Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van enige bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het geregistreerd partnerschap, de geslachtsnaam en het verkrijgen van gezamenlijk gezag (29353).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Zoals afgesproken, doen wij ook bij dit onderwerp alleen de eerste termijn van de kant van de Kamer vandaag.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Voorzitter. Een belangrijk deel van de wijziging van het Burgerlijke Wetboek (BW) zou, als het om dit wetsvoorstel gaat, gekarakteriseerd kunnen worden als technische aanpassingen of aanpassingen als gevolg van geconstateerde onvolkomenheden in de praktijk. Om het zo af te doen, lijkt mij echter een negatie van de praktijk zoals die zich in ons land op het gebied van familierechtelijke betrekkingen en ouderschap hebben ontwikkeld.

De eerste voorgestelde wijziging in dit wetsvoorstel komt voort uit een geconstateerde multi-interpretatie met betrekking tot de juridische positie van de vader/erkenner van een kind, terwijl die vader/erkenner van dat kind niet de juridisch geregistreerde partner is van de moeder van dat kind. Of, als ik het omdraai, er is geconstateerd dat niet volstrekt helder in het BW geregeld is, wie met betrekking tot een kind als wettelijk vertegenwoordiger aangemerkt moet worden, wanneer er niet van een geregistreerd partnerschap, noch van een huwelijk sprake is tussen de ouders. Onhelder is derhalve wie bevoegd is, rechtshandelingen te plegen. Oorzaak hiervan is het gegeven dat de vader/erkenner van een kind niet altijd de partner in formele zin van de moeder van het kind is.

Zo, ik moest het even op een rij zetten. Ziehier niet de vraag die ons voorligt vanwege deze wetswijziging, maar slechts nog maar een poging om de problematiek te definiëren die tot deze wetswijziging aanleiding geeft. Dit soort problemen is naar de mening van de CDA-fractie een uitvloeisel van onze nationale neiging om aan iedere voorkomende relatievorm een wettelijke status toe te kennen, met als gevolg een lappendeken aan wettelijke bepalingen over de vraag wie in welke mate tot wie in familierechtelijke relatie staat en welke rechtsgevolgen dat met zich meebrengt. Welk doel en wie dienen wij eigenlijk met dit scala aan mogelijkheden? Wiens belang is ermee gediend, dit scala aan mogelijkheden in ons BW te verankeren?

De familierechtelijke betrekkingen die in dit wetsvoorstel nader geregeld worden, hebben steeds betrekking op de relatie tussen een kind tot zijn of haar ouders. Wanneer de omstandigheden goed zijn, zijn er ouders die dit kind gewenst hebben. Die ouders willen zich verantwoordelijk voelen om dat gewenste kind een goede kans tot ontplooiing te bieden. Dat kind hoort vanaf zijn of haar geboorte bij mensen die hem of haar als ouders de geborgenheid en bescherming willen bieden die nodig zijn om uit te groeien tot een evenwichtige, verantwoordelijke persoon.

Gaat deze wetswijziging hierover? Naar de mening van de CDA-fractie gaat dit wetsvoorstel niet in eerste instantie over de waarborging van de belangen van het kind, maar over de vastlegging van de rechten van de ouder in samenhang met de relatie van de ouders onderling. Soms is die onderlinge relatie tussen ouders vastgelegd en soms in het geheel niet. Soms is er alleen dit kind waarmee een familierechtelijke band bestaat.

Ter illustratie van onze verwarring als gevolg van het verlenen van een wettelijke status aan alle wensen op relatievorming, wil ik een praktijkvoorbeeld van een aantal maanden geleden geven. Het sluit naadloos aan op het tweede gedeelte van deze wetswijziging, die de keuze van de geslachtsnaam betreft. Een ambtenaar van de burgerlijke stand had de volgende vraag en wist niet precies welke regelgeving moest worden toegepast en wat prioritair was. Een lesbisch paar verwachtte een tweede kind. Het eerste kind was geboren voordat het paar gehuwd was. Het kind had de geslachtsnaam van de biologische moeder gekregen. De vader was overduidelijk niet in beeld als biologische vader. Hij had het kind dus niet erkend. Na de geboorte van het eerste kind huwden de moeders. Nadat het huwelijk was gesloten, adopteerde de meemoeder het kind. Men koos voor de geslachtsnaam van de meemoeder. Tot zover is het helder. Toen het tweede kind werd verwacht, rees de vraag of dit automatisch onder de geslachtsnaam van de meemoeder zou moeten worden ingeschreven. Dat leek mij logisch. Wanneer immers eenmaal binnen een huwelijk of geregistreerd partnerschap voor een kind de geslachtsnaam is gekozen, krijgen alle volgende kinderen binnen dat huwelijk of dat geregistreerd partnerschap dezelfde geslachtsnaam. Mijn interpretatie tegenover de ambtenaar van de burgerlijke stand was dat dit tweede kind inderdaad de geslachtsnaam van de meemoeder behoorde te krijgen, net zoals het eerste kind.

Deze wetswijzigingen gaan over dit soort aanpassingen. Zoals uit dit voorbeeld blijkt is het soms niet eenvoudig om de rechtspositie en de familierechtelijke betrekkingen tussen kind en ouders te interpreteren.

Een tweede belangrijk punt in dit wetsvoorstel betreft het aanvragen van ouderlijk gezag. Nu geldt de bepaling dat bij herstel van het gezag de ouders een gezamenlijk verzoek daartoe moeten indienen. De wijziging maakt het mogelijk dat één ouder ook zelfstandig een aanvraag kan doen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om situaties waarin, na scheiding, het gezag aan één ouder is toegekend. Wij spreken dan alleen over scheidingssituaties van voor 1998. Bij scheidingen na dat jaar bleef gezamenlijk gezag standaard. Nu blijkt dat, wanneer ouders die voor 1998 zijn gescheiden en waarvan één het gezag heeft nog steeds op voet van oorlog leven, de met het gezag belaste ouder niet zal meewerken aan een gezamenlijk verzoek tot het herstel van het gezag van de niet met het gezag belaste ouder. In de praktijk komt dit nogal eens voor. Met deze wetswijziging zou de blokkade van een dergelijk verzoek weer mogelijk zijn omdat ook de ouder alleen om herstel van zijn of haar gezag kan vragen. Het lijkt ons goed dat deze blokkade inderdaad wordt opgeheven. De door de minister gewenste wetswijziging ten aanzien van zorgvuldige echtscheiding is in dit verband ook relevant, omdat daarin nadrukkelijk naar de positie van de ouders na de scheiding wordt gekeken. Ouders hebben dan de plicht om een zodanige situatie te creëren dat de relatie tussen hun kinderen en de andere ouder wordt bevorderd. Over dit laatste punt zullen wij te zijner tijd naar aanleiding van zijn wetsvoorstel graag verder met de minister discussiëren.

Ik heb geen bezwaar tegen de wijzigingen op de punten die thans aan de orde zijn. Ik heb alleen maar willen schetsen in wat voor U-bochtconstructies wij ons inmiddels gemanoeuvreerd hebben doordat wij allerlei partnerschappen wettelijk hebben willen verankeren en er vervolgens dezelfde rechtsgevolgen aan willen toekennen.

De heer Luchtenveld (VVD):

Voorzitter. Als je in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek duikt, heb je inderdaad wel enige tijd nodig om de verschillende teksten goed te kunnen interpreteren en om goed te kunnen zien wat met de verschillende artikelonderdelen is bedoeld. Dat komt ook door de vele verwijzingen en de overeenkomstige toepassingen. Niet alle situaties zijn gelijk, en elk lid of onderdeel heeft betrekking op een net weer even andere situatie. Dat maakt het vaak verwarrend.

Wij kunnen vandaag heel veel overhoop halen, maar wij kunnen ons ook beperken tot een aantal essentiële wijzigingen. De belangrijkste redengeving voor dit wetsvoorstel was de situatie van de ouders die vóór 1998 gescheiden zijn en die geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over het alsnog verkrijgen van gezamenlijk gezag via artikel 253o van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Het is goed dat dit nu wel mogelijk wordt. Het zal overigens niet pas door deze wet mogelijk worden, want er is al internationale jurisprudentie, zodat de rechtspraktijk al op deze wet vooruitloopt, maar het is goed dat dit nu gecodificeerd wordt. In de praktijk wordt een verzoek, ingediend door een van de ouders, al door de rechtbank in behandeling genomen. Er zijn dan ook al uitspraken waarin tweehoofdig gezag is toegekend nadat een van de ouders daarom verzocht had.

Nu dit al op basis van Europees recht kan worden afgedwongen, is het de vraag of het nodig is dat rechtbanken hierin zeer veel tijd gaan steken. Het is natuurlijk te verwachten dat er een grote stroom op gang zal komen van aanvragen van ouders die vóór 1998 gescheiden zijn. En als de uitkomst nu in 9 van de 10 gevallen, zo niet in 99 van de 100 gevallen bij voorbaat vaststaat, dan is het de vraag of dat met zo min mogelijk bureaucratie tot een goed einde kan worden gebracht.

Dan is er nog een groep die buiten de boot dreigt te vallen, de groep van vaders die een kind bij de geboorte hebben erkend, die met de moeder hebben samengeleefd en het kind samen met de moeder hebben verzorgd en opgevoed, en die bij de beëindiging van de affectieve relatie graag het ouderlijk gezag zouden dragen.

En een derde groep wordt gevormd door de vaders die een kind hebben erkend en die gezamenlijk het ouderlijk gezag zouden willen hebben, maar zonder dat zij al langer een relatie met de moeder hebben gehad.

Nu wij vinden dat na een huwelijk of na een geregistreerd partnerschap gezamenlijk gezag het uitgangspunt moet zijn, is het de vraag of het niet logisch is om als uitgangspunt te nemen dat ouders na beëindiging van hun relatie gezamenlijk het gezag over hun kind houden. Ik heb zelfs e-mails ontvangen waarin erop wordt aangedrongen, van rechtswege te bepalen dat beide ouders het gezag toekomt zodra de vader het kind erkend heeft. Daar kiest onze fractie niet voor, wij denken dat het wel goed is dat er nog een rechterlijke toets van de situatie is. Bij een huwelijk of een geregistreerd partnerschap kan de situatie immers nog wel anders zijn dan bij een loutere erkenning van het kind. Wel zouden wij het goed vinden om gezamenlijk gezag bij erkenning van het kind als uitgangspunt te nemen. Wij hebben gezocht naar uitzonderingen die hierop gemaakt zouden moeten worden en wij zijn tot de slotsom gekomen dat het hierbij moet gaan om de gevallen die de Hoge Raad in dit verband heeft geformuleerd, namelijk als er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat er binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in de situatie zal optreden. In zulke gevallen zou de rechter het gezag over het kind niet aan beide ouders moeten toekennen.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Voorzitter, ik kan de heer Luchtenveld niet helemaal volgen. Hij vraagt zich eerst af of er wel een rechterlijke toets nodig is, of die niet te veel bureaucratie oplevert, maar nu wil hij in de situatie waarin de ouders kennelijk geen relatie met elkaar hebben willen aangaan, wel een rechterlijke toets invoeren om beiden met het gezag te kunnen belasten. Wat moet de rechter in het tweede geval toetsen wat hij in het eerste niet hoefde te toetsen?

De heer Luchtenveld (VVD):

Het gaat erom dat in gevallen van vóór 1998 naar huidig recht gezag wordt toegekend, tenzij aantoonbaar is dat er sprake is van een Hoge-Raadsituatie, dus een situatie waarin een kind klem komt te zitten tussen de ouders et cetera. Meestal moet daar dan trouwens wel om gevraagd worden. Dit zou evenwel aan de orde kunnen zijn. In de andere gevallen hebben wij niet te maken met de wetswijziging van 1998, maar hebben wij gewoon te maken met het feit dat er gezag gevraagd moet worden. Op dit moment kan één ouder dat alleen voor zichzelf vragen, maar niet voor beide gezamenlijk. Dat wordt trouwens ook geregeld in het wetsvoorstel. Daarin wordt het echter geregeld met een heel ruime rechterlijke toetsing. De rechter wordt als het ware vrij gelaten en het enige toetsingscriterium is het belang van het kind. Wij zouden graag als uitgangspunt zien dat gezamenlijk gezag de hoofdroute is, maar dat daar wel uitzonderingen op mogelijk zijn. En dat is de reden waarom het amendement is ingediend.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik krijg toch nog graag enige verduidelijking, want ik kan het nog niet volgen. Natuurlijk is er in heel veel situaties sprake van echtscheidingen van vóór 1998. Er zijn echter ook andere redenen waarom één van de ouders geen gezag heeft. Ik vind het dan ook volstrekt normaal dat je toetst. U zegt dat er eigenlijk alleen maar getoetst moet worden als de ouders geen formele relatie hebben. Mij is niet duidelijk welk bezwaar de moeder ertegen kan hebben om gezamenlijk gezag aan te vragen, als de vader erkend heeft. Daar moet de moeder namelijk toestemming voor hebben gegeven.

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik weet niet wat die moeder daar voor bezwaar tegen kan hebben. Als zij geen bezwaar heeft, is er een eenvoudige route via artikel 252. Dan is het probleem er niet, want dan toetst de griffier slechts een aantal formele vereisten. Dat is dus een gemakkelijke procedure. Als de moeder niet bereid is tot een gemeenschappelijk verzoek, dan heb je een tegenspraak en dan moet er een oordeel komen over het gezag. De minister stelt voor om dan uitsluitend te toetsen aan het belang van het kind in brede zin. Wij zeggen daarentegen: sluit zo veel mogelijk aan bij wat wij willen, ook met de ouderschapsplannen en dergelijke, namelijk dat ouders, als het enigszins mogelijk is, zo veel mogelijk gezamenlijk het gezag uitoefenen en gezamenlijk de verzorging en de opvoeding van de kinderen voor hun rekening nemen. Daarbij is gezamenlijk gezag een goed uitgangspunt.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

U overtuigt mij niet. U creëert voor iedere nieuwe situatie een nieuwe mogelijkheid. Ik wil dat geprobeerd wordt om zo eenduidig mogelijk te handelen. Dat heb ik ook aangegeven in mijn betoog. Ik ben het natuurlijk met u eens dat het niet bureaucratisch moet worden, maar in de huidige praktijk is het merendeel van de scheidingen noch van dit soort verzoeken bureaucratisch. Het gaat alleen in de echte molen op het moment dat het belang van het kind kennelijk in de knel komt. En dat moet toch het uitgangspunt zijn?

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik denk dat ik nu verkeerd geciteerd wordt. Ik heb die bureaucratie niet gebruikt in relatie tot gevallen waarin er geen sprake is van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap. Ik heb daarvan gezegd dat het ons goed lijkt dat de rechter wat meer richting mee krijgt, maar dat er wel een rechterlijk oordeel moet zijn. In de andere gevallen gaat het om echtscheidingen die vóór 1998 zijn uitgesproken. In sommige gevallen is daar al lang in overeenstemming gezamenlijk gezag gevraagd. Ik zeg niet dat de rechter er niet aan te pas moet komen, als dat gezag nu door één ouder wordt gevraagd. Aangezien de uitkomst in negen van de tien of zelfs in negenennegentig van de honderd gevallen vaststaat, ook gelet op het criterium van de Hoge Raad, zeg ik echter wel dat het verstandig is om te bekijken hoe een en ander in die situatie snel en efficiënt kan worden afgehandeld. Dat is onze oproep. Ik vraag de minister of hij mogelijkheden ziet om dit snel te regelen. Aangezien de uitkomst in wezen al heel vaak vaststaat, moeten er in die gevallen geen oude wonden opengereten worden door een enorme juridische strijd, tenzij er argumenten zijn die gaan in de richting van de argumentatie van de Hoge Raad. In dat geval kan er opnieuw een discussie ontstaan. Goed, dat was de portee van het verhaal. Ik heb het amendement toegelicht.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik ben mede-indiener van het amendement, maar ik hecht eraan om de eerste indiener hier nogmaals duidelijk te laten zeggen wat de geest en het bereik van dit amendement zijn. Dat is namelijk van belang voor zowel de wetsgeschiedenis als de reactie van de minister. De geest van het amendement is dat wij de mogelijkheden willen beperken dat de ene ouder om puur egoïstische redenen verhindert dat de andere ouder gezag over het kind krijgt. Het is zeker niet onze bedoeling om ouders die het gezag over het kind niet mogen krijgen dat alsnog te geven. De zinsnede "het risico dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders" is afkomstig uit een arrest van de Hoge Raad in een zaak waarin sprake was een communicatiestoornis tussen de ouders. De betrokkenen spraken of schreven niet met elkaar en waren ook niet bereid om afspraken te maken. Ons amendement is echter breder dan die context. Als er goede redenen zijn om een ouder geen gezag te geven, is het zeker niet de bedoeling om dat met ons amendement alsnog mogelijk te maken.

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik onderstreep uw opmerkingen. Dat is inderdaad de achterliggende gedachte van ons amendement. De uitspraak van de Hoge Raad is een soort formule op grond waarvan een verzoek tot gezamenlijk gezag getoetst kan worden. Het belang van het kind staat daarbij uiteraard voorop en dit betreft een rechterlijke toetsing. Wij willen de rechter het uitgangspunt meegeven dat er zoveel mogelijk getracht moet worden om gezamenlijk gezag toe te kennen. Bij de toetsing is er echter de mogelijkheid dat de rechter tot het oordeel komt dat het niet in het belang van het kind is om in die specifieke situatie beide ouders het gezag te geven. Wij dienen hier niet te vervallen in discussies over mogelijke situaties die zich kunnen voordoen. De toetsing moeten wij aan de rechter overlaten. Als wetgever geven wij dit uitgangspunt mee. Een nieuwe, ruimere formulering van het amendement zal opnieuw allerlei vragen oproepen. Het is goed dat er zoveel mogelijk één criterium wordt gehanteerd. Dat zal zich in de zich in de jurisprudentie verder ontwikkelen. Een ruimer criterium heeft het gevaar in zich dat allerlei gevallen die de wetgever niet op het oog heeft, er toch onder kunnen worden gebracht. Sommigen willen verder gaan en anderen vinden dit amendement al te ver gaan. Ik meen dat dit de goede middenweg is. In het belang van het kind moet een uitzondering gemaakt kunnen worden.

Over het naamrecht zijn verschillende suggesties gedaan. Er is op dat punt ook een amendement ingediend. Alvorens mijn oordeel daarover te geven, wacht ik eerst de reactie van de regering af.

De voorzitter:

Ik deel mede dat mevrouw Vos en de heer Van der Staaij zich voor dit debat hebben verontschuldigd.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Dit is een ingewikkelde materie. Het is boeiend dat er nog overleg nodig is over de strekking van een amendement nadat men het samen heeft ingediend. Volgens mij hoort dat vooraf te gebeuren, maar de bedoeling ervan is duidelijk. Ik heb de verschillende amendementen goed tot mij genomen en wacht het oordeel van de regering af alvorens mij een oordeel erover te vormen.

Het wetsvoorstel ziet op een aantal punten die tot verdere verduidelij king van de huidige situatie leidt en een bepaald artikel wordt verplaatst. Ik heb daar niet zoveel problemen mee, maar ik voel wel mee met mevrouw De Pater, dat er inmiddels zoveel modaliteiten zijn dat wij door de bomen het bos niet meer zien. Wij halen ons juridisch gezien veel op de hals met relaties tussen ouders en kinderen, gezag en naamkeuze en dat maakt het wel ingewikkeld. Ik wil niet de eerdere debatten overdoen, bijvoorbeeld over het geregisseerd partnerschap. Het gebrek aan enthousiasme van mijn fractie voor dergelijke vernieuwingen is bekend. Wij hebben daarmee indertijd niet ingestemd. Het is wel goed om na te gaan op welke punten verbetering en verheldering mogelijk is. Het gezin, maar ook de inmiddels vastgelegde andere samenlevingsvormen beogen veiligheid en zekerheid te bieden. Zij verdienen het op zijn minst om te kunnen steunen op goede regelgeving die niet vatbaar is voor interpretatieverschillen.

Ik ben enigszins verbaasd dat bij de wijziging van Boek 1 BW ter invoering van het geregisseerd partnerschap niet meteen is voorzien in de mogelijkheid van naamskeuze voor kinderen geboren tijdens het huwelijk waarbij de echtgenoten van rechtswege het gezag uitoefenen. Dit is altijd de bedoeling van de wetgever geweest, maar dat wordt nu pas geregeld. In dat opzicht geldt: beter laat dan nooit.

Voorgesteld wordt om een van de ouders de mogelijkheid te geven, een verzoek bij de rechter in te dienen om eenhoofdig gezag te wijzigen in gezamenlijk gezag. Ik heb gezocht naar een aannemelijke casus waarin er geen gezamenlijk verzoek is, omdat een van de ouders dat weigert, maar waarin toch het eenhoofdig gezag moet worden gewijzigd in gezamenlijk gezag. Ik kon zo'n casus niet bedenken. Kan de minister mij duidelijk maken voor welk probleem dit een oplossing is? Heeft dat probleem zich in de praktijk al voorgedaan of is dit een theoretische mogelijkheid waarvoor nog geen juridische, wettelijke oplossing is? Ik heb er geen bezwaar tegen, maar ik kan niet bedenken waarvoor dit moet worden geïntroduceerd. Of is het bedoeld voor de volledigheid? Als de minister hierin duidelijkheid kan brengen, zullen wij overwegen, dit te steunen.

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik geef een voorbeeld van een situatie die zich kan voordoen. Men kan jarenlang hebben samengewoond en geleefd als ware men gehuwd of als had men een geregisseerd partnerschap. Als de relatie wordt beëindigd, is er niets geregeld ten aanzien van gezag, omdat men het nooit nodig heeft gevonden om een verzoek in te dienen. Vanwege het beëindigen van de relatie kan de moeder zeggen, er niet meer aan mee te werken. Dan is er geen gezamenlijk gezag na een scheiding. Dat is een andere situatie dan nu aan de orde is. Een ouder kan dan geen verzoek doen en dat moet geregeld worden, hetzij via de formule van de minister hetzij via het door mij ingediende amendement.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Misschien doelt de regering op die casus. Ik kan mij iets voorstellen bij een gezamenlijk gezag zonder gezamenlijk verzoek. Ik had dit in deze vorm niet bedacht. De minister sluit zich wellicht aan bij de heer Luchtenveld op dat punt.

Voorzitter. In de nota naar aanleiding van het verslag brengt de minister terecht naar voren dat uitgangspunt is dat kinderen van dezelfde biologische ouders dezelfde achternaam hebben en dat daarmee de familieband tot uitdrukking wordt gebracht. In de wet en in lagere regelgeving moeten situaties die dat uitgangspunt bedreigen zo veel mogelijk worden uitgesloten. Wij hebben een casus aangereikt gekregen die meerdere malen is voorgekomen. Ik leg deze aan de minister voor. Hierover heb ik ook een amendement ingediend. Er blijkt een casus voor te komen waarin echtgenoten de biologische ouders zijn van een minderjarig kind. De vader heeft het kind erkend, maar ten tijde van die erkenning is geen keuze gemaakt voor de geslachtsnaam van de vader, omdat op dat moment de moeder en het gezin niet met hem in gezinsverband samenleefden. Volgens de huidige wettelijke regeling kan een wijziging van de geslachtsnaam in dat geval alleen plaatsvinden ter gelegenheid van de erkenning.

Wij willen in die situatie een tweede mogelijkheid openen om de achternaam te wijzigen. Twee personen die in het huwelijk treden, zouden in de gelegenheid moeten zijn samen hun natuurlijke kind de geslachtsnaam van de vader te laten dragen en op die wijze de familierechtelijke betrekking te bevestigen. Als op het moment van de erkenning geen sprake is van een feitelijk samenlevingsverband, maar later de biologische ouders een huwelijk of geregistreerd partnerschap aangaan, biedt de huidige wettelijke regeling geen mogelijkheid alsnog tot de naamswijziging te komen. Die had ten tijde van de officiële erkenning moeten plaatsvinden.

Dat lijkt ons een raar resultaat van de wetgeving. Men ontzegt dan de biologische ouders de mogelijkheid om bij het sluiten van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap alsnog te kiezen voor dezelfde naam als die van de later geboren kinderen; in dit geval de vader. Er is namelijk al sprake geweest van een naamskeuze op het moment van de erkenning. Dat vind ik een ongewenste uitkomst. Deze uitkomst is ook niet in lijn met het uitgangspunt dat ik zojuist formuleerde en dat de minister zelf in de nota naar aanleiding van het verslag heeft geschreven.

Dit is geen spitsvondige casus die wij hebben uitgedokterd, maar wij hebben die aangereikt gekregen. Het is een reëel punt. Ik verzoek de minister hierop te reageren, te meer omdat geslachtsnaamwijziging wel mogelijk is in situaties waarin een verzorger niet de biologische ouder is. In dat geval heeft ook geen eerste erkenning plaatsgevonden, vandaar dat het dan wel mogelijk is. Het lijkt mij dat het zeker in deze situatie ook mogelijk moet zijn. Het argument dat het wijzigen van deze regeling een goede en doelmatige geslachtsnaamregistratie in de weg staat – waarbij ik mij normaal gesproken iets kan voorstellen – lijkt mij van ondergeschikt belang, net als in situaties waarin geslachtsnaamwijziging nu al mogelijk is.

Vandaar het amendement dat ik heb ingediend onder stuk nr. 11. Ik wacht de reactie van de minister op dit amendement af.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Voorzitter. De D66-fractie heeft enkele vragen over de huidige wet. De eerste vraag betreft de mogelijkheid van het stalken van de ex-partner met procedures. Wij vrezen dat de voorgestelde wijziging eventueel kan verworden tot een nieuw wapen in de rechtsstrijd tussen echtelieden – die er helaas heel vaak kan zijn– waarbij de ouder zonder het gezag wellicht onterecht de ouder met het eenhoofdig gezag in eindeloze emotionele juridische procedures kan betrekken. Het risico dreigt dan dat de rust in de opvoedingssituatie van het kind onnodig wordt verstoord. Hoe kan dit worden voorkomen? Kan bijvoorbeeld iets worden vastgelegd in de zin dat zo'n verzoek maar eenmaal in de vijf jaar mag worden ingediend, zodat niet elke maand of elk jaar weer die onzekerheid terechtkomt bij de ouder met het eenhoofdig gezag en bij het kind?

De volgende vraag luidt hoe het recht van de ene ouder zonder gezag zich verhoudt tot het recht op toegang tot de rechter, artikel 6 EVRM, en tot het recht op bescherming van het gezinsleven, artikel 8 EVRM, van de ouder met het eenhoofdig gezag. Wij moeten hier twee rechten tegen elkaar afwegen.

Als ik het voorstel goed begrijp, zal de huidige regeling voor het verkrijgen van de achternaam van toepassing worden op het geregistreerd partnerschap. Dat betekent volgens mij dat het kind in het geval van geregistreerd partnerschap – net als bij het huwelijk – de naam van de vader krijgt wanneer de partners het niet eens worden over de keuze van de achternaam. Graag wil ik de bevestiging van de minister dat dit de reikwijdte is van het voorstel. Ik las in het wetsvoorstel dat met enige trots wordt gesteld dat de wijziging van de achternaam bijna altijd binnen zes maanden wordt afgehandeld, maar dat dit in 30% van de gevallen langer duurt. Ik was daarover enigszins verbaasd. Zes maanden vind ik namelijk best een lange tijd en dat lijkt mij dus niet iets om trots op te zijn. Ik vraag mij af of dit het voorbeeld is van die nieuwe servicegerichte andere overheid, of dat daarvoor een andere reden is aan te geven. Naar mijn idee komen wij er op dit onderdeel wel uit. Er zijn immers verschillende vragen gesteld en suggesties gedaan.

De fractie van D66 grijpt dit voorstel tot wetswijziging graag aan om twee andere punten op de agenda te plaatsen. Het eerste punt is de werkelijke vrije keuze voor de achternaam en het tweede is te komen tot een goede regeling in geval van naamswijziging na incest.

In Nederland krijgt het kind nog altijd de achternaam van de vader wanneer de ouders het daarover niet eens worden. Ouders kunnen hun kinderen niet een tweevoudige achternaam geven. Daarmee doel ik zowel op de naam van de vader als op die van de moeder. In Spanje, Denemarken en andere Europese landen is dat wel mogelijk. In de eerste plaats is onze werkwijze in strijd met het VN-vrouwenverdrag. Nederland is daarover natuurlijk al op de vingers getikt door de Human Committee on the Elimination of Discrimination against Women. Dat is mogelijk ook strijdig met artikel 1 van de Grondwet. Daarin staat immers een verbod op vrouwendiscriminatie. Daarnaast is er het Europees recht waarin staat dat de ouders hun kind beide namen moet kunnen geven. De zaak Garcia Avello is de minister waarschijnlijk wel bekend. De Nederlandse werkwijze is ook in strijd met het discriminatieverbod van het EVRM. De fractie van D66 vindt ook dat onze werkwijze getuigt van weinig emancipatie. Waarom moet juist de naam van de vader doorslaggevend zijn als er een conflict ontstaat? Er zijn natuurlijk andere oplossingen mogelijk. Bovendien vinden wij het onliberaal. Waarom kunnen ouders niet zelf beslissen wat de achternaam van hun kind moet zijn? Als zij willen dat het kind zowel de naam van de vader als die van de moeder draagt, moet dat naar onze mening mogelijk zijn.

Ook ik heb voor die situatie gestaan. Het leek ons namelijk leuk ons zoontje zowel de naam van de vader als die van de moeder te geven. Mij is toen uitgelegd dat dit op twee manieren mogelijk is. De eerste mogelijkheid was dat ik naar Spanje ging voor de bevalling. Dan had ons zoontje zowel mijn achternaam gekregen als die van zijn vader. De tweede mogelijkheid was naar Las Vegas te gaan om te trouwen. Dan had mijn echtgenoot ook mijn achternaam kunnen aannemen. Hij had dan dus een dubbele achternaam gehad en dan had ons zoontje de naam van mijn echtgenoot kunnen aannemen. Dat lijken mij geen normale opties. Naar mijn idee moeten wij de Nederlandse wetgeving zodanig veranderen dat ouders zelf kunnen kiezen voor de achternaam van hun kindje.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik begrijp dat mevrouw Van der Laan voorstander is van het invoeren van de mogelijkheid om te kiezen voor het aan het kind geven van de achternaam van beide ouders. In Nederland hebben wij daarvoor echter niet gekozen. Ik draag een derde oplossing aan. Ik ken een stel dat een zoontje heeft gekregen. Dat kindje draagt de achternaam van de moeder, maar het draagt de naam van zijn vader als tweede voornaam. Dat is een fantastische manier om vast te leggen van wie dat kind is. Creativiteit is mogelijk.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Daarover hebben wij onze gedachten laten gaan, maar dan zou de tweede naam van ons zoontje "Van der Laan" zijn. Naar mijn idee is dat een gekunstelde oplossing. Wij pleiten ervoor dat het kind zowel de achternaam van de vader als die van de moeder krijgt als de ouders dat willen. Dat is naar ons idee betrekkelijk eenvoudig bij wet te regelen.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Mevrouw Van der Laan spreekt van een gekunstelde oplossing, maar er zijn ook ouders die op creatieve wijze in zowel de voor- als de achternaam tot uitdrukking willen brengen dat het kind van hen is. Dat is fantastisch. In dat geval is er geen sprake van discriminatie of wat dan ook.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik vind het prachtig als mensen creatief zijn. Sommige ouders willen dat echter op een wat minder creatieve manier doen. Ik pleit ervoor hen zelf te laten kiezen. Ons zoontje draagt bijvoorbeeld de middelste namen van zijn grootvaders. Mij lijkt dus dat ouders vrij moeten zijn bij het maken van een keuze voor de achternaam of achternamen. Ons voorstel komt uit het rapport met de titel "Vaders wil geen wet meer" dat in maart jongstleden is gepresenteerd. Daarin zijn verschillende voorstellen opgenomen voor een beter naamrecht. De minister kent dat rapport, want het heeft vanochtend de jaarprijs van de Nederlandse vereniging voor burgerzaken gewonnen en de minister was bij die uitreiking aanwezig. In dat rapport staan de voorstellen precies vermeld. De minister weet dus hoe belangrijk dat rapport is. D66 ziet graag dat de voorstellen uit dit rapport door middel van een nota van wijziging alsnog in het wetsvoorstel worden opgenomen. De voorstellen zijn vrij simpel. In de eerste plaats moeten ouders ervoor kunnen kiezen om hun kind bij de geboorteaangifte hun beider naam te geven, met een maximum van twee namen. Je moet het niet laten escaleren. In de tweede plaats moet bij onenigheid tussen de ouders over de achternaam de alfabetische volgorde de doorslag geven. Je kunt stellen dat niet meer de naam van de vader de doorslag moet geven, maar bijvoorbeeld de achternaam van de moeder. Dat brengt weer een andere discriminatie met zich. Als je er echt voor wilt zorgen dat er geen enkele discriminatie in zit, moet je het gewoon alfabetisch doen.

Nu is wel eens tegengeworpen dat daarmee de naamseenheid in het gezin in het geding kan komen, maar die naamseenheid is een fictie. Heel veel vrouwen houden tegenwoordig hun meisjesnaam. Mensen hertrouwen, er zijn kinderen met stiefouders. Kinderen in één gezin hebben helemaal niet allemaal dezelfde naam en als die naamseenheid al een fictie is, moeten wij niet proberen die kunstmatig in stand te houden.

Minister Donner:

Als wij nou gewoon bij wet de naam van uw zoontje vaststellen, zijn wij dan niet veel eenvoudiger uit?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dat vind ik een heel leuk voorstel, maar zoals u weet, moet de wet voor iedereen gelijk zijn. Ik vind het heel erg prettig als iedereen die keuze heeft. 5% van de mensen wordt het niet over de naam eens. Het gaat daarbij om duizenden kinderen, die op een discriminerende wijze een achternaam krijgen. Dat moeten wij aanpakken. Er zijn ook veel ouders, ook van duizenden kinderen, die dolgraag de tweevoudige achternaam willen hebben. Laten wij die keuze gewoon aan hen. Het lijkt mij dat het in een open, modern en liberaal land zoals Nederland mogelijk moet zijn dat mensen zelf de naam kiezen van hun kindje.

Dan kom ik op de wijziging van de geslachtsnaam na incest. Slachtoffers van incest willen vaak hun achternaam veranderen om de banden met degenen die hen heeft misbruikt, te verbreken. De juridische procedure die nodig is om dit te bereiken, duurt meestal lang en is vaak buitengewoon belastend voor het slachtoffer. Dit blijkt onder andere uit het rapport over naamswijziging na incest van Jasper Nobel. Wat de procedure extra belastend maakt, is dat de ouder die de incest heeft gepleegd, als belanghebbende door de rechter over de naamswijziging moet worden gehoord. De ouder kan zelfs een bezwaar tegen de naamswijziging indienen. Hij kan daarover in beroep gaan en zelfs naar de Hoge Raad stappen. Zo blijkt dat het misbruikte kind in de procedure eindeloos opnieuw wordt geconfronteerd met deze ouder. Dat is pijnlijk en dat kan soms ook traumatiserend zijn. D66 heeft hierover vragen gesteld. Daarop antwoordde de regering dat de ouder nu eenmaal belanghebbende is volgens de Algemene wet bestuursrecht. Wij zouden dan ook graag zien dat bij nota van wijziging van dit wetsvoorstel een uitzondering op die wet wordt gemaakt, namelijk dat de ouder die de incest heeft gepleegd, geen belanghebbende meer is bij een achternaamswijziging.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter. De fractie van de Partij van de Arbeid wil dit debat gebruiken om over een aantal zaken te spreken. De belangrijkste daarvan zijn de naamskeuze en het gezag.

De geschiedenis in de Tweede Kamer over de naamskeuze kent veel stormachtige bewegingen. Sinds 1991 is het mogelijk om te kiezen voor de naam van de vader of de naam van de moeder. Wordt geen keuze gemaakt, zo werd aanvankelijk gezegd, dan moet het maar de naam van de vader zijn. De Raad van State vond dat het de naam van de moeder moest zijn en gaf daarvoor een aantal argumenten. Vervolgens kwamen varianten aan de orde, zoals loting, of toch weer de vader of de moeder. Uiteindelijk heeft de Kamer aan de hand van een amendement van de VVD besloten dat op grond van de traditie de hoofdregel moet zijn dat de naam van de vader geldt als geen keuze is gemaakt.

De PvdA heeft indertijd argumenten aangedragen om voor de moeder te kiezen als geen keuze wordt gemaakt. Die argumenten gelden volgens ons nog steeds: geen ongelijkheid tussen een kind van een gehuwde of ongehuwde moeder, de moeder is altijd bekend, de moeder verzorgt in de praktijk de kinderen meestal en na een echtscheiding blijven de kinderen in verreweg de meeste gevallen bij de moeder. Omdat de traditie al gebroken is door een naamskeuze mogelijk te maken, gaat het argument niet langer op dat volgens de traditie het kind de naam van de vader krijgt. Wij hebben immers al de keuzemogelijkheid in de wet gebracht.

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik hoor u heel veel rolbevestigende traditionele argumenten noemen waarom voor de naam van de moeder gekozen zou moeten worden. U weet dat het nodige gaande is over de plaats waar kinderen na een echtscheiding zouden moeten verblijven. Wij moeten niet alles in dit debat onderbrengen.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Zeker. Als de traditie in de werkelijkheid ooit wordt dat niet langer de moeder in het overgrote deel van de gevallen het kind verzorgt dan voeren wij dit debat opnieuw en heeft de Partij van de Arbeid wellicht een ander standpunt over de keuze van de naam.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Zal in dat geval de fractie van de Partij van de Arbeid verzoeken die naamskeuze weer om te draaien?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Wij lopen nu vooruit op de toekomst.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

U zegt dat u dan wellicht een ander standpunt inneemt. Draait u het dan weer om?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Als aan de voorwaarde is voldaan dat in de werkelijkheid niet langer de vrouwen in verreweg de meeste gevallen de zorg voor de kinderen na een echtscheiding op zich nemen, dan voeren wij het debat opnieuw en niet eerder.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Wij zijn het met elkaar eens dat het heel raar is dat de naam van de vader de voorkeur heeft. Dat is ouderwets en niet meer van deze tijd. Als echter de naam van de moeder de doorslag geeft, voer je dan geen omgekeerde discriminatie in? Om die reden hebben wij gekozen voor de optie die in het rapport van de Universiteit van Utrecht wordt genoemd, namelijk een alfabetische volgorde. Volgens mij is dat de enige manier om te voorkomen dat iemand naar de rechter stapt. Dat kan de rechter in Nederland zijn of het Europese Hof. In de wet staat heel duidelijk: geen discriminatie op basis van geslacht. De enige manier om dat te voorkomen, is om noch aan het ene noch aan het andere geslacht de voorkeur te geven, maar te kiezen voor een alfabetische volgorde.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik heb uw voorstel goed beluisterd. Ik sta er bijzonder sympathiek tegenover. Als de keuze niet op de naam van de moeder valt, is uw voorstel voor mij second best. Ik zie ook wel veel problemen bij invoering van uw voorstel. Ik wacht het antwoord van de minister af en op basis daarvan zal ik een afweging maken of uw voorstel de beste regeling is als er geen keuze voor een naam is gemaakt.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik zoek naar een praktische oplossing waar iedereen achter kan staan. Welke problemen heeft volgens u het alfabetische systeem dat het systeem om de naam van de vrouw te kiezen niet heeft?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik kijk vooral naar de praktische uitwerking. Wat moet je kiezen als twee partners met twee achternamen een kind krijgen? Hoe gaat het met de kinderen van die kinderen? Ik zie in de stamboomverhoudingen veel administratieve chaos ontstaan. Hoe registreer je dit? Is het een kwestie van registratie? Ik ben een groot voorstander van de vergroting van de keuzevrijheid. Voor dat principe heb ik allang gekozen.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dat is een van de punten die tijdens het seminar aan de orde zijn geweest. Ambtenaren van de burgerlijke stand die hiermee dagelijks te maken, hebben ons duidelijk gemaakt dat er tegenwoordig heel vaak met nummers wordt gewerkt. Als deze dynamische regering met het eenmalige identificatienummer komt, maakt het niet meer zoveel uit welke naam daaraan gekoppeld is. Juist omdat er zoveel met nummers wordt gewerkt, vinden wij het extra belangrijk dat er meer vrijheid komt in die keuze. In Nederland is de administratie natuurlijk zo goed geregeld dat ook als mensen hun naam om heel andere redenen wijzigen, dit goed bijgehouden kan worden.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Dit had ook het antwoord van de minister kunnen zijn. Ik denk ook aan het geval waarin de vader niet bekend is of niet bekend wil zijn. Krijgt het kind dan de dubbele achternaam van de moeder? Er zitten nog heel veel vragen aan vast. Daar wil ik een antwoord op hebben alvorens ik weet hoe het in de toekomst geregeld moet worden.

Ik was nog bezig met een onderwerp waar ons hart eigenlijk ligt: dat is de vraag waarom niet nu die moeder? Dit zijn nog verschijnselen die duiden op een traditie die uitgaat van het patriarchale systeem. Dat is een traditie waarin seksediscriminatie als heel normaal wordt gezien en geaccepteerd wordt. Dat zijn zaken waarvoor de PvdA anno 2005 niet wil tekenen. Wij vragen de minister dan ook om in ieder geval met andere argumenten te komen dan de traditie. Misschien gaat de minister ook het argument noemen dat de achternaam van de vader de betrokkenheid van de vader bij het kind vergroot. Misschien zegt de minister dat mannen zich meer zorgverantwoordelijk zouden voelen voor kinderen als zij hun naam dragen. Met alle respect, dit soort zinnen kunnen wij in 2005 toch niet meer uitspreken! De minister wil de samenleving toch niet het signaal geven dat dat voor de vader het belangrijkste argument is om een band met zijn kind te hebben, dat de acceptatie van een kind en de betrokkenheid van de vader gebaseerd zijn op een achternaam. Geloof me maar, die moderne vaders zitten echt wel anders in elkaar! Dat idee heeft dus nog steeds onze voorkeur, ook al is er sprake van een omgekeerde ongelijkheid. Daar heeft mevrouw Van der Laan ook al op gewezen.

Ik kies er dus voor om vooruitstrevend te zijn en om die seksediscriminatie ongedaan te maken, in ieder geval op een manier waarop wij ook een doorbreking kunnen bewerkstelligen van wat volgens sommigen maatschappelijk geaccepteerd zou zijn. Daar ga ik voor!

Voorzitter. Ik heb bij interruptie al gereageerd op het plan van mevrouw Van der Laan. Ik zal daar nu verder niet meer op ingaan. Uit de WODC-evaluatie met betrekking tot de naamskeuze blijkt dat slechts een gering percentage van de bevolking kiest voor de naam van de moeder. Dat was ook één van de argumenten van de minister. De minister ziet daar een reden in om niet tot een wijziging van het huidige stelsel over te gaan. Is hij het niet met mij en vele anderen eens dat er op z'n minst vraagtekens te zetten zijn bij het onderzoek. Het is verricht onder een groep in de leeftijd van 17 tot 72 jaar. De groep waar het hier om gaat, is in deze keuze slecht vertegenwoordigd. Zij is immers slechts een onderdeel ervan. Er is verder niet diepgaand ingegaan op de vraag of men het wel eens was met de vangnetnorm, met het uitgangspunt dat het kind de naam van de vader krijgt als geen keuze is gemaakt. Gebleken is dat 65% van de ondervraagden niet eens bekend was met de huidige mogelijkheid van naamskeuze. Ik pleit daarom nogmaals voor een wijziging van artikel 5 BW.

Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van mevrouw Van der Laan over incest. Is dit probleem verholpen met een aanpassing van het Besluit geslachtsnaamwijziging? Is het nog steeds zo, ook na deze wijziging, dat een vader als belanghebbende bezwaar kan maken tegen een naamswijziging? Als ik dat besluit goed uitleg, zou dat niet meer het geval moeten zijn. Kan de minister dat bevestigen? Wat de Partij van de Arbeid betreft, mag het niet zo zijn dat een vader die incest heeft gepleegd, de wens tot een naamswijziging van zijn kind kan blokkeren.

Voorzitter. Ik kom te spreken over het gezamenlijke gezag. Ik heb in eerdere inbrengen mijn waardering uitgesproken over het in het voorstel opgenomen idee dat de andere ouder die niet het gezag over zijn kinderen heeft, dit alsnog kan aanvragen zonder de toestemming van de moeder.

De heer Luchtenveld (VVD):

Voorzitter. Mevrouw Albayrak ging een beetje snel. Zij zei dat het niet zo kan zijn dat een vader een naamswijziging kan blokkeren. De discussie ging toch alleen maar over de vraag of er een rechterlijke toetsing mogelijk was? Het ging toch niet om het blokkeren?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik maak mijn excuus voor mijn woordkeus. Ik denk dat u wel weet wat ik bedoel met deze opmerking. Volgens mij zitten wij op één lijn. Ik wacht dus de antwoorden van de minister af, maar ik wil vooral duidelijkheid hebben over de strekking van het Besluit geslachtsnaamwijziging.

Het uitgangspunt moet volgens de PvdA zijn dat beide ouders direct betrokken blijven bij de verzorging en opvoeding van de kinderen – dat was ook ons uitgangspunt bij het uitbrengen van de brochure "Ouder, dat blijf je" – dus ook na scheiding, ontbinding van het geregistreerd partnerschap, of het uit elkaar gaan van samenwonenden, tenzij het kind uiteraard geen baat heeft bij gezamenlijk gezag.

De PvdA heeft samen met de VVD een amendement ingediend, maar daarover is al eerder gesproken. Aan de heer Rouvoet zeg ik nog het volgende: niet zozeer ik had behoefte aan een verduidelijking van de heer Luchtenveld van de strekking van ons amendement, maar ik wilde dat het ú ook duidelijk zou zijn. Ik wilde dat in ieder geval voor de wetsgeschiedenis geen twijfel zou bestaan over wat met dit amendement wordt bedoeld. De voorzitter heeft mij een en ander uitgebreid duidelijk gemaakt, dus ik hoef dit niet te herhalen. Ik wil echter wel duidelijk hebben gemaakt dat het voor ons absoluut niet de bedoeling is dat de uitleg van de zinsnede uit het arrest van de Hoge Raad waaraan ik eerder refereerde, inhoudt dat het gezag alleen wordt ontzegd als er sprake van miscommunicatie tussen ouders is. Het kan zeer wel zijn dat ouders goed communiceren, maar dat er desondanks redenen zijn om een van de ouders geen gezag te geven.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Om nieuwe misverstanden wellicht te voorkomen: dat was mij al duidelijk, maar ik had juist de indruk dat u aan de heer Luchtenveld duidelijk wilde maken dat hij het niet eenzijdig moest uitleggen. Ik merkte daarover op dat je zoiets meestal doet vóórdat je samen een amendement indient. Dat was de heer Luchtenveld overigens met mij eens. Maar mij was het dus al duidelijk.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik ben blij dat het ook u duidelijk is geworden.

Nog een korte, laatste vraag over de legeskosten. De minister is van plan om de legeskosten voor naamswijziging te verhogen tot de kostprijs. Uit de begroting voor 2005 blijkt dat die € 360,36 gaan bedragen. Klopt dit bedrag? Een dergelijk bedrag voor naamswijziging zou een verhoging van 60% betekenen. Als dit klopt, vraag ik de minister hoe hij deze forse verhoging legitimeert.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Nog een opmerking over de achternaam, want ik vraag mij af of ik wel geheel duidelijk ben geweest. Het voorstel in het rapport behelst dat het kind beide achternamen krijgt als de ouders er samen niet uitkomen en dat de volgorde van de namen door het alfabet wordt bepaald. Dat is de overweging; niet dat de ene of de andere ouder de doorslag geeft, maar dat beider namen in de achternaam voorkomen, zodat er geen sprake van discriminatie meer is.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Die vraag had ik u niet gesteld, maar dank u voor deze mededeling.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik wilde alleen maar weten of ik dat duidelijk had gemaakt.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Mij was het al duidelijk.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dan is het goed.

De voorzitter:

Er wordt vandaag creatief van de interruptiemicrofoon gebruikgemaakt!

Hiermee zijn wij gekomen aan het eind van de eerste termijn van de Kamer. De minister zal op een nader te bepalen datum antwoorden in zijn eerste termijn, maar ik kan niet garanderen dat dit al volgende week zal zijn.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik deel mede dat is besloten om het laatste agendapunt, de aanpassing van de Auteurswet, waarvoor zich maar één spreker had ingeschreven, van de agenda van vandaag af te voeren. Wij zullen hierover op een nader moment spreken.

Sluiting 17.47 uur

Naar boven