dat wij naar aanleiding van een evaluatie spreken over een grondige wetswijziging. Er wordt weleens opgemerkt dat evaluaties snel stranden en vooral papieren tijgers blijken. Het stevige debat van vandaag laat zien dat een evaluatie zin heeft. De door de minister overgenomen aanbevelingen van het onderzoek stemmen ons dan ook tevreden.

Omwille van de tijd onderschrijf ik de gestelde vragen. Ik hoor graag de antwoorden van de minister.

Voorzitter. Tot slot wil ik ons amendement over de lange doorlooptijd en de overschrijding van de termijnen toelichten. In het algemeen overleg heb ik gevraagd waarom de aanbeveling om de verklaring te weigeren indien de termijn niet wordt gehaald niet is overgenomen. De minister antwoordde daarop dat dit contraproductief werkt, omdat niemand erbij gebaat is dat de termijn alleen maar langer wordt. Toch zit het mij niet lekker dat de veiligheidsonderzoeken niet binnen acht weken zouden zijn afgerond. Tegen die achtergrond hebben wij het amendement ingediend dat ertoe strekt, er melding van te maken als het ernaar uitziet dat de termijn van acht weken niet wordt gehaald. Dat heeft een signaleringsfunctie voor de minister en voor de werkgever en het geeft inzicht in de stand van zaken. Het verlengen van de termijn mag niet betekenen dat er maar genoegen wordt genomen met steeds nieuwe overschrijdingen. Het wordt gedaan om een grens aan te geven. De termijn mag nog één keer verlengd worden en binnen die termijn moeten de onderzoeken zijn afgerond. Het is niet de bedoeling om een situatie die is gegroeid te formaliseren. Het uitgangspunt moet blijven dat die onderzoeken binnen acht weken worden afgerond. Het argument van de administratieve lastendruk moet hierbij niet zo zwaar wegen. Dat heeft men natuurlijk zelf in de hand. Als er steeds meer onderzoeken binnen de gestelde termijn worden afgerond, kost dat minder briefjes. Dan kan men de verklaringen versturen.

De vergadering wordt van 14.45 uur tot 14.57 uur geschorst.

Minister Ter Horst:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar steun voor de kern van het wetsvoorstel. Er is een aantal vragen gesteld en opmerkingen gemaakt en ik zal daar successievelijk op ingaan. De heer Schinkelshoek merkte op dat het niet alleen om technische wijzigingen gaat maar dat er ook principiële kwesties aan de orde zijn. Dat is juist. Het onderwerp dat wij bespreken, heeft altijd belangrijke implicaties; een wijziging in deze wet leidt onmiddellijk tot een principiële kwestie. Ik verwacht echter dat wij daar met de inbreng van de heer Schinkelshoek en mijn reactie daarop goed uitkomen.

De heer Schinkelshoek vroeg of met de termijn van acht weken sprake is van het gedogen van overschrijding. Ook andere woordvoerders zijn daarop ingegaan. Ik wil het woord "gedogen" absoluut niet gebruiken. Daarmee wordt gesuggereerd dat enerzijds de termijn van acht weken is vastgelegd en anderzijds bijna geaccepteerd wordt dat die termijn steeds wordt overschreden. Dat is niet mijn inzet noch de inzet van de dienst zelf. Sterker nog: er zal juist hard worden gewerkt aan het aanhouden van die termijn van acht weken. Ik teken hier overigens bij aan, in lijn met de commissie van toezicht, dat zorgvuldigheid in de veiligheidsonderzoeken voorrang heeft boven snelheid. Dit wil niet zeggen dat onderzoeken niet zo snel mogelijk moeten worden uitgevoerd maar dat zorgvuldigheid daarbij zeker aan de orde is.

In antwoord op vragen van de heer Brinkman merk ik op dat in 2006 88% van de onderzoeken binnen de wettelijke termijn van acht weken is uitgevoerd. Op dit moment weet ik niet hoeveel onderzoeken binnen zestien weken zijn uitgevoerd maar ik hoop met de heer Brinkman dat dat percentage hoger is dan het percentage onderzoeken dat binnen acht weken is uitgevoerd. Dit betekent dat de uitvoering van 12% van de veiligheidsonderzoeken langer duurde dan acht weken; dat percentage wil ik terugbrengen. Daartoe moeten allereerst productieafspraken worden gemaakt met afnemers. Naar aanleiding van de leidraad aanwijzen vertrouwensfuncties wordt met de verschillende afnemers gepraat over wanneer een functie al dan niet als vertrouwensfunctie kan worden beschouwd. In dat gesprek zal duidelijk worden gemaakt dat een kritische overweging hierin van belang is. Ik weet niet of het waar is wat de heer Wolfsen zegt, maar het is niet de bedoeling dat diensten vertrouwensfuncties in het leven roepen om belangrijker te zijn. Ik kan mij niet voorstellen dat dat gebeurt, maar dat beeld mag in elk geval niet ontstaan. Met de afnemers wordt dus gesproken over wat al dan niet als vertrouwensfunctie mag worden beschouwd. De leidraad kan daarbij behulpzaam zijn.

Er wordt ook gekeken naar de mogelijkheid om functies te clusteren. Als een adjunct-korpschef die aan een vertrouwensonderzoek is onderworpen binnen twee jaar na zijn aanstelling kandidaat is voor de functie van korpschef moet hij alweer een vertrouwensonderzoek ondergaan. In dergelijke gevallen is het wellicht denkbaar, met het oog op die termijn van vijf jaar, dat dat automatisch doorloopt. Door de clustering van functies is het mogelijk om minder veiligheidsonderzoeken te laten plaatsvinden. Verder is een drietal projecten gestart waarvan de verwachting is dat deze tot versnelling leiden. Deze hebben te maken met de automatisering; de informatiehuishouding wordt aangepast, er wordt een informatiesysteem opgezet zodat er een actuele lijst is met vertrouwensfunctionarissen en er wordt een gedetailleerde planning opgesteld van het aantal veiligheidsonderzoeken dat de komende tijd wordt uitgevoerd zodat de termijn van acht weken gemakkelijker kan worden gehaald. Het laatste punt in de plannen voor de komende tijd betreft de herziening van het aanwijzen van vertrouwensfuncties en het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken. In reactie op de vraag van de heer Schinkelshoek herhaal ik dus dat er geen enkele sprake is van gedogen. Er zal hard worden gewerkt aan het terugbrengen van die termijn. Ik zal het straks nog hebben over de suggesties om die termijnen te verlengen.

De heer Schinkelshoek heeft ook gevraagd naar de concrete verbeteringen dit jaar. Ik heb aangegeven wat er in de komende tijd staat te gebeuren. Ik ga ervan uit dat een aantal dingen die ik heb genoemd al zichtbaar is.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Kunt u ons in het vooruitzicht stellen wanneer wat tot resultaten leidt? Wanneer denkt u de eerste resultaten zichtbaar te kunnen maken? Kan dat bijvoorbeeld al dit jaar? Kunt u daar percentages bij noemen?

Minister Ter Horst:

In het jaarplan komen de veiligheidsonderzoeken en het tempo waarin wij dat doen, aan de orde. Ik stel voor, de Kamer naar aanleiding van het jaarplan een goed inzicht te geven in wanneer wij wat gaan doen. Op die manier kan de Kamer haar controlerende rol op dat punt vervullen.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Bedoelt u met het jaarplan het jaarverslag van de AIVD? U wilt ons bij de behandeling daarvan concreet inzicht geven in de manier waarop u stapsgewijs terug wil naar de achtwekentermijn?

Minister Ter Horst:

Dat klopt.

Mevrouw Griffith (VVD):

De minister noemde net een percentage van 12. Waarschijnlijk wordt in 12% van de gevallen de achtwekentermijn niet gehaald.

Minister Ter Horst:

Over 2006.

Mevrouw Griffith (VVD):

Aangezien 12% toch fors is, hecht ik eraan dat u vandaag even aangeeft wat uw doelstelling is, bijvoorbeeld dat u het met 6% naar beneden wil brengen. Dit wil ik los van het feit dat u in het jaarverslag van de AIVD zal opnemen hoe, wat en wanneer. Vandaag hoor ik graag met welk percentage u het wilt terugbrengen.

Minister Ter Horst:

Ik begrijp dat u dit vraagt, want daar gaat u mij dan ook aan houden. Daarom ben ik daar voorzichtig mee, vooral omdat de termijn van acht weken met betrekking tot de A-onderzoeken het afgelopen jaar in 86% van de gevallen niet is gehaald. Daar zit echt een probleem. Ik ben er geen voorstander van om voor A-onderzoeken formeel een andere termijn te kiezen, omdat wij daar niets mee opschieten. In principe zou het binnen die acht weken ook moeten kunnen. Als het om de resultaten gaat, moeten wij voor onszelf een onderscheid maken tussen A-onderzoeken enerzijds en B- en C-onderzoeken anderzijds. Voor de B- en C-onderzoeken moeten wij die termijn van acht weken absoluut halen. Voor de A-onderzoeken moeten wij ernaar blijven streven om de termijn van acht weken te halen. Als wij die termijn verlengen, dan is de druk er vanaf om het binnen acht weken te doen. Voordat je het weet is de termijn zestien weken geworden en gaan wij praten over een gedoogsituatie na zestien weken. Dat wil ik niet. Ik ben bereid om daarover meer gerichte afspraken te maken in het kader van het jaarverslag van de AIVD. Dat doe ik liever op dat moment dan nu.

De heer Schinkelshoek heeft gevraagd of het zinvol was om die termijn te verlengen. Bij de beantwoording van een vraag van een van zijn collega's kom ik op die vraag terug.

Voorts is gevraagd hoe het precies zit met toestemming. Iemand die een vertrouwensfunctie vervult, stemt in met het initiële veiligheidsonderzoek. Als het goed is, meldt de werkgever aan de werknemer dat er ook in de periode daarna veiligheidsonderzoek kan worden gedaan. Dat is door deze wet natuurlijk actueler geworden, omdat herhalingsonderzoeken veelvuldiger kunnen voorkomen. Er is geen enkel bezwaar tegen als wij dat ook wat scherper vastleggen. In dat geval wordt scherper vastgelegd dat bij de indiensttreding niet alleen initieel en na vijf jaar veiligheidsonderzoek plaatsvindt, maar dat dit ook in de tussentijd kan. Wij hebben het dan niet over toestemming, maar ik geloof dat de Kamer het er in den brede over eens is dat het lastig is om daar steeds toestemming voor te vragen. Iemand wordt er in ieder geval over geïnformeerd. Achteraf wordt altijd gemeld dat er een veiligheidsonderzoek heeft plaatsgehad. Dat geldt ook voor de herhalingsonderzoeken.

Het is niet zo dat herhalingsonderzoeken alleen bij A-functies aan de orde moeten zijn. Dat zou niet de goede suggestie zijn, omdat de ervaring met name bij de burgerluchtvaart – en dat zijn juist B-functies – leert dat herhalingsonderzoeken noodzakelijk zijn.

De heer Brinkman is positief over het wetsvoorstel. Hij heeft nog wel gevraagd of de herhalingsonderzoeken effect hebben op de werkbelasting bij de AIVD. Dat weten wij echter niet zeker, omdat sommige onderdelen van deze wet, als die wordt aangenomen, misschien tot meer werk zullen leiden en andere onderdelen tot minder werk. Zo zal de clustering moeten leiden tot minder veiligheidsonderzoeken, maar herhalingsonderzoeken kunnen meer werk opleveren.

De heer Brinkman heeft gevraagd of dit geen aanleiding geeft tot uitbreiding van de capaciteit van de AIVD. Deze vraag wil ik sowieso met nee beantwoorden. In het verleden zijn er namelijk al besluiten genomen om de capaciteit van de AIVD uit te breiden. Dit moet dan ook maar in het grote geheel worden meegenomen. Los daarvan weten wij nog niet of de veiligheidsonderzoeken ingevolge de onderhavige wet leiden tot een grotere personeelscapaciteit.

Een andere vraag is of de overheid een verklaring omtrent het gedrag niet verplicht gaat stellen bij bepaalde functies. Ik wil deze vraag doorverwijzen naar mijn collega van Justitie. Dat is namelijk zijn verantwoordelijkheid. Hetzelfde geldt voor de eventuele instelling van een zedeninfobox. Ook dit valt onder de jurisdictie van de minister van Justitie.

Mevrouw Griffith heeft gevraagd wat er gebeurt als een organisatie geen informatie verstrekt. De vraag die hieraan gekoppeld werd, was: is het voor de werkgever duidelijk dat hij daartoe verplicht is? Eigenlijk moet de werkgever nu ook al informatie verstrekken, maar de verantwoordelijkheid van de werkgever wordt met de onderhavige wet groter. Daar zullen wij ook vorm aan geven. Dit betekent dat wij alle werkgevers zullen informeren over wat er precies van hen verwacht wordt. Als zij daar geen gevolg aan geven, zijn zij in overtreding. Daarvan kan vervolgens een proces-verbaal opgemaakt worden. Het komt dus niet bij de rechter. Overigens is daarvan tot op heden nog nooit een proces-verbaal opgemaakt. Het kan dus wel.

Mevrouw Griffith heeft verder gesuggereerd dat het verstandig is om een limitatieve lijst op te stellen van de redenen van de overschrijding van de termijn van acht weken. Als ik haar goed heb begrepen, heeft zij in dat kader aangegeven dat zij geen voorstander is van een verlenging waarbij een fatale termijn gehanteerd wordt. Als ik haar redenering volg, betekent dit dat je wel accepteert dat er op bepaalde onderdelen een overschrijding mag zijn, maar dat die weer niet limitatief is. Als je dat zou doen, waar ik dus geen voorstander van ben, is de vraag wat je daarmee wint. Stel dat de termijn wordt overschreden door een omstandigheid die niet op de limitatieve lijst staat, welke sanctie is er dan, als je geen voorstander bent van een fatale termijn? Ik begrijp wel waar mevrouw Griffith naar toe wil, maar gezien de mogelijke consequenties, zal mijns inziens de conclusie moeten zijn dat er niet moet worden overgegaan tot zo'n limitatieve lijst. Bovendien is dat strijdig met mijn inzet. Ik ben namelijk eigenlijk van mening dat er geen enkele reden mag zijn voor een overschrijding van de gestelde termijn van acht weken waarbinnen de veiligheidsonderzoeken verricht moeten worden. Overigens leidt een limitatieve lijst tot een administratieve belasting. Er moet immers worden bijgehouden wat de reden van de overschrijding is. Tevens moet dat gemeld worden aan degene die het onderzoek heeft aangevraagd. Dit is allemaal extra werk voor de AIVD. Die tijd kan die dienst dan niet besteden aan veiligheidsonderzoeken.

Mevrouw Griffith (VVD):

Ik vind het nobel dat de minister aangeeft dat naar haar mening de termijn van acht weken in alle gevallen gehaald moet worden. Dat is een hard uitgangspunt. Als dit het vertrekpunt is, is er natuurlijk geen limitatieve lijst nodig. Ik heb aangegeven dat wij echter keer op keer geconfronteerd worden met forse, structurele overschrijdingen van de termijn. Ik wil de minister wel geloven als zij nu zegt dat er geen forse overschrijdingen meer zullen zijn, maar toch denk ik: aan me hoela; het dateert al van voor 2004.

Minister Ter Horst:

Ik herhaal dat ik wil vasthouden aan de termijn van acht weken voor alle veiligheidsonderzoeken. Dit wil niet zeggen dat ik de garantie kan geven dat in alle gevallen die termijn gehaald wordt. Wij weten allemaal dat, als bijvoorbeeld het buitenland geraadpleegd moet worden, de kans groter wordt dat de termijn langer wordt. Ik kan u echter op een briefje geven dat de overschrijding van de achtwekentermijn alleen maar groter zal worden wanneer wij een limitatieve lijst geven of wanneer wij de termijn verlengen, zoals in het amendement staat. Wat schieten wij er dan mee op?

Mevrouw Griffith (VVD):

Nu is er helemaal geen begrenzing aan de redenen waarom de overschrijding mag plaatsvinden. U noemt nu zelf een beperking, bijvoorbeeld het inwinnen van informatie in het buitenland. Ik ga ervan uit dat het in veel gevallen helemaal niet nodig zal zijn om informatie in het buitenland in te winnen. Dan kan men gewoon de termijn van acht weken hanteren. Nu is er helemaal geen grens.

Minister Ter Horst:

Wij hebben met elkaar afgesproken dat ik voor de verschillende categorieën zal aangeven waar wij progressie maken, wanneer wij een hoger aantal hebben dat binnen de termijn van acht weken valt. Ik heb aangegeven dat het zinvol is om onderscheid te maken tussen de B- en C- onderzoeken enerzijds en de A-onderzoeken anderzijds. Laten wij dit punt daarin meenemen. Dat zit heel dicht aan tegen de door u genoemde lijst.

Mevrouw Griffith (VVD):

Dat vind ik uitstekend.

Minister Ter Horst:

Mevrouw Griffith heeft verder gevraagd hoe wordt gecontroleerd of de AIVD niet in te brede kring onderzoek doet, bijvoorbeeld in familiekring, een signaal dat de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten heeft afgegeven. Die controle verricht deze commissie zelf, die niet voor niets dit signaal heeft afgegeven. Daarna heb ik ook niet voor niets gezegd dat wij volgens de wet gaan handelen. De AIVD zal hier nu natuurlijk op gaan letten.

Voorts is gevraagd hoe het zit met het verkrijgen van informatie uit Japan en China. De kern van de vraag was of wij informatie die wij niet kunnen verkrijgen uit China via Japan zullen proberen te verkrijgen. Dat zal niet gebeuren.

Mevrouw Griffith (VVD):

Soms heeft iemand in verschillende landen gewerkt, bijvoorbeeld in Japan, China en Indonesië. Niet met al die landen bestaat er een zusterdienstovereenkomst. Dan stopt de informatievergaring bij China, terwijl er bijvoorbeeld wel informatie is uit Japan en Indonesië. Wat gebeurt er dan?

Minister Ter Horst:

Het antwoord op deze vraag moet ik u schuldig blijven. Ik verwacht dat er dan pragmatisch wordt gehandeld en dat er gebruik wordt gemaakt van de informatie die beschikbaar is. Wanneer iemand in tien landen heeft gewerkt en er maar van één land informatie beschikbaar is, is dat natuurlijk nogal weinig. Ik meen dat het ervan afhangt of de AIVD er een goed beeld van kan krijgen hoe iemand heeft gefunctioneerd. Mocht ik hiermee het verkeerde antwoord geven, dan zal ik u zeker nog laten weten dat het anders in elkaar zit.

Mevrouw Griffith (VVD):

Dat verneem ik graag van u. Als er van de meeste landen wel informatie is maar alleen uit China informatie ontbreekt, hoop ik niet dat de AIVD op grond daarvan een negatieve beschikking afgeeft.

Minister Ter Horst:

Dat lijkt mij niet voor de hand liggend.

De heer Van Raak heeft gevraagd of met deze wet achterstanden worden opgelost. Met het onderdeel clustering worden achterstand ingehaald omdat men daardoor minder veiligheidsonderzoeken te doen heeft. Bij sommige onderdelen betreft het een aanscherping, hetgeen juist zal leiden tot meer veiligheidsonderzoeken. Ik weet dus niet of het verschil per saldo nul is. Ik hoop dat de wet per saldo leidt tot een versnelling.

Aan de lijsten voor herziening van vertrouwensfuncties wordt hard gewerkt, maar zij zijn nog niet gereed.

De heer Van Raak (SP):

Wanneer kunnen wij die lijsten ontvangen? In het jaarverslag van de AIVD werden zij begin 2007 beloofd. Heeft de minister al enig inzicht of de lijsten die er eventueel al wel zijn ertoe leiden dat er minder vertrouwensfuncties komen? Dat was namelijk een van de redenen om dit in kaart te brengen.

Minister Ter Horst:

Wanneer die lijsten beschikbaar zijn, zal ik de Kamer ook melden bij de behandeling van het jaarverslag. Ik weet dat nu niet.

De werkgever moet kunnen beoordelen of een functie een vertrouwensfunctie is. De uiteindelijke beoordeling is niet aan de rechter, dat is een zaak van het bedrijf zelf. Als het zich niet aan de afspraken houdt, kan er proces-verbaal worden opgemaakt, want dat is een overtreding.

De heer Van Raak (SP):

Daarom is het ook nogal belangrijk. De werkgever moet het melden als er iets in een functie verandert wat een nieuw onderzoek rechtvaardigt. Het is mogelijk dat de AIVD op een gegeven moment aan een werkgever vraagt waarom hij een bepaalde verandering niet heeft aangegeven, terwijl de werkgever vindt dat het helemaal geen zodanige verandering is dat er een nieuw onderzoek nodig zou zijn. Er kan dus onenigheid over ontstaan, en wie bepaalt dan wie er gelijk heeft? Het is een overtreding, dus is dat de rechter of de AIVD? U vraagt nogal wat van een werkgever en net als mevrouw Griffith vraag ik me af of dit wel in alle gevallen mogelijk is.

Minister Ter Horst:

Omdat de werkgevers nu veranderingen in de functie moeten aangeven, zullen wij hen daar uiteraard bij helpen. De AIVD zal dus contact opnemen met de werkgevers en hij zal aangeven hoe zij dit moeten aanpakken. Bij verschil van inzicht wordt daarover in een beschaafd land als Nederland vanzelfsprekend van gedachten gewisseld. Ik neem aan dat de werkgever de interpretatie van de AIVD dan ook voor waar aanneemt en dat er geen verdere discussie over ontstaat. Mocht blijken dat een werkgever zich herhaaldelijk niet aan de afspraken houdt, dan is het zaak om op te treden.

De heer Van Raak (SP):

Toch is er iets raars aan de hand, want het komt erop neer dat ik moet interpreteren of ik een verkeersregel overtreedt en dat ik een boete krijg als mijn interpretatie niet juist is. Dat is toch de omgekeerde wereld? Je mag toch nooit van een werkgever vragen dat hij zelf aangeeft wanneer een functie verandert, als hij daarop niet gecontroleerd wordt en als hij een boete krijgt als hij het niet goed doet?

Minister Ter Horst:

De AIVD is tot veel in staat, maar de dienst kan niet bij alle werkgevers in Nederland controleren of de inhoud van elke functie verandert. Dat is echt onmogelijk, dus wij moeten het van de werkgevers zelf hebben. Daarom is er ook afgesproken dat zij verplicht zijn om dit te melden.

Voorzitter. De heer Van Raak heeft ook nog gevraagd wat de gang van zaken is bij geautomatiseerde herhalingsonderzoeken. Het gaat om twee verschillende soorten onderzoek. In de eerste plaats is er het herhalingsonderzoek, een herhaald echt veiligheidsonderzoek waarover de betrokkene in het algemeen ook wordt ingelicht. Die moet namelijk zelf een vragenlijst invullen. Als er een reden is om hiervan af te wijken omdat dit tot verduistering van bewijsmateriaal zou kunnen leiden, dan zal hem dit niet worden gevraagd en wordt het onderzoek gewoon gedaan. Ik denk dat de heer Van Raak echter doelt op geautomatiseerde herhalingsonderzoeken, waarbij een keer per maand het politieregister naast het register van mensen met een vertrouwensfunctie wordt gelegd, opdat er een lampje gaat branden als er in het politieregister gegevens te vinden zijn over werknemers met een vertrouwensfunctie. Dit kan aanleiding zijn tot een herhaald vertrouwensonderzoek.

De heer Wolfsen heeft gevraagd waarom er bij het OM zoveel functies bij zijn gekomen. Dit beeld herken ik niet helemaal, het klopt wel dat er veel vertrouwensonderzoeken bij het OM zijn ingesteld. Dit heeft met name te maken met Schiphol en met integriteitskwesties, zo heb ik begrepen, niet met een toename van het aantal vertrouwensfuncties. Wij hebben van het OM ook nog niet de lijst gehad waarnaar de heer Van Raak vroeg.

Met deze wet kunnen wij niet zo vreselijk veel meer doen dan met de oude wet, maar het is wel explicieter gemaakt. In 2004 heeft de Kamer gevraagd naar de uitvoerbaarheid van deze wet; ik neem aan dat zij er dan ook prijs op stelt dat wij nu precies proberen vast te leggen wat er in de praktijk gebeurt, dat wij er geen onduidelijkheid over willen laten bestaan. De heer Wolfsen heeft vervolgens gevraagd wat de reden voor de intrekkingen is. De reden is dat mensen zich zodanig hebben gedragen dat er reden is om de verklaring van geen bezwaar in te trekken. Alle zaken komen bij mij langs, maar ik wil niet op de specifieke casus ingaan.

Het College Bescherming Persoonsgegevens is niet ingeschakeld, omdat het bij deze wet geen bevoegdheid heeft.

Ik weet niet of er inzicht is in de schuldenproblematiek. Ik ben het wel met de heer Wolfsen eens, omdat het een belangrijk punt is. Wij weten allen dat de kans dat er iets misgaat bij mensen die schulden hebben, groot is. Het is voornamelijk de verantwoordelijkheid van de werkgever om daarvan een beeld te krijgen. Ik dacht niet dat die informatie zich bij ons bevindt. Het lijkt mij dat vooral de werkgever daarin een rol speelt. Hij moet weten of mensen die in een vertrouwensfunctie zitten, geen schulden hebben of problemen met het hebben van schulden.

Mevrouw Griffith (VVD):

Hetzelfde geldt voor de politie, waar ook een schuldenproblematiek is. De Raad van Hoofdcommissarissen of het Kbb heeft daarnaar ook onderzoek gedaan. Is uw standpunt daarbij ook dat het de verantwoordelijkheid van de werkgever is?

Minister Ter Horst:

In dezen is de politie de werkgever. Het gaat toch om personeel dat bij de politie werkt?

Mevrouw Griffith (VVD):

Ja, dat is mijn vraag. Ik dacht dat de heer Wolfsen sprak over AIVD-mensen.

Minister Ter Horst:

Dat is nu moeilijk aan hem te vragen. Ik dacht dat het ging over mensen die schulden hebben. Mocht hij bedoeld hebben de schuldenproblematiek van mensen die bij de AIVD werken, dan ben ik het met u eens dat het absoluut de verantwoordelijkheid van de AIVD is – en daarvan afgeleid dus van mij – om ervoor te zorgen dat wij daarvan een beeld hebben. Ik dacht dat de heer Wolfsen doelde op de schuldenproblematiek überhaupt bij mensen die in vertrouwensfuncties werken.

De heer Wolfsen vroeg ook hoe het eigenlijk zit met de ministers en de gemeentebestuurders. Wij moeten daarbij een onderscheid maken. Mensen die door het volk zijn gekozen, komen niet in aanmerking voor veiligheidsonderzoeken. Dat weet men. Dat geldt ook voor de leden van de Tweede Kamer. Voor wethouders die gekozen zijn, die op een kieslijst hebben gestaan, geldt het volgens mij niet. Burgemeesters en ministers zijn niet door het volk gekozen. Voor ministers zou het ingewikkeld zijn om te doen, omdat dan een uitvoerende dienst van een minister invloed zou kunnen uitoefenen op de samenstelling van het kabinet. Dat is wel een interessant gedachtespinsel, maar misschien toch niet zo wijs om te doen. Dan houd je over de burgemeester en de commissaris van de Koningin. De vraag is terecht. Ook in het rapport van de commissie-Havermans wordt er iets over gezegd. Ik weet dat er op dit moment over wordt gesproken met de VNG en het IPO en misschien ook wel met het Genootschap voor burgemeesters en het orgaan voor commissarissen van de Koningin om te kijken of het nodig is of niet. Ik vind echter de vraag gerechtvaardigd wat je doet om te checken op veiligheid bij de bestuurders die niet door het volk gekozen zijn, maar benoemd. De komende tijd zullen er nog zeker berichten over komen. Hoe het zit bij rechters weet ik niet. Dat moet ik nagaan.

Het amendement van het lid Anker van de fractie van de ChristenUnie strekt ertoe, indien onze minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties binnen de termijn van acht weken geen verklaring kan afgeven, deze termijn eenmalig te verlengen met acht weken. Van deze verlenging wordt de werkgever schriftelijk in kennis gesteld. Ik hoop dat ik door mijn beantwoording heb aangegeven dat ik aanvaarding van dit amendement ontraad. Ik denk namelijk niet dat het het doel dient dat ook de heer Anker beoogt. Mijn verwachting is dat de termijn van acht weken alleen maar zal worden opgerekt tot zestien weken en niet zal leiden tot wat wij eigenlijk willen, namelijk alle veiligheidsonderzoeken in principe binnen acht weken.

De heer Anker (ChristenUnie):

De minister zegt vrij snel dat de gebruikelijke termijn dan bijna automatisch zal worden opgerekt tot 16 weken. Dat is natuurlijk niet de bedoeling van mijn amendement.

De meerwaarde van het amendement zit voor ons in die meldingsplicht, in het feit dat de werkgever ervan in kennis wordt gesteld dat de termijn niet gehaald is. Het komt een beetje terecht in de hoek van blame and shame. Wij menen dat de plicht tot melding ertoe zal leiden dat men eraan werkt om het binnen de termijn van 8 weken te doen. Hoe ziet de minister dat?

Minister Ter Horst:

Ik denk dat het in de praktijk wel gebeurt, ook al ligt het niet vast in de wet. Na zes weken wordt er ongetwijfeld gebeld met de opmerking dat men voor mijnheer X of mevrouw IJ zo'n aanvraag heeft gedaan en wordt gevraagd waar de uitkomst blijft. De heer Anker wil dat dit wat systematischer gebeurt. Ik heb daartegen geen bezwaar, maar hij moet wel weten dat dit zal leiden tot een grotere administratie. Het betekent immers dat in al dat soort gevallen een brief de deur uit moet. Er is een termijn afgesproken in deze wet. Ik vind het ook wel netjes als er gemeld wordt dat het wat later wordt. Dat doen wij in feite ook met de beantwoording van brieven en met de beantwoording van Kamervragen. Als de heer Anker daaraan sterk hecht, zal ik daar niet voor gaan liggen.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik wil de minister bedanken voor haar reactie. Ik vermoed dat haar antwoord ertoe bijdraagt dat mijn fractie straks met nog meer overtuiging voor deze wetswijziging zal stemmen.

Ik heb in eerste termijn proberen duidelijk te maken dat onze inzet is geweest, het zorgvuldig uitgebalanceerde evenwicht in de Wet veiligheidsonderzoeken in stand te houden. Er moet een goede balans zijn tussen aan de ene kant de nationale veiligheid en aan de andere kant de onvermijdelijke beperking van grondrechten. Misschien mag ik het wat sappiger formuleren: hoe houden wij het met elkaar ook in moeilijker tijden een beetje aardig in dit land? Tegen die achtergrond hebben wij en niet alleen wij zo'n punt gemaakt van de lange duur van veiligheidsonderzoeken. Alleen als zo'n inbreuk op de privacy – zo wens ik het toch te blijven zien – acceptabel is, kan het onder strikte voorwaarden. Een daarvan is uitdrukkelijk op verzoek van de Kamer in 1996 in de wet vastgelegd: de maximale termijn van acht weken.

De minister kondigt een hele reeks maatregelen aan. Dat klinkt goed; dat is veelbelovend. Toch is mijn fractie, overigens overtuigd van de goede bedoelingen van de minister en de AIVD, een beetje argwanend. Zal straks niet voor de zoveelste keer het leven sterker blijken dan de leer? Zal er wel voortvarend genoeg worden doorgepakt? Zal die maximumtermijn toch weer worden opgeofferd aan op zichzelf heel begrijpelijke praktische bezwaren? De Kamer is in eerste termijn heel helder geweest. Wij willen concrete stappen om de wacht- en doorlooptijden te verkorten. Wij willen dit jaar nog de eerste resultaten zien en wij willen de vinger aan de pols houden. De minister gaat haar uiterste best doen. Daarvan ben ik overtuigd. Om die afspraak met de minister vast te leggen en ook om er geen misverstand over te laten bestaan wat wij van haar verwachten, dien ik de volgende motie in.

De SchinkelshoekKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat veiligheidsonderzoeken steeds vaker aanzienlijk langer duren dan wettelijk is toegestaan;

van oordeel dat de maximale beslistermijn van acht weken (artikel 6 Wet veiligheidsonderzoeken) onverkort het uitgangspunt dient te zijn;

verzoekt de regering:

  • - zodanige maatregelen te treffen dat nog dit jaar de eerste concrete verkorting van de wacht- en doorlooptijden zichtbaar wordt;

  • - halfjaarlijks de Kamer te rapporteren over de voortgang,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Schinkelshoek. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8(30805).

De heer Schinkelshoek (CDA):

Voorzitter. Rest het alternatief, gesuggereerd door onze collega van de ChristenUnie: maak die verdubbeling mogelijk, al was het alleen maar als signaal aan de AIVD dat er wettelijke grenzen zijn, waaraan men zich echt heeft te houden. Ik heb een zekere sympathie voor het amendement, maar alles afwegende en, gehoord de minister, vrees ik dat het averechts zal werken en dat het zal uitdraaien op formalisering van die langere wachttijden.

Ook over de limitatieve lijst met uitzonderingen, het voorstel van collega Griffith, overheerst bij ons twijfel. Het zou wel eens kunnen werken als een alibi om er nog langer over te doen. Die kant moeten wij niet op.

Resten nog twee punten, te weten het zogenaamde instemmingsvereiste bij herhaalonderzoeken en die al te voortvarende dynamisering van veiligheidsonderzoeken. Op het eerste punt heb ik een kloeke toezegging van de minister genoteerd. Sollicitanten naar een vertrouwensfunctie zullen er vanaf het allereerste begin expliciet op worden gewezen dat zij ook voorwerp kunnen zijn van vervolgonderzoeken, tussentijds en om de zoveel jaar vast. Ik ben blij dat ook die kaart heel open wordt gespeeld.

Het tweede punt, een al te voortvarende dynamisering van de veiligheidsonderzoeken, is nog niet helemaal helder. Ik heb bepleit dat het systematisch uitpluizen van de politie- en justitiebestanden niet het karakter moet krijgen van, populair en gemakkelijk gezegd, een heksenjacht. Het gaat – dat doen wij hier weloverwogen – om verregaande bevoegdheden voor de veiligheidsdiensten. Die moeten prudent worden gebruikt. Ik hoop dat de minister daar borg voor staat, ook al omdat de AIVD de schaarse capaciteit beter kan gebruiken.

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Ik dank de minister voor haar duidelijke beantwoording van de vragen. Ik moet zeggen dat ik er wel vertrouwen in heb dat zij in staat is om de veiligheidsonderzoeken die meer dan acht weken duren, weg te werken. In de afgelopen vier jaar is die achterstand opgelopen. Ik heb in dit geval vertrouwen in een PvdA-minister; dat is heel bijzonder.

Mevrouw Griffith wil de minister houden aan een bepaald percentage. De minister vond dat geen goed idee, maar ik denk dat het mogelijk is. Zij vindt dat B- en C-onderzoeken allemaal binnen acht weken afgerond moeten zijn. Een groot deel van de A-onderzoeken – ik meen dat de minister een percentage van 86 noemde – overschrijdt de termijn van acht weken. Er liggen volgens haar echter kansen om die termijn wél te halen, zij het dat zij een voorbehoud maakt voor onderzoeken waarbij vreemde mogendheden moeten worden aangezocht. Als de minister dat percentage ervan afhaalt, komt zij uit op een lager percentage, mogelijk van rond de 5 à 6. Daarmee zou zij mevrouw Griffith en mij heel blij maken. Volgens mij loopt zij er niet zo heel veel risico mee.

Ik heb een idee gelanceerd voor de aanpak van veiligheidsonderzoeken door werkgevers in sectoren die gevoelig zijn voor pedofielen en zedendelinquenten. De minister heeft terecht gezegd dat de minister van Justitie daarover gaat. De CZ-Infobox die ik in gedachten heb, kan door de AIVD bestierd worden en dat is het pakkie-an van de minister. Omdat ik dit een belangrijk item vind, heb ik een motie voorbereid.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de overheid als werkgever precies geregeld heeft voor welke vertrouwensfuncties een veiligheidsonderzoek aangevraagd moet worden;

overwegende dat de overheid andere werkgevers kan verplichten, een veiligheidsonderzoek aan te vragen bij aanstelling van nieuw personeel;

overwegende dat er in de maatschappij sterk de behoefte bestaat tot het verplicht aanvragen van veiligheidsonderzoeken door werkgevers in sectoren waarin binnen de werkkring een sterke afhankelijkheidspositie bestaat door bijvoorbeeld het werken met kinderen, ouderen en gehandicapten en waarbij problemen met zedendelinquenten en pedofielen een verhoogd risico vormen;

verzoekt de regering, wettelijke maatregelen te nemen, waarbij werkgevers binnen dergelijke sectoren verplicht gesteld worden, een op pedofielen en zedendelinquenten gericht veiligheidsonderzoek aan te vragen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Brinkman. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(30805).

Mevrouw Griffith (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de gegeven antwoorden en toezeggingen. Op de afrekenbare percentages voor overschrijdingen zal zij ingaan in het jaarverslag van de AIVD. Zij heeft daarbij nadrukkelijk onderscheid gemaakt tussen enerzijds A-onderzoeken en anderzijds B- en C-onderzoeken. Bij A-onderzoeken moet het volgens haar altijd mogelijk zijn om de termijn te halen. Bij B-onderzoeken ligt het misschien net iets anders. Dat onderscheid waardeer ik. De minister zal in het jaarverslag ook opnemen in welke gevallen sprake kan zijn van aanvaardbare overschrijdingen. Ik stel dat zeer op prijs. Wel wijs ik erop dat wij zeer kort geleden het jaarverslag van de AIVD over 2006 hebben ontvangen. De commissie voor Justitie heeft afgesproken dat de leden feitelijke vragen zullen stellen over het rapport van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten over de werking van de Wet veiligheidsonderzoeken. Het lijkt mij goed om bij die gelegenheid ook in te gaan op de percentages en de aanvaardbare overschrijdingen. In het rapport van de toezichtscommissie wordt gesproken van P- en KH-onderzoeken. Het gaat dan om politieonderzoeken en om onderzoeken van het Koninklijk Huis, die door het KLPD worden uitgevoerd. Ons simpele ABC-optelsommetje geldt al niet meer. De praktijk heeft ons achterhaald doordat er een enorm onderscheid is ontstaan.

De minister heeft aangegeven dat wanneer de werkgever geen, of niet tijdig, informatie verstrekt over wijzigingen binnen een bedrijf slechts een proces-verbaal zal worden opgemaakt. Mijn vraag is dan wel wie dat proces-verbaal opmaakt en waar het vervolgens belandt.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. De heer Anker stelt bij amendement voor de mogelijkheid te bieden de termijn van acht weken te verlengen. De minister wijst dat af omdat dit neer zou komen op gedogen. Zij belooft dat het acht weken wordt. Welnu, dat kan ik alleen maar toejuichen. Derhalve zullen wij dat amendement niet steunen, juist om extra druk te zetten op de minister. Ik ga dan overigens wel met de heer Schinkelshoek mee dat wij de vinger aan de pols moeten houden. Zijn motie op dat punt zal ik dus wel steunen, met name omdat de minister mevrouw Griffith geen percentage wil noemen. Ik wil haar uitnodigen om dat alsnog te doen. Dat maakt het namelijk nog sterker en nog beter afrekenbaar. Noem percentages, zodat wij het er verder over kunnen hebben.

Ik zal mijn fractie adviseren om de motie van de heer Brinkman niet te steunen. Het is weliswaar een heel belangrijk onderwerp maar niet een onderwerp van nationale veiligheid. Ik ben bang dat als wij de door de heer Brinkman aangegeven weg opgaan, er nog veel meer veiligheidsonderzoeken worden gepleegd en dat het een beetje uit de hand gaat lopen.

Vervolgens wil ik nog ingaan op de geautomatiseerde onderzoeken en de vergelijkingen tussen dossiers die gaan plaatsvinden. Het is voor mij heel moeilijk om te beoordelen of hierbij nu wel of geen sprake is van aantasting van de privacy. Vandaar mijn vraag in eerste termijn waarom de minister het College Bescherming Persoonsgegevens hiervoor niet heeft benaderd. Zo dit college dat niet kan doen, zou het goed zijn om iemand anders er naar te laten kijken. Het is een ingewikkelde materie waar ik heel weinig zicht op heb. Misschien heeft de minister ook nog niet helemaal voor ogen hoe het in de finesses werkt. Het lijkt mij een punt waarbij de privacy nog wel eens geschonden zou kunnen worden.

De heer Brinkman (PVV):

Ik wil graag een poging wagen de fractie van de SP te overtuigen. De CZ-Infobox die ik in gedachten heb, wordt nu eigenlijk gebruikt voor B- of C-onderzoeken, dus grote onderzoeken waarbij het eigenlijk specifiek gaat om zedendelinquenten. Als die CZ-Infobox ingevoerd zou worden, kan de werkdruk bij de AIVD veel minder worden. Men behoeft dan namelijk niet al die gegevens voor de B- en C-onderzoeken te verzamelen. Men behoeft dan alleen maar de naam en de geboortedatum op de computer in te tikken, waarna er meteen uitrolt wat de desbetreffende persoon heeft gedaan qua zedendelict, pedofilie of wat dan ook. En dan geeft die persoon even geen les op die lagere school. Zo gaat dat dan in de praktijk. De CZ-Infobox zal er juist toe kunnen leiden dat er minder personeel nodig is bij de AIVD. Ik neem dan ook aan dat ik op uw medewerking kan rekenen.

De heer Van Raak (SP):

Minder personeel bij de AIVD, dat is altijd goed, maar het blijft toch geen punt van nationale veiligheid. Ik beloof de heer Brinkman dat ik er vanavond, vannacht en de rest van de week hard over ga nadenken, maar ik kan hem nog niets toezeggen of beloven.

Een punt waar ik wat moeite mee blijf houden, is dat de werkgever verplicht wordt door te geven dat er veranderingen zijn in de organisatie die kunnen leiden tot een nieuw onderzoek van mensen in een vertrouwensfunctie. Daar kan die werkgever eventueel ook een bon voor krijgen. Ik vind dat een rare vorm. Als ik door de stad fiets ben ik ook niet zelf verantwoordelijk voor het feit of ik wel of niet word aangehouden wanneer ik een verkeersovertreding maak. Dat is aan de politieagent. Stel dat de werkgever vindt dat zijn organisatie helemaal niet zodanig is veranderd dat een vertrouwensfunctie nog eens moet worden onderzocht, terwijl de AIVD of iemand anders zegt dat dat wel het geval is, dan is men het niet eens. Als ik het niet eens ben met een bon die ik krijg, kan ik naar de rechter, maar waar kan deze werkgever naar toe? Wie gaat daarover?

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik ben blij met de beantwoording van de minister op alle vragen die zijn gesteld en met name met de inzet die zij wil gaan plegen om de wettelijke termijn van acht weken te gaan halen. Ik zal daarom waarschijnlijk ons amendement gaan aanhouden. Voor ons is wel belangrijk dat die meldfunctie wordt uitgevoerd. Dat is sowieso netjes tegen over de werkgevers en het telefoontje komt anders toch wel een keer. Het geeft ook aan dat de dienst proactief de verantwoordelijkheid neemt om te melden dat men ermee bezig is, maar dat het niet lukt binnen de gestelde termijn.

De voorzitter:

Mijnheer Anker, een motie kunt u aanhouden, maar een amendement niet. Dat kunt u alleen intrekken.

De heer Anker (ChristenUnie):

Dan trek ik bij dezen het amendement in.

De voorzitter:

Het amendement-Anker (stuk nr. 7) is ingetrokken.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik trek dat amendement ook in omdat wij blij zijn met de inzet van de minister. Wij zullen de motie van de heer Schinkelhoek steunen, om de wens van de Kamer op dat punt te onderstrepen. Juist dan is het niet verstandig om het achterdeurtje van de verlengde termijn open te gaan zetten. Daarom trekken wij het amendement in. Verder wachten wij de rapportages af, evenals de bespreking van het jaarverslag en het plan van aanpak. Wij blijven het volgen. Dat heeft de hele Kamer al uitgesproken vandaag. Wij hopen dat het snel beter mag gaan met deze onderzoeken.

Minister Ter Horst:

Voorzitter. Het CDA is nog wat argwanend en heeft een motie ingediend, waarin wordt gevraagd ervoor te zorgen dat snel een concrete verkorting van wacht- en doorlooptijden zichtbaar wordt en daarover halfjaarlijks te rapporteren aan de Kamer. Dat laatste is geen bezwaar. Wij moeten alleen even kijken wat het handigste moment is. Mevrouw Griffith heeft daar een suggestie voor gedaan, namelijk het jaarverslag. Ik heb het jaarplan gezegd; dat maakt mij niet uit. Laten wij daarom een vorm kiezen die voor ons allemaal het minst belastend is.

Verder vraagt de heer Schinkelshoek zodanige maatregelen te treffen dat nog dit jaar de eerste concrete verkorting van de wacht- en doorlooptijden zichtbaar wordt. Ik zal de Kamer een schriftelijke notitie doen toekomen, zodat wij daarover kunnen spreken. Ik wil er nog wel het volgende over zeggen. Wij hebben twee problemen. De eerste is dat wij een achterstand hebben in de afhandeling van veiligheidsonderzoeken en de tweede is dat wij de termijn overschrijden. Als wij er nu op gaan inzetten dat wij de termijn niet meer overschrijden, betekent dat dat de wachttijd voor de onderzoeken die er nog liggen, langer wordt. Ik wil u niet in een klem zetten. Zo bedoel ik het niet en u hoeft ook niet te kiezen; ik zeg alleen dat ik met een afgewogen voorstel zal komen, waarbij wij proberen om die achterstand weg te werken. Ik hoop dat u dat dan als een succesje ziet en dat u dan begrijpt dat als het gaat om een verkorting van de termijn, wij wat minder succes zullen boeken, omdat wij die achterstand moeten wegwerken.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Ik gun de minister vanzelfsprekend alle succes die zij terecht claimt. Voor dit moment is het volgens mij goed om af te spreken dat wij nog dit jaar de eerste concrete resultaten, in uw terminologie "successen", zullen zien.

Minister Ter Horst:

Ik heb geen bezwaar tegen de motie. Ik zal mijn best doen, maar tot het onmogelijke is niemand gehouden. Misschien in deze Kamer wel, maar in het echte leven niet.

De heer Schinkelshoek heeft gesproken over instemmingsvereisten en zei dat hij blij was met de toezegging van de minister dat medewerkers die op vertrouwensfuncties zitten, worden geïnformeerd. Het gaat echter om informeren en dat is wat anders dan instemmen. Ik zei dat wij het op dat punt eens zijn.

Er zal zeker geen sprake zijn van een heksenjacht. De commissie-Oort heeft advies uitgebracht over de dynamisering. Het gaat erom, te voorkomen dat mensen die maar een keer in de vijf jaar worden beoordeeld in de tussentijd dingen doen die niet door de beugel kunnen.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Ik vraag u de toezegging om prudent met de nieuwe bevoegdheid om te gaan.

Minister Ter Horst:

Dat zal gebeuren, maar waar nodig zal van deze bevoegdheid gebruik worden gemaakt.

Ik hoop dat ik het vertrouwen van de heer Brinkman niet zal beschamen. Hij heeft een motie ingediend over een zedeninfobox. Ik begrijp dat bij hem de behoefte aan integraliteit van de controle zeer groot is. Ik breng toch liever de nodige scheidingen aan. De AIVD gaat over de nationale veiligheid. Zedendelicten zijn buitengewoon ernstig. Ik kan mij best iets voorstellen bij hetgeen de heer Brinkman naar voren brengt, maar ik denk niet dat dit de goede plaats daarvoor is. De AIVD gaat niet over zedendelicten. Daarvoor moet de heer Brinkman niet bij mij zijn, zeker niet in het kader van dit onderwerp. Het zal duidelijk zijn dat ik aanneming van zijn motie ontraad.

Tegen mevrouw Griffith kan ik zeggen dat wij een goed moment zullen kiezen om informatie te geven over de percentages en de aanvaardbare overschrijdingen.

Het OM maakt proces-verbaal op en de aangifte wordt gedaan door de AIVD. Dit is de normale procedure.

Tegen de heer Van Raak zeg ik nogmaals dat ik hier geen percentages wil noemen. Ik beloof hem dat wij het bij de eerste de beste gelegenheid daarover zullen hebben.

Het College bescherming Persoonsgegevens is niet geschakeld omdat er al een commissie van toezicht is voor de WIV, namelijk de Commissie Toezicht betreffende Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. De leden van die commissie kijken ook naar de manier waarop met persoonsgegevens wordt omgegaan.

De heer Van Raak maakte ten onrechte een vergelijking met een verkeersovertreding. Een vergelijking met de verplichting voor Kamerleden om nevenfuncties op te geven, is beter. Niemand zal weten welke nevenfuncties de heer Van Raak heeft, dus kan hij het opgeven daarvan niet aan een ander overlaten. De Voorzitter gaat ervan uit dat hij dat vrijwillig doet. Doet hij dat niet, dan krijgt hij klapjes. Zo gaat het ook bij deze wet. De werkgevers moeten het zelf opgeven. Doen zij dat niet, dan krijgen zij klappen.

De voorzitter:

Wij slaan hier niet, dus dat middel hebben wij niet. Ik stel dit niet met spijt vast. Het is zeker niet mijn bedoeling om een wijziging van het Reglement van Orde voor te stellen. Ik geef alleen aan hoe beperkt mijn mogelijkheden zijn.

Bij de toezeggingen beperk ik mij tot de zaken waarover de Kamer op een overzienbare termijn schriftelijk wordt geïnformeerd.

  • - De lijsten van functies die in aanmerking komen voor veiligheidsonderzoeken, worden gemeld bij de behandeling van het jaarverslag van de AIVD of zo veel eerder als zij beschikbaar zijn.

  • - Er komt een voorstel om de achterstanden en termijnoverschrijdingen weg te werken bij de informatie betreffende personen en veiligheidsonderzoeken.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor om volgende week over de ingediende moties en het wetsvoorstel te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven