Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) voor het jaar 2002 (28000 VIII).

(Zie vergadering van 27 november 2001.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Mevrouw de voorzitter. De begroting 2002 ziet er goed uit! Voor 2002 is er 2,1 mld gulden extra en over de hele periode van Paars 2 in totaal ruim 6 mld gulden extra! Meer dan iemand vier jaar geleden voor mogelijk had gehouden. De dalende trend die al vele jaren zichtbaar was in het aandeel van de onderwijsuitgaven als percentage van het BBP is vanaf 2000 lichtelijk omgebogen naar een stijgende lijn en ook dat is natuurlijk goed nieuws. Tegelijkertijd is enige relativering wel op zijn plaats, want internationaal gezien zijn wij nog steeds niet meer dan een matige middenmoter op die OESO-ranglijst. Andere landen investeren namelijk ook en soms meer dan wij. Het Nyfer-rapport laat dat ook nog eens duidelijk zien.

Voorzitter. Het is goed gebruik om bij de laatste begrotingsbehandeling van een regeerperiode terug te blikken om te beoordelen wat het ons gebracht heeft. Eén ding is zeker: onderwijs is in die zeven jaar tijd verhuisd van het onderste punt naar het hoofdpunt van de maatschappelijke en politieke agenda. Zeker is ook dat in die zeven paarse jaren een groot aantal D66-voorstellen zijn uitgevoerd. Ik noem de verzelfstandiging van het openbaar onderwijs, de klassenverkleining – weet u nog, de droom die nooit werkelijkheid mocht worden? – het verbeteren van de positie van de leerkrachten, het verzilveren van de ADV, onafhankelijkheid inspectie, openheid resultaten, één accreditatieraad, meer geld voor goede taalmethodes, het Aspasia-programma en niet te vergeten de ruimte die er komt om ook weer eens een categorale school te stichten, zoals het gymnasium. Wij hebben daar lang voor gevochten, in 2002 is het dan eindelijk zover. Wij constateren dat natuurlijk met genoegen, maar het is inmiddels wel vijf jaar nadat wij daarover een motie hebben aangenomen. Snel gaat het dus niet!

Voorzitter. Maar er is natuurlijk meer gebeurd. Er is een koerswijziging tot stand gebracht die meer ruimte geeft aan scholen om zelf vorm te geven aan het onderwijs. Die lijn steunen wij van harte. Er ligt inmiddels een kansrijke visie op het beroepsonderwijs en de regionale kenniscentra. Voor- en vroegschools begint vorm te krijgen, maar de allergrootste verdienste van die laatste vier jaar is toch ook de toename in de investeringen. Dat was hard nodig en daar hebben wij ons allemaal zeer voor ingezet.

Er is dus wel degelijk veel gebeurd, maar er is ook veel blijven liggen. Kennelijk vindt de minister dat zelf ook, want ik hoor het laatste jaar steeds vaker in het veld en uit het veld dat deze minister veel meer had willen doen, maar dat het parlement hem daarbij voortdurend voor de voeten loopt.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter. Voelt mevrouw Lambrechts, zo haar zegeningen tellend, zich gelukkig met het duo Hermans/Adelmund?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Zeker niet ongelukkig. Laat ik zeggen dat het gemengde gevoelens zijn. Het geluk is opgebouwd uit wat ik net noemde en het ongeluk volgt nog.

Ik vraag de minister graag een lijstje, want ik zou graag ook eens in dit gezelschap van hem expliciet willen horen welke ambities hij heeft die niet gerealiseerd zijn, omdat de Kamer hem daarin heeft belemmerd. Dan wel graag het hele lijstje, want misschien kunnen wij hem nog op onderdelen ter wille zijn; er rest ons nog tijd!

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Begreep ik nu goed dat mevrouw Lambrechts geluiden heeft gehoord dat de Kamer de minister voor de voeten loopt en, zo ja, kan zij dat dan misschien wat concreter maken?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik lees dat, ik hoor dat en ik proefde het zelfs een beetje in het stuk dat gisterenmorgen in de Volkskrant stond, namelijk dat het departement de minister voor de voeten loopt, dat de Kamer meer afstand moet kunnen nemen. Dus ook daarin kwam het weer naar voren. Ik ben gewoon benieuwd en ik vind dit gremium de beste plaats om hierover met elkaar te discussiëren.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik begrijp dat mevrouw Lambrechts dit als een vraag aan de minister voorlegt, dat zij vraagt waarmee en wanneer wij hem voor de voeten lopen?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ja, en ik verwacht dat mevrouw Hamer hiernaar net zo benieuwd is als ik.

Waar is het meerjareninvesteringsplan dat ons vorig jaar is toegezegd? Waarom is de minister zijn toezeggingen op dit punt niet nagekomen? Wie liep hem dit keer voor de voeten? Niemand van ons heeft gevraagd om een bouwdoos waarmee wij zelf de verschillende "toekomsten" van het onderwijs kunnen samenstellen. Trouwens, waar heb ik die term eerder gehoord? Nu wordt in de begroting weliswaar ruiterlijk toegegeven dat de investeringen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en materiële bekostiging slechts eenderde zijn van wat nodig is en dat meer zal moeten volgen om het onderwijs naar behoren toe te rusten, maar een overtuigend meerjarenperspectief hoe en wanneer dit ideaal werkelijk gerealiseerd zal worden, wordt niet geboden. Dit vind ik jammer.

Het is echter niet te laat en ik zal graag diegenen steunen die de minister oproepen dit alsnog te doen. Mijn fractievoorzitter heeft hierover gesproken tijdens de algemene politieke beschouwingen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Mevrouw Lambrechts heeft in het wetgevingsoverleg ter voorbereiding van de begroting gevraagd om een mini-MIP. De brief die de minister in antwoord daarop heeft geschreven, heb ik getypeerd als een afschrift van wat in de begroting over dit onderwerp wordt opgemerkt. Is mevrouw Lambrechts het met die typering eens? Was dit het mini-MIP dat haar voor ogen stond?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het is meer een micro-MIP'je en dat had ik niet voor ogen. Mevrouw Hamer heeft gelijk dat pagina 20 van de begroting ongeveer dezelfde informatie biedt. Dit was niet wat ik bedoelde met mijn vraag om doorkijkjes op de investeringen en het naast elkaar zetten van de groeiscenario's. Dit was minder.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Mevrouw Lambrechts is dus niet tevreden. Mogen wij dan verwachten dat haar fractie zelf zo'n mini-MIP opstelt?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik hoop het niet, want wij hebben het al druk genoeg. Onze bewindslieden zijn net paarden die de stal ruiken en dreigen op hol te slaan. Ik hoop dat het voortouw daar wordt genomen waar het thuishoort, namelijk op het ministerie. Daarvoor is nog maar een kleine stap nodig. Er moet een keuze worden gemaakt uit de verkenningen op dit terrein. Daarnaast zijn de groeiscenario's beschikbaar waarin bedragen worden genoemd, al zijn die vrijblijvend. Met enige inspanning kan dit worden gebundeld en kunnen wij op korte termijn over een MIP beschikken. Ik heb begrepen dat mevrouw Hamer dit ook wil en ik zal haar daarin graag steunen.

De heer Van Bommel (SP):

Als mevrouw Lambrechts zo'n meerjarenprogramma wil, waarom wacht zij dan voorstellen van de Kamer af? Dit is vorig jaar ook besproken; toen is een meerjareninvesteringsplan toegezegd en hebben wij gediscussieerd over de termijn waarop. De discussie komt nu weer terug. Dan mag ik toch van haar verwachten dat zij ofwel eist van de regering dat dit plan er komt, ofwel zelf met een voorstel komt met een termijn? Nu laat zij het in de lucht hangen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik laat niets in de lucht hangen, mijn toon is alleen anders. Ik eis niets van de regering, maar ik vraag haar iets en ik zal een gebundelde vraag in die richting graag steunen. Verder is er ons verkiezingsprogramma dat "Nyfer-proof" is. Ik meen dat wij daarin precies het bedrag van 6,5 mld gulden investeren, maar ik begrijp dat Nyfer alleen over het funderend onderwijs spreekt. Wij zitten dus iets onder de Nyfer-norm, maar dit is niettemin een substantieel bedrag. Wij nemen onze verantwoordelijkheid dus wel. De heer Van Bommel hoeft zich niet ongerust te maken.

De heer Van Bommel (SP):

Het gaat mij niet zozeer om het verkiezingsprogramma van D66; dat komt volgend jaar mei wel. Ik heb het nu over hetgeen vorig jaar is afgesproken met de regering. Dit wordt niet geleverd. Mevrouw Lambrechts uit haar ontevredenheid daarover, net als andere fracties in deze Kamer. Ik deel die ontevredenheid, maar ik vind dat zij dan nu moet doorbijten.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik heb mijn wens en vraag – die de heer Van Bommel een eis noemt – bij de regering neergelegd. Nogmaals, ik heb al soortgelijke dingen gehoord. Wij zijn nog niet aan het einde van het debat.

De heer Van Bommel (SP):

Als de Kamer haar verzoek aan de regering herhaalt, misschien iets scherper geformuleerd omdat wij nu resultaat willen, zal mevrouw Lambrechts dit dan steunen?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Jazeker. Onze wensen op dit punt zijn duidelijk. De heer Van Bommel moet ook begrijpen dat wij niemand kunnen dwingen. Wij kunnen alleen onze teleurstelling uitspreken en erop wijzen dat het een gemiste kans is als dit niet gebeurd is. En temeer, omdat dit ook aan het veld is toegezegd, waardoor er verwachtingen zijn gewekt. Het had ook rust kunnen bieden. Iedereen weet dat niet alles tegelijk kan, maar zo was wel duidelijk geweest dat die investeringen er over een regeerperiode heen uiteindelijk zullen komen, zelfs als economische omstandigheden zouden nopen dat het tempo wordt bijgesteld.

Bij arbo en veiligheid wil ik één aspect noemen om aan te tonen dat het half nemen, of nog minder, van verantwoordelijkheden tot heel onveilige situaties kan leiden. Na Volendam en Enschede is het bewustzijn van veiligheid toegenomen. Velen hebben de arbodienst inmiddels gevraagd om een oordeel of rapport over de staat van veiligheid. Daar blijkt her en der nog wel wat aan te mankeren, niet alleen in de trant van aanbevelingen, maar ook bij zaken die noodzakelijk voor de veiligheid zijn. Vervolgens ontstaat een schimmig zwartepietenspel, omdat niet helder is wie verantwoordelijk is voor de uitvoering van de maatregelen: de gemeente of de school. De gemeente Schermer is een klassiek voorbeeld geworden. Wie A zegt, moet ook B zeggen. Wie zegt dat wij alerter op veiligheid moeten zijn – door deze Kamer en door anderen uitgesproken – en dat wij onveilige situaties niet langer moeten gedogen, draagt ook de verantwoordelijkheid voor de verbetering van de situatie. Graag een reactie van beide bewindslieden.

Ik zou willen dat de minister met betrekking tot het meerjareninvesteringsplan eenzelfde vasthoudendheid aan de dag had gelegd als bij zijn voortdurende inspanningen om tegen de wil van een grote meerderheid in deze Kamer marktwerking en private financiering in het onderwijs te introduceren. Want waar gaat het over als wij spreken over het funderend onderwijs? Ouderbijdragen en sponsoring. Ik vermoed dat dit zo'n punt is waarvan de minister vermoedt dat de Kamer hem voor de voeten loopt. Dat gevoelen is overigens wederzijds. Afgelopen voorjaar zegde de minister aan D66 toe om de Onderwijsraad niet alleen te vragen hoe private financiering kan worden ingezet, maar ook of dat wel gewenst is. Ik heb het niet kunnen terugvinden. Desalniettemin is gelukkig duidelijk dat de Onderwijsraad niet veel ruimte ziet. Hoe zit het met de uitvoering van de motie-Dijksma, waar ook de handtekening van D66 onder staat? Heb ik gelijk dat in de brief die wij dit weekend ontvingen, ons nu iets wordt toegezegd wat eigenlijk al een jaar geleden was toegezegd, namelijk het afspreken van een gedragscode met het veld?

De heer Cornielje (VVD):

U zei dat de Onderwijsraad geen ruimte ziet, maar dan heb ik waarschijnlijk een ander rapport gelezen dan u. De Onderwijsraad ziet namelijk wel ruimte, zij het onder voorwaarden zoals toegankelijkheid, en ziet het juist als een stimulans voor de sociale cohesie. Omdat de Onderwijsraad dit advies gaf en ook verzocht om een en ander nader uit te kunnen werken, wil de VVD-fractie hem die opdracht verstrekken. Bent u het met ons eens?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik heb niet gezegd dat de Onderwijsraad geen ruimte ziet, maar dat hij niet veel ruimte ziet. En die ruimte zit in de ouderbijdrage en sponsoring, dus eigenlijk op de terreinen waarover wij al drie jaar spreken. Het advies van de Onderwijsraad was dus niet echt nodig geweest, want de uitkomst is niet anders dan vorig jaar. Op zich hecht ik aan het advies van de Onderwijsraad. Als de Onderwijsraad denkt dat hij aan dit onderwerp nog zaken kan toevoegen, dan heeft hij mijn zegen. Maar ik wil dan opnieuw de of-vraag stellen: óf het überhaupt wenselijk is om hiervan in het funderend onderwijs een belangrijke poot van overheidsbeleid te maken. Als je die overslaat, kom je onmiddellijk op een ander spoor terecht. Wij delen dat inzicht dus niet.

De heer Cornielje (VVD):

De Onderwijsraad heeft die vraag al beantwoord. Prof. Van Wieringen zei dat private financiering bovenop de publieke financiering een versterking van het onderwijs is, maar dan wel onder de voorwaarde van, onder andere, toegankelijkheid. Nogmaals, steunt u de VVD-fractie als zij de Onderwijsraad vraagt om dit onderdeel nader uit te werken?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Alleen onder de voorwaarde dat u de Onderwijsraad eerst de vraag voorlegt of het überhaupt wenselijk is dat private financiering een grote vlucht gaat nemen in het basis- en voortgezet onderwijs. Ik heb namelijk tussen de regels door gelezen dat de Onderwijsraad dat niet vindt, maar omdat die vraag niet expliciet was gesteld, gaf hij ook dat antwoord niet en ging hij zich te buiten in pogingen om ons te accommoderen in het noemen van mogelijkheden.

De heer Cornielje (VVD):

Ik ben het ermee eens dat die vraag nog wel een keer mag worden gesteld. Maar ik ken het antwoord al, want Van Wieringen heeft dat al gegeven: het zou de school kunnen versterken.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik hoorde mevrouw Lambrechts een vraag stellen over de gedragscode, genoemd in de door haar ondersteunde motie-Dijksma. Die gedragscode is een jaar blijven liggen, omdat wij nog een advies moesten krijgen. Overigens was dat volgens mij toen niet de afspraak. Mevrouw Lambrechts gaat spontaan in op het verzoek van de heer Cornielje. Wil zij dat de gedragscode nog eens een jaar blijft liggen of is zij met mij van mening dat die er in ieder geval wel kan komen?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Die had er allang moeten liggen. Gisteren heb ik al per interruptie aangegeven dat de brief elementen bevat waardoor ik mij opnieuw afvraag of wij niet vreselijk verwarrend bezig zijn. Een vrijstellingsregeling betekent dat je net als in het verleden naar de bijzondere bijstand moet. Wij hebben daar het vorig jaar ook met elkaar over gesproken. Je moet bij de bijzondere bijstand de ouderbijdrage gaan ophalen. Daar moeten wij vanaf. Dat moeten wij niet willen. Wij hebben het nu niet over toegankelijkheid, maar indirect is dit natuurlijk een grote belemmering voor de toegankelijkheid van scholen. Veel ouders zullen het niet willen, en terecht. Ik zou het ook niet willen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Uit het feit dat de Onderwijsraad uw of-vraag heeft gepasseerd, blijkt dat de raad verder wil gaan. Bent u het eigenlijk met ons eens dat het aanwenden van privé middelen in de onderwijssector zo niet helemaal uitgebannen moet worden, dan toch zeer terughoudend moet worden benaderd?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Nee, daar lopen onze paden uit elkaar, ook al hebben wij beiden onze handtekening onder de motie gezet. Ik weet niet wat er zo ontzettend onduidelijk is aan de term "vrijwilligheid", waardoor al jaren andere praktijken in het veld blijven prevaleren. Op basis van echte vrijwilligheid heb ik er geen bezwaar tegen. Ik zou er ook niet onmiddellijk een maximum aan willen stellen, maar echte vrijwilligheid moet kenbaar worden gemaakt aan de ouders. Daarvoor zijn activiteiten nodig van staatssecretaris Adelmund.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Bent u het niet met mij eens dat het toelaten van privé-middelen in de onderwijssector een tweedeling van scholen als effect kan hebben, namelijk scholen met kapitaalkrachtige ouders, die zich veel meer kunnen permitteren, en scholen met minder kapitaalkrachtige ouders, die in de min zitten? Is dat voor D66 aanvaardbaar?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Om te beginnen zou ik erop willen inzetten dat wij alle scholen sowieso goed toerusten en dat ruim berekenen. Ik zou bijvoorbeeld niet willen dat kinderen van schoolreisjes uitgesloten werden. Daarvoor moeten geen grote eigen bijdragen worden gevraagd, waardoor de een wel mee kan en de ander niet.

Ik wil graag een open stelsel. Kinderen op een achterstandschool die in toenemende mate emanciperen en naar een andere school willen, moeten dat zonder belemmeringen kunnen. Zij moeten niet de angst hebben dat hun gevraagd wordt, te motiveren waarom zij wel of niet een vrijwillige ouderbijdrage willen leveren. Dat past niet in een open stelsel waarin toegankelijkheid hoog in het vaandel staat. Dat is toch wat wij met elkaar willen en naar ik begrijp de heer Van Wieringen van de Onderwijsraad ook.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Is mevrouw Lambrechts het met mij eens dat het niet adequaat bekostigen van het onderwijs in de hand werkt dat scholen naar alternatieve middelen zoeken om gaten te dichten? Wanneer is volgens haar het ideale moment aangebroken om te bepalen of nog aanvullende middelen gevraagd mogen worden?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het kan al een aantal jaren niet anders dan op basis van vrijwilligheid. Dat neemt niet weg dat ik met u van mening ben, dat de toerusting, hoewel die meer was dan zij nu is, lang niet voldoende is. In enkele doorkijkjes van de begroting staat dat zij op verschillende terreinen maar een derde is van wat eigenlijk nodig is.

Je kunt op twee manieren een inzet daarvoor kiezen. Je kunt al je inzet en je beleid zetten op private financiering. Daar voelen wij niets voor. Je kunt ook gaan voor een adequate bekostiging van overheidszijde. Daar is onze inzet op gericht.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

U trekt dus met mij de conclusie dat het tekortschieten van de minister in de hand werkt dat scholen op zoek gaan naar alternatieve financieringsbronnen, waarvan wij sommige absoluut niet willen?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het tekortschieten van de minister is een groot woord. Wel vind ik dat doordat geen lijn wordt uitgezet waarmee duidelijk wordt waar wij tekortschieten, wij niet duidelijk maken dat wij ambities hebben om een bepaald niveau te bereiken. In het verleden hebben wij overigens allemaal een aandeel gehad in dat tekortschieten. Misschien zouden wij er wat langer over doen om die ambities te verwezenlijken dan wij willen, want eigenlijk is gisteren niet vroeg genoeg.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

U kunt mij niet wijsmaken dat u niet weet waar de minister tekortschiet. Wij weten toch allemaal dat de staatssecretaris een tekort van 300 mln gulden aangeeft. Dat hoeven wij toch niet te onderzoeken? U hoeft alleen maar te zeggen dat dit geld er moet komen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat gaf ik al aan. Als wij de verkenningen naast de doorkijkjes van de groeifinanciering, zoals die in de begroting staan, leggen moet het voor de minister met zijn ambtenarenapparaat van duizenden een peulenschil zijn om dat uit te werken.

Hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik de verkenningen een testimonium paupertatis acht. Natuurlijk kan D66 tevreden vaststellen dat voortschrijdend inzicht het kabinet op het spoor van veel van eerdere D66-voorstellen heeft gezet, maar – nogmaals – daarmee markeert het kabinet ook heel duidelijk de gemiste kansen, temeer daar naar mijn oprechte overtuiging alleen een paars kabinet tot een modernere interpretatie van artikel 23 kan komen. Er kan een vrijheid van onderwijs ontstaan die niet alleen betrekking heeft op het aanbod maar eerst en vooral ook op de keuzevrijheid van deelnemers, op leerrecht als pendant van leerplicht en op de toegankelijkheid van ons stelsel dat nog lang niet overal voor iedereen in gelijke mate toegankelijk is. Een kabinet van een andere samenstelling zie ik daar niet in slagen. Aangezien de tijd voor Paars 2 bijna lijkt te zijn verstreken, valt het dus zeer te betreuren dat dit kabinet vier jaar nodig heeft gehad om tot dit inzicht te komen en daarmee en kans om het te regelen gemist heeft.

De heer Eurlings (CDA):

Ik kan deze opmerking positief opvatten. Als mevrouw Lambrechts zegt dat dit kabinet nu zijn kans heeft laten lopen, zegt zij eigenlijk dat er geen Paars 3 komt. Ik wijs op de motie-Eurlings/Hamer die twee jaar geleden opriep tot het creëren van leerrecht. Mevrouw Lambrechts heeft daarin meegestemd, die eer komt haar toe, maar is het niet te pretentieus en te ver van de werkelijkheid als zij hier stelt dat dit soort dingen zonder Paars onmogelijk is? Ik denk dat zij zich moet matigen en op het vlak van de leerrechten zit zij er gewoon naast.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik ben mij zeer bewust van de beperkingen van Paars en van de zegeningen die dat mijn partij heeft opgeleverd. Ik ben mij er echter ook zeer van bewust wat, politiek gezien, mogelijk is in de huidige samenstelling. Hier was ruimte geweest die ik in een andere samenstelling niet zie en die ruimte had beter benut moeten worden.

De heer Eurlings (CDA):

U moet dit aan de hand van partijprogramma's en de laatst gehouden onderwijsdebatten kunnen aangeven. Op het gebied van leerrechten heeft juist het CDA een voortrekkende rol vervuld. U zult moeten toegeven dat uw opmerking dat dit alles zonder Paars niet mogelijk zou zijn geweest zwaar overdreven is.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Laat ik het dan zo formuleren. Ik hoop dat ik ongelijk heb en dat u op dit terrein de voortgang zult boeken die nu in de afgelopen zeven jaar niet is gehaald. U kunt dan op onze steun rekenen.

Maandagavond is door de gemeenteraad in Ede een quoteringsregeling besproken die voorstelt om allochtone kinderen over scholen te verdelen volgens deze verdeelsleutel: maximaal 50% allochtone leerlingen voor de openbare scholen en maximaal 15% voor de bijzondere scholen. Nou houdt D66 al niet zo erg van quoteringsregelingen omdat ze over mensen beslissen en niet mensen zelf laten beslissen, maar een quoteringsregeling met een dergelijke verdeelsleutel is je reinste discriminatie. Ik gooi dan artikel 1 van de Grondwet, het verbod op discriminatie, in de strijd tegen artikel 23, de vrijheid van inrichting van het onderwijs. Ik vraag de minister en de staatssecretaris, niet langer alleen maar lippendienst te bewijzen aan die modernisering van artikel 23, maar de daad bij het woord te voegen. Nu zijn het zwarte kinderen, vorige week ging het om gehandicapte kinderen en morgen zijn het kinderen met groene ogen of homoseksuele kinderen. Dat heeft ons al een reprimande van de VN opgeleverd. Dat zouden wij op onze eer moeten trekken. Op dit dossier zijn wij de afgelopen vier tot acht jaar geen centimeter opgeschoten. De fractie van D66 stelt daarom voor, een aantal vooraanstaande onderwijsjuristen – van mij mag Van Wieringen hierbij zitten – er een advies over te vragen of en, zo ja, hoe in Nederland een aanvaardingsplicht naar Vlaams model kan worden ingevoerd voor publiekelijk bekostigde scholen. Ik vraag mijn collega's van de VVD en de PvdA, hun poot stijf te houden met het verbod op het weigeren van leerlingen die aangewezen zijn op de zwaardere vormen van speciaal onderwijs. Daar horen geen restricties bij, ook niet van denominatieve aard.

Over gemiste kansen gesproken, ik kom bij het onderzoek naar de effecten van de schaalvergroting. Het regeerakkoord is op dit punt gewoon niet uitgevoerd. Het heeft mij erg teleurgesteld dat de minister en de staatssecretaris het thema van de doorgeschoten schaalvergroting en kleinere scholen zo lang niet op hun agenda hebben willen hebben. Afgelopen donderdag hebben wij eindelijk de notitie toegestuurd gekregen die ons al eerder, in juni en vervolgens in september, was toegezegd. Het is een schizofrene notitie; anders kan ik haar niet bestempelen. In het eerste deel wordt aangetoond dat grote scholen veiliger zijn en in het tweede deel wordt gesteld dat het kleiner moet. Hoe gaan wij hiermee verder? Gaan wij een maximale schoolgrootte invoeren, zoals het CDA in zijn verkiezingsprogramma voorstelt? Dit lijkt ons niet de goede weg.

De fractie van D66 gaat voor meer zeggenschap van degenen die een groot belang erbij hebben: ouders, leerkrachten, deelnemers. De fractie van D66 pleit voor bestuurskracht en budgetten op schoolniveau, dus niet alleen op bovenschools niveau, voor delegatie aan schoolleiders, voor bestuurlijke krachtenbundeling in andersoortige verbanden, in coöperatieve verenigingen of federatieve verbanden, zoals in onze notitie over kleinere scholen staat. Ook de heer Cornielje sprak er gisteren over. Wij pleiten voor huisvestingsmiddelen die de kleine schaal fysiek mogelijk maken. Dan is de 100 mln die in de notitie wordt genoemd, zeker niet genoeg, al was het maar omdat dit bedrag allang belegd is met de uitvoering van andere vernieuwingen waarvoor nog geen vergoeding in de huisvesting bestaat.

Autonomievergroting mag geen eenzijdig verhaal, alleen van besturen en niet van ouders en deelnemers, worden. Een partij zoals D66, die staat voor zeggenschap van ouders en deelnemers en die ouders en deelnemers niet alleen ziet als consumenten, maar als belangrijke poot onder het bestaansrecht van de school, kan hiermee niet tevreden zijn. Ik vraag de minister en de staatssecretaris, net zoals zij hebben gedaan met de besturen, de schoolleiders en de werkgeversorganisaties, met de ouders en, als het kan, met de studenten een bestuursakkoord in de vorm van een convenant te sluiten. Ik vraag de minister, ook met ouders richtinggevende afspraken te maken over hun positie in de toekomst, uitbreiding van de zeggenschap, de beleidsagenda voor de komende jaren, facilitering van de ondersteuning en de bijscholing en hopelijk een vergoeding voor bestuursactiviteiten.

Ik steun het amendement over het JOB dat is ingediend en zal het graag ondertekenen. Het lag er voordat ik het wist.

Voor studenten die hun studiefinanciering niet mogen meenemen naar landen buiten Europa, vraag ik de minister waarom hij zich zo sterk hiertegen verzet. Ik zou verwachten dat het past binnen zijn visie op de flexibilisering van ons stelsel.

Als het waar is dat wij in 2010 nog maar de helft van de leraren hebben die er eigenlijk nodig zijn, hebben wij een groot probleem. Er is geen enkele kans dat wij in Nederland in economisch of technologisch opzicht een rol van betekenis spelen als wij onze kinderen geen goed onderwijs aanbieden. In het kader van alles uit de kast halen om een dergelijke ramp te voorkomen, heeft de fractievoorzitter van D66, Thom de Graaf, tijdens de algemene beschouwingen een motie ingediend bedoeld om jongeren te verleiden tot de lerarenopleiding en tegelijkertijd te committeren aan het werken in het onderwijs en in de zorg. Het gaat om vrijstelling van collegegeld in ruil voor het commitment om voor een aantal jaren te werken in het onderwijs en in de zorg, het OMO-model. Ik was er even bevreesd voor dat de minister deze motie niet zou willen uitvoeren. Via de pers sijpelde uit Zoetermeer door dat de animo niet groot was, maar tot mijn grote genoegen heb ik kunnen vaststellen dat de minister de uitvoering van deze motie en eerdere moties over dit onderwerp serieus ter hand gaat nemen. Hiervoor zeg ik dank.

De heer Cornielje (VVD):

Ik heb de brief daarover goed gelezen. Er staat in dat er een onderzoek zal worden gedaan naar de effectiviteit van deze maatregel. Op dit moment zijn er al onderzoeksrapporten waaruit blijkt dat de elasticiteit van deze maatregel nul is. Als uit het onderzoek blijkt dat het niet werkt, vindt u dan niet dat wij die 250 mln beter aan het onderwijs zelf kunnen geven om de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden te verbeteren?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Nee, dat vind ik niet, en ik zal u zeggen waarom niet. Deze maatregel valt onder het type noodmaatregelen om de brand te blussen en dat is ook nodig. De instroom is minder, er is grote uitval in de opleidingen, niet iedereen die de opleiding heeft voltooid, stroomt door naar het onderwijs en als afgestudeerden eenmaal in het onderwijs werkzaam zijn, valt een grote groep, eenderde, binnen vijf jaar alweer af om iets anders, leukers te gaan doen. Onder dát hoofdstuk valt dit. Uw voorstel, dat ik ook graag wil ondersteunen, valt onder het hoofdstuk: hoe zet je structureel een aantrekkelijker beroep neer? Dat moeten wij ook doen – dat nieuwe huis moeten wij bouwen – maar wij zullen nu de branden moeten blussen en daar is dit voor bedoeld.

De heer Cornielje (VVD):

Mijn vraag betrof het volgende. De minister kondigt een onderzoek aan naar de effectiviteit van die maatregel. Als daar nu uit blijkt – wat tot nu toe altijd gebleken is – dat de effectiviteit nul of heel gering is, kunnen wij dat geld, die 250 mln gulden, dan niet beter structureel in het onderwijs steken? Die vraag hebt u nog niet beantwoord.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik zal dat nu doen, want u stelde een paar vragen tegelijk en ik begon met de laatste. De minister zegt dat hij een evaluatie ex ante, in het kader ook van VBTB, gaat uitvoeren. Ik heb er alle vertrouwen in, omdat ik weet dat soortgelijke maatregelen elders, bijvoorbeeld bij het OMO-model, heel goed werken. Wij zouden, als D66-fractie, niet met dit voorstel zijn gekomen, als wij niet wisten dat het kon werken. Wij hebben ook wat lijntjes naar de praktijk. Ik denk dat de minister zo'n brief niet geschreven zou hebben, met al die varianten die het betreft – dit is niet de enige variant; er zijn ook varianten om te stimuleren dat betrokkenen binnen blijven enz. – als hij niet serieus van plan is dit uit te voeren. Mocht dat niet zo zijn, dan hoor ik het graag, maar mijn gevoel bij de brief is dat het serieus uitgevoerd wordt. Dat je een evaluatie ex ante op het punt van kosten en financiering gaat doen, is in het VBTB-kader alleen maar toe te juichen.

De heer Cornielje (VVD):

Ik heb van het lid van de Onderwijsraad de heer Van Vught, tevens rector magnificus van de Universiteit Twente, gehoord dat er in Twente heel goed onderzoek ligt dat aangeeft dat de effectiviteit van deze maatregelen niet groot is. Dat betekent dat je veel geld stopt in een weinig effectieve maatregel en dan zou ik graag de werkomstandigheden en de werkdruk in het onderwijs direct verbeteren en verlichten, want dat werkt in ieder geval.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Gelukkig is het niet een kwestie van of-of. Wij kunnen beide doen en wij zullen graag beide ondersteunen, als u dat andere voorstel doet. Dat moet namelijk ook; dat is belangrijk voor de lange termijn. Wij hebben te maken met heel veel maatregelen in het grijze vlak, waarvan wij ons afvragen of dat eigenlijk wel maatregelen zijn die op de lange termijn bijdragen aan een aantrekkelijk beroep. Dit is er echter niet één van; dit is een maatregel om nu de brand te blussen en te zorgen dat onze kinderen ook in de komende vijf jaar nog een leraar voor de klas hebben.

Voorzitter. Daarmee zijn wij er overigens niet. De staatssecretaris vraag ik opnieuw om naar de inhoud van de onderwijsprogramma's in het voortgezet onderwijs te kijken. Dat is ook zo'n structurele maatregel, en wel te beginnen bij de tweede fase. Het tweedefaseprogramma is nog steeds versnipperd. De leraren moeten hun banen bij elkaar sprokkelen op meerdere scholen en dat is geen aantrekkelijk perspectief. Wie de vlucht van de leraren uit het onderwijs wil voorkomen, die passe de basisvorming en zeker nu ook de tweede fase aan. Ik vraag de staatssecretaris opnieuw om op de kortst mogelijke termijn de afgewezen motie-Lambrechts/Cornielje ten uitvoer te brengen en de deelvakken Frans en Duits weer tot hele vakken te maken, waarin spreken, lezen en literatuur in samenhang aan de orde komen. Ik ben blij inmiddels ook op de steun van de CDA-fractie te kunnen rekenen.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Wij zullen alles in welwillende overweging meenemen en afwegen.

Ik zou mevrouw Lambrechts willen vragen of zij, als het gaat om aanpassingen, ook wat betreft het studiehuis, het met mij eens is dat wij in ieder geval eerst goed naar het veld moeten luisteren en niet zelf van bovenaf weer moeten denken dat wij de zaak goed kunnen regelen. Immers, daarvan hebben wij in voldoende mate gezien dat dit niet werkt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik deel die opvatting. Ik heb er gisteren echter al op gewezen dat wij een goed contact met het veld hebben en dat dit een voorstel is dat juist voortkomt uit dit contact met het veld. Al die leraren Frans en Duits zijn er terecht boos over en mailen, bellen en zeggen ons dat het zo niet langer kan.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

U voelt dan ook helemaal niet voor verdere contacten noch hoorzittingen om te kijken wat er verder in het veld leeft? U bent er al helemaal uit, zo begrijp ik.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ja, op dit onderdeel wel, maar ik heb een heel dossiertje erover en dat zal ik u doen toekomen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Het verbaast mij een beetje dat een lid van een fractie die de staatsrechtelijke zuiverheid zo hoog in het vaandel heeft staan, pleit voor het uitvoeren van een afgewezen motie. Dat is toch niet helemaal zoals wij dat met elkaar hier hebben afgesproken.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Als wij nu opnieuw een motie daarvoor indienen, kunnen wij dan niet alleen op de steun van het CDA maar ook op die van de PvdA rekenen? Dan hebben wij het staatsrechtelijk zuiver geregeld.

Mevrouw Barth (PvdA):

Dat moet u nog maar even afwachten.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Het hbo lijkt er bekaaid van af te komen. Het is gewoon geen mooi plaatje: de bekostiging per student is vanaf 1994 langzaam verder teruggelopen en komt in 2002 300 gulden lager uit dan in 1998. In de meerjarenramingen zet die trend de komende jaren helaas nog verder door, niet alleen voor het hbo, maar vanaf nu ook voor het wo. Ik sluit mij wat dat betreft aan bij de vragen en opmerkingen daarover van mevrouw Hamer.

Wat de tekorten in de gezondheidszorg en bij de artsenopleidingen betreft sluit ik mij graag aan bij de vragen en opmerkingen van mevrouw De Vries. Ik wil er wel aan toevoegen dat de tekorten bij de tandartsen op zijn minst even groot zijn en onze zorg en aandacht verdienen. Ik heb een klein amendement ingediend en de aanneming ervan kan ertoe leiden dat de herformulering in die sector om het tekort aan tandartsen op te vangen tot aanpassingen in de opleidingen moet leiden. Het is goed als wij met een klein onderzoek nagaan welke aanpassingen in de opleidingen nodig zijn.

Ik vraag de minister voorts meer ruimte te geven voor een experiment binnen het hbo op basis van echte vraagfinanciering, een experiment dat verder gaat dan het huidige experiment "vouchers in vraaggestuurd duaal onderwijs". Het is inmiddels duidelijk dat er behoefte is aan zo'n verdergaand experiment. Het huidige experiment is voorzichtig opgezet. Het heeft lang geduurd voordat dat op de rails stond. Dit huidige experiment is vraaggestuurd, maar nog niet echt vraaggefinancierd. Een experiment dat de bekostiging daadwerkelijk in handen geeft van studenten is daarom een waardevolle aanvulling op het bestaande experiment. Het gaat erom: niet alleen vraaggestuurd, maar ook vraaggefinancierd. Ik weet dat er ten minste twee hogescholen zijn die dit graag zouden uitproberen. Een van deze hogescholen neemt aan het andere experiment deel. De studenten hebben al veel eerder aangegeven graag in die richting te willen gaan.

Wat ik de minister dus vraag is ruimte te geven om een dergelijk vraaggefinancierd experiment uit te kunnen voeren in de bovenbouw van het hbo. Waarom in het hbo? zeg ik even tegen mevrouw Hamer die het in dit verband had over het wo. Omdat er daar de bereidheid is het experiment te doen en experimenten slagen over het algemeen beter op die plekken waar men ze graag wil doen. Tevens vraag ik de minister te voorzien in de ondersteuning die nodig is het experiment op poten te zetten en zorgvuldig te monitoren.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Natuurlijk slagen experimenten beter op die plekken waar er de bereidheid is ze uit te voeren. Alleen, bij het experiment met vouchers ging het om het geven van meer keuzevrijheid aan studenten. Daarom zou het interessant zijn het experiment te kunnen doen over de grenzen van het hbo en het wo heen. Dit wordt nu onmogelijk. Is het niet een idee om ook eens naar de universiteiten te kijken?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ga uw gang. Ik wijs er nog wel op dat ik mij in deze kwestie hebt verdiept, ook met het oog op datgene wat binnen mijn partij erg leeft. Zou het niet mogelijk zijn op deze manier een stap verder te gaan en dan daar te beginnen waar de wens om het experiment te doen heel groot is en men bereid is zich voor de uitvoering ervan in te spannen? Het is namelijk nogal wat als je niet alleen iets doet met wat komt bovenop datgene wat bestaat, maar als je ook een deel van je bekostiging moet inzetten. Welnu, als de bereidheid daartoe er is en de wens om dit te doen in het veld ook groot is, hoop ik dat de minister het steuntje in de rug wil geven dat nodig is om dit experiment mogelijk te maken.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Begint u nu afstand te nemen van ons voorstel dat wij eerder gezamenlijk hebben gedaan en dat inhield te komen tot een breed experiment voor vouchers in het hoger onderwijs?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Nee, absoluut niet. Alleen, ik vraag nu, juist met het oog op de hogescholen die al geëxperimenteerd hebben en die te kennen hebben gegeven verder te willen gaan, ze de ruimte te geven om dat ook te kunnen doen en om niet alleen vraaggestuurd te werken, maar ook vraaggefinancierd. Ik heb er helemaal geen bezwaar tegen dat voor het wetenschappelijk onderwijs ook mogelijk te maken als zou blijken men dat daar wil. Ik heb ze dit echter via een aantal vertegenwoordigers gevraagd en ik heb niet de indruk gekregen dat daar de bereidheid al groot is.

De heer Eurlings (CDA):

Zojuist zei ik dat de opmerking dat vraagsturing zonder Paars niet zou kunnen eigenlijk onzin is. Als dit echter de invulling van Paars is, dan lijkt het er wel op dat die het proces remt. Begrijp ik nu goed dat D66 in een volgende periode alleen maar de ambitie heeft om vraagsturing in te voeren in dat gedeelte van het onderwijsveld waar men dat wil? Moeten wij niet nagaan hoe wij de vraagsturing en de flexibiliteit in het systeem kunnen krijgen?

De voorzitter:

Mijnheer Eurlings, dit is een veel te lange interruptie. Dit was de laatste keer dat zulke lange interrupties worden toegestaan.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Als ik rood een aantrekkelijke kleur vind, vind ik blauw nog niet lelijk; dat zegt u nu eigenlijk. Omdat ik niet vraag om een experiment in het wo, denkt u dat ik dat nooit zou willen. Het tegendeel is waar. Een voorwaarde voor het slagen van een experiment is dat de participanten het ook echt willen. Dat is in ieder geval zo voor het gedeelte van het onderwijs waarvoor ik het nu vraag. Het lijkt mij dan heel logisch, daar te beginnen.

De heer Eurlings (CDA):

Waarop zet u nu in? In het verkiezingsprogramma van het CDA staat dat het zowel in het hbo als het wo moet worden opgezet. Bent u het daarmee eens, of beperkt u zich nu tot het hbo?

Mevrouw Lambrechts (D66):

In ons verkiezingsprogramma staat dat wij toe willen naar een systeem met meer directe bekostiging aan studenten, vraaggefinancierde bekostiging. Hier ligt een mogelijkheid om daarmee te beginnen. Het zou een prachtige afronding zijn van het kabinetsbeleid op dit terrein, als wij ook daarin een stap verder kunnen zetten dan het heel voorzichtige experiment met vouchers in het duaal gestuurde hbo dat er nu ligt. Als u mij een voorstel doet voor het wo en kunt aantonen dat er opleidingen zijn die willen experimenteren, dan zal ik dat graag steunen. Dit is in ieder geval iets waarvan ik weet dat het leeft en dat het draagvlak heeft, wat ook belangrijk is.

Vier jaar geleden al waren wij het er over eens dat het nodig was om het budget voor de in competitie te verwerven onderzoeksmiddelen met 200 mln gulden te verhogen. Dat is niet doorgegaan, omdat het toen al te onrechtvaardig was voor de universiteiten waar het geld vandaan moest komen. Nu is het tijd om die belofte in te lossen. De minister formuleert dit in de begroting als een van de "het zou goed zijn als"-voornemens. Wat is dat precies waard? Is het zijn ambitie om hieraan echt prioriteit te geven in de uitvoering?

Ik sluit mij aan bij de door mevrouw De Vries gestelde vraag over TNO. Ik heb wel de indruk dat dit een van de bezuinigingen uit het voorjaar van 1999 is die voor een groot deel zijn teruggedraaid. Deze is echter blijven staan. Is het de intentie van de minister om deze bezuiniging alsnog ongedaan te maken en wil hij er, als dit niet zo is, nog eens goed naar kijken? Het heeft geen consequenties voor de uitvoering van de begroting voor komend jaar, maar wel voor die van 2003. Dat geeft enige tijd om het te regelen. Indachtig hoe het met de Open Universiteit is gegaan, wil ik het wel tijdig op de agenda plaatsen. Wij zouden het buitengewoon treurig vinden als een door ons zeer gewaardeerd instituut als TNO zomaar 10 mln gulden op haar activiteitenplan moet inleveren.

Is de minister erin geslaagd de benodigde 15 mln gulden te vinden die nodig is om de scholen jaarlijks te inspecteren? Ons eindoordeel zullen wij in de tweede termijn van de behandeling van de begroting geven.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Het verbaasde mij dat ondanks dat de D66-fractie en de PvdA-fractie steeds meer middelen wilden voor het onderwijs, deze er toch niet kwamen, terwijl zij samen een meerderheid vormden in het kabinet. Heeft u daarvoor een verklaring?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Er is 6,7 mld gulden bijgekomen, nog afgezien van die 30 mln gulden die onder meer uit inflatie bestaat. Dat is een fors bedrag. Het is meer mijn partij in haar verkiezingsprogramma had opgenomen. Het zelfs zo'n drie keer meer dan GroenLinks had opgenomen in haar verkiezingsprogramma. U kunt dus niet vragen hoe het komt dat er niets is bijgekomen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

U gaat toch niet ontkennen dat u in de afgelopen periode steeds samen met ons hebt gepleit voor meer middelen voor het onderwijs?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik begrijp niet waaruit u zou willen opmaken dat ik dat wil. Integendeel, ik heb gepleit voor dingen die nog moeten gebeuren. Ik noem de arbeidsvoorwaarden, de materiële toerusting, de gelden voor de wetenschap, de huisvesting, enz. Al deze zaken moeten in het perspectief worden geplaatst, opdat ze gerealiseerd kunnen worden.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dus u bent tevreden op dit punt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Niet op het punt van het MIP, wel op het punt van die 6,7 mld gulden. Dat is bepaald niet iets om ons voor te schamen. Hoewel er nog veel grote noden zijn, mogen wij daar best een heel klein beetje trots op zijn. Dat is toch maar gebeurd. Dat is andere koek dan twintig jaar lang bezuinigen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

U bent dus trots op het beleid. Waarom heeft D66 zich dan de afgelopen periode opgesteld als een derde oppositiepartij?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik beschouw dit als een compliment. Kennelijk viert het dualisme nog hoogtij in mijn partij.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik zie het meer als een teken van ontevredenheid.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Wij moeten ook niet te snel tevreden zijn. Ambities zijn er om waargemaakt te worden.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Enkele maanden geleden stond in het dagblad Trouw een uitgebreid artikel over het onderwijsbeleid van minister Hermans. Hij zal het zich misschien nog herinneren en misschien heeft hij het wel uitgeknipt. De vette kop luidde: "Hermans' onzichtbare revolutie". Volgens de schrijver van het artikel zou Hermans geduldig en geruisloos werken aan zijn belangrijkste missie in deze regeerperiode: het slopen van het in zijn ogen verstarde en massieve onderwijsbastion dat sociaal-democraten en christen-democraten in een eeuw hebben opgebouwd. Zijn plannen voor autonomie voor scholen en deregulering zouden bij het onderwijs in goede aarde zijn gevallen. De mammoettanker onderwijs zou langzaam maar zeker van koers veranderen, dankzij minister Hermans. Staatssecretaris Adelmund zou hij, zo werd in het artikel gesteld, bij het uitvoeren van deze onzichtbare revolutie stevig aan zijn zijde hebben gebonden. Het door mij genoemde artikel uit Trouw is van maart 2001.

Bij de behandeling van de laatste onderwijsbegroting van deze regeerperiode is het tijd voor een korte reflectie op de afgelopen jaren. In dat opzicht vindt de fractie van de ChristenUnie de kwalificatie "onzichtbare revolutie" voor het beleid van Hermans te zwaar aangezet. Er is waardering voor het beleid van autonomievergroting en deregulering, zoals dat in deze periode is gevoerd. Voor een deel gaat het dan wel om beleid dat reeds eerder in gang was gezet, zoals de heer Cornielje gisterenavond heeft aangegeven. Hier komt bij dat de autonomievergroting en deregulering vooral in financieel-economische termen zijn ingevuld. Nieuw was wel dat er in deze kabinetsperiode, voor een groot gedeelte onvoorzien, veel extra geld voor onderwijs is vrijgekomen. Daar zijn wij blij mee. Ook de contacten met het onderwijsveld zijn geïntensiveerd, met als hoogtepunt het convenant van juli 2001.

Ondanks deze positieve wapenfeiten moeten wij echter ook constateren dat de concrete beleidsdaden van deze beide bewindslieden lange tijd ver achterbleven bij de mooie woorden die wij in allerlei nota's en notities tegenkwamen. Op de valreep van deze kabinetsperiode wordt de Kamer nu nog hard aan het werk gezet om de beide bewindslieden nog enkele wetsresultaten op hun winstrekening te laten bijschrijven. Dossiers zoals onderwijskansenbeleid, basisvorming en tweede fase werden en worden moeizaam voortgetrokken. Achilleshiel in het beleid van beide bewindslieden is – wij kunnen daar niet over zwijgen – het lerarentekort; een groot maatschappelijk probleem dat ook Hermans en Adelmund niet naar behoren hebben kunnen tackelen. Kortom, er is een aantal aardige beleidsmatige krachtsinspanningen verricht in de afgelopen jaren, maar het is in velerlei opzicht nog steeds het wegwerken van achterstallig onderhoud. Wij zijn er nog niet.

De heer Cornielje (VVD):

Het intrigeert mij dat elke spreker zegt dat de bewindslieden het probleem van het lerarentekort niet hebben kunnen tackelen. Wat hadden zij concreet meer kunnen doen?

De heer Slob (ChristenUnie):

Wij hebben hier kortgeleden vrij uitgebreid over gesproken. Wij zijn gezamenlijk eigenaar van het probleem, maar de bewindslieden hebben een bijzondere verantwoordelijkheid. Het probleem is groot en er moet naar creatieve oplossingen gezocht worden. Bewindslieden en Kamer hebben overigens oplossingen aangedragen. Als ik nu de balans opmaak, stel ik vast dat het tekort behoorlijk groot is. Wij zijn nog niet daar waar wij hadden willen komen. Het is dan ook niet vreemd dat de bewindslieden daarop aangesproken worden.

De heer Cornielje (VVD):

U geeft geen antwoord op mijn vraag. U had het over autonomievergroting en de eigen verantwoordelijkheid van instellingen. De regering heeft een reeks van maatregelen genomen om het lerarentekort aan te pakken. Wat hadden bewindslieden nog meer moeten doen om het probleem op te lossen?

De heer Slob (ChristenUnie):

Wij maken met elkaar een balans op van wat er de afgelopen jaren is gebeurd. In de afgelopen jaren is het probleem van het lerarentekort nadrukkelijk op de agenda gekomen. Wij hebben daar met elkaar over gesproken en wij hebben met elkaar gezocht naar oplossingen voor dat probleem. Aan het eind van deze kabinetsperiode maken wij de balans op en dan moeten wij constateren dat wij er nog lang niet zijn. Tegen de bewindslieden in het bijzonder zeg ik dan ook: er zijn inspanningen verricht, maar wij hebben het probleem nog niet naar behoren kunnen tackelen? Dat is toch niet vreemd? Dat kunt u toch niet ontkennen? In het kader van de discussie over Maatwerk 3 hebben wij met elkaar een groot aantal concrete maatregelen besproken. Daar gaan wij natuurlijk wel mee verder, maar wij zijn er nog niet. Dat is mijn stelling op dit moment. En ik ben niet van plan om de hele discussie over Maatwerk 3 nog eens over te doen bij deze begrotingsbehandeling.

De heer Cornielje (VVD):

Daar ben ik het mee eens.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Zoals ik al zei: wij zijn er nog niet. Terugkijkend moet ik constateren dat beide bewindslieden hun belofte om bij deze begrotingsbehandeling te komen met een meerjarig investeringsperspectief niet zijn nagekomen. Wij betreuren dat zeer, want dat meerjarig investeringsperspectief was nu juist de belangrijkste reden voor de onderwijsbonden om in juli 2001 een convenant met de minister af te sluiten. In die kring spreekt men al van contractbreuk. Dat is een ernstig verwijt. Deze begroting blijft, als het om de toekomst gaat, hangen in wat voorzichtige doorkijkjes. Wij hebben eergisteren een in alle haast toegezonden mini-MIP ontvangen. Eigenlijk zou je nog beter kunnen spreken van "micro-MIP", want het is wel heel beperkt en het doet niets af aan het beeld dat is ontstaan. De minister zal toch straks niet vertellen dat dit de uitvoering is van een door de Kamer bij motie gevraagde en verschillende malen door hem toegezegde meerjarig investeringsperspectief?

Mevrouw de voorzitter. Wij zijn er nog niet. Dat vinden ook heel veel ouders, die in de afgelopen jaren in toenemende mate in hun portemonnee hebben gemerkt dat de kosten voor onderwijs sterk zijn gestegen. De fractie van de ChristenUnie maakt zich over de gevolgen daarvan grote zorgen. Een recent naar buiten gekomen onderzoek van het Nibud toont aan dat met name de kosten voor leerlingen in de bovenbouw van havo en vwo fors zijn toegenomen. De kosten van boekenpakketten zijn, zo is gebleken, onder andere door de invoering van de tweede fase, explosief toegenomen. Ook binnen de leerwegen van het vmbo doet dit probleem zich voor. Er is een sterk stijgende lijn te zien in de kostenontwikkeling van het lesgeld en daar komt dan nog de "verplichte" vrijwillige ouderbijdrage bij. Tellen wij al deze bedragen bij elkaar op, dan moeten wij constateren dat een steeds groter deel van het gezinsbudget op gaat aan schoolkosten. Dan heb ik het nog niet over de reiskosten die voor bepaalde gezinnen nog behoorlijk kunnen oplopen.

Ouders komen hierdoor steeds meer in de problemen. Natuurlijk biedt de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten enig soelaas. Wij zijn ook blij met de recente verhoging van de normbedragen. Maar desondanks zijn met name in gezinnen met meerdere schoolgaande kinderen de toenemende schoolkosten een zware last op de schouders van ouders. Ook voor ouders die vanwege hun inkomen net buiten de WTS-regeling of maar gedeeltelijk onder de WTS-regeling vallen. Ons bereiken verhalen van ouders die noodgedwongen extra betaald werk moeten aanpakken om het hoofd boven water te houden. Ons bereiken ook verhalen van scholen waar leerlingen rondlopen die vanwege de hoge kosten niet het complete boekenpakket tot hun beschikking hebben. Wij kunnen niet overzien hoe groot deze groep leerlingen is, maar het komt voor en iedere leerling die dit overkomt, is er één te veel. Hoe verhouden deze situaties zich met de bepalingen in het Internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, waar de heer Van Bommel gisteravond naar verwees, dat secundair onderwijs kosteloos moet zijn? Een verdrag dat Nederland toch mede heeft ondertekend, al weer zo lang geleden. En vergelijken wij de Nederlandse inzet om deze doelstelling te bereiken met de wijze waarop andere ondertekenaars van het verdrag daarmee omgaan, dan kan ik niet anders dan constateren dat de kloof wel erg groot aan het worden is. Wordt het niet eens tijd dat wij met betrekking tot dit verdrag het al eeuwenoude juridische beginsel van "pacta sunt servanda" – overeenkomsten moeten worden nagekomen – toe gaan passen?

Wat de fractie van de ChristenUnie betreft moet het beleidsroer met betrekking tot de schoolkosten nu echt om. Gezien de hoogte van de bedragen zal dat gefaseerd moeten gebeuren. Wij stellen voor 2002 het volgende voor. Gelukkig is een aantal zaken al in beweging gebracht.

1. Overleg met het onderwijsveld over de explosieve groei van de kosten van schoolboeken. Wij delen de mening van de minister die hij ons bij brief heeft doen toekomen, dat de overheid geen bepalende invloed heeft op deze kosten. Maar dat laat onverlet dat in overleg met het onderwijs bekeken moet worden hoe deze kosten verder in neerwaartse zin omgebogen kunnen worden.

2. Ook wat mijn fractie betreft, moet er een einde komen aan de vaste schoolboekenprijs. De minister heeft aangegeven dat dit in 2004 plaatsvindt, maar dat mag naar het oordeel van mijn fractie al eerder gebeuren.

3. Er moet een maximum worden gesteld aan de verplichte vrijwillige ouderbijdrage. Daarvoor is in deze Kamer al meerdere malen gepleit, met name door de fractie van de SP. Ik zou het uitermate plezierig vinden als wij daarover met elkaar nu echt zaken kunnen doen.

4. Op termijn moet het lesgeld worden afgeschaft. Om te beginnen stelt mijn fractie voor om de voorgestelde verhoging voor 2002 te schrappen en zij heeft daartoe een amendement ingediend. Met name ouders met kinderen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs worden hiermee enigszins tegemoetgekomen. Zoals ik al zei, bleek uit het Nibud-onderzoek dat juist deze categorie leerlingen de hoogste kosten met zich meebrengt.

Ik hoop dat mijn fractie steun krijgt voor dit amendement. Ik heb in dat opzicht met heel veel plezier een aantal verkiezingsprogramma's doorgenomen. Ook D66 pleiten in hun programma voor geleidelijke afschaffing, net als mijn fractie. In dat opzicht verwacht ik dus steun van de fractie van D66. Tot mijn grootste tevredenheid las ik dat ook de PvdA in haar verkiezingsprogramma aangeeft dat de overheid voor volledige financiering van het voortgezet onderwijs moet zorgen. Ik hoop dus ook op steun van deze fractie. De verkiezingsprogramma's gaan allemaal in per 2002, terwijl ons amendement dat jaar ook raakt.

Voorzitter. Wij zijn er nog niet. Dat geldt ook voor de inzet van de fractie van de ChristenUnie om het gebruik van de Nederlandse taal en de aandacht voor de Nederlandse cultuur in het onderwijs overeind te houden. Deze inzet is helaas noodzakelijk. Vorige week bleek uit een artikel in een landelijk dagblad dat in het voortgezet onderwijs het aantal tweetalige scholen is gestegen van 23 naar 32. Nu heeft onze fractie niets tegen scholen die extra aandacht besteden aan vreemde talen, integendeel zelfs. Wel hebben wij moeite met scholen die, zoals uit dat artikel bleek, 60% van hun lessen in de onderbouw in het Engels geven. Juist in deze leerjaren is het van belang dat er voldoende aandacht is voor de grondslagen en het gebruik van onze Nederlandse taal en cultuur. Deelt de staatssecretaris onze mening dat het Nederlands de voertaal binnen het voortgezet onderwijs moet zijn en blijven? Deelt zij onze vrees dat tweetalig onderwijs afbraak kan doen aan de positie van het Nederlands? Mijn fractie heeft ook moeite met het feit dat tweetalig onderwijs mede wordt aangeboden om de betere leerlingen binnen te krijgen en, zoals door een school werd toegegeven, om ervoor te zorgen dat een school niet zwarter wordt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Sommige scholen kiezen voor tweetalig onderwijs binnen de grenzen van de vrijheid van de inrichting van het onderwijs. Daar bent u altijd erg voor. Waarom bent u er in dit geval tegen om, als het binnen de pedagogische opvatting van de school en het schoolbestuur past, scholen op die manier het onderwijs te laten inrichten?

De heer Slob (ChristenUnie):

Als u mij net goed hebt beluisterd, hebt u het antwoord op die vraag al gekregen. Mijn fractie vindt het van belang dat er op de scholen voldoende aandacht blijft voor de Nederlandse taal en de Nederlandse cultuur. In dat opzicht moet de Nederlandse taal echt de voertaal blijven. Als er nu scholen zijn waar het merendeel van de lessen in het Engels wordt gegeven, ook in de onderbouw, dan vinden wij dat een bedreiging voor de Nederlandse taal. Ik ben dan ook benieuwd hoe de staatssecretaris tegen dit soort ontwikkelingen aankijkt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Bent u er zelfs tegen als binnen die vrijheid voor tweetalig onderwijs wordt gekozen? Hopelijk gebeurt dat niet vanwege de motieven die u zojuist gaf, want dat zou ik heel slecht vinden. Los daarvan kan tweetalig onderwijs juist een kans zijn voor kinderen met een achterstand.

De heer Slob (ChristenUnie):

Als het afbreuk doet aan de aandacht die er moet zijn voor de Nederlandse taal en cultuur, vind ik dat een verkeerde ontwikkeling.

De heer Rabbae (GroenLinks):

U zegt dat het invoeren van een tweede taal ook wordt gebruikt om sommige kinderen te weren. Dat gebeurt ook via andere wegen, bijvoorbeeld de ouderbijdrage. Vindt u dat artikel 23 in die zin gemoderniseerd zou moeten worden?

De heer Slob (ChristenUnie):

Dat heeft helemaal niets te maken met artikel 23. Het heeft te maken met het feit dat er oneigenlijke barricades worden opgeworpen die ouders verhinderen, hun kinderen naar een school te laten gaan waar tweetalig onderwijs wordt aangeboden. Zoals ik al zei, geven scholen zelfs toe dat bewust te doen om ervoor te zorgen dat de school niet zwarter wordt. Ouders wordt zelfs een extra ouderbijdrage gevraagd van 700 gulden voor toegang van hun kind tot deze vorm van onderwijs. Dat vindt mijn fractie geen goede ontwikkeling.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Als het niets te maken heeft met artikel 23 van de Grondwet, overweegt u dan een wettelijke regeling te treffen om dat te voorkomen?

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik vraag de staatssecretaris om een reactie op de ontwikkelingen die zich nu voordoen. Wij constateren dat het aantal scholen dat op deze manier te werk gaat, groeit. Na de beantwoording door de staatssecretaris zullen wij moeten bezien in hoeverre wij dat een bevredigende gang van zaken vinden. Ik heb er grote moeite mee, vooral gelet op de kosten en op de aandacht die er moet zijn voor de Nederlandse taal en cultuur. Als dit soort zaken zich doorzet, heeft dat gevolgen voor de toegankelijkheid. Wij wachten de reactie van de bewindslieden in dat opzicht nadrukkelijk af.

Voorzitter. We zijn er nog niet. Dat geldt ook voor de onderwijshuisvesting. Wij wachten nog op een echt sluitend plan van aanpak voor de huisvesting. Wij vinden het prachtig dat nu wordt overwogen om bij de Voorjaarsnota 2002 structureel een bedrag van 100 mln gulden aan het gemeentefonds toe te voegen, maar met overwegingen van de bewindslieden alleen kunnen gemeenten en schoolbesturen geen beleid voor de toekomst maken. Wij vinden het daarom uitermate plezierig als daarover nog deze regeerperiode duidelijkheid wordt gegeven.

Door mijn beperkte spreektijd zal ik nu moeten afronden. Helaas moet ik een aantal onderwerpen laten liggen, maar zo gaat dat nu eenmaal. Ik wil afsluiten met een wijsheid uit het bijbelboek Spreuken. In de afgelopen maanden heb ik bij de bewindslieden, maar niet alleen bij hen, enige euforie ontmoet, met name inzake de extra gelden die in het onderwijs zijn gestoken. Ook tijdens de debatten die wij in de afgelopen uren en gisteravond hebben gevoerd, proef je dat wij er eigenlijk heel trots op zijn dat er zoveel geld beschikbaar is gekomen. Het gaat weer goed met het onderwijs en het staat weer hoger op de agenda. Je mag ook best je zegeningen tellen, maar als je die afzet tegen de grote tekorten die er nog zijn, noopt ons dit tot enige bescheidenheid. Laten we niet te vroeg juichen, want de problemen zijn nog steeds heel erg groot. Spreuken zegt het zo: "Wie met zichzelf is ingenomen, zoekt vergeefs naar wijsheid. Wie ervoor openstaat, ontdekt haar gemakkelijk". Dit laatste wens ik de bewindslieden, de ambtenaren, mijn collega's in de Kamer en mezelf van harte toe voor de komende maanden die ons nog resten.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Bij de laatste begrotingsbehandeling in deze kabinetsperiode past een korte terugblik op het onderwijsbeleid in de afgelopen jaren. Mede dankzij financiële meevallers konden forse, en trouwens ook hoognodige, investeringen plaatsvinden. Desondanks staat de onderwijssector in toenemende mate onder druk. Het is ons in de afgelopen jaren ondanks alle te waarderen pogingen niet gelukt om het lerarentekort binnen de perken te houden. Ook verlaten nog steeds veel leerlingen voortijdig de school en neemt de zorgbehoefte van leerlingen toe.

De houding van de bewindslieden ten aanzien van ons unieke onderwijsbestel was de afgelopen jaren positief, maar helaas niet altijd eenduidig. De verdediging van het recht van bijzondere scholen op een eigen toelatingsbeleid heb ik bijzonder gewaardeerd. De bewindslieden hebben tegenspel moeten bieden tegen de aanhoudende filippica van mevrouw Lambrechts. Zij heeft daar zojuist nog een hoofdstuk aan toegevoegd. Het was ook hard nodig om daarin helder te zijn. Die helderheid is betracht en die heb ik gewaardeerd. Ik hoop dat daarbij gebleven zal worden.

Mijn fractie is ontevreden over de plannen voor het onderwijstoezicht en teleurgesteld over het voornemen om de samenwerkingsschool een grondwettelijke status te geven. Daarbij komt dat de bewindslieden in de verkenning "Grenzeloos leren" een studie voorstellen naar de betekenis van artikel 23 Grondwet in het licht van de huidige ontwikkelingen op onderwijsgebied. Veel beter was het natuurlijk geweest dat zij als wetgever een eenduidige interpretatie van dat artikel zouden hebben gegeven of herbevestigd, zodat de neerslag van de onderwijspacificatie eindelijk weer eens zou gaan functioneren zoals in het grondwetsartikel is bedoeld, namelijk als waarborg! De school is voor de SGP-fractie de plaats waar de (Bijbelse) waarden en normen worden aangereikt en overgedragen, zoals ouders, die op dit punt uitdrukkelijk het primaat hebben, dat vragen. Die vrijheid is, na alle verwikkelingen daarover, een groot goed!

Voorzitter. In internationaal opzicht staat Nederland wat betreft de uitgaven aan onderwijs behoorlijk op achterstand. Het is mede in dat kader teleurstellend dat er nog geen vastomlijnd meerjarig investeringsplan is. Wat kan de Kamer in dat opzicht nog van deze bewindslieden verwachten?

Enkele dagen geleden werden wij opgeschrikt door een aanzienlijk tekort aan directeuren in het primair onderwijs. Jarenlang heb ik hiervoor gewaarschuwd. Er werden bijvoorbeeld te lang andere prioriteiten gesteld in het gevoerde arbeidsvoorwaardelijke overleg. De conclusie moet zijn dat de functie van directeur linksom of rechtsom aantrekkelijker moet worden gemaakt. Daar moet weer met overtuiging voor gekozen gaan worden. Wat denken de bewindslieden daaraan te kunnen bijdragen? Gezien de grote vraag naar directeuren lijkt er niet aan te ontkomen om onder goede inhoudelijke randvoorwaarden mensen van buiten de sector aan te trekken voor leidinggevende functies in het onderwijs. De facilitering van de zij-instroom is alleen van toepassing op zij-instromers uit hbo en wo. Inmiddels zijn er scholen die zij-instroom vanuit het mbo faciliteren en daar goede ervaringen mee hebben. Bij dezen roep ik de minister dan ook op dat dan maar te erkennen en daarvoor een regeling te creëren. Ook vraag ik de minister om soepel om te gaan met de bekostiging van reeds erkende lerarenopleidingen.

De SGP-fractie is blij dat de staatssecretaris bij brief van 14 september jl. de noodzaak tot aanpassingen in de huisvesting van scholen onderkent, maar dat heeft echter nog niet geleid tot harde toezeggingen. Waarom wordt het niet gewoon gedaan? De behoefte is toch op hoofdlijnen duidelijk? Er moet niet op voorhand van worden uitgegaan dat de accressen uit het Gemeentefonds zonder meer kunnen worden ingezet als nieuw geld voor de onderwijshuisvesting, omdat deze middelen door gemeenten juist worden gebruikt om een inhaalslag van het onderhoud van de schoolgebouwen te realiseren. Mijn fractie wacht nadere voorstellen van de huidige staatssecretaris met belangstelling maar ook ongeduldig af! Ook dring ik er nogmaals op aan om de doordecentralisatie van de huisvestingsmiddelen te bevorderen. Dat zou veel frustraties kunnen voorkomen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter. Tijdens dit debat heb ik wel meer over die doorcentralisatie horen spreken. Wij weten dat de gemeenten in enkele jaren tijds 400 mln gulden meer aan schoolgebouwen zijn gaan uitgeven dan het Rijk indertijd in het Gemeentefonds heeft gestopt. Bij doordecentralisatie naar de schoolbesturen zijn wij dat geld dus wel kwijt!

De heer Van der Vlies (SGP):

De vraag is of een gemeente die deze extra inspanning pleegt eigenstandig de beslissing zal nemen om door te decentraliseren. Waar de scholen dat zouden willen – het moet ook altijd nog verzocht worden – zijn de financiële consequenties kennelijk geen probleem. Als een school door doorcentralisatie niet voldoende middelen meekrijgt, zal dat verzoek natuurlijk niet worden gedaan. Er is volgens mij sprake van een interactie op dat punt. Hoe het precies uitpakt, weet ik niet, maar het thema doordecentralisatie – slecht Nederlands overigens – hebben wij bij de wetsbehandeling indertijd aan de orde gehad. Daar is ruimte voor gecreëerd, maar het wordt nog te weinig gepraktiseerd. Wij hebben steeds gezegd dat als je naar autonomievergroting wilt, als je deregulering wilt, dat wel een goed instrument zou zijn, maar ik erken natuurlijk dat dit uiteraard zorgvuldig moet gebeuren. Overigens waardeer ik al die gemeenten die uit eigen middelen extra hebben toegevoegd aan de huisvesting van het onderwijs. Dat was overigens ook wel keihard nodig!

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik ben blij met deze aanvulling, maar u pleit er wel voor. Ik constateer dat er twee risico's aan zitten. Het eerste risico is dat er veel minder geld beschikbaar komt voor de onderwijshuisvesting, want de bereidheid van gemeenten om daarin te investeren zal echt minder worden als ze er zelf niet meer over gaan. Het tweede risico is dat er binnen gemeenten geen prioriteiten meer kunnen worden gesteld. Ik vind het dus al met al een risicovol betoog.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik zie dat wat anders. Ik heb vertrouwen in schoolbesturen, maar ik erken wel dat het budget dat wordt meegegeven gezond in elkaar moet steken. Daarover zal wel een gesprek nodig zijn, dat is wel helder!

In een interview met het blad Schooljournaal zei de minister onlangs: "Je kunt nooit in één klap alle scholen voor primair onderwijs over laten gaan op lumpsumbekostiging, omdat de ene school er wel toe in staat is om z'n financiële zaakjes te rooien en de andere niet. Ik zie bijvoorbeeld niet in hoe éénpitters dat moeten doen. Dus zullen er vormen van bestuurlijke samenwerking moeten komen". De analyse van de minister kan ik goed volgen. Tegen de laatste wat dwangmatige uitspraak verzet ik mij echter. De minister laat het toch wel aan de scholen zelf over om te beslissen of en hoe zij bestuurlijk gaan samenwerken?

Enkele jaren geleden is de rijkssubsidie voor de Beleidsgroep onderwijs schipperskinderen (BSOS) stopgezet in de veronderstelling dat de samenwerkingsverbanden WSNS de zorg voor de scholen met betrekking tot de specifieke begeleiding van schipperskinderen zouden overnemen. Welnu, dat gebeurt niet. Kan de staatssecretaris bijdragen aan een oplossing?

De heer Cornielje (VVD):

Nog een vraag over de bestuurlijke krachtenbundeling. Ik heb voorgesteld om de coöperatie te ondersteunen. Wat vindt u van dat idee?

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik heb dat gisterenavond met belangstelling beluisterd. Er zitten natuurlijk haken en ogen aan, maar dat hebt u allemaal zelf aangegeven. Ik wil die gedachte niet op voorhand terzijdeschuiven omdat ik allerlei extra beren op de weg zou zien. Het kenmerk van een coöperatie is namelijk de volstrekte autonomie van de deelnemende partijen: je treedt vrijwillig toe tot een coöperatie om bepaalde acties en taken te bundelen en daarin zou een meerwaarde kunnen zitten. De gedachte vind ik dus inspirerend, maar ik wil wel alle ins en outs op mij in laten werken. Voor mij zal de autonomie van de school een ijkpunt zijn, maar daarin is in het begrip "coöperatie" voorzien. U kunt van mij niet verwachten dat ik mij aan het idee uitlever, want wellicht zitten er nog veel addertjes onder het gras,

De heer Cornielje (VVD):

U zou er dus ook voor zijn om de regeling Bestuurlijke krachtenbundeling te verrijken met deze optie, zodat scholen extra middelen kunnen krijgen om via een coöperatie een groter draagvlak te bewerkstelligen?

De heer Van der Vlies (SGP):

Het lijkt erop dat u, nu ik een vinger naar u uitsteek, mijn hele hand wilt pakken. Ik ben daar nog niet aan toe, ik ga daar nog even zelf over. Ik heb mij belangstellend getoond, u vroeg een reactie van de bewindslieden. Wij wachten deze af.

De laatste jaren zijn er diverse onderwijsvernieuwingen in gang gezet. Het lijkt een open deur dat deze helaas niet naar tevredenheid verlopen. Regelmatig blijken aanpassingen nodig. Wij kunnen toch niet op een ad-hocbasis bezig blijven? De evaluaties zullen op een zorgvuldige wijze moeten worden gevoerd. Wel moet ik erkennen dat de personeelsproblematiek een succesvolle implementatie van de vernieuwingen behoorlijk in de weg heeft gestaan.

De kosten van het onderwijs die op de schouders van ouders terechtkomen nemen hand over hand toe. Dat doet de minister in zijn brief van 15 oktober jl. beslist te gemakkelijk af. Als voorbeeld van kostenstijging voor ouders wijs ik er nog eens op dat de bereidwilligheid van de NS om grootverbruikerscontracten met scholen af te sluiten zienderogen afneemt. Bepaalde groepen leerlingen zijn echter aangewezen op de trein en hun ouders worden zodoende geconfronteerd met een aanzienlijke stijging in de schoolkosten. Dat is weer een ander type onkosten dan waarover collega Slob sprak, in een betoog dat ik volledig steun. Is de minister bereid om, bijvoorbeeld in het kader van de onderhandelingen over de OV-studentenkaart, het initiatief te nemen om aan deze onwenselijke situatie tegemoet te komen?

In de begroting wordt veel aandacht besteed aan de versterking van de beroepskolom. Mijn fractie wil dat graag ondersteunen, mits er voldoende aandacht blijft voor leerlingen aan de "onderkant" van het beroepsonderwijs en voor de verschillende doorstroommogelijkheden. Het mag niet zo zijn dat door de rendementsfinanciering in het BVE-veld feitelijk alleen vmbo-leerlingen met niveau 3 en 4 in aanmerking komen voor doorstroming in de beroepskolom of dat de route van havo naar hbo een soort tweederangsroute wordt. Hoe denkt de minister deze onwenselijke situaties te voorkomen?

Naar aanleiding van enkele moties die zijn ingediend tijdens de algemene politieke beschouwingen geeft de minister aan dat er al het mogelijke aan wordt gedaan om het aantal opleidingsplaatsen op het gebied van de gezondheidszorg te vergroten. In dit verband vraagt mijn fractie aandacht voor het initiatief van enkele ziekenhuizen en opleidingsinstellingen onder de naam Brabant Medical School. Is de minister bereid om dit initiatief in overleg met zijn collega van VWS te ondersteunen in een haalbaarheidsstudie?

Ten slotte de Open Universiteit. Er zijn twee amendementen ingediend. Het ene verzoekt de bezuiniging op te heffen en het ander richt zich op een nieuwe taak waarbij het om eenzelfde bedrag gaat. Dat zou een incentive kunnen geven in de sfeer van de Open Universiteit. De vraag is of dit de bezuiniging elimineert. Dat is de doelstelling van de SGP-fractie.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik hoop dat de minister en de staatssecretaris vanavond kunnen antwoorden. Dat ligt aan de gang van zaken gedurende de rest van de dag.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven