Noot 1 (zie blz. 2655)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de door mevrouw Noorman-den Uyl gestelde vragen in de eerste termijn van de behandeling van het wetsvoorstel Awir (29 764) en de Aanpassingswet Awir (29 765)

Mevrouw Noorman (PvdA) vraagt om een breder beeld van de maatregelen die in 2006 tot inkomensaanpassingen leiden. Onderstaand gaan wij hierop in.

Totaalbeeld

Een integraal koopkrachtbeeld voor 2006 is, bij gebrek aan benodigde informatie nog niet te geven. Het CPB presenteert eerste integrale ramingen voor het jaar 2006, waarbij ook rekening wordt gehouden met de loonen prijsontwikkeling, in het CEP dat in april 2005 wordt gepubliceerd. Veel beleid met inkomenseffecten in 2006 is nog in bewerking, waardoor hiervan nog geen beeld kan worden gegeven.

Voor zover de informatie nu al beschikbaar is zal hieronder voor de elementen die al wel bekend zijn ingegaan worden op de partiële effecten. Geconcludeerd kan worden dat er samenloop is tussen de inkomenseffecten van de zorgverzekeringswet en de stroomlijning van de kinderkortingen. Negatieve effecten uit hoofde van de zorgverzekeringswet worden gecompenseerd door de effecten van de stroomlijning van de kinderkortingen. Verder is er op dit moment geen evidente cumulatie van positieve dan wel negatieve effecten te signaleren. De achterliggende oorzaken van de inkomenseffecten zijn daarvoor te verschillend. De inkomenseffecten die in de huursubsidie kunnen optreden als gevolg van het afschaffen van de correctie op het verzamelinkomen zijn bijvoorbeeld vooral afhankelijk van de omvang van de correctie op het verzamelinkomen. Deze is afhankelijk van de inkomensbron (uitkering, werk zelfstandigheid). De inkomenseffecten van de zorgverzekeringswet hangen met name samen met de huidige verzekeringsvorm (ZFW ofparticulier), de aanwezigheid vankinderen en de mate waarin de werkgever op dit moment een vergoeding in de ziektekosten geeft.

AWIR

In de memorie van Toelichting en in de Nota naar aanleiding van het verslag is ingegaan op de inkomenseffecten die optreden uit hoofde van de voorliggende wet. Deze inkomenseffecten treden met name op voor huursubsidiegerechtigden en gebruikers van WTOS. Aangegeven is dat voor individuele huishoudens de inkomenseffecten zullen optreden ofwel uit hoofde van de huursubsidie, ofwel uit hoofde van de WTOS. Omdat de afbouwtrajecten van beide regelingen elkaar niet overlappen heeft afschaffing van de correctie op het verzamelinkomen voor een individueel huishouden hooguit in een van beide regelingen een doorwerking.

De inkomenseffecten van dit wetsvoorstel vloeien hoofdzakelijk voort uit de afschaffing van de correctie op het verzamelinkomen en de daarbij behorende aanpassing van het afbouwtraject van huursubsidie, WTOS en aanvullende beurs WSF 2000. Voor de WTOS betekent de afschaffing van de correctie op het verzamelinkomen voor 7% van de rechthebbenden (ca. 19 000 huishoudens) een achteruitgang van meer dan 60 euro in totaal. Voor de aanvullende beurs WSF 2000 geldt dat 13% een totaal inkomenseffect van meer dan 60 euro negatief zal ervaren, dit zijn circa 27 000 studenten. Om die reden is voor de WTOS en de WSF 2000 gekozen voor afbouwtraject van drie jaar, waardoor de effecten per jaar (voor 2006) een derde bedragen van de hiervoor genoemde effecten.

Over de inkomenseffecten die uit hoofde van het vervallen van de correctie op het verzamelinkomen optreden in de huursubsidie bent u in de brief van 14 januari 2005 nader geïnformeerd. Het onderstaande recapituleert de in deze brief genoemde cijfers.

Voor 65+ huishoudens geldt dat er bij het overgrote deel van deze huishoudens niet of nauwelijks effect wordt ondervonden. Ongeveer 10 000 tot 20 000, vooral meerpersoons-, 65+ huishoudens ondervinden negatieve inkomenseffecten omdat hun correctie groter is dan het inactievenforfait, in het algemeen omdat de (jongere) partner nog werkt. Bij afschaffing van de correctie op het verzamelinkomen ondervinden deze huishoudens een daling van de huursubsidiebijdrage van gemiddeld 77 euro per jaar.

Tabel 1: Effecten op jaarbasis van aanpassing huursubsidie voor 65+ huishoudens

Inkomenseffect op jaarbasis (in % gem. inkomen)1p. 65+ huish. minimum–0 euro (–0,0%)
  
1p. 65+ huish. actief bovenminimum–56 euro (–0,4%)
  
1p. 65+ huish. niet-actief boven minim.+1 euro (+0,0%)
  
2p. 65+ huish. minimum–5 euro (–0,0%)
  
2p. 65+ huish. actief bovenminimum.–104 euro (–0,5%)
  
2p. 65+ huish. niet-actief boven minim.+24 euro (+0,1%)

Voor huishoudens onder 65 jaar is in de brief van 14 januari een wijziging in de aanpassing van de huursubsidie ten opzichte van de Memorie van Toelichting bij de AWIR beschreven. Deze wijziging werkt gunstig uit op zowel de gemiddelde inkomenseffecten, als de spreiding in die effecten. Het gemiddelde inkomenseffect voor verschillende huishoudtypen is met dit gewijzigde voorstel, anders dan aanvankelijk, positief variërend van +1 euro tot +279 euro per jaar, waar eerder gemiddeld ook beperkt negatieve effecten zichtbaar waren. Ten aanzien van de spreiding geldt dat het percentage huishoudens dat er meer dan 60 euro per jaar op achteruit gaat, wordt teruggebracht tot 5, zijnde circa 31 000 huishoudens. In onderstaande tabel worden de inkomenseffecten nader uiteengezet.

Tabel 2: Effecten nieuwe vormgeving op jaarbasis van aanpassing huursubsidie voor 65– huishoudens

Inkomenseffect op jaarbasis (in % gem. inkomen)1p. 65– huish. minimum+1 euro (+0.0%)
  
1p. 65– huish. actief bovenminimum+49 euro (–0.3%)
  
1p. 65– huish. niet-actief boven minimum+276 euro (+2.2%)
  
2p. 65– huish. minimum+6 euro (+0.0%)
  
2p. 65– huish. actief bovenminimum.+179 euro (+0.9%)
  
2p. 65– huish. niet-actief boven minimum+147 euro (+1.9%)
Verdeling inkomenseffecten op jaarbasis (in % totaal) Meer dan –60 euro 5,3%
  
Tussen de –60 euro en +60 euro76,6%
  
Meer dan +60 euro18,2%

Naast de afschaffing van de correctie op het verzamelinkomen kunnen andere onderdelen van de AWIR voor individuele huishoudens tot inkomenseffecten leiden. Zoals de memorie van toelichting in hoofdstuk 4 aangeeft, kan het verleggen van het peiljaar gevolgen hebben voor die mensen waarvan de inkomensontwikkeling afwijkt van de gemiddelde ontwikkeling op basis waarvan de regelingen worden aangepast in verband met het verleggen van het peiljaar. Voor ruim de helft van de ontvangers van huursubsidie is er geen sprake van inkomensgevolgen door hantering van actueel inkomen, omdat zij gepensioneerd zijn of de gehele periode bijstand ontvangen en daardoor dus zowel in jaar t als in jaar t-1 een minimuminkomen hebben. Voor de overige groepen kan een negatief of positief inkomenseffect optreden, afhankelijk van de vraag of zij een inkomensontwikkeling hebben die afwijkt van het gemiddelde.

Daarnaast kunnen (positieve) financiële gevolgen optreden door de harmonisatie van de vermogenstoets en door de afschaffing van het op nihil stellen van negatieve inkomens. Deze positieve gevolgen zullen zich echter naar verwachting niet frequent voordoen.

Over de cumulatie tussen de afschaffing van de correctie enerzijds en de andere aspecten anderzijds, kunnen we geen algemene uitspraken doen. Daarvoor is de individuele situatie van invloed. Zaken als het meer of minder gaan verdienen, het al dan niet aanwezige spaargeld in een groen fonds of juist niet, de wijze waarop partnerschap tot nu toe is gemeld. Deze individuele factoren bepalen soms of iemand überhaupt tot de doelgroep behoort, of dat de tegemoetkoming soms hoger en soms lager is. Van het totale effect in individuele gevallen is dan ook geen overzicht te geven.

Overige elementen in 2006

Naast de inwerkingtreding van de AWIR spelen in 2006 nog andere factoren die invloed hebben op de inkomensontwikkeling. Een alomvattend overzicht hiervan is nog niet te geven. Veel voorstellen zijn nog niet (volledig) vormgegeven, waardoor de als gevolg daarvan optredende inkomenseffecten niet eenduidig zijn vast te stellen. Zo is voor 2006 een afschaffing van de OZB-gebruikersheffing voorgenomen. Deze moet nog ingepast worden in het inkomens-, budgettaire en lastenbeeld, zodat nog niet bekend is wat de per saldo effecten voor de verschillende groepen huishoudens zijn.

Meer in het algemeen geldt dat voor een integrale beoordeling van het inkomensbeeld ook informatie beschikbaar moet zijn van andere voor het inkomensbeeld bepalende factoren, zoals de geraamde loon- en prijsontwikkeling. Ook hier is nog geen informatie over beschikbaar. Het CPB presenteert eerste integrale ramingen voor het jaar 2006 in het CEP dat in april 2005 wordt gepubliceerd.

De elementen waar op dit moment, vooruitlopend op deze CPB-ramingen en het integrale overzicht dat in de begroting van SZW voor het jaar 2006 zal worden opgenomen, al een partieel beeld van de optredende inkomenseffecten kan worden gegeven betreffen de invoering van de zorgverzekeringswet, de stroomlijning van de fiscale kinderkortingen en de invoering van de WMO. Zoals toegezegd bij de begrotingsbehandeling van het ministerie van VROM, wordt uw Kamer over de inkomenseffecten van de herziening van het huurbeleid door de minister van VROM separaat geïnformeerd.

Voor wat betreft de inkomenseffecten van de zorgverzekeringswet verwijs ik u naar de bijlage bij dit antwoord waarin op de, ook in het kader van de behandeling van de zorgverzekeringswet gepresenteerde, inkomenseffecten van de zorgverzekeringswet wordt ingegaan.

De voorgenomen stroomlijning van de fiscale kinderkortingen in 2006 zal voor huishoudens met een inkomen tot ongeveer 26 000 euro een klein positief inkomenseffect hebben vanwege de voorgenomen verhoging van de maximale kinderkorting voor lagere inkomens. Voor gezinnen met een inkomen vlak boven het huidige maximumgrensinkomen van de aanvullende kinderkorting (30 225 euro) ontstaan de grootste positieve inkomenseffecten. In 2005 ontvangt deze groep alleen de algemene kinderkorting (112 euro). Vanaf 2006 ontvangt deze groep nog bijna het maximale bedrag aan kinderkorting (omdat ze dan aan het begin van het afbouwtraject zitten). De positieve inkomenseffecten voor deze groep huishoudens met kinderen en een inkomen iets boven modaal zijn ook wenselijk in het licht van de partiële inkomenseffecten van de zorgverzekeringswet. Zoals de bijlage over de zorgverzekeringswet laat zien ontstaan voor huishoudens met kinderen en een inkomen tussen ongeveer modaal en de ziekenfondsgrens uit hoofde van de zorgverzekeringswet negatieve inkomenseffecten. Deze worden door de genoemde stroomlijning van de kinderkortingen weggenomen.

De invoering van de WMO in 2006 betekent dat een nieuw stelsel voor zorg en maatschappelijke ondersteuning wordt ingevoerd. Onderdelen van de huidige AWBZ worden in dit kader aan de gemeenten overgedragen. Op het terrein van de inkomenseffecten is van belang dat gemeenten voor deze zorg binnen kaders de vrijheid krijgen om de eigen bijdragen vast te stellen, zoals uiteengezet in de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 26 november 2004 (29 538, nr. 7).

BIJLAGE (Eerder opgenomen bij de Nota naar aanleiding van verslag Wet op de Zorgtoeslag)

Inkomenseffecten van de Zorgverzekeringswet en de Wet op de Zorgtoeslag

1. Inleiding

Deze bijlage geeft een nadere beschrijving van de inkomenseffecten van de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet op de zorgtoeslag (Wzt) en het fiscale compensatiepakket. Paragraaf 2 geeft aan welke uitgangspunten zijn gehanteerd bij de berekeningen. Paragraaf 3 geeft inzicht in de effecten per inkomensgroep uitgesplitst naar sociaal-economische categorie, huishoudsituatie en inkomensniveau.

De inkomenseffecten van de Zvw en de Wzt zijn gegeven de omvang van de operatie goed overzienbaar. Voor de meeste mensen gaat het om beperkte inkomenswijzigingen. Voor veel inkomensgroepen is sprake van een inkomensverbetering en daar waar sprake is van een inkomensachteruitgang blijft deze voor de meeste categorieën beperkt tot grosso modo –1%.

In een beperkt aantal situaties (zie ook paragraaf 3) is sprake van forsere (veelal positieve) inkomenseffecten. Deze inkomenseffecten reflecteren de onevenwichtige spreiding van de premielast in dehuidige situatie en de versterking van de solidariteit in het nieuwe stelsel. Categorieën die nu relatief weinig betalen (bijvoorbeeld tweeverdieners waarvan de minstverdienende partner via een klein baantje Zfw-verzekerd is of particulier verzekerde alleenstaanden) zullen straks meer voor hun ziektekostenverzekering gaan betalen. Categorieën die in de huidige situatie een relatief hoge premielast ervaren (bijvoorbeeld gehuwde particulier verzekerde ouderen, particulier verzekerden met kinderen en een middeninkomen) zullen in het nieuwe stelsel substantieel minder premie gaan betalen.

De keuze voor de percentages bij de zorgtoeslag heeft gevolgen voor de zorgkosten die door burgers moeten worden opgebracht, het verloop van het afbouwtraject, het aantal huishoudens dat voor zorgtoeslag in aanmerking komt en de mogelijkheden voor reparatie van de koopkrachteffecten. Op basis van een afweging tussen deze verschillende factoren heeft het kabinet gekozen voor de huidige percentages. In de loop van volgend jaar kan een nadere afweging worden gemaakt. Naar de exacte invulling van het compensatiepakket wordt volgend jaar ook nog gekeken op basis van de meest recente ramingen voor 2006 en het dan voorliggende integrale koopkrachtbeeld voor 2006 d.w.z. het beeld waarin niet alleen de zorg, maar ook alle andere ontwikkelingen worden meegenomen. De Kamer zal hier in het kader van de begrotingsbehandelingen 2006 – net als bij de vaststelling van de definitieve percentages voor de zorgtoeslag – nauw bij worden betrokken.

2. Uitgangspunten

Tabel 1 en tabel 2 bevatten de belangrijkste aannames die zijn gemaakt bij de berekening van de inkomenseffecten. De cijfers zijn gebaseerd op de situatie ten tijde van de Begroting 2004. Dit betekent dat de berekeningen veronderstellen dat de nieuwe zorgverzekeringswet in 2004 zou worden ingevoerd. Dit heeft een technische reden (goede ramingen voor 2006 zijn nog niet voorhanden) en heeft weinig effect op de berekende inkomenseffecten.

De inkomenseffecten zijn berekend op basis van gemiddeldepremies en (voor de particulier verzekerden) werkgeversvergoedingen. De werkelijk optredende inkomensontwikkeling is afhankelijk van de werkelijk betaalde premies (goedkope of dure verzekering) in zowel de huidige situatie als in de nieuwe situatie en de werkelijk door werkgevers betaalde vergoedingen in de ziektekosten.

Tabel 1. Ziektekosten premies in 2006 voor en na de stelselwijziging

 Huidig stelselZVW 
Zfw
Procentuele premie werknemers1,25%0,00% 
Procentuele premie werkgevers (belast)6,75%5,96% 
Premie inkomensgrens30 798 euro30 798 euro 
Nominale premie tot ZFW-grens412 euro1 105 euro 
Gemiddelde no-claim–83 euro–75 euro 
 
Particulier
Procentuele vergoeding werkgevers (belast)0,00%5,96% 
Nominale premie vanaf ZFW-grens1 595 euro1 105 euro 
Eigen betalingen/gemiddelde no-claim163 euro–75 euro 
 
Zorgtoeslag (alle inkomens)0 euroAlleenstaanden: 4% WML +4% overig inkomen. Op minimumniveau bedraagt de zorgtoeslag 330 euro. Partners: 6,5% WML +4% overig inkomen. Op minimumniveau bedraagt de zorgtoeslag 992 euro.

Tabel 2. Compensatiepakket Zvw 2006

 Maatregel
AWBZ-premie (1e en 2e schijf)–0,77%
Algemene kinderkorting–147
Aanvullende kinderkorting333
Gerichte combikorting315
Ouderenkorting150
Ouderenkorting alleenstaand–110
Ouderenkorting alleenstaand onbegrensd120
Tarief 1e schijf–0,20%
Tarief 2e schijf–0,20%

3. Beschrijving inkomenseffecten specifieke inkomensgroepen

Onderstaande grafieken geven inzicht in de verandering (in euro's) van de netto-premielast als gevolg van de invoering van de Zvw. In deze grafieken is rekening gehouden met het effect van de zorgtoeslag. In de grafieken is uitgegaan van de gemiddelde premies in het huidige stelsel en de verwachte te betalen gemiddelde premies onder het nieuwe zorgstelsel. Rekening is gehouden met het feit dat over de werkgeverspremies en -bijdragen belasting wordt betaald.

In aanvulling daarop zijn grafieken toegevoegd waarin is aangegeven wat deze verandering in netto-premielast in termen van koopkracht betekent (uitgedrukt als percentage van het beschikbare inkomen) zowel exclusief als inclusief het effect van de fiscale lastenverlichting die met de invoering van het nieuwe zorgstelsel samenhangt.

Alleenverdieners (marktsector)

In onderstaande grafiek is de premielast voor alleenverdieners met en zonder kinderen weergegeven. In het huidige stelsel is voor ziekenfondsverzekerden sprake van dezelfde premielast. Dit komt omdat ziekenfondsverzekerde kinderen geen nominale premie verschuldigd zijn. Bij het overschrijden van de loongrens voor de ZFW is sprake van een forse stijging van de premielast in het huidige stelsel. Voor particulier verzekerde kinderen moet immers wel een nominale premie worden betaald. De premielast voor een alleenverdiener met kinderen is op de particuliere markt dus aanzienlijk hoger dan de premielast voor een alleenverdiener zonder kinderen.

In de Zvw is gekozen voor een premiestelsel waarbij kinderen geen nominale premie betalen. De premielast voor een alleenverdiener met en een alleenverdiener zonder kinderen wordt dus over het hele inkomenstraject gelijk (zie grafiek 1a).

Met name voor de particulier verzekerde middeninkomens met kinderen, die in het oude stelsel een hoge premielast kenden, is sprake van een fors positief inkomenseffect (grafiek 1b). Het compensatiepakket verzacht de inkomenseffecten voor de ziekenfondsverzekerde kostwinner met kinderen. Door een verhoging van de aanvullende kinderkorting worden de meeste huishoudens gecompenseerd. Huishoudens net onder de loongrens Zfw worden niet gecompenseerd omdat de grens voor de aanvullende kinderkorting lager ligt dan de loongrens Zfw. Voor de alleenverdieners zonder kinderen is sprake van veel kleinere inkomenseffecten die worden gemitigeerd door het compensatiepakket (grafiek 1c).

Tweeverdieners (marktsector)

De inkomenseffecten in de grafiek voor tweeverdieners zijn slechts indicatief omdat er één bepaalde verhouding is verondersteld tussen de inkomens van de twee partners (van het totale inkomen wordt verondersteld twee derde door de ene partner en een derde door de andere partner wordt verdiend). In werkelijkheid zijn hierin uiteraard veel variaties mogelijk.

Bij particulier verzekerden met kinderen ontstaat een voordeel door het wegvallen van de premie voor kinderen. Het negatieve inkomenseffect voor huishoudens met kinderen tussen 32 000 euro en 44 000 euro wordt veroorzaakt doordat de kinderkortingen op dat inkomenstraject geen compensatie biedt.

Alleenstaanden (marktsector)

Grafiek 3a geeft de premielast weer voor een alleenstaande met en een alleenstaande zonder kinderen. Het beeld is vergelijkbaar met dat van de alleenverdieners. Voor de alleenstaande met kinderen (een oudergezin) en een particuliere verzekering daalt de premielast, omdat voor kinderen onder de Zvw geen nominale premie hoeft te worden betaald. Alleenstaanden zonder kinderen die particulier verzekerd zijn zien hun premielast stijgen. Dit is een gevolg van het vervallen van de werkgeversbijdrage en de invoering van een inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage.

Het sterk positieve inkomenseffect voor particulier verzekerden met kinderen (grafiek 3b) hangt ook hier weer samen met de hoge premielast in het huidige stelsel. Het compensatiepakket leidt tot positieve inkomenseffecten voor alleenstaanden onder de loongrens ZFW. Dealleenstaande ouder met een relatief laag inkomen betaalt geen belasting en profiteert daarom niet van het fiscale compensatiepakket. Voor alleenstaanden zonder kinderen zijn de inkomenseffecten relatief beperkt en deze worden afgezwakt door het compensatiepakket (grafiek 3c).

AOW (alleenstaand)

De premielasten voor een alleenstaande 65-plusser nemen licht toe voor ziekenfondsverzekerden. Particulier verzekerde alleenstaande bejaarden zien hun premielast stijgen, omdat de huidige nominale premie lager is dan de toekomstige nominale premie plus inkomensafhankelijke bijdrage.

Het fiscale compensatiepakket zorgt voor inkomensreparatie (grafiek 4b).

AOW (gehuwd)

Vooral de gehuwde 65-plussers die nu particulier verzekerd zijn zien hun premie als gevolg van de invoering van de Zvw fors dalen. Dit komt doordat zij onder het huidige stelsel beiden de relatief hoge WTZ-premie verschuldigd zijn.

Zelfstandigen (alleenverdiener)

Vooral zelfstandigen met kinderen die particulier verzekerd zijn zien hun premielast fors dalen. De fiscale compensatie is niet mogelijk doordat zij vrijwel geen belasting betalen.

De inkomens van zelfstandigen en werknemers zijn overigens moeilijk vergelijkbaar, ondermeer door de zelfstandigenaftrek. Ook zijn zeer lage inkomens bij zelfstandigen veelal niet structureel. Inkomens van zelfstandigen fluctueren namelijk aanzienlijk tussen het ene en het andere jaar.

Zelfstandigen (alleenstaand)

Alleenstaande zelfstandigen die nu particulier verzekerd zijn zien hun premielast stijgen doordat de huidige particuliere verzekeringspremie lager is dan de toekomstige nominale premie plus inkomensafhankelijke bijdrage.

Schriftelijk antwoord van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de staatssecretaris van Financiën op een door de heer Weekers gestelde vraag in de eerste termijn van de behandeling van het wetsvoorstel Awir (29 764) en de Aanpassingswet Awir (29 765)

Tijdens de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) op 20 januari 2005 heeft de heer Weekers ons gevraagd schriftelijk te reageren op zijn voorstel om het mogelijk te maken om in bepaalde inkomensafhankelijke regelingen voor de bepaling van de draagkracht in afwijking van het uitgangspunt van de Awir niet uit te gaan van het gezamenlijke inkomen van de belanghebbende en zijn partner, maar alleen van dat van de belanghebbende. Het gaat de heer Weekers met name om inkomensafhankelijke regelingen die betrekking hebben op de terugbetaling van een studieschuld.

Zoals de tweede ondergetekende al tijdens het debat heeft aangegeven, is een wijziging in de Awir onnodig om tot het resultaat te komen dat de heer Weekers beoogt. De Awir is immers een wet met een algemeen karakter, terwijl de details en eventuele afwijkingen van de in de Awir neergelegde regels kunnen worden geregeld in de materiewetten.

Ook een eventuele afwijking voor de inkomensafhankelijke terugbetaling van studieleningen van het in de Awir geformuleerde draagkrachtbegrip kan in de materiewet, in ditgeval de WSF 2000, worden geregeld. Een wijziging van de Awir op dit punt is dan ook overbodig.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Maria J.A. van der Hoeven

De staatssecretaris van Financiën

mr. drs. J.G. Wijn

Naar boven