Noot 1 (zie blz. 2717)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister van Buitenlandse Zaken, de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris voor Europese Zaken op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van debegroting van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2004 (29 200-V)

1. Herben (LPF)

Vraag

Tenslotte heb ik een vraag over het Niet-beleidsartikel 16: Geheim. Voornoemd artikel laat geen bedragen zien. Dit is des te opmerkelijker omdat er voor de AIVD en MIVD wel bedragen worden genoemd op de hen relevante begrotingen. Vanwaar deze geheimzinngheid, zo vraag ik de minister.

Antwoord

Er staat geen bedrag geraamd omdat thans niet wordt verwacht dat er sprake zal zijn van uitgaven door BZ op het begrotingsartikel «Geheim». Hier is niets geheimzinnigs aan.

2. Koenders (PvdA)

Vraag

Italië; wij maken ons zorgen over de verstrengeling van media, justitie en politiek in dat land. Dat is onaanvaardbaar. De mediavertegenwoordiger van de OVSE heeft daarover een zeer kritisch rapport geschreven, maar nooit antwoord gekregen. Het is nu nodig binnen de EU een krachtig standpunt in te nemen. Heeft minister Bot de moed dat te doen en daartoe een initiatief te nemen?

Antwoord

De heer Koenders doelt met zijn opmerking over de verstrengeling van media, justitie en politiek in Italië ongetwijfeld op de nieuwe Italiaans mediawet.

De OVSE-vertegenwoordiger voor de vrije media, Duve, heeft in zijn laatste optreden in de Permanente Raad van de OVSE op 11 december jl. gewaarschuwd voor de potentiële gevolgen hiervan en de vertegenwoordigers van lidstaten hebben openhartig over zijn verslag enuiteenzetting gedebatteerd.

Wat betreft de oproep van de heer Koenders tot een krachtig standpunt van de EU een paar opmerkingen. Het lidmaatschap van de Europese Unie vormt een normerend kader.

Zo verplicht het Europees mededingingsrecht tot voorkoming van misbruik van een economische machtspositie. En wanneer grondrechten, zoals het recht van vrije meningsuiting, in het gedrang komen, dan kan de Europese Raad met gebruikmaking van artikel 7 van het Verdrag van de Europese Unie besluiten maatregelen te nemen tegen de lidstaat die zich daaraan schuldig maakt. In beide gevallen kan de Europese Commissie, als hoedster van het verdrag, initiatieven nemen.

Ik heb nu geen reden te veronderstellen dat Italië zijn Europese verplichtingen niet nakomt. De politieke besluitvorming over de Mediawet in Italië is bovendien nog niet afgerond. De Italiaanse President heeft geweigerd de wet te tekenen en deze teruggestuurd naar het parlement, omdat de wet niet zou voldoen aan de eis van het Constitutionele Hof met betrekking tot de pluriformiteit van de media.

3. Karimi (GroenLinks)

Vraag

Wat is de Nederlandse inbreng in de ontwapening van krijgsheren, de hervorming van de veiligheidssector, uitbreiding ISAF, strijd tegen drugsproductie?

Antwoord

Ontwapening van krijgsheren:

Het Nederlandse beleid richt zich op versterking van het centrale gezag en het doen toenemen van de legitimering van de regering en de overheid. Zo ondersteunt Nederland met 5 miljoen euro de beveiliging rond de registratie voor de verkiezingen en met 0,8 miljoen euro (uit het vredesfonds) de registratie met betrekking tot de Constitutionele Loya Jirga (grote raad) die momenteel plaatsvindt. Tevens draagt Nederland bij (in 2003 een bedrag van 35 miljoen euro) aan het Afghanistan Reconstruction Trust Fund (ARTF), waaruit de overheid salarissen en wederopbouwprojecten betaalt. In 2004 zal Nederland 17,5 miljoen euro bijdragen aan het ARTF.

Hervorming van de veiligheidssector:

Nederland draagt uit het vredesfonds een bedrag bij van 1 miljoen euro aan het Law and Order Trust Fund (LOTFA) voor politietraining en ondersteunt met 5 miljoen euro de beveiliging rond de registratie voor de verkiezingen. Vanuit het Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB) wordt een beperkt project gefinancierd gericht op het vernietigen van kleine wapens.

In 2004 is Nederland voornemens uit het stabiliteitsfonds activiteiten te ondersteunen op het gebied van Disarmament, Demobilization and Reintegration (DDR) en training van (grens)politie.

Uitbreiding ISAF:

Nederland heeft van februari t/m augustus 2003 samen met Duitsland de leiding gehad over ISAF. Ook heeft Nederland bijgedragen aan de Operatie Enduring Freedom met onder meer F-16's, verkenningsvliegtuigen en de inzet van fregatten en een onderzeeër. Momenteel maken nog zo'n 30 Nederlanders binnen de NAVO-troepenmacht deel uit van ISAF. Uitbreiding van ISAF en de Provincial Reconstruction Teams is prioriteit. Nederland is door de NAVO gevraagd gevechtshelikopters te leveren aan ISAF en onderzoekt de mogelijkheid en wenselijkheid om Apache-gevechtshelikopters te leveren. De Kamer is op 5 december jl. op de hoogte gesteld van het onderzoek naar deze optie.

Strijd tegen drugsproductie:

Groot-Brittannie en de UNODC hebben een voortrekkersrol op het gebied van drugsbestrijding. De Nederlandse rol is beperkt. In februari zal een grote drugsconferentie plaatsvinden in Kabul om te komen tot een geïntegreerde aanpak op alle niveaus: productie, verwerking, vervoer en alternatieve bestaansmiddelen.

4. Koenders (PvdA)

Vraag

De Amerikanen zien daar niets meer in, ontwikkelen nota bene minikernwapens, tekenen nog steeds niet het protocol bij het Biologische Wapensverdrag en ondergraven daarmee het proliferatieverdrag. Waarom is de regering zo muisstil en welke actieve initiatieven neemt zij ter voorbereiding van de Review van het Non-proliferatieverdrag? De PvdA zou in elk geval in de richting van El-Baradei willen steunen om de controle op alle nucleaire installaties ter wereld te multilateraliseren zonder met twee maten te meten. Dat kan het NPV versterken. Graag een oordeel en een inzet van de regering hierover.

Antwoord

De Nederlandse regering ziet de internationale wapenbeheersings- en ontwapeningsverdragen zoals het Non Proliferatieverdrag, het Chemische Wapensverdrag en het Biologische Wapensverdrag als hoeksteen van onze inspanningen op het gebied van non-proliferatie. Het is duidelijk dat deze verdragen onder druk staan. De primaire inzet van de regering is dan ook verdere erosie te voorkomen en de universaliteit en tenuitvoerlegging van deze verdragen zoveel mogelijk te bevorderen.

In concreto betekent dit ondermeer het volgende. Het onderzoek dat door de VS wordt gedaan naar minikernwapens is door Nederland in consultaties met de VS aan de orde gesteld omdat het een belasting kan zijn voor het toetsingsproces van het Non Proliferatieverdrag. Er is helaas geen protocol tot stand gekomen bij het Biologische Wapensproces, maar in plaats daarvan zijn afspraken gemaakt over intersessionele bijeenkomsten van verdragspartijen die jaarlijks plaatshebben tot aan de volgende Toetsingsconferentie in 2006. Dit jaar kwamen daarbij ondermeer de belangrijke onderwerpen van bio-veiligheid en de bescherming van pathogene organismen aan de orde. Nederland heeft op beide onderwerpen schriftelijke bijdragen aan de discussie geleverd. Op die wijze kan de relevantie van het Biologische Wapensverdrag worden vergroot, ondermeer voor de strijd tegen mogelijk terrorisme met biologische wapens.

De Toetsingsconferentie van het Non-Proliferatieverdrag vindt plaats in 2005, en aanstaand voorjaar zal er een zogenaamde Preparatory Commission voor de Toetsingsconferentie plaatshebben in New York. De Nederlandse inzet zal daarbij zijn dat tenminste de 13 praktische stappen voor kernontwapening uit het slotdocument van de Toetsingsconferentie van het jaar 2000 zullen worden herbevestigd, voor zover nog actueel. Met name van belang is daarbij de spoedige aanvang van onderhandelingen over een Fissile Material Cut Off Treaty (verdrag inzake verbod op productie van splijtstof voor explosiedoeleinden) in de Ontwapeningsconferentie te Geneve, en de inwerkingtreding van het CTBT (Algeheel Kernstopverdrag ) door ratificatie daarvan door alle benodigde landen. Dit laatste acht de regering van groot belang, en Nederland stelt daarom geld beschikbaar voor een Speciale Afgevaardigde voor het CTBT met als taak het aantal ratificaties te vergroten.

Meer op lange termijn doet zich de vraag voor of de oplossingsrichting die door DG IAEA El Baradei wordt voorgesteld, namelijk het onder internationale controle brengen van alle nucleaire instellingen, een haalbare is. De internationale discussie moet daarover nog op gang komen, maar vooralsnog lijkt het een brug te ver. Als praktische maatregel op dit moment zouden alle landen een Additioneel Protocol met het IAEA moeten afsluiten, waardoor de controlemogelijkheden op clandestiene programma's aanzienlijk zullen toenemen. Nederland zal dit, samen met EU partners, krachtig blijven bevorderen.

5. Van Bommel (SP) en Huizinga-Heringa (ChristenUnie)

Vraag

Hoe beoordeelt de regering in dit verband de positie van de minderheden zoals Koerden, Armeniërs, Assyriërs en anderen in Turkije, mede in het licht van de massamoorden van 1915 tegen Armeniërs en Assyriërs? Vindt de regering het in dit licht wenselijk dat er in Turkije of in internationaal verband een wetenschappelijk onderzoek komt naar deze gebeurtenissen? Een onderzoek dat klaarheid moet geven over gebeurtenissen in de geschiedenis en een erkenning kan zijn voor de positie van minderheden in 2004.

Antwoord

Zoals ook reeds aangegeven in antwoord op schriftelijke vragen onderschrijft de regering de beoordeling die de Commissie heeft gemaakt over de positie van religieuze minderheden in haar voortgangsrapport over Turkije van 5 november 2003. Zo hebben de wetswijzigingen op het terrein van vrijheid van religie nog slechts in beperkte mate geleid tot veranderingen in de praktijk. Assyriërs (evenals andere niet-Islamitsche religieuze minderheden) ondervinden nog problemen op het gebied van de rechtspersoonlijkheid, eigendomsrechten en het opleiden van geestelijken. Tijdens het bezoek van premier Balkenende en minister De Hoop Scheffer op 7 en 8 oktober jl. zijn in de diverse gesprekken de praktische beperkingen die er nog bestaan op het terrein van vrijheid van religie aan de orde gekomen.

De toetredingsonderhandelingen met een kandidaat-lidstaat richten zich op de overname van de EU wet- en regelgeving (het acquis communautaire) en de implementatie ervan. Die strekken zich niet uit tot het verleden van de toekomstige lidstaat. Een wetenschappelijk onderzoek naar de gebeurtenissen van 1915 acht ik dan ook in dit verband niet noodzakelijk.

6. Van Bommel (SP)

Vraag

En is de Nederlandse regering van plan de Nederlandse gifgashandelaar Van Anraat, die in de jaren '80 verboden grondstoffen voor chemische wapens aan Irak leverde nu ook voor de rechter te brengen?

Antwoord

In het antwoord dat de heer Remkes, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 28 november mede namens de Minister van Justitie, de Staatssecretaris van EZ en mijzelf heeft gegeven op uw eerdere vragen terzake, heeft hij aangegeven dat momenteel nog onderzoek wordt gedaan. Dit onderzoek is nog in gang en geschiedt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie.

7. Wilders (VVD)

Vraag

Hoe staat het met de toezegging van de regering om een notitie aan de Kamer te te sturen over de bilaterale betrekkingen tussen Nederland en Marokko: die toezegging dateert van eind 2000, maar we hebben die notitie nog niet mogen ontvangen.

Antwoord

De regering is zich bewust van deze toezegging en zal de gevraagde notitie op zo kort mogelijke termijn aan de Kamer toezenden.

8. Wilders (VVD)

Vraag

Overigens drukte Nederland ooit ook zijn stempel op het eiland Taiwan. Maar ook Taiwan lijken we links te laten liggen. Zonder af te doen aan het één-China-beleid en de goede relaties met de Volksrepubliek China moet het toch mogelijk zijn in EU-verband af te spreken de top 5 politici van Taiwan wel transitvisa's ter verstrekken en daarbij meer aan te sluiten bij de Amerikaanse praktijk.

Antwoord

Het visumbeleid voor Taiwan is binnen de Europese Unie gemeenschappelijk vastgesteld. Dit beleid houdt in dat Taiwanese ambtenaren en politici in principe in aanmerking kunnen komen voor een transitvisum. Aan de Taiwanese President, de Vice-President, de Premier en de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie worden nimmer visa verstrekt, aangezien ervan wordt uitgegaan dat hun bezoeken altijd een politieke betekenis zullen hebben. Uw Kamer is per brief van deze gedragslijn op de hoogte gesteld op 20 augustus 2001 (BUZA000420). Daar is binnen de EU geen discussie over en ik zie op dit moment ook geen aanleiding in EU verband ervoor te pleiten dit beleid te wijzigen.

Het staat vast dat een andere opvatting door China zou worden opgevat als strijdig met het één-China-beleid.

9. Van Bommel (SP)

Vraag

Graag ook reactie op de uitspraken van El Baradei van het Internationaal Atoom en Energie Agentschap, die meent dat Israël haar arsenaal aan kernwapens op zou moeten geven.

Antwoord

De regering is het eens met de Directeur-Generaal van het IAEA, de heer El Baradei, dat Israël als niet-kernwapenstaat zou moeten toetreden tot het Non Proliferatieverdrag. Dat standpunt is een constante in het beleid; Nederland bepleit al sinds jaar en dag een kernwapenvrij Midden-Oosten.

10. Huizinga-Heringa (ChristenUnie)

Vraag

Allereerst als het zes partijenoverleg met Noord-Korea leidt tot een akkoord, dan mag verbetering van de mensenrechtensituatie, in het bijzonder ten aanzien van de politieke strafkampen, in dat akkoord niet ontbreken. Mijn vraag aan de minister is: kan en wil Nederland hierbij als toekomstig EU-voorzitter een agenderende rol vervullen?

Antwoord

De in een eerder stadium genoemde data voor een volgende ronde van het zes partijen overleg (17–19 december a.s.) lijken niet te worden gehaald. Ook de gedachte aan een ontwerp-slotverklaring is kennelijk, althans voorlopig, verlaten. Verwacht wordt nu, dat een volgende bijeenkomst in januari plaats zal vinden. De standpunten van de betrokken partijen liggen nog altijd zo ver uiteen dat van een akkoord voorlopig geen sprake kan zijn.

In de onderhandelingen is voor de Europese Unie geen rol weggelegd. De EU oefent echter druk uit op Noord-Korea om tot een vreedzame oplossing te komen via het zes partijen overleg en om af te zien van zijn nucleaire programma. Daartoe heeft van 9–12 december een Troika Missie (van regionale directeuren) een bezoek gebracht aan Pyongyang. Deze missie heeft onder meer gesproken met de Noord-Koreaanse minister van Buitenlandse Zaken Paek Nam Sun. Bij dit bezoek is ook uitgebreid gesproken over de mensenrechtensituatie in Noord-Korea.

Een meer actieve rol voor de EU is mogelijk op het moment dat over de veiligheidssituatie op het Koreaans schiereiland een akkoord is bereikt: deze zou kunnen liggen op het gebied van humanitaire hulpverlening en economische steun. Ook zou de EU op de lange termijn een rol kunnen spelen bij de oprichting van multilaterale organisaties t.b.v. veiligheid en economische samenwerking in de regio. Het behoeft echter geen betoog dat dit op dit ogenblik nog niet aan de orde is.

11. Dittrich (D66)

Vraag

D66 wenst dat een speciale vertegenwoordiger van de EU in de relatie met China een discussie over Tibet aangaat. Is de minister hiertoe bereid?

Antwoord

Er zijn reeds veel manieren waarop de EU op dit moment aandacht vraagt voor de mensenrechtenproblemen in Tibet. In het kader van de EU-China mensenrechten-dialoog was Tibet nog onlangs een belangrijk onderdeel van de agenda (27–28 november jl. in Peking). Nederland is geen voorstander van een EU-Speciale Vertegenwoordiger (verder: SV) voor Tibet:

– Van belang het middel van een SV strategisch in te zetten, d.w.z. daar waar EU meent een effectieve rol te (kunnen) spelen, op thema's die voor EU van groot politiek-strategisch belang zijn, zoals in het Midden-Oosten en in Afghanistan. Deze overwegingen gelden niet voor Tibet.

– Daarnaast is van belang het effect van een zwaar middel als het instellen van een SV niet te devalueren door te vaak naar dit instrument te grijpen. Indien een SV voor Tibet, waarom dan niet voor Birma, voor Noord-Korea, voor Kashmir, etc.

Binnen de EU is de SV op grond van deze argumenten afgewezen. De mogelijkheden worden wel bezien om het onderwerp Tibet nadrukkelijker aan de orde te stellen tijdens de EU-China Mensenrechtendialogen.

12. Huizinga-Heringa (ChristenUnie)

Vraag

De tweede reden is de repatriëring van Noord-Koreaanse vluchtelingen uit China. De Hoge Commissaris voor Vluchtelingen, de heer Lubbers, heeft op 30 september zijn zorgen uitgesproken over deze groep. Wil de regering er in alle mogelijke diplomatieke fora bij de Chinese autoriteiten op aandringen dat de terugkeer van Noord-Koreaanse vluchtelingen wordt gestaakt, zolang niet onafhankelijk is vastgesteld dat terugkeer niet langer leidt tot martelingen en detentie in de strafkampen, en wil zij aandringen op toegang van de UNHCR tot deze vluchtelingen?

Antwoord

Dit onderwerp is, mede op verzoek van Nederland, op de agenda van de EU-China Mensenrechtendialoog geplaatst, die op 27–28 november jl. in Peking plaatsvond.

Tijdens deze dialoog is door EU-vertegenwoordigers een krachtig beroep gedaan op de Chinese autoriteiten om repatriëring van vluchtelingen uit Noord-Korea te heroverwegen, gelet op de repressie die de vluchtelingen in Noord-Korea te wachten staat.

Met betrekking tot toegang van de UNHCR tot deze vluchtelingen hebben de Chinese autoriteiten de bereidheid getoond met deze organisatie samen te werken.

Dit onderwerp blijft voor Nederland en de EU een punt van aandacht.

13. Koenders (PvdA)

Vraag

Waarom is de samenwerking met IOM, UNHCR en de terugkerende Nederlandse asielzoekers naar Afghanistan zo mislukt? Waarom is het kabinetsbeleid op dit punt nog steeds zo verkokerd? Welke ambassades werken niet mee.

Antwoord

Over de terugkeer van Afghaanse asielzoekers en de rol van UNHCR en IOM zijn op 9 december 2003 schriftelijke vragen gesteld door de leden Karimi en Vos van Groen Links. Deze vragen zullen, mede namens de minister voor Buitenlandse Zaken, spoedig door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie worden beantwoord. Ook de CDA-fractie heeft bij monde van de heer Eurlings gevraagd naar de informatieuitwisseling met UNHCR ten aanzien van uitgeprocedeerde Afghaanse asielzoekers.

Duidelijk is dat er geen sprake is van een mislukte samenwerking met IOM en UNHCR ten aanzien van terugkerende Afghaanse asielzoekers. Informatie over uitgeprocedeerde asielzoekers die aan IOM wordt verschaft wordt eveneens aan UNHCR ter beschikking gesteld. Deze informatie is van belang voor UNHCR om haar rol te kunnen vervullen, zoals beschreven in de tripartiete overeenkomst die door UNHCR, Nederland en Afghanistan is ondertekend. Zowel op ambtelijk als op politiek niveau vindt met regelmaat overleg tussen de betrokken partijen plaats om de uitvoering van deze overeenkomst zo goed mogelijk te laten verlopen. De vraag welke ambassades niet meewerken aan terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers is een vraag voor de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Deze vraag zal dan ook aan minister Verdonk moeten worden gesteld.

14. Eurlings (CDA)

Vraag

Oorzaak van het minder effectieve beleid van ons land lijkt te zijn dat wij uit privacy-overwegingen niet voldoende informatie over in aanmerking komende asielzoekers uitwisselen met UNHCR. Dit vindt het CDA toch hoogst bevreemdend. Die informatieuitwisseling met de UNHCR dient toch wel in ons land op hetzelfde niveau en met dezelfde effectiviteit te gebeuren als bij Europese buurlanden zoals het VK en Frankrijk?

Antwoord

Met UNHCR wordt met regelmaat informatie uitgewisseld. Over dit punt zijn ook vragen door de PvdA-fractie gesteld. In antwoord op deze vragen is het goed nog eens te benadrukken dat de informatie over uitgeprocedeerde asielzoekers die aan IOM ter beschikking wordt gesteld ook aan UNHCR wordt verschaft. Privacy-overwegingen, waar de heer Eurlings op heeft geduid, staan aan de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers naar Afghanistan niet in de weg.

15. Huizinga-Heringa (ChristenUnie)

Vraag

Wil de Nederlandse regering, bijvoorbeeld als voorzitter van de Raad van Europa, aandacht vragen voor het groot aantal statenlozen die gediscrimineerd worden in de Russische Federatie?

Antwoord

In vervolg op wat in het schriftelijke antwoord van 7 augustus jl. op de vragen van mevrouw Huizinga over de geldigheid van paspoorten van de Russische Federatie is aangegeven, zal inderdaad aandacht zal worden besteed aan de problemen die voor mensen in de Russische Federatie kunnen bestaan rond hun staatsburgerschap. Dit zal gebeuren in fora en/of vormen van overleg die daarvoor een geschikt platform bieden, waartoe ook de Raad van Europa behoort.

16. Karimi (GroenLinks)

Vraag

Wil de minister zich inzetten voor een EU beleid ten aanzien van Kashmir?

Antwoord

De EU, en in dit verband ook Nederland, volgt de ontwikkelingen met betrekking tot een oplossing van het Kashmir-conflict nauwlettend. Op dit moment is er sprake van een positieve tendens. De Indiase regering presenteerde eind oktober jl. een aantal vertrouwenwekkende maatregelen, zoals herstel van busverbindingen en luchtverkeer en de uitbreiding van diplomatieke missies, om de betrekkingen tussen India en Pakistan te verbeteren. Deze maatregelen, waarop Pakistan positief heeft gereageerd, dragen bij aan vermindering van spanning en verbetering van het algemene klimaat. Pakistan kondigde op zijn beurt eind november jl. een eenzijdig staakt-het-vuren langs de zogenaamde Line of Control af, een geste die inmiddels door India voorzichtig positief is beantwoord. Tenslotte heeft de Indiase premier Vajpayee aangekondigd in januari a.s. naar Pakistan te zullen afreizen om de regionale SAARC-top bij te wonen, waarbij hij zijn Pakistaanse collega Jamali zal ontmoeten en wellicht President Musharraf. Het aanmoedigen van deze en verdergaande initiatieven is en blijft een eerste opgave van de EU.

17. Karimi (GroenLinks)

Vraag

Ziet de minister een mogelijkheid voor de OVSE om met Iran nauwe samenwerking aan te gaan in het kader van Partners for Cooperation?

Antwoord

Over partnerschapsstatus bij de OVSE wordt bij consensus beslist. Het is aan de aanvragende staat zelf om daar binnen de OVSE voldoende draagvlak voor te creeren. Indien Iran daarvoor belangstelling zou hebben, ben ik graag bereid dit onder de positieve aandacht te brengen van het Bulgaarse OVSE-voorzitterschap 2004.

18. Herben (LPF)

Vraag

Wat ons verbaast, is dat de minster stelt dat er voor de NAVO geen rol is weggelegd in Irak, terwijl deze organisatie wel een hoofdrol vervult in Afghanistan; een merkwaardige opstelling gezien de vele parallellen tussen beide landen. Ook niet als onderaannemer van de VN vraag ik de minister? In hoeverre wordt dit Nederlandse standpunt gedeeld door onze bondgenoten in NAVO en EU? Antwoord Zoals bekend ondersteunt de NAVO de door Polen geleide multinationale divisie in Irak. Tijdens de recente bijeenkomst van NAVO ministers van Buitenlandse Zaken is gesuggereerd, o.m. van Amerikaanse zijde, te bezien of de NAVO haar rol zou moeten uitbreiden. Dit wordt thans nader onderzocht. Ik heb daar terughoudend op gereageerd, zoals ik onlangs ook aan Uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg over de verlenging van Nederlandse deelname aan SFIR heb medegedeeld. Ik heb bepleit dat de Irakezen nu zelf een grotere verantwoordelijkheid nemen, ook wat betreft de opbouw van hun veiligheidsstructuren. Overigens zijn de bijdragen aan de Stabilisatiemacht – ook van Nederland – gebaseerd op de VN-Veiligheidsraadresoluties 1483 en 1511.

19. Van Bommel (SP)

Vraag

Hoe staat het met de besteding van reeds toegezegde fondsen en reeds lopende projecten? Mijn fractie krijgt signalen dat er weinig vooruitgang wordt geboekt. Is de regering bereid de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking een onderzoek in te laten stellen naar de besteding van de tot nog toe beschikbaar gestelde fondsen en spoedig projecten in gang te zetten die werkgelegenheid genereren en tot een verbetering van de omstandigheden in de vluchtelingenkampen leiden?

Antwoord

De regering doet de gedane toezeggingen met betrekking tot de hulp aan de nabestaanden van Srebrenica gestand. Er is wel degelijk vooruitgang geboekt. De reconstructie van huizen in Srebrenica is goed uitgevoerd door een betrouwbare organisatie, Technische Hilfswerke. De renovatie van het opvanghuis in Grab Potok voor vluchtelingen die niet kunnen of willen terugkeren is voltooid, terwijl ook het project met de Stichting «Hulp voor Bosnië» in de gemeente Zavidovici goed verloopt. Ik zie dan ook geen aanleiding een evaluatie door de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking te laten uitvoeren. Dit mede omdat wij vanuit Den Haag, wegens het belang dat de regering hecht aan de hulpverlening aan de nabestaanden van Srebrenica, de situatie nauw monitoren.

Ik erken dat de vluchtelingenthematiek een complex probleem is. Nu bijvoorbeeld huizen zijn gereconstrueerd, is de volgende behoefte werkgelegenheid. Het gebrek aan economische mogelijkheden en perspectief op verbetering is een probleem dat inderdaad steeds meer op de voorgrond treedt; niet alleen in Srebrenica maar in Bosnië-Herzegovina als geheel. In de komende periode wil ik dan ook in toenemende mate inzetten op activiteiten die een duurzame economische ontwikkeling in Srebrenica kunnen bevorderen, zoals inkomensgenererende activiteiten en bijdragen aan het herstel van de infrastructuur. Dit gebeurt in overleg met lokale partners en autoriteiten, zoals de Gemeenteraad van Srebrenica.

20. Huizinga-Heringa (ChristenUnie)

Vraag

Wat zal de rol en inzet zijn van Nederland bij de OVSE-conferentie over antisemitisme?

Antwoord

Tijdens het Nederlandse OVSE voorzitterschap in 2003 hebben, naast de gebruikelijke bijeenkomsten van de menselijke dimensie, twee extra bijeenkomsten over bovenstaand onderwerp plaatsgevonden. Het betreft de conferentie over antisemitisme en de conferentie over racisme, discriminatie en xenofobie. In 2005 zullen wederom twee dergelijke conferenties worden georganiseerd onder auspiciën van de OVSE. De conferentie over anti-semitisme zal in Berlijn worden gehouden, de conferentie over racisme, discriminatie en xenofobie zal in Brussel worden gehouden. Daarnaast zal in Parijs een conferentie worden gehouden over de bestrijding van hate-speech op het internet.

Deze conferenties en andere activiteiten van de OVSE ter bevordering van tolerantie in het algemeen hebben tot doel de naleving van OVSE-standaarden en normen te bevorderen. Nederland zal tijdens deze bijeenkomsten de recente uitingen van antisemitisme en van andere vormen van racisme en discriminatie van minderheden aan de orde stellen.

21. Dittrich (D66)

Vraag

Met betrekking tot gedetineerdenzorg. Wat doet de regering aan de motie Hoekema/Verhagen?

Antwoord

Ik verwijs u naar de brieven van 18 oktober 2001 en 12 februari 2002 waarin de vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken is geïnformeerd over de resultaten van de Ronde Tafel Conferentie gedetineerdenbegeleiding alsmede over de invulling van de motie Hoekema/Verhagen. Op de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland zijn de volgende normen van toepassing:

Nederlandse gedetineerden in buitenlandse gevangenissen buiten Europa ontvangen eens per maand een financiële gift van 30 Euro. Dit wordt beschouwd als een bijdrage in de kosten voor levensonderhoud of andere noodzakelijke uitgaven teneinde het dagelijks leven onder de doorgaans moeilijke omstandigheden iets te verlichten.

In bepaalde gevallen kan op kosten van het ministerie van Buitenlandse Zaken een «vertrouwensadvocaat» worden ingeschakeld. Als er gerede twijfel bestaat kan een second opinion worden verstrekt over de vraag of een rechtszaak volgens de regels van het land is verlopen.

Na ontvangst van de arrestatiemelding worden gearresteerde landgenoten zo snel mogelijk bezocht, om uitleg te geven over de rechten van de gedetineerden en de procedures in het land van arrestatie, om te helpen bij het vertalen van hetgeen ten laste wordt gelegd en om in algemene zin ondersteuning te bieden in deze moeilijke fase. Getracht wordt gedetineerden op periodieke basis zo vaak mogelijk te bezoeken en aanwezig te zijn bij rechtszittingen.

Gedetineerden kunnen een rijksvoorschot ontvangen voor levensonderhoud, de aanschaf van kleding, medicijnen of voor de terugreis naar Nederland na detentie.

Aan deze consulaire normen worden in de praktijk ruimschoots voldaan. Waar het gaat om het brengen van periodieke bezoeken aan gedetineerden in gevangenissen bestaat geen vaststaande kwantificering. Dit onderdeel van de consulaire bijstand is afhankelijk van lokale omstandigheden en individuele behoeften van de gedetineerden. Het gaat hier met andere woorden om maatwerk. Verschillen in de omvang en exacte wijze van begeleiding zijn daarom onvermijdelijk.

Van een afdwingbaar recht op gedetineerdenzorg is geen sprake. In het algemeen dienen de beslissingen betreffende gedetineerdenbegeleiding te voldoen aan de normen die gelden voor behoorlijk bestuur en meer in het bijzonder die voor consulaire dienstverlening. Ik ben evenals mijn ambtsvoorgangers van mening dat voldoende waarborgen aanwezig zijn voor een adequate begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland.

22. Karimi (GroenLinks)

Vraag

Wat is de reden dat de regering haar bijdrage aan UNRWA verlaagt?

Antwoord

Ik verwijs naar mijn brief aan de Kamer van juni jl. waarin ik uiteenzet dat er geen sprake van is dat de vrijwillige bijdrage aan UNRWA omlaag gaat. In 2002 en 2003 is de vrijwillige bijdrage gelijk gebleven. En ook in 2004 zal de bijdrage EUR 11 298 000 blijven bedragen. De eventuele additionele bijdragen, gebaseerd op een «emergency appeal» mogen niet worden verward met de vrijwillige bijdrage. Zoals in mijn brief aangegeven bestaat dit jaar geen mogelijkheid een additionele bijdrage te leveren, ook omdat daarmee de verdeling van gelijke lasten onder donoren uit balans zal raken.

23. Wilders (VVD)

Vraag

Curieus is dat Nederland dan wel meer financiële prioriteit wil geven voor de eigen culturele identiteit in ontwikkelingslanden. Vraag is dan natuurlijk: gaat het dan om het Indiase kastenstelsel, de rol van patronage in veel Afrikaanse landen, of de achterstelling van de vrouw in de islamitische wereld?

Antwoord

Eén van de doelstellingen van het programma «Cultuur en Ontwikkeling» is het versterken van de culturele identiteit en de bevordering van het cultureel bewustzijn van gemeenschappen in ontwikkelingslanden. Dit vanzelfsprekend onder inachtneming van de algemene doelstellingen van het Nederlandse OS-beleid. De achterliggende gedachte is dat juist een sterk besef van de eigen identiteit de ontwikkeling van zelfbewustzijn en zelfrespect, maar ook van zelfkritiek en internationale dialoog in een culturele context kan bevorderen. Concreet richt dit programma (waarover ik de Kamer overigens in december 2002 een brief zond) zich bijvoorbeeld op de bevordering van deelname vanuit ontwikkelingslanden aan vooraanstaande internationale film- en documentairefestivals (zoals het IDFA in Amsterdam) en de ondersteuning van de interculturele dialoog in het kader van de bredere Euro-Mediterrane dialoog.

24. Van Bommel (SP)

Vraag

De heer van Bommel vraagt naar het Nederlandse standpunt t.a.v. de conditionaliteiten die Wereldbank en IMF aan landen als Ghana opleggen.

Antwoord

Algemeen

De nationale armoedebestrijdingsstrategie (PRSP) van een ontwikkelingsland dient ook als uitgangspunt voor activiteiten van Wereldbank en IMF. Het eenzijdig opleggen van voorwaarden aan ontvangende landen, zoals Ghana, past niet langer in deze gedachte. Conditionaliteiten zijn afspraken die de basis vormen van de partnership tussen Wereldbank en IMF enerzijds en het ontvangende land anderzijds en dienen nauw aan te sluiten bij de PRSP. Tevens moeten deze conditionaliteiten bijdragen aan de doelstellingen van de programma's. Nederland erkent echter wel dat deze insteek nog niet altijd de praktijk is en spreekt zowel Bank als Fonds op landenniveau en in Washington hierop aan.

Met betrekking tot Ghana

Water was tot voor kort geen expliciet thema in de activiteiten van het bilaterale OS-milieu sectorprogramma. Gezien de belangrijke rol van deze sector in het armoedebeleid van de Ghanese regering en de aanzienlijke investeringen in deze sector via het NL'se ORET/MILIEV-programma, wil Nederland zich actiever gaan inzetten op het thema water. De Nederlandse Ambassade in Accra is momenteel bezig om, gezamenlijk met haar Ghanese counterparts, activiteiten te identificeren op het thema water. Gedacht wordt aan een facilitering van partnerschappen tussen Nederlandse en Ghanese drinkwaterbedrijven. Deze initiatieven hangen echter af van de wensen en mogelijkheden die de Ghanese regering ziet voor dergelijke «partnerships» en natuurlijk ook van de wensen/mogelijkheden van de Nederlandse drinkwaterbedrijven. In deze discussie speelt privatisering in de watersector een rol. De Wereldbank heeft daartoe een initiatief genomen dat niet succesvol is geweest en denkt na over alternatieven. De bedoeling van Nederland is goede en zinvolle alternatieven zoals hierboven geschetst aan te dragen in een open dialoog met alle betrokken partijen.

25. Van der Staaij (SGP)

Vraag

In de schriftelijke vraagbeantwoording erkent de regering dat het instrumentarium voor corruptiebestrijding nog zwak ontwikkeld is. Zeker bij de toetsing van aanvragen en projecten voor OS-hulp is dit een punt dat verbetering verdient. De SGP-fractie gaat er vanuit dat die erkenning er ook toe leidt dat de regering inzet voor verbetering. Wij horen daar graag meer over.

Antwoord

De recente ondertekening door 95 staten waaronder Nederland van het VN-verdrag tegen corruptie in Mexico biedt een goede gelegenheid prominenter aandacht te besteden aan corruptiebestrijding. Er zal door Nederland gestimuleerd worden dat staten over gaan tot ratificatie van dit verdrag, waarna de operationalisering verder vorm kan krijgen.

In samenwerking met bilaterale donoren, WB en de VN wordt bezien op welke wijze daarin nadere stappen kunnen worden ondernomen. Zo organiseert het OESO/DAC Network on Governance voorjaar 2004 een Partnership Forum over anti-corruptie om daarover ideeën uit te wisselen. Verder verleent Nederland subsidie aan Transparency International die jaarlijks een analyse maakt van de corruptie situatie in de afzonderlijke landen.

26. Tjon-A-Ten (PvdA)

Vraag

Mijn fractie betreurt het uitsluiten van Latijns-/Zuid Amerika en het Caraïbisch gebied voor een regionale aanpak. De grensoverschrijdende problemen, zoals drugscriminaliteit, mensenhandel maar ook HIV/AIDS moeten volgens ons reden zijn voor Nederlandse betrokkenheid in deze regio juist te vergroten. Hier moeten Buitenlandse zaken en Ontwikkelingssamenwerking geïntegreerd en herijkt samenwerken.

Antwoord

De wereldwijde problemen op de terreinen van drugs en mensensmokkel zijn immens en moeten op vele wijzen worden aangepakt, waarbij internationale samenwerking voorop staat. Dit geldt ook voor Latijnsamerika en het Caribisch gebied. Nederland is actief via de inzet van de kustwacht op de Antillen, werkt nauw samen met de VS, is een van de drie trekkers van het regionale verdrag voor maritieme samenwerking ter bestrijding van drugstransporten. Verder is Nederland gecommitteerd aan het Barbados Plan of Action. Wat de HIV/AIDS problematiek geldt dat Nederland de strijd tegen HIV/AIDS in het Caribisch gebied en in delen van Latijnsamerika steunt via het multilaterale kanaal (UNAIDS).

27. Ferrier (CDA)

Vraag

In hoeverre is het mogelijk het stabiliteitsfonds aan te wenden in een land als Colombia, waar gewapend conflict niet alleen leidt tot een ernstige humanitaire crisis, denk daarbij aan ontheemden, denk daarbij aan de duizenden jongeren die de guerrilla bewegingen verlaten en die alleen middels speciale programma's ooit weer een normaal leven op zullen kunnen bouwen.

Antwoord

Na mijn recente reis naar Colombia ben ik al uitvoerig op vragen over de situatie aldaar ingegaan, o.a. op de ontheemdenproblematiek. Wat betreft de mogelijkheid van het stabiliteitsfonds: voor een gedegen plan voor ontwapening, demobilisatie en reintegratie is een beroep op het stabiliteitsfonds in principe mogelijk als zich kwalitatief goede voorstellen voordoen.

28. Hirsi Ali (VVD)

Vraag

Het is de VVD ook een doorn in het oog dat de medefinancierings- en vakbondsorganisaties 5% van hun budget kunnen gebruiken voor beleidsbeïnvloeding. Dit is ruim 20 miljoen Euro! Het budget dient niet voor reisjes van parlementariers en andere bobo's uit de wereld van ontwikkelingssamenwerking naar allerlei landen en bijeenkomsten. Telkens weer dezelfde gezichten leiden niet tot nieuwe inzichten. Wij vragen de minister dan ook deze ruimte nog deze kabinetsperiode af te bouwen.

Antwoord

Naar aanleiding van de zorgen over draagvlak tijdens de behandeling van de begroting 2001 is aan de MFO's en aan de vakbondsorganisaties ruimte gegeven om activiteiten op het terrein van voorlichting en beleidsbeïnvloeding te ontplooien. De ruimte die daar maximaal voor mocht worden gebruikt was 5%.

Het percentage dat door de MFO's werd gebruikt in 2002 ligt in feite veel lager.

Hivos0.8%

Cordaid1.2%

Plan1.5%

Novib3.9%

Icco1.5%

Voor de vakbondsorganisaties geldt:

FNV5%

CNV0%

De gelden werden besteed aan campagnes, documentaires, workshops, themafestivals, zoals festival Mundial, persmanifestaties op het Binnenhof, conferenties voor vrede en veiligheid, grondstoffenoverleg enzovoort enzovoort. Het merendeel van deze activiteiten speelt zich af in Nederland. En in enkele gevallen is er sprake van reizen. Daarbij gaat het niet om het reisje, maar om de inbreng die de reiziger kan hebben. Inbreng in een debat, het bieden van andere perspectieven of van morele ondersteuning.

En ik zie dan ook geen reden om de ruimte voor de MFO's en de vakbondsorganisaties ten behoeve van voorlichting en beleidsbeinvloeding af te bouwen.

29. Hirsi Ali (VVD)

Vraag

Wij moeten nu eens echt serieus gaan kijken naar het afbouwen van de Europese tariefmuren, zoals vorig jaar bij motie is bepleit. Welke resultaten zijn hier behaald? De minister moet met een visie en structurele hervormingen komen.

Antwoord

De Europese Unie onderhandelt in het kader van de WTO Doharonde over verlaging van tariefmuren en vermindering van handelsverstorende steun in de landbouw. De Nederlandse inzet voor de Europese inbreng in die onderhandelingen is duidelijk: de in de WTO overeen te komen verlaging van tarieven en steun moet substantieel zijn, in het bijzonder voor die producten die voor ontwikkelingslanden van bijzonder belang zijn. Minister Brinkhorst heeft die inzet ook uitgedragen in de aanloop naar en in Cancún, waar ik zelf ook was om het belang van de Doharonde voor ontwikkeling te benadrukken. Een aanzienlijk aantal EU-lidstaten wil echter minder ver gaan op voor hen gevoelige landbouwproducten. Dat is een politieke realiteit waarmee we in Brussel hebben te werken.

Maar handelsverstoring door het Europees landbouwbeleid zit hem niet alleen in tariefmuren. Ook subsidiëring van Europese boeren door prijssteun en exportsteun heeft negatieve effecten op de wereldmarkt. Dit jaar heeft de Europese Unie tijdens de Mid Term Review van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) besloten dat voor de meeste producten de steun geheel of voor een belangrijk deel wordt ontkoppeld van de productie. Van prijssteun naar inkomenssteun dus. De Nederlandse inzet van 100% ontkoppeling voor alle producten kon helaas niet volledig worden gerealiseerd, maar er is toch een belangrijke stap gezet in de richting van een minder handelsverstorend landbouwsubsidiebeleid. Daarnaast gaat voor een aantal producten de garantieprijs omlaag. Deze interne hervormingen zullen leiden tot minder exportsubsidies en dus minder handelsverstoring.

Het proces van EU-landbouwhervorming gaat door. Op dit moment worden de marktordeningen voor o.a. katoen herzien, terwijl in 2004 de eerste voorstellen volgen over suiker. Nederland zet ook hier in op zo veel mogelijk ontkoppeling. Deze inzet wordt door minister Veerman in goede samenwerking bepaald met o.a. minister Brinkhorst en mijzelf. Ook hier geldt echter dat we binnen het Europese krachtenveld moeten opereren. Volledige ontkoppeling is voor een aantal lidstaten nog een brug te ver.

Ik vind dat we met de EU-landbouwhervorming in dit ene jaar al heel wat bereikt hebben, al kan het altijd beter. We zijn echter op de goede weg. Als Minister voor Ontwikkelingssamenwerking zie ik het als mijn taak om bij de landbouwhervorming en de WTO-onderhandelingen te zorgen dat de belangen van ontwikkelingslanden meegewogen worden. Mijn einddoel is afschaffing van exportsteun, afbouw van alle handelsverstorende interne steun en versnelde afbouw van tarieven voor producten die vooral voor ontwikkelingslanden van belang zijn. Zolang dat doel nog niet bereikt is, zal ik er bij mijn collegae op blijven aandringen en daarbij is uw steun onontbeerlijk.

30. Van Bommel (SP)

Vraag

Kan de minister de Kamer informeren welk deel van het budget voor OS daadwerkelijk in de landen van het Zuiden wordt besteed en welk deel in de vorm van apparaats- en overheadkosten in Nederland, Geneve, Washington en New York blijft hangen? En hoe is de verhouding in personele zin?

Antwoord

Het overgrote deel wordt uiteraard besteed in het Zuiden. Op een budget 2004 van EUR 3,8 miljard bedragen de apparaatskosten in Nederland en op het postennetwerk beslaan EUR 196 mln. De apparaats- en overheadkosten in Geneve, Washington, New York en Rome bedragen tezamen EUR 37 mln.

Tijdens een algemeen overleg in de Kamer in juli 2001 kwam de capaciteitsuitbreiding OS binnen ons ministerie aan de orde. Met brede steun van de Kamer werd destijds een voorstel aangenomen om ODA-gelden aan te wenden om deze capaciteitsversterking op het terrein van OS te realiseren. In die periode is ook becijferd dat de «omzet» ODA per fte ca EUR 3,8 mln bedroeg (ODA-budget in 2001 EUR 3,5 miljard). In het DAC-examen van mei 2001 heeft ook de OESO geadviseerd om OS op personeelsgebied te versterken. Dit is inmiddels (goeddeels) gerealiseerd. Destijds is door mijn voorgangster becijferd dat ca 830 fte's inclusief lokale medewerkers zich vrijwel uitsluitend en direct met beleid en uitvoering van OS bezig hielden. Tel daarbij op de inmiddels gerealiseerde capaciteitsversterking (ca 90 fte's skillmix ) dan bedraagt het totaal zo'n 920 fte's. Het totale ODA-plafond bedraagt ca EUR 3,8 mrd in 2004 waarvan ca EUR 196 mln aan apparaatskosten voor oda. Dit betekent dat de thans gemiddelde «omzet» aan ODA-programmauitgaven per fte ca EUR 3,9 mln bedraagt. Het feit dat de «omzet» niet substantieel is afgenomen, doch eerder een lichte stijging vertoont, wordt verklaard door de sterke groei van het ODA-budget in de periode 2001–2004. Indien dit vergeleken wordt met andere landen blijkt Nederland relatief goed te scoren op dit punt, d.w.z. relatief weinig overhead ten opzichte van de bestede programmauitgaven.

Voor wat betreft de verhouding tussen totale uitgaven en apparaatskosten in Washington (IMF en Wereldbank) en bij regionale ontwikkelingsbanken geldt dat alleen voor fondsen «in trust» vijf procent in rekening wordt gebracht – de bijdragen aan de leningsprogramma's zijn vrij van overheadkosten. Organisaties met hoofdkwartier in New York (UNDP, UNFPA, UNICEF) berekenen gemiddeld een percentage van tien procent aan apparaatskosten, en organisaties in Geneve (UNHCR, UNCTAD, partnership programma's met ILO en WHO) komen op een gemiddelde van ca. dertien procent. Voor de Romeinse organisaties kan een gemiddelde van elf procent worden aangehouden.

Dat betekent dat de overhead op de via Washington en andere hoofdkwartieren van multilaterale ontwikkelingsbanken lopende bijdragen EUR 5 mln bedraagt van van het totaal in 2004 van totaal EUR 314 miljoen. Voor de Geneefse organisaties is dit EUR 12,5 miljoen van de EUR 96,5 miljoen. Voor New York geldt een overhead van EUR 14,8 miljoen op een totaal van EUR 148 miljoen. Voor Rome (FAO partnershipprogramma, IFAD en WFP) bedraagt de overhead op een totaalbijdrage van EUR 38,9 miljoen ca. EUR 4,3 miljoen.

31. Karimi (GroenLinks)

Vraag

Het verzoek is om een reactie op GroenLinks notitie «Ontwikkelingssamenwerking in bedrijf».

Antwoord

Hieronder een beknopte reactie op vijf elementen uit de notitie «Ontwikkelings-samenwerking in bedrijf».

a. Effectiviteit bedrijfsleveninstrumenten wordt betwijfeld

Het recente IBO-rapport sprak zich juist in relatief positieve termen uit over de effectiviteit van de hulp via het private kanaal. Bij ORET/MILIEV wordt zowel ex ante als ex post op ontwikkelingsrelevantie getoetst. Dit heeft ook geleid tot een positieve evaluatie van het instrument door IOB eind 1998. Van PSOM is in 2002 een tussentijdse externe evaluatie naar de Kamer gestuurd. Ook deze sprak zich in positieve termen uit over de ontwikkelingsrelevantie.

b. Bedrijfsleven kan geen goede voorstellen schrijven, waardoor onderuitputting optreedt

De vertragingen bij ORET en PSOM worden niet veroorzaakt doordat bedrijven slechte voorstellen indienen: de meeste vertragingen worden veroorzaakt door trage lokale besluitvorming. Daarnaast is het beleid bij PSOM er bewust op gericht om veel voorstellen uit te lokken, zodat de kwalitatief beste voorstellen kunnen worden geselecteerd.

c. Terugvloei: 50% van de hulp vloeit terug naar het Nederlandse bedrijfsleven, [waardoor] maar de helft van wat beschikbaar is voor armoedebestrijding goed is besteed.

Bij terugvloei gaat het om OS-uitgaven die in Nederland gedaan worden. Dit gaat om zaken als (volstrekt ongebonden) inkoop van goederen door het Rode Kruis en het World Food Programme, om beurzen voor studenten uit ontwikkelingslanden, om ondersteuning van Max Havelaar en de Fair Trade organisatie. Het gaat níet om alle gebonden hulpuitgaven: bij ORET is slechts sprake van 60% Dutch content, een percentage dat steeds moelijker gehaald wordt.

d. Met de landen op de bedrijfslevenlijst heeft Nederland geen bilaterale relatie vanwege gebrek aan goed bestuur.

Dit is niet juist: bij het opstellen van de bedrijfslevenlijst zijn destijds dezelfde criteria voor goed bestuur gehanteerd als bij de bilaterale landenselectie. Hét verschil zit in het inkomensniveau: de landen op de bedrijfslevenlijst hebben een hoger inkomensniveau dan de partnerlanden (m.u.v. de «oude +3 landen» Zuid-Afrika, Egypte en de Palestijnse Gebieden, die ook rijker waren). Daarnaast staan de landen op de bedrijfslevenlijst in de belangstelling bij het Nederlands bedrijfsleven. Duidelijk moet ook zijn dat de bedrijfslevenlijst eerst vrijwel generiek was en 107 landen bedroeg.

e. Het Nederlands bedrijfsleven investeert vooral op projectbasis waarna het bedrijf zich na voltooiing van het project weer terugtrekt.

Exporteurs investeren niet, maar leveren goederen. Via ORET/MILIEV worden exporttransacties van leveranciers van kapitaalgoederen, werken en diensten mogelijk gemaakt. Deze transacties bestaan dus inderdaad uit leveranties. Het PSOM is gericht op investeerders. Bedrijven die via PSOM worden ondersteund worden geselecteerd op basis van hun reële duurzame investeringswens in het betrokken PSOM-land.

32. Van Bommel (SP)

Vraag

Deelt de regering de opvatting dat er spanning bestaat tussen de opgelegde vrijhandelspolitiek en het bereiken van de millenniumdoelen? En zo ja, wat gaat ze eraan doen om die spanning weg te nemen?

Antwoord

De regering is van oordeel dat een verruiming van de handel door het slechten van handelsbarrières het meest krachtige instrument is dat landen hebben in de strijd tegen armoede. Protectie werkt vooral de armste landen tegen omdat de hoogste handelsbarrières zowel in ontwikkelde als in ontwikkelingslanden gericht zijn tegen landbouw en arbeidsintensieve producten. In het bereiken van de millenniumdoelen speelt wereldwijde handelsliberalisering een belangrijke rol. Daarbij wordtaangetekend dat de armste ontwikkelingslanden de meeste baat hebben bij versnelde afbouw van tarieven en afbouw van exportsubsidies en interne steun op het gebied van landbouw . Vandaar dat deze zijn opgenomen in de Doha Development Declaration, en deze handelsronde een echte ontwikkelingsronde moet worden.

Dit betekent niet dat liberaliseringsmaatregelen geen fricties oproepen en niet tijdelijk tot problemen kunnen leiden zowel in ontwikkelde als ontwikkelingslanden. Veelal zijn deze echter tijdelijk en worden ze goedgemaakt door de nieuwe kansen die gecreëerd worden op de wereldmarkt. Zo kunnen bijv. door het afnemen van importtarieven bepaalde ontwikkelingslanden die preferenties hadden, die preferenties kwijtraken. Zij zullen zich moeten aanpassen aan de nieuwe situatie en concurrerender worden, soms moeten zij overstappen op andere producten. De regering is zich bewust van deze problemen en is van oordeel dat deze landen geholpen moeten worden om ze aan te pakken. De regering onderschrijft dan ook de recente oproep die Wereldbank en IMF deden in een brief naar alle regeringsleiders waarin zij pleitten voor een snelle herstart van de WTO-onderhandelingen en beloofden om ontwikkelingslanden die te lijden hebben van liberaliseringsmaatregelen te ondersteunen met investeringsprogramma's en aanpassingsleningen.

Nederland is bereid deze hulpprogramma's te ondersteunen. Wereldbank en IMF zullen begin volgend jaar concrete plannen sturen.

Daarnaast geeft Nederland vanuit ontwikkelingssamenwerking steeds meer steun, zowel multilateraal als bilateraal aan de opbouw van handelscapaciteit, zodat ontwikkelingslanden ook echt kunnen profiteren van de resultaten van de ontwikkelingsronde. Ook aan onderhandelingscapaciteit wordt in toenemende mate steun gegeven, zodat ontwikkelingslanden beter voor hun belangen kunnen opkomen in de handelsronde. De regering is van oordeel dat een verruiming van de handel door het slechten van handelsbarrières het meest krachtige instrument is dat landen hebben in de strijd tegen armoede. Protectie werkt vooral de armste landen tegen omdat de hoogste handelsbarrières zowel in ontwikkelde als in ontwikkelingslanden gericht zijn tegen landbouw en arbeidsintensieve producten. In het bereiken van de millenniumdoelen speelt wereldwijde handelsliberalisering een belangrijke rol. Daarbij wordtaangetekend dat de armste ontwikkelingslanden de meeste baat hebben bij versnelde afbouw van tarieven en afbouw van exportsubsidies en interne steun op het gebied van landbouw . Vandaar dat deze zijn opgenomen in de Doha Development Declaration, en deze handelsronde een echte ontwikkelingsronde moet worden.

Dit betekent niet dat liberaliseringsmaatregelen geen fricties oproepen en niet tijdelijk tot problemen kunnen leiden zowel in ontwikkelde als ontwikkelingslanden. Veelal zijn deze echter tijdelijk en worden ze goedgemaakt door de nieuwe kansen die gecreëerd worden op de wereldmarkt. Zo kunnen bijv. door het afnemen van importtarieven bepaalde ontwikkelingslanden die preferenties hadden, die preferenties kwijtraken. Zij zullen zich moeten aanpassen aan de nieuwe situatie en concurrerender worden, soms moeten zij overstappen op andere producten. De regering is zich bewust van deze problemen en is van oordeel dat deze landen geholpen moeten worden om ze aan te pakken. De regering onderschrijft dan ook de recente oproep die Wereldbank en IMF deden in een brief naar alle regeringsleiders waarin zij pleitten voor een snelle herstart van de WTO-onderhandelingen en beloofden om ontwikkelingslanden die te lijden hebben van liberaliseringsmaatregelen te ondersteunen met investeringsprogramma's en aanpassingsleningen.

Nederland is bereid deze hulpprogramma's te ondersteunen. Wereldbank en IMF zullen begin volgend jaar concrete plannen sturen.

Daarnaast geeft Nederland vanuit ontwikkelingssamenwerking steeds meer steun, zowel multilateraal als bilateraal aan de opbouw van handelscapaciteit, zodat ontwikkelingslanden ook echt kunnen profiteren van de resultaten van de ontwikkelingsronde. Ook aan onderhandelingscapaciteit wordt in toenemende mate steun gegeven, zodat ontwikkelingslanden beter voor hun belangen kunnen opkomen in de handelsronde.

33. Van Bommel (SP)

Vraag

«Dan over het stopzetten van het HIV/Aids programma in Ethiopië. Los van de vraag of dat programma de meest geëigende bijdrage vormt om Aids in Ethiopië te bestrijden, val ik over het feit dat de permanente beleidswijzigingen binnen het Nederlands beleid, gepaard gaan met dramatische vormen van collateral damage. In het geval van het betreffende Aids-programma betekent het voortijdig beëindigen daarvan dat enkele honderden arbeiders die in het kader van het programma toegang tot medische basisvoorzieningen hadden, daar binnenkort van verstoken blijven. Mede op grond daarvan dring ik er bij de minister op aan om de Kamer op korte termijn te informeren over een mogelijke follow-up van dit programma.»

Antwoord

Het betreft hier het Ethiopian Netherlands Aids Research Project, ENARP. In 2002 besloten het Ministerie van Gezondheid in Ethiopië, het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag en de Nederlandse Ambassade in Ethiopië de financiering van ENARP te beëindigen, op basis van de kritische bevindingen en conclusies van een onafhankelijke en wetenschappelijke evaluatie. Deze evaluatie had weliswaar waardering voor de wetenschappelijke publicaties en de opleiding van enkele wetenschappers, maar stelde tevens vast dat ENARP zowel wat betreft organisatie als samenwerking zwak functioneerde en in toenemende mate in een isolement terechtgekomen was. Bovendien heeft het project onvoldoende ingespeeld op de HIV/AIDS epidemie in Ethiopië.

Met de Nederlandse en Ethiopische counterparts van ENARP is toen overeengekomen de afgesproken projectduur te verlengen met een jaar, tot eind 2003, voor een exit-strategie. Daarnaast is aan de counterpart organisatie Ethiopian Health and Nutrition Research Institute (EHNRI) en het Ministerie van Gezondheid in Ethiopië steun aangeboden voor een additionele consolidatie en transitieperiode van anderhalf jaar om het onderzoeksinstituut institutioneel te versterken en meer te richten op volksgezondheid. Er is dus wel degelijk sprake van een zorgvuldige afbouw en overdracht.

Het stoppen van het project heeft niet tot gevolg dat de betrokken fabrieksarbeiders de toegang tot basisgezondheidszorg verliezen. De fabrieksarbeiders die als vrijwilligers voor het bestuderen van de HIV/Aids epidemie in Ethiopië meewerken, ontvangen via het project aanvullende zorg voor de duur van het project, zoals met hen overeengekomen. Na beëindiging van het project kunnen deze mensen weer terecht bij de bestaande reguliere basisgezondheidszorg zoals verzorgd door de Ethiopische overheid en de desbetreffende fabriek.

34. Karimi (GroenLinks)

Vraag

Klopt het dat het NGO-fonds voor Afghanistan dit jaar geen geld krijgt van Nederland? Wat is hiervan de reden?

Antwoord

Nee. In 2003 is aan het NGO-fonds ca. EUR 5,8 miljoen uitgegeven. In 2004 zullen geen nieuwe bijdragen meer worden gedaan en zal het fonds waarschijnlijk ophouden te bestaan. De belangrijkste reden hiervoor is dat door de beherende instantie UNAMA (het geintegreerde VN-kantoor in Kabul) steeds minder een rol voor zichzelf zag weggelegd als beheerder van humanitaire projecten. Een dergelijke beheersmatige rol zou moeilijk te combineren zijn met de overige, meer beleidsmatig getinte UNAMA-taken.

Overigens betekent dit niet dat voor 2004 geen humanitaire hulp voor Afghanistan is voorzien.

35. Karimi (GroenLinks)

Vraag

Is de regering bereid om de jarenlange steun aan Birmese vluchtelingen in Thailand te continueren?

Antwoord

De noden van de Birmese vluchtelingen in de vluchtelingenkampen aan de Thais-Burmese grens zijn mij bekend. Dit ministerie heeft daarom reeds jaren ruimhartig projecten van o.a. het Burmese Border Consortium (BBC) ondersteund. Ik zal dit ook continueren in 2004 en, voor zover ik nu kan overzien, ook nog een periode daarna. Echter, hoge noden elders in de wereld in combinatie met stagnerende financiële middelen zullen onvermijdelijk consequenties hebben voor de humanitaire hulp aan Thailand. Deze is voor 2004 op EUR 1.5 miljoen gesteld. Daarna zal jaarlijks opnieuw de mate van steun worden bezien.

36. Tjon-A-Ten (PvdA)

Vraag

Door het omarmen van publiek-private «partnerships» wordt het bedrijfsleven direct betrokken bij armoedebestrijding. De PvdA vindt dat bedrijven daarom meer het pad van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) moeten bewandelen en voor uitgevoerde activiteiten verantwoording afleggen door een sociaal jaarverslag. Is de Minister bereid aan FMO een centrale rol te geven bij het hanteren van MVO criteria en de controle hierop?

Antwoord

Wat betreft verslaggeving door bedrijven is er het afgelopen jaar aanzienlijke vooruitgang geboekt met het uitbrengen door de Raad voor de Jaarverslaggeving op 25 september jl. van de definitieve Richtlijn 400 «Jaarverslag» en de «Handreiking voor Maatschappelijke verslaggeving». In deze richtlijn wordt aanbevolen dat ondernemingen informatie beschikbaar stellen over het beleid, de uitkomsten en de toekomstige ontwikkelingen op de economische, milieu- en sociale aspecten van het ondernemen. Tevens wordt aanbevolen informatie op te nemen over de dialoog met belanghebbenden. De Richtlijn zal effectief vanaf verslagjaar 2004 ingaan. In de Handreiking worden aanbevelingen gedaan voor de inhoud van het maatschappelijk verslag en het verbeteren van de kwaliteit ervan. Verder wordt in de handreiking ingegaan op de informatiebehoeften van verschillende stakeholdergroepen, de reikwijdte van het verslag, de gegevensverzameling en de wijze van communicatie en publicatie. Bij het opstellen van de Richtlijn en de Handreiking is rekening gehouden met internationale ontwikkelingen op het gebied van maatschappelijke verslaggeving, zoals de Richtlijnen van het Global Reporting Initiative (GRI).

Wat betreft de suggestie de naleving door het FMO te laten coördineren, wil ik graag verwijzen naar de in december 2001 aan de Kamer gestuurde brief (TK 26 485 nr. 19), waarin staat aangegeven dat de verschillende uitvoeringsorganisaties (thans FMO, Senter en NCM) elk verantwoordelijk zijn voor de toetsing en monitoring van door hen ondersteunde activiteiten. Het is dus niet opportuun de FMO als «supercoördinator» aan te wijzen. Die rol is voorbehouden aan het ministerie van Economische Zaken, coördinerend ministerie voor MVO.

37. Ferrier (CDA)

Vraag

De EU staat bekend als de grootste donor op OS-gebied. Het tragische is alleen dat een groot deel van dat geld door ingewikkelde regelgeving en bureaucratie onbereikbaar is voor ontwikkelingslanden. We vinden dat schandalig. Wat gaat U daaraan doen.

Antwoord

De kwaliteit van de EU-hulp moet verder verbeteren. Dat is echter niet alleen een zaak van de Commissie, maar ook van de Lidstaten en de ontvangende landen.

Het belang van het verbeteren van de kwaliteit en de effectiviteit van de Europese hulp wordt door mij, in Raadskader in Brussel maar ook daarbuiten regelmatig benadrukt. Hopelijk zullen de hervormingen die de Commissie sinds 2000 heeft ingezet (delegatie van bevoegdheden naar het veld, vereenvoudiging en stroomlijning procedures, budget-based-planning) de komende jaren tot resultaten gaan leiden. Dit zal onder meer tot uiting moeten komen in hogere uitgaven percentages. Ik zal Commissaris Nielson, maar ook zijn opvolger, daarover aanspreken.

Ik wil er wel graag op wijzen dat de ingewikkelde regelgeving niet alleen de schuld van de Commissie is. Vaak stellen de Lidstaten veel en gedetailleerde eisen, ieder conform het eigen nationale model. Ik verzet mij daartegen en vind dat we ook ten aanzien van de regelgeving moeten streven naar verdere harmonisering van afspraken tussen donoren, zodat we daar schaalvoordelen kunnen boeken en de hulp efficienter en effectiever kunnen maken.

Ten slotte: ook de ontvangende landen moeten de hand in eigen boezem steken. In sommige ontwikkelingslanden vergt het nog steeds heel veel papier en tijd om goederen binnen te laten. Vaak zijn ook daar de doolhoven in de bureaucratische staatssector complex en ondoorgrondelijk. Ook daar zal ik de ontwikkelingslanden in mijn kontakten op aanspreken.

38. Ferrier (CDA)

Vraag

Er is afgesproken in Monterrey minstens 0.7% BNP voor OS te bestemmen. We zien dat veel landen dat nog lang niet halen, Duitsland zit op nog geen 0.3 en Italie haalt net de 0.2. Wat gaat de Minister daar aan doen?

Antwoord

In EU-kader is afgesproken dat de EU-lidstaten in 2006 ten minste 0.39% van hun BNP aan ODA moeten besteden. Hoewel helaas een aantal EU-landen nog niet aan de normen voldoen, gaat een aantal landen wel de goede kant op. Zo hebben landen als Frankrijk, Finland, Belgie en Ierland concrete plannen op tafel gelegd om aan de 0.39 in 2006 en aan de 0.7 in 2015 te voldoen. Dat is goed nieuws, mede tot stand gekomen door de «peer-pressure» in Brussel. Helaas zijn andere lidstaten nog niet zo ver. Ook de nieuwe toetreders zullen hun inspanningen terzake moeten verhogen.

Op basis van rapportage van de Commissie zal de RAZEB in april onder Iers Voorzitterschap spreken over de EU-voortgang op de Monterrey-afspraken, met inbegrip van de 0.7-afspraken Ik zal niet schromen landen persoonlijk aan te spreken als zij zich niet aan hun afspraken houden. De geloofwaardigheid van de Unie op het internationale podium is hier in het geding.

39. Tjon-A-Ten (PvdA)

Vraag

Oefent de Minister druk uit op ander EU-landen om hun internationale beloften na te komen en ten minste 0.7% van het BNP te bestemmen voor ontwikkelingssamenwerking en geeft U daarnaast hoge prioriteit aan coherentie tussen de diverse op ontwikkelingssamenwerking gerichte Europese beleidsinstrumenten? Kunnen de aanstaande voorzitterschappen op initiatief van Nederland hier een kernpunt voor ons EU-Voorzitterschap van maken?

Antwoord

In mijn contacten, zowel in Brussel als daarbuiten, spreek ik bijna dagelijks over het belang van het naleven van de afspraken die we hebben gemaakt in Monterrey en ten aanzien van de MDG's. Onderdeel daarvan is de 0.7. Het belang van het nakomen van deze afspraken is ook opgenomen in het Iers-Nederlands Voorzitterschapsprogramma voor 2004. Op basis van rapportage van de Commissie zal de RAZEB in april onder Iers Voorzitterschap spreken over de EU-voortgang op deze dossiers. Ik zal niet schromen landen persoonlijk aan te spreken als zij zich niet aan hun afspraken houden. De geloofwaardigheid van de Unie op het internationale podium is hier in het geding.

Ik ben voorstander van een geintegreerd buitenlands beleid, ook op Europees niveau, waarbij doelen en middelen op een effectieve en efficiente manier ingezet worden. Het meest recente en in het oog springende voorbeeld is de instelling van de Europese Vredesfaciliteit (Peace Facility). Ik had graag gezien dat de financiering van de Europese Vredesfaciliteit meer conform het Nederlandse stabiliteitsfonds was opgezet, dwz. een daadwerkelijk ontschot fonds, zowel naar doelstelling als naar financiering. In Brussel is in de Raad een akkoord bereikt over financiering van de Vredesfaciliteit uit het EOF voor 2004, maar tegelijkertijd is afgesproken dat voor de daaropvolgende jaren naar andere financiele middelen gezocht zal worden, zodat ook de financiering daadwerkelijk ontschot (dwz ODA en Non-ODA middelen) geregeld wordt.

Het is de verwachting dat in 2004 voorstellen voor het aanwenden van de Peace Facility op de beleidsagenda zal staan. Nederland zal zich als EU-voorzitter inzetten voor een adequaat verloop van het besluitvormingsproces en voor de inzet van de Vredesfaciliteit voor de daarvoor gedefinieerde doelstellingen.

40. Herben (LPF)

Vraag

Ik hoor graag van de minister hoe dit heeft kunnen gebeuren en ook hoeveel Nederlands geld er ligt opgepot in Brussel. Overigens als de EU een heuse minister van BZ moet krijgen, waarom dan niet beginnen met een Europese Minister van OS? En dan natuurlijk allemaal 0,7% van ons BBP aan OS besteden! Antwoord In de eerste plaats: er is geen sprake van een «stuwmeer» van 25 miljard euro. Het negende EOF bedraagt EUR 12 800 miljoen. De restanten van het zesde, zevende en achtste EOF bedragen EUR 2 315,33 miljoen en zijn met de inwerkingtreding van de Overeenkomst van Cotonou onder het negende EOF gebracht. Het betreft hier een budget voor vijf jaar. De lidstaten worden jaarlijks opgeroepen hun bijdragen in tranches over te maken. Voor Nederland was dat dit jaar bijna 115 miljoen euro (of 5.22% van het Europees Ontwikkelings Fonds (EOF)). Als de Commissie minder uitgeeft dan geraamd, hoeven de lidstaten minder over te maken. Er bestaat dus geen «stuwmeer», ergens opgepot in een kluis in Brussel.

In de tweede plaats: de instelling van een Europese Minister van Buitenlandse Zaken was opgenomen in de ontwerp-Grondwet waar, zoals U weet, tijdens de Europese Raad in Brussel afgelopen weekeinde, geen overeenstemming over kon worden bereikt. Met de instelling van de nieuwe Minister wordt beoogd meer coherentie in het gehele externe beleid van de Unie aan te brengen, met inbegrip van aspecten als handel, internationale milieuvraagstukken, het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid en ook Ontwikkelingssamenwerking. Ik ben voorstander van een geintegreerd buitenlands beleid, ook op Europees niveau, waarbij doelen en middelen op een effectieve en efficiente manier ingezet worden. De Europese Minister kan daar een bijdrage aan leveren, samen met de Commissaris van Ontwikkelingssamenwerking.

Ten slotte: ik ben het wel met de heer Herben eens over het belang van de 0.7%, ook voor andere lidstaten. Ik zal dan ook niet nalaten andere EU-lidstaten in Brussel, maar ook daarbuiten, op hun toezeggingen aan te spreken. Ik hoop dat de heer Herben in zijn parlementaire contacten met collega's uit andere EU-lidstaten hetzelfde zal doen.

41. Eurlings (CDA)

Vraag

Hoe neemt de Regering deze vernieuwing van OS-beleid ter hand en hoe bepleit de regering dit in de EU?

Antwoord

De herziening van de landenlijst is mede gebaseerd op een evaluatie van de kwaliteit van beleid en bestuur in het ontvangende land; hierbij speelde de mensenrechtensituatie een voorname rol. Voorts is mijn beleid dat mensenrechten altijd onderdeel uitmaken van de dialoog tussen Nederland en het partnerland en gelukkig ook in toenemende mate tussen de EU en partnerlanden in het kader van de Cotonou-akkoorden. Zo is de mensenrechtensituatie een vanzelfsprekend onderwerp van gesprek bij mijn bezoeken en heb ik die uitvoerig besproken tijdens mijn bezoeken aan bijvoorbeeld Soedan, Uganda, Rwanda, DRC en Indonesië. Overigens ben ik voorstander van een positieve mensenrechtenbenadering van partnerlanden. Veroordeling of beeindiging van de relatie is slechts een uiterste middel. Ook wanneer een partnerland kampt met problemen op mensenrechtengebied, kan het mogelijk zijn te werken aan verbetering hiervan.

42. Dittrich (D66)

Vraag

Is de minister van OS bereid uit het budget voor Aids 1 miljoen ten behoeve van die organisatie ter beschikking te stellen, bijvoorbeeld via de ambassade in Dar-es-Salaam of via de Clinton Foundation? Is de minister bereid om unilaterale programma's op het gebied van Aids-bestrijding en reproductieve gezondheid te ontzien?

Antwoord

Per 1 januari 2004 krijgt Pharm Access International een instellingssubsidie van 2 miljoen euro voor de periode 2004 – 2007. Daarnaast heeft Pharm Access International onlangs een overeenkomst gesloten met het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor het verlenen van technische assistentie bij de uitvoering van het BZ HIV/AIDS personeelsbeleid op de Nederlandse ambassades in Afrika.

Zowel de beleidsintensivering op reproductieve gezondheid en HIV/Aids, als de uitvoering van de motie Koenders/Terpstra (verdubbeling van uitgaven voor Aids, tuberculose en malaria in 2007 ten opzichte van 2002) zullen leiden tot toenemende uitgaven voor deze thema's, ook in de bilaterale programma's. Bij afwegingen binnen bilaterale programma's zullen deze prioritaire thema's worden ontzien.

43. Eurlings (CDA)

Vraag

Kan de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking duidelijk maken hoe OS-geld via de Palestijnse Autoriteit naar Al Aqsa gaat zonder dat het gebruikt wordt voor terroristische doeleinden ?

Antwoord

Er is hier duidelijk sprake van een misverstand. Het is absoluut niet het geval dat Nederlands OS-geld wordt doorgesluisd naar de Al Aqsa Martelarenbrigades. Immers, de Nederlandse hulp wordt uitgevoerd op projectniveau, waarbij voor elke activiteit specifieke begrotingen en afrekeningen worden gepresenteerd en goedgekeurd, waar nodig door een accountant. Een groot deel van de Nederlandse hulp loopt via NGO's, multilaterale instellingen en via lagere Palestijnse overheden.

In de beantwoording van de KV van Mw Huizinga-Heringa en de heer van der Staaij, eerder deze maand, wordt gesproken over de financiële relatie tussen de Palestijnse Autoriteit en individuele leden van de Al Aqsa Martelarenbrigade. Het gaat hierbij expliciet niet om (Nederlands) OS-geld. Het gaat om maandelijkse bijdragen aan individuele leden van de brigades van ongeveer 250 US$, bedoeld om te voorzien in de kosten van het levensonderhoud. Het besluit van de regering Abbas tot betaling over te gaan zou bedoeld zijn om te garanderen dat de leden van de Al-Aqsa Martelarenbrigade zich zouden houden aan het Palestijnse staakt-het-vuren dat in juni van dit jaar werd afgekondigd.

44. Van Bommel (SP)

Vraag

Ten aanzien van de uitvoering van motie van het Lid Van der Staaij c.s. in zake Colombia: wat heeft de regering gedaan om in overleg met andere EU-lidstaten druk uit te oefenen in Colombia en in de regio om de geweldscrisis het hoofd te bieden en de lokale democratie te versterken?

Antwoord

Het afgelopen jaar heeft Nederland zich inderdaad actief ingezet m.b.t. Colombia.

Nederland heeft actief bijgedragen aan de donorbijeenkomst inzake Colombia op 10 juni 2003 en aan de opstelling van de London Declaration, waarin een groot aantal landen, inclusief de EU-lidstaten en de Commissie, hun steun aan de Colombiaanse regering in haar strijd tegen de drugsproblematiek en illegale gewapende groeperingen hebben vastgelegd op voorwaarde dat de aanbevelingen op het gebied van goed bestuur en mensenrechten van de VN Mensenrechtencommissie worden geïmplementeerd. In deze London Declaration heeft de internationale gemeenschap zich tevens gecommitteerd aan een betere onderlinge afstemming van hun ontwikkelingssamenwerkingsprogramma's ter ondersteuning van de versterking van de rechtsstaat, de bescherming van de rechten van de mens, implementatie van milieuactiviteiten en de ontwikkeling van alternatieven voor drugsproductie.

Zoals toegelicht in mijn brief aan de Kamer vormde deze London Declaration het «Leitmotiv» van mijn bezoek aan Colombia in september jl. Ik heb daar, en ook internationaal nadrukkelijk aandacht hiervoor gevraagd, bijv. tijdens de WB/IMF-vergadering in Dubai in september jl. en in een gesprek met de Secretaris-Generaal van de VN, Kofi Annan en marge van de AVVN in oktober. Verder heb ik in november nog een onderhoud gehad met de Colombiaanse minister van Defensie over de onderhandelingen met de paramilitairen en het demobilisatiebeleid van de Colombiaanse regering.

Zoals toegelicht in de brief aan de Tweede Kamer d.d. 24 november neemt de Nederlandse Ambassade in Bogota actief deel aan de door UNDP ingestelde werkgroep, die de implementatie van de in de London Declaration vervatte actiepunten monitort. Nederland is in Colombia vanaf 1 januari bovendien voorzitter namens Ierland, dat in dat land geen Ambassade heeft. Tijdens dit verlengde voorzitterschap zal Nederland actief de donorcoördinatie blijven bevorderen en gezamenlijk overleg voeren met de Colombiaanse regering, ook over «gevoelige» onderwerpen.

De Nederlandse bilaterale hulpprogramma's in Colombia zijn met name gericht op hulp aan de regering en het maatschappelijk middenveld om de rechtsstaat te versterken, corruptie en straffeloosheid te bestrijden, de inheemse gemeenschappen te ondersteunen en alternatieve productie te bevorderen. De Nederlandse hulp aan ontheemden loopt via internationale instellingen, o.a. UNHCR en het Rode Kruis.

45. Huizinga-Heringa (ChristenUnie)

Vraag

Voelt de minister voor Ontwikkelingssamenwerking ervoor een pilot te starten, bijvoorbeeld in Ghana, om door middel van een «scan» van de religieuze situatie meer inzicht te krijgen in de functie die religie en religieuze gemeenschappen kunnen spelen bij ontwikkelingsdoelen (bijv. corruptie).

Antwoord

In veel samenlevingen, waaronder niet-Westerse samenlevingen, speelt godsdienst een prominente rol. Ook in Ghana is dit het geval. Religieuze gemeenschappen en instanties kunnen een invloedrijke factor zijn in het halen van ontwikkelingsdoelen. In Ghana nemen kerkelijke instellingen bijvoorbeeld een belangrijk deel van de gezondheidszorg in de rurale gebieden voor hun rekening.

In dit kader wil ik u wijzen op de activiteiten op het gebied van cultuur en ontwikkeling die het Bureau Beleidsvorming Ontwikkelingssamenwerking (BBO) in samenwerking met dit ministerie heeft ontwikkeld. In workshops wordt de rol van godsdienst ten aanzien van thema's als corruptie, HIV/AIDS en conflicten uitgediept. In deze workshops wordt veel aandacht besteed aan de situatie in een aantal landen, waaronder Ghana.

Naast de activiteiten in samenwerking met het BBO heb ik op 19 november jl. in een overleg met de directeuren van de MFO's en de TMF-Stuurgroep toegezegd een kennisforum te willen wijden aan religie en OS. Specifieke informatie hierover is opgenomen in de notitie «godsdienstvrijheid», die ik op 15 december jl. aan de TK heb aangeboden. Ik geef er de voorkeur aan om intitiatieven ten aanzien van de rol van religieuze gemeenschappen in ontwikkelingssamenwerking uit dit kennisforum af te wachten.

46. Tjon-A-Ten (PvdA)

Vraag

Minder gerust zijn we, hoewel de Minister zegt dat Nederland hierin haar eigen weg gaat, over het Nederlands-Amerikaanse samenwerkingsplan inzake reproduc tieve gezondheid.

Is het niet triest dat verkrachte vrouwen niet terecht kunnen bij hulpverleningsinstellingen, omdat de VS steun onthouden aan regeringen die een liberaal beleid voeren ten aanzien van voorlichting over seksualiteit, condoomgebruik en abortus?

Antwoord

Het Nederlands-Amerikaanse samenwerkingsplan richt zich uitsluitend op deelterreinen van de aidsbestrijding waar Nederland en de Verenigde Staten gedeelde zorgen en overeenkomstige inzichten hebben.

Samenwerking met de VS ten aanzien van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten is niet evident en mogelijk, gezien de verschillen in beleid en aanpak.

Genoemd samenwerkingsplan zal niet leiden tot wijzigingen van het Nederlandse beleid op reproductieve en seksuele gezondheid en rechten.

Reproductieve gezondheid en rechten en het vergroten van de toegang tot reproductieve gezondheidszorg hebben hoge prioriteit in mijn beleid. Ik ben het dan ook niet eens met het onthouden van steun, zoals de VS dat doet, aan regeringen, UNFPA en NGO's die voorlichting over seksualiteit, condoomgebruik en abortus bevorderen en uitvoeren. Dit leidt direct tot minder dienstverlening voor bijvoorbeeld zwangere of verkrachte vrouwen; een zeer ongewenste situatie, dat ben ik heel erg met u eens.

Daarom wil ik ook meer investeren in reproductieve gezondheid.

In 2003 bedroeg de Nederlandse bijdrage aan reproductieve gezondheid EUR 84 miljoen.

Ik zal er naar streven om in de periode 2003 – 2007 de beschikbare middelen voor reproductieve gezondheid en HIV/AIDS te verhogen tot 10 % van de ODA; een verdubbeling t.o.v. 2003 (ca 5,3%). Daarmee kom ik tevens tegemoet aan de motie Koenders/Terpstra, die zal leiden tot verdubbeling van de uitgaven voor onder mee HIV/AIDS in 2007 ten opzichte van 2002.

47. Van der Staaij (SGP)

Vraag

Zou de regering in willen gaan op de stand van zaken rond het totstandkomen van een associatieakkoord met Syrië, dat nog steeds geen diplomatieke betrekkingen met Israel onderhoudt ?

Antwoord

De onderhandelingen tussen de EU en Syrië inzake het afsluiten van een associatieakkoord zijn in een vergevorderd stadium. In het akkoord zal naast de standaard-mensenrechtenclausule ook een non-proliferatieclausule worden opgenomen. Nederland is van mening dat de EU haar invloed moet aanwenden om de Syrische regering te bewegen een verantwoordelijke koers te varen en democratische hervormingen door te voeren.

48. Koenders (PvdA)

Vraag

Wat vindt de Minister van Buitenlandse Zaken van Minister Donner die in interview Amnesty International zegt dat Guantanamo Bay een uiting is van Westers denken?

Antwoord

Minister Donner heeft, als ik hem goed begrijp, willen wijzen op de kwestie van de doeltreffendheid van bestaande regels, in casu die van het strafrecht, in de aanpak van een nieuw fenomeen, te weten terrorisme dat is gericht op het toebrengen van maximale schade.

Naar boven