Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Op verzoek van de CDA-fractie benoem ik in de vaste commissie voor Financiën het lid Koopmans tot lid in plaats van het lid Eurlings.

Aangezien voor de stukken gedrukt onder de nummers 29491, 29500, 29501, 29504, 29511 en 29512 (R1757) de termijnen zijn verstreken, stel ik voor, dat wat deze Kamer betreft, de daarbij ter stilzwijgende goedkeuring overgelegde stukken zijn goedgekeurd.

Aangezien voor de stukken 23490, nrs. 323 en 324, 29493, 29525 en 29526 de termijnen zijn verstreken, stel ik voor, deze stukken voor kennisgeving aan te nemen.

Ik stel voor, de stukken 17050, nr. 260, 19637, nr. 811, 22831, nr. 47, 26407, nr. 20, 26419, nr. 16, 28274, nr. 7, 29200-III, nr. 18, 29200-V, nr. 75, 29200-VI, nr. 131, 29200-VII, nr. 51, 29200-XIV, nrs. 83 en 84 en 29200-XVI, nr. 223 voor kennisgeving aan te nemen.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Dijksma.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter. Vanochtend werden wij opgeschrikt door een bericht in de Volkskrant over een geheim CPB-rapport over de Zuiderzeelijn dat door de regering niet naar de Kamer zou zijn gestuurd. In de loop van de ochtend heb ik inmiddels wat onderzoek laten verrichten. Daaruit bleek dat het rapport bij de Kamer bekend was, maar ook dat er een kabinetsstandpunt was beloofd op basis van dat rapport. Ik heb alle stukken nog eens nagekeken, maar ik kan dat standpunt niet vinden. Ik heb de behoefte om naar aanleiding van het krantenbericht de minister van Verkeer en Waterstaat een brief te vragen waarin zij ingaat op het bericht van hedenochtend. In het bijzonder ben ik geïnteresseerd in het antwoord op de vraag of er een aanbevelingsbrief van het CPB is geweest richting kabinet en, zo ja, waarom de Kamer die brief niet heeft gekregen. Ook wil ik graag weten of er een officiële kabinetsreactie is geweest op het CPB-rapport, in hoeverre dat rapport een rol heeft gespeeld in de besluitvorming van het kabinet en waarom het kabinet in vredesnaam alleen de NEI-studie als uitgangspunt heeft genomen voor de besluitvorming.

De door mij gevraagde brief wil ik graag nog aan het einde van deze week ontvangen zodat wij hem aan de orde kunnen stellen in een procedurevergadering van de commissie over de vraag hoe verder om te gaan met de discussie over de Zuiderzeelijn.

De heer Hofstra (VVD):

Voorzitter. Ik ben vanochtend in het geheel niet geschrokken. Ik dacht dat de Volkskrant een bericht afdrukte van drie jaar geleden. In maart 2002 hebben wij over dit belangwekkende onderwerp gesproken en toen waren er ook al CPB-rapporten. Het is dus allemaal oud nieuws. Ik heb er overigens geen bezwaar tegen dat mevrouw Dijksma een dergelijke vraag aan het kabinet stelt. De Zuiderzeelijn maakt al onderdeel uit van het procedureoverleg in de commissie en er is alles voor te zeggen dat wij mede aan de hand van de gevraagde brief volgende week een verstandig besluit nemen.

De heer Van Hijum (CDA):

Mevrouw Dijksma gaat natuurlijk over haar eigen verzoeken, maar bij mijn weten is het CPB-rapport bekend bij de Kamer. Het kabinetsbesluit over de Zuiderzeelijn is mede gebaseerd op de uitkomsten van dat rapport. Er wordt ook naar verwezen. Het is overigens niet een zelfstandig onderzoeksrapport, maar meer een toetsingsrapport waarin andere onderzoeken worden beoordeeld. Ik vraag mij dus af of het verzoek van mevrouw Dijksma veel toevoegt aan wat wij al hebben.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Ik heb het stenografisch verslag van het debat op 15 maart 2002 er nog maar eens op nagelezen. Er is slechts één lid geweest dat heeft verwezen naar het CPB-rapport en dat was de heer Van der Steenhoven namens de fractie van GroenLinks. Minister Netelenbos heeft daarop niet of nauwelijks gereageerd. Het rapport van het CPB was bekend – alle publicaties van het CPB zijn in principe bekend bij de Kamer – maar ik ben vooral geïnteresseerd in de vraag of bij dat rapport een aanbevelingsbrief zat en of die brief openbaar is gemaakt. Ook wil ik graag weten welke rol die brief heeft gespeeld in de besluitvorming van het kabinet.

De heer Hofstra heeft voorgesteld om volgende week in de tweewekelijkse procedurevergadering van de commissie hierover verder te spreken. Daar heb ik natuurlijk geen enkel bezwaar tegen, als de door mij gevraagde informatie tenminste voor die tijd beschikbaar is.

De heer Van Hijum (CDA):

Die informatie is er naar mijn weten al. In de brief van 21 december 2001 zegt het kabinet dat het mede op basis van de CPB-rapporten tot deze conclusies komt.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Dit is ook de enige regel die het kabinet hieraan besteedt. Als u daarmee genoegen neemt, wens ik u veel succes, maar volgens mij hebben wij in de afgelopen jaren geleerd dat er voor dit soort megaprojecten meer nodig is om een zelfstandig besluit te nemen. Aangezien dit kabinet onlangs in de nota Ruimte het besluit om met de Zuiderzeelijn verder te gaan nog eens heeft bevestigd, lijkt het mij voor de Kamer van belang dat wij dat wat er is aan informatie en ook de kritische noten die er worden gekraakt, op tafel krijgen met een commentaar van het kabinet dat echt serieus genoemd kan worden. Ik hoop dat u mij daarin in ieder geval blijft steunen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, in het bijzonder naar de minister van Verkeer en Waterstaat.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Buijs.

De heer Buijs (CDA):

De vaste commissie voor VROM zou graag zien dat deze of volgende week ruimte wordt gemaakt op de plenaire agenda voor een debat met de minister van VROM. Dit zal een kort debat zijn over de brief van 19 mei, getiteld: Het Nimby-instrument Onderbanken.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan dit verzoek te voldoen en een debat te houden met spreektijden van maximaal twee minuten per woordvoerder. Ik sluit niet uit dat het mogelijk is om dit debat reeds vanavond te voeren. Ik herinner eraan dat bij het vorige debat naar aanleiding van het verslag van een algemeen overleg ook de staatssecretaris van Defensie aanwezig was. Dit kan in ieder geval niet vanavond. Is dit een voorwaarde van de commissie?

De heer Buijs (CDA):

Er kan worden volstaan met de aanwezigheid van de minister van VROM.

De voorzitter:

Ik zal nagaan of dit onderwerp kan worden toegevoegd aan de agenda voor vanavond.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Halsema.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Gisteren heeft mijn collega Wijnand Duyvendak tijdens de regeling van werkzaamheden aandacht gevraagd voor het Belevingsonderzoek Schiphol waaruit bleek dat de vijfde baan in tegenstelling tot de beloften die regelmatig zijn gedaan, niet tot minder overlast leidt, maar tot meer overlast. Hij heeft u toen verzocht te bevorderen dat het onderzoeksverslag naar de Kamer wordt gestuurd. Dit is inmiddels ontvangen. Hij heeft gisteren al aangegeven dat hij een spoeddebat op basis van die informatie noodzakelijk vond. In zijn plaats doe ik nu een verzoek voor dit spoeddebat en ik voeg hieraan toe dat het onze sterke voorkeur heeft dat het nog deze week zou plaatsvinden.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan dit verzoek te voldoen. U spreekt over een sterke voorkeur voor deze week. Ik deel die voorkeur per definitie, omdat er wordt gevraagd om een spoeddebat en anders is het geen spoeddebat meer. Ik aarzel echter om opnieuw enorm te schuiven in de agenda voor deze week. Een aantal onderwerpen is al verschoven in verband met het debat van vanochtend. Ik kan niet anders dan u zeggen dat wij proberen om het deze week te doen. Ik wil echter openhartig zijn en daarom zeg ik dat ik de kans groot acht dat dit naar volgende week moet verschuiven. Ik stel voor om ook hier spreektijden van twee minuten per persoon te hanteren.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik waardeer uw openhartigheid. Ik zal dit doorgeven.

Aldus wordt besloten.

Naar boven