Aan de orde is de voorzetting van het debat over de regeringsverklaring.

(Zie vergadering van 11 juni 2003.)

De voorzitter:

Ik vraag de leden het eerste, inleidende deel van het betoog van de minister-president zonder interrupties te laten plaatsvinden.

Minister Balkenende:

Mijnheer de voorzitter. Namens het kabinet dank ik de Kamer voor haar inbreng in de eerste termijn. Alvorens ik inga op een aantal concrete beleidsvragen, wil ik een enkele opmerking maken over de aard van de regeringsverklaring. Deze heeft voornamelijk een politiek staatsrechtelijk karakter. De heer Rouvoet wees daar al op. Dit debat legitimeert de start van de werkzaamheden van het kabinet in zijn relatie tot de Staten-Generaal. Dat betekent: waar nodig een verantwoording afleggen over de formatie, in aanvulling op de eerdere debatten die in dit huis hebben plaatsgevonden, en verder het op tafel leggen van onze visie op de samenleving, het toelichten van het kabinetsmotto en het schetsen van de beleidsoriëntaties op hoofdlijnen. De aard van de regeringsverklaring houdt, met andere woorden, per definitie een beperking in. Ik spreek dan ook tegen de van verschillende zijden gisteren gemaakte opmerking over een vermeende vaagheid. Een regeringsverklaring loopt niet vooruit op de op prinsjesdag uit te brengen begrotingen en beleidsprogramma's. Dit is niet een algemene financiële beschouwing. Het is, ook in het verleden, nooit de bedoeling geweest af te dalen tot het detailniveau van de miljoenennota. Met het afleggen van de regeringsverklaring vraagt het kabinet legitimatie om te regeren. Dat is staatsrecht, zo zeg ik tegen de geachte afgevaardigde de heer Bos.

De concrete voornemens en maatregelen zullen de komende tijd, zoals het hoort, zorgvuldig en ordelijk worden voorbereid en in de vorm van concrete begrotings- en wetsvoorstellen aan de Kamer worden voorgelegd. Dat begint bij de eerstvolgende prinsjesdag. Dan zal ook het beleidsprogramma 2003–2007 van het kabinet voor de hele kabinetsperiode worden ingediend. Dat is een beleidsprogramma met concrete maatschappelijke doelstellingen, waarop het kabinet afgerekend kan en wil worden. Dan zullen ook aan de orde komen een aantal specifieke vragen en opmerkingen uit het debat van gisteren. De heer Herben stelde bijvoorbeeld aan de orde de maximering van de gemeentelijke lasten, de tweede Maasvlakte en een aantal justitieonderwerpen. De heer Dittrich noemde de invloed van gepensioneerden op pensioenfondsen. Mevrouw Halsema heeft onze opvatting gevraagd over het voorstel van de Braziliaanse president Lula. Afschaffing lesgeld, subsidies en kinderopvang en beprijzing van het autogebruik behoren tot de door de heer Rouvoet genoemde onderwerpen. De heer Van der Vlies vroeg aandacht voor onder andere verkeersveiligheid, waterbeheer, een aantal immateriële onderwerpen en een notitie inzake bestrijding van antisemitische uitingen. De levensloopregeling is door de heer Verhagen aan de orde gesteld. Ik doe hiermee niet af aan het belang van deze onderwerpen. De desbetreffende bewindspersonen en ikzelf hebben dit soort vragen goed in onze oren geknoopt en u krijgt op prinsjesdag een volwaardige reactie.

Tot slot wil ik aantekenen dat het Hoofdlijnenakkoord zelf weliswaar kort is, maar door de bank genomen tamelijk concreet. Ik durf te stellen: even concreet of concreter dan alle regeerakkoorden van de afgelopen 20 jaar.

Voorzitter. In het kader van deze algemene inleiding ga ik over tot de visie op de samenleving, waarover onder anderen door mevrouw Halsema en de heren Marijnissen en Van der Vlies opmerkingen zijn gemaakt die uitstekend passen bij het karakter van een debat over een regeringsverklaring. Daarna zal ik ingaan op de door de Kamer aangesneden beleidsthema's.

Het hoger gelegen doel van dit kabinet is een Nederland waar wij met z'n allen trots op kunnen zijn: een land van welvaart maar zeker ook van welzijn, een betrokken land, een betrouwbaar land. Het oranjegevoel dat het afgelopen weekend door voetbal en tennis weer voelbaar was, zijn wij in politieke zin te veel kwijtgeraakt. Het herstel van vertrouwen, zoals dat tot doel werd gesteld in het vorige regeerakkoord, is niet dichterbij gekomen en behoeft dus opnieuw alle aandacht. Dat heeft alles te maken met de mate waarin wij succesvol een appel kunnen doen op de samenleving. Daarbij gaat het erom dat mensen er echt de schouders onder willen zetten, zoals de oproep aan het eind van de regeringsverklaring behelst. De heer Marijnissen heeft dat in zijn eerste termijn indringend aan de orde gesteld. Ik deel zijn mening dat geen enkele vitale samenleving met toekomst zonder vertrouwen kan. Dit kabinet is zich daar volop van bewust. Het gezag van de politiek en dat van het kabinet in het bijzonder zal weer helemaal moeten worden opgebouwd.

Vertrouwen is inderdaad, zoals de heer Marijnissen stelt, een voorwaarde voor het nemen van verantwoordelijkheid. Dat begint met een overheid en een kabinet die hun eigen verantwoordelijkheid nemen en waarmaken. Ook de heer Bos en mevrouw Halsema vroegen ernaar. Dan hebben wij het over de kerntaak die onoverdraagbaar is: het waarborgen van veiligheid, de publieke gerechtigheid en het zijn van een schild voor de zwakken. Dat heeft ook alles te maken met de respectvolle samenleving waarover mevrouw Halsema sprak of met de opdracht uit Psalm 72 waar de heer Rouvoet aan refereerde. "Hij zal geweldenaars vertreden, maar armen richt Hij op" vat kernachtig deze twee kerntaken van de overheid samen.

Voorzitter. Dat is duidelijk iets anders dan het extreme beeld van de Amerikaanse samenleving waaraan verschillende leden van deze Kamer gisteren refereerden. Ik kom straks te spreken over de afzonderlijke maatregelen, maar ik zeg nu alvast het volgende. Zelfs inclusief de maatregelen waarover wij van mening kunnen verschillen, blijft het Nederlandse sociale stelsel een van de meest sociale stelsels van de wereld en zelfs van Europa. Dat wil niet zeggen dat ik niet zie hoe moeilijk de situatie van iemand in de bijstand kan zijn. Ook ik krijg de mails en de brieven van mensen die indringend hun kosten en inkomsten beschrijven. Men mag het kabinet en mij persoonlijk wel degelijk aanspreken op deze twee taken: hoe maken wij Nederland veiliger en hoe houden wij het Nederlandse sociale stelsel, ook in de toekomst, overeind? Als wij het niet eens zijn over de problemen, zullen wij het ook nooit eens worden over de oplossingen. Politiek is het maken van keuzes. Politieke vernieuwing is ook problemen bij de naam noemen waar het eerst niet gebeurde. Politieke vernieuwing betekent niet dat wij meteen moeten wijken voor maatschappelijke druk. Wij kunnen niet het hoofd in het zand steken in de hoop dat de storm zal overwaaien. Dit kabinet wil kiezen voor overtuigingskracht in plaats van voor toegeeflijkheid. Dat kan alleen vanuit een gedeelde missie en een consistente visie op de toekomst van ons land.

Zijn daarmee de mens- en maatschappijvisies van CDA, VVD en D66 dezelfde? Nee, maar zij vinden elkaar wel in een visie op de rol van de overheid en van de samenleving die zich onderscheidt van de pleidooien van bijvoorbeeld PvdA, SP en GroenLinks. Die analyse werd gisteren ook al gemaakt. Meedoen mag dan reclametechnisch worden gezien als een vreemde toevoeging aan de missie van dit kabinet, voor het beleid van dit kabinet is het onmisbaar. Het kabinet is van mening dat in onze samenleving de vrijheid te veel is geïndividualiseerd en de verantwoordelijkheid te veel is gecollectiviseerd. Vrijheid is een groot goed, maar mag nooit verworden tot vrijblijvendheid. Zeker, de overheid heeft belangrijke verantwoordelijkheden waar te maken – daar schort nog het nodige aan – maar zij is niet de oplosser van alle problemen. Fatsoen valt niet met een regel af te kondigen. Wij willen een samenleving realiseren die iedereen de ruimte biedt om eigen ambities te realiseren, maar die tegelijkertijd uitdaagt tot het nemen van verantwoordelijkheid voor het gezamenlijke. Mensen zijn geen shareholders van de BV Nederland, maar stakeholders van de Nederlandse samenleving. De maatschappij, dat zijn wij. Nogmaals, de overheid, de politiek moet hiertoe inspireren. Dat valt of staat inderdaad met de eigen geloofwaardigheid, met het vertrouwen. Macht heb je, respect moet je verdienen. De weg ernaar toe is echter nog steeds die van duidelijkheid en daadkracht. Een nieuwe kans derhalve die verzilverd moet worden. Wij mogen en moeten afgerekend worden op de doelen die in de beleidsprogramma's zullen worden neergelegd. Pas dan kan worden vastgesteld of dit een kabinet is van valse hoop, zoals de heer Bos gisteren stelde.

Voorzitter. Dit kabinet wil ook verder met het debat over waarden en normen. Reeds enkele keren heb ik over dit onderwerp met de Kamer van gedachten gewisseld. Vervolgens is een aantal zaken aangehouden tot er een nieuw missionair kabinet zou zijn. Wij kunnen deze nu voortvarend gaan aanpakken. Ik denk bijvoorbeeld aan de interactieve discussie via internet en het uitlichten van goede voorbeelden. Uit de belevingsmonitor is overduidelijk gebleken dat het thema "waarden en normen" mensen raakt en dat men daar iets van de overheid verwacht, naast de eigen verantwoordelijkheid die burgers zien voor ouders, scholen, buurtbewoners etc. Bij de voortzetting van het debat over waarden en normen is een verdere toespitsing van belang. Om in de woorden van de heer Rouvoet te spreken: hoe krijgt het onderwerp handen en voeten? Ook de heren Verhagen en Van der Vlies hebben over het thema "waarden en normen" gesproken, niet in abstracto maar in relatie tot concrete beleidsterreinen. Ik onderschrijf de behoefte om het thema concreet te maken. Ook in het Hoofdlijnenakkoord komt het thema terug bij een aantal zeer concrete onderwerpen. Ik noem onderwijs, veiligheid, jeugdzorg en integratie. Door het thema "waarden en normen" op die manier te verbinden met specifieke beleidsterreinen waar waarden en normen een evidente rol spelen, wordt in feite aan de daarvoor verantwoordelijke bewindspersonen gevraagd om te komen met concrete doelen en maatregelen. Dat zal tot uitdrukking komen in de beleidsvoornemens die in september gepresenteerd zullen worden op de onderscheiden terreinen. Ik zal nu echter reeds een paar voorbeelden geven. Te denken valt aan een maatschappelijke stage in het onderwijs, buurtbeheer, opvoedingsondersteuning en aandacht voor waarden en normen in inburgeringscursussen.

Voorzitter. Tot zover mijn algemene inleiding. Ik zal in het vervolg van mijn inbreng stilstaan bij een aantal concrete beleidsthema's als reactie op de inbreng van de Kamer. Ik zal achtereenvolgens stilstaan bij het financieel en sociaal-economisch beleid, grote steden, leefbaarheid en integratie, duurzaamheid, milieu, mobiliteit, vernieuwing, zorg, veiligheid, het buitenland en de Europese Unie.

De heer Van Aartsen (VVD):

Voorzitter. Dit is een mooie inleiding van de kant van de minister-president. Ik heb gisteren echter een vraag gesteld om een punt concreet te maken. Het betreft de unaniem in de Kamer aangenomen motie-Wilders die vraagt om kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen in de zorg te geven. Ik kan mij voorstellen dat de minister-president deze doelstellingen vandaag niet geeft. Ik onderschrijf uiteraard zijn algemene staatsrechtelijke betoog. Mijn vraag is of het kabinet deze motie nu zal uitvoeren?

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik heb zojuist aangegeven dat in de loop van mijn betoog verschillende beleidsaspecten aan de orde zullen komen. Ik zal later op de motie-Wilders terugkomen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Vooruitlopend op het betoog van de minister-president wil ik hem graag een vraag stellen. Het lijkt me goed dat hij vermeende vaagheid verre van zich werpt, maar is hij bereid om een aantal heldere doelstellingen te formuleren voor de komende jaren? Ik heb daarbij verwezen naar Verhofstadt, die zegt de komende jaren voor 200.000 banen te zullen zorgen. In het regeerakkoord is geen enkele doelstelling verwoord.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik heb mijn betoog geopend met een uiteenzetting over het karakter van de regeringsverklaring. Ik heb aangegeven wat het doel van de regeringsverklaring is en dat wij een beleidsprogramma zullen presenteren op prinsjesdag, waarin op de onderscheiden beleidsterreinen de concrete doelstellingen zullen worden aangegeven.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Een beleidsprogramma op prinsjesdag geldt voor een jaar. Ik wil van dit kabinet weten of het voor de komende vier jaar ambities heeft, waarop de Kamer het kabinet kan controleren.

Minister Balkenende:

Mevrouw Halsema, ik heb aangegeven dat het beleidsprogramma niet alleen betrekking heeft op het jaar 2004 maar op de gehele kabinetsperiode 2003-2007. Het kabinet zal de komende weken op deze wijze met de zaken omgaan en dan de doelstelling aangeven.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het is goed om dat te horen. Ik had dit niet helemaal begrepen. Betekent dit dat in het beleidsprogramma VBTB-achtige doelstellingen worden geformuleerd in de zin van het aantal extra banen en de verhoging van het opsporingspercentage? En wordt in de tijd aangegeven wanneer deze beloftes ingelost moeten zijn?

Minister Balkenende:

Ik verwijs naar het beleidsprogramma dat wij vorig jaar hebben geformuleerd. Dat moet opnieuw worden bekeken omdat er een nieuw kabinet is. Op de onderscheiden beleidsterreinen zullen de doelstellingen worden aangegeven. Ik kan nu nog niet aangeven wat daar allemaal precies in komt staan. Dat werk moet de komende weken en maanden worden verricht, maar men kan er zeker van zijn dat het gedachtegoed van de VBTB, van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording, terugkomt bij het formuleren van doelstellingen.

De heer Marijnissen (SP):

Ik ben verheugd te horen dat de minister-president het eens is met de opmerking die ik gisteren maakte over het vertrouwen. Vertrouwen in de politiek, de democratie en de regering, maar ook vertrouwen tussen mensen onderling, is essentieel voor een vitale samenwerking. Het beleid dat dit kabinet presenteert, holt dat vertrouwen echter verder uit. Mijn stelling is dat de crisis in het vertrouwen tussen burgers en bestuur, die in de jaren tachtig begon, steeds groter is geworden en dat het door dit kabinet gepresenteerde beleid daarop niet het gepaste antwoord is. Daarop is de minister-president niet ingegaan. Ik nodig hem uit, dat alsnog te doen.

Minister Balkenende:

Ik meen dat ik daarop al heb geantwoord. Wij zijn het met elkaar eens dat het vertrouwen in de politiek en de overheid moet worden versterkt. Het is vervolgens de vraag hoe je dat doet. Over het antwoord op deze vraag verschillen wij wel principieel van mening. De opvattingen van de heer Marijnissen over de rol van de overheid en de manier waarop problemen moeten worden opgelost, zijn anders dan die van dit kabinet. Op dat punt zullen wij elkaar niet zomaar kunnen overtuigen.

Gisteren heb ik in de regeringsverklaring aangegeven dat het noodzakelijk is om nu zaken ter hand te nemen. Dit kabinet is ervan overtuigd dat Nederland vergeleken met andere landen verder achteropraakt, problemen krijgt met de economie en op termijn ook problemen krijgt met de overheidsfinanciën als wij de zaken nu op hun beloop laten. Wij willen die zaken niet op hun beloop laten en daarom kiezen wij voor het beleid zoals wij dat hebben neergelegd in het Hoofdlijnenakkoord en zoals wij dat gisteren hebben aangegeven in de regeringsverklaring. Dat sluit niet uit dat wij van mening kunnen verschillen over de aard van de maatregel. Wij staan met overtuiging achter hetgeen wij gisteren hebben gepresenteerd.

De heer Marijnissen (SP):

Over de sociaal-economische en financieel-economische situatie van ons land komen wij later te spreken. Daarop ga ik nu niet in.

De minister geeft aan dat wij het niet eens zijn. Dan kunnen wij nu wel uit elkaar gaan, maar het gaat erom dat wij elkaar naar de argumenten vragen.

Minister Balkenende:

Daar is dit debat voor.

De heer Marijnissen (SP):

Ja.

De minister is het met mij eens dat vertrouwen essentieel is en dat dit vertrouwen de laatste decennia is afgenomen. Hoe kan hij dan beweren dat hij dit vertrouwen wil herstellen als hij onder andere maatregelen neemt inzake de sociale zekerheid en de solidariteit in het ziektekostenstelsel? Mensen knappen daar toch op af? Hij zegt zelf dat hij daarover mailtjes en brieven ontvangt. Mensen spreken hem daarop aan. Dat overkomt mij ook, en waarschijnlijk iedereen hier. Als de minister dat soort maatregelen neemt, kan hij naar mijn mening niet verwachten dat het vertrouwen in de overheid toeneemt.

Minister Balkenende:

Dit verhaal heeft ook een andere kant. Als wij de zaken niet aanpakken en de veranderingen die nodig zijn niet doorvoeren, en de zaken dus op hun beloop laten, zullen wij elkaar tegenkomen. Om die reden ben ik gisteren ingegaan – en dat zal ik vandaag weer doen – op de problemen van Nederland in het begin van de jaren tachtig en negentig. De les uit dit verleden is dat, wanneer de zaken niet tijdig worden aangepakt, de problemen later navenant groter worden. Dit kabinet laat de zaken niet op hun beloop. Wij willen de zaken aanpakken die aangepakt moeten worden. Ik meen dat de Nederlanders goed door hebben dat wij op een aantal fronten veranderingen moeten bewerkstelligen. Ik ga nu even niet in op de afzonderlijke punten zorg en sociaal-economische beleid. Dat komt nog. Over de WAO is jarenlang gesproken. Mensen willen duidelijkheid. Ook over een verandering in het zorgstelsel is jarenlang gesproken. We moeten een keer duidelijkheid bieden en knopen doorhakken. En dat wil dit kabinet.

De heer Marijnissen (SP):

Mijn stelling is dat op al deze terreinen verslechteringen worden doorgevoerd. De minister wint geen vertrouwen van de burgers met alleen verslechteringen. Hij zal daar een perspectief op verbetering tegenover moeten stellen en dat doet dit kabinet niet. Dat vertrouwen zal met dit beleid dus niet herwonnen worden.

Minister Balkenende:

Op dat punt verschil ik met de heer Marijnissen fundamenteel van mening. Het beleid dat wij voorstaan, zal wel leiden tot verbetering. Het zal leiden tot een versterking van de kracht van de Nederlandse economie. Wij lopen niet weg voor de langetermijnagenda. De zaken op hun beloop laten en niet de maatregelen nemen die nodig zijn, zou op dit moment het alleronverstandigste zijn.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Het deed mij deugd dat de minister-president in zijn openingszin aansloot bij mijn staatsrechtelijke opmerking dat dit niet een debat is over de miljoenennota en niet over heel concrete beleidsvoornemens, maar is gericht op het winnen van vertrouwen van deze Kamer. Dat is waar, maar ik hoop dat wij het er ook over eens zijn dat het geen formaliteit mag zijn. Daar komen allerlei concrete vragen uit voort. Als dat vertrouwen van een meerderheid van de Kamer wordt gevraagd, moet het breder zijn dan alleen het vertrouwen van de coalitiepartners. Om die reden kunnen wij niet helemaal wegblijven van behandeling van concrete punten. Wij moeten voorkomen dat de staatsrechtelijk juiste observatie die wij kennelijk delen, ertoe leidt dat dit debat tot een formaliteit wordt en niet inhoudelijk gaat over concrete punten waarop dat vertrouwen gestoeld kan zijn.

Minister Balkenende:

Wat betreft concrete punten onderlijn ik dat er een verschil is met de fase die is afgerond, van de formatie en het opstellen van een Hoofdlijnenakkoord. Ik heb gezegd wat de status is van een regeringsverklaring en in welke richting deze wordt uitgewerkt; in een beleidsprogram voor de komende jaren en de miljoenennota voor volgend jaar. Ik vind niet dat al die zaken met elkaar moeten worden vermengd, omdat wij bij sommige zaken tijd nodig hebben voor de verdere uitwerking. Het is ook een kwestie van zorgvuldigheid.

De heer Bos (PvdA):

Wat zijn er de afgelopen weken voor mirakelen gebeurd, dat dezelfde minister-president die drie weken geleden cijfers presenteerde dat het beleid dat hij voorstelt, banen kost, de groei verslechtert en op lange termijn op z'n best de structurele toestand van de Nederlandse economie geen schade aandoet, hier vandaag opeens kan zeggen dat dit beleid goed is voor de Nederlandse economie?

Minister Balkenende:

Dat is een algemene vraag. Ik kan erop ingaan, maar het komt bij het sociaal-economische wel terug. Het oordeel dat dit beleid alleen maar banen kost, dat wij er niets mee opschieten en dat het hooguit op lange termijn doorwerkt, vind ik eerlijk gezegd een veel te negatieve kwalificatie van waar dit kabinet voor staat. Dan is mijn vraag wat de heer Bos voor alternatief heeft, maar dat komt in het debat nog wel aan de orde. Ik heb hem gisteren veel kritische punten horen noemen, en dat is ook legitiem, maar ik heb geen beter alternatief gehoord. Dat is een.

Als het gaat om het beleid voor de komende jaren dat nodig is, hebben wij een pakket maatregelen opgesteld, waarvan dit kabinet vast overtuigd is dat het uitgevoerd moet worden. Als wij dat niet doen, krijgen wij hetzelfde als wat eind jaren zeventig is gebeurd. Toen werd de zaak op z'n beloop gelaten en dan moet je naderhand nog extra ingrijpen. Dat zal ons niet overkomen.

De heer Bos (PvdA):

Het enige wat ik constateer, is dat de minister-president zelf drie weken geleden alle cijfers heeft gepresenteerd waaruit blijkt dat deze maatregelen alleen maar de economie verslechteren. Ik begrijp niet wat er de afgelopen weken drie weken is gebeurd, zodat hij vandaag iets anders kan zeggen.

Minister Balkenende:

Ik betwist uw oordeel. Weet u wat wel kan? Als je de overheidsfinanciën in de soep laat lopen, kun je misschien nog eens wat extra doen, maar dat is geen oplossing.

De heer Herben (LPF):

In de inleiding zei de minister-president: macht heb je, respect verdien je. Ik denk dat dit een belangrijke opmerking is. Ik denk ook dat het belangrijk is om te markeren hoe wij tegenover elkaar staan, als regering en als Kamer. Is er een basis voor een vruchtbare samenwerking, niet alleen op grond van getallen, maar ook op basis van vertrouwen? Dan zitten een aantal dingen mij dwars. Wij herinneren ons de discussie van vorig jaar over het ritueel, een alleszins beschaafd woord, dat gisteravond ook werd gebezigd door collega Verhagen. Dat is gevolgd door woorden als gemierenneuk en poppenkast van alleszins respectabele ministers. Boven de markt hangen voor mij nog steeds de woorden "onbetrouwbare honden", die zijn geuit door de minister van Economische Zaken, om te zeggen dat D66 eerder een plaats verdiende in het kabinet dan de LPF. Heeft de minister-president hierover gesproken met de heer Brinkhorst? Denkt hij dat er een vruchtbare samenwerking mogelijk is tussen de fractie van de LPF en de minister van Economische Zaken?

Minister Balkenende:

Als u daar behoefte aan hebt, kan er een bilateraal gesprek plaatsvinden met afzonderlijke bewindspersonen. Ik sta voor de hoofdlijnen van het beleid van het kabinet. U hebt gelijk: respect moet je verdienen en komt niet vanzelf. De gemaakte opmerkingen lenen zich altijd voor discussie. Ik sta hier om in te gaan op waar dit kabinet voor staat en daarover met de Kamer in debat te gaan. Dat is op het ogenblik aan de orde.

De heer Herben (LPF):

Dat respecteer ik, maar u geeft leiding aan het kabinet en bent dus medeverantwoordelijk voor wat de minister van Economische Zaken heeft gezegd. Ik wil graag weten of dat uit de wereld is en of wij op een vruchtbare samenwerking kunnen rekenen. Ik ben gaarne bereid om daarover met hem te praten.

Minister Balkenende:

De intentie van dit kabinet is om te komen tot een vruchtbare samenwerking met deze Kamer. Dat geldt voor alle bewindslieden. Dat is ook onze opdracht. Dat betekent niet dat wij het op alle punten eens zullen zijn en het zal ook gepaard gaan met opmerkingen over en weer die weleens wat kritischer zijn. Dat hoort ook bij een volwassen democratie.

De heer Herben (LPF):

Dat ben ik met u eens. Respect verdien je, zegt u. Ik ben bereid alle bewindslieden in dit kabinet van tevoren een flinke dosis respect mee te geven, want het is a hell of a job om daar te gaan zitten, maar het moet wel van twee kanten komen.

Minister Balkenende:

Ik dank u voor de opmerking dat u de leden van het kabinet op voorhand al een flink deel respect wilt geven.

Ik kom te spreken over het financieel en sociaal-economisch beleid. Ik wil eerst ingaan op de ernst van de economische situatie en stilstaan bij het actuele economische beeld.

Soms lijkt het – in discussies komt dat wel naar voren – alsof de huidige economische situatie beter is dan die in de achterliggende jaren van economische stagnatie. De jaren van voorspoed liggen nog vers in het geheugen. Dooreengenomen zijn wij nu welvarender dan in het verleden. De werkloosheid ligt nog op een betrekkelijk laag niveau. De overheidsfinanciën staan er beter voor. Dat is vaak het beeld dat wordt opgeroepen.

De vraag is of dit rooskleurige beeld het werkelijke beeld is of slechts schone schijn. Namens het kabinet moet ik zeggen dat de harde economische werkelijkheid een andere is. Alle seinen staan op rood. De huidige economische situatie is feitelijk aanzienlijk slechter dan begin jaren negentig, de jaren van het kabinet-Lubbers/Kok.

De huidige economische groei is veel verder teruggevallen dan in het conjuncturele dal van toen. De economische groei is de laatste jaren gemiddeld teruggevallen tot minder dan 1% per jaar, terwijl begin jaren negentig de groei nog altijd zo'n 2% bedroeg. De laatste kwartalen is er zelfs helemaal geen sprake van groei en bevinden wij ons in een recessie. De werkloosheid loopt iedere maand met zo'n tienduizend werklozen op. Dat is meer dan destijds. De overheidsfinanciën verslechteren snel en dat gebeurt in een rapper tempo dan destijds. In korte tijd slaat het EMU-saldo om van plus 2% naar min 2%. De investeringen van het bedrijfsleven vallen verder terug. De vergrijzingsproblematiek is veel dichterbij. In 2010 bereiken de eerste babyboomers de 65-jarige leeftijd. Al met al zijn de economische vooruitzichten hierdoor beduidend minder gunstig dan in de jaren negentig.

De huidige economische situatie roept meer herinneringen op aan de beginjaren tachtig, jaren waarin wij door een diep dal zijn gegaan, een dal waar wij moeilijk uit zijn gekomen. Er zijn belangrijke overeenkomsten met toen. Het besef dat de economie de verkeerde kant uitholt, dringt maar langzaam door. Nederland is op achterstand gezet. Onze loonkosten zijn sterk toegenomen. Vanaf eind jaren negentig zijn wij ten opzichte van omringende landen uit de pas gaan lopen. Onze export is 10% duurder geworden dan van onze concurrenten in Europa. Ten opzichte van Duitsland zijn wij zelfs 20% duurder geworden. De winstgevendheid van bedrijven en investeringen is verslechterd. Nederland is minder aantrekkelijk geworden voor buitenlandse investeerders. De noodzakelijke stijging van pensioenpremies, omdat het evenwicht is zoekgeraakt tussen pensioenambities en wat wij ervoor betalen, houdt een extra last in. Door het vaak maar zeer beperkte inkomensverschil tussen werk en uitkering, met name aan de onderkant, dreigt de arbeidsmarkt slechter te functioneren. Dit zijn structurele problemen die om evenzoveel structurele antwoorden vragen.

Een tweede overeenkomst met de beginjaren tachtig is – ik zeg dat onder andere in reactie op het betoog van mevrouw Halsema en de heer Marijnissen – dat net als toen de groei van de overheidsuitgaven en de toename van de werkgelegenheid in de collectieve sector uitgaan boven de marktsector zonder dat men dat goed beseft. De collectieve sector is de laatste jaren de drijvende kracht voor de economische groei. Dat kan niet van jaar op jaar worden volgehouden. In de markt waar wij met zijn allen het geld eerst moeten verdienen, is de economie al enige tijd stilgevallen. Wij bevinden ons in een echte recessie en feitelijk al langer dan wij denken. Dus moet het roer om.

De belangrijkste les uit het verleden – ik zeg dat met name tegen de heer Bos die vraagt naar het nemen van verantwoordelijkheden – is dat voorkomen beter is dan genezen en zorg dragen dat de wal het schip niet hard moet keren. De vertraagde aanpassing van de lonen aan de dalende economische groei heeft in het verleden steeds tot een forse oploop van de werkloosheid in de jaren erna geleid. Belemmerend Nederland kon aanhaken als de wereldeconomie en de wereldconjunctuur weer aantrok. Tijdig ingrijpen is het parool.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter. Mag ik een vraag stellen?

De voorzitter:

Mevrouw Halsema staat, zoals altijd, beleefd te wachten.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dank u wel.

Deze teksten lijken heel sterk op hetgeen de heer Balkenende vorig jaar heeft uitgesproken. Hij verwijst naar de jaren tachtig en negentig, wij hebben op te grote voet geleefd en er is onvoldoende ingegrepen. Komt het kabinet-Balkenende I verantwoordelijkheid toe?

Laat ik het even uitleggen. Het afgelopen jaar is de werkloosheid met 35% gestegen, veel meer dan de jaren daarvoor. Het feitelijke begrotingstekort bedraagt 1,6%, veel meer dan de jaren daarvoor. Het aantal ambtenaren bij de overheid is vorig jaar veel sneller gestegen dan de jaren daarvoor.

Minister Balkenende:

Begrijp ik de vraagstelling goed? Begrijp ik dat u dit het kabinet-Balkenende I verwijt?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Of wilt u zeggen dat u helemaal niet geregeerd heeft?

Minister Balkenende:

Nee, dat is onzin. U komt met een verwijt; u zegt: kijk eens wat er vorig jaar is gebeurd. Het kabinet is vorig jaar in de zomer aangetreden. Dacht u nu werkelijk dat het oplopen van de werkloosheid en een behoorlijk financieringstekort toe te schrijven zijn aan Balkenende I?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik vraag u om uw verantwoordelijkheid te nemen.

Minister Balkenende:

Ik doe niet anders!

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

In tegenstelling tot de beloften en de voorspellingen die u nu doet, is het onder Balkenende I veel slechter gegaan dan in de jaren daarvoor. U wilt nu hetzelfde financieel-economische beleid gaan voeren. U wilt hetzelfde soort bezuinigingen gaan doorvoeren. Dan vraag ik u: hoe gaat u keren dat de werkloosheid niet met dezelfde snelheid blijft stijgen als onder uw eerste periode? U heeft inderdaad kort geregeerd, maar u heeft wél geregeerd. En u had het moeten minderen, en niet moeten laten oplopen!

Minister Balkenende:

Ik vind dit een onzinnige redenering! Wat gebeurde er vorig jaar toen het kabinet aantrad? Wij hadden toen te maken met een snel verslechterend financieel beeld. Wat hebben wij toen in de zomer gedaan? Wij hebben een extra pakket aan ombuigingen en maatregelen voorgesteld. Dat was één. Ten tweede, wij zijn in overleg getreden met de sociale partners om te komen tot een matiging van de lonen. En het is ons gelukt om te komen tot een aanzienlijke vermindering van de loonontwikkeling. Wij hebben onze verantwoordelijkheid genomen toen hij tij vorig jaar verslechterde. Daarom zeg ik dat het onzinnig is. Ik wijs erop dat wij structurele achterstanden hebben opgelopen. Ik heb het al eerder gezegd: sinds 1996-1997 zijn wij duurder geworden dan andere landen. Dan is het onzin om nu even te zeggen dat de problematiek die vorig jaar naar voren is gekomen, Balkenende I kan worden verweten. U miskent dat wij vorig jaar een pakket maatregelen hebben genomen en u miskent ook dat wij in overleg met de sociale partners zijn getreden om een ommekeer te bewerkstelligen in met name de loonontwikkelingen. Wij hebben vorig jaar gedaan wat gedaan moest worden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ten eerste, u heeft een onrustbarende taakopvatting. Dat betekent dus dat wij u na één jaar Balkenende II daar schijnbaar niet op mogen controleren of afrekenen. Dan zit u er immers ook pas weer een jaar. Ten tweede, ik weet dat u een pakket aan maatregelen heeft genomen. Ik confronteer u ermee dat die een volstrekt averechts effect hebben gehad. Daar heeft u geen antwoord op. Al die maatregelen – bezuinigingen, ombuigingen en taakstellingen – hadden moeten leiden tot een verminderde werkloosheid in plaats van tot een versnelling van de groei van de werkloosheid. Het laatste is gebeurd. Het had tot minder ambtenaren moeten leiden, en niet tot meer. Het had tot een kleiner begrotingstekort moeten leiden, en niet tot een groter. Balkenende I is dus in alle opzichten mislukt. En het enige wat u zegt, is: wij hebben niet geregeerd. Dat is nog eens een antwoord zeg!

Minister Balkenende:

Nu breekt echt mijn klomp! Toen wij vorig jaar werden geconfronteerd met een slechter financieel perspectief, hebben wij gezegd: wij nemen maatregelen. Wij hebben een sociaal akkoord weten te sluiten met de sociale partners, terwijl velen dachten dat dat niet zou lukken. Dat zijn zaken geweest die gedaan moesten worden. Dan moet u niet zeggen dat ik zeg dat wij niet hebben geregeerd. Dat is echt onzin!

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U heeft een wurgakkoord gesloten met de sociale partners. Daar heeft u inderdaad gelijk in. Dat moest ertoe dienen om de werkloosheid minder snel te laten stijgen. U heeft bezuinigd op de Melkertbanen. En wat is er gebeurd? De werkloosheid is met 35% gestegen. Dat is 5,3% sneller dan in de jaren daarvoor. Daarvoor moet u zich verantwoorden. Daartoe moet u ook bereid zijn. En dat bent u niet!

Minister Balkenende:

Het kabinet, de werkgevers en de werknemers zijn gezamenlijk tot goede afspraken gekomen. Wat zegt u eigenlijk tegen bijvoorbeeld de vakbeweging als u dat aanduidt als een wurgakkoord? U heeft gisteren gezegd dat wij in de politiek respectvol met elkaar moeten omgaan. Als u het akkoord van vorig jaar aanduidt als een wurgakkoord, neem me niet kwalijk, dan is dat ver bezijden de waarheid!

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Lodewijk de Waal kan hier het woord niet voeren, maar ik kan mij niet voorstellen dat hij ongelukkig van mijn woordkeuze wordt. Ik denk dat hij ongelukkiger wordt van uw beleid.

Minister Balkenende:

De heer De Waal is toch mans genoeg om een akkoord te sluiten waar hij achter kan staan. Dacht u nu werkelijk dat de heer De Waal akkoord zou gaan met een wurgakkoord? Laat me niet lachen!

De heer Marijnissen (SP):

Ik borduur hier nog even op voort. Het zingt hier elke keer rond dat de lonen in Nederland volslagen uit de pas lopen met die van Europa. Ik heb de cijfers van de Europese Commissie over de gemiddelde loonstijging per jaar in de afgelopen twintig jaar er eens bij genomen en dan blijkt de gemiddelde loonstijging in de Verenigde Staten 1,1% te zijn, in de EU 0,6% en in Nederland 0,3%. Ik zeg dit om het beeld dat er in Nederland in de afgelopen twintig jaar sprake is geweest van onverantwoorde looneisen wat te nuanceren.

Minister Balkenende:

Ik denk dat wij geen appels en peren moeten vergelijken. U hebt het over de ontwikkelingen in de afgelopen twintig jaar. Ik geef graag toe dat er in de jaren tachtig met het akkoord van Wassenaar en de gematigde loonontwikkelingen verstandige keuzen zijn gemaakt. Die langjarige loonmatiging heeft ertoe geleid dat Nederland goed kon exporteren en dat onze concurrentiekracht kon worden verbeterd. Ik heb alleen gezegd dat Nederland sinds 1998, misschien zelfs iets ervoor, duurder is geworden ten opzichte van andere landen. Ik heb aangegeven dat onze concurrentiekracht met 10% is verslechterd en ten opzichte van Duitsland zelfs met 20%. Dat is de realiteit.

De heer Marijnissen (SP):

Het is steeds hetzelfde drama. U zegt elke keer dat het zo verschrikkelijk slecht gaat met onze economie. Wij hebben nu inderdaad al twee kwartalen te maken met een recessie, een krimp van tienden van procenten. Daar staat echter tegenover dat wij de laatste tien à vijftien jaar 100% rijker zijn geworden. Ik geef aan dat u nu geen looneisen kunt stellen en dat u geen grote woorden mag gebruiken om te rechtvaardigen waarom de werkloosheid oploopt en de crisis toeslaat. Dat verhaal klopt niet. De Nederlandse arbeiders hebben over het algemeen – dit zijn cijfers tot en met 2002 – heel gematigde looneisen gesteld. U zegt dat het slecht gaat met dit land, maar er is geen enkele rechtvaardiging om met name die mensen te treffen op het gebied van het sociale beleid: WW, WAO, bijstand en huursubsidie. U zou eens moeten praten over de gebrekkige arbeidsproductiviteit in dit land en de gebrekkige innovatie door het bedrijfsleven. Die zaken heb ik u niet horen noemen.

Minister Balkenende:

Weet u aan wie ik nu moet denken?

De heer Marijnissen (SP):

Zeg het eens.

Minister Balkenende:

Dat zijn die tienduizend werklozen die er nu per maand bij komen. U zegt feitelijk dat het wel meevalt, maar dat is niet zo. De economische groei in Nederland bungelt in vergelijking met de andere landen in Europa op dit moment wat onderaan. Dat is het grote verschil met de jaren tachtig en negentig, toen ons groeipercentage nog hoog was. Wij doen het helemaal niet goed in Europa. Dat trek ik mij als eerstverantwoordelijke van dit kabinet aan. Ik vind dat wij internationaal beter moeten presteren, want wij hebben een open economie. Dan schieten wij niets op met verhalen dat het allemaal wel meevalt. Ik overdrijf het helemaal niet. Als straks de wereldeconomie aantrekt, dan moet Nederland kunnen meedoen, maar op het ogenblik hebben wij structurele achterstanden. Dat is ook de inzet van het kabinet. Ik laat de zaken niet op hun beloop.

De heer Marijnissen (SP):

Ik denk dat wij het redelijk eens zijn over de beoordeling van de economische situatie in Nederland, maar er is één verschil. Ik leg niet de klemtoon op de vermeende te hoge loonkosten in Nederland. Waarom staat het internationale bedrijfsleven in de rij om in Nederland te mogen investeren? Nederland is het eerste land waar men in wil investeren. Wij hebben de Verenigde Staten van de toppositie verdrongen, want daar staan wij nu. Uit onderzoeken van The Economist blijkt het investeringsklimaat in Nederland voor de komende vijf jaar super te zijn. Wij hebben inderdaad last van de wereldeconomie, maar de koers van de euro en de dollar is meer bepalend voor de stand van de Nederlandse economie dan het hele kabinet-Balkenende bij elkaar. Dat zijn de factoren die een rol spelen. Uw verhaal dat het sociaal-economisch zo slecht gaat, is al bekend. Het gaat erom wat u eraan doet. Kunt u die verslechteringen rechtvaardigen? Ik heb gisteren gezegd dat die verslechteringen samenhangen met onze beschaving. Dat is de vraag waar het om draait.

Minister Balkenende:

Ik heb mijn waardering uitgesproken toen u het had over vertrouwen. Ik heb gezegd dat wij het op punten niet eens zijn, maar er zit hartstocht in uw pleidooi en u staat ergens voor. U valt mij nu aan op mijn woorden over de positie van Nederland, maar dan vind ik dat u zich wel moet baseren op de juiste gegevens. Uit het meest recente overzicht van het World Economic Forum in Davos blijkt dat de positie van Nederland slechter wordt ten opzichte van de jaren ervoor. Op het ogenblik heeft Nederland een minder aantrekkelijk vestigingsklimaat dan een aantal jaren geleden. Dat is de realiteit waarmee wij te maken hebben en daar sluit ik mijn ogen niet voor. Als je de zaken op hun beloop laat, dan krijg je naderhand de rekening gepresenteerd. Wij zullen dus op verschillende fronten – loonontwikkeling en sociale zekerheid – knopen moeten doorhakken en die verantwoordelijkheid neem ik graag op mij.

De heer Herben (LPF):

De macro-economische bespiegelingen zijn op zichzelf terecht, evenals het antwoord op de vraag wat wij er wel of niet aan kunnen doen. Het verschil tussen 2001 en 2002 is onder meer zo pregnant door heel eenvoudige zaken die de regering wel in de hand heeft. In 2001 wist de burger dat de aftrekbaarheid van de persoonlijke lening zou worden afgeschaft. Hij wist dat er een dure euro aankwam. Het werd ontkend, maar het is bewaarheid. In 2001 is dus extra geïnvesteerd. Er werd nog een auto gekocht; dat kon toen nog, al was het maar om zwart geld wit te maken, zo zeg ik er cynisch bij. In 2002 staan wij voor een oplopende inflatie en een peperdure euro.

De voorzitter:

Mijnheer Herben, u moet een vraag stellen aan de minister-president. Dit is een heel betoog.

De heer Herben (LPF):

Niet alleen de lonen matigen, maar ook de prijzen moeten worden gematigd. Bovendien moet ervoor worden gezorgd dat de belastingen op gemeentelijk niveau niet verder oplopen en dat de overwaarde van hypotheken, die nu niet aftrekbaar is, wordt gehandhaafd. De aftrekbaarheid is namelijk een impuls voor de economie. Er is dus een overeenkomst tussen nu en 2001.

Minister Balkenende:

Wij moeten de feiten op het ogenblik goed onder ogen zien. President Wellink van De Nederlandsche Bank heeft er duidelijk op gewezen dat de impuls in de Nederlandse economie van de laatste jaren bijvoorbeeld voortkwam uit de overwaarde van huizen. Zij heeft een bestedingsimpuls gegeven. Dat geldt ook voor de koers van de aandelen. Die factoren, die de economie dus hebben aangejaagd, zijn wij voorlopig kwijt. Dat is een realiteit. Wij trekken ons de lastenontwikkeling aan. Precies om die reden vinden wij dat wij terughoudend moeten zijn met het verzwaren van de lasten. Laat er geen misverstand over bestaan dat je de burgers soms een prijs moet vragen. Je moet evenwel terughoudend zijn bij de lastenontwikkeling. Dat geldt zowel voor de rijksoverheid als voor de lagere overheden. Wat gebeurt in de gemeenteraad van Amsterdam, Rotterdam over andere plaatsen hebben wij echter niet in de hand.

De heer Herben (LPF):

Ik ben blij dat wij elkaar halverwege ontmoeten. U zegt echter met zoveel woorden dat de overwaarde een impuls heeft gegeven. Het nu niet meer aftrekbaar maken van de overwaarde is dan toch een verkeerde timing? Ik ga hier geen principiële discussie aan, maar kunnen wij dat niet beter doen als de economie weer aantrekt?

Minister Balkenende:

Wij moeten oppassen dat wij niet het debat over het Hoofdlijnenakkoord herhalen. U weet wat de achtergrond is om anders om te gaan met de overwaarde van huizen, althans bij verkoop. Wij doen dat om de aftrek te richten op datgene waar het voor bestemd is, namelijk het betalen van de eigen woning. Dat is iets anders dan het via een omweg stimuleren van de economie. Daarom vind ik dat wij de koninklijke weg moeten kiezen en duidelijke lijn trekken; wij moeten de aftrek gebruiken waarvoor hij is bedoeld.

De heer Van der Vlies (SGP):

De gebeurtenissen van 11 september 2001 zijn heel ingrijpend geweest en zijn onder meer van betekenis voor de problematiek die wij nu bespreken. De minister-president zegt dat wij in een recessie zitten en dat dit al langer het geval is dan wij denken. Hij wijst er ook op dat wij van 1996-1997 af aan uit de pas zijn geraakt ten opzichte van onze omgeving. Hoe zit het met het financiële beleid van Paars II? Dat was veel optimistischer getoonzet. Herinner ik mij dat goed?

Minister Balkenende:

Ik weet niet of het verstandig is om nu zwartepieten uit te delen aan vorige kabinetten. Ik heb te maken met een ontwikkeling die destijds plaatsvond. Toen werd gezegd dat als het belastingstelsel wordt veranderd, dit gepaard moet gaan met "smeergeld". De extra investering leek mogelijk. Daardoor werd de economie feitelijk gestimuleerd via het uitgavenpatroon. Bovendien ontstond schaarste op de arbeidsmarkt, wat leidde tot hogere looneisen in de marktsector. Daardoor zijn wij nu op achterstand gekomen. Wij zijn daarvoor met z'n allen verantwoordelijk. Het is niet te wijten aan een kabinet; het is een ontwikkeling die zich heeft voorgedaan in de Nederlandse samenleving en economie.

De heer Van der Vlies (SGP):

Laat er geen misverstand over bestaan dat het uitdelen van zwartepieten niet mijn ambitie is. Het gaat erom een stuk gemeenschappelijke verantwoordelijkheid, ook voor die tijd, te doordenken. Bovendien moeten wij daaruit lessen trekken voor wat wij nu dienen te doen. Dat kan een extra argument opleveren om nu op een verantwoorde wijze door te pakken. Met een verantwoorde wijze bedoel ik dat maatwerk moet worden verricht en aandacht moet worden gegeven aan de menselijke maat; die randvoorwaarden gelden natuurlijk ook.

Minister Balkenende:

U spreekt wijze woorden. Er moeten lessen worden getrokken uit het verleden. Wij moeten vooral proberen structurele achterstanden weg te nemen. Dat is een onderstreping van het betoog van het kabinet. Wat nu nodig is, is dat je niet alleen maar kijkt naar de komende paar jaar, maar dat je een horizon op langere termijn hebt. Je moet praten over de vergrijzing, de arbeidsproductiviteit, de stand van de economie. Dat zullen wij in samenhang moeten bekijken. Dat is wat ons te doen staat en dat staat ons ook voor ogen.

Voorzitter. Mevrouw Halsema vroeg hoe dit kabinet voor banen gaat zorgen. De overheid maakt geen banen. Uitgaven in de collectieve sector leiden tot werkgelegenheid. Wanneer zij echter te veel worden opgerekt, gaat dit ten koste van het besteedbaar inkomen en het leidt tot hogere lasten. De marktsector moet eveneens worden gestimuleerd. De geschiedenis leert dat er slechts één weg is naar meer werkgelegenheid, namelijk – dat ook in antwoord op wat de heer Van der Vlies zojuist naar voren bracht – de structurele versterking van onze economie. Dat vergt moeilijke, maar onvermijdelijke keuzes. Daar zal dit kabinet de komende jaren aan werken. Het gaat om drie componenten.

De heer Bos (PvdA):

Voorzitter. Kan de heer Balkenende uitleggen waarom het verlagen van de OZB met 1,2 mld euro een versterking van onze economie betekent, terwijl het feitelijk arbeid duurder maakt en de huizenprijzen omhoog jaagt?

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik kom later terug op het punt van de OZB. Ik wil nu graag eerst mijn betoog afronden en er later op terugkomen.

De heer Bos (PvdA):

Dan mag u er daarna nog een keer op terugkomen, maar mijn vraag is nu waarom dat goed zou zijn voor de economie en de banengroei.

Minister Balkenende:

U weet dat de OZB onderdeel uitmaakt van een totaal pakket aan lastenmaatregelen. Dat hangt ook samen met het zorgstelsel. U kent de achtergronden daarvan. U kent eveneens de achtergronden op het gebied van lokale belastingen. U kent voorts de maatregelen op dat gebied. Vergeleken bij de huidige lasten zal de verlaging van de OZB betekenen dat er minder lasten worden betaald. Daarvoor worden de gemeenten gecompenseerd. Ik vraag mij af of het macro-economische effect dat u suggereert werkelijk zo groot is. U weet zelf ook wel dat dit niet de harde kern is van het economische debat.

De heer Bos (PvdA):

Voorzitter. Het mag dan niet de harde kern van het economisch debat zijn, maar het betreft wel een bedrag van 1,2 mld euro dat ook besteed zou kunnen worden aan belastingverlaging voor werkgevers in het midden- en kleinbedrijf. Het zou ook besteed kunnen worden aan het bevorderen van kinderopvang of aan het bestrijden van de armoedeval. De heer Balkenende gaf zonet voor de tweede keer geen antwoord op mijn vraag en vertelt mij allemaal dingen die ik inderdaad al weet. Mijn vraag blijft: waarom vindt de heer Balkenende het verlagen van de OZB met 1,2 mld euro goed voor de economie, terwijl elke econoom hem kan vertellen dat het de huizenprijzen omhoog jaagt en de werkloosheid ook.

Minister Balkenende:

U zegt "elke econoom"; ik vraag mij af of dat klopt. Kijkt u even naar uw eigen pakket van lasten en maatregelen. Laten wij de zaak bij de naam noemen. Het gaat uiteindelijk om een totaal saldo dat je vraagt van burgers, de lastenontwikkeling. Dan constateer ik dat wat u aan lastenmaatregelen voorstelt, hoger zit dan de voorstellen van dit kabinet. Ik weet ook wel dat je onderscheid kunt maken naar waar deze maatregelen op neerslaan, maar wat u aan lastenmaatregelen vraagt, is aanzienlijk hoger dan wat dit kabinet voorstelt. Dus zal het de economie ook meer belasten.

De heer Bos (PvdA):

Ik dacht dat het u ook wat kon schelen waar de lasten neerslaan. Bij elk pakket aan lastenverzwarende maatregelen dat de Partij van de Arbeid voorhoudt aan de burgers van dit land zal altijd het verhaal worden geleverd dat de economie er beter van wordt en dat er problemen mee worden opgelost. Dat is het perspectief dat bij u ontbreekt.

Minister Balkenende:

Juist. En precies om die reden kies ik niet voor uw pakket, maar voor het pakket van maatregelen van dit kabinet, omdat wij structureel gewoon beter uitkomen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Ik hoor de minister-president steeds zeggen dat wij structureel beter uitkomen en dat structurele versterking van de economie ook banen zou scheppen. Nu heeft het CPB juist uitgerekend dat dit kabinet banen zal verliezen. Dan moet de minister-president mij toch eens iets uitleggen. Hij wil geen arbeidsmarktbeleid voeren, hij neemt geen enkel initiatief om banen te scheppen, hij zal wel banen kwijtraken – en dan durft hij toch te zeggen dat zijn oplossingen het beste voor de werkgelegenheid zijn.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik denk inderdaad dat ons pakket bij de huidige stand van zaken van alle plannen die er worden gepresenteerd, het best denkbare pakket is. Het kan worden verbeterd wanneer werkgevers en werknemers kiezen voor een loonontwikkeling die vergelijkbaar is met die in de collectieve sector. Dat zal de economie verder stimuleren. Dat is precies het appel dat ik gisteren heb gedaan en dat ook in het Hoofdlijnenakkoord is vastgehouden: werkgevers en werknemers moeten kiezen voor loonmatiging. Ik ben graag bereid het debat aan te gaan over de vraag of het pakket van GroenLinks beter zou zijn voor de economie dan het pakket van dit kabinet. Ik heb vorig jaar een debat met de heer Rosenmöller hierover gehad. Toen heb ik voorgesteld om het te laten berekenen. Er is toen een berekening gekomen van de plannen van het kabinet en van GroenLinks. Ik ben blij dat wij met onze maatregelen zijn gekomen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat verschil van mening blijven wij houden. Als ons pakket was uitgevoerd, was de werkloosheid niet zo snel toegenomen. Ik wil hierover nog een vraag stellen. U spiegelt ons voor dat uw financieel-economisch beleid noodzakelijk is om de economie weer op de been te kunnen helpen. U verwijst daarbij naar de jaren tachtig en negentig. Wij zijn het nagegaan en tussen 1977 en 1989 leverde het CDA de minister van Financiën. U weet wie daarna de minister van Financiën was. Hoe denkt u ons vertrouwen te kunnen inboezemen dat het deze keer beter gaat? Het CDA en de VVD maken er eigenlijk al jaren een zooitje van.

Minister Balkenende:

Toen de formatiepoging van het CDA en de PvdA was mislukt, rondde ik mijn bijdrage in tweede termijn af met de opmerking dat stabiliteit en waardigheid terugmoeten in de Nederlandse politiek. De bewering dat wij er al jarenlang een zooitje van maken heeft niets te maken met waardigheid in de politiek.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat is geen antwoord op mijn vraag. Als wij spreken over waardigheid in de politiek gaat het vooral om helderheid en om een duidelijk debat met elkaar. Ik confronteer u ermee dat gedurende de jaren tachtig het CDA verantwoordelijk is geweest voor het financieel-economisch beleid. Gedurende de jaren negentig was de VVD verantwoordelijk voor het financieel-economisch beleid. Ik vraag u waarom het zo slecht is gegaan.

Minister Balkenende:

Het zal even tijd kosten, maar daar gaan we opnieuw...

De voorzitter:

Geen herhaling, maar een korte samenvatting van het voorgaande als dat echt nodig is.

Minister Balkenende:

Ik heb aangegeven dat wij in Nederland in 1979 een keuze moesten maken om bepaalde maatregelen te nemen. Dat is toen niet gebeurd. In 1982 gebeurde dat gelukkig wel. Weet u nog welk verzet het kabinet-Lubbers I kreeg toen het al die maatregelen voorstelde? Uiteindelijk waren die maatregelen hard nodig om Nederland er bovenop te krijgen. Daarna kwam het kabinet-Lubbers/Kok. Herinnert u zich nog het verzet tegen de heer Kok omdat hij maatregelen voorstelde? Dit beleid was wel nodig om Nederland er bovenop te helpen. Dat zijn de feiten. Als je zaken op hun beloop laat, kom je elkaar vroeg of laat tegen. Dat is de les uit het verleden. Deze les ondervindt de heer Schröder in Duitsland op dit ogenblik. Ik ben er trots op dat mensen als Lubbers en Ruding destijds hun nek hebben willen uitsteken. Dat was nodig. In het derde kabinet-Lubbers was men bereid, noodzakelijke maatregelen te treffen. Als dit niet was gebeurd, waren wij nog verder van huis geweest. Dat is de realiteit.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik confronteer u met het gegeven dat u niet tegelijkertijd kunt zeggen dat de zaken op hun beloop zijn gelaten en dat u daarbij trots bent op wat de CDA-kabinetten achtereenvolgens hebben gedaan. Of uw partij en de VVD hebben het op zijn beloop gelaten of u hebt het goed gedaan. Ik denk dat u het wellicht op zijn beloop heeft gelaten.

Minister Balkenende:

Deze debatteertrant deugt van geen kant. Welke boodschap bracht ik hier naar voren? In 1982 is gekozen voor noodzakelijke maatregelen: een sociaal akkoord van werkgevers en werknemers en een beleid van de overheid dat daaraan tegemoetkwam. Ik heb dat vergeleken met de stappen die je nu moet zetten. Begin jaren negentig hadden wij ook te maken met economische ontwikkelingen en daaraan heb ik gerefereerd. Ik zie niet in wat een verwijzing naar die situatie voor problemen kan opleveren ten aanzien van de redengeving van de voorgestelde maatregelen. Het is goed dat deze maatregelen zijn genomen. Ergo: waren ze niet genomen, dan waren de problemen nog groter geweest. Dat zijn de feiten. Dit kabinet zal op dezelfde manier met de zaken omgaan. Wij ontlopen onze verantwoordelijkheid niet, wij zullen de noodzakelijke stappen zetten en wij laten Nederland niet in het moeras belanden.

Wanneer wij werken aan de versterking van de structuur van de economie gaat het om drie componenten. Het gaat om versterking van de internationale concurrentiepositie en ik heb al gesproken over belastingen en loonmatiging. Verder gaat het om versterking van het innovatievermogen van onze economie. Daarom wordt in deze moeilijke tijd meer geld ingezet voor kennis en onderzoek, aandacht voor meer studenten en bèta- en technische studies en het aanjagen van innovatie via het innovatieplatform. Ook het verminderen van de administratieve lastendruk om ondernemers de ruimte te geven hoort daarbij. Tot slot hebben wij een activerend arbeidsmarktbeleid nodig. Mensen moeten gestimuleerd worden om zich op de arbeidsmarkt te begeven. Het potentieel van onze beroepsbevolking moet maximaal benut worden. De cruciale vraag in de komende jaren is of Nederland op tijd zijn zaken op orde kan hebben zodat wij tijdig op de trein kunnen springen als de internationale conjunctuur weer aantrekt. Het kabinet ziet dat als de zware verantwoordelijkheid waarvoor het staat. Weglopen voor noodzakelijke, structurele aanpassingen door extra te investeren in banen in de collectieve sector en de sociale zekerheid ongemoeid te laten, is geen optie. Het lijkt socialer, maar op de lange termijn komen de mensen die het het hardst nodig hebben daardoor in de kou te staan.

De geachte afgevaardigden die stellen dat dit kabinet ongekend bezuinigd, hebben het niet bij het rechte eind. Het door het kabinet voorgestelde beleid is in vergelijking met beleid dat eerder door kabinetten van uiteenlopende signatuur is gevoerd, niet uitzonderlijk. Ik zeg dit tegen de heer Bos en zoem dan in het bijzonder in op het pakket dat bekend staat als de Tussenbalans uit 1991 van het toenmalige kabinet-Lubbers/Kok. Ook toen hadden de maatregelen als doel loonmatiging tot stand te brengen en vonden er hervormingen van de sociale zekerheid plaats die tot doel hadden het arbeidsaanbod te verruimen. Ook toen was er een kabinet dat zijn verantwoordelijkheid nam voor de ontwikkeling van de inkomens in de collectieve sector, voor de lonen van ambtenaren en voor de uitkeringen. Het pakket aan bezuinigingen bedroeg 2,8% van het bruto binnenlands product en was daarmee zelfs nog groter dan het huidige pakket van 2,4%. De kern is dat negatieve koopkrachteffecten in het verleden niet uit de weg zijn gegaan. Ook het Hoofdlijnenakkoord erkent dat koopkrachtbehoud de komende jaren niet mogelijk zal zijn. Op grond van de voorlopige effecten zoals het CPB die inschat op basis van het Hoofdlijnenakkoord, zijn de koopkrachteffecten niet negatiever dan in het verleden, zelfs beperkter. Het grootste koopkrachtverlies treedt op bij mensen die hun baan verliezen. De grootste winst kan worden behaald door dat zoveel mogelijk te voorkomen.

Nog een paar markante verschillen die de beleidsopgave thans nog verscherpen. Gegeven de noodzaak de schuldpositie te verbeteren, is het niet langer mogelijk om zoals in de jaren tachtig en begin jaren negentig gebeurde, via lastenverlichting een beheerste loonontwikkeling te ondersteunen. Wel is een verstandige mix van lastenmaatregelen nodig: verhoging van de arbeidskorting, verhoging van de regulerende energiebelasting, de benadering ten aanzien van het eigen huis, het prepensioen, enz. De arbeidsmarkt wordt ontzien. De weg naar verbetering van de overheidsfinanciën moet zo snel mogelijk weer worden ingezet. Ook het toenmalige beleid waaronder ouderen via de vut plaatsmaakten voor jongeren, is geen optie meer. Integendeel, om de gevolgen van de vergrijzing het hoofd te bieden, is een toename van de participatie van alle leeftijdsgroepen van de beroepsbevolking essentieel. Het kabinetsbeleid is erop gericht om een zo groot mogelijke groep mensen aan het werk te krijgen en te houden, nu en in de toekomst. Dat is de beste manier om de inkomenssituatie te verbeteren.

Natuurlijk moet er gestreefd worden naar een evenwichtig inkomensbeeld, waarbij de kwetsbare groepen zoveel mogelijk worden ontzien.

De heer Marijnissen (SP):

De minister-president zegt dat wij afmoeten van vutregelingen, prepensioenen, etc. en spreekt over participatie op de arbeidsmarkt tot 65 jaar.

Twee jaar geleden is door de FNV onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van mensen die ouder zijn dan 57. Er zijn namelijk heel veel werklozen die wel willen blijven werken tot hun 65ste, gelukkig maar. Die mensen probeerden te solliciteren. Het was toen een tijd van hoogconjunctuur, van krapte op de arbeidsmarkt. Zij stuurden honderden brieven en werden niet aangenomen. Hoe denkt de minister-president dat dit zal zijn op het moment dat de werkloosheid met 10.000 per maand oploopt?

Minister Balkenende:

Als wij spreken over versterking van de structuur van onze economie, mogen en moeten wij hopen dat de economie op een gegeven moment aantrekt. Wij hebben te maken met een arbeidsmarktsituatie die niet vergelijkbaar is met de situatie in de jaren tachtig. Toen werd nog gezegd: wij laten ouderen eerder stoppen om ruimte te maken voor jongeren. Als wij kijken naar de huidige samenstelling van de beroepsbevolking, zullen de mensen zich moeten instellen op langer werken. De arbeidsparticipatie van de groep 55-jarigen tot 65-jarigen is in Nederland buitengewoon laag ten opzichte van andere landen. Die zijn daarin veel verder. Wij willen doorwerken stimuleren en moeten dus kijken naar maatregelen die daarvoor nodig zijn. Willen mensen eerder stoppen, dan zou gedacht kunnen worden aan het levensloopbeleid, aan individuele arrangementen. De collectieve regelingen die in de jaren tachtig zijn bestemd als instrument om werk te scheppen voor jongeren, passen naar mijn mening niet in deze tijd. Wij zullen ons met elkaar moeten instellen op langer werken. Wij moeten de realiteit onder ogen zien.

De heer Marijnissen (SP):

Bepaalde beroepen, zoals dat van politicus, kun je gemakkelijk doen tot je 65ste. Er zijn echter veel mensen die reeds op 16-jarige leeftijd zijn begonnen te werken. Voor hen is het een heel ander verhaal. Probeert u zich eens voor te stellen, iemand van 58 wordt ontslagen en komt in de WW terecht. Het kabinet heeft die WW verslechterd. Voordat deze persoon 65 is, komt hij al in de bijstand terecht. Moet hij zijn appeltje voor de dorst en zijn eigen huis eerst opeten, vooraleer hij twee jaar later in de AOW terecht kan komen en van zijn kleine pensioentje kan genieten? Dat is toch niet de samenleving waar wij naar toe moeten? Die mensen hebben dit land opgebouwd. Zij hebben hun leven lang gewerkt om het mogelijk te maken dat zij, als hun botten en gewrichten het laten afweten, eerder met pensioen kunnen. Dat haalt u nu echter weg bij die mensen. U wilt het gaan individualiseren, maar de vraag is hoe dat betaald moet worden. Zal het niet zo zijn dat mensen met heel hoge inkomens en heel goede regelingen, er heel vroeg uit kunnen, terwijl mensen die hun hele leven hard gewerkt hebben, maar weinig verdiend hebben, er pas heel laat uit kunnen?

Minister Balkenende:

U zult het met mij eens zijn dat wij moeten streven naar een verhoging van de participatie van de groep mensen tussen 55 en 65 jaar.

De heer Marijnissen (SP):

Als dat op puur menselijke gronden en fysiek kan, is het een ander verhaal. In die situatie zijn er ook veel mensen die dat verkiezen boven eerder uittreden. Dat is echter lang niet altijd het geval, maar u scheert al die mensen over een kam.

Minister Balkenende:

Je moet beginnen met beantwoording van de vraag of je wilt berusten in de huidige arbeidsparticipatie van de groep van 55- tot 65-jarigen of niet. Wij berusten daar niet in. Verder maken wij ons zorgen over de kosten van de pensioenen in Nederland. U weet ook dat er op dit ogenblik een geweldige financiële druk uitgaat van de prepensioenen. Wij kunnen ons dat niet al te lang permitteren. Daarnaast luisteren wij ook goed naar jongeren, bijvoorbeeld de voorzitter van de CNV-jongeren. Een fors deel van wat nu moet worden uitgegeven voor vervroegde uittreding, wordt opgebracht door de huidige werkende bevolking. Wat moet je evenwel zeggen tegen jongeren die hier jarenlang financieel aan bijdragen, terwijl er feitelijk niets meer beschikbaar is als zij 55 worden? Het heeft dus ook nog eens te maken met de vraag hoe ver je gaat in het eisen van solidariteit, wetend dat de jonge generatie van nu straks toch al te maken krijgt met hoge lasten op grond van vergrijzing enz. Dat zijn realiteiten waar ik niet aan voorbij wil gaan. Natuurlijk moet je wel – dat ben ik met u eens – bekijken hoe je het arbeidsbestel meer ontspannen kunt maken en ervoor kunt zorgen dat er een vloeiender overgang is van werken naar niet werken. Nu is het vaak topsport waarna het ineens ophoudt. Die discussie wil ik graag met u aangaan. Er moet nu echter gekomen worden tot een structurele benadering om de participatie in die leeftijdsgroep te verhogen. Wij staan daar hartgrondig achter, want het is nodig.

De heer Marijnissen (SP):

Hoe is dit verhaal te combineren met de rigide bepaling dat alle fiscale regelingen met betrekking tot prepensioen en VUT-regelingen afgeschaft worden en dat alle mensen gewoon tot hun 65ste moeten werken? Dat staat in het akkoord, maar dat is niet in overeenstemming met hetgeen u nu zegt, namelijk dat in de toekomst bekeken zal worden hoe een en ander precies ingevuld moet worden.

Minister Balkenende:

Ik heb mijn redenering aangegeven. Ik denk niet dat het nodig is om die te herhalen. Er moet een principiële keuze gemaakt worden tussen het intact laten van het bestel ten aanzien van prepensioen, VUT enz. en het werken aan vernieuwing. Wij gaan die keuze maken.

Ik ben begonnen met een evenwichtig inkomensbeeld. Er wordt extra aandacht besteed aan de positie van de zwakste groepen. Zo zijn er specifieke maatregelen ten behoeve van ouderen en gezinnen met kinderen en een laag inkomen. Ik denk hierbij aan de verhoging van de ouderen- en de kinderkorting, de gerichte combikorting. Het invoeren van de basisverzekering curatieve zorg wordt begeleid door specifieke compensatie via de zorgkorting en door de afwezigheid van de kinderpremie. Daardoor worden deze groepen beschermd tegen de oplopende zorgkosten. Verder is er de bestrijding van de armoedeval. Dat is van groot belang. Versterking van het arbeidsaanbod is noodzakelijk om de aankomende vergrijzing en de kosten ervan op te vangen. Het prikkelen van mensen tot betaalde arbeid is een belangrijk onderdeel van het structurele arbeidsmarktbeleid, want het doet de evenwichtswerkloosheid dalen. De ervaring leert dat een integrale benadering op haar plaats is. Dat wil zeggen: het netto-inkomen uit arbeid verhogen via de arbeidskorting, voorzien in flankerend beleid, zoals toeleiding naar banen, sollicitatieplicht en eventueel sancties – daarbij is ook de Wet werk en bijstand van belang – en verminderen van de negatieve prikkel uit inkomensafhankelijke regelingen.

Mede met het oog op de effecten van de armoedeval, maar ook met als doel meer doelmatigheid, transparantie en klantvriendelijkheid moeten de inkomensafhankelijke regelingen zo veel mogelijk worden vereenvoudigd en gebundeld. Een glijdende schaal in de kinderkortingen is gewenst om het schokeffect uit de huidige regeling te halen. De uitvoering van de inkomensafhankelijke regelingen zal zo veel mogelijk worden geconcentreerd bij een aan de belastingdienst gelieerde instelling. Wij zijn er gelukkig mee dat dit bereikt kon worden. Ik zie dat de minister van Financiën zijn duim opsteekt naar de fractievoorzitter van het CDA ter bevestiging van het feit dat de situatie nu iets anders ligt dan vorig jaar. Het is goed dat het zo ver is gekomen. Om dit alles te bereiken, zal harmonisatie van de regeling worden nagestreefd, zonder de doelgroep en de doelstelling te zeer geweld aan te doen. Ook onderdeel van het beleid is de uiteindelijke verhoging van zowel de WAO- als de bijstandsuitkering. Een voldoende instroombeperking wat betreft de WAO-uitkering voor volledig arbeidsongeschikten zal ertoe leiden dat die uitkering kan worden verhoogd. Daarnaast is er het perspectief op een hogere bijstandsuitkering voor mensen die langer dan vijf jaar in de bijstand zitten. Ook dat is het kabinetsbeleid.

Er staan te veel mensen aan de kant in ons land. Het aantal banen is in de jaren negentig van de vorige eeuw weliswaar sterk gestegen, maar omgerekend in voltijdbanen is de werkgelegenheid in procenten van de beroepsgeschikte bevolking in internationaal perspectief nog steeds aan de lage kant. Dat valt voor een deel te verklaren uit het grote aantal deeltijdbanen in onze werkgelegenheid. Van belang is tevens dat een groot aantal mensen een beroep op de sociale zekerheid doet.

Gisteren hebben veel afgevaardigden stilgestaan bij de herkeuring van WAO'ers jonger dan 45 jaar. Bij iedere stelselwijziging zal zeer zorgvuldig moeten worden bezien hoe er om zal worden gegaan met de personen die al een uitkering ontvangen. Twee begrippen spelen hierbij een cruciale rol, te weten de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid. Rechtszekerheid betekent dat de uitkering van deze mensen niet van de ene op de andere dag kan worden verlaagd of ingetrokken. Er zal dus sprake moeten zijn van een overgangsperiode. Rechtsgelijkheid betekent dat twee stelsels niet gedurende lange tijd naast elkaar kunnen blijven bestaan. Die afweging speelt een rol bij de komende stelselherziening ten aanzien van personen die nu een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen. Enerzijds moeten deze personen erop kunnen rekenen dat hun uitkering van het ene op het andere moment wordt verlaagd, anderzijds is het niet te verdedigen twee stelsels, met verschillende rechten en plichten, voor een periode van wellicht zelfs 47 jaar naast elkaar te laten bestaan.

De concrete uitwerking van het overgangsrecht voor mensen die nu een WAO-uitkering hebben, is nog onderwerp van besluitvorming binnen het kabinet. Inzet zal in ieder geval zijn om te komen tot een zo spoedig mogelijke reïntegratie van mensen die nog kunnen werken. Een belangrijk element daarbij is dat voor mensen die het betreft, een goede regeling, inclusief een adequate inkomensvoorziening wordt getroffen. Uiteraard zal het kabinet na uitkomst van de besluitvorming, die nu plaatsvindt binnen het kabinet, communiceren met alle relevante partijen.

De heer Bos (PvdA):

De heer Balkenende heeft verre van zich geworpen dat dit een kabinet is van valse hoop. Ik wil hem daarom uitdagen om nu concreet te maken wat hij deze groep mensen te bieden heeft. Ik begrijp best dat er voor de techniek tijd nodig is om een en ander nader uit te werken, maar het draait uiteindelijk om één vraag. Bent u, als mensen die nu afhankelijk zijn van een WAO-uitkering herkeurd gaan worden volgens de nieuwe criteria en daarmee het recht op een WAO-uitkering in het nieuwe systeem verliezen, bereid om vandaag aan de onzekerheid van die mensen een eind te maken en te zeggen dat die mensen niet gedwongen zullen worden afhankelijk te worden van een bijstandsuitkering?

Minister Balkenende:

Ik heb eigenlijk niets toe te voegen aan hetgeen ik heb gezegd. Ik heb aangegeven dat op het ogenblik in het kabinet van gedachten wordt gewisseld over dat overgangsrecht.

De heer Bos (PvdA):

Ik heb er alle begrip voor dat u tijd nodig heeft voor de techniek, maar ik vind dat u die mensen niet in onzekerheid moet laten, zeker na de opmerkingen die u een aantal weken geleden, zij het in een andere rol, heeft gemaakt over wat uw inzet is. Daarom vraag ik u nogmaals of u bereid bent om vandaag hard en duidelijk te zeggen waar wat u betreft die technische exercitie moet eindigen, namelijk dat u niet laat gebeuren dat mensen voor wie geen perspectief op werk is, terug zouden vallen van een WAO-uitkering naar een bijstandsuitkering.

Minister Balkenende:

Ik kan geen uitspraken doen over uiteindelijke uitkomsten, als de techniek nog niet eens is geregeld. Dat begrijpt u ook wel. Als wij spreken over een overgangsrecht en vinden dat wij moeten komen tot een behoorlijke regeling, is natuurlijk het streven erop gericht om zo veel mogelijk te voorkomen dat mensen in een bijstandsituatie zouden komen. Ik ga mij op het ogenblik echter niet vastleggen op het resultaat, aangezien wij in het kabinet nog beraad nodig hebben over hoe wij het zullen doen. Uit het feit dat ik spreek over overgangsrecht en rechtszekerheid mag u echter afleiden dat wij willen komen tot een fatsoenlijke regeling. Dat is wat ons te doen staat. Zodra de gedachtewisseling in het kabinet heeft geleid tot conclusies, zullen wij dat melden.

De heer Bos (PvdA):

Misschien moet u dan iets minder grote woorden gebruiken op het moment dat u nog niet eens de zekerheid heeft dat u ze waar kan maken.

Minister Balkenende:

Ik heb niets toe te voegen aan wat ik heb gezegd.

De heer Verhagen (CDA):

Ik ben blij met de toezegging dat binnen het kabinet gekeken zal worden naar die overgangsregeling. Een overgangsregeling houdt overigens in dat die op een gegeven moment ook weer ophoudt. Dat is de overgang naar de nieuwe situatie. Dat kan wat de CDA-fractie betreft in een aantal gevallen zeker opgeld doen, maar met betrekking tot met name het punt van de loonsuppletie is er sprake van een andere situatie. In de nieuwe WAO is het mogelijk je particulier bij te verzekeren om die loonsuppletie te garanderen. Voor de mensen die nu in de WAO zitten is dat, juist omdat zij in de WAO zitten, vaak niet mogelijk. Voor dat element moet een publieke voorziening komen. Ten aanzien van de andere elementen hebben wij niet meer gevraagd dan de overgangsregeling. De loonsuppletie zal naar mijn mening blijvend moeten worden geregeld en mag niet slechts in de overgangssituatie gelden.

Minister Balkenende:

Dit doet mij denken aan het debat dat een paar weken geleden plaatsvond, toen ik nog in de positie van fractievoorzitter van het CDA verkeerde. Ik heb toen in dezelfde bewoordingen aangegeven dat er een publieke voorziening moet zijn. De nieuwe gevallen hebben namelijk de mogelijkheid om zich particulier te verzekeren, terwijl degenen die nu in de regeling zitten, die mogelijkheid niet hebben. Dat is de reden waarom het kabinet moet kijken op welke manier dit kan worden gerealiseerd. De heer Verhagen heeft gelijk: als je dit alleen overlaat aan particuliere verzekeringen, heb je een probleem. Dat is logisch, vandaar dat wij het zorgvuldig gaan bestuderen.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter. Zoals de heer Verhagen terecht zegt, is aan een overgangsregeling inherent dat de ene regeling uiteindelijk overgaat in een andere regeling. Die andere regeling is precies de bijstand. De vraag, waarover de premier zich moet buigen en die ik wil oprekken, is hoe lang het duurt voordat je in de bijstand zit. Daar zit ik niet op te wachten. Allereerst merk ik op dat een gedeeltelijk arbeidsongeschikte sowieso aanspraak moet kunnen maken op een gedeeltelijke WAO-uitkering. Zo is het nu en zo moet het blijven. Ik begrijp echter dat een grote meerderheid van de Kamer van mening is dat dit moet veranderen. Vandaar dat is voorgesteld om die mensen te herkeuren en om die onder de nieuwe regeling te laten vallen, bestaande uit respectievelijk een WW-uitkering of een bijstandsuitkering. Een publieke regeling moet een regeling zijn, waardoor mensen niet in de bijstand terechtkomen en niet via een overgangsregeling alsnog in de bijstand terechtkomen.

Minister Balkenende:

Ik heb aangegeven dat het kabinet zorgvuldig zal kijken naar dit element van rechtszekerheid en dat wij zullen komen tot een oplossing voor de groep mensen, waarover wij spreken. Verder dan dat ga ik op dit moment niet, want deze discussie leidt feitelijk tot geen andere conclusie. Mij wordt gevraagd om aan te geven hoe lang het duurt voordat je al dan niet in de bijstand komt. Die zaken gaat het kabinet nu ordentelijk en goed voorbereid aan de orde stellen. Daarover zal nog een debat worden gevoerd. Intussen zal het kabinet goed luisteren naar hetgeen de Kamer zegt.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Tijdens het vorige debat van drie weken geleden heb ik namens de fractie van D66 aangegeven dat het een fatsoenlijke overgangsregeling moet zijn. Kan de minister-president wel aangeven of het kabinet dit met voorrang gaat bespreken, zodat er op redelijk korte termijn plannen komen om aan de onzekerheid, waarin mensen verkeren van 45 jaar of jonger in verband met de herkeuringen in de WAO, een einde te maken?

Minister Balkenende:

Ik leg mij uiteraard op dit moment niet vast op termijnen. Ik heb al aangegeven dat het kabinet hiernaar zal kijken en dat de maatschappelijke portee van deze discussie duidelijk is. Het kabinet zal haar conclusies presenteren. Dit kan het geval zijn in de stukken voor prinsjesdag. Wij doen ons best ervoor, maar het is een lastig vraagstuk, zoals de Kamer aangeeft. Wij zullen het zorgvuldig moeten bekijken en wij zullen u zo snel mogelijk hierover informeren.

De heer Dittrich (D66):

Uiteraard zult u zorgvuldig moeten opereren, maar laat ik u meegeven dat het wat de fractie van D66 snel moet gebeuren.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik heb hier toch een beetje moeite mee. Wij hebben drie weken geleden over dit onderwerp gesproken. De fracties van CDA en D66 hebben toen aangegeven dat er een fatsoenlijke regeling moest komen. Nu heeft iedereen het over een fatsoenlijke overgangsregeling. Ik heb daar moeite mee, omdat het veranderd is in de tussenliggende periode. Ik weet niet wat er besproken is, maar toen was het principiële punt dat het ging over verworven rechten en over bestaande gevallen die op deze wijze werden aangetast. De minister-president kan nu nog niet zeggen wat de uitkomst zal zijn en hoe het zal worden geregeld. Betekent dit dat mensen die nu een WAO-uitkering hebben, niet in de bijstand terecht zullen komen, zoals drie weken geleden werd gesteld? Voor de vraag hoe hij het zal doen en waar hij het geld vandaan haalt, moet hij vooral de tijd nemen. Laat hij nu echter aan die mensen de zekerheid geven dat dit niet zal gebeuren, zoals drie weken geleden werd gesteld.

Minister Balkenende:

Op deze zojuist reeds gestelde vraag heb ik al antwoord gegeven.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Hoewel het een lastig punt is, wil ik de minister-president toch aanspreken op het onbevredigende karakter van zijn antwoord. Drie weken geleden heeft hij zich in de hoedanigheid van fractievoorzitter van het CDA heel duidelijk uitgesproken over de onwenselijkheid dat meer dan honderdduizend mensen die duurzaam arbeidsongeschikt zijn – gehandicapten, mensen met ernstige ziektes – in de bijstand terecht dreigen te komen. Betekent het vrij vage antwoord dat de minister-president nu geeft dat die mensen wel degelijk in de bijstand terechtkomen? Hij geeft namelijk geen uitsluitsel.

Minister Balkenende:

Mijn antwoord is helemaal niet vaag. Ik heb gezegd dat het kabinet dit probleem duidelijk ziet en ik heb aangekondigd dat binnen de geledingen van het kabinet op zorgvuldige wijze de mogelijkheden van een regeling worden onderzocht. Dat betekent dat ik in ieder geval twee dingen niet kan doen. Ik kan me niet fixeren op een termijn dat alles gereed is. Daarvoor is tijd nodig. We zullen ons best doen om in de stukken voor prinsjesdag verder te komen. Mevrouw Halsema vraagt verder om een expliciete garantie. Zover ga ik niet. Ik refereer aan het punt dat ik enkele weken geleden aanstipte in een andere hoedanigheid. Daarmee heeft het kabinet te maken, ook op grond van geluiden van de Kamer. We moeten oog hebben voor de situatie dat nieuwe mensen die worden gekeurd, nog te maken kunnen krijgen met een particuliere regeling, maar dat de bestaande groep deze mogelijkheid niet heeft. We trekken ons dat probleem aan en zullen dat heel zorgvuldig gaan bestuderen. We zullen langs deze lijnen gaan opereren. Ik kan nu niet verdergaan. Ik zou daarmee vooruitlopen op de besluitvorming in het kabinet.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Mogen we dan concluderen dat in tegenstelling met uw woorden als fractievoorzitter drie weken geleden de dreiging van de bijstand voor deze mensen weer opnieuw aanwezig is?

Minister Balkenende:

Ik heb het drie weken geleden niet gehad over de bijstand, maar over het grote probleem dat er twee groepen zijn, waarvan de ene zich wel kan verzekeren en de andere niet. Dat was mijn ingang in dat debat. Ik heb daar niets aan afgedaan. We zijn op dit moment binnen het kabinet bezig om daarvoor een oplossing te vinden. Er zit geen millimeter verschil tussen wat ik toen en wat ik nu heb gezegd.

De heer Van Aartsen (VVD):

Voorzitter. Zoals ik gisteren al zei, wachten wij de voorstellen van het kabinet af. Ik wil graag nog twee vragen stellen. Zou de minister-president iets meer kunnen zeggen dan hij nu doet over datgene waarover ik gisteren heb gesproken, namelijk het geven van een impuls aan de reïntegratie? In het Hoofdlijnenakkoord staat hiervoor in de bijlagen een bedrag van 140 mln ingeboekt. Brengt het dat bedrag ook op?

Minister Balkenende:

Voorzitter. Dit is bijna telepathie. Mijn tekst gaat verder met de volgende passage: In antwoord op de vraag van de geachte afgevaardigde de heer Van Aartsen naar de besparing van 140 mln voor de herbeoordelingen, zou ik het volgende willen opmerken. De berekeningen van het kabinet zijn gebaseerd op de veronderstelling dat, gebruikmakend van de keuringscapaciteit in 2005, de herbeoordeling van circa 10% van de uitkeringsgerechtigden leidt tot een beëindiging van de uitkering en daarmee een toename van de arbeidsgeschiktheid. De concrete uitwerking van het overgangsrecht is nog onderwerp van besluitvorming. Bij deze besluitvorming zal het kabinet de vraag betrekken om eventuele extra middelen aan te wenden voor reïntegratie, mocht dit overgangsrecht leiden tot een groter effect. Deze aanwending is dan een optie. Wij zullen dit, zoals gezegd, verder bekijken. De heer Van Aartsen heeft een suggestie gedaan. Wij zullen daar in het kabinet verder naar kijken.

Voorzitter. Ik kom bij het overleg met de sociale partners, dat door verschillende fracties ter sprake is gebracht. Er is inmiddels een eerste afspraak gemaakt tussen sociale partners in de Stichting van de Arbeid en een kabinetsdelegatie voor 3 juli aanstaande. Er werd het kabinet tegengeworpen dat het de sociale partners niets te bieden zou hebben. De heer Van Aartsen daarentegen riep op om geen sleets akkoord te sluiten. Beide benaderingen berusten op een misverstand, als zouden kabinet en organisaties van werkgevers en werknemers in een sociaal akkoord onderling iets van elkaar moeten kopen. Niets is minder waar. Het roemruchte akkoord van Wassenaar uit 1982 was een afspraak op hoofdlijnen tussen werkgevers en werknemers onderling. Ik noem dat niet sleets maar verstandig en realistisch. Dat had niets te maken met het bieden van het kabinet. Het is in het belang van werkgevers en werknemers om zelf tot onderlinge afspraken te komen over werkgelegenheid door loonmatiging. Zij zijn de partijen die cao's in de marktsector afspreken. Het is overigens het vermelden waard dat in de tweede helft van de jaren negentig nauwelijks afspraken tussen kabinet en sociale partners zijn gemaakt. Pas afgelopen najaar heeft de zorgwekkende economische situatie weer geleid tot enige afspraken van betekenis tussen sociale partners en het toenmalig kabinet, zij het voor slechts een jaar. Het ging daarbij om een aantal concrete deelonderwerpen. Ik merk in de richting van de heer Rouvoet op dat tussen inleidende beschietingen – die ik tot op zekere hoogte begrijp van organisaties die hun achterban vertegenwoordigen – en een oorlogsverklaring een groot verschil zit. Het Najaarsakkoord 2003 heeft dat bewezen. Het kabinet put hier dan ook het vertrouwen uit dat werkgevers en werknemers als cao-partijen samen bereid en in staat zijn om tot onderlinge afspraken over loonmatiging te komen en tevens – ik volg de heer Van Aartsen op dit punt – met het kabinet op deelonderwerpen in overleg te treden. Een van heel belangrijk deelonderwerp is wat het kabinet betreft de aanpak van de jeugdwerkloosheid. Dit onderwerp was lange tijd van de agenda verdwenen maar is inmiddels weer terug. De jeugdwerkloosheid baart mensen terecht zorgen. Dat onderdeel past bij de door enkele fracties aangehaalde Lissabon-strategie. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal de Kamer zoals gebruikelijk op de hoogte houden van het verloop van de contacten van het kabinet met de sociale partners.

De heer Marijnissen (SP):

Zoals iedereen inmiddels wel weet, worden de mensen met een uitkering en de ambtenaren de komende vier jaar 4% gekort. Wanneer is de minister-president nou tevreden over de werkgevers en werknemers? Wat moet hun inzet zijn?

Minister Balkenende:

Als de collectieve sector, de ambtenaren, de uitkeringen en de marktsector zo dicht mogelijk bij elkaar zitten, is heel veel gewonnen. Ons doel is dat de loonontwikkeling die zich in de collectieve sector aftekent, wordt gevolgd door de marktsector. Op het ogenblik zit de marktsector daar iets boven. Ik verwijs hierbij kortheidshalve naar de berekening van het Centraal planbureau. Als de werkgevers en werknemers kiezen voor de lijn die dit kabinet voor ogen staat, zal dat de structuur van economie versterken. Dat zal leiden tot meer banen. Die oproep hebben wij gedaan, maar het is een eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers.

De heer Marijnissen (SP):

Is er één vezel in uw lijf die denkt dat de vakbeweging zal instemmen met een jaarlijkse daling van de koopkracht van 1%?

Minister Balkenende:

De daling van 1% was gekozen met het oog op een langetermijnperspectief. De koopkracht van ambtenaren wordt op het ogenblik juist door de grote pensioenproblematiek negatief beïnvloed. Er is daarom alle reden om ervoor te zorgen dat de problemen van het ABP worden opgelost. Ik meen echter dat de loonmatiging juist in het belang van de marktsector zelf is. Ik zal ook aangeven waarom. Dat er per maand 10.000 werklozen bij komen, is een zorg van de vakbewegingen en werkgevers zelf. Men schiet er immers niets mee op als mensen werkloos worden. De pensioenproblematiek, die grote zorgen baart, is gebaat bij loonmatiging, evenals de versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland. Ik noem nu drie belangrijke zaken die werkgevers en werknemers tot de conclusie kunnen brengen dat loonmatiging op het ogenblik absoluut gewenst is.

De heer Marijnissen (SP):

Ik denk dat de minister-president een inschattingsfout maakt. Ik hoop dat de vakbeweging deze oproep niet zal steunen in die zin dat zij ervoor pleit dat de arbeiders in dit land vier jaar in de min moeten gaan omdat de minister-president dat vraagt. Dat heeft niks te maken met het stimuleren van de economische groei. Daardoor neemt de groei juist af. Het betekent immers dat de koopkracht van de mensen afneemt en dat heeft nadelige gevolgen voor de economie.

Het is nog erger. Wij hebben ooit geprobeerd om de beschaving in dit land te laten toenemen door de Koppelingswet in het leven te roepen. Dat was de wet met de IA-ratio, maar daarover zullen wij het nu maar niet hebben. Gelet op die wet handelt de minister volgens mij onwettig. Ik wil weleens weten hoe de minister dat gaat doen. Die wet bepaalt immers dat de uitkeringen en de ambtenarensalarissen de gemiddelde groei van de cao-lonen moet volgen. Hoe wil de minister daaronderuit komen?

Minister Balkenende:

U spreekt over het maken van een inschattingsfout. Eén inschattingsfout maak ik niet: als de loonmatiging niet wordt betracht, zal dit nadelige effecten hebben op de werkgelegenheidsontwikkeling, de pensioenproblematiek en de concurrentiepositie. Dat weet ik zeker.

Inderdaad, de Kamer en het kabinet zijn afhankelijk van hetgeen de sociale partners uiteindelijk overeenkomen. Dat is de realiteit. Juist in deze tijd, waarin ook wordt gesproken over een gelijkmatige inkomensontwikkeling, zou die loonmatiging een mes kunnen zijn dat aan meer kanten snijdt. Ik hoop dan ook dat het appèl dat wij hebben gedaan, wordt opgepakt. Dat is in het belang van iedereen.

De heer Marijnissen (SP):

Het is uitgesloten dat de vakbeweging hiermee zal instemmen. De minister-president weet dat. Wat de minister doet is de lonen en uitkeringen ontkoppelen; hij schaft de desbetreffende wet af. Gaat het kabinet nog voorstellen deze wet af te schaffen?

Minister Balkenende:

De heer Marijnissen moet goed naar mij luisteren. Wij beginnen met een appèl op de sociale partners om over te gaan tot de absoluut noodzakelijke loonmatiging. Ik vraag de sociale partners niet te matigen omdat dit kabinet dat zo van belang vindt. Ik doe dit appèl omdat het in het belang is van de werkgelegenheid, de toekomst van de Nederlandse economie en de aanpak van de pensioenproblematiek. Dat is niet alleen in ons belang, maar in ieders belang. Wordt dat appèl gehonoreerd, wat ik hoop, dan is de zaak van de koppeling opgelost omdat de gelijkwaardigheid mogelijk is. De juridische mechaniek is een punt van nadere afweging voor het kabinet. Die zullen wij dan verder bekijken. In dit stadium heb ik te maken met het overleg met sociale partners en de loonontwikkeling. Ik heb aangegeven wat naar onze taxatie het verstandigst is.

De heer Bos (PvdA):

Ik hoor de minister-president zeggen dat hij afhankelijk is van het overleg tussen werkgevers en werknemers bij de vraag of die loonmatiging wel of niet tot stand zal komen. Betekent dit dat hij afstand neemt van de uitlatingen van de minister van Sociale Zaken dat hij niet uitsluit, als de sociale partners niet uit zichzelf tot loonmatiging komen, dat een loonmaatregel aan de orde komt, een wettelijke dwang om de loonmatiging alsnog tot stand te brengen?

Minister Balkenende:

Ik sluit mij aan bij de opmerking van de minister van Sociale Zaken dat dit een theoretische optie is en dat er geen voornemen is om te komen tot een loonmaatregel.

De heer Bos (PvdA):

Maar u sluit dat dus niet uit?

Minister Balkenende:

Wanneer wij in Nederland een crisis zouden meemaken...

De heer Bos (PvdA):

Gewoon even het antwoord op de vraag.

Minister Balkenende:

U vraagt of ik dat uitsluit. Ik heb dat ook voor de radio gezegd. Het is helemaal niets nieuws, wat u nu vraagt. Wanneer wij een dramatische economische ontwikkeling zouden krijgen en de loonontwikkeling zou veel te fors zijn, dan kun je dat nooit uitsluiten.

Maar ik heb ook gezegd, en dat herhaal ik nu, dat het veel beter is om te overtuigen. In antwoord op de heer Marijnissen heb ik geprobeerd, aan te geven waarom het van belang is om te komen tot loonmatiging. Met overtuigen schiet je uiteraard veel meer op dan met maatregelen.

Het laatste punt is dat u heel goed weet hoe dit is gegaan. Er is aan de minister van Sociale Zaken gevraagd: als de zaak niet wordt gevolgd wat betreft loonmatiging, wat kun je dan doen. Toen is er niet meer en niet minder dan een theoretische optie geschetst. Het is niet het voornemen van het kabinet om daartoe over te gaan, maar wij proberen te overtuigen.

De heer Bos (PvdA):

Ik hoor goed wat u zegt. U hecht zeer aan het vrije overleg, maar als er niet uitkomt wat u wenselijk vindt, sluit u niet uit dat u het wettelijk op zult leggen.

Minister Balkenende:

U gaat veel verder in uw formulering dan ik zo-even heb gedaan.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U weet ook dat voor het treffen van een loonmaatregel heel specifieke condities zijn geformuleerd. De vraag is of u daarvan wilt afwijken.

Minister Balkenende:

Ik heb net antwoord gegeven op de vraag die de heer Marijnissen hierover heeft gesteld. Dat blijf ik niet herhalen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De heer Marijnissen heeft gesproken over loonmatiging, maar ik vraag naar de loonmaatregel. De heer Marijnissen heeft heel aardig gewezen op strijdigheid met de Koppelingswet. De loonmaatregel die u als theoretische mogelijkheid boven de markt houdt, is ook in strijd met mensenrechtenverdragen. De heer Van der Heijden, voorzitter van de mensenrechtencommissie van de ILO, heeft erop gewezen dat deze in strijd is met de vakbondsvrijheid. Als deze u niet aan het hart gaat, moet zij minister de Geus als oud-vakbondsman in ieder geval aan het hart gaan.

Minister Balkenende:

Laten wij nu niet meer van deze discussie maken dan nodig is. Het is geen voornemen van het kabinet om te komen tot een loonmaatregel, maar het is alleen geschetst als een theoretische optie. Wij doen een appel, want wij willen overtuigen, zodat wij daar niet aan toe hoeven te komen, laat staan dat wij nu moeten praten over het juridisch kader, want ik ken die discussie.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het is fijn dat u die discussie kent. Ik neem aan dat u zich eraan houdt. Dat is altijd het gevaar van discussies over proefballonnetjes. Wij zijn niet begonnen met de discussie over de loonmaatregel, maar het kabinet heeft deze gestart. Ik kan alleen maar constateren dat het kabinet de dreiging van een loonmaatregel in de lucht laat hangen.

Minister Balkenende:

Hebt u de brief in het dagblad Trouw gelezen van degene die de vraag heeft gesteld aan de heer De Geus bij die CDA-bijeenkomst? Dit was geen proefballon van de minister van Sociale Zaken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De minister van Sociale Zaken is altijd verantwoordelijk voor zijn antwoorden, dat weten wij hier als geen ander.

Minister Balkenende:

Stel dat u mij de vraag stelt: mijnheer Balkenende, hoe kunnen wij zorgen dat wij een begrotingsoverschot hebben van 2%, ik noem maar wat. Dan zeg ik: wij kunnen de lasten aanzienlijk verzwaren om tot een beter saldo te komen. Dat zou ik kunnen zeggen als een theoretische optie. Overweeg ik dat? Nee.

Als iemand vraagt aan de minister van Sociale Zaken welke mogelijkheden er zijn en als deze naar eer en geweten antwoord geeft over deze mogelijkheden, dan is het geen proefballon of het geven van een optie, maar het is niet meer dan zeggen wat theoretisch denkbaar is. Tegelijkertijd heeft hij gezegd dat dit niet wordt overwogen. Laten wij er niet meer van maken dan het is. Het was geen proefballon, laten wij dat met elkaar vaststellen.

De motor van onze economie hangt samen met onderwijs en kennis. Onze toekomstige welvaart en werkgelegenheid zijn voor een belangrijk deel afhankelijk van kennis, als belangrijkste wapen in de internationale concurrentieslag, als ingrediënt voor vernieuwing en innovatie en als drijvende kracht achter productiviteitstoename en economische groei. Niet voor niets is kennis in het Hoofdlijnenakkoord tot prioriteit verklaard. Verschillende sprekers hebben het belang hiervan gisteren onderschreven.

Een prioriteit voor kennis sluit tevens aan bij de afspraak die in Lissabon met de EU-partners is gemaakt, om de Europese economie de komende jaren te laten uitgroeien tot de meest innovatieve en concurrerende economie ter wereld. Nederland heeft de ambitie om binnen Europa tot de koplopers te behoren en daar zal dit kabinet sterk op inzetten. Het Hoofdlijnenakkoord formuleert niet alleen de opdracht hiertoe, maar biedt daarvoor ook mogelijkheden. Ik wil in dat verband op twee specifieke punten ingaan in relatie tot de inbreng van de Kamer gisteren, te weten de extra investeringen in kennis en het innovatieplatform.

Ondanks de moeilijke budgettaire situatie komt de komende periode voor onderwijs en onderzoek extra geld beschikbaar. Het betreft een bedrag dat oploopt tot 800 mln euro structureel. In het interruptiedebatje hierover tussen de heren Dittrich en Bos kwam aan de orde dat hier tegenover ook bezuinigingen op onderwijs staan. Inderdaad wordt 100 mln op de begroting bespaard door een bundeling van de diverse regelingen voor het onderwijsachterstandenbeleid. Die besparing gaat niet ten koste van het beleid, maar wordt verdiend doordat de middelen beter op elkaar worden afgestemd en dus efficiënter worden benut.

Natuurlijk levert ook de sector onderwijs zijn bijdrage aan het algemene matigingsbeleid dat van de hele collectieve sector en de marktsector wordt gevraagd. Gegeven de algemene economische en budgettaire problematiek is dat onvermijdelijk. Dat hiertegenover een specifieke intensivering staat van 800 mln euro voor onderwijs en onderzoek, nieuw geld, geeft aan hoe belangrijk het kabinet deze prioriteit vindt. Het is een verkeerde voorstelling van zaken om deze geheel verschillende posten met elkaar te willen salderen. Aan nieuw geld komt, hoe je het wendt of keert, 800 mln euro beschikbaar.

Er zijn gisteren ook vragen gesteld over de besteding van extra middelen voor onderwijs en onderzoek. Voor 100 mln hiervan staat de besteding vast. Dit bedrag wordt toegevoegd aan de fiscale regeling voor de stimulering van onderzoek en ontwikkeling in bedrijven. Voor de overige 700 mln wordt de besteding op prinsjesdag bekend. Daarop kan ik dus niet vooruitlopen. Ik zeg dat in antwoord op vragen van de heren Dittrich en Verhagen. Helder is wel dat dit bedrag gericht zal worden ingezet, dat wil zeggen in overeenstemming met de prioriteiten uit het Hoofdlijnenakkoord.

Het kabinet zal vooraanstaande personen uit het bedrijfsleven en de kennisinfrastructuur uitnodigen in het innovatieplatform zitting te nemen. Als de samenstelling bekend is, hoort de Kamer dat snel. Ik verwacht veel van dit platform. Het kan het kabinet helpen bij het opstellen en uitvoeren van een krachtige kennisstrategie. Daarbij gaat het om vragen als: hoe komen wij tot een integrale aanpak, hoe kunnen bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid effectiever samenwerken, waar ligt onze kracht op het gebied van het internationaal concurreren met kennis, waar liggen belemmeringen voor innovatie en hoe kunnen wij die wegnemen, welke sectoren kunnen wij extra uitdiepen en waar liggen de kansen van Nederland? Uiteraard kunnen de ideeën die het platform aandraagt er mede toe leiden dat het beschikbare budget anders moet worden ingezet. Daarover zal het kabinet op dat moment een besluit moeten nemen. Ik verwacht bovendien ook bijdragen van de partners in het platform zelf. Dat is echter iets anders dan het platform verantwoordelijk maken voor de verdeling van extra middelen voor onderwijs en onderzoek. Dat blijft immers de verantwoordelijkheid van het kabinet en de verantwoordelijke bewindspersonen zelf.

Voor de bevordering van de economie moeten wij ook kijken naar de administratieve lasten. Minder regels is een van de hoofddoelstellingen van het kabinet. Het is nodig voor het straks weer op gang krijgen van onze economie. Ondernemen moet de ruimte krijgen. Als wij willen dat Nederland opveert met de rest van de wereldeconomie moeten wij af van een groot deel van de als verstikkend ervaren regelgeving.

Dit is niet het eerste kabinet dat belooft, de administratieve lasten voor het bedrijfsleven terug te dringen. Tot nu toe bleken de resultaten echter steeds achter te blijven bij de verwachtingen. Wij willen aan die tendens een einde maken. Tegen de heer Verhagen zeg ik: houdt u ons daaraan, maar neemt u alstublieft de oproep van de heer Dittrich even serieus. Een deel van de verplichtingen die het bedrijfsleven worden opgelegd, vindt zijn oorsprong immers hier in dit huis.

Wat gaan wij doen? De departementen hebben inmiddels vrijwel allemaal de nulmeting afgerond. Wij weten waar wij nu staan en ten opzichte waarvan wij moeten meten. Het doel is duidelijk. De administratieve lasten bedragen circa 11 mld. In het Hoofdlijnenakkoord is gesproken over een vermindering van een kwart. Dat is wat ons te doen staat. Jaarlijks worden de verdere reductiemogelijkheden opgenomen in de begrotingsvoorstellen. Dat die reductiemogelijkheden er zijn, leidt geen twijfel. Als voorbeeld noem ik het onderzoek dat onlangs door Actal is gedaan naar de arbeids- en publieksveiligheid. Het is opgenomen in het jaarverslag van Actal. U kunt het allemaal lezen. Uit het onderzoek blijkt dat bedrijven te maken krijgen met vergunningaanvragen die bij twee of soms bij meer instanties moeten worden ingediend. Een voorbeeld is de vergunningaanvraag voor grensoverschrijdend vervoer bij de ministeries van VROM en Verkeer en Waterstaat. Een ander voorbeeld is de bouwvergunning voor slachthuizen die ook bij verschillende instanties moet worden aangevraagd. Voor ondernemingen leiden al die handelingen tot extra kosten. Bundeling van dit soort procedures levert besparingen op. Hetzelfde geldt voor de vele inspecties en keuringen die door overheidsorganen worden verricht. Dat die inspecties en keuringen moeten plaatsvinden is onomstreden, maar door ze tegelijkertijd te verrichten, wordt de last voor het bedrijfsleven zoveel mogelijk beperkt. Om dit soort voorbeelden gaat het ons. Stroomlijning en bundeling zorgen niet alleen voor een lastenreductie maar nemen naar mijn stellige overtuiging ook een hoop ergernis weg. Departementen moeten hiermee aan de slag. Wat er van die plannen wordt gerealiseerd, zal deel uitmaken van de jaarlijkse verantwoordingsstukken. Met de heer Van Aartsen ben ik het eens dat ICT daarin zeker een rol zal moeten spelen. Om optimale resultaten te behalen, zullen departementen moeten samenwerken. Dat heeft dus ook de volle aandacht van het kabinet.

Met de verankering van administratieve lasten in begroting en verantwoording kan ook de rol van de Kamer veranderen. Waar tot nu toe, als het over de administratieve lasten ging, vooral de coördinerend minister werd aangesproken, zal nu in het kader van de begrotingsbesprekingen juist ook de vakminister moeten worden aangesproken op zijn of haar plannen en het uiteindelijke resultaat. Dus mijnheer Verhagen, u mag niet alleen de minister van Financiën maar het hele kabinet aan die 25% houden.

De heer Verhagen (CDA):

Daar ben ik blij mee. Bij de taakverdeling heeft de minister van Financiën zich een heel duidelijke rol toegeëigend op met name het punt van het taakstellend claimen van de besparingen die door het verminderen van de administratieve lastendruk kunnen worden gerealiseerd. Wat mij betreft, kan het dus niet zo zijn dat hij wel de opdracht geeft, maar er niet op toeziet dat het ook gerealiseerd kan worden.

Minister Balkenende:

Mijnheer Verhagen, als ik mij niet vergis, was u één van de leden van het CDA-onderhandelingsteam. U zegt dat de minister van Financiën zich iets zou hebben toegeëigend. Ik herinner u dan toch aan de afspraken die tijdens die onderhandelingen zijn gemaakt over de taakverdeling tussen Economische Zaken en Financiën. U was er zelf bij. Voorts zal een goede afstemming plaatsvinden tussen de minister van Financiën en de minister van Economische Zaken. EZ is immers het aanspreekpunt van ondernemend Nederland. Het geeft echter wel aan dat er een grote betrokkenheid van het kabinet is om werkelijk tot resultaten te komen. Dat Financiën dan ook duidelijk kijkt naar de financiële aspecten, is alleen maar winst voor deze operatie. Ik denk dat er een goede basis is voor het te bereiken succes.

Voorzitter. Zoals gezegd, met de verankering van administratieve lasten in begroting en verantwoording kan de rol van de Kamer veranderen ten aanzien van zaken die betrekking hebben op het bedrijfsleven. Het kabinet is het met de CDA-fractie eens dat de aandacht zich ook moet richten op gemeenten, provincies, waterschappen, publiekrechtelijke bestuursorganen en niet in de laatste plaats richting Brussel. Veel van onze wetgeving is immers een rechtstreekse vertaling van hetgeen in EU-verband wordt besloten. Nederland vraagt in Brussel continu om aandacht voor deze lasten. Het streven is erop gericht hiervoor ook een belangrijke plaats te reserveren op de agenda tijdens het Nederlandse voorzitterschap in 2004.

Voorzitter. Ik kom toe aan een ander onderdeel van mijn betoog: de grote steden, de leefbaarheid en de integratie. De leefbaarheid in de grote steden en oude wijken heeft de aandacht van dit kabinet. Met name de heer Bos is daar ook duidelijk op ingegaan. Ik ken ook zijn belangstelling voor dit onderwerp. Niet voor niets is in het Hoofdlijnenakkoord expliciet opgenomen dat het grotestedenbeleid wordt voortgezet. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de steden die lokaal maatwerk zullen moeten realiseren. Bij de aanpak in de steden gaat het om een samenhangend pakket maatregelen op fysiek en sociaal terrein en op het gebied van werk, economie en veiligheid. Dat zijn samen de vier pijlers van het grotestedenbeleid. De steden dienen zo veel mogelijk ruimte te krijgen voor datgene waar het echt om moet gaan: resultaten. Het kabinet staat, aldus het Hoofdlijnenakkoord, daarom welwillend tegenover het pleidooi van de grote steden om hun bevoegdheden en mogelijkheden te verruimen voor zover deze ontoereikend zijn om de problemen in de eigen stad, waaronder de aandachtswijken, succesvol aan te pakken.

Voor 2004 zijn in aanvulling op de huidige convenantperiode nadere afspraken in voorbereiding op het terrein van veiligheid en inburgering. Bovendien stelt het Rijk een expertteam GSB in om de steden oplossingen aan te reiken voor het versnellen van de uitvoering en voor het opheffen van stagnaties. Ook voor de convenantperiode 2005-2009 maken Rijk en steden nieuwe resultaatsafspraken. Voorts stimuleert het kabinet de actieve rol van inwoners bij het nemen van maatregelen. De impuls "onze buurt aan zet" heeft in de huidige GSB-periode al veel energie losgemaakt bij een deel van de bevolking in aandachtswijken. De betrokkenheid van inwoners maar ook van bedrijven en instellingen is ook voor de volgende periode een van de uitgangspunten van het grotestedenbeleid. Het tegengaan van de verpaupering in de steden betekent naast het tegengaan van criminaliteit en verpaupering ook met meer variatie bouwen, zodat steden aantrekkelijk blijven voor middeninkomens en hoge inkomens. Onder regie van de gemeenten moeten deze vaak eenzijdige wijken met een overmaat aan kleine goedkope huurwoningen aangepakt worden, samen met onder meer de woningcorporaties, projectontwikkelaars, politie, justitie, winkeliers en bedrijven. Om dit te realiseren, rekent het kabinet op onderlinge solidariteit binnen de corporatiesector.

De heer Bos (PvdA):

Het zijn mooie woorden over wijkverbetering en het toenemen van de diversiteit. Waarom laat u de bezuiniging die onder uw vorige kabinet al is aangekondigd op het budget voor de stadsvernieuwing dan in stand?

Minister Balkenende:

Het investeringsbudget stedelijke vernieuwing is, zoals de heer Bos weet, bedoeld om de herstructureringsprocessen te stimuleren en investeringen stevig te bevorderen. De minister van VROM beziet op dit moment op welke wijze de financiële taakstelling van 360 mln euro door het ministerie zal worden ingevuld. Daarbij zal het belang van het investeringsbudget stedelijke vernieuwing voor de voortgang van de herstructurering nadrukkelijk worden meegenomen. Ik wijs u erop dat het budget ISV voor de periode 2005-2009 altijd nog 1,3 mld is en dat is toch een aanzienlijk bedrag.

De heer Bos (PvdA):

U zegt terecht dat er een groot probleem is in de steden. Wij moeten proberen om sneller gevarieerder te bouwen, omdat er veel andere problemen aan gerelateerd zijn: veiligheid, integratie en onderwijs. De bezuiniging die slaat op het potje geld dat dit mede mogelijk moet maken, laat u in stand. Het enige dat u vandaag kunt zeggen, is dat wij nog 350 mln extra moeten bezuinigen, maar dat wij het misschien voor elkaar kunnen krijgen dat dit bedrag niet ook betrekking heeft op de stedelijke vernieuwing.

Minister Balkenende:

Er zal worden gekeken naar de invulling van dat bedrag. Overigens zijn wij het eens over het belang van het grotestedenbeleid. De elementen die u naar voren hebt gebracht, zal de minister die daarmee is belast ook zeker ter harte nemen. Ik wijs u ook nog op iets anders. Wij zitten in een moeilijke tijd en u zult begrijpen dat het lastig is om garanties te bieden. Dat betekent dat alle participanten hun steentje zullen moeten bijdragen. Daarom willen wij kijken wat de mogelijkheden bij de corporaties zijn. Zij moeten zich ook inzetten voor versterking van de kwaliteit in de wijken. Dat veronderstelt een eigen verantwoordelijkheid van de woningcorporatiesector. Wij zullen uiteraard onze contacten benutten om te komen tot een betere leefbaarheid in de wijken waar u en ik het over hebben.

De heer Bos (PvdA):

Nu hebben vele kabinetten voor u al geprobeerd om de corporaties aan te zetten tot het nemen van die verantwoordelijkheid. Meer welvarende corporaties worden gestimuleerd om hun kapitaal, dat ooit door ons allemaal is opgebracht, in te zetten in buurten en wijken waar meer arme corporaties werken. Wij hebben talloze jaren geprobeerd om de corporaties daartoe te bewegen, maar het is tot nu toe nog niet gelukt. Legt u zich daarbij neer of bent u bereid op korte termijn wettelijke maatregelen te nemen als dat weer niet lukt?

Minister Balkenende:

De lastige discussie over de verevening hoeven wij niet over te doen, maar wij kunnen bij de toedeling van middelen wel kijken met welke corporaties wij te maken hebben, met een kapitaalkrachtige corporatie of met een zwakkere corporatie. Dan werk je toch aan een correctie, waarmee ook de corporatiesector bijdraagt aan versterking van de leefbaarheid, met name in achterstandswijken.

De heer Bos (PvdA):

Ik constateer dat u het in stand houden van de bezuiniging van uw vorige kabinet en het benadrukken van de verantwoordelijkheid van corporaties uiteindelijk belangrijker vindt dan het van de grond komen van stadsvernieuwing.

Minister Balkenende:

Ik loop niet weg voor besluiten over financiële zaken en die zal ik hier niet ongedaan maken. Ik heb aangegeven dat het ministerie van VROM zal bekijken hoe het taakstellende bedrag van 360 mln zal worden ingevuld. Dit debat is ook bedoeld om te kijken hoe Kamer en kabinet denken over het probleem van de stedelijke vernieuwing en de problematiek van de aandachtwijken.

De heer Marijnissen (SP):

Ik begrijp dat de woningbouwproductie in Nederland nu 50.000 is. Dat zou 80.000 moeten zijn om de groei te kunnen honoreren, maar dan hebben wij het nog niet eens over de vervanging. Wat is het antwoord van het kabinet hierop?

Minister Balkenende:

Ik heb daar op dit moment geen concreet antwoord op. Ik zal daar in tweede termijn op terugkomen. Ik zeg toe dat ik informatie zal inwinnen over het groeivolume.

De heer Verhagen (CDA):

In het Hoofdlijnenakkoord staat ook dat ter stimulering van het saneren van oude wijken gewerkt wordt aan versoepelingen in de Onteigeningswet. Een ander element is het voorkomen van dubbele overdrachtsbelasting. Wanneer kunnen wij de concrete uitwerking daarvan tegemoet zien?

Minister Balkenende:

Zoals u weet, zijn wij de komende weken en maanden bezig met de begrotingsvoorbereidingen. Dan zullen de verschillende elementen die hier aan de orde zijn gesteld ook nader worden gewogen. Het eerste moment waarop deze zaken aan de orde zullen komen, zal de indiening van de begroting zijn.

De heer Verhagen (CDA):

Gelet op het feit dat die onderwerpen niet alleen in het debat naar voren zijn gebracht, maar ook zijn terug te vinden in het Hoofdlijnenakkoord, kunnen wij er dus van uitgaan dat bij de behandeling van de komende begroting concrete voorstellen worden gedaan?

Minister Balkenende:

Als u doelt op de volledige periode, moet u het beleidsprogramma voor de periode tot 2007 bekijken. Als u daarentegen doelt op maatregelen die betrekking hebben op het komende begrotingsjaar, dan vindt u een en ander uiteraard terug in de begrotingshoofdstukken voor het jaar 2004.

Voorzitter. Het kabinet geeft nadrukkelijk prioriteit aan de inburgering van nieuwkomers en oudkomers. De verantwoordelijkheid daarvoor legt het kabinet niet meer voornamelijk bij de overheid, maar bij de migranten zelf. Nieuwkomers en oudkomers worden allereerst aangesproken op hun eigen rol om zelf een actieve bijdrage te leveren aan hun plaats in de Nederlandse samenleving. De noodzakelijke ombuigingen gaan daarom niet ten koste van de kwaliteit en effectiviteit van het beleid. Een betere kwaliteit en effectiviteit van het beleid wordt onder andere bevorderd doordat een inburgeringsexamen moet worden gehaald. Het kabinet zorgt met twee concrete maatregelen voor een kwaliteitsimpuls bij de inburgering. De eerste maatregel is de directe koppeling van de inburgering aan de verblijfsstatus. De tweede is dat het aanbod wordt vrijgelaten; de huidige gedwongen winkelnering wordt losgelaten. De combinatie van die twee maatregelen betekent dat onderwijsinstellingen expliciet worden gedwongen om kwaliteit te leveren.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De minister-president stelt dat inburgering en verblijfsstatus met elkaar worden verbonden. Geldt dat ook voor politieke vluchtelingen? Krijgen zij pas een definitieve verblijfsstatus als zij hun inburgeringsexamen hebben gehaald? Worden zij tot die tijd steeds bedreigd door de angst van uitzetting?

Minister Balkenende:

Ik heb nu de algemene lijn uiteengezet. Men krijgt een tijdelijke status. De definitieve status wordt verleend als men de taal beheerst. Dat staat ons voor ogen. Wij zullen dan ook langs die lijn opereren. Als iemand als politieke vluchteling in Nederland komt, geldt ook de vraag wanneer hij zich hier definitief mag vestigen. De taaleisen worden op die manier bekeken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik stel de vraag omdat sprake is van een vrij grote overgang. Het verlenen van een definitieve verblijfsvergunning aan politieke vluchtelingen is altijd ingegeven geweest door de gevaren elders. Omdat mensen worden bedreigd door de dood en door martelingen, dienen zij hier in zekerheid een nieuw bestaan te kunnen opbouwen. De minister-president zegt dat die zekerheid niet meer wordt geboden, behalve als men de taal voldoende spreekt. Tot dat moment bestaat de mogelijkheid dat men wordt teruggestuurd naar een land waar men vervolging heeft te vrezen.

Minister Balkenende:

Het asielrecht is bedoeld om ervoor te zorgen dat degenen die in eigen land worden verdrukt of vervolgd, hier kunnen worden toegelaten. Als mensen zich in Nederland vestigen omdat zij niet meer terugkunnen – en dit wordt in de procedure vastgelegd – is het logisch dat zij erbij horen. In dat geval moet ook sprake zijn van taalbeheersing. Als zij de taal niet beheersen, kunnen zij geen deelhebben aan de Nederlandse samenleving. Ik neem aan dat het ook de intentie van mevrouw Halsema is dat mensen die definitief hier blijven, erbij horen en de taal spreken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat is vanzelfsprekend. Daarom zouden wij ook nooit bezuinigen op bijvoorbeeld inburgeringsbudgetten, zoals het kabinet wel doet. Dat is echter een andere kwestie. Mijn punt is echt principieel. Het gaat hierbij om de vraag op welke manier je politieke vluchtelingen behandelt. Wij hebben het over mensen die, in de oude taal, een A-status hebben. Zij worden in hun land van herkomst bedreigd door marteling of door de dood. Laat je hen alleen voorwaardelijk toe, zoals de minister-president wil, of acht je de bedreiging zo ernstig dat de mensen welkom zijn en zekerheid wordt geboden?

Minister Balkenende:

Als mensen niet terugkunnen vanwege een vervolging, kan het niet-beheersen van de Nederlandse taal geen reden zijn om hen terug te sturen. Dat zie ik ook wel in. Het gaat ons erom dat al het mogelijke in het werk wordt gesteld om mensen die in Nederland blijven en tot de Nederlandse samenleving gaan behoren, de taal te laten beheersen. Als je de taal niet beheerst, maak je er geen deel van uit. Dat is feitelijk wat ons beweegt.

Voorzitter. De heer Bos had een vraag gesteld over de wachtlijsten voor taallessen. Op dit moment zijn er geen wachtlijsten voor inburgering van nieuwkomers. Voor oudkomers geldt een gemiddelde wachtlijst van vier maanden. Oudkomers die taalles nodig hebben, staan dus niet meer eindeloos op een lijst. Het kabinet zet in op het bekorten van de wachttijd en de gemeenten hebben daarvoor aanvullende middelen.

De heer Bos (PvdA):

Wat zijn die aanvullende middelen?

Minister Balkenende:

Het zijn de middelen die momenteel op lokaal niveau worden vrijgemaakt voor deze activiteiten. In tweede termijn zal ik nadere, concrete informatie geven.

Voorzitter. De heer Van Aartsen vroeg op welke manier wij voorkomen dat Nederland een eilandenrijk van minderheden wordt, waarbij iedereen zich terugtrekt in zijn eigen cultuur. Het adagium van dit kabinet is "meedoen". Het wil stimuleren dat mensen actief deelnemen aan de samenleving op buurtniveau, in het werk, met sport of in een vrijwilligersorganisatie. Dit voorkomt dat mensen zich zodanig terugtrekken in hun eigen cultuur dat contacten met de samenleving worden belemmerd. Bestrijding van discriminatie is essentieel om de samenhang in onze maatschappij te behouden. Tegen discriminatie zal de overheid hard optreden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb een vraag gesteld over de passage in de regeringsverklaring ten aanzien van migranten en asielzoekers. Daarin staat dat leven in Nederland niet vrijblijvend is. Deze waarschuwende woorden worden ten aanzien van geen enkele andere groep uitgesproken, alleen ten aanzien van migranten en minderheden. Wat wordt daarmee bedoeld?

Minister Balkenende:

U hebt gelijk, u hebt deze vraag gesteld. Wanneer wij zeggen dat leven in Nederland niet vrijblijvend is, richt zich dat naar mening van het kabinet tot allen. Wij bedoelen daarmee het beheersen van de taal, meedoen aan de samenleving. Omgekeerd heb ik net een opmerking gemaakt over discriminatie, hoe je met elkaar omgaat in de samenleving. Het richt zich tot allochtoon en autochtoon. Als wij het in de discussie over waarden en normen hebben over de vraag hoe wij met elkaar omgaan, is dat een boodschap die tot iedereen is gericht. Leven in Nederland is niet vrijblijvend. Als wij een appel doen aan mensen om erbij te horen en om mee te doen, om je respectvol te gedragen ten opzichte van anderen, dan hangt dat daar allemaal mee samen. Wanneer dus de indruk zou ontstaan dat deze opmerking uitsluitend betrekking zou hebben op allochtonen, op nieuwkomers om hen zo te noemen, dan is dat geen correct beeld.

Voorzitter. Juist nu Nederland in een recessie zit, blijft aandacht voor de kwaliteit van de leefomgeving nodig. Net zomin als wij de staatsschuld onverminderd kunnen laten oplopen, moet er een milieuschuld worden opgebouwd. Toekomstige generaties moeten minstens zoveel kansen op ontplooiing en ontwikkeling hebben als wij zelf. Om toekomstige generaties een leefbaar land na te laten, moeten het milieu, de natuur, het wonen en de hoofdinfrastructuur verantwoord worden beheerd en ontwikkeld.

De heer Dittrich vroeg of het kabinet milieubewust consumeren, natuur- en milieueducatie en maatschappelijke initiatieven stimuleert. Hierop kan ik volmondig ja zeggen. In navolging van de VN-conferentie "World Summit on Sustainable Development" (WSSD) in Johannesburg zijn diverse activiteiten opgestart en ontplooid. Eind 2002 is het eerste deel van het actieprogramma "Duurzame daadkracht" verschenen. Hierin staat aangegeven wat Nederland in internationaal verband onderneemt op het terrein van duurzame ontwikkeling. Binnenkort komt het kabinet met het tweede deel van het actieprogramma. Hierin zal staan wat de overheid in Nederland allemaal onderneemt om structureel duurzame ontwikkeling te bevorderen. Het gaat om concrete acties, variërend van maatschappelijk verantwoord ondernemen tot natuur- en milieueducatie.

De heer Van der Vlies vroeg of er wel voldoende vaart wordt gemaakt met het nadenken over alternatieven voor olie en gas. De overgang naar een duurzame energiehuishouding vereist een omslag, net zo goed als de overgang naar een duurzame landbouw en een duurzaam mobiliteitssysteem. Een dergelijke omslag gaat natuurlijk niet van de ene op de andere dag. De aanzetten zijn aanwezig. Het kabinet zal de samenwerking met kennisinstellingen, markt en overheid verder stimuleren om de vereiste maatschappelijke veranderingsprocessen in gang te zetten. Dat is in lijn met de nota "Vaste waarden, nieuwe vormen" die staatssecretaris Van Geel in november 2002 heeft uitgebracht.

In reactie op de heer Dittrich kan ik aangeven dat het "vervuiler betaalt"-principe een van de basisprincipes is van het milieubeleid. Slechts door het hanteren van dit principe en door het bewerkstellingen van innovaties kan een verdere ontkoppeling van economische groei en milieudruk worden gehandhaafd. Internaliseren van milieukosten, zoals door vergroening van het belastingstelsel, komt voort uit deze zienswijze. Behoud en versterking van natuur en milieu vragen om een actieve aanpak, niet alleen nationaal, maar ook op Europese en internationale schaal. Actieve inzet in Europa is belangrijk, omdat meer dan 80% van de milieuregelgeving uit Brussel komt. Bovendien kunnen op Europees niveau ambitieuze milieudoelstellingen worden gerealiseerd, zonder onevenredige negatieve effecten op de Nederlandse sociaal-economische ontwikkeling.

De heer Van der Vlies heeft voorts aandacht gevraagd voor een snelle aanpak van de ruimtelijke ordening, de herstructurering en reconstructie van het platteland. Ik onderstreep dit ten volste. Bij de betreffende provincies zal worden aangedrongen op snelle afronding van de reconstructieplannen, zodat integrale uitvoering kan starten. Met de fractie van het CDA meent het kabinet dat de verbetering van de bereikbaarheid in ons land een thema is dat continu aandacht vraagt. De noodzaak hiervan kan niet los worden gezien van het bredere streven van het kabinet om Nederland klaar te stomen voor economisch herstel. Als de wereldhandel weer aantrekt, mag onze economie niet direct letterlijk weer tot stilstand komen, omdat de wegen steeds voller worden en het openbaar vervoer niet goed functioneert.

De heer Dittrich (D66):

Ik wil nog een opmerking maken over het natuurbeleid. Mevrouw Halsema vroeg mij gisteren, en ook al daarvoor, naar de verdeling van de gelden. Mag ik u vragen of van de honderden miljoenen die voor het natuurbeleid beschikbaar zijn gesteld een substantieel deel ook naar de realisatie van de ecologische hoofdstructuur gaat?

Minister Balkenende:

Het is logisch dat daaraan ook aandacht wordt besteed. Wij zijn bezig, de zaken begrotingstechnisch in de steigers te zetten. Bij de begrotingsbehandeling of het beleidsprogramma zullen wij op deze kwestie terugkomen.

De heer Dittrich (D66):

Mag ik, wellicht ter geruststelling van mevrouw Halsema, uit uw antwoord afleiden dat niet al het geld naar varkensboeren en reconstructie gaat, maar dat een evenwichtige verdeling zal plaatsvinden?

Minister Balkenende:

Het gebruik van het woord evenwichtig is bij dit soort gevallen altijd lastig. Over dit soort zaken vindt altijd een politieke discussie plaats. Ik heb u de procedure voor de verdere behandeling aangegeven. Voor de rest heb ik goed naar u geluisterd. U moet even de resultaten afwachten.

De heer Dittrich (D66):

Ik probeerde een interruptie te voorkomen, maar dat is kennelijk niet gelukt.

Minister Balkenende:

Het helpt niet echt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik voel me zeer geholpen, maar niet door de heer Dittrich, moet ik zeggen. De heer Dittrich heeft steeds tegen mij gezegd dat hij een duidelijk onderhandelingsresultaat had. Een groot deel van de investeringen gaat naar de ecologische hoofdstructuur en natuur. De minister-president zegt nu echter dat de heer Dittrich op het onderhandelingsresultaat moet wachten. De heer Dittrich denkt dat hij een onderhandelingsresultaat heeft, terwijl de minister-president hem vertelt dat dit er nog niet is. Ik wil graag weten wat er aan de hand is. Ik stel de minister-president een vraag die ik ook aan de heer Dittrich al een paar keer heb gesteld, maar waarop ik nog geen antwoord van hem heb gekregen. Hoeveel gaat er van het gereserveerde bedrag van 250 mln naar reconstructie en natuur en milieu? Hoeveel aandacht krijgt de ecologische hoofdstructuur? Staat de besluitvorming in de steigers, zoals de minister-president daarnet zo mooi formuleerde, of weet hij al wat hij wil?

Minister Balkenende:

Over dat laatste hoeft u zich geen zorgen te maken. Het gaat ons om de realisatie van de ecologische hoofdstructuur in 2018. Daar werken wij naartoe. U sprak verder over een bedrag van 250 mln per jaar. De precieze verdeling tussen natuur, reconstructie en vitaal platteland zal plaatsvinden bij de begroting voor 2004. Dat heb ik overigens de heer Dittrich al geantwoord. U zult dus nog even moeten wachten.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De heer Dittrich weet dus nog niet hoeveel er naar natuur en milieu gaat. Hij heeft eigenlijk zijn virtuele handtekening onder een akkoord gezet dat misschien wel helemaal geen geld aan natuur en milieu besteedt. Ik bedoel dit overigens helemaal niet om een interruptie uit te lokken! De minister-president is bezig met het bereiken van resultaten in 2018.

Minister Balkenende:

De realisatie van de hoofdstructuur 2018 is inderdaad het langetermijndoel. Voor het overige gaat het om de verdeling van de middelen en ik heb u aangegeven op welke manier wij dit zullen behandelen. Deze verdeling kunt u tegemoet zien bij het komende begrotingsstuk.

De heer Dittrich (D66):

Is het een goed idee om een soort uitvoeringsplan te presenteren over de realisatie van de ecologische hoofdstructuur? Op die manier kunnen wij zien hoe dit in de tijd gefaseerd is. Volgens mij heeft de Kamer hieraan behoefte. Inderdaad hebben wij afgesproken dat het in 2018 gerealiseerd moet zijn, maar in de loop naar dat jaartal moeten er allerlei stappen gezet worden.

Minister Balkenende:

Hierdoor wordt duidelijk dat in de komende kabinetsperiode in een dergelijk beleidsprogramma dergelijke doelen precies moeten worden aangegeven als onderdeel van een marsroute naar 2018. Verder zal de begrotingsbehandeling voor 2004 uitkomst bieden over de concrete toedeling van middelen. Hiermee wordt recht gedaan aan uw vraag om hieraan aandacht te besteden. Er komt een tijdpad, er worden doelstellingen geformuleerd en de financiële middelen worden in de begrotingsstukken aan de orde gesteld.

De heer Dittrich (D66):

Ik heb niet alleen om aandacht gevraagd. Ik heb ook gevraagd of een onderdeel van de extra middelen die wij hebben weten vrij te spelen – 250 mln – daadwerkelijk naar natuurbeleid gaat.

Minister Balkenende:

Wij houden ons uiteraard aan wat is afgesproken en is neergelegd in het Hoofdlijnenakkoord. U vraagt naar verdeling van budgetten waarbij ook sprake is van natuurreconstructie en het vitale platteland. Deze elementen komen terug in de begrotingsstukken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik wil echt niet stoken in een goed huwelijk maar volgens mij is het grote probleem dat er een verschil van mening is over wat er is vastgelegd in het Hoofdlijnenakkoord. De heer Dittrich is echt in de overtuiging dat er 250 mln naar natuur en milieu gaat, maar de minister-president weet nog helemaal niet wat hij met dat geld gaat doen. Dat klopt toch? Dus de heer Dittrich heeft eigenlijk een beetje een kat in de zak gekocht!

De heer Dittrich (D66):

Ik voel me heel erg aangesproken, voorzitter.

De voorzitter:

Dat kan ik mij voorstellen.

De heer Dittrich (D66):

Mevrouw Halsema maakt er steeds een potje van. Drie weken geleden heb ik uitdrukkelijk gezegd dat wij hebben afgesproken dat het naar die drie beleidsdoeleinden gaat: ecologische hoofdstructuur, natuurbeleid en reconstructie. Mevrouw Halsema merkte toen op dat zij las dat alles naar de varkensboeren zou gaan. Ik heb haar gezegd dat dit niet zo was, dat wij juist die drie doeleinden hadden afgesproken.

Ik heb gisteren in mijn eerste termijn gevraagd, of de minister-president al een tipje van de sluier kon oplichten over het verdelen van de gelden. Ik wil daarbij namens D66 in ieder geval markeren dat een evenwichtig deel van het geld naar het natuurbeleid gaat en dat alles met de realisatie van de EHS in 2018 in gedachten. Daarop wil ik graag een antwoord hebben. Ik heb de minister-president horen zeggen dat dit allemaal nog komt. Ik heb in ieder geval dit punt gemarkeerd. De minister-president heeft ook gezegd dat er van dat extra bedrag dat wij hebben weten vrij te spelen, geldmiddelen voor natuurbeleid zullen worden uitgetrokken. Zo zeg ik het toch goed?

Minister Balkenende:

U heeft de interpretatie van mevrouw Halsema in ieder geval gecorrigeerd, mijnheer Dittrich, door aan te geven dat niet alles naar één doel gaat. U geeft ook precies aan dat het kabinet een eigen verantwoordelijkheid heeft met betrekking tot de verdeling van de middelen. U spreekt over evenwichtig. Ik heb gezegd dat het woord evenwicht altijd kwestieus is. Het moet verder bekeken worden. Ik heb aangegeven langs welke lijnen wij zullen opereren. U zult de resultaten van de beraadslaging krijgen.

De heer Bos (PvdA):

Ik ga een ultieme poging doen om mijn grote vriend Dittrich te helpen. Volgens mij doen wij nu moeilijk om niets. De heer Veerman heeft namens het kabinet een aantal maanden geleden een brief naar de Kamer gestuurd waarin staat dat voor realisatie van de ecologische hoofdstructuur in 2018 ten minste 100 mln euro nodig is. Mogen wij er, gezien het feit dat realisatie van de EHS in 2018 in het Hoofdlijnenakkoord staat, van uitgaan dat ten minste 100 mln van het bedrag dat hier de hele tijd over tafel gaat, daadwerkelijk terecht zal komen bij dat doel?

Minister Balkenende:

U vraagt een beetje naar de bekende weg, mijnheer Bos. Wanneer door een minister iets is gemeld in het kader van het lopend beleid en er een bedrag is aangegeven dat onderdeel uitmaakt van dat lopend beleid, zal dat worden gehonoreerd. Dat is staand beleid.

Wij spreken nu over een bedrag van 250 mln en de vraag is hoe dat precies wordt verdeeld. Ik heb aangegeven hoe wij dat zullen doen.

De heer Bos (PvdA):

Het ging niet om lopend beleid want dat geld was er niet. Daarom konden wij de EHS niet realiseren in 2018. Op de vraag hoeveel er nodig is om die wel te kunnen realiseren, antwoordde uw eigen minister: 100 mln euro. Als er in het Hoofdlijnenakkoord dat de EHS in 2018 gerealiseerd wordt en het kabinet heeft 250 mln, zegt de minister-president dan hier dat daarvan 100 mln voor dit doel gereserveerd is?

Minister Balkenende:

Het realiseren van de ecologische hoofdstructuur heeft een prijs. Het bedrag van 100 mln is genoemd. Als u mij echter vraagt om op dit moment de verdeling van de middelen aan te geven, verwijs ik u naar mijn opmerking dat wij dit ordentelijk zullen voorbereiden; het langetermijnperspectief komt in het beleidsprogramma en de overige cijfers zult u in de begrotingsstukken voor 2004 vinden. Zo werkt dat. Dat sluit ook aan bij de opmerking die ik aan het begin van mijn betoog heb gemaakt.

De heer Bos (PvdA):

Dan is de doelstelling om de EHS in 2018 te realiseren dus gewoon boterzacht, want de minister-president is nu niet bereid de conclusie te trekken die zijn eigen minister al veel eerder getrokken heeft!

Minister Balkenende:

Mijnheer Bos, als nu in het Hoofdlijnenakkoord wordt afgesproken dat wij de zaak in 2018 willen realiseren, schept dat verplichtingen. Dat betekent dat daaraan vorm en inhoud zal worden gegeven in het beleid.

De heer Bos (PvdA):

Maar dan kan óf minister Veerman niet rekenen óf het kabinet komt die verplichtingen niet na. Zeg nu gewoon waarop het staat!

Minister Balkenende:

Ik loop niet vooruit op de precieze besprekingen in het kader van de begrotingsvoorbereiding. Dat heb ik ook gezegd aan het begin van deze discussie.

De heer Van der Vlies (SGP):

Moeten wij niet met elkaar oppassen al te verkokerd te gaan denken op dit terrein, als zouden de EHS, het natuurbeheer en de reconstructie niet met elkaar kunnen samenhangen op planniveau? Ik vind dat wij moeten staan voor wat wij in de Kamer hebben afgesproken over reconstructie en wat dies meer zij. Als de minister-president terecht opmerkt dat van de provincies plannen worden ingewacht, hangt daaraan ook een prijskaartje. Ik zou de minister-president willen meegeven dat wij daarvoor dan wel moeten staan. Als dat niet gebeurt, frustreren wij het hele proces en zijn wij terug bij af. Daarvoor moeten wij oppassen. Voor de ecologische hoofdstructuur hebben wij overigens al een meerjareninvesteringsritme in de Kamer liggen. Wij hebben daar natuurlijk allerlei opvattingen over. Er kan gezegd worden dat het allemaal wel een beetje ver weg is geschoven. Waar niets is, verliest de keizer echter zijn recht. Wij moeten beginnen bij het begin en doorgaan met datgene wat wij van andere partners in dit geheel vragen. Daarom vind ik het te verkokerd om te zeggen dat van die 250 mln 100 mln voor het een en een X-bedrag voor het ander uitgetrokken wordt en dat de rest voor het derde compartiment bestemd wordt. Het hangt veel te veel met elkaar samen om het zo te doen.

Minister Balkenende:

Deze redenering geeft precies aan waarom je die zaken zorgvuldig moet wegen. Dat is ook de reden waarom ik heb aangegeven hoe wij de financiële besluitvorming aan het voorbereiden zijn. Daarbij staat voor de lange termijn het doel vast, namelijk realisatie van de hoofdstructuur in 2018. Van daaruit gaan wij terugredeneren. Ook de realisering van andere doelen zal daarbij gewogen worden. Ik onderlijn nog eens wat u hebt gezegd, namelijk dat het gaat om het door elkaar heen lopen van verschillende zaken die wel op elkaar van invloed zijn. U hebt daar gewoon gelijk in.

Bij een aantal fracties proef ik grote zorgen over het onderhoud van de infrastructuur. Het kabinet deelt die zorgen. De onderhoudstoestand van de bestaande infrastructuur voor spoor- en vaarwegen verslechtert snel. Burgers en bedrijven worden hier steeds duidelijker mee geconfronteerd. Daar moet een eind aan komen. Wij moeten voorkomen dat door de oplopende onderhoudsachterstanden de veiligheid en betrouwbaarheid tot een ontoelaatbaar niveau afnemen. Daarom wordt een gedeelte van de opbrengst van het kwartje van Kok gereserveerd voor een impuls aan het onderhoud. Daarbovenop worden extra gelden vrijgespeeld door een substantiële herprioritering van het MIT. Het in goede conditie houden van de infrastructuur die wij nu bezitten, gaat aldus boven de aanleg van nieuwe infrastructuur.

In dit kader wil ik ingaan op de suggestie van de heer Herben. Als ik hem goed begrijp, stelt hij voor om de magneetzweefbaan voor Noord-Nederland te schrappen, dat geld te gebruiken voor onderhoud aan het spoor en het kwartje van Kok alsnog terug te geven aan de pomp. Over de vraag hoe de snelle verbinding naar het Noorden eruit komt te zien, een magneetzweefbaan of een andere verbinding, is nog geen besluit genomen. Dat doet voor nu echter hoe dan ook niet ter zake, want de met een snelle verbinding naar Noord-Nederland gemoeide middelen staan pas voor na 2010 op de begroting gereserveerd. De onderhoudssituatie van de infrastructuur vergt nu actie en niet pas over zeven jaar. Daarom is het kabinet ervoor om het kwartje van Kok in te zetten voor het verbeteren van de bereikbaarheid. Tegen de heer Herben zeg ik dat daarin ook een belangrijk element van betrouwbaarheid zit besloten.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb nog een vraag over infrastructuur en openbaar vervoer. Daarover heb ik namelijk eenzelfde soort discussie met de heer Dittrich gehad. Ik wil graag duidelijkheid hebben over de 500 mln opbrengst uit het kwartje van Kok. In het regeerakkoord staat dat dit, gelet op de herkomst, vooral zal worden aangewend voor wegen en nog iets en dat er daarnaast nog wat zal gaan naar het onderhoud van het openbaar vervoer. Het is onduidelijk hoeveel geld van die 500 mln naar wegen zal gaan en hoeveel naar openbaar vervoer. Wij weten dat voor het aanpakken van het achterstallig onderhoud aan het spoor alleen al 350 mln nodig is. De vraag is dus wat u gaat doen.

Minister Balkenende:

Ook op deze vraag krijgt u geen antwoord, want ik herinner mij het debat dat u eerder hebt gevoerd met anderen in deze Kamer. Zoals ik aan het begin van mijn betoog heb gezegd, gaat het op dit moment om het Hoofdlijnenakkoord en de regeringsverklaring en niet om de precieze invulling in het beleidsprogramma en de begroting. U hebt de prioriteit kwalitatief genoemd. Het grootste deel zal inderdaad naar de wegen gaan. Een component is ook het onderhoud aan het spoor, maar het kabinet zal zich nog nader beraden op de precieze maatvoering. Op dit moment ga ik dus niet de verdeling van die middelen met u bespreken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat is duidelijk. Ik denk alleen dat de heer Dittrich op dit punt in een andere veronderstelling verkeert. Hij denkt namelijk dat er sprake is van een evenwichtige verdeling tussen wegen en openbaar vervoer. Dat heeft hij ook uitgesproken. U zegt nu echter heel expliciet dat het grootste deel naar de wegen zal gaan en dat het openbaar vervoer een component is. Ik mag dus aannemen dat van die 500 mln meer dan de helft naar de wegen gaat en dat er dus in ieder geval veel te weinig geld zal zijn om het achterstallig onderhoud van het openbaar vervoer ongedaan te maken.

Ik schrik, want de heer Dittrich pakt mijn papieren. Ik denk dat hij het regeerakkoord opnieuw wil gaan lezen. Ik wil echter graag een antwoord op mijn vraag.

De heer Dittrich (D66):

Ik wil straks goed kunnen voorlezen wat er staat.

Minister Balkenende:

Laat de heer Dittrich eerst maar even voorlezen wat er staat. Mevrouw Halsema heeft dit uitgelokt en misschien is het goed om dat eerst te horen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb een heel duidelijke vraag gesteld. Is het half om half, wegen en openbaar vervoer – in die veronderstelling was de heer Dittrich volgens mij tijdens het vorige debat – of gaat het grootste deel naar de wegen en een piepklein beetje naar openbaar vervoer?

Minister Balkenende:

Ik heb zo-even aangegeven dat u nu geen verdeling van middelen krijgt, omdat die zaken aan de orde komen in het beleidsprogramma en bij de begrotingsbehandeling.

De heer Dittrich (D66):

Ik heb een mooie versie van het regeerakkoord van mevrouw Halsema voor mij, waarin het woord "evenwicht" twee maal is onderstreept. Ik verbaas mij er dan ook over dat zij dat nooit voorleest. Ik zal dat daarom zelf doen. "Het beleid is gericht op evenwicht tussen wegen en openbaar vervoer. Het kabinet zal actief middelen binnen het meerjarig investeringsprogramma transport herprioriteren ten gunste van de onderhoudsknelpunten in het openbaar vervoer en daarnaast filebestrijding. De opbrengst van het kwartje van Kok zal gelet op de herkomst, vooral worden aangewend voor wegen en daarnaast voor onderhoud van openbaar vervoer." Ik hoorde mevrouw Halsema zojuist echter zeggen: en daarnaast wat voor onderhoud in het openbaar vervoer. Dat staat er helemaal niet. Dat heeft zij dus verkeerd geciteerd.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het is een vraag aan de minister-president, omdat ik hem heb horen zeggen dat het overgrote deel van het kwartje van Kok naar wegen zal gaan en dat het openbaar vervoer een component van de rest is. De heer Dittrich heeft dus geen verschil van mening met mij. Sterker nog, ik sta volledig aan de kant van de heer Dittrich. Ik wil namelijk ook dat het naar het openbaar vervoer gaat. De heer Dittrich lijkt echter het kabinet verkeerd te begrijpen, want het kabinet wil investeren in wegen.

Minister Balkenende:

Het wordt een beetje stoken in een goed huwelijk. Ik heb niets toe te voegen aan wat ik al heb gezegd over de procedure aan de hand waarvan wij zullen opereren. U zult de cijfers krijgen als het moment daar is.

Ik wil ten slotte bij dit onderdeel nog even stilstaan bij de verkeersveiligheid. De heer Van der Vlies heeft hiervoor aandacht gevraagd. Ik deel zijn zorg en ben het met hem eens dat het aantal verkeersslachtoffers in Nederland nog steeds veel te hoog ligt. Op Europees niveau heeft Nederland zich vastgelegd op de doelstelling om het aantal verkeersdoden in de periode tot 2010 te halveren. Het kabinet zal er alles aan doen om ervoor te zorgen dat Nederland hierin zijn steentje bijdraagt. In dit verband zal de minister van Verkeer en Waterstaat binnen haar begroting op zoek gaan naar middelen om de daling van het aantal slachtoffers in Nederland nog een extra impuls te geven. Binnen het ministerie van Verkeer en Waterstaat wordt daarnaast ook gezocht naar beleidsmaatregelen die niet te veel geld kosten en toch een goed resultaat opleveren. Een voorbeeld hiervan zijn initiatieven van de vorige minister van Verkeer en Waterstaat rond het rijbewijs van vooral beginnende weggebruikers.

Hiermee ben ik gekomen aan het eind van dit onderdeel.

De heer Verhagen (CDA):

Wil de minister-president nog reageren op de voorstellen van de CDA-fractie met betrekking tot de invoering van de OV-chipcard? De uitwerking mag bij de miljoenennota plaatsvinden.

Minister Balkenende:

Uiteraard staan wij positief tegenover dit idee. U heeft een belangrijk punt naar voren gebracht, dat onze sympathie heeft. De precieze uitwerking past echter bij de begrotingsbehandeling.

Ik kom nu bij het onderdeel vernieuwing. Het aanknopingspunt vormt misschien wel het meest duidelijk de opmerking die de heer Bos heeft gemaakt en betreft de wijze waarop dit kabinet aankijkt tegen nieuwe politiek. Nieuwe politiek houdt ook in dat de politiek aan de burgers appelleert, dat de politiek herkenbaar is en dat duidelijk is wat goed gaat en wat niet goed gaat. Burgers moeten zich daarover een oordeel kunnen vormen en de overheid moet daarnaar luisteren. Een overheid die werkelijk luistert naar de burger moet ook effectief en daadkrachtig te werk gaan om te zorgen dat er iets gebeurt. Ook dat hoort bij nieuwe politiek. Het Hoofdlijnenakkoord spreekt over een slagvaardige overheid, die zich onder andere moet kenmerken door minder bureaucratie en regelzucht en door een voortvarende aanpak van langslepende problemen. Wij weten dan allemaal waar wij het over hebben. Het wachten is genoemd, wij hebben het gehad over de WAO en wij zullen later vandaag nog spreken over de zorg. Om een luisterend en slagvaardig karakter van de overheid te bevorderen neemt het kabinet zich voor het representatieve karakter van de democratie te versterken, meer rechtstreekse invloed aan de burger te geven en de afstand tussen kiezer en gekozene te verkleinen.

De heer Dittrich is benieuwd naar de resultaten van het afgesproken onderzoek naar de minister-president. Het mag bijzonder heten dat de positie van de minister-president zelf behoort tot de onderwerpen die zijn opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord. De ontwikkelingen in dit ambt van de afgelopen decennia bieden een goede aanleiding om hiernaar nader onderzoek te verrichten, om verslag uit te brengen aan de Kamer en om, waar mogelijk, met voorstellen te komen. Een regiegroep binnen het kabinet zal hierbij onder mijn leiding stilstaan en de relevante aspecten ervan gaan verkennen. In die groep komt een ander belangrijk element aan de orde dat de fractie van D66 na aan het hart ligt, namelijk de verandering van het kiesstelsel. De bedoeling is om te komen tot een versterking van de meer individuele positie van de volksvertegenwoordigers in de Tweede Kamer, door dat meer reliëf te geven en door een nauwere band te bewerkstelligen met de kiezer in het eigen district. De heer Van der Vlies zal het met mij eens zijn dat de regio, ondanks de netwerksamenleving, nog steeds van groot belang is voor de kiezers, omdat dit hun directe woon- en leefomgeving is. Het kabinet deelt de analyse van de heer Verhagen dat het probleem van de bureaucratie te lang is blijven liggen. Ook de heer Herben vraagt aandacht voor het bestrijden van de bureaucratie. Het is het kabinet ernst met het verbeteren van de overheidsprestatie en met het aanpakken van de bureaucratie. In het Hoofdlijnenakkoord worden de contouren van een modernere, actievere overheid geschetst. De overheid moet minder ambtenaren en minder externe consultants aantrekken en klantgericht, alsmede efficiënt te werk gaan. De minister van Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties is in het bijzonder belast met de vernieuwing van de overheid. Daarbij zal ook worden gekeken naar de zelfstandige bestuursorganen en naar de adviesraden. Ook de burger krijgt hierbij een belangrijke rol. Immers, de prestaties van de overheid kunnen het beste door de klant, dus de burger of het bedrijfsleven, worden beoordeeld. In antwoord op de vraag van de heer Herben stel ik dan ook dat het luisterend vermogen van de overheid zal moeten worden vergroot. In het najaar zal het kabinet met een concreet programma komen, waarin op het terrein van de modernisering van de overheid meetbare resultaatsverplichtingen zijn opgenomen.

Eén van de klachten van de burger is, dat talloze malen dezelfde vragen moeten worden beantwoord op telkens andere formulieren. De heer Van Aartsen stelde dit probleem gisteren terecht aan de orde. Het kabinet is van mening dat het moeilijk is uit te leggen dat de overheid dezelfde gegevens steeds opnieuw vraagt in een tijd, waarin burgers alle denkbare informatie via internet bijeen kunnen brengen. Eenmalige gegevensverstrekking voor burgers die prestaties van de overheid vragen, zal dan ook een van de leidende principes van de moderne overheid moeten worden, evenals het inmiddels al breed toegepaste éénloketconcept.

Door middel van een opschoonactie van de specifieke uitkeringen en door verdergaande ontschotting in het grotestedenbeleid moet de bestuurslast voor gemeenten worden verminderd. De heer Verhagen wijst in het kader van de problematiek van de ontbureaucratisering en van de vermindering van de administratieve lasten ook op het knelpunt van de tegenstrijdige regels. Het kabinet heeft onlangs het Meldpunt strijdige regels opgericht om de problematiek van deze tegenstrijdige regelgeving aan te pakken. De bedoeling van dit meldpunt is om beter inzicht te krijgen in de tegenstrijdige regels, waarmee ondernemers zoal te maken hebben. Het kabinet wil vervolgens de reële problemen in de sfeer van de tegenstrijdige regelgeving aanpakken door gerichte taskforces in te stellen. Ik denk dat ik daarmee tegemoetkom aan het terecht gegeven signaal. Dit onderstreept nog eens het belang van het hanteren van een duidelijk tijdschema en van duidelijke doelstellingen in het kader van de kwaliteitsverbetering van de overheid. De minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties is hiermee in het bijzonder belast.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 12.36 uur tot 13.35 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven