Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Gemeentewet, de Wet op de waterhuishouding en de Wet milieubeheer in verband met de introductie van zorgplichten van gemeenten voor het afvloeiend hemelwater en het grondwater, alsmede verduidelijking van de zorgplicht voor het afvalwater, en aanpassing van het bijbehorende bekostigingsinstrument (verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken) (30578).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Als eerste is het woord aan de heer Van Heugten van het CDA, die zijn maidenspeech zal houden.

De heer Van Heugten (CDA):

Voorzitter. Het is in deze Kamer niet ongebruikelijk dat bij een eerste speech van de nieuwe afgevaardigde een kleine persoonlijke noot wordt aangebracht. Ik wil dat als volgt doen.

  • "Er was eens een wethouder uit Helmond

  • die het politiek bedrijven heel boeiend vond

  • maar na vijf jaar werd die stad hem te klein

  • in de Haagse arena wilde hij zijn

  • in de hoop dat ook daar zijn passie tot bloei komt."

(geroffel op de bankjes)

De voorzitter:

Ik vind het een verrijking dat wij een poëet in het gezelschap erbij krijgen.

De heer Van Heugten (CDA):

Voorzitter. Afgelopen week was ik aanwezig bij een kennismakingsgesprek met de Raad van State. Naar aanleiding van een vraag over de kwaliteit van wetgeving antwoordde de heer Hoekstra met het citaat: "Een goede wet heeft tijd nodig." Hij doelde daarbij op het negatieve effect als een wet te gehaast in elkaar wordt gezet.

Van haast heeft dit wetsvoorstel geen last. Het traject heeft geruime tijd gevergd, maar volgens mijn fractie verdient dit belangrijke onderwerp de tijd en een goede kwaliteit. Waterbeheer staat bij het CDA hoog op de agenda. Ook maatschappelijk is het een thema dat nog steeds aan importantie en aan urgente wint.

Het voorliggende wetsvoorstel voorziet in de noodzakelijke aanpassing van bestaande wetgeving om het watervraagstuk in het bebouwde gebied adequater te kunnen aanpakken. Daarbij is sprake van een gezamenlijke en gedeelde verantwoordelijkheid. Het is belangrijk om aan te geven waar de verantwoordelijkheid van de ene overheid of private partij begint en die van de ander eindigt. Naar ons oordeel is de wetgever er in hoge mate in geslaagd om dat vast te leggen, zonder daarmee een samenhangend bestel op zijn kop te zetten.

Onze fractie is een groot voorstander van verbreding van de zorgplicht van de gemeente, vooral omdat het voor burgers en bedrijven dan duidelijker wordt, wie aanspreekbaar is. Het voorkomt het bekende van het kastje naar de muur sturen. Bij de grondwaterzorgplicht als nieuwe taak voor de gemeente vinden wij het van groot belang dat ook de grondeigenaren hiervoor een verantwoordelijkheid behouden en dat de zorgplicht van de gemeente goed afgebakend is. De vier punten die in het wetsvoorstel genoemd worden, zijn hierbij van belang: de gemeente neemt alleen maatregelen in het openbare gebied en alleen bij structurele overlast en problemen, er kan rekening gehouden worden met de bestemming van het perceel en het moet gaan om maatregelen die doelmatig en efficiënt zijn en die niet tot de zorg van een andere instantie behoren, zoals het waterschap of de provincie. Naar onze mening biedt dit een goed houvast voor een verbrede taak van de gemeente.

Bij taakverbreding behoort ook planverbreding. Het gemeentelijke rioleringsplan gaat niet meer alleen over de rioolbuizen onder de grond en de behandeling van het afvalwater, voortaan zullen ook de maatregelen op het gebied van hemel- en grondwater erin worden beschreven. Zo ontstaat er een integraal plan, een integrale benadering. Het verbreden van de taak is goed gekoppeld met het verbreden van het plan en de heffing. De rioolheffing wordt weliswaar verbreed, maar ze blijft een bestemmingsheffing die maximaal kostendekkend mag zijn. Dit vinden wij belangrijk, het mag dus geen belasting zijn waarmee andere leuke dingen gedaan worden, het moet een verhaal zijn van de kosten die nodig zijn voor daadwerkelijk verricht waterbeheer. Wij zijn dan ook niet bang voor een ongeremde lastenverzwaring voor burgers en bedrijven. Alleen als de gemeente investeert in het voorkomen of oplossen van problemen, kan zij de kosten daarvan doorberekenen.

De CDA-fractie had, evenals andere fracties, aanvankelijk veel moeite met het introduceren van een wettelijke voorkeursvolgorde voor de behandeling van afvalwater, een wijziging van de Wet milieubeheer. Wij vroegen ons af of deze toevoeging wel nodig is en of ze geen ongewenste neveneffecten zal hebben. Gemeenten moeten niet gedwongen worden, complete rioolstelsels te verbouwen en alles coûte que coûte af te koppelen, ook als dat te kostbaar en inefficiënt zou zijn. Voor onze gemoedsrust, maar ook voor die van vele lokale bestuurders, zouden wij graag van de minister een bevestiging vernemen van de uitleg in de nota naar aanleiding van het verslag, namelijk dat deze voorkeursvolgorde duidelijk niet bedoeld is voor de gemeenten en hun rioolstelsels, maar alleen voor het omgaan met afval- en regenwater bij de bron. Wij hechten eraan dat gemeenten na een lokale democratische afweging autonoom kunnen blijven bij het kiezen van maatregelen en dat zij dus niet door bijvoorbeeld de waterschappen met voorschriften gedwongen kunnen worden bij aansluiting op hun rioolwaterzuivering.

Nog een ander aspect van de verplichte voorkeursvolgorde voor de behandeling van afvalwater: bedrijfsafvalwater dat biologisch afbreekbaar is en dat vergeleken kan worden met huishoudelijk afvalwater. Het bedrijfsleven vreest dat bijvoorbeeld de voedingsmid­delenindustrie of de papierindustrie het afvalwater niet meer zelf mag voorzuiveren of op een alternatieve manier mag laten verwerken. Biogasinstallaties zijn hiervan een voorbeeld in het kader van duurzaam ondernemen. Door de expliciete voorkeursvolgorde, vastgelegd in het wetsvoorstel, is men verplicht om het afvalwater bij de waterzuiveringsinstallatie aan te leveren. Dit kan zowel economische als milieutechnische nadelen voor deze industrieën opleveren. In de memorie van toelichting en in de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesteld dat de voorkeursvolgorde geen dogma is en dat de vergunningverleners de ruimte hebben om in zulke gevallen van deze volgorde af te wijken, maar de aanvrager van een vergunning kan de verlener ervan hiertoe niet dwingen, niet verplichten. Het is voor het bedrijfsleven bij het nemen van investeringsbeslissingen of het afsluiten van verwerkingscontracten van belang om hierop te kunnen bouwen. Dit is een lastig dilemma, dat volgens mij met een klein, maar wezenlijk amendement bijgesteld kan worden. Ik heb inmiddels, gesteund door de fracties van VVD, PvdA en SGP, een amendement ingediend om aan artikel 10.29a, onder d, expliciet toe te voegen dat er sprake moet zijn van een doelmatig en kostenefficiënt alternatief.

Tot slot. Onze fractie is van mening dat deze wet gelet op de ruime doorlooptijd ervan en omdat onder meer gemeenten er met smart op zitten te wachten, snel zou moeten worden ingevoerd.

De voorzitter:

Aan mij de eer om u als eerste te feliciteren met uw maidenspeech.

Ik stel voor om nu eerst mevrouw Vermeij van de PvdA, die ook haar maidenspeech zal houden, aan het woord te laten en vervolgens te schorsen voor felicitaties.

Daartoe wordt besloten.

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Namens de PvdA-fractie mag ik vandaag voor het eerst een inbreng leveren over een wet en wel over een aanpassing van de wet die taken voor de gemeenten helder moet maken en tevens een bekostigingsmogelijkheid vastlegt. Het is natuurlijk niet best dat je je maidenspeech houdt over een nieuwe heffing. Voorzitter, het is niet anders. Het is een feestelijke Valentijnsdag en in onze fractie lopen veel mensen met vrolijke gezichten.

Het is echt mooi om hier te staan namens de Partij van de Arbeid. Ik wil van de gelegenheid gebruikmaken om iets te vertellen over mijn ambities en drijfveren. Ik vrees dat al vroeg duidelijk was dat ik politieke interesse had. Dat werd ook wel gestimuleerd, al was de keuze voor de PvdA echt wel bijzonder. Helemaal niemand in de familie van mijn beider ouders, een nogal grote familie, is lid of was lid of wordt lid van die club. Dit gezelschap moet dat als muziek in de oren klinken. Van mijn moeder heb ik de opwinding bij onrecht geërfd en van mijn vader de stijfkoppigheid. Solidariteit en gelijkwaardigheid, dat zijn mijn drijfveren. Ik wil de komende jaren werken aan een overheid die niet meer tegenover ze staat, maar naast ze gaat staan; niet een overheid waartegen mensen zich moeten verdedigen, maar een overheid creëren die meedenkt en meeloopt met mensen.

Politiek vind ik mooi en wetgeving fundamenteel. Het gaat over de wijze waarop wij het in dit land met elkaar regelen. Ik wil dat inzichtelijk maken voor mensen in het land en hen een positieve boodschap meegeven. Wij kunnen veel met elkaar. Ik heb een grote voorliefde voor het lokaal bestuur. De mensen die mij een beetje kennen, weten dat. Maar ik ben ook kritisch. En dat brengt mij op de verankering en de bekostiging van de gemeentelijke watertaken.

Het voorstel bevat wijzigingen van de Gemeentewet, de Wet op de waterhuishouding en de Wet milieubeheer teneinde verantwoordelijkheden van de gemeente wat betreft grond-, afval- en regenwater vast te leggen. Ook wordt het bijbehorend bekostigingsinstrument aangepast. Zo zijn de gemeenten in staat om een brede rioolheffing te introduceren die dan het rioolrecht vervangt. In deze nieuwe wet wordt een aantal zaken geregeld. Er komt een splitsing van de zorgplicht voor inzameling en afvoer van stedelijk afvalwater en een zorgplicht voor afvloeiend hemelwater. In de Wet op de waterhuishouding komt een grondwaterzorgplicht en er komt een nieuwe heffingsbevoegdheid in de Gemeentewet. Het wordt mogelijk voor gemeenten om verordeningen op te stellen over het lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater en gemeenten gaan een rioleringsplan voor grond- en hemelwater maken.

De leden van de PvdA-fractie onderschrijven het belang om de verantwoordelijkheden goed te definiëren. Grofweg ontstaat nu de volgende indeling: de waterschappen worden verantwoordelijk voor het peilbeheer van het oppervlaktewater, de provincies voor het voorraadbeheer en het grondwater en de gemeenten voor de afvoer van het hemelwater en de aanpak van aan de grondwaterstand gerelateerde problemen en de rioleringszorg.

Toch zijn daarmee niet alle problemen opgelost. De PvdA-fractie brengt drie onderwerpen naar voren waarover zij de bewindslieden wil bevragen.

Het eerste punt van onze zorg betreft de verantwoor­delijkheidsverdeling. Hoewel de opzet van de wetswijzigingen juist is om het duidelijker te maken, zien wij hierin ook een zeker gevaar. Zo heeft de gemeente een grondwaterzorgplicht, wat op zichzelf een goede zaak is, maar is het waterschap verantwoordelijk voor het grondwaterpeil en het oppervlaktewater. In het westen van Nederland zie je dat al die verantwoordelijkheden vaak ook wel in één gebied kunnen zitten, ook in bebouwd gebied in het geval van bepolderd gebied. De PvdA wil dat er vooral wordt gewerkt aan het oplossen van problemen. De vraag aan de bewindslieden is dan ook of wij niet nieuwe bestuurlijke drukte aan het creëren zijn en welke garanties wij hebben dat bij watervraagstukken wordt opgetreden in plaats van naar elkaar gekeken. Zou een evaluatie van te nemen acties kunnen helpen en de partijen kunnen bewegen om snel aan de slag te gaan?

Het tweede en meest fundamentele aspect van deze wetswijziging is de introductie van heffingen in gemeenteland. De Raad voor de financiële verhoudingen heeft ernaar gekeken en een advies uitgebracht. Hij heeft daarop geoordeeld dat het instellen van een rioolheffing is toegestaan en niet indruist tegen de Grondwet en andere relevante wetten. Het is wel een beetje vragen naar de bekende weg om dit aspect aan de Raad voor de financiële verhoudingen voor te leggen. Met permissie, zo'n raad bestaat voornamelijk uit burgemeesters of oud-burgemeesters en die zien zo'n heffing wel zitten.

Heeft elke gemeente de kans om die brede rioolheffing zelf invulling te geven? Dat kan per gemeente heel verschillend uitpakken. Het is nog niet duidelijk wat hiervan de gevolgen voor burgers kunnen zijn. Wij geven het op zich het voordeel van de twijfel. Wij pleiten daarom voor een stevige benchmark en een periodiek moment van evaluatie over de hoogte van deze heffingen per gemeente. De heffing kent verder een vrij brede grondslag met onder andere veel indirecte kosten erin. Zijn de bewindslieden niet bang voor een soort van open deur waarbij allerlei kosten onder de heffing worden geschoven? De heffing kan maximaal kostendekkend zijn, maar hangt dus af van de daadkracht van de gemeente.

Dat brengt mij op een cruciaal punt: hoe actiever een gemeente, hoe meer plannen en hoe meer kosten. Stijgen de kosten voor de burger dan ook? Dat is een omgekeerde prikkel, waarvan wij ons afvragen hoe de bewindslieden hier tegen aankijken. Verder pleiten wij voor kostenbeheersing. Deze heffing gaat uiteindelijk op de grote hoop en is klein ten opzichte van andere heffingen, bijvoorbeeld de WOZ, maar kan ook wel oplopen. Ik lees woorden als "niet-exorbitant", maar ik lees ook over kostenstijgingen van 7% tot 8% per jaar, dus ik weet het niet.

Met deze bestemmingsheffing lijkt de deur opengezet voor andere vormen van heffingen. Dit is een nieuw fenomeen. Straks krijgen wij met allerlei heffingen te maken. Ik weet niet hoe het de bewindslieden vergaat, maar ik vind het tamelijk onoverzichtelijk als ik naar mijn lokale lasten kijk, laat staan naar mijn waterrekening. Hoe gaat dat straks voor de burgers?

Wij zullen elkaar de komende jaren nog veel treffen om te spreken over het water en de maatregelen die wij daaromheen zullen moeten treffen, of het nu om de stad, de riolering, de rivier of de kust gaat. Het zal voor burgers in dit land duidelijk moeten zijn op welke wijze de overheid haar taken serieus neemt en met daadkracht oppakt. In het kader van deze wetswijziging vallen de PvdA-fractie een paar zaken op.

Het zou voor de burgers duidelijker moeten worden, maar de eenwaterloketgedachte zien wij nog niet terug. De gemeente wordt terecht wettelijk verantwoordelijk voor een aantal watertaken, maar wij weten niet hoe dat in de praktijk zal uitpakken. Deze wetswijziging heeft betrekking op de structurele gevolgen van het grondwater voor burgers. Bij incidentele overlast is in principe nog weinig geregeld en dat is vreemd, gezien het feit dat de hevige regenval eind jaren negentig de aanleiding voor dit wetsvoorstel vormde. Een aantal zaken is en blijft voor verantwoordelijkheid van de perceeleigenaren, zoals ondergelopen kelders en paalrot. Wij hebben de verantwoordelijkheden goed geregeld, maar dat is nog iets heel anders dan aansprakelijkheden. Wat zou deze wet voor burgers die te maken hebben met paalrot kunnen betekenen?

De voorzitter:

Ik heb de eer, u als eerste te feliciteren met uw maidenspeech. Ik schors de vergadering om de leden de gelegenheid te geven, beide leden geluk te wensen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Graag wil ik ook vanaf deze plaats mijn twee nieuwe collega's van harte geluk wensen met hun maidenspeech. Het was leuk om hun persoonlijke noot te horen, zowel in poëzie als in proza, maar ook om hun enthousiaste inhoudelijke bijdrage te horen over de beoordeling van dit wetsvoorstel. Kenmerkend in beide bijdragen waren het invoelingsvermogen voor de bestuurlijke kant en de wensen die daaruit naar voren komen. Aan de andere kant zagen beide sprekers heel duidelijk het perspectief van de burger. Juist dat invoelingsvermogen naar beide kanten is uitermate belangrijk voor een constructieve bijdrage in dit parlement.

Voorzitter. Het is een goede zaak dat wij, ondanks de demissionaire periode van dit kabinet die inmiddels op het einde loopt, vandaag nog kunnen spreken over het wetsvoorstel over de gemeentelijke watertaken. Het loopt immers al enige tijd. Wij hebben inmiddels wat signalen gekregen dat een spoedige afhandeling erg gewenst is. Er wordt met smart op gewacht. Wij kunnen ons op hoofdlijnen goed vinden in het voorliggende wetsvoorstel, waarmee ook uitvoering wordt gegeven aan de motie die ik met de heer Geluk indiende om te komen tot een instrumentarium voor de financiering van gemeentelijke watertaken. Met dit wetsvoorstel komt er op het terrein van de waterhuishouding meer helderheid in de toedeling van taken en verantwoordelijkheden en er komt daarmee ook een passend financieringsinstrument. Het is een goede zaak dat gemeenten een zorgplicht krijgen ten aanzien van afvloeiend hemelwater in het grondwater. Hierover kunnen het beste op lokaal niveau afwegingen worden gemaakt, vooral met het oog op de doelmatigheid van maatregelen. Terecht behouden gemeenten daarvoor de nodige flexibiliteit en is afstemming met andere betrokkenen, zoals de waterschappen, uiteraard noodzakelijk.

Gemeentelijke zorgplicht inzake de waterhuishouding is geformuleerd als een inspanningsverplichting. Er mag niet een verkeerd beeld ontstaan dat daardoor sprake zou zijn van vrijblijvendheid. Dat wordt terecht naar voren gebracht in de stukken. Aan de andere kant zou een resultaatsverplichting, zo is de SGP-fractie met de regering van mening, te rigide zijn. Er dient altijd ruimte te zijn voor die lokale doelmatigheidsafweging, waarbij ook de kosten voor de burger een belangrijke rol spelen. In theorie en onverhoopt ook in de praktijk is het voorstelbaar dat bepaalde inspanningen door de gemeenten toch als noodzakelijk worden gezien, terwijl het aan de andere kant voor te stellen is dat de burger daardoor onevenredig zwaar wordt belast. Met instemming heb ik er kennis van genomen dat in de nota naar aanleiding van het verslag van de kant van het kabinet wordt aangegeven dat aanpassing van de verdeelmaatstaven in het gemeentefonds in het geval zich zo'n situatie onverhoopt zou voordoen, ook daadwerkelijk tot de mogelijkheden kan behoren. Kan er, juist omdat het een interessante mogelijkheid is, al iets meer indicatie worden gegeven wanneer er sprake is van een onevenredige belasting van de burgers in de visie van het kabinet?

Helder is dat het tarief voor rioolheffing maximaal kostendekkend mag zijn. Het is echter niet geheel helder welke kosten onder deze heffing kunnen worden gebracht. Vaagheid kan leiden tot misbruik. Dat moet worden voorkomen. Daarom is het een goede zaak dat de minister in de nota naar aanleiding van het verslag een richtlijn kostendragers aankondigt. Hoe staat het met de ontwikkeling daarvan? Is de verwachting dat deze richtlijn met de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel beschikbaar zal zijn? Ik neem aan dat die richtlijn voldoende helderheid biedt over de kosten die wel en niet onder de rioolheffing kunnen worden gebracht.

Ten opzichte van gemeenten wordt in het wetsvoorstel geen rigide benadering voorgestaan. Van een plicht tot gescheiden inzameling van het water is bijvoorbeeld geen sprake. De in de wet voorgeschreven voorkeursvolgorde is geen keurslijf. Dat komt tot uitdrukking in het gestelde dat er rekening mee moet worden gehouden. Het wordt dus niet dwingend opgelegd om die volgorde in acht te nemen. Het kan ertoe leiden dat bedrijven met ongewenste en disproportionele situaties geconfronteerd worden. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan de situatie waarin een bedrijf net een nieuwe zuiveringsinstallatie heeft geplaatst en zou kunnen worden gedwongen daarvan geen gebruik te blijven maken. Dat zou voor dat bedrijf een desinvestering betekenen. Het is daarom redelijk om de criteria doelmatig en kostenefficiënt expliciet toe te voegen aan de beschrijving van de voorkeursvolgorde in het wetsvoorstel. Expliciete vermelding geeft meer helderheid. Daarom hebben wij het amendement dat collega Van Heugten op dit punt heeft ingediend, graag medeondertekend. Vanzelfsprekend horen wij daarop graag de reactie van het kabinet.

De heer Jansen (SP):

Mevrouw de voorzitter. Allereerst feliciteer ook ik mevrouw Vermeij en de heer Van Heugten met hun maidenspeech.

Bij dit afrondende debat beperk ik mij tot drie thema's waarbij wij als SP-fractie nog enkele kanttekeningen en opmerkingen willen plaatsen. Het eerste thema is de kosteneffectiviteit van de taken die in dit wetsvoorstel aan gemeenten wordt toegedicht. Het tweede thema is het nader invullen van de zorgplicht voor het grondwater. Het derde thema is de zorgplicht van perceeleigenaren.

Het wettelijk verankeren van de zorgplicht van de gemeente voor het grondwater en het inzamelen van regenwater legt de lat voor het waterbeheer in het stedelijk gebied hoger. De SP-fractie is het daar van harte mee eens. Daar staat tegenover dat de heffingsgrondslag voor rioolrechten wordt verruimd. De vraag is of en, zo ja, in welke mate deze kwaliteitsverbetering op papier wordt omgezet in meetbare betere prestaties van de gemeente. Die vraag knelt temeer, omdat nu al duidelijk is dat de gemeentelijke rioollasten ten gevolge van vervangingsinvesteringen de komende jaren flink zullen stijgen. Het kabinet stelt dat de gemeenteraad als hoogste orgaan van de gemeente moet controleren of de geïnde heffing effectief en efficiënt wordt besteed. Als oud-gemeenteraadslid kan ik melden dat dit buitengewoon lastig is als de wethouder de gemeenteraad daartoe niet van de nodige hulpmiddelen voorziet.

De Tilburgse economen Van Damme en Mulder concludeerden in een artikel in Economisch Statistische Berichten van vorig jaar maart, dat in de waterketen jaarlijks circa 600 mln. efficiencyverbetering mogelijk is. Alleen al in de waterzuivering gaat volgens hen jaarlijks 300 mln. verloren door inefficiënte bedrijfsvoering. Bij rioolbeheer en drinkwater is huns inziens een efficiencybesparing van ten minste 200 mln. mogelijk. Door meer samenwerking in de waterketen, vooral tussen gemeenten en waterschappen, kan nog eens 100 mln. extra worden bespaard. Kan het kabinet aangeven hoe de voorgestelde wet bijdraagt aan een verbetering van de prijsprestatieverhouding in de waterketen?

Een consument die vindt dat hij te veel betaalt aan rioolheffing kan naar de burgerlijke rechter stappen met een onrechtmatigedaadactie, zo staat in de memorie van toelichting. Dat is toch een zeer dure en omslachtige gang van zaken. Moet niet worden overwogen om voor de gemeentelijke lasten een geschillencommissie in het leven te roepen, temeer omdat de gang naar de bestuursrechter voor dit soort besluiten niet mogelijk is? De jaarlijkse kosten die huishoudens maken voor de rioolheffing zijn in dezelfde orde van grootte als die van de drinkwaterrekening. Toch is er in tegenstelling tot de ontwerp-Drinkwaterwet in dit wetsvoorstel Gemeentelijke watertaken geen verplichte benchmark opgenomen.

In Gelderland loopt momenteel de tweede fase van de vrijwillige benchmark. De regering zal deze benchmark met belangstelling volgen, zo lees ik in de nota naar aanleiding van het verslag. De SP-fractie vindt dat een halfslachtige benadering. Als er een algemene benchmark komt op vrijwillige basis, is dat prima, maar het is zeer aannemelijk dat juist de zwakke broeders in gemeenteland niet staan te trappelen om daaraan mee te doen. Daarom heb ik een amendement ingediend op stuk nr. 9 waarin een verplichte benchmark als stok achter de deur in de wet wordt opgenomen. Wat de SP-fractie betreft, krijgen de gemeenten nog enkele jaren de tijd om op vrijwillige basis een goede en goedkope benchmark verder te ontwikkelen. Afhankelijk van die ontwikkeling en de ontwikkeling van de kosteneffectiviteit bij de uitvoering van gemeentelijke taken, zou daarna zo nodig een verplichte benchmark moeten worden ingevoerd. Dat is in het amendement wordt geregeld.

In de memorie van toelichting worden op de pagina's 24 en volgende vele woorden besteed aan de kosten die door middel van de rioolheffing kunnen worden gedekt, maar in het wetsvoorstel wordt geen transparante opbouw van de milieuheffing voorgeschreven. Dat lijkt de SP-fractie wel gewenst. Kan de regering aangeven wanneer de richtlijn kostendragers kan worden verwacht?

Ik kom op de zorgplicht voor grondwater in relatie tot de paalrotproblematiek in enkele gemeenten. In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat zorgplicht betekenis kan hebben voor toekomstige gevallen van paalrot, maar de bewijslast ligt bij degene die claimt. De praktijk wijst uit dat het bewijs bijzonder lastig te leveren is omdat de grondwaterstand wordt beïnvloed door veel factoren. Dat de gemeente daarin partij is, staat wel als een paal boven water. De zorgplicht voor het grondwater is in het wetsvoorstel niet verder uitgewerkt in actief beleid om verergering van de paalrotproblematiek te voorkomen. De SP-fractie zou graag de algemene zorgplicht voor grondwater in de wet nader concretiseren door gemeenten te verplichten om actief gebiedsgericht beleid te formuleren voor het creëren van een optimaal grondwaterpeil voor die delen van haar grondgebied waarvan bekend is dat er een probleem is met de grondwaterstand. Dat kan zowel te hoog als te laag zijn. Ik overweeg op dit punt een amendement in te dienen, maar hoor eerst graag de mening van de regering over dit idee.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Hoe wilt u dat handen en voeten geven, want gemeenten beschikken nu eenmaal niet over eigen gemalen of eigen mogelijkheden voor het afvoeren van overtollig grondwater?

De heer Jansen (SP):

In het wetsvoorstel staat dat gemeenten geacht worden om hun zorgplicht in te vullen door concrete maatregelen voor te stellen in het GRP. Als het een gemeente bekend is dat in een gebied paalrot voorkomt of zou kunnen ontstaan, moet het voorstellen doen om dat te verbeteren. Vaak zal zij dat in samenwerking moeten doen met andere partijen, bijvoorbeeld het waterschap, maar mij lijkt dit toch een heel concrete uitwerking van de zorgplicht die ook in de wet verankerd ligt.

De SP-fractie onderschrijft ten principale de wenselijkheid van een zorgplicht voor perceeleigenaren. In het wetsvoorstel wordt voor gemeenten de mogelijkheid gecreëerd om bij verordening regels te stellen aan het lozen van regen- en grondwater. Deze mogelijkheid wordt in het wetsvoorstel niet verder uitgewerkt dan wel ingekaderd. De vraag is of dat niet zou moeten gebeuren. Het is duidelijk dat perceeleigenaren die op grote schaal in de openlucht materialen toepassen die verduurzaamd zijn met schadelijke impregneermiddelen, zoals wolmanzouten, daarmee het grondwater en eventueel af te voeren regenwater vervuilen. Zou de wet daar niet explicieter over moeten zijn of vindt de regering het geen probleem als gemeente A dit bij verordening gaat verbieden, terwijl gemeente B daar geen enkele moeite mee heeft, waardoor het water vervolgens van gemeente B alsnog terecht kan komen in gemeente A die juist zo haar best had gedaan?

Een ander voorbeeld is de verhardingsgraad van percelen. Er zijn eigenaren die hun perceel waar mogelijk laten begroeien, hetgeen een positieve uitwerking heeft op het bufferen en infiltreren van regenwater. Andere eigenaren zullen het onbebouwde deel van hun terrein afwerken met grind of bestrating. Dat is vrijwel geen sprake van buffering en in mindere mate sprake van infiltratie. Ten slotte zijn er eigenaren die hun onbebouwde terrein het liefst volledig asfalteren met als resultaat 0% buffering en een maximale piekafvoer. Moet de wetgever de zorgplicht van de perceeleigenaar op dit punt niet op zijn minst een klein beetje inkaderen?

Concluderend: het is goed dat de gemeentelijke zorgplicht beter wordt ingekaderd, maar wat ons betreft heeft dit wetsvoorstel nog wel enkele losse eindjes!

De heer Cramer (ChristenUnie):

Uw opmerking over hoe particuliere eigenaren met hun tuin zouden moeten omgaan, intrigeert mij in hoge mate. Bent u dan ook tegen het programma Eigen huis en tuin waarin vaak nieuwe bestratingen worden getoond die je een week later in veel tuinen ziet liggen? Hoe stelt u zich dat voor als u eigenaren verplicht om voor eigen afwatering te zorgen?

De heer Jansen (SP):

Hier legt u wel de vinger op de zere plek, want ik denk inderdaad dat dit soort programma's ervoor gezorgd hebben dat er in het stedelijk gebied inmiddels steeds meer verhard wordt op plekken waar dat misschien toch niet zo verstandig is. Het zou inderdaad geen kwaad kunnen als gemeenten daar actief beleid op voeren. De vraag is of zij dan direct met allerlei verboden moeten komen, eerlijk gezegd denk ik dat niet, maar het zou geen kwaad kunnen om eens te bezien of die verharding niet wat kan worden teruggedrongen omdat die per saldo toch wel een slecht effect heeft op het grondwaterbeleid.

De heer Cramer (ChristenUnie):

U zegt dat wij niet gelijk met allerlei verboden moeten komen, maar u zou dan wel willen pleiten voor een gebod waarmee de grondeigenaar verplicht wordt om een hoeveelheid water af te voeren?

De heer Jansen (SP):

Neen, maar in de wet staat dat gemeenten op dat punt bij verordening eisen kunnen stellen. Het mag dus al volgens de wet. Wij suggereren om in de wet iets beter in te kaderen wat gemeenten nu precies in die verordening mogen regelen. Ik denk dan inderdaad aan bepaalde regels in de sfeer van kwaliteit grondwater of af te voeren kwaliteit grondwater, maar ook kwantiteit.

De heer Brinkman (PVV):

Mevrouw de voorzitter. Mijn fractie kan zich in het voorliggende voorstel vinden. De autonomie van gemeenten is een groot goed en zorgt er in het algemeen voor dat er maatwerk voor de burger kan worden geleverd. Er is wel enige waakzaamheid geboden als aan dit maatwerk belastingen, heffingen en andere kosten zijn verbonden. Ik denk bijvoorbeeld aan de grote financiële verschillen bij het aanvragen van vergunningen, rijbewijzen en de betaling van de ozb. De verschillen tussen de gemeenten zijn groot en zijn vaak niet herleidbaar naar een beter of slechter product.

De burger is het meest gebaat bij maatregelen van de overheid tegen zo laag mogelijke kosten. Deze stelling dient leidend te zijn bij de keuze van gemeenten om vuil water en regenwater gescheiden af te voeren. De kosten van de gescheiden afvoer dienen op te wegen tegen de besparing op de reiniging van het water. Het is evident dat de kosten voor de scheiding van de afvoer in het landelijk gebied hoger zijn dan in de steden. Is de minister het met deze stelling eens? Zo ja, kan hij de Kamer verzekeren dat gemeenten niet op grond van bijvoorbeeld milieuredenen deze afweging maken?

Ik juich de keuzevrijheid van gemeenten voor een rioolheffing of voor twee heffingen respectievelijk voor de afvoer van vuil water en van regenwater niet bij voorbaat toe. In de eerste plaats omdat er dan opnieuw een belasting bij komt in het woud van gemeentelijke belastingen. De burger zal dit niet prettig vinden. In de tweede plaats vreest mijn fractie dat er gemeenten zullen zijn die de scheidingsmogelijkheid zullen aangrijpen om de gehele rioolheffing behoorlijk op te hogen. In het verleden hebben gemeenten hun monopoliepositie bij het doorberekenen van kosten niet altijd even betrouwbaar gebruikt. De minister zal in antwoord hierop waarschijnlijk verwijzen naar de richtlijn Kostendragers. Ook in de nota naar aanleiding van het verslag stelt de minister dat de nieuwe rioolheffing geen vrijbrief mag zijn voor een flinke lastenverzwaring. Kennelijk dus wel voor een kleine lastenverzwaring. Kan de minister mijn fractie verzekeren dat de rioolheffing niet duurder zal uitvallen na de invoering van de toekomstige richtlijn Kostendragers en deze wet? Zo nee, welk verhoging vindt de minister aanvaardbaar? Wil hij een concreet percentage noemen?

Is de minister bereid actie te ondernemen als gemeenten deze nieuwe rioolheffing aangrijpen voor een flinke lastenverzwaring? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?

De heer Cramer (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Het terrein van het waterbeleid en het waterbeheer is heel complex. Er is sprake van veel spelers die eigen verantwoordelijkheid dragen en een eigen verantwoordings- en bekostigingssystematiek kennen. Om in dit complex meer samenhang te brengen, wordt op termijn een aantal wetten samengevoegd in de Waterwet. Ook de voorliggende wet zal te zijner tijd in de Waterwet opgaan. Dit voorstel dient zo spoedig mogelijk wet te worden om te voorkomen dat tot die tijd alles op alles moet wachten, maar ook om tegemoet te komen aan het gevoel van urgentie in het waterbeleid.

De fractie van de ChristenUnie is blij dat de behandeling van dit wetsvoorstel vandaag of morgen zal worden afgerond. De gemeenten kunnen na de publicatie in het Staatsblad gebruikmaken van de verruimde mogelijkheden, ook voor wat betreft de rioolheffing. Dit is bij een krimpend eigen belastinggebied geen overbodige luxe.

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt uitgebreid ingegaan op de grondwaterzorgplicht. Er zijn en blijven drie instanties verantwoordelijk voor onderdelen van het grondwaterbeheer: de gemeente, het waterschap en de provincie. Dit wetsvoorstel voorziet er in dat bestaande leemten en onduidelijkheden worden weggenomen en dat het financiële instrumentarium wordt uitgebreid. Dit laat onverlet dat tussen de drie gelijkwaardige overheidslichamen vooral ook op basis van samenspraak en samenwerking tot concrete maatregelen moet worden gekomen. Alleen op die manier zal aan de doelmatigheid van noodzakelijke investeringen tegemoet kunnen worden gekomen en kunnen de lasten van de burgers zo goed mogelijk worden beperkt. Op alle verantwoordelijke instanties rust immers de plicht om een zo hoog mogelijk maatschappelijk rendement te halen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Dit is ook de reden waarom gemeenten geen resultaatsverplichting maar een inspanningsverplichting hebben. Hetzelfde geldt bij het al dan niet overgaan tot bijvoorbeeld de aanleg van een gescheiden afvoer van hemelwater. Deze afweging dient door de gemeenteraden als gekozen organen te worden gemaakt. Die volksvertegenwoordigers zullen zich moeten verantwoorden voor die keuze en voor de hoogte van de heffing. Zoals het kabinet al heeft geconcludeerd in de nota naar aanleiding van het verslag, is het toezicht hiermee op de juiste manier geregeld.

Om de neuzen in dezelfde richting te krijgen zijn er afspraken gemaakt in het Nationaal Bestuursakkoord Water en dienen waterschappen en provincies in het kader van het gemeentelijk rioleringsplan te worden betrokken. Door gemeenten en waterschappen worden nu gezamenlijk grondwaterloketten opgericht. Het is een goede zaak dat samenwerking de laatste tijd steeds meer in de plaats is gekomen van een competitiestrijd. De op samenwerking gerichte aanpak moet voorkomen dat de verantwoordelijke instanties zich alleen maar blijven concentreren op discussies over de begrenzingen van de onderscheiden verantwoordelijkheden. De exacte begrenzing is niet altijd duidelijk aan te geven. De regering erkent dit ook, door te constateren dat de gemeente niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de grondwaterstanden zelf; dit kan namelijk geen enkele instantie. Moet de jurisprudentie helderheid brengen, indien hierover toch verschillen van inzicht ontstaan of blijven ontstaan?

De komende jaren zullen de kosten voor riolering aanzienlijk stijgen. Dit is inherent aan de noodzaak om veel verouderde riolen te vervangen. Het hangt ook samen met de actualiteit van de waterproblematiek. Uit onderzoek van de Stichting RIONED blijkt dat de kwaliteit van de riolering op orde blijft, indien de komende zes jaar de voorgenomen investeringen van 3 mld. daadwerkelijk worden gerealiseerd. Na 2010 zullen deze kosten nog hard gaan stijgen. Dit zal gefinancierd moeten worden uit de rioolheffing. Die stijging is inherent aan de hogere prioriteit die een eigentijds waterbeheer met zich meebrengt. Wat de tarieven betreft is er sprake van behoorlijke verschillen tussen diverse gemeentes. Dit is een gevolg van gedecentraliseerd beleid, maar ook van specifieke omstandigheden. Wij kunnen ons voorstellen dat er in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld vanwege natuurlijke omstandigheden, zulke grote verschillen ontstaan dat de rijksoverheid voor die gevallen een voorziening treft, bijvoorbeeld via het gemeentefonds. Om tot onderlinge vergelijking van vele instrumenten van de gemeente te komen, is ook de beoogde benchmark een uitstekend instrument. Mijn fractie pleit er niet voor de grote verschillen tussen alle rioolheffingen op termijn gelijk te schakelen. Hierop wil ik graag de visie van het kabinet hebben.

In de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel zijn er enkele vragen gesteld over de voorkeursvolgorde. Wij kunnen de regering volgen in haar benadering om een te rigide regulering te voorkomen. Er is geen sprake van een verplichting om bepaalde middelen en oplossingen te kiezen; er wordt vooral gevraagd om met de voorkeursvolgorde rekening te houden.

De rechten van de aangeslotenen op het rioolstelsel worden in de nota naar aanleiding van het verslag gerelateerd aan de zorgplicht van de gemeenten. Het bedrijfsleven heeft aangegeven, de mogelijkheid te willen hebben desgewenst zelfs het afvalwater te zuiveren. Men pleit voor versterking van dat recht in deze wet. De CDA-fractie heeft op dat punt een amendement ingediend. Wij staan daar positief tegenover en zijn benieuwd naar de reactie van de regering. Wij denken dat het voor de gemeenten geen bezwaar is wanneer bedrijven deze mogelijkheid expliciet gaan krijgen. Positiever geformuleerd zou men kunnen zeggen dat op die manier schoner water wordt aangeboden, waardoor de kwaliteit van het rioolstelsel minder wordt aangetast. Wel vragen wij ons af of dit aspect primair bij de behandeling van dit wetsvoorstel aan de orde moet komen. De eventuele gevolgen van het zelfstandig zuiveren van biologisch afbreekbaar afvalwater door bedrijven hebben toch met name betrekking op de mogelijke negatieve effecten op de kwaliteit en het doelmatig beheer van de rioolzuiveringsinstallaties van de waterschappen. Ons staan de discussies uit het verleden over het afhaken van grote bedrijven voor wat betreft het aanbieden van vervuild afvalwater nog voor de geest. Het amendement biedt bedrijven een onderhandelingspositie om de verlaagde tarieven af te dwingen. Hoe beoordeelt de regering dit in het licht van dit wetsvoorstel en van de komende Waterwet?

Mijn fractie is blij met de toezegging van de regering in de nota naar aanleiding van het verslag dat in het kader van de Waterwet zal worden bezien of het bestuurlijk samenwerkingsinstrumentarium aanvulling behoeft. Wij zien de suggestie om een bepaling omtrent de bestuurlijke afspraken tussen waterbeheerders en gemeenten op te nemen, nog niet terug in het wetsvoorstel. Wellicht kan de minister ons nu een doorkijkje geven op dit punt.

Tot slot wil ik nog een vraag stellen over het gebruik van opgevangen hemelwater ten behoeve van toiletspoelingen. In Vlaanderen blijkt dat op dit punt veel meer mogelijk is dan in Nederland. Ons is bekend dat bij proefnemingen met gescheiden drinkwatersystemen problemen rezen met betrekking tot wanverbindingen en risico's voor de volksgezondheid. Wanneer regenwater echter alleen gebruikt wordt in een gesloten circuit ten behoeve van bijvoorbeeld toiletspoeling, dan zijn die problemen te voorkomen.

Er zijn reeds veel verschillende technische voorzieningen op de markt waarmee je een en ander kunt realiseren, bijvoorbeeld via betonnen kelders of voorzieningen in de kruipruimte van de woningen. In ieder geval kan de inzet van kostbaar drinkwater hierdoor met 40% worden teruggedrongen. Mijn fractie vraagt zich af of hier een stimulerend beleid bij nieuwbouw- of renovatieprojecten niet meer op zijn plaats kan zijn dan de huidige kabinetsreactie op dit punt.

Voorzitter. Ik rond af. Wij wachten de reacties van de bewindslieden met spanning af, maar staan in principe positief tegenover deze wet.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. Ook van mijn kant felicitaties aan mijn collega's Van Heugten en Vermeij met hun maidenspeech. Ik hoop de komende jaren vaak met hen in debat te kunnen en verheug mij daarop.

De voor ons liggende wetswijziging van de Gemeentewet en de Wet op de waterhuishouding en de Wet milieubeheer geven de gemeenten een zorgplicht voor de doelmatige verwerking van overtollig grondwater en het doelmatige beheer van de afvoer van hemelwater in stedelijk gebied, voor zover dit niet van particuliere perceeleigenaren verwacht kan worden. De bestaande zorgplicht voor de inzameling en het transport van afvalwater wordt gesplitst in een zorgplicht met betrekking tot hemelwater en een zorgplicht voor afvalwater. De gemeenten krijgen dus een taak in de afvoer van overtollig regenwater en in de aanpak van stedelijke grondwaterproblemen. Het huidige rioolrecht zal worden vervangen door een rioolheffing.

Uit de berg papier die deze hele discussie heeft opgeleverd, is niet eenvoudig een beeld te krijgen van wat in de praktijk de concrete consequenties zullen zijn van de voorliggende wetsvoorstellen. Veel van wat nu wordt voorgelegd, wordt in de praktijk reeds gedaan en de verantwoordelijkheden zijn weliswaar niet altijd goed in de wetgeving vastgelegd, maar worden in de praktijk door eigenaren en gemeenten wel degelijk reeds zo gevoeld en in de praktijk ook uitgevoerd. Zo ontstaat er voor de gemeenten een regierol in de aanpak van waterproblemen in het bebouwde gebied en een taak in de afvoer van overtollig regenwater. Gemeenten worden in dezen voor de burger het aanspreekpunt. Als men burgers en bedrijven nu zou vragen hoe dat geregeld is, dan zouden zij ook nu reeds verwijzen naar hun gemeentebestuur.

Overlast van water in stedelijk gebied neemt echter toe en daar moet iets aan worden gedaan. Het is daarom goed dat alle verantwoordelijkheden nog eens helder in wetgeving wordt vastgelegd. Daarbij ontstaat voor de VVD-fractie ook direct het eerste vraagpunt. Het wetsvoorstel introduceert een verantwoordelijkheid voor grond- en regenwater voor de eigenaar op zijn terrein. Het wetsvoorstel verzuimt echter duidelijkheid te geven over wat deze verantwoordelijkheid behelst. Niet helder is dus welke verplichtingen deze wet aan de burger en aan bedrijven oplegt. Ook bij de schriftelijke behandeling van de voorstellen heeft de VVD-fractie dit onderwerp reeds aan de orde gesteld. In de beantwoording in de nota naar aanleiding van het verslag wordt door de regering mede verwezen naar de mogelijkheid, aan het lozen van regenwater en grondwater nadere regels te stellen bij gemeentelijke verordening. Veel zal in de praktijk dus afhangen van wat er wordt voorgeschreven. Het is moeilijk voor te stellen welke aanvullende verplichtingen ten opzichte van de huidige situatie dat in de toekomst voor burgers en bedrijven zal opleveren. De VVD-fractie vraagt de regering, daarop nog eens expliciet in te gaan.

Een tweede onderwerp waarop wij gaarne nog eens terugkomen, is de voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater. Uit de voorliggende stukken blijkt dat aan bedrijven de expliciete verplichting wordt opgelegd om afvalwater altijd aan te bieden aan een openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie. De wetgeving wordt zodanig dwingend geformuleerd dat bedrijven niet meer de afweging kunnen maken of hier wel sprake is van de voor hen meest doelmatige en kostenefficiënte oplossing. De VVD-fractie is van mening dat zowel in de bestaande situatie als bij nieuwe afwegingen bedrijven de mogelijkheid moeten houden om deze afweging zelfstandig te maken. Indien er sprake is van doelmatig en kostenefficiënt handelen van bedrijven als zij ervoor kiezen om zelf hun biologisch afbreekbare afvalwater te zuiveren of op een andere wijze te verwerken, ziet de VVD-fractie daarin geen enkel bezwaar. Sterker nog, dan is het zeer verstandig de mogelijkheid te behouden om die afweging te kunnen maken en daarmee desinvesteringen te voorkomen, maar ook om onnodige kostenstijgingen te voorkomen.

Samen met de CDA-fractie en andere fracties hebben wij daarom een klein amendement ingediend om die mogelijkheid expliciet in de wet vast te leggen. Gaarne krijg ik op dit onderdeel een reactie van het kabinet.

Een derde onderwerp dat wij vandaag plenair aan de orde stellen, is de financiële consequentie van deze wetswijziging voor burgers en bedrijven. Ook nu brengen gemeenten de kosten van het rioolbeheer in rekening bij hun inwoners en bedrijven. In de voorliggende stukken wordt veelvuldig gesproken over een efficiënte aanpak door individuele gemeenten. Zo wordt expliciet verwezen naar de mogelijkheid voor kleine gemeenten om zo mogelijk of wenselijk kostenefficiënte oplossingen te zoeken in samenwerking met andere gemeenten. Daarmee blijft de vraag wat de consequentie is van het opheffen van het rioolrecht en van de introductie van de rioolheffing. Ontstaat hiermee een ruimere mogelijkheid om kosten in rekening te brengen bij burgers en bedrijven?

Daarnaast vragen wij ons af of er wel voldoende prikkels in de wet zijn opgenomen om in alle gevallen te kiezen voor een kostenefficiënte oplossing. De intentie van de wetgever is helder, maar zal in de praktijk het gewenste doel ook in alle gemeenten kunnen worden waargemaakt en welke prikkels zijn daarvoor ingebouwd? Op die vraag krijg ik graag een antwoord van de bewindslieden.

In veel gemeenten is sprake van achterstallig onderhoud of van achterstallige investeringen in vervanging van het rioolstelsel. Daarnaast zijn er vele alternatieven, met name in de sfeer van gescheiden stelsels. Aan al die keuzen zitten nadrukkelijk heel verschillende kostenplaatjes. De VVD-fractie is daarbij niet zonder zorgen als het gaat om de lastenontwikkeling op lokaal niveau en om de ruime mogelijkheid die wordt geboden om al die kosten in rekening te brengen bij burgers en bedrijven. Ware het niet beter geweest om hier ook een eigen risico voor de gemeenten in te bouwen, waardoor voor hen een prikkel ontstaat om vooral efficiënt en doelmatig te handelen? Ook op dit onderdeel vragen wij de bewindslieden om een reactie.

Wij achten het ook wenselijk om de lastenontwikke­lingen goed te monitoren. Is er per 1 januari 2007 een sluitend beeld van de nulsituatie waarop later in vergelijkingen kan worden teruggevallen?

Ten slotte vragen wij de regering of er nu een heldere en sluitende wetgeving voor het water ontstaat. De VVD-fractie heeft nog enige zorgen over het grote aantal overheden dat zich met water bezighoudt, te weten het Rijk, de provincies, de gemeenten en de waterschappen, die allemaal belangrijke taken hebben. Daarmee blijft echter wel de vraag of de meest efficiënte verantwoordelijkheidsverdeling ten aanzien van water wordt georganiseerd.

Minister Remkes:

Voorzitter. De aard van de inbreng, met parallellen tussen de verschillende woordvoerders, vind ik interessant. Die komt erop neer dat het een goede zaak is dat deze zorgplicht wordt geïntroduceerd maar dat dat niets mag kosten. Ik vat het heel simpel en in mijn eigen woorden samen. Daarmee doe ik waarschijnlijk niet iedereen recht, maar daarop komt het toch een beetje neer.

De heer Van Beek (VVD):

Is dit wat de minister heeft gehoord? Volgens mij heeft geen enkel lid gezegd dat het niets mag kosten.

Minister Remkes:

Nou, de heer Brinkman zei dat de heffingen niet omhoog mogen gaan.

De heer Van Beek (VVD):

Nee, niemand heeft gezegd dat het niets mag kosten. Het gaat om de vraag of het niet te veel gaat kosten en of een en ander efficiënt en doelmatig gebeurt. Zijn er voldoende prikkels en werken deze prikkels in de goede richting? Dat zijn de zaken die aan de orde zijn gesteld en daarop willen wij een helder antwoord.

De heer Brinkman (PVV):

Ik heb de minister twee dingen gevraagd. In de eerste plaats vroeg ik de verzekering dat het niet duurder wordt. In de tweede plaats heb ik gevraagd met welk percentage het duurder wordt als het toch wél duurder wordt.

Minister Remkes:

Mooi dat dit misverstand aan het begin van dit debat uit de weg is geruimd; dat schept duidelijkheid.

Er is ook even de indruk gewekt dat er een nieuwe belasting zou ontstaan. Dat is echter niet aan de orde. Er wordt een verbreding voorgesteld van het bestaande rioolrecht tot een rioolheffing. Dit komt niet uit de lucht vallen, want hierover zijn al afspraken gemaakt in 2003. Toen heeft de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat op een enthousiaste en charmante wijze het Nationaal Bestuursakkoord Water ondertekend, samen met provincies, gemeenten en waterschappen. Ik herinner mij de discussies hierover in het kabinet, want er moest hiervoor ook geld door het Rijk op tafel worden gelegd. Het voorstel dat nu voorligt, heeft met de motie-Van der Staaij/Geluk ook een achtergrond in de Tweede Kamer. In deze motie wordt gevraagd om een passend financie­ringsinstrument.

De gemeenten krijgen dus twee jaar de tijd om over te schakelen van het rioolrecht naar de rioolheffing. Uiteraard beziet het kabinet daarbij de lokale lastenontwikkeling heel nauwkeurig. Ik zeg de Kamer toe dat het Rijk de ontwikkeling van de rioleringskosten heel nadrukkelijk in de gaten zal houden. Mocht blijken dat in bepaalde gemeenten als gevolg van dit wetsvoorstel zo veel extra kosten moeten worden gemaakt dat doorberekening ervan aan de burger niet meer verantwoord is, dan is compensatie via een aanpassing van de verdeelsystematiek in het Gemeentefonds wat mij betreft nadrukkelijk niet uitgesloten. Ik zeg tot de heer Brinkman dat wij hierbij de systematiek kennen van de periodieke rapportage en de periodieke onderhoudsmogelijkheid. Het lijkt mij goed om iedere keer bij die gelegenheid op deze vraag in te zoomen.

Doorberekening wordt onverantwoord als gemeenten, afhankelijk van de omstandigheden, substantieel meer maatregelen moeten nemen om de grondwaterstand te beïnvloeden. In zo'n situatie kan er sprake zijn van zodanige omstandigheden dat compensatie via het Gemeentefonds bezien moet worden.

Voorzitter: De Pater-van der Meer

Minister Remkes:

Het is wellicht goed om bij deze gelegenheid in te gaan op de indruk die wel eens wordt gewekt dat als gevolg van dit wetsvoorstel de kosten voor de burger de komende jaren de pan uit zullen rijzen. Ik denk dat er de komende jaren een belangrijker reden zal zijn voor kostenstijgingen, namelijk de kosten die verband houden met de vervanging en renovatie van de rioleringen in verband met de technische levensduur ervan. In veel oudere wijken heeft het rioleringsstelsel, zoals het er nu bij ligt, simpelweg zijn beste tijd gehad en is aan vervanging toe. Sommige gemeenten hebben daar financieel op een verstandige manier op geanticipeerd. In andere gemeenten is dat veel minder gebeurd. Zij staan voor een aanzienlijke financiële opgave, met alle kostenontwikkelingen van dien. Nieuwe riolering kan worden bekostigd uit de grondexploitatie, maar vervanging en renovatie zullen uit het rioolrecht moeten worden bekostigd. De ene gemeente heeft daarop geanticipeerd, de andere heeft dat veel minder gedaan. Ook zonder dit wetsvoorstel zullen de kosten van het rioleringsstelsel – ik bedoel dat macro en dan heb ik dus ook over het rioolrecht – aanzienlijk stijgen.

De heer Van Heugten (CDA):

Ik neem aan dat het vervangen van rioleringsstelsels die massaal zijn aangelegd in de naoorlogse periode en dus ook massaal aan vervanging toe zijn, niet wordt gerekend tot de bovenmatige kosten die eventueel kunnen worden meegenomen in het compensatiemodel.

Minister Remkes:

Neen, dat is niet aan de orde. Ik vind in het algemeen dat slecht gedrag niet moet worden beloond. Het onvoldoende treffen van een fatsoenlijke financiële voorziening voor dat doel schaar ik onder die categorie. Mijn opmerking daarover had uitsluitend betrekking op de wijziging van de zorgplicht als gevolg van dit wetsvoorstel.

Dan iets over wat de heer Brinkman zei en waarmee ik het zeer eens ben. Hij stelde dat de gemeentelijke autonomie bij zijn organisatie hoog in het vaandel staat. Vervolgens vroeg hij om een aantal maatregelen. Toen vroeg ik mij af of hij in de richting van gemeentebesturen niet te wantrouwend was. De stelling dat je de gemeentelijke autonomie hoog in je vaandel draagt, moet ook een materiële vertaling krijgen. De Kamer heeft wat dat betreft gevraagd naar de prikkel op dat punt. Wat mij betreft is de belangrijkste prikkel het horizontale toezicht. De prikkel moet dus plaatsvinden via de gemeenteraad. Een belangrijk deel van die discussie hoort thuis in de gemeenteraad. Tegen degenen die in het verleden in gemeenteraden hebben gezeten, zeg ik dat er ook alle aanleiding is voor dat vertrouwen.

De heer Jansen (SP):

In mijn hoedanigheid van gemeenteraadslid in Utrecht heb ik dat jarenlang naar eer en geweten geprobeerd. Ik dacht dat Utrecht de kwestie van de riolering ook redelijk op orde heeft.

Ik werd toch aan het denken gezet door het artikel van Van Damme en Mulder in ESB. Daarin staat dat er per saldo een enorme efficiencyslag moet worden gemaakt in gemeentelijk rioleringsland. Je hebt daar als gemeenteraadslid geen grip op als je niet weet hoe het staat met de spreiding van de efficiency tussen gemeente x en gemeente y.

Minister Remkes:

Dat wil zeggen dat je als gemeenteraadslid als een bok op de haverkist moet zitten in de richting van het college van B en W. Ik constateer dat, als ik kijk hoe SP'ers in gemeenteraden functioneren, hen dat vaak wel is toevertrouwd.

De heer Jansen (SP):

Het zou wel goed zijn als de munitie daarvoor wordt aangereikt, door de concurrentie of door collega's. Dat is in ieder geval een heel goed instrument.

Minister Remkes:

Dat klopt. Gemeentebesturen moeten zich goed realiseren dat zij de hoogte van de kosten voor een deel zelf in de hand hebben. Ik zal een voorbeeld hiervan geven. Als er riolering vervangen moet worden, is het verstandig om hiervoor een goede planning te maken. En als je dat doet, is het verstandig om meteen even te bekijken welke andere ingrepen er in de komende jaren in de openbare ruimte nodig zullen zijn en die werkzaamheden goed op elkaar af te stemmen. Dit ziet je overigens niet overal gebeuren, zo zeg ik erbij. Ik wil niet aan blaming en shaming doen, maar ik denk wel eens: daar is nog wel enige verbetering mogelijk. Maar de bevoegdheid tot het vaststellen van de belastingverordening en van de tarieven ligt bij de gemeenteraad. En bij bezwaar en beroep is het de rechter die in voorkomende gevallen toetst en corrigeert.

Er is nog een specifieke vraag over de monitoring gesteld. Het is de bedoeling om via de Regeling informatie voor derden, in de wandeling "Iv3" genoemd, zicht te houden op de kostenontwikkeling als gevolg van het toedelen van de zorgplicht voor afvloeiend hemelwater en de nieuwe grondwaterzorgplicht. Mocht blijken dat de kosten voor bepaalde gemeenten erg hoog oplopen, dan zullen wij daarop in het kader van de periodieke rapportage terugkomen, maar het is in ieder geval nadrukkelijk de bedoeling, de ontwikkelingen in de gaten te houden en de Kamer hierover te rapporteren.

Over de Richtlijn kostendragers wordt op dit moment overlegd met onder andere de VNG en het is de bedoeling om deze discussie in april af te ronden, opdat deze richtlijn een rol kan gaan spelen bij het begrotingsproces van gemeenten.

De heer Van der Staaij heeft nog gevraagd wanneer er sprake is van onevenredige kostenstijging. Het lijkt mij niet verstandig om hierop bij deze gelegenheid een duidelijk antwoord te geven. Hierbij speelt ook een afweging van de draagkracht van de burgers een rol, maar het lijkt mij goed om eerst eens te bekijken hoe de praktijk zich zal ontwikkelen en dan aan de hand daarvan die afweging te maken. Als ik nu een percentage noemde, zou bij wijze van spreken ieder antwoord fout zijn. Bovendien zou ik verwachtingen wekken die misschien niet waargemaakt kunnen worden.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Ik begrijp uw antwoord; ik denk dat wij er ook rekening mee moeten houden dat er gemeenten zijn die een inhaalrace zullen beginnen omdat zij jarenlang niet voldoende opzij hebben gelegd. Dit zal een sterk vertekend beeld opleveren, dan gaat het bijvoorbeeld niet alleen om inflatiecorrectie.

Minister Remkes:

Inderdaad, zeker in een aantal gemeenten zal het daar niet toe beperkt blijven, en ook anderszins niet, denk ik. Maar deze zaken zullen wel zo veel mogelijk uit elkaar gehaald moeten worden om in ieder geval de financiële gevolgen van dit wetsvoorstel goed in beeld te kunnen brengen.

Enkele woordvoerders hebben erop gewezen dat de heffing maximaal kostendekkend mag zijn. Maar omdat er veel meer heffingen met zo'n randvoorwaarde zijn en omdat de bedragen hiervan in de praktijk nogal uiteen kunnen lopen zonder dat er objectieve redenen voor aan te wijzen zijn, is het toch verstandig om nader aan te duiden wat reëel is, als het erom gaat welke kosten erbij betrokken kunnen worden. Ik moet er wel op wijzen dat er ook objectieve gronden zijn die aanleiding kunnen geven tot kostenverschillen. De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat heeft daarvan misschien meer verstand, maar ik stel mij zo voor dat het plaatsen van een rioleringsbuis in veengrond wel eens duurder zou kunnen zijn dan in zandgrond. Dan loop je tegen dat type overwegingen aan. Er zijn ook nog andere omstandigheden te verzinnen, maar beide dingen moet je wel uit elkaar halen, omdat je anders het risico loopt dat gemeenten met een beschuldigende vinger worden nagewezen zonder dat daar een objectieve reden voor is.

Mevrouw Vermeij stelde de vraag over de ontwikkeling van het aantal heffingen. Dat raakt zeer aan de discussie over de ontwikkeling van het gemeentelijk belastinggebied. Het is bekend dat daarover de afgelopen paar jaar een indringende discussie heeft plaatsgevonden. Die discussie heeft tot de afschaffing van de gebruikersheffing ozb geleid – niet tot vreugde van alles en iedereen – maar leidt in de gemeenten die de riolering financierden vanuit de ozb tot een zekere kostenverschuiving. Die wat meer algemene discussie zal de Kamer ongetwijfeld in samenspraak met een nieuw kabinet voeren, maar hoort wat mij betreft primair in dat kader thuis.

De heer Jansen heeft een amendement ingediend dat strekt tot het invoeren van een verplichte benchmark. Ik heb op dit moment geen aanleiding om ervan uit te gaan dat de vrijwilligheid van nu vrijblijvend blijft. Met dit amendement wordt een benchmark verplicht opgelegd, terwijl ik liever kies voor een benadering van onderop en wat minder centrale verplichtingen. Er zit nog een andere kant aan. Op het moment dat deze Kamer wetgeving pleegt waar verplichtingen uit voortvloeien die financiële consequenties hebben, ontstaat een discussie rond artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet met betrekking tot de financiële compensatie van de gemeenten. Ook om die reden moet hierbij enige terughoudendheid aan de orde zijn. Het lijkt mij verstandig om in 2008 de situatie rond de benchmark onder ogen te zien. Wij kunnen de discussie dan langs reguliere weg volgen. Als het vrijwillig allemaal onvoldoende tot stand komt, moet dat richting de VNG nadrukkelijk aan de orde worden gesteld. Ik onderstreep dat het niet vrijblijvend is, maar op dit moment is er wat mij betreft nog geen aanleiding om het verplichtend in de wet op te nemen.

De heer Jansen (SP):

Met de laatste woorden omschrijft de minister precies datgene wat met het amendement wordt gevraagd. Er is geen sprake van een verplichting. Het gaat om een stok achter de deur. Als de vrijwilligheid over een aantal jaren onvoldoende blijkt op te leveren, heeft de ambtsopvolger van de minister de mogelijkheid om alsnog die verplichte benchmark op te leggen.

Minister Remkes:

Is er overigens een wijziging in de tekst van het amendement aangebracht?

De heer Jansen (SP):

Ik heb het over het amendement op stuk nr. 9. Dat is het enige amendement dat ik heb ingediend, dus daarover kan geen misverstand zijn. Er is wel vooroverleg geweest. Wellicht dat u daaraan refereert.

Minister Remkes:

Ik zal nog even naar de precieze tekst van het amendement kijken. Als het aan de competentie van de ambtsopvolger wordt overgelaten en het geen automatisme maar een kan-bepaling is die in de wet wordt opgenomen, dan vervalt een deel van mijn bezwaren.

De heer Van Heugten (CDA):

Heeft de heer Jansen aanleiding om nu concreet te vragen om die stok achter de deur? Met andere woorden: wat gaat er nu mis waardoor er een stok achter de deur zou moeten zijn? Verder is de CDA-fractie van mening dat de vrijwillige benchmark als zodanig werkt, aangezien je die doet omdat je er iets van wilt leren, maar dat een verplichte benchmark meer ervaren wordt als een soort van moeten. Los van de discussie over de financiële compensatie voor de lastendruk, is mijn vraag aan de heer Jansen wat vervolgens gedaan wordt met de informatie uit de verplichte benchmark.

De heer Jansen (SP):

Die benchmark willen wij natuurlijk graag doorgevoerd zien om de kosteneffectiviteit te stimuleren. De aanleiding is dat er bijvoorbeeld door Van Damme en Mulder geschreven wordt dat er op dit moment een paar honderd miljoen euro blijft liggen. Ik neem aan dat ook de CDA-fractie dat laatste niet leuk vindt. De neiging is er bij de zwakke broeders in gemeenteland om er niet aan mee te doen. Juist de goede zullen alle interesse hebben om wat te leren. Wat ons betreft krijgen zij die kans ook, maar als over een aantal jaren blijkt dat het niet voldoende effectief is, dan lijkt het ons goed om een stok achter de deur te hebben.

De heer Van der Staaij (SGP):

Tekst en toelichting van het amendement maken volgens mij glashelder dat het hierbij om een kan-bepaling gaat. Vandaar min vraag aan de minister of hij het oordeel over het amendement aan de Kamer overlaat zonder er negatief tegenover te staan of dat hij er gelet op de kan-bepaling eerst nog wat meer over wil zeggen voor de meningsvorming van de Kamer.

Minister Remkes:

Ik heb reeds aangegeven hoe ik zelf in deze discussie zit. Dat betekent dat ik van opvatting ben dat gemeenten de ruimte moeten krijgen om het van onderop tot stand te brengen. Ik heb de tekst van het amendement nu goed gelezen. Het gaat inderdaad om een kan-bepaling. Ik laat het oordeel van de Kamer over het amendement dan ook graag over aan de Kamer.

Staatssecretaris Schultz van Haegen-Maas Geeste­ranus:

Mevrouw de voorzitter. Mevrouw Vermeij heeft gevraagd naar de verantwoordelijkheden, in de zin dat de gemeenten de zorgplicht hebben gekregen voor het water en de waterschappen bepaalde taken hebben op het gebied van peilbeheer. De gemeenten en de waterschappen hebben gezamenlijk bestuurlijke en inhoudelijke spelregels opgesteld, naar aanleiding van het nationaal bestuursakkoord Water op grond waarvan is gekeken naar de opgave voor gemeenten en waterschappen in de komende jaren, teneinde ervoor te zorgen dat de mensen de voeten droog houden. Om te voorkomen dat mensen met problemen van het kastje naar de muur worden gestuurd, is afgesproken dat de zorgplicht bij de gemeenten komt te liggen en dat de gemeenten ook als loket gaan functioneren. De particulier zal met zijn klacht in eerste instantie bij de gemeente terechtkunnen. Het waterschap dat wellicht een rol kan spelen in de oplossing van de problematiek, zal dat achter de schermen doen in overleg met de gemeenten. In die gevallen waarin de rol van de waterschappen duidelijk is, kunnen gemeenten en waterschappen samen besluiten om een keer de rollen om te draaien. In principe komt de burger bij één loket en dat is gesitueerd bij de gemeente. Achter het loket wordt dan opgelost wie dat dan wel en niet moet doen. Dat waterloket is nog niet in alle gemeenten ingevoerd. Door de complexiteit van de stedelijke waterproblematiek is het nog niet overal even goed vormgegeven. De komende jaren zal daar extra aandacht aan besteed worden. Mijn opvolger zal ervoor zorgen dat dit in het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water, waarin IPO, VNG, de Unie van Waterschappen en het Rijk tweemaandelijks zaken met elkaar doorspreken, goed in de gaten gehouden wordt.

De heer Cramer (ChristenUnie):

De staatssecretaris zegt dat het Rijk een oogje in het zeil zal houden. Is het niet logischer dat dit primair een taak van de provincie is? De provincie is immers een heel belangrijke speler in het veld in het kader van de Kaderrichtlijn Water, ook in coördinerende zin.

Staatssecretaris Schultz van Haegen-Maas Geeste­ranus:

Ja, maar wij zijn trekker van het Landelijk Bestuurlijke Overleg Water. Daarin wordt alle waterproblematiek besproken met de verschillende koepelorganisaties. Het Rijk heeft aangegeven waterloketten te willen vormen, onder andere naar aanleiding van de wet waar mevrouw Dekker zich sterk voor maakte inzake de omgevingsvergunning. Toen is aangegeven dat de Waterwet een eigen rol zou krijgen, maar dat er een waterloket gecreëerd zou worden. Het is dus aan het Rijk om daarop toe te zien. Uiteraard zullen de provincies geïnteresseerd zijn in de uiteindelijke vormgeving. Het is niet goed om allerlei verschillende organen toezicht op elkaar te laten houden. In deze zin zal het Rijk direct toezien op het waterloket.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Ik deel die mening niet met de staatssecretaris. De provincie heeft al een toezichthoudende taak op het waterschap en op de gemeenten. Tegen die achtergrond is het goed voor te stellen dat deze toezichtstaak ook bij de provincies wordt neergelegd, omdat dit een logisch uitvoeringsplatform is. De provincie staat dichter bij de burger en bij de bedrijven. Waarom kiest de staatssecretaris per se voor het Rijk?

Staatssecretaris Schultz van Haegen-Maas Geeste­ranus:

Omdat het Rijk in de wet heeft aangegeven dat er een waterloket komt. Dus het Rijk zal in de naleving van die wet het directe toezicht hebben. Voor ons is er geen reden om toezicht op de vorming van een bestuurlijke structuur aan de provincie over te hevelen. De provincie heeft een aantal inhoudelijke toezichtstaken. De provincie is niet nodig om de gemeenten te stimuleren, het waterloket op de juiste manier op te zetten. Dat past binnen de verantwoordelijkheid van het Rijk.

De SP-fractie heeft gevraagd of de gemeenten verplicht zouden moeten worden tot een gebiedsgericht beleid voor het actieve grondwaterbeheer. De grondwaterstand wordt door veel partijen beïnvloed, niet alleen door de gemeenten. De gemeenten moeten daarvoor niet aansprakelijk worden gesteld. Het handhaven van de grondwaterstand is complex en kan ook heel duur zijn. Tot nu toe was niet geregeld dat door middel van een inspanningsverplichting getracht wordt om het grondwaterbeheer zo goed mogelijk te regelen. Om ervoor te zorgen dat er uitvoerbare wetgeving komt, moet het geen resultaatsverplichting voor de gemeenten worden.

De heer Jansen (SP):

Dat vindt de SP-fractie ook. In dit verband leg ik de casus voor waarin een gemeente weet dat er in een bepaald gebied een probleem is met de grondwaterstand en vervolgens helemaal niets doet. Dan lijkt mij dat er niet voldaan wordt aan de zorgplicht. Ik zou graag in de wet uitgewerkt zien dat een gemeente in die situatie op zijn minst in het GRP aangeeft wat zij onderneemt om het probleem kleiner te maken. Dat ligt toch in het verlengde van de bedoeling van de wet?

Staatssecretaris Schultz van Haegen-Maas Geeste­ranus:

Ik zal daar later op ingaan. Er zijn veel vragen gesteld over hoe fair de beschrijving is van de verplichting als gevolg van de zorgplicht. Die geldt ook voor burgers en bedrijven. De gemeenten maken een rioleringsplan. Daarbij zal duidelijk worden wat de rol van de gemeenten zal zijn en wat er voor burgers en bedrijven overblijft op het gebied van hun eigen verantwoordelijkheid. Het wordt voor burgers en bedrijven duidelijk of op een specifieke locatie afvoer van hemelwater en grondwater van overheidswege is voorzien dan wel of zij daar zelf voor moeten zorgen. De verplichtingen voor burgers en bedrijven voor het lozen van regenwater en grondwater volgen uit de huidige regelgeving voor lozingen. De Wet verontreiniging oppervlaktewater, de Wet bodembescherming en de Wet milieubeheer geven precies aan welke verplichtingen er zijn. Je hebt vergunningen, ontheffingen en in toenemende mate algemene regels. Dat is al een nadere omschrijving van de taken van de verschillende organisaties.

Ook in sommige AMvB's zijn regels omtrent afvalwaterlozingen opgenomen. Die AMvB's zijn net herzien in het kader van de herijking van de VROM-regelgeving. De staatssecretaris van Milieu heeft daar in de afgelopen periode ook regelmatig over gediscussieerd met de Kamer. Gemeenten kunnen nog aanvullende verplichtingen stellen met het oog op de lokale situatie. Zij kunnen bijvoorbeeld een termijn vaststellen waarbinnen het regenwater niet meer zal worden ingezameld als de bedrijven het ook op een andere manier kunnen lozen. In ieder geval zal in overleg met de VNG een handreiking voor dit soort verordeningen worden opgesteld. In de nadere beschrijving worden die verplichtingen veel duidelijker. Dat kun je niet allemaal in de hoofdwet opnemen.

Ik ga nog even specifiek in op huiseigenaren of eigenaren van percelen. Vaak is er al veel meer bekend over de verplichtingen dan men nu zou denken. Een eigenaar heeft op grond van het Burgerlijk Wetboek al de verplichting om geen hinder toe te brengen aan de buurman. Er zijn eisen opgenomen in de bouwverordening en in de gemeentelijke verordening. Uit allerlei regels blijkt wat er verwacht wordt van de eigenaar van een huis of perceel, bijvoorbeeld voor grondwater, regenwater en afvalwater. Eigenaars moeten zorgen voor afwatering van het eigen perceel. Zij moeten overtollig regenwater aanbieden aan de gemeenten, voor zover zij dat niet zelf afvoeren, en zij moeten afvalwater aanbieden. Al die zaken zijn al her en der opgenomen. Ik denk dat het vooral onze taak is om na de inwerkingtreding van de wet te zorgen voor goede voorlichting aan de gemeenten. Ik zal er ook voor zorgen dat dit een plek krijgt in het LBOW, het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water. Dan kunnen die vier koepels zorgen voor eenduidige communicatie.

De vraag was voorts of de verantwoordelijkheid van de particulieren verder moet worden ingevuld. Daarover staat al het een en ander in het bouwbesluit. Er zijn ook nog wel eisen voor het lozen die voortvloeien uit het milieurecht. Ik denk dus niet dat er een verdere aanvulling nodig is. Het is echter mogelijk dat er een probleem ontstaat met de verantwoordelijkheid voor de grondwaterproblematiek. De heer Cramer heeft gevraagd hoe dat in jurisprudentie tot uitdrukking wordt gebracht. Uiteindelijk gaat het erom dat in goede samenwerking doelmatige en efficiënte maatregelen worden genomen. Partijen zullen ervoor moeten zorgen dat de maatregelen transparant zijn, waarbij zij de efficiency en de doelmatigheid kunnen aantonen. Gemeenten zullen niet gehouden worden tot onmogelijke opgaven. De gemeente hoeft niet overal voor op te draaien. Dan moet gezamenlijk worden gekeken naar de beste methode om het probleem op te lossen.

De vraag is wat er gebeurt als een burger of een bedrijf problemen heeft met de uitvoering van het gemeentelijke aandeel in de oplossing van de problemen. Als burgers en bedrijven het aandeel van de gemeente volstrekt onvoldoende vinden, kunnen zij de hulp van de rechter inroepen. Dat moet echter zoveel mogelijk worden voorkomen. Men moet er vooral in gezamenlijk overleg uitkomen. In de praktijk komt dat ook al gedeeltelijk van de grond. In de stedelijke waterplannen, die nu steeds meer tot stand komen, wordt al veel op elkaar afgestemd. Nu zijn er ook bestuurlijke spelregels voor dat ene loket. Daarmee proberen wij te voorkomen dat er strijd ontstaat over de vraag wie wat doet. Uiteindelijk is het altijd mogelijk om naar de rechter te gaan als er onduidelijkheid is.

Op het gebied van grondwaterzorg was er tot nu toe geen duidelijkheid. Ook over hemelwater en afvalwater waren er veel onduidelijkheden. Wij beogen hiermee de problemen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan op een zodanige wijze een plekje te geven, dat organisaties niet een taak wordt opgelegd die alleen op hun schouders komt te rusten. Die taak zal nog steeds in gezamenlijkheid moeten worden uitgevoerd. Voor diegene die de problemen ervaart, wordt het in ieder geval een stuk duidelijker bij wie hij moet zijn als de problemen zich voordoen.

De PvdA-fractie heeft gevraagd of dit moet worden geëvalueerd. Nieuwe taken die lokaal worden neergelegd, zullen altijd op een gegeven moment worden geëvalueerd. In de jaarlijkse voortgangsrapportage stedelijke wateropgave van de VNG wordt ook een beeld gegeven van de risico's van wateroverlast, van de maatregelen om deze aan te pakken en van de bijbehorende kosten. De nieuwe wetgeving zal daarin een plekje krijgen. Ik acht het daarom niet nodig om in deze wet specifiek een evaluatieverplichting op te nemen.

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Ik ben het met u eens dat de VNG dit zal doen. Uw collega heeft over de heffingen gezegd: wij monitoren dat punt, wij kijken of het goed gaat en grijpen eventueel in op het moment dat het misgaat. Ook voor deze zaak geldt dat die vroeg of laat in de Kamer terugkomt op het moment dat er grote schommelingen zijn of gemeenten echt helemaal niets blijken te doen. Je kunt er vergif op innemen dat dit gebeurt. Kunt u niet een soortgelijke toezegging doen als uw collega heeft gedaan? Er blijft van vrij veel zaken onzeker hoe die zullen worden opgepakt, zodat het mogelijk is dat er sprake zal zijn van een uitwerking die niet is voorzien. Kunt u niet toezeggen dat u bij de Kamer terugkomt als er gevallen zijn waarvan u het nodig acht dat de Kamer erover wordt geïnformeerd?

Staatssecretaris Schultz van Haegen-Maas Geeste­ranus:

Al er één thema populair is bij politici dan is dat wel het thema van de lokale lasten. Ik maak mij er dus geen zorgen over dat het als het ergens uit de hand loopt niet per direct in de Kamer komt en dat wij of onze opvolgers er als bestuurders al op de een of andere manier eerder van hebben gehoord. Wij moeten de ogen er niet voor sluiten dat er lastenstijgingen zullen komen. Wij hebben ook om extra opgaven gevraagd. De afgelopen jaren zijn er gemeenten geweest waarin de kelders volstonden, het rioolwater de straten inliep en de mensen hun parket en vloerkleed keer op keer konden vernieuwen. Naar aanleiding daarvan is gezegd dat het een vreemde zaak was dat er niets vastlag over de watertaken. Daar horen nu eenmaal kosten bij. Wij zullen uitgaande van onze algemene verantwoordelijkheid om toe te zien op de lokale lasten, erop toezien dat het zo efficiënt en doelmatig mogelijk gebeurt. Er zal wel eens een uitschieter bij zitten, omdat er soms een zeer speciale lokale problematiek is. U mag ervan uitgaan dat de gemeenten van alle kanten de druk zullen voelen om de kosten niet onnodig te verruimen. Wij moeten er sterk op letten dat niet allerlei achterstallig onderhoud van riolen wordt opgevoerd als gevolg van de nieuwe heffing. Als lokaal politicus heb ik gezien dat het nooit leuk was om geld te stoppen onder de grond. Het was altijd veel leuker om geld te beloven voor dingen boven de grond, terwijl het natuurlijk essentieel is om investeringen in de riolering te doen. De verruiming van de heffing is bedoeld voor dingen die niet geregeld waren en niet voor dingen die allang geregeld hadden moeten zijn.

Ik ga nu over op een aantal specifieke zaken, te weten de voorkeursvolgorde, de paalrot en het Vlaamse model. De CDA-fractie heeft gevraagd of ik kan aangeven of de voorkeursvolgorde gemeenten niet dwingt tot bepaalde maatregelen ten aanzien van het rioolstelsel. Dat is inderdaad het geval. De voorkeursvolgorde is formeel niet van toepassing op de keuze die de gemeente maakt voor de wijze van rioleren. Die keuze wordt niet gemaakt in het kader van het uitoefenen van de bevoegdheid waarnaar de voorkeursvolgorde verwijst, maar in het kader van de invulling van de zorgplicht. Die zorgplicht wordt in het gemeentelijk rioleringsplan ingevuld. Bij de voorbereiding is ook het waterschap betrokken. Het waterschap kan de gemeente niet dwingen om een bepaalde wijze van rioleren te organiseren. Dat geldt nu al. Ook de opname van de voorkeursvolgorde verandert daar niets aan. Ik hoop hiermee voldoende antwoord op die vraag te hebben gegeven.

De heer Van Heugten heeft ook gevraagd naar de voorkeursvolgorde met betrekking tot de bedrijven én of men, indien men in plaats van aan te sluiten op de RWZI zelf doelmatig kan zuiveren, door de voorkeursvolgorde in een andere situatie terechtkomt. Hij heeft op dit punt ook een amendement ingediend. Ook hiervoor geldt dat met die voorkeursvolgorde niet wordt beoogd verandering aan te brengen in de bestaande wijze van omgaan met afvalwater. Het meeste biologisch afbreekbare water wordt al in de rioolwaterzuiveringsinstallatie behandeld. Die zijn er ook op ingesteld. Daarom hebben wij ook de voorkeur om dat te continueren, maar het is geen dogma. Als een bedrijf het zelf adequaat kan, is er voor mij geen reden om daar verandering in aan te brengen. Dat leidt tot desinvestering en niet tot doelmatig en kostenefficiënt werken zoals wij met dit wetsvoorstel beogen.

De heer Van Heugten (CDA):

Voorzitter. Het gaat om een bevoegdheid die de vergunningverlener heeft bij aanvragen voor nieuwe vergunning in het kader van de Wet Milieubeheer. U weet dat deze vergunningen altijd periodiek moeten worden vernieuwd. Maar als ik u goed begrijp, hoeft als voor een bestaande situatie een nieuwe, een geactualiseerde vergunning moet worden aangevraagd, wat u betreft die bestaande situatie niet onder die voorkeursvolgorde te vallen?

Staatssecretaris Schultz van Haegen-Maas Geeste­ranus:

U probeert dat onder andere op te lossen door met uw amendement de begrippen doelmatigheid en kostenefficiency toe te voegen, maar die spelen altijd al een rol bij toepassing van de zorgplicht en die kunnen dan ook altijd leiden tot afwijking van die voorkeursvolgorde, of het nu om bestaande vergunningen gaat of om nieuwe. Voor mij is het ook niet noodzakelijk om dit expliciet te vermelden, maar het kan ook geen kwaad als dat de partijen die het betreft meer duidelijkheid zou bieden. In de toelichting op het amendement wordt gesproken over doelmatigheid en kostenefficiency voor het bedrijf, maar het moet natuurlijk ook wel doelmatig en kostenefficiënt zijn vanuit milieutechnisch oogpunt. Een eigen zuivering moet natuurlijk geen slechter resultaat hebben voor het milieu dan zuivering in de RWZI, maar ik neem aan dat u dat ook niet beoogt.

De heer Van Heugten (CDA):

Ik denk dat hier inderdaad wel de angel van het amendement ligt, want bij dit soort afvalwater is er wel sprake van enige concurrentie. Het is biologisch afbreekbaar, is goed voor de rioolwaterzuiveringsinstallaties, maar bedrijven kunnen om hun moverende redenen, bijvoorbeeld op basis van kosteneffectiviteit of doelmatigheid, het toch zelf willen doen en dan mogen ze door de vergunningverlener niet worden gestraft voor het feit dat zij een alternatieve manier hebben gevonden. Voor mij is de toelichting op het amendement wel van wezenlijk belang, want voor de aanvrager van de vergunning, het desbetreffende bedrijf, gaat het om doelmatigheid en kosteneffectiviteit.

Staatssecretaris Schultz van Haegen-Maas Geeste­ranus:

Nogmaals, het bedrijf zal niet gestraft worden voor een efficiëntere route, maar voor het milieu moet die natuurlijk ook wel het beste resultaat hebben. Niet alleen de kosten voor het bedrijf mogen hier een rol spelen, maar ook de milieukant.

De heer Van Heugten (CDA):

Het gaat hier om het perspectief van de inrichting, het bedrijf of de hele waterketen. U benadrukt maar weer eens dat ook de effectiviteit van de waterketen een rol speelt, maar dat zit er sowieso al in. Wij willen expliciet met dit amendement aangeven dat het bedrijf niet gestraft mag worden voor het feit dat het een alternatieve route heeft. Het moet er niet toe gedwongen kunnen worden, er zal een afweging moeten plaatsvinden. Daarom hechten wij toch aan de gebruikte omschrijving.

Staatssecretaris Schultz van Haegen-Maas Geeste­ranus:

Nogmaals, het maakt ons niet uit of de begrippen doelmatigheid en kostenefficiënt wel of niet worden toegevoegd. Als het gaat om de toelichting op het amendement, heb ik erop gewezen dat voor ons ook de milieukant daarbij een rol speelt. Wat mij betreft, zal het niet leiden tot een afstraffing van een bedrijf dat een milieuvriendelijk alternatief heeft gevonden. Ik denk dat ik hierover heel duidelijk ben geweest en dat ik het aan de Kamer overlaat om er een oordeel over te vellen.

Voorzitter. Paalrot is een gevoelig onderwerp. Onder anderen mevrouw Vermeij vroeg wat de relatie van paalrot is tot dit wetsvoorstel. De reeds ontstane paalrot is niet een strikt waterhuishoudkundig probleem maar een bouwkundig probleem. Daarom is het ook niet expliciet in dit wetsvoorstel opgenomen. In september heeft de Kamer met de minister van VROM in een algemeen overleg over dit onderwerp van gedachten gewisseld. Er is toen besproken dat dit in principe een verantwoordelijkheid is van de eigenaar, maar er zijn ook mensen die in het verleden al zijn opgezadeld met dit probleem waar zij achteraf niet zo veel meer aan kunnen doen. Daarom is er gesproken over de mogelijkheid om een beroep te doen op de subsidieregelingen van de gemeenten via het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) van het ministerie van VROM, naast de subsidiëring aan gemeenten die excessieve problemen hebben zoals Gouda waar een groot deel van de woningen wordt bedreigd door paalrot. Er wordt onderzoek gedaan naar zes gemeenten die in het bijzonder worden getroffen door paalrot. Op basis daarvan wordt bezien of er nog specifieke mogelijkheden zijn.

Het bestaande probleem van paalrot wordt niet met dit wetsvoorstel opgelost. In de toekomst kan de problematiek grotendeels worden voorkomen, maar niet helemaal want paalrot wordt niet alleen door een lage waterstand veroorzaakt, maar ook door schimmel of bouwkundige maatregelen. Met dit wetsvoorstel wordt het bestaande probleem dus niet opgelost, maar het levert wel een bijdrage aan het voorkomen van nieuwe gevallen van paalrot. Het geeft de eigenaren in de toekomst meer houvast bij wie zij zich kunnen melden.

Uit de rioolheffing kunnen ook maatregelen worden bekostigd waardoor afvloeiend hemelwater of overtollig grondwater elders nuttig kan worden toegepast bijvoorbeeld om lage grondwaterstanden te compenseren. Hiermee krijgen de gemeenten een instrument in handen om dit in de toekomst beter te doen.

De heer Jansen (SP):

Ik kom nu terug op het voorbeeld dat ik had aangehouden tot dit deel van de discussie. Ik ben het ermee eens dat oude gevallen niet onder deze wet vallen en dat de perceeleigenaar in principe aansprakelijk is. Ik verwijs echter naar de situatie waarin een gemeente weet dat er een probleem met paalrot is ontstaan in een bepaald gebied. Zij kan in het gemeentelijk rioleringsplan preventieve maatregelen treffen, maar zij doet dit niet. Zij houdt zich dus niet aan de inspanningsverplichting op grond van de wet. Heeft dit gevolgen voor de aansprakelijkheid van de gemeenten?

Staatssecretaris Schultz van Haegen-Maas Geeste­ranus:

De gemeente moet zo veel mogelijk inspanningen leveren om deze problematiek op te lossen voor zo ver dat kostentechnisch redelijk is. Dat is de essentie van de zorgplicht. Als de gemeente aantoonbaar in gebreke blijft, kan de eigenaar proberen via de rechter zijn gelijk te krijgen. Er zijn natuurlijk ook nog andere wegen, hij kan ook eerst de raadsleden benaderen, enz. Je kunt niet bij voorbaat de gemeenten verantwoordelijk stellen voor de grondwaterstand, want dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid met andere partijen. Zij zullen in hun rioleringsplan moeten aangeven hoe zij hun zorgplicht zullen waarmaken. Als zij niets doen, is er volgens mij reden om de gemeente daarop aan te spreken.

De heer Jansen (SP):

Zou het niet verstandig zijn om de rechter hierbij te helpen door in de wet iets meer te verduidelijken hoe de inspanningsverplichting voor paalrot moet worden vertaald in acties in het gemeentelijk rioleringsplan?

Staatssecretaris Schultz van Haegen-Maas Geeste­ranus:

Nogmaals, grondwater is niet de enige oorzaak van paalrot. Er zal daarom eerst een strijd ontstaan over de vraag hoe de problematiek is veroorzaakt. Als er aanwijsbaar sprake is van een lage grondwaterstand, heeft de gemeente een zorgplicht. Uit het rioleringsplan moet dan blijken welke maatregelen de gemeente heeft genomen. Als zij dat niet heeft gedaan, is zij daarop aanspreekbaar. Volgens mij zijn er genoeg handvatten om hierin te voorzien.

Als laatste kom ik op het Vlaamse model van de ChristenUnie. Er is gevraagd of er niet meer mogelijkheden zijn om verantwoord met regenwater om te gaan. In de Nederlandse situatie gaat het er uiteraard vooral om dat het regenwater niet onnodig in het vuilwaterriool belandt; het is zonde om dat bijna schone water te vermengen met vuil water en de zuiveringsinstallatie daarmee te belasten. Het hoeft niet per se via een gescheiden rioolstelsel te gaan. Het gaat in het Belgische model vooral om de stimulering van hergebruik binnen individuele woningen. Opvang van regenwater hoeft niet per se op die manier, maar kan ook op andere manieren. Je ziet dat in veel wijken wordt gekozen voor wadi's: voorzieningen op wijkniveau waarbij het regenwater binnen het watersysteem blijft, maar wel apart wordt gehouden. Voor mijn collega van VROM sprekend: ik weet dat er bij nieuwbouwprojecten allerlei vormen worden gestimuleerd. Dat kan de afkoppeling zijn, maar andere manieren zoals de wadi's zijn mogelijk. Ik heb in mijn gesprekken met RIONED wel gehoord dat het te veel verplichtstellen van afkoppeling leidt tot een enorme kostenverhoging, in tegenstelling tot andere oplossingen en kostenefficiënte manieren. Een verdere verplichting of een specifieke stimulering van alleen dit onderdeel lijkt mij niet gewenst. We moeten aangeven welke verschillende mogelijkheden er zijn en de splitsing van die twee waterstromen in brede zin stimuleren.

De heer Van Heugten (CDA):

Voorzitter. Ik dank beide bewindspersonen voor hun antwoorden. Ik ben blij dat de minister heeft uitgesproken dat, als dit wetsvoorstel leidt tot een onevenredige belasting en overige onevenredigheid, waarbij burgers en bedrijven niet meer via de heffing kunnen worden aangesproken en het onevenredigheidsbeginsel zou worden overstegen, de gemeenten mogelijk via het compensatiefonds ondersteuning wordt geboden. Dat is een goede achtervang, waar wij blij mee zijn.

Er is veel gesproken over monitoring en evaluatie. Ik denk dat dit goed is geregeld. Ik heb moeite om het amendement van de SP-fractie hierover te steunen. De kanbepaling erin klinkt sympathiek en zou een stok achter de deur inhouden, maar ook hier geldt: in der Beschränkung zeigt sich der Meister; hoe minder we in deze wetgeving inbouwen, hoe beter. Laten we ook uitgaan van vertrouwen in plaats van wantrouwen. Mijn ervaring is namelijk dat een benchmark vooral werkt als deze vrijwillig is; dan doet men er immers aan mee om er iets van te leren. Als hij wordt ervaren als opgelegd pandoer, worden allerlei boekhoudingen aangemeten om maar aan die benchmark mee te kunnen doen. Ik ben daar op zich dus geen groot voorstander van. Gelet op het feit dat er al voldoende evaluatie en monitoring in zit en met het nodige vertrouwen in de lokale democratie die haar werk zal doen, denk ik dat dit een overbodige bepaling zal blijken.

Veel is ook gesproken over de zorgplichtafbakening van gemeenten met betrekking tot de grondwaterstand. Ik denk dat de bestemmingsplannen, die voortaan een watertoets kennen, zeer preventief werken en voorkomen dat in bebouwde gebieden waterproblemen zullen rijzen. Ook dat is naar mijn opvatting dus een voldoende afgehecht geheel van wetgeving.

Tot slot: met hemelwater het toilet doorspoelen, klinkt ons sympathiek in de oren. Mocht het komen tot een verdere uitwerking van het model "Vlaamse pot", dan zullen wij dit van harte ondersteunen.

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden en hun toezeggingen. Ik ben het eens met de vorige spreker over de toezegging van de minister van Binnenlandse Zaken omtrent onevenredigheid en eventuele compensaties; dat vinden ook wij een goed idee.

Ik heb een nog wat lastige vraag in mijn eerste termijn gesteld, waarop ik nog geen echt antwoord heb gekregen: hoe zit het met gemeenten die de geest krijgen, veel activiteiten gaan ontwikkelen en worden "bestraft" voor een hogere heffing die moet worden betaald. Ik ben het met u eens dat wij in de toekomst meer van dit soort discussies zullen voeren die wellicht in het niet zullen vallen in verhouding tot vervanging van het riool of andere heffingen. Desalniettemin blijft het een feit dat activiteiten op basis van deze wetgeving kunnen leiden tot hogere kosten voor de burger.

Ik dank de staatssecretaris voor haar toelichting op Het Loket. Zij is daarover in overleg. Wanneer denkt zij dat iedere burger in dit land bij een Loket terecht kan? Is dat een kwestie van een jaar of van jaren?

Voorts kom ik te spreken over het amendement van de SP-fractie over de benchmark. Mijn fractie vindt dit als stok achter de deur, met name vanwege de kan-bepaling, een goed idee. Op een gegeven moment zullen wij toch moeten kijken of het allemaal werkt. Vooral omdat het geen verplichting, maar een steuntje in de rug is, denken wij dat het een goed idee is.

De heer Van Heugten (CDA):

U suggereert dat een overactiviteit van gemeenten verkeerd zou zijn. Bent u niet met mij van mening dat het wetsvoorstel juist was bedoeld om gemeenten op het gebied van waterbeheer in actie te brengen? Het is niet de bedoeling om gemeenten met het oog op lastendruk af te remmen en te zeggen dat zij maar niet tot actie moeten overgaan. Het wetsvoorstel moet de gemeenten in actie brengen en de lokale democratie zal zijn werk dan wel doen met betrekking tot de lastendruk.

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Ik denk dat uw vertrouwen en het mijne verschillen als het gaat om de vraag hoe dat uiteindelijk uitpakt. Ik ben het met u eens dat wij willen dat gemeenten aan de slag gaan. De verantwoordelijkheden worden daartoe nu goed geregeld. Daar tegenover staat de brede rioolheffing. Als het achterstanden betreft, dan geldt het adagium "eigen schuld, dikke bult". Als het daarentegen goede plannen betreft die de taak maximaal oprekken, zal de heffing voor burgers hoogstwaarschijnlijk omhoog gaan. Dat vind ik een lastige discrepantie in dit verhaal.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik kan kort zijn, want ik heb in eerste termijn al gezegd dat wij de hoofdlijn van dit wetsvoorstel kunnen steunen. De minister van BZK begon wat provocerend door te zeggen "als ik de Kamer goed begrijp, mag het niets kosten". Dat werkte voortreffelijk, want er volgde een Kamerbrede betuiging dat het best wel wat mag kosten. Dat is toch maar meegenomen. Het mag echter niet te veel kosten en er moet kostenefficiënt worden opgetreden. Het is goed dat daarop in de schriftelijke ronde en vandaag uitgebreid is ingegaan. Ik heb er begrip voor dat de minister liever niet vooruit wil lopen op het criterium "onevenredige belasting" waarbij eventueel compensatie aan de orde is. Hij heeft wél gezegd dat hij bereid is om ernaar te kijken op het moment dat er duidelijke signalen bovenkomen. Dat lijkt mij inderdaad een goede benadering. Wij hebben er alle vertrouwen in dat dit wetsvoorstel zal helpen om de gemeentelijke watertaken op een goede en voortvarende manier tot uitvoering te brengen en gefinancierd te krijgen.

De heer Jansen (SP):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording. Op het punt van de "power rod" en de zorgplicht voor perceeleigenaren ben ik ervan overtuigd dat de aangevoerde argumenten hout snijden. In probleemgevallen waarin gemeenten hun inspannings­verplichting met een korreltje zout nemen, krijgen zij voor de rechter een groter probleem dan zij nu hebben. Met betrekking tot de zorgplicht voor perceeleigenaren is het waar dat er in allerlei andere wetten ook nog het nodige is geregeld. Daarom denk ik dat het een goed idee is om een totaalplaatje te maken voor perceeleigenaren nadat deze wet van kracht is geworden. Op deze wijze weten zij waar zij zich aan moeten houden en wat de mogelijkheden van de wet zijn.

Ik ga kort in op de twee amendementen. Het amendement van de heer Van Heugten c.s. klinkt sympathiek, dus daar zullen wij positief naar kijken. Ik heb toch een bedenking tegen het door de heer Van Heugten ingediende amendement. Ik geloof dat de heer Cramer hierover ook al iets heeft gezegd. In de toelichting op het amendement staat dat het gaat om bedrijven die op een voor hen doelmatige en kostenefficiënte manier hun biologisch afbreekbaar afvalwater zelf willen zuiveren. Ik kan mij voorstellen dat er daardoor bij derden juist extra kosten ontstaan. Ik wil in ieder geval zeker weten dat dit is uitgesloten, en dat er dus maatschappelijk gezien sprake is van verbetering. Als dat zo is, zal de SP-fractie dit amendement graag steunen. Mijn fractie wil echter voorkomen dat er krenten uit de pap worden gehaald voor degene die de kosten gaat veroorzaken.

De minister heeft met betrekking tot het door mij ingediende amendement op stuk nr. 9 gezegd, dat hij het oordeel daarover aan de Kamer overlaat. Hij heeft toch wel de bedenking dat het misschien een paar centen gaat kosten, en dat de gemeenten bij hem komen aankloppen. Als dit als een stok achter de deur wordt gebruikt, lijkt mij dit eerlijk gezegd uitgesloten. Dit betekent namelijk dat de efficiencyslag niet of onvoldoende is gemaakt. De benchmark zou in zo'n situatie juist voor een inhaalslag kunnen gaan zorgen en een enorme kostenbesparing opleveren. Dit leidt bij de gemeenten alleen maar tot lagere lasten. Ik kan mij niet voorstellen dat dit een probleem is.

De heer Van Beek (VVD):

Ik begrijp niet wat het door de heer Jansen ingediende amendement wil regelen. Ik heb het gevoel dat hij twee verschillende dingen in één amendement regelt. Ik ga heel ver mee in hetgeen de heer Jansen onder onderdeel 2 van het amendement regelt: het toevoegen van een nieuw lid aan artikel 4.22. Maar wat regelt onderdeel 1 van dit amendement? Dit onderdeel heeft volgens mij helemaal niets met de prestatievergelijking te maken.

De heer Jansen (SP):

Over dit punt heb ik mij laten adviseren, en naar ik heb begrepen is dit puur techniek. De intentie staat verwoord in de toelichting op het amendement. In onderdeel 1 staat de techniek die nodig is om dat wat in onderdeel 2 staat te kunnen regelen.

De heer Van Beek (VVD):

Ik begrijp het antwoord nog niet. Misschien is het verstandig als het kabinet hierop reageert, zodat er, als dit amendement wordt aangenomen, geen juridische problemen ontstaan. Ik wil graag weten wat de wijziging onder onderdeel 1 van het amendement inhoudt en of die wijziging door de minister wordt gesteund.

De heer Jansen (SP):

Ik kan verklappen dat ik in dit geval het advies van de wetgevingsjurist van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat heb gevolgd. Ik denk dat het dus wel goed zit.

De heer Van Beek (VVD):

Wij moeten extra kritisch zijn!

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun uitvoerige beantwoording. Ik weet dat de minister vertrouwen heeft in de lokale overheid en in de lokale democratie. Aan de ene kant stelt hij dat. Aan de andere kant erkent hij dat er gemeenten zijn die de afgelopen jaren buitensporig hoge heffingen hebben gehanteerd, die niet kwalitatief te beredeneren zijn. Deze twee stellingnames kan ik niet helemaal met elkaar rijmen. Ik heb gevraagd om een plafond aan te brengen in de verhoging van de heffingen die eraan zit te komen. Ik vraag mij af waarom het kabinet niet bereid is om in de Richtlijn kostendragers een plafond aan te brengen in het percentage waarmee de rioolheffing mag stijgen. Wel ben ik blij met de belofte van het periodiek inzoomen op de rioolheffing. Wij zullen de minister daar zeker aan houden.

Dan kom ik nu op de belofte met betrekking tot de compensatie. Ik houd ervan, alles helder en duidelijk te stellen. Als blijkt dat gemeenten buitensporig hoge rioolheffingen hanteren en dan vervolgens worden gecompenseerd via het gemeentefonds, blijft evengoed de vraag over wat er met de hoge rioolheffingen gebeurt. Gaan deze dan omlaag voor de burgers of blijven deze even hoog, terwijl de gemeenten het geld opstrijken?

De heer Van Heugten (CDA):

Bent u impliciet ervoor om de bevoegdheid van de gemeenteraad in te perken? Als een gemeenteraad een ambitieus rioleringsplan vaststelt, dat met veel kosten gepaard gaat, heeft de raad toch de verantwoordelijkheid om dat aan de eigen burgers en bedrijven uit te leggen? Dat is toch de werking van de lokale democratie? U wilt daar kennelijk een streep door halen, door te zeggen: tot hier en niet verder.

De heer Brinkman (PVV):

In wezen gebeurt dit al door de richtlijn vast te stellen. De gemeenteraad heeft veel instrumenten in handen, en de richtlijn betekent al een kleine versmalling daarvan. Aan de andere kant ben ik ook van mening dat gemeenten – daar is de minister het mee eens – niet beloond moeten worden als zij jarenlang wanbeleid hebben gevoerd. Dat vind ik ook.

De heer Van Heugten (CDA):

Het wetsvoorstel voorziet toch al dat niet meer dan de kosten doorberekend mogen worden? De kostendekkendheid is dus uitgangspunt. Wilt u daar beneden nog een streep trekken, zodat men ook in zijn bevoegdheden niet verder mag gaan?

De heer Brinkman (PVV):

Ik heb de stukken gelezen en dat wordt inderdaad een aantal keren gesteld. Daarnaast wordt er gesteld dat er niet te veel doorberekend mag worden wat de onderhoud betreft. Ik heb daar geen vertrouwen in.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Ik zou de bewindslieden willen danken voor hun uitvoerige en complete beantwoording. Dat was zeer verhelderend. De heren Brinkman en Van Heugten spraken over het vertrouwen in de lokale democratie. Minister Remkes deed dat ook. Dat vertrouwen wordt nogal hoog ingeschaald, zij het bij de heer Brinkman wat minder. Mijn ervaring en de ervaring van elke collega die een periode in de gemeentelijke politiek actief was, is dat men vanuit de raad in de besluitvorming buitengewoon zuinig is als het op betalen aankomt. Dan hadden de colleges juist vaak het nakijken. In die zin ondersteun ik de opmerking van de minister dat men dan dus een slecht beleid uiteindelijk moest accepteren als college, omdat de raad niet bereid was om de kosten te verhogen. Ik ben het dan ook niet eens met de oproep om nu een limiet te stellen in de wetgeving. Ik denk namelijk dat een heleboel gemeenten een ongelofelijke inhaalrace zullen moeten maken om de kosten op een adequaat niveau te krijgen. Dan is het goed om kostlijsten te hebben waarvan je als burger, maar ook als raadslid weet wat daar allemaal in zit.

Ik ben dus eigenlijk tevreden met de beantwoording. Wat de onevenwichtigheid betreft en het compenseren, daar waar gemeentes jarenlang te weinig hebben gedaan...

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Voorzitter. Ik ben het met de heer Cramer eens. Ik kan niet genoeg toejuichen hoe kritisch gemeenteraden zijn op de stijging van lokale lasten en uitgaven die het college van B en W voorstelt. Maar wil de heer Cramer echt volhouden dat de lasten de afgelopen jaren niet zijn gestegen? Daar hebben gemeenteraden toch ook keer op keer mee ingestemd?

De heer Cramer (ChristenUnie):

Ik begrijp uw vraag niet.

De voorzitter:

Het was ook meer een opmerking, denk ik.

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Uw vertrouwen in het kritische vermogen van gemeenteraden is erg groot.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Nee, nee, nee. Zij zijn buitengewoon kritisch als het omhoog zou gaan, terwijl ik de indruk heb dat zij wat minder kritisch kijken als het eigenlijk omhoog zou moeten. Zij ontkennen dus nog wel eens de werkelijkheid en daarmee sloot ik aan op wat de minister nadrukkelijk zei. Nee, waren zij daarin maar wat volgzamer.

Het amendement van de SP vind ik sympathiek klinken, maar ik zou ook na de beantwoording van de minister willen zeggen: volgens mij zouden wij ook kunnen wachten tot de invoering van de Waterwet, want dan zijn de eerste ervaringen bekend met de uitvoering. Dan kunnen wij misschien alsnog nagaan of dat amendement nodig is en of dus de benchmark verplichtend zou moeten zijn.

Voorzitter. Wij hebben gesproken over de afstemming van de partners. Het is voor de ChristenUnie nog steeds de grootste zorg, dit goed van de grond te krijgen en die partners allemaal in één hok te hebben. Dat gaat nog lang niet overal even makkelijk. Maar goed, wij zullen ook moeten zien hoe deze wet gaat werken. Wij geven dat ons vertrouwen.

Wat de Vlaamse pot betreft, heeft de staatssecretaris wel een beetje gelijk als zij vraagt wat eigenlijk een milieumaatregel is. Wij zullen ook kijken op welk moment wij dat aan de orde kunnen stellen. Ik had het alleen naar aanleiding van deze wetgeving gedaan, omdat de grondeigenaar de verantwoordelijkheid heeft voor het verwerken van het grondwater en omdat dit een maatregel kan zijn. Dan zou je dat kunnen stimuleren. Verder kan de ChristenUnie instemmen hiermee.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun heldere beantwoording. De VVD-fractie heeft zorgen over de kostenstijging bij de rioolstelsels. Met deze nieuwe wetgeving wordt die kostenstijging zeker niet automatisch beperkt en zal zij ook in hoge mate worden doorgerekend aan burgers en bedrijven. Het is goed dat er vanuit de Kamer nog eens heel kritisch op dat punt wordt gelet en dat de minister heeft gezegd dit te willen monitoren en erover te willen rapporteren aan de Kamer. Wanneer wij zien dat het echt niet goed gaat, moet er worden ingegrepen in die situaties waarin de kosten bij individuele gemeenten zich buiten proporties ontwikkelen.

De gemeenteraden moeten ook de mogelijkheid hebben om die afweging te kunnen maken. Het is daarbij vooral van belang om zo veel mogelijk informatie te hebben, niet alleen over de situatie in hun eigen gemeente maar ook over hun relatieve positie ten opzichte van andere gemeenten. Daarvoor is de monitoring belangrijk. In dat kader zal ik het amendement van de heer Jansen aan mijn fractie voorleggen omdat het daarin om een kan-bepaling gaat, die kan maar niet hoeft te worden toegepast wanneer daartoe aanleiding is.

Over de verantwoordelijkheden hebben de bewindslieden helder gesproken, net als over het CDA-amende­ment. Het gaat inderdaad ook om de kostenefficiency van de bedrijven in kwestie, al gaat het natuurlijk niet alleen om kosten. De staatssecretaris heeft daarop adequaat gereageerd. Ik herhaal de vraag of er voldoende informatie beschikbaar bij invoering van het nieuwe systeem over de nulmeting zodat er later geen discussie kan ontstaan over de vraag waarmee wij de cijfers vergelijken. Het wordt nu allemaal beter geregeld, maar houden zich wel veel overheden met water bezig. Blijft dat ook op lange termijn houdbaar?

Ik begrijp dat dit, tenzij er de komende dagen iets verandert, voor beide bewindslieden voor de laatste keer is dat zij de kans hebben om ons vanuit vak K toe te spreken. Ik heb niet veel debatten mogen voeren met de staatssecretaris en ik vind het daarom jammer dat het debat van vanmiddag kort heeft geduurd. Ik heb in de afgelopen negen jaar wel heel veel debatten mogen voeren met de minister. Ik dank hem daarvoor omdat hij altijd uitdagend was, soms provocerend, zich altijd kwetsbaar opstelde en uitstraalde dat hij houdt van het debat met de Kamer. Het was van mijn kant een voorrecht om met deze minister zo vaak in debat te mogen gaan. Wij zullen elkaar op een andere manier nog vaak treffen.

Minister Remkes:

Voorzitter. Mevrouw Vermeij heeft de vraag opgeworpen hoe het zit met gemeenten die te veel willen. Ik stel mij de praktijk voor, waarin een kritische sociaaldemocratische fractie – of een per definitie kritische liberale fractie – in de gemeenteraad zal zeggen dat het college van burgemeester en wethouders een voorstel aan de raad doet waarbij in de balans tussen lasten en voorzieningen de weegschaal doorslaat naar de kant van de lastenverzwaringen en daarom een stap terug moet doen.

Vertrouwen in de gemeentelijke autonomie enerzijds, en toch signaleren dat er op een aantal plaatsen zaken fout gaan anderzijds, zijn twee zaken die wel degelijk met elkaar te rijmen zijn. Mijn basishouding is er namelijk altijd een van vertrouwen geven, maar ik heb daarbij geen illusies; zo hier en daar gaat er zeker wel eens wat fout. Dit laatste is echter voor mij nooit het startpunt. De heer Brinkman en ik delen echter de signalering dat de verschillen tussen plaatsen soms ongemotiveerd groot zijn. In de afgelopen jaren is dit al een aantal malen aan de orde geweest.

De Richtlijn Kostendragers gaat in de kern om de vraag welke kostensoorten wel en welke niet kunnen worden doorberekend. Door deze aard van de richtlijn hoort er geen maximum in thuis. Als er toch een maximum in de richtlijn wordt opgenomen, kan dat nooit te laag worden vastgesteld, want er is ook een zekere flexibiliteit nodig. Ik voorspel de heer Brinkman dat, als er een maximumniveau wordt opgenomen, gemeentebesturen de neiging hebben om naar dit maximumniveau toe te kruipen. Ik waarschuw hem voor dit effect; dat zal ook hij waarschijnlijk niet beogen.

De heer Brinkman (PVV):

Ik heb van andere Kamerleden met ervaring in de gemeentepolitiek gehoord dat zij ook menen dat de gemeenteraad de neiging zal hebben om de lasten te laag te stellen. Daarmee is de minister het kennelijk niet eens?

Minister Remkes:

Daarmee ben ik het niet in alle opzichten eens, omdat ik in de praktijk effecten waarneem.

De heer Van Beek heeft gevraagd naar de nulmeting. De gegevens op macroniveau zijn bekend. Water is overigens een beleidsterrein waar wellicht nog eens kritisch naar gekeken kan worden; dat vind ik wel een aardige gedachte. Misschien wil de staatssecretaris hierover ook nog iets zeggen, want het raakt aan het actuele thema van de bestuurlijke drukte. Ik heb hierover ook in het regeerakkoord een passage gelezen. Hoeveel overheden houden zich eigenlijk met water bezig? Dit is wellicht een beleidsterrein dat zich ervoor leent om dit wat systematischer op een rijtje te zetten. Daarbij moet overigens wel onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende aspecten van water. Het maakt immers enig verschil of je spreekt over bijvoorbeeld grondwater of over oppervlaktewater.

Mijns inziens moet het amendement van de heer Jansen op de volgende manier worden gelezen. Het eerste deel van de wijziging van artikel 4.22 staat op dit ogenblik al in een wet. Onder punt 2 van het amendement wordt aan artikel 4.22 een lid toegevoegd. Voorgesteld wordt dus, om dit tweede deel aan de wet toe te voegen.

De heer Van Beek heeft vriendelijke woorden in mijn richting gesproken. Ik heb het debat in de Kamer en met de heer Van Beek, maar ook met eigenlijk alle andere leden, bijvoorbeeld met de huidige voorzitter mevrouw De Pater-van der Meer, altijd buitengewoon boeiend gevonden en op prijs gesteld.

De voorzitter:

Dank u wel. Het woord is aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Schultz van Haegen-Maas Geeste­ranus:

Voorzitter. Ik kan kort zijn omdat er maar weinig vragen zijn overgebleven.

Mevrouw Vermeij vroeg wat precies de einddatum is voor de invoering van de waterloketten. Ik kan haar dat nog niet zeggen, omdat wij geen einddatum hebben afgesproken. In mijn eerste termijn heb ik gezegd dat ik in het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water de vinger aan de pols zal houden. Ik zeg de Kamer ook toe dat ik de partijen zo nodig zal stimuleren tot meer snelheid. Ik zal de VNG en de Unie van Waterschappen vragen op welke termijn zij denken dit vormgegeven te kunnen hebben, waar zij hobbels zien en op welke manier het kabinet eventueel nog iets kan betekenen. De voorziening zal overigens niet in elke gemeente ook "waterloket" gaan heten, omdat gemeenten zullen moeten bezien waar zo'n voorziening het beste bij aansluit. Het gaat mij erom dat ervoor wordt gezorgd dat als een burger of een bedrijf een klacht heeft, men niet van hot naar her gestuurd wordt. Laten wij zeggen dat de meer complexe vraagstukken rond de stedelijke waterproblematiek voor burgers en bedrijven op één plek moeten kunnen worden opgelost.

Dan iets over de uitwerking van het Vlaamse model. Ik ben niet tegen dergelijke voorzieningen, maar in Nederland kiezen wij vaak voor een collectieve voorziening op wijkniveau. Het voorbeeld van een Vlaams model geldt voor nieuwbouw en verplicht individuele eigenaren tot de opvang van regenwater. Dat betekent bassins of putten in de tuin van 3 tot 10 m3. Voor de een kan dat aantrekkelijk zijn, maar voor een ander heel wat minder aantrekkelijk. Dus moet je elke keer opnieuw bezien wat op een bepaald moment de beste maatregel is. Als de Kamer dit verder uitgewerkt wil zien, moet zij de nieuwe minister van VROM vragen dieper in te gaan op de verschillende mogelijkheden.

Dan kom ik op de bestuurlijke drukte als het gaat om water. De komende periode wordt het alleen maar drukker, gelet op de populariteit van het onderwerp. Als een onderwerp meer politieke aandacht krijgt, zijn er opeens veel eigenaren. De afgelopen jaren is er overigens al onderzoek gedaan naar dit aspect. De minister van BZK bepleitte een nadere analyse, maar ongeveer twee jaar geleden is het IBO-waterbeheer afgerond. Dat richtte zich op de efficiency van het waterbeheer en de rollen van de verschillende partijen. Daar zijn verbeteringen uit voortgekomen. Ik noem wat dat betreft de nieuwe Waterschapswet die onlangs is bekrachtigd door deze Kamer en die nu bij de Eerste Kamer ligt. Voor al deze beleidsvelden geldt dat je er altijd kritisch naar moet blijven kijken. Als zich nieuwe taken voordoen of als er problemen zijn, moet je blijven zoeken naar de beste plek en de beste manier om een en ander te regelen, als het maar niet te veel een institutendiscussie wordt. Het moet vooral vanuit de inhoud gebeuren.

Ook voor mij is het waarschijnlijk de laatste keer dat ik hier sta, of de Kamer moet mij volgende week dinsdag nog laten verschijnen voor het beantwoorden van enige vragen. Dan kan ik verder overigens niet zoveel zeggen. Ook ik heb altijd met veel plezier gediscussieerd met de Kamer, zowel in AO's als plenair. Ik zal met weemoed terugkijken, maar ik constateer met vreugde dat er al weer een nieuwe lichting klaar staat, met heel veel pit om het debat te voeren. Ik wens ook de Kamer de komende periode veel succes.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Het ligt niet voor de hand dat u volgende week nog naar de Kamer wordt geroepen voor het vragenuur, want wij hebben volgende week reces.

Ik dank u beiden voor de geheel verschillende invulling en inkleuring van uw portefeuilles. Het is leuk, dit debat samen af te sluiten.

Ik stel voor, aanstaande donderdag aan het eind van de vergadering over het wetsvoorstel te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven